Beginselen voor internationale handelscontracten een

advertisement
Beginselen voor internationale
handelscontracten een overzicht van de Unidroit
Principles 2004*
Mw. mr. H.N. Schelhaas**
1.
Internationale beginselen in het grensoverschrijdende privaatrecht
Het is een verschijnsel dat zich sinds een decennium voordoet in het grensoverschrijdende privaatrecht: het opstellen van internationale beginselen (‘Principles’), die hetzij
bedoeld zijn als motor of model voor uniforme Europese
regels in de toekomst, hetzij gericht zijn op een direct
gebruik in het privaatrechtelijke handelsverkeer.
Zo zijn recent Europese beginselen op het gebied van het
familierecht opgesteld1, zijn voor het onrechtmatige
daadsrecht zelfs twee setjes beginselen in circulatie2, kent
ook het internationale insolventierecht sinds kort zijn
Europese principles3 en zijn een paar jaar geleden Europese
beginselen voor de trust geformuleerd.4 Van eerder datum
stammen de verschillende soorten internationale beginselen voor het contractenrecht, het rechtsgebied waar
grensoverschrijdend rechtsverkeer vaak aan de orde is. Al
in 1994 zagen de Unidroit Principles of International
Commercial Contracts het licht, op de voet gevolgd door de
Principles of European Contract Law uit 1995 (hierna:
PECL).5 De creatie van deze laatste Europese beginselen
houdt mede verband met het feit dat in Europa geruime
tijd wordt gesproken over het uniformeren van het
contractenrecht. Particulier initiatief, onder leiding van
de Deense hoogleraar Lando, heeft tot de creatie van de
PECL geleid, die – onder meer – tot doel hebben om als
voorzet te dienen voor geharmoniseerde Europese regels.6
Met ditzelfde harmonisatiedoel is ook een Franstalige
Code Européen des Contrats opgesteld.7 De belangstelling
voor een uniform Europees privaatrecht blijkt niet alleen
uit deze door particuliere en wetenschappelijke gremia
opgestelde Europese beginselen. Ook de Europese politiek is stilaan overtuigd van de wenselijkheid van een
geharmoniseerd Europees contractenrecht, getuige onder
meer de op het contractenrecht gerichte ‘Mededeling van
de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement
over Europees Verbintenissenrecht’8, het Actieplan over
‘Een coherenter Europees Verbintenissenrecht’ van de
Europese Commissie9 en recent de Mededeling van de
Europese commissie aan het parlement over ‘Europees
verbintenissenrecht en de herziening van het acquis: verdere maatregelen’.10 De PECL haken aan bij deze politieke tendensen en beogen zelfs geïncorporeerd te worden in
een toekomstig Europees Burgerlijk Wetboek.11
Aan de hiervoor genoemde Unidroit Principles of International Commercial Contracts (hierna: Unidroit Principles)
zijn dergelijke (Europese) harmonisatiegedachten echter
532
vreemd. Het was en is niet de bedoeling dat deze
Principles als motor zouden dienen tot een uniform mon-
*
Met dank aan prof. mr. S.E. Bartels en mr. D. Busch voor kritisch
commentaar op een eerdere versie van deze bijdrage.
** Universitair docent Privaatrecht, Molengraaff Instituut voor Privaatrecht, Universiteit Utrecht.
1.
K. Boele-Woelki (red.), Principles of European family law regarding
divorce and maintenance between former spouses, Intersentia: Antwerpen
2004.
2. De beginselen over het onrechtmatige daadsrecht van de Studygroup on
a European Civil Code onder leiding van prof. Von Bar uit Osnabrück (zie
www.sgecc.net) en de Principles of European Tort Law van de European
Group on Tort Law onder leiding van prof. Spier en Koziol (zie
www.ectil.org). Zie hierover nader W.H. van Boom en I. Giesen, Van
Nederlands naar ‘Europees’ onrechtmatige daadsrecht, NTBR 2004/10,
p. 515 e.v.
3. W. McBryde/A. Flessner/S.C.J.J. Kortmann, Principles of European
Insolvency Law, Kluwer: Deventer 2003.
4. D.J. Hayton/S.C.J.J. Kortmann/H.L.E. Verhagen, Principles of European
Trust Law, Kluwer Law International: Den Haag 1999.
5. Zie O. Lando/H.G. Beale, Principles of European Contract Law – Parts I
and II, Kluwer: Deventer/Boston 2000 en O. Lando/E. Clive/A.
Prüm/R. Zimmermann, Principles of European Contract Law – Part III,
Kluwer Law International: Den Haag/London/New York 2003. Voor
een vergelijking van de eerste twee delen van de PECL met het
Nederlandse recht: H.N. Schelhaas et al. (red.), The Principles of
European Contract Law And Dutch Law – A Commentary, Ars
Aequi/Kluwer Law International: Nijmegen/The Hague/London/
Boston 2002; M.W. Hesselink/G.J.P. de Vries, Principles of European
Contract Law, Preadviezen Vereniging voor Burgerlijk Recht, Kluwer:
Deventer 2001 en G.J.P. de Vries, Remedies op grond van niet-nakoming
van internationale contracten in het licht van de PECL, Kluwer: Deventer
2002.
6. Over de vijf doelstellingen van de PECL zie Lando/Beale, a.w., p. xxiii
en xxiv: ze kunnen als basis dienen voor Europese wetgeving op het
gebied van het contractenrecht; door partijen worden aangewezen als het
toepasselijke recht; een moderne invulling van de lex mercatoria bieden;
voor arbiters en rechters een model zijn voor ontwikkelingen in het contractenrecht, en als basis dienen voor harmonisatie: “Their longer-term
objective is to help bring about the harmonisation of general contract law
within the European Union.”
7. G. Gandolfi (red.), Code Européen des Contrats: Avant-projet, Livre
premier, Giuffrè Editore: Milano 2001.
8. Blijkens de oorspronkelijke Engelse tekst gaat het om het contractenrecht: ‘Communication from the Commission to the Council and
the European Parliament on European Contract Law’, 11 juli 2001,
COM (2001), 398, PbEG 2001, C-235/01 (zie ook
http://europa.eu.int/eur-lex/). Het Europees parlement uitte de wens
van een Europees Burgerlijk Wetboek reeds eerder: zie de resoluties van
26 mei 1989 (PbEG 1989, C-158/401) en 6 mei 1994 (PbEG 1994,
C-205/519).
9. Uit de Engelse tekst blijkt dat ook hier het vizier is gericht op het contractenrecht: ‘Communication from the Commission to the European
Parliament and the Council – A more coherent European Contract Law,
An Action plan, COM (2003), 68, PbEG 2003, C-63/01 (zie ook
http://europa.eu.int/eur-lex/).
10. COM (2004) 651, http://europa.eu.int/comm/consumers, waarover
nader M.Tj. Bouwes, Harmonisatie van het burgerlijk recht door de achterdeur, NJB 2005/18, p. 944 e.v.; J.M. Smits, N. Kornet, R.R.R. Hardy,
Naar een Gemeenschappelijk Referentiekader voor het Europees
contractenrecht, WPNR (2004) 6603, p. 1001 e.v.
11. Zie bijv. Lando/Clive/Prüm/Zimmermann, a.w., p. x.
W.P.N.R
05/6627
UNIDROIT PRINCIPLES
diaal contractenrecht, noch dat ze deel gaan uitmaken van
een dwingend mondiaal wetboek voor contractenrecht.
Deze Unidroit-Principles, uitgebracht door het International Institute for the Unification of Private Law (ook
wel Institut International pour l’Unification du Droit Privé,
hierna: Unidroit), hebben veeleer een praktische inslag:
het is de bedoeling dat de niet-bindende regels daadwerkelijk, op vrijwillig basis, worden gebruikt in de internationale handelspraktijk. Tien jaar geleden werd het eerste deel van de Unidroit Principles gepubliceerd, waarin
vooral klassieke contractenrechtelijke thema’s zoals de
totstandkoming van overeenkomsten, nakoming en nietnakoming werden behandeld. Onlangs verscheen een
tweede editie, waarin een flink aantal nieuwe onderwerpen is geïntroduceerd.
In deze bijdrage verken ik deze nieuwe bepalingen van de
Unidroit Principles. De oorspronkelijke regels uit 1994
over het ‘klassieke’ contractenrecht laat ik hier grotendeels buiten beschouwing, daar ze de laatste jaren al veel
aandacht hebben genoten.12 Eerst ga ik in op het doel van
de Unidroit Principles (paragraaf 2) en bespreek ik of dit
doel is gehaald (paragraaf 3). Vervolgens geef ik een kort
overzicht van de inhoud van de Unidroit Principles (paragraaf 4). Daarna ga ik uitgebreider in op de nieuwe onderwerpen en analyseer ik hoe ze zich verhouden tot de
Nederlandse bepalingen (paragraaf 5 tot en met 9). Ik
sluit af met een conclusie (paragraaf 10).
de Comments, bestaande uit een toelichting en diverse
praktische voorbeelden.
De Unidroit Principles zijn gericht op de internationale
handelspraktijk en, anders dan de PECL14, uitdrukkelijk
niet op consumententransacties.15 Maar wie zou denken
dat deze commerciële invalshoek ertoe heeft geleid dat
overal de contractvrijheid zegeviert, dat geen beschermende bepalingen zijn opgenomen omdat tussen commerciële partijen geen ongelijke onderhandelingspositie
zou bestaan en dat de regels uitsluitend zijn geënt op
rechtszekerheid, komt bedrogen uit. Zo wordt de
contractvrijheid beperkt door een aantal bepalingen van
‘dwingend’ recht, zoals ten aanzien van de geldigheid van
een contract (art. 3.19 UP), de matigingsbevoegdheid van
contractuele boetes (art. 7.4.13 UP) en de overdraagbaarheid van vorderingen (art. 9.1.9 UP). Bovendien worden
niet uitsluitend ‘hard and fast rules’ gegeven en is de
‘goede trouw’ één van de onderliggende peilers van de
Principles. Contractspartijen staan bijvoorbeeld onder de
verplichting om ‘in accordance with good faith and fair
dealing’ te handelen (art. 1.7 UP). Tot slot wordt op
diverse plaatsen bescherming geboden tegen onredelijke
contractsbepalingen, zoals blijkt uit de rechterlijke matigingsbevoegdheid van excessieve contractuele boetes (art.
