Inleiding Inmiddels lijkt er overtuigend bewijs te zijn dat de methodiek Individual Placement Support (IPS) een substantieel beter resultaat oplevert in het vinden en behouden van betaald werk dan andere methodieken voor mensen met een psychiatrische handicap. IPS is een van de evidence based interventies die aanbevolen wordt vanuit de multidisciplinaire richtlijn schizofrenie. 1. IPS Hierbij een integrale overname van een artikel1 dat is geschreven door dr. Jaap van Weeghel in het kader van het protocol schizofrenie. 1.1. Inleiding In Nederland is een gevarieerde praktijk van arbeidsintegratie voor mensen met ernstige psychische aandoeningen tot stand gekomen. Deze praktijk, grotendeels vanuit de GGZ opgezet, kenmerkt zich door een voorzichtige aanpak. Veelal kiest men voor lange voorbereidingstrajecten en alternatieven voor reguliere arbeid, zoals vrijwilligerswerk en beschutte arbeidsplaatsen. Uit inventarisatie blijkt dat Nederland 200 voorzieningen voor dagbesteding of werk kent, waarvan 96 dagactiviteitencentra, 35 werkprojecten, 18 zorgboerderijen, 35 projecten voor arbeidstoeleiding, 6 projecten voor begeleid werken of supported employment en 3 begeleid lerenprojecten (Van Erp & Kroon, 2006). De meest voorkomende methodieken zijn de Individuele Trajectbegeleiding (ITB) en de Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB). Beide methodieken kenmerken zich door een op het individu afgestemde benadering en een stapsgewijze aanpak, waarbij mensen eerst uitgebreid voorbereid en getraind worden, voordat ze geplaatst worden (het train-then-place principe). De ITB is specifiek gericht op werk, terwijl de IRB zich ook richt op wonen, sociale contacten en dagbesteding. DAAT-Drenthe is een bekend voorbeeld van een arbeidsproject waar trajectbegeleiders de IRB gebruiken om deelnemers te begeleiden naar werkprojecten, vrijwilligerswerk, opleidingen en betaald werk (Van Busschbach et al., 2006). 1.2. Paradigmawisseling Supported Employment (SE), of begeleid werken, is in de beginjaren negentig van de vorige eeuw in de Verenigde Staten ontwikkeld. Deze benadering markeert een paradigmawisseling in de arbeidsintegratie van mensen met beperkingen. Bij SE is het train-then-place principe (langdurige, stapsgewijze voorbereiding op werk) vervangen door het place-then-train principe. Dit 1 Arbeidsrehabilitatie: bijlage 5 bij protocol schizofrenie en aanverwante stoornissen. 1 houdt in dat deelnemers gericht getraind en begeleid worden nadat ze een reguliere betaalde baan gevonden hebben. Een job coach traint de deelnemer ter plekke in benodigde vaardigheden en onderzoekt welke ondersteuning deze verder nodig heeft. De ondersteuning wordt geboden zolang als die nodig is (Ketelaars & Van Weeghel, 1994). Deze benadering wordt onder andere gebruikt bij het Bureau Begeleid Werken ZHE van Pameijer, waar men begonnen is met mensen met verstandelijke beperkingen en dit later heeft uitgebreid naar mensen met psychische stoornissen (Van de Lindt e.a., 2002). Analoog aan SE is supported education of begeleid leren ontstaan. Begeleid leren richt zich op het kiezen, verkrijgen en behouden van een reguliere opleiding naar keuze. Een Nederlands pioniersproject is dat van het ROC Zadkine in Rotterdam (Korevaar, 2006). 1.3. Individual Placement and Support (IPS) De nieuwste ontwikkeling betreft het model van Individual Placement and Support of Individuele Plaatsing en Steun (IPS) (Van Weeghel et al., 2002). IPS is in New Hampshire, de Verenigde Staten, ontwikkeld door Becker en Drake (1993 en 1994). IPS wordt ook wel aangeduid als de standaardisatie van supported empoyment (SE) voor mensen met psychische beperkingen. IPS heeft de volgende hoofdkenmerken. 1 Doel van IPS is dat de cliënt regulier betaald werk vindt: een baan waar in principe iedereen op kan solliciteren, met nietgehandicapte collega’s en tegen een normaal salaris. 2 De trajectbegeleider maakt deel uit van een GGZ-team, zodat het traject richting werk nauw kan worden afgestemd op de GGZbehandeling en -begeleiding. 