Oorspronkelijke bijdragen Van der Waal: Diagnostische testen orale pathologie Onderzoeksmethoden in de tandheelkunde 7 I. van der Waal Diagnostische testen in de orale pathologie Bij in en rond de mond gelegen ziekteprocessen is een variëteit aan testen en onderzoeken beschikbaar. Ze kunnen behulpzaam zijn bij het stellen van een zo zeker mogelijke diagnose en, indien nodig, bij het kiezen van een passende behandeling. In geval van klinische verdenking op mondkanker blijft histopathologisch onderzoek van een biopt vooralsnog de gouden standaard en is er geen behoefte aan tussenliggende, minder betrouwbare testen, zoals cytologisch onderzoek en toluïdineblauw kleuring. Ook bij het voorspellen van de kans op maligne ontaarding van leukoplakie is histopathologisch onderzoek van het biopt nog steeds de betrouwbaarste test. Er zijn op dit gebied echter nieuwe ontwikkelingen gaande door bepaling van de DNA-ploïdie. Bij verdenking op het bestaan van het syndroom van Sjögren blijkt histopathologisch onderzoek van een onderlipbiopt of eventueel van een parotisbiopt een waardevolle diagnostische test te zijn. Computertomografie (CT) en kernspinresonantietomografie ofwel Magnetic Resonance Imaging (MRI) zijn de belangrijkste aanvullende beeldvormende technieken bij in het bot, respectievelijk de weke delen gelegen afwijkingen. WAAL VAN DER I. Onderzoeksmethoden in de tandheelkunde 7. Diagnostische testen in de orale pathologie. Ned Tijdschr Tandheelkd 2005; 112: 3-6. Samenvatting Trefwoorden: • Orale pathologie • Mondziekten en kaakchirurgie • Diagnostiek Uit de afdeling Mondziekten en Kaakchirurgie/Pathologie van het VU Medisch Centrum/Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA). Datum van acceptatie: 7 november 2004. Adres: Inleiding In deze bijdrage worden diagnostische testen toegelicht die worden gebruikt bij in of rond de mond gelegen aandoeningen. Hoewel sommige van deze testen in de algemene praktijk zouden kunnen worden uitgevoerd, worden ze meestal overgelaten aan de kaakchirurg. Door diens functioneren in een ziekenhuis staan hem alle moderne, in de geneeskunde gangbare, onderzoekstechnieken ter beschikking. Vroege ontdekking van mondkanker Een uitstrijkje van het slijmvlies In de jaren zestig van de vorige eeuw is vooral in de Amerikaanse literatuur veel onderzoek gepubliceerd over de waarde van exfoliatief cytologisch onderzoek (‘uitstrijkje’) van voor plaveiselcelcarcinoom verdachte, ulcererende afwijkingen van het mondslijmvlies. Het tot recent gehuldigde standpunt was dat dergelijk onderzoek tot redelijk betrouwbare resultaten leidde, maar dat bij aantreffen van cytologisch voor carcinoom verdachte cellen, toch altijd histopathologische verificatie was vereist. Het gevolg is geweest dat bij klinische verdenking op een ulcererend mondholtecarcinoom direct werd gekozen voor een proefexcisie ten behoeve van histopathologisch onderzoek als diagnostisch onderzoek. Het uitstrijkje werd dan achterwege gelaten. De afgelopen jaren is er, wederom vanuit de Verenigde Staten, hernieuwde belangstelling ontstaan voor exfoliatief onderzoek door het toepassen van een Ned Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) januari andere oogstmethode van de cellen (Sciubba, 1999). Bij het klassieke uitstrijkje werden met een spatel voorzichtig cellen van het ulcererende oppervlak geschraapt. Door nu gebruik te maken van een vrij stug borsteltje, dat met de hand kan worden rondgedraaid, worden niet alleen oppervlakkige cellen verkregen, maar ook cellen van de diepe lagen van het epitheel. Niet geheel consequent wordt deze methode