7.4.13 UP) en de regel op grond waarvan het gebruik van
exoneratieclausules wordt beperkt (art. 7.1.6 UP).
3.
2.
Doel van de Unidroit Principles
De Unidroit Principles zijn hoofdzakelijk bedoeld om te
dienen als een niet bindende set algemene beginselen van
het internationale commerciële contractenrecht.
“These Principles set forth general rules for international commercial contracts,”
zo luidt de eerste bepaling van de Principles. Niet de
oplossing die in de wereld het meest wordt gevolgd was
maatgevend, maar de objectief ‘beste’ oplossing voor
internationale commerciële contractanten:
“The objective of the Unidroit Principles is to establish
a balanced set of rules designed for use throughout
the world, irrespective of the legal traditions and the
economic and political conditions of the countries in
which they are to be applied.”13
De regels hebben dus een objectief karakter en daarom is
zo veel mogelijk afgezien van terminologie die eigen is aan
één bepaalde rechtsorde. Evenmin is aangegeven van
welke origine een bepaalde provisie is en rechtsvergelijkende verwijzingen ontbreken, anders dan in de PECL,
zelfs geheel. Wel wordt expliciet geleund op het Weens
Koopverdrag en worden de oplossingen van dit verdrag
waar mogelijk overgenomen. De Principles zijn neergelegd
in artikelen en moeten in samenhang worden gelezen met
05/6627
Het gebruik van de Unidroit Principles
in de praktijk
Het praktische doel dat ten grondslag ligt aan de Unidroit
Principles is nu duidelijk, maar op welke wijze kunnen
de Principles dan daadwerkelijk worden toegepast in
internationale commerciële transacties? De preambule
van de Principles geeft drie manieren aan en stelt dat de
Principles moeten worden toegepast indien:16
– contractspartijen zijn overeengekomen dat hun
contract door de Principles worden beheerst, hetgeen
vooral zal kunnen geschieden indien een arbitragebeding deel uitmaakt van het contract;17
12. Voor een kort overzicht: A.S. Hartkamp, Principles of Contract Law, in:
A.S. Hartkamp et al. (red.), Towards a European Civil Code, Ars Aequi
Libri/Kluwer Law International: Nijmegen, 3e druk 2004, p. 132-137.
13. Unidroit Principles of International Commercial Contracts 2004,
Unidroit: Rome 2004, p. xv (hierna: Unidroit Principles).
14. De PECL zien op elk soort contract, dus zowel een handels- als consumentencontract.
15. Unidroit Principles, p. 2: “The idea is rather that of excluding from the
scope of the Principles so-called ‘consumer transaction’ which are within the
various legal systems being increasingly subjected to special rules, mostly of a
mandatory character, aimed at protecting the consumer, i.e. a party who
enters into the contract otherwise that in the course of its trade or profession.”
16. Preambule, Unidroit Principles, p. 1. Zie voor de mogelijkheden die het
internationaal privaatrecht biedt ten aanzien van een rechtskeuze voor de
Unidroit Principles en de PECL: K. Boele-Woelki, Principles en IPR
(oratie UU), Vermande: Utrecht, 1995 en dez. Principles and Private
International Law, Uniform Law Review 1996/4, p. 652 e.v.; S. Schilf,
UNIDROIT Principles 2004 – Auf dem Weg zu einem Allgemeinen Teil
des internationalen Einheitsprivatrecht, Internationales Handelsrecht
2004/6, p. 243-245.
17. Unidroit Principles, p. 1. Arbiters zijn immers niet gebonden aan een
nationaal rechtsstelsel.
W.P.N.R
533
UNIDROIT PRINCIPLES
– contractspartijen afspraken dat hun contract wordt
beheerst door algemene rechtsbeginselen, de lex
mercatoria of soortgelijk commercieel gewoonterecht;
– partijen geen rechtskeuze voor een bepaald stelsel
hebben uitgebracht.18
Maar de Principles kunnen ook nog voor andere doeleinden worden gebruikt, zo geven de opstellers aan:
– ze kunnen worden aangewend om nationale of internationale uniforme rechtsregels uit te leggen of aan te
vullen;
– ze kunnen als model dienen voor nationale en internationale wetgevers;
– ze kunnen hulp bieden bij het opstellen van contracten;
– of gebruikt worden bij het onderwijs in het internationale contractenrecht.19
De Principles worden ook daadwerkelijk gebruikt.20 Zo
wordt in de standaardcontracten van de International
Chamber of Commerce en de UNCTAD/World Trade
Organization’s International Trade Center gewezen op de
Unidroit Principles als optie voor het toepasselijke recht21
en bepaalt het Model Contract for the Turnkey Supply of an
Industrial Plant van de International Chamber of Commerce
dat leemtes in het contract kunnen worden ingevuld door
de Principles.22
Voorts worden de Principles soms als inspiratiebron
gehanteerd bij het voorbereiden van wetswijzigingen,
zoals onlangs nog bij het Duitse Schuldrechtsreform en bij
de nieuwe burgerlijke wetboeken van de Russische
Federatie, Estland en Litouwen, terwijl het nieuwe
Chinese contractenrecht geheel is gebaseerd op de
Unidroit Principles en het Weens Koopverdrag. Daar komt
bij dat het concept voor een uniforme regeling van het
contractenrecht van de Organisation for the Harmonisation
of Business Law in Africa (OHADA, waar zeventien
Afrikaanse landen bij zijn aangesloten) de meeste artikelen
van de Principles letterlijk heeft overgenomen.23
Tot slot worden de Principles in een enkel geval gebruikt
door rechtbanken en vaker door raden van arbitrage.24
Soms worden zij daartoe gedwongen door een rechtskeuze voor de Unidroit Principles, waarbij zij aangetekend
dat de mogelijkheid van een rechtskeuze binnen de EU
voor de Unidroit Principles in plaats van een nationaal
rechtsstelsel zeer omstreden is.25 Vaker worden de
Unidroit Principles door arbiters gebruikt als invulling
van de lex mercatoria, of om de uitleg van een bepaling
van nationaal of internationaal uniform recht te onderbouwen.26 Hoe is het te verklaren dat de Unidroit
Principles inderdaad in de praktijk worden gebruikt? Het
ligt immers voor de hand dat een internationale handelspartner of een rechter of arbiter in de eerste plaats zal
kiezen voor een vertrouwd bestaand rechtsstelsel dat zijn
waarde in de praktijk heeft bewezen. Een keuze voor een
set onverbindende rechtsregels, waar weinig rechtspraak
534
en doctrine over bestaat en dat zich beperkt tot het
contractenrecht, lijkt veel minder aantrekkelijk. Het feit
dat de Unidroit Principles toch worden gebruikt, zou voor
een deel te danken kunnen zijn aan het feit dat de bepalingen neutraal zijn, niet zijn afgeleid van een bepaald
rechtsstelsel en zijn voorbereid door een commissie
bestaande uit internationale specialisten uit verschillende
mondiale jurisdicties. Indien internationale contractanten
om politieke redenen niet voor het recht van de wederpartij wensen te kiezen, kunnen de Unidroit Principles
daarom een aanvaardbare neutrale optie zijn. Bovendien
zijn de uitspraken die over de Unidroit Principles zijn
gedaan, eenvoudig beschikbaar door de goed bijgehouden
en kosteloos toegankelijke databank (www.unilex.info).27
Voorts wordt wel aangevoerd dat de bepalingen aantrekkelijk zijn vanwege de bondige formuleringen en praktische
voorbeelden. Een diepgaand onderzoek naar jurisprudentie en doctrine ter bepaling van de precieze reikwijdte van
een bepaling zou bovendien onnodig zijn en dat zou de
helderheid van de bepalingen vergroten.28 Naar mijn
mening is dit laatste argument minder valide en ondergraaft zulks juist de waarde van de Unidroit Principles.
Indien een regel onduidelijk is en er noch verklarende
jurisprudentie noch dogmatiek voorhanden is, dan veroorzaakt dit rechtsonzekerheid en daar hebben internationale handelspartijen geen behoefte aan. In Europees verband gaf het bedrijfsleven al aan redelijk goed uit de
voeten te kunnen met de bestaande nationale rechtsstelsels en niet heel veel heil te zien in een (optioneel)
Europees BW.29 Ofschoon de Unidroit Principles menigmaal een goede optie voor arbiter, rechter of contractspartij kunnen zijn, is het mijns inziens dan ook begrijpe-
18. Deze optie ontbrak nog in de eerste druk: zie nader Schilf, a.w., p. 243245.
19. Unidroit Principles, p. 7.
20. Zie het overzicht van M.J. Bonell, Unidroit Principles 2004 – The New
Edition of the Principles of International Commercial Contracts
adopted by the International Institute for the Unification of Private Law,
Uniform Law Review 2004/1, p. 6-17.
21. Zie ‘Unidroit News’, Uniform Law Review 2002/4, p. 1162.
22. Zie ‘Unidroit News’, Uniform Law Review 2004/3, p. 600 en Bonell,
ULR 2004, a.w., p. 9-12.
23. Zie M. Fontaine, Le projet d’Acte uniforme OHADA sur les contrats et
les Principes d’UNIDROIT relatifs aux contrats du commerce international, Revue de droit uniforme 2004, p. 253-267.
24. Zie het overzicht op www.unilex.info en Bonel, a.w. ULR, p. 6-17.
25. Zie de analyse van K. Boele-Woelki, Principles en IPR (oratie UU),
Vermande: Utrecht, 1995 en dez. Principles and Private International
Law, Uniform Law Review 1996/4, p. 652 e.v.; S. Schilf, UNIDROIT
Principles 2004 – Auf dem Weg zu einem Allgemeinen Teil des internationalen Einheitsprivatrecht, Internationales Handelsrecht 2004/6,
p. 243-245.