3 Elke cliënt die wil werken, kan IPS-begeleiding krijgen, ongeacht zijn of haar arbeidsverleden, middelengebruik of symptomen. 4 De trajectbegeleider helpt cliënten snel en gericht bij het zoeken naar een betaalde baan. Er zijn geen lange voorbereidingstrajecten met uitgebreide assessments, trainingen en plaatsingen in werkprojecten of vrijwilligerswerk. 5 De cliënt en zijn of haar omgeving (familie, maar ook werkgevers en collega’s) worden, zolang als zij daar behoefte aan hebben en het zinvol is, ondersteund door de trajectbegeleider. 6 De trajectbegeleider helpt cliënten bij het beëindigen van een baan en het zoeken naar een nieuwe. De meeste mensen vinden pas na een aantal pogingen een geschikte baan. 7 De voorkeuren van de cliënt staan centraal. Trajectbegeleider en de cliënt zoeken samen naar een baan die aansluit bij de kwaliteiten, interesses en werkervaring van de cliënt. 8 Cliënt en werkgever krijgen advies bij het regelen van administratieve zaken (inzake uitkering, inzet van reïntegratieinstrumenten en regelen van arbeidscontracen). Angst 2 om een uitkering te verliezen is voor veel cliënten reden om niet te willen werken. Goede informatie over de gevolgen van arbeidsintegratie voor de uitkering, is daarom gewenst. IPS is een eclectisch model dat nieuwe inzichten koppelt aan elementen uit bestaande benaderingen. Zo is IPS schatplichtig aan de IRB waar het gaat om het vooropstellen van de voorkeuren van cliënten (Drake, 1998). In afwijking van het oorspronkelijke SE-model maakt de trajectbegeleider bij IPS altijd deel uit van een GGZ-team. Door arbeidsrehabilitatie en andere GGZhulp te integreren onderscheidt IPS zich het meest van andere modellen. Men koos hiervoor omdat de gebruikelijke afstand tussen GGZ-hulp en arbeidsrehabilitatie tot veel afstemmingsproblemen leidt. Cliënten krijgen dan vaak tegenstrijdige boodschappen over hun arbeidskansen, hetgeen vooral voor cliënten met ernstige beperkingen nadelig uitpakt. In een IPS-programma wordt meestal een veelvoud van arbeidsgerichte interventies toegepast. Interventies kunnen gericht zijn op de cliënt zelf, de (potentiële) werkgever, het steunsysteem (o.a. familieleden, vrienden en hulpverleners) of de sociale en fysieke kenmerken van de werkplek. Welke interventies worden gekozen, is afhankelijk van de behoeften en beperkingen van de deelnemer en de andere betrokkenen. 1.4. Aanpassingen in de werkomgeving Werkaanpassingen kunnen eraan bijdragen dat mensen met ernstige psychische aandoeningen aan een baan kunnen beginnen of hun baan kunnen behouden (Secker et al., 2003; Fabian, 200.; Becker et al, 1998). Het aanbrengen van werkaanpassingen is een belangrijke interventie in de IPSpraktijk. Werkaanpassingen zijn als volgt onder te verdelen (zie Dielis, 2000). - Flexibele werktijden. Een werknemer met psychische beperkingen kan bijvoorbeeld later aan de werkdag beginnen als het functioneren in de ochtend moeizaam gaat. - Taakaanpassing. Als iemand moeite heeft bepaalde taken te combineren, zouden deze na elkaar kunnen worden uitgevoerd of met anderen gedeeld kunnen worden. - Communicatie en ondersteuning. Denk aan een heldere stijl van leidinggeven en het zoeken van een vertrouwenspersoon of ‘maatje’ op de werkplek. - Werkplekaanpassingen. Zoals bijvoorbeeld een ‘rustkamer’ waarin de werknemer zich tijdelijk kan terugtrekken om overstimulatie te voorkomen. Er zijn géén standaardoplossingen voor werkaanpassingen bij werknemers met psychische beperkingen. Wel blijkt dat hoe meer verschillende werkaanpassingen een werkgever doorvoert, en hoe meer deze tegemoet komen aan de vragen en problemen van individuele werknemers, des te groter de kans dat werknemers met psychische beperkingen hun baan behouden (Fabian, 2002; Gioia & Brekke, 2003) 3 1.5. Effectiviteit van SE en IPS Er is overtuigend bewijs dat SE-modellen, in het bijzonder IPS, mensen met ernstige psychische stoornissen vaker aan betaald werk