aangeduid als de ‘brush biopsy’. Ook bij deze methode dient bij een voor carcinoom verdachte uitslag te allen tijde een proefexcisie te worden verricht, aangezien histopathologisch onderzoek voor de diagnose plaveiselcelcarcinoom als gouden standaard wordt beschouwd. Het is derhalve twijfelachtig of de ‘brush’-methode daadwerkelijk een zinvolle test is bij verdenking op een mondholtecarcinoom. Prof. dr. I. van der Waal VUMC Postbus 7057 1007 MB Amsterdam [email protected] Het gebruik van toluïdineblauw kleurstof Toluïdineblauw kan in vloeibare vorm, hetzij lokaal op een laesie worden aangebracht, hetzij als een spoeling worden gebruikt wanneer het gaat om multipele, mogelijk meer diffuus verspreide en met het blote oog nog niet duidelijk zichtbare afwijkingen (afb. 1). De blauwgekleurde vloeistof gaat een verbinding aan met eiwitten van zich delende cellen. In meer dan veertig jaar geleden gepubliceerde onderzoeken bleek dat de sensitiviteit hoog was – dat wil zeggen dat vrijwel alle plaveiselcelcarcinomen een positieve aankleuring toonden – maar dat de specificiteit betrekkelijk gering was. Zo kan een traumatisch ulcus of een afteus ulcus eveneens leiden tot een positieve toluïdineblauw testuitslag. 3 Van der Waal: Diagnostische testen orale pathologie Afb. 1. Op klinische gronden - locatie, aspect, induratie - voor plaveiselcelcarcinoom verdacht ulcus vooraan in de mondbodem (a). In deze situatie heeft toluïdineblauw kleuring geen diagnostische meerwaarde (b). Hetzelfde geldt overigens voor cytologisch onderzoek. a In de afgelopen jaren is er hernieuwde interesse voor de toluïdineblauw test ontstaan (Martin et al, 1998). Daarbij wordt weliswaar door de fabrikant erkend dat de specificiteit van de test niet groot is, maar dat de test toch zinvol is om patiënt en tandarts alert te maken om mondkanker in een vroeg stadium op te kunnen sporen. In geval van positieve aankleuring wordt aanbevolen de test na twee weken te herhalen. Op die manier is het onwaarschijnlijk dat er tot tweemaal toe een valspositieve uitslag zou kunnen ontstaan. Mocht ook de herhalingstest positief uitvallen, wordt geadviseerd de patiënt naar een specialist te verwijzen voor het eventueel uitvoeren van een proefexcisie. Er is tot op heden geen onderzoek verricht naar de vraag of het gebruik van toluïdineblauw in de tandartspraktijk daadwerkelijk bijdraagt tot het eerder opsporen van mondkanker. Voorspellende testen voor maligne ontaarding van leukoplakie Leukoplakie van het mondslijmvlies is een premaligne aandoening. Dat wil zeggen dat de kans dat in een dergelijke afwijking een plaveiselcelcarcinoom ontstaat groter is dan in normaal ogend slijmvlies. Als grof gemiddelde kan worden gesteld dat per jaar bij ongeveer 3% patiënten met leukoplakie van het mondslijmvlies een dergelijke ontaarding optreedt (Schepman et al, 1998). Aangezien verwijdering van orale leukoplakie lang niet in alle gevallen uitvoerbaar is en bovendien onzeker is of een dergelijke verwijdering daadwerkelijk het later ontstaan van een mondholtecarcinoom voorkomt, is het waardevol de echte risicogroep op te sporen. De behandeling zou dan, al of niet succesvol, geheel op de groep met sterk verhoogd risico kunnen worden gericht, terwijl een grote meerderheid van Afb. 2. Leukoplakie van de tongrand (a). Bij histopathologisch onderzoek van een biopt werd hyperkeratose zonder epitheeldysplasie aangetroffen (b). Zeer kleine kans op maligne ontaarding. 