26. Zie voor voorbeelden van dit laatste: Schilf, a.w., p. 238.
27. Zie ook M.J. Bonell, The Unidroit Principles in Practice, Transnational
Publishers: Ardsley, 2002, waar per artikel de uitspraken worden samengevat waarin gebruik werd gemaakt van de Unidroit Principles.
28. Zie o.m. Boele-Woelki, oratie (1995), a.w., p. 11.
29. Zie de reacties op de Mededeling over Europees verbintenissenrecht van
de Europese commissie, COM (2001) 398, Pb.EG 2001, C-255/01,
waarover J.M. Smits & R.R.R. Hardy, Het actieplan voor een coherenter
Europees contractenrecht: een bespreking, WPNR (2003) 6532, p. 385
e.v.
W.P.N.R
05/6627
UNIDROIT PRINCIPLES
lijk dat een (rechts)keuze voor de Unidroit Principles30
vaak achterwege blijft en de voorkeur wordt gegeven aan
een bestaand vreemd rechtsstelsel.
4.
De Unidroit Principles in vogelvlucht:
oud en nieuw
Zoals hiervoor vermeld, bevatte de eerste editie van de
Principles naast algemene bepalingen (met onder meer
regels over de contractvrijheid en good faith), hoofdstukken over de totstandkoming, de geldigheid (met regels
over dwaling, bedrog, bedreiging en gross disparity, waar
één partij ongerechtvaardigd en excessief wordt bevoordeeld ten koste van de wederpartij), interpretatie (met
onder meer de contra proferentem-regel), inhoud, nakoming (waarin ook een voorziening voor hardship is
getroffen) en niet-nakoming (met aparte secties voor het
recht op nakoming, ontbinding en schadevergoeding).31
De tweede editie was niet zozeer bedoeld als een revisie
van de eerste druk want, zo klinkt het zelfverzekerd:
“(…) the Unidroit Principles have generally met with
approval and have not given rise to any significant difficulties of application”.32
De oorspronkelijke bepalingen zijn daarom slechts in zeer
beperkte mate aangepast, vooral om de Principles beter toe
te rusten op e-commerce.33 Enkel op twee punten werd
enige aanvulling van de oorspronkelijke bepalingen noodzakelijk geacht en werden nieuwe artikelen ingevoegd: art.
1.8 over inconsistent behaviour van contractspartijen34 en
art. 5.1.9 over – kortweg – afstand van recht.35
De veranderingen in de tweede druk moeten voornamelijk
worden gezocht in de introductie van vijf nieuwe onderwerpen die van belang werden geacht voor internationale
contractanten: vertegenwoordiging, rechten van derden,
verrekening, cessie en soortgelijke overdracht van verbintenissen, en verjaring. Dit zijn onderwerpen waarmee
internationale handelspartners regelmatig worden geconfronteerd en dus thuis horen in een regeling over het
internationale commerciële contractenrecht.
In het navolgende ga ik in op deze nieuwe onderwerpen
en bezie ik de verhouding tot het Nederlandse recht. In
hoeverre lopen de bepalingen uiteen? Zijn de verschillen
te verklaren door de invalshoek van internationale handelscontracten van de Unidroit Principles? Het bestek van
deze bijdrage laat een gedetailleerde bespreking niet toe
en ik concentreer me dan ook op de hoofdlijnen.
5.
Vertegenwoordiging
In de eerste plaats heeft het leerstuk van de vertegenwoordiging een plaats gekregen in de nieuwe editie van de
Unidroit Principles. In de internationale commerciële
contractenpraktijk komt het regelmatig voor dat degene
die een contract wil afsluiten (de achterman) zich laat vertegenwoordigen door een tussenpersoon, die contracteert
met een derde. Bij deze driepartijenverhouding doen zich
05/6627
complexe vraagstukken voor, onder meer ten aanzien van
de gebondenheid tussen partijen, en de mogelijke acties
die partijen over en weer hebben. Een regeling is dus
nodig en de Unidroit Principles hebben daar in navolging
van de PECL terecht in voorzien. De bepalingen hebben
louter betrekking op de relatie tussen achterman en tussenpersoon aan de ene kant, en de derde aan de andere
kant. De ‘interne’ verhouding tussen achterman en tussenpersoon onderling is om mij onduidelijke redenen36
niet geregeld en wordt zodoende overgelaten aan het
nationale recht. De bepalingen zijn voor een deel afgeleid
van de Geneva Convention on Agency in the International
Sale of Goods, die wegens onvoldoende ratificaties niet in
werking is getreden.37
De Unidroit Principles hebben een andere inslag dan het
Nederlandse recht. In ons nationale recht wordt ten aanzien van het vertegenwoordigingsleerstuk en de rechtsgevolgen daarvan, onderscheid gemaakt tussen middellijke
en directe vertegenwoordiging. Was het de bedoeling dat
de tussenpersoon op eigen naam maar voor rekening van
de achterman handelde, dan gaat het om middellijke vertegenwoordiging. In beginsel raakt de tussenpersoon hier
contractueel gebonden aan de derde. Vervolgens rusten op
de tussenpersoon verplichtingen jegens de achterman.38
Maar was de onderliggende gedachte dat de tussenpersoon direct namens de achterman handelde zonder ooit
zelf gebonden te raken aan de rechtshandeling, dan gaat
het om een situatie van directe vertegenwoordiging. De
achterman en derde raken direct gebonden en de tussenpersoon valt er tussenuit. Het belangrijkste voorbeeld van
deze directe vertegenwoordiging is de volmacht.39 De
kwalificatie als middellijke of directe vertegenwoordiging
30.
31.
32.
33.
34.
35.
36.
37.
38.
39.
W.P.N.R
Als een rechtskeuze al mogelijk is: zie hetgeen ik hiervoor opmerkte.
Voor een bondig overzicht Hartkamp, a.w., p. 132-137.
Unidroit Principles, p. vii.
Zo werd in art. 1.2 en 2.1.18 het woord ‘writing’ vervangen door ‘a
particular form’, zodat elektronisch gesloten contracten hier ook onder
konden worden gebracht. Voorts is het oude artikel over termijnen (2.8
lid 2) omgenummerd tot art. 1.12 en licht gewijzigd; heeft het artikel dat
de vormvrijheid van artikelen regelt een kleine wijziging ondergaan (art.
1.2) en trof een gelijk lot het oude art. 2.8 lid 1 (thans art. 2.18 over de
aanvaarding binnen een bepaalde termijn).
Art. 1.8: “A party cannot act inconsistently with an understanding it has
caused the other party to have and upon which that other party reasonably
has acted in reliance to its detriment.” De bepaling is een toepassing van
art. 1.7, op grond waarvan contractspartijen te goeder trouw moeten
handelen.
Art. 5.1.9 (1): “An obligee may release its right by agreement with the
obligor. (2) An offer to release a right gratuitously shall be deemed accepted
if the obligor does not reject the offer without delay after having become aware
of it.”
Comment 1 bij art. 2.2.1, Unidroit Principles, p. 74, vermeldt slechts dát
deze verhouding aan het nationale recht wordt overgelaten, hetgeen
vooral ten aanzien van de commercial agent van dwingend recht kan zijn.
Nader over dit verdrag: Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 10; D. Busch, Middellijke vertegenwoordiging in het
Europese contractenrecht (diss. UU), Kluwer: Deventer 2002, p. 209-232.
De regeling over middellijke vertegenwoordiging is opgenomen in de
afdeling over lastgeving in art. 7:414. Art. 7:424 verklaart de regel van
overeenkomstige toepassing op andersoortige contracten. Nader AsserVan der Grinten-Kortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 112-136.
Zie art. 3:60 e.v. BW en verder Mon. Nieuw BW B-5 (Van Schaick).
535
UNIDROIT PRINCIPLES
is niet alleen van belang voor de vraag aan wie de derde
contractueel gebonden raakt, maar ook voor schadevergoedingskwesties en de rechtsgevolgen bij onbevoegde
vertegenwoordiging. Ook de Principles of European
Contract Law maken het onderscheid tussen middellijke
en directe vertegenwoordiging (zie art. 3:201 PECL).40
De Unidroit Principles huldigen echter een ander uitgangspunt en adopteren de common law-benadering.41 Die
gaat uit van één uniform vertegenwoordigingsbegrip42 en
maakt ter beantwoording van de vraag aan wie de derde
contractueel gebonden raakt onderscheid tussen de zogenaamde disclosed en undisclosed agency. Deze twee typen
overlappen voor een deel de middellijke en directe vertegenwoordiging, maar verschillen ook. Het is namelijk
niet belangrijk of de tussenpersoon weliswaar voor rekening van een ander doch formeel in eigen naam handelde
en dus eerst zelf gebonden wilde raken, maar het is louter
van belang of de derde wist of moest weten dat er een achterman in het spel was. In dat geval (het gaat dan om een
disclosed principal) raakt de derde direct gebonden aan de
achterman, onafhankelijk van de vraag of het de bedoeling
was dat de tussenpersoon eerst zelf gebonden zou raken.43
In de Unidroit Principles is dit tot uitdrukking gebracht
in art. 2.2.3 UP.44 Indien het bestaan van een achterman
echter ‘undisclosed’ is, ofwel (redelijkerwijze) onbekend
bij de derde, dan bindt het contract enkel de derde en de
tussenpersoon (art. 2.2.4 UP).45 De achterman heeft geen
directe actie (bijv. tot nakoming of schadevergoeding)
tegen de derde, omdat het tegenstrijdig zou zijn aan het
verwachtingspatroon van de derde indien plots een andere persoon dan met wie hij dacht te contracteren, rechten
jegens hem geldend zou kunnen maken.46 Omgekeerd
heeft de derde evenmin een directe actie jegens de achterman, tenzij de tussenpersoon zich ten onrechte voordeed
als de eigenaar van een bedrijf: de derde mag zijn rechten
dan ook tegen de werkelijke eigenaar/achterman geldend
maken.47
Omdat de Unidroit Principles verder geen onderscheid
maken tussen de soort vertegenwoordiging, zijn de bepalingen over onder meer onbevoegde vertegenwoordiging
(art. 2.2.5)48, de aansprakelijkheid van de tussenpersoon
(art. 2.2.6),49 tegenstrijdig belang (art. 2.2.7)50, onder-vertegenwoordiging (art. 2.2.8), ratificatie door de achterman
(art. 2.2.9)51 en de beëindiging van vertegenwoordiging
(art. 2.2.10)52 in principe53 van gelijke toepassing op elk
soort vertegenwoordiging. Dat is anders onder het
Nederlandse recht, waar de directe en middellijke vertegenwoordiging geheel gescheiden worden behandeld.