helpen. Zie hiervoor de meta-analyse van de Cochrane Library en de update van NICE, waarin 18 respectievelijk 20 RCT’s waren geïncludeerd (Crowther et al, 2001a en b; National Institute for Clinical Excellence, 2002). Stapsgewijze arbeidsvoorbereiding bleek de deelnemers niet meer betaald werk op te leveren dan de standaardzorg. Wel zijn er aanwijzingen dat deelnemers aan stapsgewijze arbeidsvoorbereiding vaker vrijwilligerswerk krijgen. Verder bleek dat SE vaker leidde tot betaald werk dan stapsgewijze arbeidsvoorbereiding en standaardzorg. Ook verdienden de SE-deelnemers meer, en werkten meer uren. SE is effectiever dan andere modellen van arbeidsrehabilitatie, ongeacht de sekse, leeftijd, etnische achtergrond, diagnose en ernst van de symptomen van de deelnemers (Crowther e.a., 2004). Vergelijkbare uitkomsten leverde de grootschalige, multisite RCT van Cook et al. (2005). Een beperking van genoemde meta-analyses was dat de geïncludeerde studies op één na alle uit de Verenigde Staten afkomstig waren. Een RCT naar de effecten van SE in Canada toonde echter dezelfde positieve uitkomsten aan (Latimer et al, 2006). De effectiviteit van IPS werd aangetoond in twee quasi-experimentele studies en negen RCT’s (zie Van Erp & Michon, 2007). Daarin werden IPSprogramma’s vergeleken met andere arbeidstoeleidingsprogramma’s en beschutte werkplekken. Al deze studies leverden een consistent beeld op: cliënten van IPS vonden vaker een reguliere betaalde baan dan cliënten van andere arbeidsrehabilitatieprogramma’s. In één van de recentere studies kreeg gemiddeld 60% van de IPS-deelnemers en 20% van de controlegroepen (conventionele arbeidsrehabilitatie) een reguliere betaalde baan (Mueser et al., 2004). De meta-analyse van Twamley et al. (2003) toonde aan dat 51% van de IPS-deelnemers bij follow-up een betaalde baan had, tegenover 18% van de deelnemers aan andere programma’s. Het ging hierbij uitsluitend om programma’s voor mensen met schizofrenie en andere psychotische stoornissen. IPS is ook succesvol bij daklozen met ernstige psychische stoornissen en verslaving (Rosenheck en Mares, 2007). Het IPS-model vormt een geheel van principes en werkwijzen, en juist dat geheel is effectief gebleken. Toch is ook gekeken naar evidentie voor afzonderlijke IPS-principes. Volgens de review van Bond (2004) zijn vier van de acht principes effectief gebleken: gerichtheid op reguliere banen, keuze van de cliënt als uitgangspunt nemen, snelle plaatsing in een baan en integratie van arbeidstoeleiding en GGZ-hulp. Dat laatste principe bleek ook de meest effectieve factor in de multisite RCT naar SE-modellen (Cook et al, 2005). 4 Resultaten van IPS op langere termijn zijn recent onderzocht. In de eerste studie (Salyers et al., 2004) had 47% van de IPS-deelnemers na tien jaar een reguliere betaalde baan en 70% had op enig moment in de afgelopen tien jaar regulier betaald werk. In de tweede studie (Becker et al., 2007) hadden acht tot twaalf jaar na een IPS-programma 27 van de 38 personen werk, veruit de meesten (18) in reguliere betaalde banen. De onderzoeksgroepen waren klein (33 en 38 personen), maar de bevindingen stemmen hoopvol. Tot slot enige uitkomsten van studies naar de kosten en kosten-effectiviteit van IPS. De jaarlijkse directe kosten per IPS-deelnemer varieerden sterk: van 860 dollar in New Hampshire tot 2.723 dollar in Oregon (Latimer, 2004). Deze variatie hing vooral samen met uiteenlopende keuzes over wie wel en niet tot de caseload van een IPS-programma worden gerekend. Uitgaande van een gemiddelde caseload van 18 deelnemers per trajectbegeleider werden de kosten van ‘1 fte cliënt op jaarbasis’ geschat op gemiddeld 2.449 dollar per jaar. Uit vergelijking van de kosten-effectiviteit van een IPS-programma met die van een conventioneel arbeidsrehabilitatieprogramma (Dixon et al., 2002. bleken geen significante verschillen in kosten. Hoewel het IPS-programma meer deelnemers aan reguliere banen hielp, waren de gemiddelde gecombineerde