4 a b patiënten met leukoplakie een onnodige behandeling of langdurige controle kan worden bespaard. Histopathologisch onderzoek naar epitheeldysplasie De tot nu toe meest gebruikte voorspellende test naar de aanwezigheid en mate van epitheeldysplasie bij leukoplakie is het histopathologisch onderzoek van een biopt uit het afwijkende weefsel. De aanwezigheid van epitheeldysplasie – een door de lichtmicroscoop waarneembare morfologische verandering van het epitheel die als voorloper van een plaveiselcelcarcinoom wordt beschouwd – en de ernst van deze epitheeldysplasie hebben een redelijke, zij het niet volledig betrouwbare, voorspellende waarde (afb. 2). Inderdaad blijkt niet bij alle patiënten met epitheeldysplasie een plaveiselcelcarcinoom te ontstaan en wordt bij patiënten zonder epitheeldysplasie in het biopt soms na korte of lange tijd toch ontaarding in een plaveiselcelcarcinoom aangetroffen. Vooral het laatste decennium wordt veel onderzoek gedaan naar betrouwbaarder voorspellende technieken. Deze zullen in de volgende paragraaf worden toegelicht. Enkele overige testen Moleculair biologische prognostische indicatoren In het afgelopen decennium zijn talloze moleculair biologische veranderingen in de epitheelcellen onderzocht, meestal met behulp van immuunhistochemische technieken, die mogelijkerwijs voorspellend zijn voor toekomstige ontaarding. Het aantonen van dergelijke veranderingen zou dan een waardevolle aanvulling zijn op het b Ned Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) januari Serie: Onderzoeksmethoden in de tandheelkunde a eerder beschreven onderzoek naar de aanwezigheid en mate van epitheeldysplasie. De resultaten van deze nieuwe onderzoeken waren echter merendeels teleurstellend, met mogelijke uitzondering van de waarde van de bepaling van de DNA-ploïdie in het epitheel van leukoplakie. Bij patiënten met een diploïd (= normaal) DNA-profiel trad, ook bij aanwezigheid van epitheeldysplasie, zelden ontaarding op terwijl bij patiënten met een aneuploïd DNA-profiel dit zeer vaak voorkwam (Sudbø et al, 2001). Tot op heden zijn over deze test nog geen vergelijkbaar goede resultaten uit andere klinieken beschreven. Onderzoek naar dragerschap van hoogrisico typen humane papillomavirussen Bij baarmoederhalskanker lijken bepaalde virussen, in het bijzonder de humane papillomavirussen (HPVtypen 16 en 18), zoals aantoonbaar in het uitstrijkje, een belangrijke etiologische rol te spelen. In de etiologie van oropharynx- en mondholtecarcinomen lijkt de rol van dergelijke virussen veel minder prominent, maar toch niet geheel verwaarloosbaar te zijn. In het bijzonder HPV-type 16 wordt tegenwoordig in dit verband van belang geacht (Herrero et al, 2003). De bevindingen van het wetenschappelijk onderzoek op dit gebied zijn nog onvoldoende uitgekristalliseerd om bijvoorbeeld al te denken aan een eventuele vaccinatie die patiënten tegen het krijgen van hoofdhalskanker zou kunnen beschermen. Het onderlipbiopt bij verdenking op het syndroom van Sjögren Het naar Sjögren – een Zweedse, in 1899 geboren oogarts – genoemde syndroom wordt als een auto-immuunziekte beschouwd. In zijn volledige vorm wordt het syndroom gekenmerkt door een trias van afwijkingen: droge ogen (xeroftalmie), een droge mond (xerostomie) en een auto-immuunziekte, zoals artritis. Bij aanwezigheid van een dergelijke auto-immuunziekte spreekt men van secundair syndroom van Sjögren. Hoewel bij de meerderheid van patiënten met dit syndroom reumatoïde artritis wordt gezien, kunnen ook andere idiopathische auto-immuunziekten voorkomen, zoals lupus erythematodes, periarteriitis nodosa, polymyositis, dermatomyositis, sclerodermie of macroglobulinemie. Bij de combinatie van alleen het gevoel van een