De keuze van de Unidroit Principles voor het leerstuk van
de (un)disclosed agency ten faveure van het concept van de
directe en middellijke vertegenwoordiging, is ingegeven
door de gedachte dat dit overeenkomt met de wensen van
het handelsverkeer. In de praktijk zou het kunstmatig en
moeilijk zijn om onderscheid te maken tussen een tussenpersoon die in naam van een ander handelt, of een tussenpersoon die weliswaar in eigen naam handelt, maar wel
536
voor rekening van een ander.54 Bovendien gaat het er volgens de Comments van de Unidroit Principles in wezen om
of bekend is dat er een achterman (economisch) betrokken
is bij de transactie. Naar mijn inschatting zal echter ook de
betrokkenheid van een achterman bij een transactie niet
altijd eenvoudig vast te stellen zijn. Wel zou ik menen dat
een samenhangende behandeling van het leerstuk van de
vertegenwoordiging de duidelijkheid ten goede komt,
daar het toch telkens om dezelfde vraagstukken (gebondenheid, onbevoegdheid) gaat.55 Dit is wat mij betreft
overzichtelijker dan het Nederlandse systeem waarin (één
vorm van)56 directe vertegenwoordiging in boek 3 een
plaats is gegeven (volmacht), en vervolgens in boek 7
40. Voor een vergelijking tussen de PECL en de UP op dit punt:
M.J. Bonell, Agency, in: A.S. Hartkamp et al. (red.), Towards a European
Civil Code 2004, a.w., p. 381 e.v. en voor een vergelijking tussen de PECL
en Nederlands recht: D. Busch, Agency en Indirect Presentation en
H.L.E. Verhagen, Direct Representation, in: H. Schelhaas e.a. (red.),
a.w., p. 135-189.
41. Met het onderscheid tussen de directe en middellijke vertegenwoordiging wordt expliciet gebroken. Zie Comment bij art. 2.2.1, Unidroit
Principles, p. 75: “Contrary to a number of legal systems that distinguish
between ‘direct representation’ and ‘indirect representation’ depending on
whether the agent acts in the principal’s name or in its own name, no such distinction is made in this Section.” De regels over vertegenwoordiging in de
Unidroit Principles hebben louter betrekking op door partijen overeengekomen vertegenwoordigingsvormen. De wettelijke bevoegdheid van
ouders om hun kinderen te vertegenwoordigen, valt bijvoorbeeld buiten
de regeling (art. 2.2.1 lid 3 UP).
42. Zie art. 2.2.1 UP: “This section governs the authority of a person (‘the
agent’) to affect legal relations of another person (‘the principal’) by or with
a third party, whether the agent acts in its own name or in that of the principal.”
43. Zie Asser-Van der Grinten-Kortmann 2-I (De vertegenwoordiging),
nr. 76 en Busch, diss., a.w., p. 149-160.
44. Zie nog wel de uitzondering in art. 2.2.3 lid 2: “However, the acts of the
agent shall affect only the relations between the agent and the third party,
where the agent with the consent of the principal undertakes to become the
party to the contract.”
45. Art. 2.2.4 (1) UP: “Where an agent acts within the scope of its authority and
the third party neither knew nor ought to have known that the agent was
acting as an agent, the acts of the agent shall affect only the relations between
the agent and the third party.”
46. Nader Bonell, ULR 2004, a.w., p. 21 en Bonell, Agency, a.w., p. 388 en
390.
47. Art. 2.2.4 lid 2 UP. Onder de Engelse doctrine van de undisclosed agency
zijn veel meer rechtstreekse acties mogelijk: zie Busch, diss., a.w., p. 163186.
48. Er ontstaat toch een contractuele band indien door toedoen van de achterman gerechtvaardigd vertrouwen ontstaat bij de derde: deze regel is
vergelijkbaar met art. 3:61 lid 2 BW.
49. Net als in Nederland bij de volmacht onder art. 3:70 BW (zie o.m. AsserVan der Grinten-Kortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 97; Mon.
Nieuw BW B-5 (Van Schaick), nr. 48) is de onbevoegde tussenpersoon
gehouden het positieve contractsbelang te vergoeden, tenzij de derde
wist of hoorde te weten dat de tussenpersoon onbevoegdelijk handelde.
50. Vgl. voor de volmacht art. 3:69 BW op grond waarvan vertegenwoordigingshandelingen ongeldig zijn, terwijl in art. 2.2.7 lid 2 UP uitzonderingen staan vermeld.
51. Vergelijkbaar voor de volmacht met art. 3:69 BW.
52. Zie voor de volmacht art. 3:72 BW, dat anders dan art. 2.2.10 UP een
aantal (niet-limitatieve) beëindigingsgronden noemt.
53. Omdat rechtstreekse acties goeddeels ontbreken (tenzij de tussenpersoon zich ten onrechte voordeed als eigenaar van een bedrijf), zijn deze
regels echter in de praktijk vooral op de disclosed agency van toepassing.
54. Nader Bonell a.w. 2004, p. 21.
55. Cf. Busch, diss., a.w., p. 269-270.
56. Zie echter wel de schakelbepaling in art. 3:78: de meeste artikelen zijn
van overeenkomstige toepassing op vertegenwoordiging uit anderen
hoofde dan volmacht.
W.P.N.R
05/6627
UNIDROIT PRINCIPLES
wordt ingegaan op (één vorm van)57 middellijke vertegenwoordiging (bij lastgeving). De behandeling van elke
mogelijke vertegenwoordigingsvariant op één plek in een
wetboek is alleen al vanuit systematisch oogpunt duidelijk.58
De regeling in de Unidroit Principles kent echter ook
negatieve aspecten. Zo kan worden afgevraagd of de afwezigheid van directe acties van achterman jegens derde
en vice versa (met één uitzondering) bij undisclosed agency
een goede keuze is. Weliswaar is hier het bestaan van een
achterman onbekend bij de derde, maar de achterman is
economisch wèl betrokken bij de overeenkomst tussen
derde en tussenpersoon. Is er dan niet iets voor te zeggen
om de achterman bepaalde rechten te doen toekomen
indien een tekortkoming van de derde schade berokkent
aan de achterman?En zou het niet aanvaardbaar kunnen
zijn om de derde een mogelijkheid te geven om zodra hem
blijkt dat een achterman economisch betrokken is, ook
hem aan te spreken indien de tussenpersoon zijn verplichtingen niet kan nakomen en/of failleert?59 Ook de
keuze om de interne aspecten van de vertegenwoordiging
(relatie achterman – tussenpersoon) buiten beschouwing
te laten, kan zich wreken omdat op deze wijze een scala
aan mogelijke vertegenwoordigingsproblemen ongeregeld
blijft.60 De interne en externe verhouding staan in een
nauwe verhouding tot elkaar en een geïsoleerde behandeling van slechts één aspect is naar mijn mening dan ook te
beperkt.
Kortom, de centrale behandeling van de verschillende
vertegenwoordigingsvormen is naar mijn mening een
goed punt van de Unidroit Principles, maar er kunnen
vraagtekens worden gezet bij de afwezigheid van directe
(schadevergoedings)acties bij undisclosed agency en de
beperking tot externe vertegenwoordigingskwesties.
6.
Rechten van derden
Het tweede nieuwe onderwerp van de Unidroit Principles
betreft het derdenbeding. Contractspartijen in de commerciële praktijk kunnen volgens art. 5.2.1 UP aan een
derde rechten toekennen:
“The parties (the ‘promissor’ and the ‘promisee’) may
confer by express or implied agreement a right on a third
party (the ‘beneficiary’).”
Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin A zijn
bedrijf aan B verkoopt. Zij komen overeen dat B per
maand ¤2000 aan A betaalt. Indien A eerder overlijdt dan
zijn echtgenote, dan zal B ¤1000 per maand aan de echtgenote betalen. Als A inderdaad overlijdt, dan heeft zijn
echtgenote recht op ¤1000 per maand.61 Een voorziening
voor andersoortige derdenwerking van contractsbepalingen, zoals kwalitatieve rechten (zie in Nederland art.
6:251 BW) en kwalitatieve verplichtingen (art. 6:252 BW)
is in de Unidroit Principles achterwege gelaten. Dat is
voorstelbaar, omdat deze onderwerpen in nauw verband
05/6627
staan met het goederenrecht, dat van dwingend recht is in
de nationale rechtsordes. Een voorziening in de Unidroit
Principles op dit punt zou dan ook lastig en minder reëel
zijn.
De betrokkenheid van een derde bij het oorspronkelijke
contract zorgt doorgaans voor complicaties, bijvoorbeeld
ten aanzien van de vraag of hij partij wordt bij het
oorspronkelijke contract en tegen wie hij zijn rechten kan
inroepen. Het is dan ook goed dat de Unidroit Principles
aan dit onderwerp aandacht hebben besteed. De regels
lijken sterk op de Nederlandse regeling in art. 6:253 e.v.
