Basis lichttechniek ACC SCE 2002 Harry cole Chris Van Goethem 1. Licht ........................................................................................................................................... 1 1.01 Toestellen..................................................................................................................... 1 1.01.01 Types spots................................................................................................ 1 1.01.01.01 Spots met 1 lens ............................................................................. 1 1.01.01.02 Spots met 1 lens + parabolische spiegel ........................................ 1 1.01.01.03 Spots met lenzenstel ...................................................................... 2 1.01.01.04 Armaturen zonder lenzen............................................................... 2 1.01.01.05 Armaturen met par-lampen............................................................ 4 1.01.02 Andere lichtbronnen.................................................................................. 5 1.01.02.01 Algemeen ........................................................................................ 5 1.01.03 Accessoires................................................................................................ 5 1.01.04 Lichtregelaars .................................................................................................. 8 1.01.04.01 Definitie ............................................................................................ 8 1.01.04.02 Geschiedenis ..................................................................................... 8 1.01.04.03 De huidige generatie(s) regelaars.................................................... 10 1.01.04.03.01 De verschillende onderdelen ............................................................. 10 1.01.04.03.02 De Vermogensturing ......................................................................... 11 1.01.04.03.03 De voeding ........................................................................................ 12 1.01.04.03.04 De verschillende stuursignalen.......................................................... 14 1.01.04.03.05 Stuurtafels.......................................................................................... 17 1.01.04.04 De toekomst ................................................................................... 20 1.01.05 Soft- en hard-Patch.................................................................................. 21 1.02 Praktische organisatie ....................................................................................... 22 1.02.01 Lichtplan tekenen .......................................................................................... 22 1.02.02 Inhangen ........................................................................................................ 23 1.02.03 Patchen .......................................................................................................... 23 1.02.04 Richten .......................................................................................................... 24 1.02.05 Standen maken .............................................................................................. 25 1.02.06 De voorstelling .............................................................................................. 26 1.02.07 Na de voorstelling ......................................................................................... 26 1.03 Onderhoud ................................................................................................................... 27 1.04 Documentatie........................................................................................................ 28 1.04.01 Lichtbrochure ................................................................................................ 28 1.04.02 Lichtlijst ........................................................................................................ 28 1.04.03 Standenlijst.................................................................................................... 28 1.04.04 Lichtplan........................................................................................................ 28 1.04.05 Schemasymbolen........................................................................................... 28 1. Licht 1.01 Toestellen 1.01.01 Types spots 1.01.01.01 Spots met 1 lens In de spots met 1 lens onderscheiden we 3 types, het verschil wordt bepaald door het type lens. Platbolle lens (PC): geeft een vrij scherp afgetekende cirkel, bij lenzen van mindere kwaliteit ontstaat dikwijls een regenboog in de rand van de lichtkring. Fresnellens: geeft een zachte lichtvlek met veel strooilicht. De Fresnellens is in feite een in cilinders gesneden, samengedrukte PC-lens. Pebble convex lens: geeft een zachte maar toch duidelijk afgetekende lichtcirkel, maar meestal met een lagere lichtopbrengst. Nadeel van deze lenzen is het grotere spreidlicht t.o.v. PC lenzen. De spiegel en de lamp zijn vast ten opzichte van elkaar gemonteerd. Soms is de spiegel in de lamp ingebouwd. Door de spiegel en de lamp ten opzichte van de lens te verplaatsen maken we de lichtvlek groter en kleiner. 1.01.01.02 Spots met 1 lens + parabolische spiegel Bij spots met een lens en parabolische spiegel kan men door het bewegen van de lens de scherpte van de projectie regelen. Meestal zijn deze ook voorzien van een diafragma en messen zodat ook de vorm en grootte van de projectie kunnen aangepast worden. Bij het snijden of diafragmeren gaat echter een deel van het licht verloren. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 1 Bij spots met een enkel lenzenstel wordt de functie van de parabolische spiegel vervangen door een lenzenstel. De nadelen van lichtverlies door snijden of diafragmeren blijven hetzelfde. Al deze spots worden profiels, afsnijders of Tspots genoemd. 1.01.01.03 Spots met lenzenstel Dit type van spots, ook wel zoom - profiels genoemd, heeft twee beweegbare lenzen. Door deze lenzen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het filament te verplaatsen kunnen we de lichtvlek groter of kleiner maken zonder lichtverlies. Wanneer we daarna gaan snijden of diafragmeren zullen we een veel kleiner lichtverlies hebben omdat de lichtvlek al bijna de juiste grootte heeft. Door tussen het lampstelsel en diafragma (of messen) een condensatorlens te plaatsen wordt de scherpte van de projectie verbeterd en het rendement verhoogt. 1.01.01.04 Armaturen zonder lenzen Armaturen zonder lenzen zijn onder te verdelen volgens het type spiegel dat gebruikt word. Parabolische spiegels Deze worden nog weinig gebruikt. De spiegel zorgt ervoor dat er een min of meer gerichte lichtvlek ontstaat. Door de lamp in de spiegel te bewegen kan de lichtvlek (beperkt) vergroot of verkleind worden. Symmetrische spiegels Dit zijn de zgn. vlakbelichtingsarmaturen. Deze hebben een grote spreiding en geven een egaal vlak licht. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 2 Asymmetrische spiegels Dit zijn de zgn. Horizon armaturen. Door de asymmetrische spiegel wordt het licht ongelijk verdeeld over het belicht oppervlak. Deze eigenschap maakt ze dan ook bijzonder geschikt om doeken of panelen egaal uit te lichten. We hangen het armatuur zo dat het oppervlak meer licht krijgt naarmate het verder van het armatuur verwijderd is. Sferische spiegels Sferische spiegels geven vrij veel spreidlicht. Door het gebruik van kopspiegellampen, laagspanning (24 V) en strooilichtringen kan toch een zeer gebundeld licht bekomen worden. Dit principe wordt toegepast in de zgn. BT`s (afkorting van Bas Tension) waarbij d.m.v. een transformator de laagspanning bekomen wordt. Verder zijn er de zgn. Svoboda`s waarbij 9 lampen in serie worden gezet. Door de compacte opbouw van deze armaturen zijn ze zeer geschikt om muren van licht te creëren. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 3 1.01.01.05 Armaturen met par-lampen Par-lampen lampen zijn in feite een combinatie van een lamp, een spiegel en een lens in één geheel. De lampen hebben dan ook een vaste spreidingshoek. De armaturen dienen in feite alleen als bevestiging van de lamp en om spreidlicht tegen te gaan. De lampen zijn verkrijgbaar in verschillende hoeken gaande van very Narrow tot wide flood. Door de constructie van de lamp is de lichtvlek niet echt egaal en blijft de hoeveelheid strooilicht vrij groot. Anderzijds is de lichtopbrengst vrij groot. Door de lamp in het armatuur te draaien kan de lichtvlek die meestal langwerpig is, gedraaid worden. Par-lampen zijn ook in verschillende spanningen op de markt. Naast de versie op 220 V zijn de 110 V versies zeer in trek in Rock en Roll, waar ze per twee in serie gebruikt worden. Verder zijn er aircrafts of ACL`s, dit zijn lampen 28V, 250 W die in sets van 8 in serie worden gebruikt. Ze geven een bijna evenwijdige lichtbundel bij een zeer grote lichtopbrengst en worden hoofdzakelijk als effectlicht gebruikt. In deze armaturen worden ook nog raylights toegepast, een losse spiegel waarin een 500 W lamp word gemonteerd. Dit geeft een nogal wazige lichtvlek en word meestal voor discotheekverlichting e.d. gebruikt. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 4 1.01.02 Andere lichtbronnen 1.01.02.01 Algemeen Buiten de klassieke theaterverlichting wordt nog een heel gamma van armaturen uit de film (HMI, CID), buitenverlichting (QSI, MSI, kwikdamp), reclameverlichting (Neon), industriële verlichting (TL) enz. gebruikt. In de meeste gevallen gaat het om niet of zeer moeilijk dimbare toestellen, we laten ze dan ook verder buiten beschouwing. Een type verdient misschien meer aandacht: de kwikdamp black-light lamp. Dit is een 250W kwikdamplamp die in combinatie met een spiegel word gebruikt en een groot rendement geeft. Verder hebben we natuurlijk nog de klassieke huis- tuin- en keukenverlichting (luchters, lampenkappen e.d.). Bij het aansluiten op dimmers kunnen er echter wel problemen ontstaan, omdat dimmers een minimum vermogen nodig hebben om te werken. Dit is op te lossen door een ballastlamp parallel aan te sluiten. 1.01.03 Accessoires Bij de meeste spots horen een aantal accessoires, even in het kort waar deze voor dienen. Buisklem Een buisklem dient om een spot op een ronde buis te bevestigen. Veiligheidskabel Een veiligheidskabel dient om acteurs en publiek te beschermen tegen vallende spots. Veiligheidsrooster Een veiligheidsrooster is een metalen gaas dat voor de lens word geplaatst. Wanneer de lens om een of andere reden breekt, beschermt het rooster tegen vallend glas. In sommige roosters zit in het midden een fijn gaas om filters te beschermen tegen de temperatuur in het brandpunt. Filterhouder Een filterhouder is een frame waarin de kleurfilter geplaatst wordt. Dit voorkomt lekken (wit licht) en zorgt ervoor dat de filters langer mee gaan. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 5 Flappen of barndoors Deze worden gebruikt om bij PC's en Fresnell's het strooilicht tegen te houden of de lens onzichtbaar te maken voor het publiek. Soms gebruikt men ze ook om licht van doeken of decor te "flappen". Messen of shutters Messen horen bij Profiels. Ze worden gebruikt om een rechte afsnijding te maken. Diafragma Een diafragma wordt gebruikt om in een Profiel de lichtcirkel te verkleinen. Gobohouder Gobo's zijn metalen plaatjes waarin een tekening of patroon geponst is. Deze worden in een gobohouder gestopt en dan in de slede van een profielspot geschoven. We zetten dan de profiel scherp op de gobo en bekomen op die manier een projectie van de uitgehaalde tekening. Er bestaat een zeer uitgebreid gamma standaardgobo`s van verschillende leveranciers. Verder zijn er bedrijven gobo`s op maat maken. Zelf gobo`s maken kan ook, Ofsetplaat is hier een zeer geschikt materiaal voor. Statieven, vloerstatieven Statieven dienen om een of meerdere spots op te monteren zodat we licht vanuit een lage positie kunnen geven. Ladders, torentjes Dienen om verschillende spots boven elkaar te monteren op “manshoogte”. Dit wordt meestal gebruikt bij zijlicht voor ballet. Spigot Een spigot is een metalen pen met standaard diameter die op de beugel van de spot wordt bevestigt en een snelle montage mogelijk maakt op buisklemmen, statieven, enz. In theater wordt deze alleen gebruikt als hulpstuk van sommige statieven. Kabels Kabels dienen om spots aan te sluiten. Meestal zijn ze in verschillende lengtes aanwezig (1, 2, 5, 10, 15, 25 m). De aderdoormeter van een kabel bepaalt het vermogen dat erdoor mag lopen (0.75 = 1 kW / 1.5 = 2 kW / 2.5 = 3.5 kW). Belangrijk is dat elke kabel van een goede aarding voorzien is. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 6 Dominoblokken Dominoblokken ook wel kattenkoppen, broeken, enz. genoemd dienen om meerdere stekkers in een stopcontact samen te brengen. 110-splitters Een 110-splitter dient om 2 lampen van 110 V (meestal Pars)in serie op een stopcontact 220 V te prikken. De lampen moeten van hetzelfde type en vermogen zijn. Multikabels Multikabels zijn meeraderige kabels (meestal 18) die een aantal verlengkabels vervangen. Aan beide uiteinden zit een multikonnektor. Via overgangen naar enkelvoudige stekkers kunnen we de spots aansluiten en prikken. Een overgang van multi naar losse stekkers noemt men een snake of breake-in. Een overgang van multi naar stopcontacten (meestal in een doos) noemt men stage-block of break-out. Sommige stageblocks hebben ook een multi - uit zodat we een tweede multi block kunnen aansluiten. Houd er wel rekening mee dat wanneer we blokken doorkoppelen, kanaal 1 in blok 1 en 2 samengekoppeld zitten. Overgangen Overgangen dienen om toestellen met andere stekkers op je eigen systeem aan te sluiten. De belangrijkste systemen zijn bij ons CEE, Shuco (met penaarde) en de DuitsNederlandse norm met randaarde. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 7 1.01.04 Lichtregelaars 1.01.04.01 Definitie Een lichtsturing is een toestel dat de eigenschappen van het licht op afstand volgens de wensen van de gebruiker beïnvloedt. Deze eigenschappen zijn uiteraard in de eerste plaats de lichtintensiteit, kleur en vorm van de bundel, maar ook de richting en scherpte van de bundel. In de context van deze cursus zullen we ons beperken tot de lichtsturingen gebruikt in het theater. Voor we naar de actuele lichtsturingen kijken overlopen we de geschiedenis van de sturingen. 1.01.04.02 Geschiedenis In de oudheid werd er gespeeld met natuurlijk licht, dit gebeurde zowel overdag als tijdens heldere nachten. Om het licht te beïnvloeden had men slechts zeer beperkte middelen. In de eerste plaats was er de keuze van de aanvangstijd. Verder maakte men gebruik van reflectoren. Men gebruikte vb. opgepoetste schalen om de goden een aureool van licht mee te geven. Maar ook grote watervlaktes voor het speelvlak konden dienen als "voetlicht". In de middeleeuwen werd vooral overdag gespeeld (op sommige plaatsen was dit zelfs gereglementeerd). Toch kunnen we veronderstellen dat er ook voorstellingen met vuren, fakkels, kaarsen e.d. verlicht werden. De regeling beperkte zich hier dan tot de hoeveelheid lichtbronnen en eventueel het "snuiten" van de kaarsen. In 1638 beschrijft Sabatinni een systeem voor "Remote dimming" van olielampen. Door een koker over de lichtbron te laten schuiven kon de lichtsterkte geregeld worden. Deze kokers hingen aan kabels die op een punt samenkwamen. De eerste afstandsbediening was uitgevonden! We lezen in een brief uit 1772 aan de directie van een schouwburg: "Ik verwacht voor het opstellen en regelen van decor en belichting een volledige dag nodig te hebben." Het antwoord van de directie zal ons wel bekend in de oren klinken: " De belichting in de schouwburg kan alleen 'zoals gewoonlijk' gebruikt worden, maar U kan de scène betreden als er geen andere voorstellingen in het gedrang komen. In 1784 komt de olielamp met glasbescherming, deze kan in de trekken worden gehangen. Regeling gebeurt nu met gekleurde gazen en reflectieschermen. Rond dezelfde periode vindt Carcel de olielamp met regelbare vlam uit. D.m.v. pistons kan de vlamhoogte en helderheid bepaald worden. Door de complexiteit van het systeem en de opkomst van het lichtgas zal deze echter nooit ten volle doorbreken. In 1797 stelt Phillippe Lebon het lichtgas op punt. Het zal echter tot 1820 duren voor Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 8 gasverlichting werkelijk in het theater doorbreekt. De gasverlichting is regelbaar. De aanvoer van gas kan immers d.m.v. een kraan beperkt worden. Alle buizen die naar de armaturen gaan komen op een punt samen in een "orgel", hier bevindt zich naast de kranen van alle kringen ook de hoofdkraan. De eerste lichtsturing met master is geboren! In 1845 gebruikt men voor het eerst een spitsbooglamp in het theater. Deze werkt op batterijen (bij gebrek aan lichtnet) en wordt geregeld aan de lamp zelf. In 1870 met de opkomst van de dynamo, komt het elektrische licht als hoofdbelichting steeds meer in zwang. Dit is echter nog steeds niet regelbaar! De eerste elektrische regeling vinden