verdiensten – verdiensten uit reguliere én beschutte arbeid – vrijwel gelijk voor beide programma’s. Omdat de analyses imperfect waren, onthouden de onderzoekers zich van verregaande conclusies. In een later overzichtsartikel neigt Latimer (2005) tot de conclusie dat SE/IPS wel kosteneffectiever is dan andere programma’s, mede vanwege de efficiencywinst door de integratie van arbeidstoeleiding in een GGZ-team. 1.6. IPS in Europa De laatste jaren is ook in Europa onderzoek gedaan naar de effectiviteit van IPS. Uit een RCT in zes Europese landen (waaronder Nederland) bleek IPS effectiever dan andere vormen van arbeidsrehabilitatie: IPS-deelnemers vonden meer dan twee keer zo vaak een betaalde baan dan cliënten uit de controlegroep (Burns et al., 2006). Verder behielden zij langere tijd hun baan en werkten meer uren per week. Wel werden er verschillen gevonden tussen landen, voor een groot deel te verklaren door de werkloosheid (bij hogere werkloosheid slechtere resultaten). Ook was het systeem van sociale zekerheid medebepalend: landen waar deelnemers die betaald gaan werken het gevaar lopen minder te gaan verdienen (zoals in Nederland en Engeland) hadden meer moeite om cliënten te werven dan andere landen. Vanuit Nederland deed Groningen mee in deze studie, maar de onderzoeksgroep was te klein om uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van IPS hier te lande. Dat is straks wel mogelijk op basis van de RCT die in 2006 op vier Nederlandse locaties van start is gegaan. 5 1.7. Belang van modeltrouw Niet alle deelnemers komen via IPS aan het werk of weten hun baan te behouden. Becker et al. (1998) onderzochten waarom IPS-deelnemers met werken stopten. Zij ondervonden meerdere problemen op het werk: zij presteerden onvoldoende, konden niet goed met collega’s en klanten overweg en hadden hun symptomen niet onder controle. Achteraf vonden de trajectbegeleiders dat er werkaanpassingen nodig waren geweest: flexibele werktijden, gerichtere training, meer steun van de werkgever, betere feedback over het functioneren en verandering in werkomstandigheden. Werkende cliënten, ook als zij aanvankelijk goed functioneren, moeten altijd op professionele ondersteuning kunnen terugvallen. Bovendien onderstrepen hun complexe problemen de noodzaak om klinische hulp en arbeidsbegeleiding te integreren: ‘Managing work, illness, and interpersonal situations are intertwined’ (Alverson e.a., 1998). Dit laatste komt overeen met de onderzoeksbevinding dat programma’s betere resultaten boeken met een nauwkeuriger toepassing van de IPSprincipes (Becker et al 2001; Drake et al 2006). Tegelijkertijd gaat hogere werkloosheid in een regio samen met mindere resultaten. Dit is zowel in de Verenigde Staten als in Europa aangetoond (Becker et al., 2006; Burns et al., 2006). Dit is des te relevanter wetende dat juist in Europa, waaronder in Nederland, relatief hoge werkloosheid heerst in de onderste regionen van de arbeidsmarkt, waar de meeste IPS-deelnemers op zijn aangewezen. De toegankelijkheid van IPS voor mensen met ernstige psychische stoornissen bleek in de VS uiterst variabel: 2% tot 100% in een onderzoek bij 26 IPS-programma’s (Becker et al., 2006). De belangrijkste voorspeller van toegankelijkheid was: meer IPS-trajectbegeleiders in het programma. Dit wijst erop dat de financiering van IPS op vele plaatsen in de VS nog een groot probleem is. Ook de efficiency (het percentage IPS-deelnemers dat aan betaald werk wordt geholpen) varieerde sterk: van 7% tot 75%. Voorspellers van efficiency waren modelgetrouwe uitvoering van IPS en regionale werkloosheid. Het belang van modelgetrouwheid bleek uit de bevinding dat veel deelnemers ook bij een hoge werkloosheid aan het werk kwamen bij een nauwkeurige toepassing van de IPS-principes (Becker et al., 2006; Drake et al., 2006). Een cruciaal IPS-principe is dat niemand van arbeid(stoeleiding) moet worden uitgesloten, ongeacht zijn of haar beperkingen (zero exclusion). In veel IPSstudies