droNed Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) januari Afb. 3. Onderlipbiopt bij verdenking op syndroom van Sjögren (a). Met behulp van lichtmicroscopisch onderzoek kan een focusscore worden opgesteld (b). b ge mond (xerostomie) en droge ogen (xeroftalmie) – dus bij afwezigheid van een aantoonbare auto-immuunziekte – spreekt men van het ‘sicca syndroom’ of van het primair syndroom van Sjögren. Naast de droge ogen en mond kunnen zich uitdrogingsverschijnselen voordoen in luchtwegen, oesophagus, maag, vagina en huid. Vermoedelijk kunnen zelfs alle exocriene klieren in het lichaam meedoen. Omdat dikwijls alle speekselklieren, dus ook de intraorale en accessorische, zijn aangetast, kan de diagnose worden bevestigd of ondersteund door histologisch onderzoek van een biopt uit de onderlip (afb. 3), conform de criteria van een Europese werkgroep (Vitali et al, 2002). Op grond van een dergelijk biopt kan met de lichtmicroscoop een zogenaamde focusscore worden opgesteld. Een focus is gedefinieerd als een opeenhoping van tenminste 50 mononucleaire cellen; de focusscore wordt gedefinieerd als het aantal foci per Afb. 4. Het orthopantomogram toont een radiolucentie in 4 mm2 speekselklierweef- samenhang met gebitselement 37 en de kroon van sel. Overigens kan een der- gebitselement 38 (a). CT-onderzoek laat zien dat zowel gelijk biopt ook uit de het buccale als linguale bot intact is, maar wel duidelijk glandula parotis worden geëxpandeerd (b). Verdenking op odontogene keratocyste of ameloblastoom. verkregen. a Beeldvormende technieken Op het gebied van beeldvormende technieken heeft zich de afgelopen dertig jaar een stormachtige ontwikkeling voorgedaan. Wat afwijkingen in en rond de mond, met inbegrip van het kaakbot betreft, blijken computertomografie (CT) en kernspinresonantietomografie (MRI) zeer gedetailleerde informatie over in het bot of weke delen gelegen ziekteprocessen te verschaffen (afb. 4). Zo kan bijvoorbeeld MRIonderzoek bij een tongcarcinoom zeer gedetailleerd de uitbreiding in het b 5 Van der Waal: Diagnostische testen orale pathologie spierweefsel van de tong in beeld brengen. Ook kan met behulp van CT- of MRI-onderzoek vaak vrij betrouwbare informatie worden verkregen over de aard van de afwijking en kan, bijvoorbeeld, als abcesvorming worden gediagnosticeerd. Dergelijke informatie is uiteraard van groot belang bij het behandelingsbeleid. Met de komst van voornoemde nieuwe beeldvormende technieken is de conventionele röntgenfoto niet overbodig geworden. Bij het merendeel van in het kaakbot gelegen afwijkingen wordt volstaan met een conventionele röntgenfoto en wordt alleen op indicatie gebruikgemaakt van aanvullend CT- of MRI-onderzoek. Van conventionele tomogrammen (planigrafie) wordt zelden meer gebruikgemaakt. Een andere, min of meer moderne, onderzoeksmethode is het echoscopisch onderzoek. Deze methode wordt veel gebruikt bij zwellingen in het hoofd-halsgebied of om bij palpatie niet altijd te voelen lymfekliermetastasen in de hals op te sporen. Zo nodig kan daarbij een onder echogeleide cytologische punctie worden uitgevoerd. Nog een andere diagnostische test is de scintigrafie. Daarbij wordt bij de patiënt een radio-isotoop ingespoten waarna, na een wachttijd van bijvoorbeeld een uur, de hoeveelheid straling in het te onderzoeken gebied wordt gemeten. Door na enige tijd opnieuw te meten, kan een indruk worden verkregen over de functie van een bepaald orgaan, bijvoorbeeld de glandula parotis. Nawoord Bij het merendeel van in en rond de mond gelegen afwijkingen kan worden volstaan met het afnemen van een goede anamnese gevolgd door