we terug rond 1880, het was een weerstandsregeling in stappen van het type dat ook op oude trams voorkwam. Verder bestond ook een zoutpotdimmer, hier werd gebruik gemaakt van de weerstand van een zoutoplossing waarin elektrodes op en neer bewogen. Deze regeling was traploos. De bediening gebeurde met staalkabels die via wielen en tandwielen bij elkaar kwamen op een bord waar d.m.v. hendels een instelling werd gemaakt. In de beginfase werkte iedere hendel op zich, later kreeg men de mogelijkheid om hendels al dan niet te koppelen op een as. Men kon dan een aantal hendels samen bedienen. De mogelijkheid om een crossfade te maken bestond echter niet. Weerstandsdimmers hadden twee grote nadelen: een groot deel van het vermogen ging verloren in de dimmer en de belasting moest aangepast zijn aan de weerstand. Dit verandert echter rond 1930 met de opkomst van de autotransformatoren. Een autotransformator is in feite een transformator met slechts een wikkeling, de secundaire wikkeling wordt vervangen door een loper die over de primaire wikkeling loopt. Het vermogen dat door de transformator wordt opgenomen is vele malen kleiner dan dat van een weerstandsdimmer. Autotransformatoren worden nog in uitzonderlijke gevallen gebruikt. O.a. "Up with People" gebruikt een driefasige autotransformator om in moeilijke omstandigheden de spanning stabiel te houden. De bediening met mechanische overbrenging bleef nog lange tijd bestaan. Crossfades werden met behulp van complexe mechanische of elektrische schakelingen verwezenlijkt. Rond 1960 kwam de eerste elektrische bediening op de markt. Dit was een 0 tot 12 V sturing die transducers of "selfs saturables" (elektromagnetisch) aanstuurde. De voordelen waren enorm, de bediening was verplaatsbaar, de bediener zag eindelijk wat hij deed. Tijdens de repetities kon hij zelfs in de zaal naast de regisseur gaan zitten! Later kwam de uitvinding van de magnetische versterker en de thyraton, de voorloper van de thyristor. Met de uitvinding van de SCR of thyristor komen we in het tijdperk van de huidige vermogensturing. De voordelen zijn enorm: er is zo goed als geen vermogenverlies meer en de werking is niet afhankelijk van de belasting. Nu kwamen ook de eerste stuurtafels met presets. Eerst konden twee, later zes voorbereidingen worden gemaakt. Later konden alle standen van een voorstelling d.m.v. diodestekkers of ponskaarten worden voorbereid. De eerste geheugentafel! In 1967 komt Strand met een elektronische geheugentafel op de markt, in 1971 volgt ADB met de "Memolight". De huidige generatie stuurtafels is geboren. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 9 1.01.04.03 De huidige generatie(s) regelaars 1.01.04.03.01 De verschillende onderdelen Wanneer we de huidige generatie lichtregelaars van naderbij bekijken kunnen we twee grote delen onderscheiden, met daartussen de nodige verbindingen. voeding gestuurd vermogen stuursignaal Allereerst is er de sturing, dit is het gedeelte waar de bediener kan instellen wat hij wenst. In het dagelijks jargon noemen we dit deel het lichtorgel, de tafel, de computer. Vervolgens is er het vermogengedeelte, dit is het gedeelte dat uitvoert wat de bediener heeft ingesteld. In de dagelijkse taal spreken we van "dimmers" of "de Rack". Tussen sturing en vermogendeel is er een verbinding die d.m.v. kleine laagspanningssignalen het vermogendeel aanstuurt. Dit noemen we het stuursignaal. Het vermogendeel zet het vermogen uit het lichtnet (de voeding) om, volgens de instructies die het van de stuurtafel ontvangt, in een geregeld vermogen t.b.v. de belasting. Die belasting heet dan in mensentaal spots. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 10 1.01.04.03.02 De Vermogensturing Dimmers van de huidige generatie werken volgens het principe van faseaansnijding. Dit betekent in feite dat we stukjes uit de netsinus gaan knippen en op die mannier de gemiddelde spanning (en dus ook het gemiddeld vermogen) kleiner maken. Hiervoor maken we gebruik van een triac of twee anti-parallel geschakelde thyristoren. Om een triac te doen schakelen moeten we een signaal (stuurpuls) aan de stuuringang leggen. De triac schakelt zichzelf uit bij nuldoorgang, we moeten dus voor elke halve sinus een nieuwe stuurpuls geven. Dit betekent dus 100 keer per seconde. Door een zaagtand met de zelfde frequentie te vergelijken met ons stuursignaal kunnen we het schakelpunt voor de triac bepalen. Hoe lager de stuurspanning is, hoe later we de triac zullen schakelen dus hoe kleiner de gemiddelde spanning zal zijn die aan de uitgang overblijft. Door deze mannier van schakelen veroorzaken we storingen op het net. De opgaande flank (d.i. het punt waar we schakelen) bestaat immers uit een oneindig aantal frequenties. Dit is vooral te merken wanneer dimmers op 50% staan ingesteld. De geschakelde spanning is dan immers het grootst. De lage frequenties zullen tot uiting komen in gezoem van de trafo's en de filamenten van de spots. De hogere uiten zich in storingen in radio en tv installaties. Dit is te verhelpen door een goed ontstoorspoel te gebruiken dat de flank enigszins afvlakt. Dit is de reden waarom een goede dimmer nog steeds zwaar is. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 11 Een te kleine belasting kan ook problemen geven. Doordat de triac in schakelende toestand blijft door de stroom die erdoor loopt zal een te kleine belasting het geheel onstabiel maken. Dit is eventueel te verhelpen door de belasting te vergroten d.m.v. een ballast. Een ander probleem duikt op bij niet resistieve belastingen. Door de faseverschuiving tussen spanning en stroom is het mogelijk dat de triac (die in het nulpunt van de stroom uitschakelt) ingeschakeld blijft. Ook dit is te verhelpen door met (resistieve) ballasten de faseverschuiving te verkleinen. Een ander probleem ontstaat bij het dimmen van motoren waarvan de snelheid frequentieafhankelijk is. De dimmer zorgt immers voor een kleiner vermogen, maar de frequentie blijft dezelfde. Dit is enkel op te lossen door frequentieregelingen te gebruiken. TL lampen zijn ook niet dimbaar zonder bijkomende schakelingen. Om te ontsteken moeten de gloeidraden van de TL lamp immers opgewarmd zijn. Er bestaan schakelingen waarbij de gloeidraden een aparte voeding krijgen om dit op te lossen. Tot slot zijn er een aantal lamptypes die uit de aard van hun werking niet te dimmen zijn. Hiervoor bestaan mechanische dimmers. 1.01.04.03.03 De voeding In de praktijk zullen we altijd meerdere dimmers op een voeding aansluiten. Omdat we in België nog steeds verschillende netten hebben zijn er voor deze aansluiting verschillende mogelijkheden. Monofase Bij een monofasige voeding stellen zich in feite geen problemen, alle dimmers worden parallel op het net aangesloten. Nadeel hiervan is het grote vermogen dat uit een fase onttrokken wordt. Sterschakeling Bij een net 3 x 380 + N is de spanning tussen fase en N 220V. We sluiten de dimmers tussen de verschillende fasen en N aan. Driehoekschakeling Bij een net 3 x 220 V is de spanning tussen de fasen 220 V. we sluiten de dimmers dan ook wisselend tussen de fasen aan, zo wordt het vermogen gelijkmatig verdeeld. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 12 Omschakelsystemen Om al deze omschakelingen vlot te laten verlopen zijn er een aantal systemen op de markt. * Sterdriehoekplaatjes: hierbij worden door het verleggen van plaatjes de verschillende verbindingen gemaakt. Voordeel is dat ook de monofasige versie kan worden aangesloten. * Sterdriehoekschakelaar: hierbij wordt d.m.v. een meerpolige schakelaar de omschakeling gemaakt. Bij een aantal dimmers is de mogelijkheid om om te schakelen niet voorzien, meestal omdat in het land van herkomst het net 3 x 220 niet meer bestaat (o.a. Nederland). Ze zijn dan vast op 3 x 380 + N geschakeld. Hiervoor is er echter een trucje. Gezien dimmers in feite monofasige belastingen zijn en de dimmer tussen N en fase 220 V verwacht kunnen we N op één fase leggen, 2 fasen samen op een tweede en de derde fase aan de laatste fase. Let wel op, dingen als aardkontrole e.d. werken niet meer! Een ander probleem is de slechte verdeling van het vermogen over de fasen. Dit is eventueel op te lossen wanneer we een tweede dimmer net andersom aan sluiten. Tot slot is het belangrijk bij het aansluiten van de belastingen te weten hoe de faseverdeling van de dimmers is opgebouwd. Vooral bij beperkt vermogen kunnen we dan de belastingen optimaal verdelen over de fasen. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 13 1.01.04.03.04 De verschillende stuursignalen Analoge stuursignalen Onder analoge stuursignalen verstaan we signalen die traploos variëren tussen twee waarden. De uitgangsspanning van de dimmer zal rechtevenredig zijn aan het analoge signaal. In praktijk betekent dit dat we voor elke dimmer een draad hebben waar dit signaal zich op bevindt. Er zijn twee onderverdelingen te maken in analoge systemen: spanningssturing, waarbij een kleine spanning (meestal 0 - 10 V) de uitgang van de dimmer bepaalt en stroomsturing, waarbij een kleine stroom (370 microA) de uitgang bepaalt. Deze stroom wordt dan in de dimmer terug omgezet in een spanning. Voordeel van stroomsturing is dat kabelverliezen geen invloed hebben op het signaal. Gemultiplexte signalen Bij gemultiplexte signalen wordt het signaal niet continu aan de dimmers doorgegeven, maar slechts 100 x per seconde. De dimmer "onthoudt" het signaal tot de volgende keer dat een signaal wordt aangeboden. Dit heeft als voordeel dat de signalen niet elk door een eigen kabel lopen, maar achter elkaar door dezelfde kabel kunnen. Een schakeling in de stuurtafel kijkt kanaal per kanaal na welke uitgang ingesteld staat (samplen) en geeft deze achter elkaar door. Een schakeling aan de ingang van de dimmers (demultiplexer) splitst deze signalen weer uit naar de desbetreffende dimmers. Analoge multiplexing geeft de stand van de uitgangen door, door pulsen van verschillende grootte achter elkaar te zetten. Dit systeem wordt bijna niet meer gebruikt, maar geeft wel goed aan hoe de overgang is verlopen en hoe het principe werkt. Analoge multiplexing Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 14 10 V 1111 1110 1101 1100 1011 1010 1001 1000 0111 0110 0101 0100 0011 0010 0001 0000 0V Bij digitale multiplexing wordt de waarde aan de uitgang van de sturing omgezet in een binair getal. De lengte van een regelschuif wordt opgedeeld volgens de nauwkeurigheid van het systeem. In feite wordt de waarde afgerond. t Al deze binaire getallen worden nu achter elkaar op de kabel gestuurd. De demux verwerkt ze later weer tot analoge signalen voor de dimmers. Het grote voordeel van het gebruik van deze digitale methode is de mogelijkheid tot correctie van fouten. Zelfs een signaal dat bijna met de helft verzwakt is of dat parasieten bevat kan terug tot het origineel gefilterd worden. Er zijn immers maar twee mogelijkheden 0 of 1. origineel signaal Verzwakking Stoorsignalen Analoog signaal referentie boven referentie onder Digitaal signaal signaal met verzwakking en stoorsignalen Digitale multiplexing hersteld signaal verschillende protocollen Om te weten wanneer welke dimmer zijn signaal doorstuurt worden een aantal afspraken gemaakt (tijd tussen twee dimmers, lengte van de pulsen, startpuls, enz.).Deze afspraken noemen we een protocol. Twee toestellen met hetzelfde protocol zullen elkaar verstaan, van welk merk of land ze ook zijn. DMX is het meest verspreide protocol op dit moment, het is een 16 bit protocol voor 512 kanalen. Dit wil zeggen dat 512 signalen met een resolutie van 216 door de kabel gaan. Oudere broertje DMX512 (1990) is een 8 bit protocol Verder is er het AVAB protocol, AMX 192, D54 (Strand), enz. De toekomst wordt waarschijnlijk SMX, de opvolger van DMX+, dat 1024 kanalen aan zou kunnen. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 15 adressering van dimmers Doordat dimmers niet meer fysiek aan een bepaald kanaal gekoppeld zijn weet de sturing niet meer welk kanaal naar welke dimmer gaat. Daarom krijgt elke dimmer een "adres". De signalen van alle kanalen komen toe in elke dimmer en deze pikt uit de signaaltrein het voor zijn adres bedoelde signaal uit. Deze adressen kunnen meestal op de dimmer met een duimwielschakelaar ingesteld worden. Doordat het signaal langs alle dimmers gaat kunnen deze gemakkelijk verplaatst worden. Een eenvoudig lijntje naar de dichtstbijzijnde dimmer is voldoende. Verder kunnen verschillende dimmers hetzelfde adres hebben, zo kunnen we vb. een volledige horizonbatterij op 3 nummers adresseren zodat niet nodeloos kanalen verloren gaan. mogelijke problemen Gemultiplexte signalen zijn hoogfrequente signalen. De eisen die aan de kabels gesteld worden zijn hoger dan die van analoge signalen: de kabels dienen afgeschermd te zijn, ze moeten op het einde afgesloten worden, de signalen moeten op regelmatige afstanden versterkt worden. Bij zeer lange lijnen kunnen reflecties optreden, d.i. een soort van galm in de kabel waardoor "valse" informatie op de kabel komt. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 16 1.01.04.03.05 Stuurtafels Een stuurtafel is een schakeling die de handelingen van de gebruiker omzet in elektrische signalen, die dan weer door het vermogengedeelte omgezet worden in een belastbaar vermogen. Handtafels De eenvoudigste vorm van een handtafel kennen we allemaal, de huis - tuin en keukendimmer voor wandinbouw. Er wordt een enkele kring geregeld door de draaiknop links of rechtsom te draaien. Voor gebruik in theater is dit echter ontoereikend. De kleinste tafels regelen 4 of 6 kringen. Meestal zijn ze uitgerust met een masterregeling. Elk kanaal heeft een regeling waarop een instelling kan worden gemaakt. Wanneer de master op 100% staat zal het kanaal de instelling op de kanaalregeling doorgeven. Wanneer de master echter op vb. 50% staat zal de waarde van de kanaalregeling evenredig verminderen. Zo kunnen we alle kanalen samen dimmen of infaden. Het probleem bij deze eenvoudige regelingen is dat we niets kunnen voorbereiden, we kunnen geen standen maken. Daarom zijn er lichtorgels met twee schuiven voor elk kanaal. We spreken dan van een lichtorgel met preset (voorbereiding). We stellen het licht op het podium in op de bovenste reeks schuiven en zetten de bijhorende master open. We kunnen nu op de onderste "wals" een instelling maken op voorwaarde dat de bijhorende master dicht staat. Op het podium zal niets veranderen. Wanneer we nu de bovenste master dicht schuiven en tegelijkertijd de onderste open zullen de instellingen overvloeien. Dit noemt men crossfaden. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj 1 2 3 4 5 Harry Cole, Chris Van Goethem 17 6 M Om de beweging van de twee masters vloeiender te maken draait men meestal de onderste schuif om en koppelt ze mechanisch met de master van de bovenste wals. We spreken nu niet meer van een master maar van een crossfader. 1 2 3 4 5 6 M Het gebruik van twee walsen geeft de mogelijkheid om lichtstanden voor te bereiden. Bij snelle passages blijkt dit vaak niet voldoende omdat de tijd ontbreekt om de voorbereiding in te stellen. Door binnen een wals verschillende groepen te maken verhogen we de flexibiliteit. We kunnen nu voor elke kanaalschuif kiezen door welke submaster zij beïnvloed wordt. We kunnen standen in meerdere stappen infaden. Vb. eerst wit A, dan zwart A, dan wit A uit, dan cross naar B, enz. Dit vergt enig puzzelwerk, maar een ervaren technicus kan op dit soort tafels vrij complexe voorstellingen draaien. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 18 Geautomatiseerde lichtsturingen Bij geautomatiseerde tafels stellen we de standen niet meer tijdens de voorstelling in. Op voorhand stellen we alle standen in en zetten ze in een geheugen. We kunnen dan tijdens de voorstelling deze geheugens oproepen. De meeste tafels hebben de mogelijkheid sequentieel te werken. Bij het einde van een crossfade zal de tafel automatisch de volgende stand in preset zetten, we hoeven dus geen standen meer op te roepen. De meeste tafels hebben een waaier aan mogelijkheden, we doen hier een greep uit de belangrijkste. - Standen kunnen een overvloeitijd meekrijgen, sommige tafels hebben zelfs de mogelijkheid aparte tijden voor in en uitloop mee te geven. - De meeste tafels bieden de mogelijkheid om standen "onder de hand" te houden in groepen. - Digitale tafels zijn meestal uitgerust met een softpatch, dit is in feite een elektronisch prikbord tussen kanalen en dimmers. We kunnen op die manier een aantal kanalen samensteken of kanalen wisselen. Dit is ook zeer handig wanneer vb een dimmer defect is: we verplaatsen de belasting naar een andere dimmer en verpatchen het kanaal naar de nieuwe dimmer. We hoeven aan de programmas niets te wijzigen. - De proportionele patch geeft ons de mogelijkheid om kanalen een maximum waarde mee te geven. Dit om bv. 110V lampen aan te sturen. - De mogelijkheid om dimmercurves in te stellen geeft ons de kans om vb. een aantal kanalen als schakelaar te laten werken of om de lichtcurve lineair voor TV te maken. - Uiteraard is er de mogelijkheid om alle gegevens op te slaan in een backup medium, dit kan floppy, kaart of tape zijn. De extra mogelijkheden zijn onbeperkt, zo zijn er effectprocessors, extra crossfades, sturingen voor scrollers en bewegend licht enz. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 19 1.01.04.04 De toekomst De evolutie zal zich vooral afspelen op het gebied van digitalisering, informatisering en eenvormigheid van gegevens. In het digitaliseren kunnen we verwachten dat er binnenkort volledig digitale dimmers op de markt zullen komen. Verder zal ook meer en meer apparatuur rechtstreeks digitaal aanstuurbaar worden vb. spots met ingebouwde dimmers. De informatisering zal vooral het koppelen van verschillende sturingen mogelijk maken. Dit bestaat reeds onder de vorm van "show control". Een centrale computer bedient klank, licht, changementen en zelfs het openen en sluiten van de zaaldeuren. Het automatisch controleren op fouten vanaf de tafel zal een normale zaak worden. De eenvormigheid van gegevens zal het mogelijk maken om standen en bewegingen van de ene computer naar de andere over te lezen. Een eerste aanzet hiertoe is reeds gemaakt met "ascii for light". Ten slotte zullen in het algemeen steeds meer eigenschappen van het licht van op de tafel bediend kunnen worden: bundel, scherpte, richting en kleur zullen voor elk armatuur ingesteld kunnen worden. Wordt de technicus de zwakste schakel? Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 20 1.01.05 Soft- en hard-Patch Een patch is een constructie waarmee we kunnen kiezen welk stopcontact op welke schuif van het lichtorgel terecht komt. Dit kan op twee manieren gebeuren: softwarematig of hardwarematig. Bij een softwarematige patch kiezen we in feite welk kanaal van het dimmerrack wordt aangestuurd door welke schuif van de sturing. We kunnen zo vb. een defect kanaal snel in alle standen op een ander nummer zetten. Een andere mogelijkheid is twee dimmers op dezelfde schuif te zetten. De bediening gebeurt vanuit de lichtstuurtafel. Bij een hardwarematige patch kiezen we welk stopcontact van het podium door welk kanaal van het dimmerrack gevoed wordt. Hierbij moeten we rekening houden met het maximum vermogen dat een kanaal aan kan, in de meeste gevallen is dit 2000 W. De bediening van deze patch gebeurt fysiek door middel van 220 V kabels. In feite brengen we alle aansluitingen van de spots en dimmers samen op een punt om het verbinden eenvoudiger te maken. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 21 1.02 Praktische organisatie 1.02.01 Lichtplan tekenen Een goede voorstelling staat of valt met een goede voorbereiding. Het is dan ook van belang tijdig met de regisseur, de decorontwerper en alle andere medewerkers rond de tafel te gaan zitten om zich een idee te vormen van wat de productie aan licht zal inhouden. Zodra we een eerste idee hebben kunnen we een eerste lichtplan opmaken. Eerst maken we een lijstje1 van alle groepen die we denken nodig te hebben. We proberen daarbij meteen het soort spot, het aantal en de eventuele kleur in te vullen. Dan gaan we dit overzetten op een lichtplan2. We vertrekken vanuit een trekkenplan van de zaal en tekenen hierin het decor. Dan kunnen we stelselmatig het licht gaan intekenen. We beginnen met het basislicht op papier te zetten, dan volgen vullicht en effecten. 1 zie documentatie 1.08.01 2 zie documentatie 1.08.02 Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 22 1.02.02 Inhangen Bij het inhangen van spots moeten we met een aantal praktische punten rekening houden: - hang de afstopping voor het inhangen, zo kan je meteen zien of er geen doeken in de weg hangen. - voorzie voldoende plaats voor elke spot, zodat hij in alle richtingen kan bewegen. Richt meteen in de juiste richting. - zet voor parlampen de lamp meteen in de goede richting - kleur meteen in en breng alle accessoires (messen, flappen, enz.) aan - hang spots niet ondersteboven, dit veroorzaakt een slechte koeling en beperkt de levensduur van de lampen. - hang de buisklemmen met de vleugelbout aan de achterkant, zo kan je er tijdens het richten het makkelijkst aan. - zorg ervoor dat de spots niet te dicht bij doeken of decors hangen. - voorzie voldoende kabel zodat de spot nog in alle richtingen kan bewegen. - gebruik zo weinig mogelijk verlengkabel en vermijd deze rond buizen e.d. te draaien. - noteer meteen de nummers van de stopcontacten die je gebruikt, zodat je bij het patchen niet meer moet zoeken. - bevestig kabels met tape, elastieken met houtjes of klittenband 1.02.03 Patchen - maak gebruik van een patchlijst, dit vergemakkelijkt het patchen en helpt later correcties uit te voeren of fouten op te sporen. - controleer bij elke verbinding die je maakt het vermogen. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 23 1.02.04 Richten - zorg ervoor dat er tijdens het richten niets anders op de scène gebeurt, dit spaart veel tijd en maakt het werk een stuk rustiger. - zorg ervoor dat het stil is zodat je mekaar verstaat. - richten gaat het vlotst met 3 man, iemand op de vloer, iemand aan het lichtorgel, iemand aan de spots. - de vloerman geeft aan welke spots aan en uit moeten en waar ze gericht moeten worden. - ga staan waar de lichtvlek terecht moet komen en geef van daar af aanwijzingen. - geef duidelijke aanwijzingen: vb. "Deze spot is een deel van het totaal, hij moet van aan de muur tot een derde van de scène komen, niet op de tafel en tot aan de rand van de scène". Als de spot dan ongeveer goed staat, kan je correcties maken: vb. iets meer naar links en iets kleiner. - kijk niet in het licht van de spots maar ga met je rug naar het licht staan, zo kan je aan je schaduw zien waar het licht valt. Verduidelijk je bevelen met gebaren. - Controleer bij het richten van totalen telkens