BW. Het uitgangspunt is dat een derde een recht dat hem
in een overeenkomst tussen twee andere partijen wordt
toegekend, geldend kan maken. Waar in Nederland de
derde expliciet partij wordt bij de overeenkomst, zwijgen
de Unidroit Principles over de precieze juridische grondslag. Wel kan de derde in beide regelingen nakoming en
schadevergoeding vorderen indien jegens hem niet wordt
nagekomen.62 Net als naar heersend Nederlands recht kan
het aan de derde toegekende recht volgens de Unidroit
Principles bestaan uit een exoneratie. Zo kan een exoneratieclausule tussen bijvoorbeeld de eigenaar van een goed
en de vervoerder ook worden toegekend aan de bemanning van het schip, de stuwadoor of de eigenaar van het
schip.63 Voorts behoeft de derde ook volgens de Unidroit
Principles niet identificeerbaar te zijn bij het sluiten van
het contract, noch is het nodig dat de derde op dat
moment bestaat.64
Maar er zijn ook verschillen, vooral ten aanzien van de
wijze waarop de derde het te zijner gunste gemaakte
beding moet en kan aanvaarden. Het uitgangspunt bij de
Unidroit Principles is dat het derdenbeding direct rechten
57. Ook hier bestaat een schakelbepaling: krachtens art. 7:424 zijn de artikelen van overeenkomstige toepassing op andere overeenkomsten dan lastgeving.
58. In Nederland wordt ook regelmatig de mening uitgesproken dat de middellijke vertegenwoordiging direct na de directe vertegenwoordiging in
boek 3 had moeten worden behandeld: zie Asser-Van der GrintenKortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 19 en Busch, diss., a.w.,
p. 269-270.
59. Cf. Busch, diss., a.w. , p. 291 e.v. Over de directe acties van de wederpartij jegens de achterman bij middellijke vertegenwoordiging in
Nederland: art. 7:421 (de derde heeft een directe actie indien de lasthebber tekortschiet of failleert), waarover Asser-Van der GrintenKortmann 2-I (De vertegenwoordiging), nr. 113 e.v.
60. Cf. Busch, diss., a.w., p. 268.
61. Zie Comment 4, Unidroit Principles, p. 143.
62. Zie bijv. het Comment bij art. 5.2.1, Unidroit Principles, p. 144 en naar
Nederlands recht art. 6:254 BW.
63. Zie art. 5.2.3 UP en het Comment bij art. 5.23, Unidroit Principles,
p. 145. In Nederland kan een exoneratiebeding in een voorkomend geval
zelfs zónder een expliciet derdenbeding werking hebben ten aanzien van
een derde: zie o.m. HR 7 maart 1969, NJ 1969, 249 (Gegaste Uien), HR
12 januari 1979, NJ 1979, 362 (Securicor) en HR 20 juni 1986, NJ 1987,
35 (Citronas). Zie nader Asser-Hartkamp 4-II, nr. 386 en 418. De
verwijzing in de Comments, Unidroit Principles, p. 145 naar de zogenaamde ‘Himalaya-clausule’ lijkt er voorts op te duiden dat een werknemer een beroep op de exoneratieclausule van zijn werkgever kan worden toegekend, hetgeen in Nederland reeds op grond van de wet (art.
6:257 BW: blokkering paardensprong) geschiedt.
64. Zie resp. Asser-Hartkamp 4-II, nr. 421 en art. 5.2.2 UP.
W.P.N.R
537
UNIDROIT PRINCIPLES
creëert, zonder dat de derde die actief en expliciet behoeft
te aanvaarden.65 Slechts wanneer hij expliciet of impliciet
te kennen geeft niet gediend te zijn met het aan hem toegekende recht, dan raakt hij niet gebonden.66 In
Nederland is het uitgangspunt precies andersom en komt
het derdenbeding pas in actie indien de derde het heeft
aanvaard, hetgeen vaak pas blijkt op het moment dat hij
nakoming van het beding vordert. Alleen als het beding
onherroepelijk en jegens de derde om niet is gemaakt,
geldt het als aanvaard vanaf het moment dat het ter kennis
van de derde is gekomen en door deze niet onverwijld is
afgewezen (art. 6:253 lid 4 BW). Deze aanvaardingsregels
beïnvloeden met name de tijdsspanne waarin het aan de
derde toegekende recht nog kan worden herroepen en/of
veranderd. Dat kan in beide regelingen tot het moment
van aanvaarding (art. 5.2.5 UP resp. art. 6:253 lid 2 BW).
Maar omdat in de Unidroit Principles wordt vermoed dat
de derde het recht aanvaardt, zonder dat daarvoor een
actieve handeling nodig is, zal herroeping of verandering
realiter nauwelijks kunnen plaatsvinden.
In beide regelingen moet sprake zijn van wederkerige
schuldenaren, moeten de prestaties gelijksoortig zijn (in
de Nederlandse terminologie moeten de schulden aan
elkaar beantwoorden: geld tegen geld, een goed zoals olie
tegen eenzelfde soort goed van vergelijkbare kwaliteit),
dient de schuldenaar die wil verrekenen bevoegd te zijn
om zijn schuld te betalen en moet de andere schuld opeisbaar en vast te stellen70 zijn (art. 8.1 UP).71 Wel is de
Nederlandse regeling gedetailleerder dan de Unidroit
Principles.72 Wat mist in de Unidroit Principles is een
regeling over de verrekening bij faillissement. Dat is op
zichzelf logisch, omdat het faillissementsrecht dwingendrechtelijk nationaal is geregeld en een regel in onverbindende Principles dus moeizaam en minder zinvol is.
Anderzijds is verrekening ook hier belangrijk.
Een belangrijk verschil is gelegen in het moment waarop
de verrekening ingaat. Waar in Nederland de verrekening
terugwerkt tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot ver-
7.
Verrekening
Het derde nieuwe onderwerp in de Unidroit Principles
betreft de verrekening. Indien partijen vaker met elkaar
contracteren en er regelmatig wederzijdse vorderingen
bestaan, is het efficiënt om die vorderingen tegen elkaar te
kunnen wegstrepen. Het is de vraag hoe zo’n verrekening
moet geschieden. Grosso modo zijn drie mogelijkheden
denkbaar.67 In de eerste plaats kan verrekening automatisch plaatsvinden, zoals in het Franse recht (art. 1290
Code civil): twee tegenover elkaar staande vorderingen
worden automatisch en van rechtswege tegen elkaar weggestreept en gaan zodoende (eventueel ten dele) automatisch te niet. Ten tweede is het mogelijk rechterlijke
tussenkomst voor te schrijven, zoals bijvoorbeeld in
Engeland de regel is. Verrekening is dan een procesrechtelijk verweermiddel dat slechts in een juridische procedure
kan worden ingeroepen. In de derde plaats kan een unilaterale verklaring worden geëist, waarin degene die wil
verrekenen, dit tevoren aangeeft. De Unidroit Principles
kiezen in art. 8.3 net als de PECL (zie art. 13:104) en het
Nederlandse recht (art. 6:127 BW) voor deze laatste optie:
een verklaring is nodig, waarin wordt aangegeven (art. 8.4
UP) welke vorderingen worden verrekend en tot op welke
hoogte.68 Dat lijkt mij een goede keuze, die aansluit bij de
noden van internationale commerciële contractanten. Een
onnodige, dure en vertragende tussenkomst van de
rechter wordt immers voorkomen. Bovendien heeft dit
systeem als voordeel boven automatische verrekening, dat
helderheid wordt verschaft over de soort vorderingen die
worden verrekend. Een verklaring komt de rechtszekerheid dus ten goede en dat is in het internationale handelsverkeer belangrijk.
In zowel het Nederlandse recht als de Unidroit Principles
mogen partijen een andere voorziening treffen69 en zijn de
vereisten voor de verrekeningsbevoegdheid vergelijkbaar.
65. Voorts is het Nederlandse recht onbekend met de regel die is neergelegd
in art. 5.2.4 UP: de promissor kan alle verweermiddelen die hij heeft
tegen stipulator ook tegen de derde inroepen. Verder is de Nederlandse
regeling in die zin uitgebreider, dat nauwkeurige regels over de aanvaarding zijn opgenomen, evenals voor situaties waarin het derdenbeding
zonder gevolg blijft (art. 6:255) en ten aanzien van de nakomingsvordering van de stipulator (art. 6:256).
66. Dit volgt uit art. 5.2.6 UP en het Comment op p. 148: “The scheme of this
Section assumes that, absent contrary provision, the contract between promisor and promisee creates rights in the beneficiary at once, without any need for
acceptance by the beneficiary.”
67. Zie het overzicht in de Notes van de PECL: Lando/Clive/Prüm/
Zimmermann, a.w., p. 149; R. Zimmermann, Comparative Foundations of
a European Law of Sett-Off and Prescription, Cambridge University
Press: Cambridge 2002, p. 25-36.
68. Indien er meerdere vorderingen bestaan die verrekend kunnen worden
en niet duidelijk wordt aangegeven welke vorderingen worden verrekend, dan heeft de debiteur volgens art. 8.4 lid 1 UP het recht om
de vordering aan te wijzen. Laat hij dit na, dan vindt krachtens lid 2
proportionele verrekening plaats. Krachtens het Nederlandse recht (art.
6:137 jo. 6:43 lid 2 BW) ontbeert de schuldenaar zo’n aanwijzingsrecht
en wordt bij gebreke van een duidelijke aanwijzing de meest bezwarende
vordering verrekend en als die niet kan worden aangewezen, de oudste.
Pas indien alle vorderingen op die punten gelijk zijn, wordt proportioneel verrekend (art. 6:43 BW).
69. Expliciet Comment 8 bij art. 8.2, Unidroit Principles, p. 260. Voor een
uitzondering in het Nederlandse recht ten aanzien van algemene voorwaarden tegen consumenten, zie art. 6:237 sub g BW.
70. Dit volgt uit art. 8.1 sub b UP: indien de hoogte van een vordering tot
schadevergoeding bijvoorbeeld niet vaststaat, kan niet worden verrekend
(zie Illustration nr. 10), tenzij (lid 2) de vorderingen uit hetzelfde contract ontstaan. In Nederland geldt dit slechts indien een beroep op verrekening voor een rechter wordt gedaan. Op grond van art. 6:136 BW
kan de rechter dit beroep op verrekening naast zich neerleggen indien de
gegrondheid hiervan niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld,
bijv. als de omvang van de schadevergoeding niet vaststaat. Zie ook
Asser-Hartkamp 4-I, nr. 550.