vindt echter wel degelijk screening van deelnemers plaatsvindt, met name op de motivatie voor betaald werk (Van Erp & Michon, 2007). Om ervoor te zorgen dat deelnemers voldoende gemotiveerd zijn, moeten zij soms eerst een aantal informatiebijeenkomsten bezoeken (Drake e.a.,1995 en 1996; Gold e.a., 2006; Mueser e.a., 2004). In enkele studies werd eerst nagegaan of kandidaten zich aan afspraken konden houden (Gervey e.a., 1994; Bond e.a., 1995), of werd aanvullend geëist dat een familielid of vriend de cliënt actief wilde ondersteunen bij het zoeken naar werk (Gervey e.a., 6 1994; McFarlane e.a., 2000). Er zijn aanwijzingen dat hoe uitgebreider deelnemers worden gescreend op motivatie, betrouwbaarheid en ondersteuning door het sociale netwerk, enzovoorts, des te meer IPS het gewenste resultaat zal bereiken (Roberts & Pratt, 2007). Een grotere motivatie komt tot uitdrukking in een actievere stijl van werk zoeken. Deze stijl blijkt doorslaggevend voor het al dan niet vinden van werk (kwalitatieve studie van Alverson et al., 2006). Kenmerken van deze categorie actieve werkzoekers waren: jongere leeftijd, anderen zijn van hen financieel afhankelijk, Afro-Amerikaanse of Puertoricaanse afkomst en minder cognitieve beperkingen. De passievere werkzoekers waren in geen enkele soort van arbeidsrehabilitatie succesvol. 1.8. Implementatie van IPS IPS-programma’s zijn dus ook in grote delen van de Verenigde Staten nog schaars en de kwaliteit van wel aanwezige IPS-programma’s laat dikwijls te wensen over. Barrières op verschillende niveaus die een geslaagde implementatie van IPS in de weg staan zijn beschreven door Bond et al. (2001). Op niveau van overheidsbeleid beschouwen sommige staten arbeidsintegratie niet als kerntaak van de GGZ, andere financieren staten louter ineffectieve vormen van arbeidsrehabilitatie. Op het niveau van de GGZ-instellingen willen managers nogal eens niet in arbeidsrehabilitatie investeren, terwijl anderen die dat wel willen, niet weten welke programma’s effectief zijn. En als men voor IPS kiest, ontbreken vaak de financiën voor de aanloop- en exploitatiekosten. Veel GGZ-hulpverleners in de praktijk menen dat mensen met een ernstige psychische stoornis niet willen of kunnen werken. Hulpverleners die wel enthousiast zijn over IPS, kunnen vaak niet beginnen omdat de randvoorwaarden (tijd, financiering, toewijzen verantwoordelijkheden) ontbreken. Tot slot zijn er barrières bij cliënten en hun familieleden. Dikwijls wordt hen van GGZ-zijde afgeraden om aan werkhervatting te denken. Verder zijn veel cliënten en hun familieleden bang dat ze bij werkhervatting hun uitkering verliezen (Tremblay et al, 2006). Ook zijn zij meestal niet goed geïnformeerd over IPS en de resultaten daarvan. Wat betreft de motivatie van cliënten om te werken en het verwijsgedrag van behandelaars: van cliënten die geïnteresseerd zijn in betaald werk en aan een IPS- programma willen deelnemen, was minder dan de helft naar IPS verwezen door hun behandelaar (Casper & Carloni, 2006 en 2007) Dit geeft aan dat het perspectief van cliënten en behandelaars ten aanzien van de rol van betaald werk in het herstel van mensen met ernstige psychische stoornissen nogal verschilt. Volgens de auteurs zijn behandelaars eerder geneigd om de beperkingen van cliënten te benadrukken, en minder naar hun motivatie om te werken. 7 1.9. Uitvoerbaarheid van IPS in Nederland Of IPS ook in Nederland een effectieve methode is om mensen met ernstige psychische stoornissen aan betaald werk te helpen is nog niet aangetoond. Daaraan vooraf gaat nog de vraag of IPS in Nederland wel uitvoerbaar is en acceptabel wordt gevonden. Het IPS-model uit de Verenigde Staten (Crowther e.a., 2004) kan niet klakkeloos worden gekopieerd. Beide landen verschillen immers nogal in zorgsysteem, (arbeids)cultuur, sociale voorzieningen, arbeidsmarkt, arbeidsmotivatie van cliënten en wet- en regelgeving. Bovendien staan sommige kenmerken van IPS op gespannen voet met de gangbare