zorgvuldig klinisch onderzoek. Zo kan bijvoorbeeld de diagnose van een mucokèle op de onderlip met een vrij grote mate van zekerheid worden gesteld. Vooral bij verdenking op aanwezigheid van een tumor in de weke delen zal bijna altijd behoefte bestaan aan aanvullend beeldvormend onderzoek met behulp van MRI, terwijl bij in het kaakbot gelegen aandoeningen soms aanvullend CT-onderzoek gewenst is. Of en welke diagnostische testen geïndiceerd zijn, wordt mede bepaald door de ervaring van de clinicus en de door hem of haar gestelde differentiële diagnose. Om verschillende redenen is het gewenst niet alleen vanwege het kostenaspect - zo gericht mogelijk met aanvullende diagnostische testen om te gaan teneinde de patiënt niet met onnodige of elkaar overlappende onderzoeken te belasten. De nog voortdurend in ontwikkeling zijnde nieuwe beeldvormende technieken en het specialistische niveau van beoordeling van die beelden dat daarbij is ontstaan, maken de kaakchirurg vaak sterk afhankelijk van de expertise van de radioloog. Daardoor is het soms moeilijk als clinicus de eindverantwoordelijkheid te dragen voor de diagnose en de eventueel in te stellen behandeling. Literatuur • HERRERO R, CASTELLSAGUÉ X, PAWLITA M, et al. Human papillomavirus and oral cancer: The International Agency for Research on Cancer Multicenter Study. J Nat Cancer Inst 2003; 95: 1772-1773. • MARTIN IC, KERAWALA CJ, REED M. The application of toluidine blue as a diagnostic adjunct in the detection of epithelial dysplasia. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 1998; 85: 444446. • SCHEPMAN KP, MEIJ EH VAN DER, SMEELE LE, WAAL I VAN DER. Malignant transformation of oral leukoplakia. Oral Oncol Eur J Cancer 1998; 34: 270-275. • SCIUBBA JJ. Improving detection of precancerous and cancerous oral lesions. Computer-assisted analysis of the oral brush biopsy. JAMA 1999; 130: 1445-1457. • SUDBØ J, KILDAL W, RISBERG B, KOPPANG HS, DANIELSEN HE, REITH A. DNA content as a prognostic marker in patients with oral leukoplakia. N Engl J Med 2001; 344: 1270-1278. • VITALI C, BOMBARDIERI S, JONSSON R, ET AL. Classification criteria for Sjogren’s syndrome: a revised version of the European criteria proposed by the American-European Consensus Group. Ann Rheum Summary Research methods in dentistry 7. Diagnostic tests in oral diseases Key words: A variety of tests are available to arrive at the proper diagnosis of oral and perioral diseases, which may be extremely important if further treatment is indicated. When oral cancer is suspected the main diagnostic tool remains the histopathologic examination of a biopsy specimen. The value of cytologic examination, whether obtained by exfoliation of cells or by a brush technique, is somewhat questionable. A positive result of such examination needs to be confirmed by a biopsy. The same applies to the use of toluidine blue stain. The presence or absence and, if present, the degree of epithelial dysplasia as observed in a biopsy is still the most reliable predictor of possible future malignant transformation of oral leukoplakie in spite of recently reported, promising results with DNA-ploidy measurements. A salivary gland biopsy, whether taken from the parotid gland or from the accessory gland of the lower lip, plays a valuable role in establishing a diagnosis of Sjögren’s syndrome. Computertomography (CT) and Magnetic Resonance Imaging (MRI) have become important imaging tools in disease processes in the bones and the soft tissues. • Oral pathology • Oral disease and oral surgery • Diagnostics 6 Ned Tijdschr Tandheelkd 112 (2005) januari