71. Nader Bonell, a.w. 2004, p. 23. In art. 8.2 UP is voorts een bepaling
gewijd aan verrekening bij vreemde valuta: verrekening is toch mogelijk,
tenzij partijen overeenkwamen dat slechts in één bepaalde valuta kon
worden betaald. In Nederland is dat iets anders en zal verrekening in
Euro’s door de schuldenaar kunnen plaatsvinden indien de schuldenaar
bevoegd is om ook in Euro’s te betalen en kan de schuldeiser verrekenen
indien hij bevoegd is betaling in Euro’s te vorderen: zie art. 6:121 e.v. en
Asser-Hartkamp 4-I, nr. 534.
72. Zo zijn o.m. de regels over verrekening bij een vordering aan toonder of
order (art. 6:128) en na overgang van een vordering (art. 6:130) onbekend
in de Unidroit Principles, evenals de bepalingen over de onbevoegdheid
tot verrekening (art. 6:132, 133 en 135) en de verrekening bij rekeningcourant (art. 6:140).
538
W.P.N.R
05/6627
UNIDROIT PRINCIPLES
rekening is ontstaan, sorteert verrekening onder de
Unidroit Principles pas effect op het moment dat de verrekeningsverklaring de debiteur heeft bereikt. Daarmee is
ongetwijfeld de rechtszekerheid gediend, omdat over dit
tijdstip nauwelijks discussie kan bestaan, terwijl het lastiger kan zijn om vast te stellen op welk tijdstip aan de voorwaarden voor verrekening is voldaan.73 Praktisch gezien, is
dit ontstaansmoment met name van belang voor de looptijd van de rente. Onder het Nederlandse systeem stopt de
rente op de te verrekenen vorderingen op het moment dat
de verrekeningbevoegdheid is ontstaan74, terwijl dat onder
de Unidroit Principles pas op het moment van de
ontvangst van de verklaring is.75 Voor het internationale
commerciële rechtsverkeer is de Unidroit-benadering
aantrekkelijk, omdat duidelijkheid wordt verschaft en
disputen over de looptijd van de wettelijk rente worden
voorkómen. Hier klinkt het blikveld van de internationale
commerciële contractanten in door, waar rechtszekerheid
van groot belang is.
8.
Cessie en schuldoverneming
8.1
Algemeen
In de internationale rechtspraktijk worden vaak rechten
en/of schulden overgedragen en in de Unidroit Principles
is hier dan ook een flink hoofdstuk aan gewijd. Ik ga eerst
in op de cessie, dan op de schuldoverneming en vervolgens op de contractoverneming.
8.2
De cessie (‘assignments of rights’)
De regels over de cessie in de Unidroit Principles
(‘assignments of rights’) vergelijkend met die in
Nederland, springen met name twee verschillen in het
oog.
In de eerste plaats is de wijze van levering van de vordering76 verschillend. Die wordt in de Unidroit Principles
louter gerealiseerd door een overeenkomst tussen vervreemder (cedent) en verkrijger (cessionaris), zonder dat
daartoe een verklaring of toestemming aan de derde nodig
is (art. 9.1.7 UP).77 Dat is anders onder het Nederlandse
recht, waar twee varianten van de cessie bestaan. Als
uitgangspunt is (art. 3:94 lid 1 BW) een mededeling aan
de debiteur nodig om een vordering op naam te kunnen
leveren:78 de mededeling is dan een constitutief vereiste
voor de overdracht van een vordering op naam en pas
daarna is de cessie goederenrechtelijk compleet. Maar
juist omdat het doen van een mededeling in het handelsverkeer onnodig omslachtig en vertragend is en dit in de
ons omringende landen niet nodig is79, is hiernaast sinds
kort een ‘stille’ cessie, zonder mededeling aan de debiteur
als constitutief vereiste, mogelijk (art. 3:94 lid 3 BW).80
Deze mogelijkheid van een stille cessie was inderdaad
nodig, omdat in grote internationale contracten waar bijvoorbeeld een flink aantal vorderingen in één keer wordt
gecedeerd, snelheid vereist is. Het is efficiënt om wat
betreft de geldigheid van de cessie geen mededeling aan
elke separate debiteur te eisen. Dat maakt ook het over05/6627
dragen van grote aantallen vorderingen aan een ander dan
de oorspronkelijke crediteur, bijvoorbeeld om als basis te
dienen voor financiering (denk aan securitisatie) eenvoudiger.81 De regeling in de Unidroit Principles is
zodoende in overeenstemming met de wensen van het
(internationale) commerciële rechtsverkeer. Overigens
betekent het feit dat een mededeling geen constitutieve
voorwaarde is voor een geldige (stille) cessie niet, dat deze
geheel achterwege kan blijven: een mededeling is natuurlijk nog wel nodig om de debiteur duidelijk te maken dat
hij in het vervolg aan een ander moet betalen.82 Vanaf het
moment dat de debiteur zo’n mededeling heeft ontvangen, kan hij niet meer bevrijdend betalen aan de oorspronkelijke crediteur, maar is de cessionaris de enige
schuldeiser (art. 9.1.10 UP).83
In de tweede plaats lopen de beide regels uiteen op het
punt van de overdraagbaarheid van vorderingen. In
Nederland zegeviert op dit punt de contractvrijheid en
mogen partijen overeenkomen dat een vordering niet
overdraagbaar is, om te voorkomen dat de debiteur aan
een onbekende schuldeiser gebonden raakt (art. 3:83 lid 2
BW). De Unidroit Principles maken op dit punt echter
73. In vergelijkbare zin Bonell, a.w. 2004, p. 23.
74. Zie nog wel art. 6:129 lid 2 BW: indien de rente reeds is betaald, dan
werkt de verrekening niet verder terug dan tot het einde van de laatste
termijn waarover rente is voldaan.
75. Expliciet Comment 2 bij art. 8.5, Unidroit Principles, p. 264.
76. Volgens art. 9.1.1 UP gaat het om de overdracht van een recht op betaling van een geldsom (of een gedeelte daarvan: art. 9.1.4 UP) of het
leveren van een andere prestatie. Hier lijkt ook de cessie tot pure zekerheid (‘transfer by way of security’) onder te vallen, die onder Nederlands
recht krachtens art. 3:84 lid 3 BW ontoelaatbaar is. Maar niet kunnen
worden geleverd (art. 9.1.2 UP) ‘instruments such as negotiable instruments, documents of title or financial instruments’, waar volgens het
commentaar bijv. bills of exchange, bills of lading, stocks en bonds onder
moeten worden verstaan.
77. Wel wordt in Comment 1 bij art. 9.1.7, Unidroit Principles p. 274 gewezen op het feit dat dwingendrechtelijke nationale regels deze bepaling
mogelijk opzij kunnen zetten (zie hiervoor art. 1.4 UP).
78. Uiteraard moet voor een geldige overdracht nog zijn voldaan aan de
andere vereisten uit art. 3:84 BW: een geldige titel en een beschikkingsbevoegde vervreemder.
79. Zie o.m. M.H.E. Rongen en H.L.E. Verhagen, De cessie naar huidig en
komend recht: de cirkel is weer rond, WPNR (2003) 6546, p. 683-685 en
Mon.Nieuw BW B-44 (Van Achterberg), nr. 5
80. Wet van 30 juni 2004 tot wijziging van art. 94 van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek in verband met het mededelingsvereiste, Stb. 2004,
314 en zie TK 2002-2003, 28878, MvT. Zie nader uitgebreid de WPNRspecial over stille cessie: WPNR (2003) 6546, p. 667 e.v.; A.F. Salomons,
Stille cessie: de verdere lotgevallen van het wetsvoorstel, WPNR (2004)
6572, p. 241 e.v.
81. TK 2002-2003, 28878, MvT, p. 1-3. Het is onder zowel de Unidroit
Principles als het Nederlandse recht in beginsel mogelijk bij voorbaat te
leveren, mits de vordering voldoende bepaalbaar is: art. 3:97 BW resp.
9.1.5 UP. De voorgestelde ‘stille’ cessie in het Nederlandse recht is
echter niet mogelijk bij toekomstige vorderingen.
82. In beide regelingen kan de schuldenaar na de overgang van de vordering
alle verweermiddelen die hij tegen zijn oude schuldeiser zou hebben
kunnen inroepen ook tegen de nieuwe schuldeiser inroepen (resp. art.
9.1.13 UP en art. 6:145 BW) en gaan alle nevenrechten mee over (art.
9.1.14 UP en art. 6:142 BW).
83. De mededeling is beslissend ter bepaling van de bevrijdende betaling,
ook al was de debiteur feitelijk reeds eerder op de hoogte van de cessie.
Dit geldt ook voor de Nederlandse stille cessie. Zie (kritisch)
Rongen/Verhagen, a.w., p. 688-690.
W.P.N.R
539
UNIDROIT PRINCIPLES
een uitzondering op de contractvrijheid. In principe is het
hier onmogelijk een vordering contractueel onoverdraagbaar te maken, althans voor zover het een recht op betaling
van een geldsom betreft en het niet gaat om een puur persoonlijk recht (art. 9.1.9 UP).84 Ook deze regel vindt zijn
grondslag in het feit dat de Unidroit Principles op de
commerciële praktijk zijn gericht en het daar, bijvoorbeeld
bij kredietverstrekking, van eminent belang is dat vorderingen soepel en vrij kunnen worden geleverd.85 En omdat
de schuldenaar in de visie van de Unidroit Principles geen
zwaarwegend belang heeft bij een cessie (hij moet zijn
schulden enkel aan een nieuwe schuldeiser aflossen, maar
zijn schuld verandert niet), werd een inbreuk op de contractvrijheid ten faveure van een soepel internationaal
rechtsverkeer gerechtvaardigd geacht.