praktijk in Nederland. Zo wordt het eerste kenmerk van IPS – regulier betaald werk als centraal doel – in de Nederlandse praktijk nog weinig onderschreven. GGZ-hulpverleners vinden al gauw dat een betaalde baan voor hun cliënten te hoog gegrepen is. Daarnaast vinden velen het niet vanzelfsprekend dat arbeidsinterventies en GGZ-hulp geïntegreerd worden. In 2003-2005 is de uitvoerbaarheid van IPS onderzocht in een project waaraan vier GGZ-instellingen (in Den Haag, Eindhoven, Groningen en Utrecht) deelnamen. (Van Erp e.a. 2005; Giesen et al., 2007). Gebleken is dat IPS ook in Nederland toepasbaar is en positieve resultaten oplevert. Aan het einde van dit twee jaar durende project werd vastgesteld dat de geboden ondersteuning (introductie bij stakeholders, training en consultatie op basis van het implementatiepakket, feedback van tussentijdse resultaten aan de hand van scores op de modelgetrouwheidsmaat) op twee van de vier locaties heeft geleid tot goede implementatie van IPS. De resultaten op de andere twee locaties waren minder gunstig. Over het geheel genomen bleek het niet eenvoudig om een IPS-programma op te zetten. De Nederlandse pioniers ondervonden vooral organisatorische barrières: gebrek aan financiering en tijd en uitval van personeel. De belangrijkste bevorderende factoren waren de vaardigheden, de inzet en het enthousiasme van de programmaleiders. De Amerikaanse resultaten werden nog niet geevenaärd: gemiddeld vond bijna één op de vijf cliënten een baan. Toch waren de Nederlandse pioniers enthousiast over de IPS-werkwijze en zijn hun IPS-programma’s voortgezet. Men zag de voordelen van een aanpak waarin arbeidstoeleiding een opgave is voor het hele GGZ-team en niet langer is ‘weggedelegeerd’ naar specialisten in aparte voorzieningen. Bovendien bleek dat integratie in een GGZ-team IPS-trajectbegeleiders er niet van weerhield om bij de begeleiding van hun cliënten relevante maatschappelijke instanties (UWV, reïntegratiebedrijven) in te schakelen, integendeel. Verder bood de studie aanknopingspunten om het Amerikaanse implementatiepakket voor IPS, inclusief het trainings- en consultatieprogramma, beter toe te snijden op de Nederlandse context. De conclusie was dat IPS ook in Nederland kans van slagen heeft, mits het programma gedegen wordt voorbereid, voldoende tijd wordt ingeruimd voor de programmaleider, en medewerkers een intensieve IPS-training krijgen. Inmiddels zijn meer GGZ-instellingen van plan om IPS in te voeren. Een stimulans hierbij is dat IPS wordt aanbevolen in de Multidisciplinaire Richtlijn 8 Schizofrenie (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling, 2005). 1.10. Effectiviteit van andere interventies dan IPS Gecontroleerde studies naar de effectiviteit van andere arbeidsinterventies dan SE en IPS zijn nauwelijks verricht. Wel is goed onderzocht of het ACTmodel ook bijdraagt aan een grotere arbeidsdeelname van mensen met ernstige psychische aandoeningen. ACT, zo blijkt uit meta-analyses en een recente review, levert bij mensen met schizofrenie 10 tot 15% meer betaalde banen op dan standaardzorg of rehabilitatie vanuit een psychiatrisch ziekenhuis (Marshall, 2006; Kirsh & Cockburn (2007). Volgens de onderzoekers draagt toevoeging van een trajectbegeleider aan een ACT-team (bij zes van de zeven experimentele studies het was dit zo) waarschijnlijk sterk bij aan de positieve arbeidsuitkomsten. Dit duidt op een werkzame factor van het IPS-model, de integratie van arbeidsrehabilitatie en andere GGZ-hulp in één team. In de Verenigde Staten bestaan al sinds 1948 clubhuizen voor en door mensen met ernstige psychische aandoeningen, de zogeheten Fountain houses. Deze clubhuizen bieden hun leden een ontmoetingsplek in de samenleving waar zij ondersteuning krijgen en arbeidsmatige activiteiten kunnen uitvoeren (zie Van Erp & Van Weeghel, 2004). Tevens is er een sterk accent op toeleiding naar regulier betaald werk. Uit studies blijkt dat de arbeidsparticipatie van de leden toeneemt, zowel op het terrein van vrijwilligerswerk en beschut werk (Di Masso, 2001) als op het gebied van betaald werk (Beckel, 1998; Bond & Dincin, 1986; Macias et al., 2001). 