met de voorgaande spots de overlapping. - blijf rustig, het vraagt soms even tijd om een spot op een bepaalde positie te fixeren. - de man aan het lichtorgel zet de spots aan en uit. - blijf bij het lichtorgel, er is niets zo vervelend dan telkens te moeten zoeken achter degene die achter het lichtorgel zit. - noteer op het lichtorgel wat op welke schuif zit, dit versnelt het zoeken. - controleer ev. mee afschijning in de zaal, dit is soms niet te zien voor de vloerman. - degene die richt volgt de bevelen van de vloerman op - controleer mee afschijning in de zaal, op decor, enz. - voor PC's en Fresnell's bepaal je eerst de richting en ga je dan groter of kleiner stellen. Als dat gebeurd is kan je eventueel gaan flappen. - Profiels stel je eerst scherp op een oppervlak dat in de buurt van de lichtvlek ligt. Vervolgens richten en pas dan afsnijden of diafragmeren. Tot slot eventueel het brandpunt van de lamp corrigeren. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 24 - bij Zoomprofiels eerst de grootte bepalen en scherpstellen, dan richten en ten slotte afsnijden. Daarna eventueel het brandpunt van de lens corrigeren. - bij het afsnijden altijd proberen links en rechts evenveel af te snijden om de lichtvlek zo egaal mogelijk te houden. - Pars eerst in de goede richting draaien, dan de lamp draaien. - als spots aan losse trekken hangen is het best eerst de profiels te richten en dan pas de andere spots, de Profiels zullen het evenwicht van de trek beïnvloeden. Meestal is het dan wel nodig achteraf de Profiels te corrigeren. 1.02.05 Standen maken Als alles gericht is kunnen we standen gaan maken. Op een handtafel is het meestal voldoende om een aantal basisstanden uit te proberen omdat correcties eenvoudig tijdens de uitvoering te maken zijn. Waneer we op een computertafel werken moeten we alle standen inschrijven en uitproberen, dus ook Black - Outs en lichtverminderingen. Maak op voorhand een standenlijst3, waarin je het standnummer, de vermoedelijke lichtstand, de actie (cue) en de plaats in de brochure vermeldt. Ga na of er standen zijn die terugkomen en vermeld dit mee op de lijst. Zorg ervoor dat er iemand op de scène is tijdens het standen maken, die op de plaats van de spelers kan gaan staan. Bij elke stand controleer je nu de zones waar gespeeld wordt. Wanneer dubbele standen voorkomen schrijf je die meteen in bij het maken van de eerste. Als alle standen gemaakt zijn controleer je of alle overgangen kloppen en of er geen standen vergeten zijn. Maak voor de zekerheid een "paniekstand", d.i. een stand waarin alle zones verlicht zijn, meestal is dit de algemene speelstand. Als er iets mis gaat kan je daar altijd op terugvallen. Wanneer we met een handtafel werken moeten de standen volledig in de brochure4 ingeschreven worden samen met de voorbereiding. 3 zie documentatie 1.08.03 4 zie documentatie 1.08.04 Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 25 1.02.06 De voorstelling Controleer voor het publiek binnenkomt alle spots en loop de standen nog eens door om zeker te zijn dat er niets is misgelopen. Zorg ervoor dat je even op voorhand klaar zit zodat je rustig aan de voorstelling kan beginnen. Spreek ook duidelijk af wie het sein voor aanvang geeft. Blijf rustig. 1.02.07 Na de voorstelling Na de voorstelling is het belangrijk alles terug in orde te maken voor de volgende groep. Haal eerst alles wat op de grond staat weg (statieven, vloerspots, kabels). Haal alle kleuren en accessoires uit de spots, alle verlengkabels en alle spots die niet standaard hangen uit het grit. Sorteer de kleuren, accessoires en spots op hun normale plaats. Houdt alle documentatie bij voor het geval de voorstelling terug opgezet wordt. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 26 1.03 Onderhoud Onderhoud, of liever het gebrek eraan, is de grootste oorzaak van tijdsverlies en fouten in theater. Daarom is het ontzettend belangrijk dat iedereen er aan meewerkt om het materiaal in optimale conditie te houden. Het dagelijks onderhoud is in feite niet meer dan een reeks goede gewoonten. In de eerste plaats is de juiste behandeling van het materiaal van belang: kabels juist oprollen, filters sorteren, spots correct inhangen. Het is ook van belang defect materiaal te merken en zo snel mogelijk te herstellen. Defecte kabels of spots kunnen gemerkt worden door drie of vier knopen aan de kant van de mannelijke stekker te leggen. Een kapot stopcontact of dimmerkanaal kan gemerkt worden door het stopcontact dicht te plakken. Lampen vervangen is een eenvoudige klus als je een paar basisregels volgt : zorg in de eerste plaats dat er geen spanning aanwezig is door de stekker uit te trekken. Het is niet voldoende het dimmerkanaal dicht te zetten!!. Controleer of de lamp inderdaad kapot is voor je ze met je handen aanraakt. Houd een nieuwe lamp alleen vast bij de beschermhoes. Als de lamp geplaatst is, haal dan de beschermhoes weg, sluit de spot terug aan en laat de lamp langzaam infaden. Bij het jaarlijks onderhoud wordt elke spot nagekeken. Eerst wordt er een visuele controle uitgevoerd. Hierbij controleren we of er geen beschadigingen aan de bedrading of het mechanische gedeelte zijn. Vervolgens wordt het binnenwerk ontstoft. Eventueel worden mechanische delen gesmeerd met een hittebestendig product. Tot slot worden de lenzen gereinigd, ook hier zijn specifieke producten voor in de handel. Verder moeten alle kabels, statieven, e.d. visueel gecontroleerd worden. Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 27 1.04 Documentatie 1.04.01 Lichtbrochure 1.04.02 Lichtlijst 1.04.03 Standenlijst 1.04.04 Lichtplan 1.04.05 Schemasymbolen Lichttechniek, ACC SCE versie 1 december jjjj Harry Cole, Chris Van Goethem 28