Kortom, de regeling ten aanzien van de cessie in de
Unidroit Principles is duidelijk afgestemd op internationale commerciële contracten, doordat wordt uitgegaan
van een stille cessie en ‘dwingendrechtelijk’86 wordt
bepaald dat vorderingen overdraagbaar zijn.
8.3
Schuldoverneming
Voorts is een regeling gewijd aan de schuldoverneming87,
hetgeen in de woorden van de Unidroit Principles
“(…) may serve useful economic purposes. For instance,
if firm A can claim payment from its customer B, but
itself owes a similar amount to its supplier X, it may be
practical to arrange for the customer to become the
supplier’s obligor”.88
In dit geval neemt B de schuld van A over en dient hij aan
X te betalen. X krijgt een nieuwe schuldenaar. Art. 9.2.1
UP maakt dit mogelijk. Omdat de persoon van de debiteur van belang is voor de crediteur (de betrouwbaarheid
en solvabiliteit kan verschillen), is voorgeschreven dat de
schuldeiser hiermee – eventueel bij voorbaat – akkoord
moet gaan.89 Dat is redelijk en conform het Nederlandse
recht (art. 6:155 e.v. BW). Wel anders is de regeling over
de gevolgen van de schuldoverneming. Waar in Nederland
de oorspronkelijke debiteur geheel bevrijd raakt van zijn
schulden, is het uitgangspunt in de Unidroit Principles
dat zowel de oorspronkelijke als nieuwe debiteur hoofdelijk aansprakelijk zijn ten aanzien van de gehele schuld
(art. 9.2.5 lid 3 UP). Partijen kunnen van deze bepalingen
afwijken en overeenkomen dat de oude debiteur geheel
bevrijd raakt of dat deze een subsidiaire debiteur wordt
voor zover de nieuwe debiteur niet betaalt, maar dit
moeten ze wel expliciet doen. Deze regel is bijzonder
voordelig voor de crediteur, en zijn belang staat hier naar
mijn mening te veel op de voorgrond. Het doel van de
schuldoverneming is nu juist dat een ander de schuld zal
betalen en de oorspronkelijke debiteur bevrijd raakt.
Indien de crediteur akkoord gaat met zo’n schuldoverneming, schiet een regel die hoofdelijke verbondenheid
als uitgangspunt verheft dit doel ver voorbij.
540
8.4
Contractsoverneming
Tot slot hebben de Unidroit Principles een regeling
getroffen voor de contractsoverneming. Een contractant
in een bouwproject (A) wil zich bijvoorbeeld om een of
andere reden terugtrekken uit het project en draagt het
hele bouwcontract (met gemeente C) over aan een ander
bouwbedrijf (B). In plaats van alle rechten en verplichtingen separaat over te dragen, kan ook het hele pakket
rechten en plichten in één keer worden overgedragen.
Niet alleen A en B moeten hier overeenstemming over
hebben bereikt, maar ook C (de oorspronkelijke wederpartij) moet zijn toestemming verlenen, eventueel bij
voorbaat (zie art. 9.3.3 en 9.3.4 UP). Het is logisch dat
deze toestemming een vereiste is, omdat rechten èn
plichten worden overgedragen en de wederpartij niet
alleen schuldenaar, maar ook schuldeiser is. En die
schuldeiser zal doorgaans niet onverschillig staan tegenover de persoon van de schuldenaar en met name diens
solvabiliteit (zie art. 9.2.1 UP over schuldoverneming).
Het grootste verschil met het Nederlandse recht (art.
6:159 BW) is ook hier dat de oorspronkelijke en nieuwe
debiteur krachtens de Unidroit Principles, behoudens een
andersluidend beding, hoofdelijke schuldenaren worden
(zie art. 9.3.5 UP).
8.5
Overzicht
De Unidroit Principles hebben voorzien in een duidelijke
regeling ten aanzien van de overneming van rechten en
verplichtingen. De belangen van crediteur en debiteur
zijn naar mijn mening over het algemeen goed in balans
gebracht, met uitzondering van de regel dat de oorspronkelijke en nieuwe debiteur bij schuldoverneming hoofdelijke schuldenaren worden. Ook bij dit onderwerp verloochent de Unidroit-regeling zijn afkomst niet: de internationale commerciële contractant zal goed uit de voeten
kunnen met de stille cessie, de absolute overdraagbaarheid
van vorderingen en het toestemmingsvereiste bij schuldoverneming.
84. De cessie is geldig, ondanks het pactum de non cedendo. Wel is de cedent
die hiermee strijdig handelt schadeplichtig (zie expliciet art. 9.1.9 lid 1
UP). In die zin wordt de cessie wèl in praktische zin onaantrekkelijk
gemaakt.
85. Bonell, a.w. ULR, p. 25.
86. Voor zover van ‘dwingendrechtelijk’ kan worden gesproken bij een regeling die tevoren vrijwillig moet zijn aanvaard.
87. De regeling ziet net als bij de cessie op verplichtingen ten aanzien van
zowel de betaling van geld als een ander soort prestatie en is slechts van
toepassing bij een consensuele schuldoverneming: Unidroit Principles,
p. 291.
88. Comment bij art. 9.2.1, Unidroit Principles, p. 290.
89. Indien de schuldenaren onderling een schuldovername overeenkomen,
staat dit in art. 9.2.3 UP. Voor een schuldovername overeengekomen
tussen nieuwe schuldenaar en de schuldeiser volgt dit uit art. 9.2.1 UP.
Gaat de schuldeiser niet akkoord, dan bestaat altijd nog de mogelijkheid
dat derde en oorspronkelijke debiteur overeenkomen dat diens schuld
door de derde wordt betaald. Op het moment dat de derde feitelijke
betaalt, kan de schuldeiser dit niet weigeren, tenzij de prestatie een persoonlijk karakter had (art. 9.2.6 UP en vgl. art. 6:30 BW).
W.P.N.R
05/6627
UNIDROIT PRINCIPLES
9.
Verjaring
Het laatste novum van de Unidroit Principles vormt de
bevrijdende verjaring.90 Dit onderwerp is mondiaal op uiteenlopende wijze geregeld.91 Overeenstemming bestaat
over het feit dat de crediteur voldoende tijd moet hebben
om zijn vorderingen in te stellen, maar ook dat de debiteur
er een gerechtvaardigd belang bij heeft dat die periode
omwille van de rechtszekerheid niet te lang duurt. Deze
belangen moeten in evenwicht worden gebracht door een
redelijke verjaringstermijn te hanteren. Maar over onder
meer de lengte van de verjaringstermijn en het precieze
rechtsgevolg van een verjaringsvordering bestaat mondiaal verschil van mening.92 Zo zorgt verjaring er in een
aantal landen voor dat een recht automatisch geheel teniet
gaat (de zogenaamde sterke werking van verjaring), terwijl
zulks er in een andere groep landen slechts voor zorgt dat
de debiteur het recht krijgt nakoming te weigeren (de
zwakke werking van verjaring).93 Net als het Nederlandse
recht (art. 3:306 BW bepaalt dat een rechtsvordering verjaart), kiezen de Unidroit Principles voor deze laatste
optie (art. 10.9 en 10.11 UP). Dit heeft tot gevolg dat verjaring een verweermiddel is dat niet ambtshalve door een
rechter kan worden toegepast: een vordering tot nakoming
kan worden gepareerd met een beroep op verjaring. Het
recht blijft op zichzelf, als natuurlijke verbintenis bestaan.
Nakoming van een verjaarde verbintenis vormt zodoende
geen onverschuldigde betaling.94 Voor het overige bestaan
in ieder geval ten aanzien van twee onderwerpen opvallende verschillen tussen de Unidroit Principles en de
Nederlandse regeling.
In de eerste plaats ten aanzien van de invulling van de verjaringstermijn. De Unidroit Principles gaan bij elk soort
vordering uit van twee verjaringstermijnen. Een korte termijn van drie jaar nadat de benadeelde kennis had of
behoorde te hebben van de feiten die tot aansprakelijkheid
van de wederpartij leidden95, en een lange absolute termijn
van tien jaar nadat het recht kan worden uitgeoefend.96 In
Nederland wordt eveneens een dubbele termijn gehanteerd, maar niet ten aanzien van àlle vorderingen. Louter
de vorderingen krachtens onverschuldigde betaling (art.
3:309 BW), tot schadevergoeding of betaling van een
contractuele boete (art. 3:310 BW) en tot ontbinding (art.
3:311 BW) hebben een dubbele verjaringstermijn.97 Die
termijn is langer dan de termijn onder de Unidroit
Principles: de korte termijn bedraagt in Nederland vijf
jaar na aanvang van de dag waarop de benadeelde zowel
met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon
bekend is geworden98, en de lange termijn twintig jaar
nadat de gebeurtenis plaatsvond die de schade veroorzaakte.99 Voor andere vorderingen bestaat in Nederland
slechts één termijn, die varieert al naar gelang de soort
vordering. Voor een nakomingsvordering bedraagt die termijn bijvoorbeeld vijf jaar.100 Hoewel zowel onder de
Unidroit Principles als het Nederlandse recht contractvrijheid het uitgangspunt is ten aanzien van de verjaringstermijnen, is dit anders uitgewerkt. In Nederland kan
05/6627
slechts een kortere verjaringstermijn worden afgesproken,101 terwijl volgens de Unidroit Principles ook een
langere verjaringstermijn kan worden overeengekomen.
Het belang van internationale commerciële contractanten
vormt de rechtvaardiging van deze vrijheid:
“Since the Principles apply to international contracts between business-persons who are normally experienced
and knowledgeable persons who do not need to be
protected, they permit the parties to adapt the limitation
periods applicable to the rights arising out of their
contracts to their needs in a given case.”102
Wel geven de Principles een bandbreedte aan (art. 10.3
UP): de termijn mag in ieder geval niet korter zijn dan een
jaar en niet langer dan vijftien jaar.