67% van de deelnemers met interesse in betaald werk slaagde een reguliere baan te vinden (Macias et al., 2001). In een recente RCT werd onderzocht of personen die deelnemen aan een SE-interventie vanuit een Fountain house even vaak aan regulier betaald werk komen als deelnemers aan een SEinterventie vanuit een ACT-team (Macias et al., 2006; Schonebaum et al., 2006). Het bleek dat er tussen beide modellen weinig verschil is in aantallen personen dat betaald werk vindt, maar de clubhuisdeelnemers verdienen beduidend meer en behouden veel langer hun baan. De meest gebruikte methodieken in Nederland, namelijk de Individuele Trajectbegeleiding (ITB) en de Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) zijn nog nauwelijks onderzocht. In Nederland is wel de eerste RCT naar de Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) uitgevoerd (Swildens e.a., 2007). De IRB combineert een rehabilitatieattitude met een gesprekstechniek waarmee psychiatrische cliënten geholpen worden bij het stellen en uitwerken van doelen op het gebied van wonen, werken, dagbesteding, leren en sociale contacten. De IRB benadering blijkt effectiever dan gebruikelijke rehabilitatie in het bereiken van persoonlijke doelen van cliënten. In de experimentele en de controleconditie werd even vaak vooruitgang geboekt, maar met de IRB 9 slagen cliënten er twee keer zo vaak in om hun doelen, ook op het gebied van arbeid en dagbesteding, geheel te realiseren. 1.11. Effecten van IPS op andere gebieden dan werk Er blijkt uit een review dat er een positief effect is op de gebieden waarop de psychosociale interventies zich specifiek richten (bij IPS: betaald werk), maar niet of nauwelijks op andere gebieden (zoals symptomen of kwaliteit van leven). (Mueser et al. (1997). Toch zijn er aanwijzingen dat mensen met ernstige psychische stoornissen die een betaalde baan vinden en behouden, ongeacht via welk programma, ook op andere uitkomstmaten vooruitgang boeken (o.a. Cook & Razzano, 2000). De tijdsfactor speelt wellicht daarbij een rol (Drake et al., 2003): naarmate cliënten langer aan het werk zijn, worden ook de voordelen op andere levensterreinen manifester. Dat bleek onder meer in het onderzoek van Mueser et al. (1997), die 143 deelnemers aan arbeidsrehabilitatieprogramma’s over een periode van 18 maanden volgden. Deelnemers die een betaalde baan hadden bij de followup, hadden minder symptomen (met name denkstoornissen en stoornissen in het affect), meer zelfvertrouwen en waren tevredener met hun financiële positie en het programma dan degenen zonder betaald werk. Vergelijkbare uitkomsten vonden Bond et al. (2001) die in hun onderzoek 149 deelnemers aan arbeidsrehabilitatie volgden. Zij vergeleken deelnemers die betaald werk kregen met deelnemers die in de sociale werkvoorziening gingen werken en met deelnemers die niet of nauwelijks aan het werk kregen. Na anderhalf jaar bleek dat de groep die betaald werk had minder symptomen had, tevredener met het programma, hun vrije tijd en hun financiën was, terwijl ook de zelfwaardering was toegenomen. Deze positieve uitkomsten traden niet op bij de groep die in de sociale werkvoorziening werkte. Overigens vonden Torrey et al. (2000) dat het verkrijgen van betaald werk juist geen invloed had op de zelfwaardering van mensen met ernstige psychische stoornissen (n=143). Deze auteurs menen dat zelfwaardering een vrij stabiele persoonlijkheidstrek is. De vraag of deelnemers al of geen salaris ontvangen voor hun werk, blijkt van cruciale betekenis. In een RCT van Bell et al. (1996) werden 150 mensen met schizofrenie verdeeld in een groep met betaald werk en een groep met onbetaald werk. Diegenen met betaald werk werkten meer uren en hadden een hoger inkomen, hadden minder symptomen en werden minder vaak heropgenomen dan de mensen zonder betaald werk. Ook de kwaliteit van leven van mensen met schizofrenie of schizoaffectieve stoornis verbeterde significant wanneer zij betaald werk hadden (n = 53) (Bryson et al., 2002). Dit bleek niet het geval bij degenen die onbetaald werk verrichtten (n = 44). 