Het tweede aspect waarin het Nederlandse verjaringsrecht afwijkt van de Unidroit Principles betreft de
stuiting van de verjaring. Waar in Nederland na stuiting in
een geheel nieuwe termijn begint te lopen103, heeft zulks in
90. In de terminologie van de Unidroit Principles ‘Limitation’. De PECL
hanteren de term ‘Prescription’. Nader over deze terminologie
M.J. Bonell, Limitation Periods, in: A.S. Hartkamp et al. (red.), Towards
a European Civil Code 2004, a.w., p. 520 en E.H. Hondius, Kroniek
Algemeen, NTBR 2004/7, p. 329.
91. Bonell, Limitation Periods, a.w., p. 517; Zimmermann, a.w., p. 85 e.v.
92. Ten aanzien van vijf punten bestaat divergentie: de vraag wanneer de termijn begint te lopen, hoe lang die termijn is, de mogelijke stuiting van de
termijn, het rechtsgevolg en de mogelijkheid deze termijn contractueel
te verkorten of verlengen. Zie Bonell, Limitation Periods, a.w., p. 522 en
Zimmermann, a.w., p. 76.
93. Zie Zimmermann, a.w., p. 69-75.
94. Ook verrekening kan nog ná de verjaring plaatsvinden (art. 6:131 BW
resp. 10.10 UP). Onder het Nederlandse recht blijft bij een verjaarde
vordering voorts de opschortingsbevoegdheid bestaan (art. 6:56), maar
zulks blijkt niet expliciet in de Unidroit Principles.
95. Voor het beginpunt is niet de opeisbaarheid van de vordering gekozen,
omdat vooral bij opdracht- en dienstverleningscontracten een gebrek
zich vaak lange tijd na de nakoming openbaart: zie Bonell, Limitation
Periods, a.w., p. 523.
96. Deze termijn start de dag nadat ‘the right can be excerscised’, maar is
onafhankelijk van de vraag of de debiteur kennis had van de feiten die tot
aansprakelijkheid van de wederpartij leidde: Comment 9 bij art. 10.2,
Unidroit Principles, p. 318.
97. Ook het bijzondere artikel over de verjaring van de opeising van erkende
cultuurgoederen (art. 3:310a) werkt met twee termijnen: een korte van
slechts één jaar, en een lange van dertig jaar.
98. Het gaat om ‘subjectieve’ bekendheid, ofwel déze debiteur moest daadwerkelijk bekend zijn met dader en schade (m.u.v. art. 3:310 lid 5 bij
letsel- en overlijdensschade, waar het gaat om bekend zijn of ‘redelijkerwijze bekend zijn’): Asser-Hartkamp 4-I, nr. 674. De Unidroit Principles
gaan uit van een ‘behoren’ te kennen. Zie over het beginpunt van de
‘discoverability’ bij verjaring: Zimmermann, a.w., p. 92-95.
99. Hier bestaat een uitzondering op voor ziekteverschijnselen die zich
binnen de lange verjaringstermijn nog niet bij een slachtoffer hebben
openbaard, zoals bij DES of asbest: zie art. 3:310 lid 5. In geval van dood
of letsel geldt een 5-jarige termijn, vanaf de dag waarop de benadeelde
zowel met de schade als de aansprakelijke persoon bekend was of redelijkerwijze bekend kon zijn.
100. Voor andere termijnen o.m. art. 3:308 (periodieke betalingen: 5 jaar),
6:191 (productaansprakelijkheid: drie jaar) en de ‘restcategorie’ van tien
jaar uit art. 3:306 BW. Zie nader Asser-Hartkamp 4-I, nr. 667-676.
101. O.m. Asser-Hartkamp 4-I, nr. 678.
102. Comment 1 bij art. 10.3, Unidroit Principles, p. 319.
103. In beginsel is die termijn even lang als de oorspronkelijke termijn (zie
art. 3:319 lid 2 BW), met een maximum van vijf jaar. Zie overigens ook
nog de mogelijkheden tot verlenging van de verjaring in art. 3:320 en
3:321 BW, waarin de Unidroit Principles niet voorzien.
W.P.N.R
541
UNIDROIT PRINCIPLES
de Unidroit Principles enkel tot gevolg dat de termijn
tijdelijk wordt stilgelegd en daarna weer voortgaat.
Slechts indien de verjaringstermijn wordt gestuit doordat
de aansprakelijke het recht van de benadeelde erkent, start
de (korte) verjaringstermijn onder de Unidroit Principles
opnieuw (art. 10.4 UP).104 Ook de stuitingsgronden lopen
niet in de pas. Onder de Unidroit Principles wordt, anders
dan in het Nederlandse recht, de verjaringstermijn bijvoorbeeld gestuit bij de aanvang van alternatieve geschillenbeslechting (art. 10.7 UP)105 en bij overmacht, de dood
of handelingsonbekwaamheid van de benadeelde (art.
10.8 UP).106 Juist omdat de Unidroit Principles regelmatig
worden gebruikt bij alternatieve geschillenbeslechting en
daar in internationaal verband steeds vaker toevlucht tot
wordt gezocht, is het reëel om ten aanzien van de stuiting
ook rekening te houden met deze vorm van rechtspleging.
Concluderend is de verjaringstermijn onder de Unidroit
Principles over het algemeen korter dan in Nederland,
zowel wat betreft de initiële verjaringstermijn (drie versus
vijf jaar), als de lange termijn (tien versus twintig jaar),
als de termijn na stuiting (hervatting van de resterende
termijn versus nieuwe termijn). Voor commerciële transacties lijken de Unidroit Principles mij een goede keuze.
Een termijn van drie jaar is in handelstransacties lang
genoeg om bewijsmateriaal te vergaren en een procedure
te starten, terwijl het de debiteur bovendien binnen een
redelijke termijn zekerheid verschaft. Hetzelfde geldt
voor de keuze van de Unidroit Principles om na stuiting
de oorspronkelijke termijn te laten doorlopen. Kortere
verjaringstermijnen vormen een internationale trend107 en
bieden binnen een aanvaardbare termijn zekerheid.
Internationale commerciële contractanten zullen daar blij
mee zijn.
10.
Conclusie
Het Nederlandse recht vergelijkend met de Unidroit
Principles, blijken enige verschillen. Die laten zich grotendeels verklaren door de doelgroep van de Unidroit
Principles, namelijk de internationale commerciële rechtspraktijk. De opgestelde regels kenmerken zich namelijk
door rechtszekerheid en kennen weinig bescherming toe
aan een zwakkere contractspartner. Korte en duidelijke
verjaringstermijnen, de stille cessie, de overdraagbaarheid
van vorderingen, een soepele mogelijkheid tot schuldoverneming, het ingangsmoment van de verrekening: het zijn
allemaal heldere en goed hanteerbare regels voor de internationale contractspraktijk. Maar toch kleven aan de
Principles bezwaren, zo bleek uit de voorgaande analyse.
Ik wijs hierbij op de zeer beperkte mogelijkheid van
directe acties bij undisclosed agency, het ongeregeld laten
van de interne verhouding bij vertegenwoordiging en de
gevolgen van schuldoverneming (hoofdelijke verbondenheid). Ook missen enige contractenrechtelijke onderwerpen die de PECL bijvoorbeeld wel hebben gedekt,
zoals de pluraliteit der schuldenaren en schuldeisers,
evenals de ongeldigheid van contracten wegens strijdig542
heid met openbare orde en goede zeden.108 Voorts had nog
aandacht kunnen worden besteed aan bijzondere regels
voor een aantal specifieke contracten, zoals de overeenkomst van opdracht of de overeenkomst tot het leveren
van diensten.109
Helemaal compleet zijn de beginselen dus niet. Maar het
is een winstpunt dat de Unidroit Principles zijn uitgebreid met vijf nieuwe onderwerpen die stuk voor stuk
thuis horen in een regeling voor het contractenrecht.
Indien partijen of arbiters de Unidroit Principles inderdaad willen gebruiken, dan biedt de nieuwe editie regels
die goed zijn geëquipeerd voor het internationale handelsverkeer.
104. Vgl. art. 3:318 BW.
105. In Nederland is stuiting beperkt tot het instellen van een eis alsmede
door iedere andere daad van rechtsvervolging, alsmede door een handeling strekkende tot bindend advies: art. 3:316 lid 1 en 3, waaronder wel
het uitlokken van een arbitrale beslissing lijkt te vallen, maar geen andersoortige alternatieve geschillenbeslechting: zie Asser-Hartkamp 4-I, nr.
680. Zie voor de verjaring van de tenuitvoerlegging van de rechterlijke
uitspraak art. 3:324 BW.
106. Hier wordt enkel de lange verjaringstermijn van tien jaar gestuit. In
Nederland zal in zulk soort gevallen een beroep op verjaring in uitzonderingsgevallen strijdig kunnen zijn met de redelijkheid en billijkheid ex
art. 6:248 lid 2. In o.m. HR 4 november 1994, NJ 1996, 485, m.nt.
WMK en HR 28 april 2000, NJ 2001, 430 en 431 werd aanvaard dat de
beperkende werking der redelijkheid en billijkheid ook de wettelijke verjaringstermijnen kan doorkruisen.
107. Zimmermann, a.w., p. 86-88.
108. Zie voor een gedetailleerde vergelijking van de bepalingen van de
Unidroit Principles en de Principles of European Contract Law:
M.J. Bonell/R. Poleggi, Uniform Principles of International Comercial
Contracts and Principles of European Contract Law: a synoptical table,
Uniform Law Review 2004, p. 315-396; O. Lando, Principles of European
Contract Law and Unidroit Principles: Similarities, Differences and
Perspectives, Centro di studi e ricerche di diritto comparato e straniero:
Roma 2002, p. 1-6; Hartkamp, a.w. 2004, p. 141-143.
109. De Studygroup on a European Civil Code, de opvolger van Lando’s
Commission on European Contract Law, bereidt beginselen ten aanzien
van bijzondere contracten voor (www.sgecc.net), waarover V. Heutger en
C. Jeloschek, Towards Principles of European Sales Law en M.B.M.
Loos, Service Contracts, in: A.S. Hartkamp et al. (red.), Towards a
European Civil Code 2004, a.w., p. 533 e.v. en p. 571 e.v.
W.P.N.R
05/6627
Download