10 1.12. Mogelijkheden om IPS te verrijken of aan te vullen IPS, hoe succesvol ook, blijkt niet iedere deelnemer aan een betaalde baan te helpen. Daarom zijn er extra interventies om een IPS-programma te verrijken of aan te vullen. Volgens Murphy et al. (2005) kan het behouden van een betaalde baan bevorderd worden door meer nadruk te leggen op loopbaanplanning en door de ondersteuning vanuit het sociale netwerk te bevorderen. Zij voegen twee interventies toe aan IPS, namelijk sociale steun en begeleid werken. Sociale steun wil hier zeggen dat er een sociaal netwerk van familieleden, vrienden en –soms- hulpverleners van de cliënt wordt samengesteld, die regelmatig bij elkaar komen en die de cliënt motiveren en ondersteunen. Daarnaast breiden zij IPS uit met begeleid leren. Veel mensen met ernstige psychische stoornissen hebben een beperkte of gedateerde opleidingsachtergrond en komen daarom al snel in laagbetaalde banen terecht. Als zij met ondersteuning een reguliere opleiding hebben gevolgd, zullen zij eerder een baan vinden die aansluit bij hun wensen en behoeften. Een geïntegreerde aanpak van begeleiding naar regulier werk en bij het volgen van een opleiding biedt dus voordelen. Dat bleek ook uit een programma-evaluatie van het Training for the Future-project, waarin mensen met ernstige psychische stoornissen eerst een opleiding in computervaardigheden in combinatie met een training in copingstrategieën, en daarna een SE-traject kregen. Na drie jaar hadden de deelnemers een redelijke vooruitgang in hun werksituatie bereikt, en een grote vooruitgang in hun gevoel van eigenwaarde en empowerment (Hutschinson et al., 2007). Daarnaast is er het initiatief om IPS uit te breiden met een vaardigheidstraining die gericht is op herkennen van werkstressoren, omgaan met problemen op de werkvloer en verbeteren van arbeidsvaardigheden. In Nederland kennen we deze training als de Liberman-module ‘Omgaan met werk’. Onderzoek laat zien dat deelnemers van dit uitgebreide IPS-model gemiddeld langer aan het werk blijven dan deelnemers die alleen IPS ontvangen, al is het verschil tussen beide groepen niet significant (Mueser e.a., 2005; Liberman, 2006). Aangezien het om een kleine onderzoeksgroep ging (n=35), is uitgebreider onderzoek nodig om de effecten van IPS plus vaardigheidstraining te kunnen vaststellen. Het arbeidsfunctioneren van mensen met schizofrenie wordt vaak negatief beïnvloed door cognitieve beperkingen. Volgens McGurk et al. (2004) is SE mede effectief omdat het de effecten van cognitieve beperkingen compenseert. Mensen met schizofrenie of aanverwante psychotische stoornissen vinden met behulp van SE niches in de arbeidswereld waar hun cognitieve beperkingen niet als storend worden ervaren (McGurk & Mueser, 2003). Uit een onderzoek van McGurk en Mueser (2006) blijkt dat trajectbegeleiders in SE-programma’s hun cliënten op vele manieren bijstaan om deze cognitieve beperkingen op te heffen dan wel te compenseren. Deze trajectbegeleiders vinden met name strategieën om de aandacht van cliënten te verbeteren effectief. Aanmoedigen en positief bevestigen zijn de 11 strategieën die zij het vaakst toepassen. Daarnaast is onderzocht in hoeverre met IPS betere resultaten bereikt kunnen worden als de deelnemers gericht worden getraind in cognitieve vaardigheden. McGurk et al. (2007) onderzochten de effectiviteit van het “Thinking Skills for Work Program”, een aan arbeidsrehabilitatie toegevoegde cognitieve training. De 23 deelnemers vonden ook na twee tot drie jaar vaker regulier werk dan de 21 deelnemers die de training niet gevolgd hadden (70% versus 14%) Ook behielden zij hun baan beduidend vaker, werkten meer uren en verdienden hogere salarissen. Ook Vauth et al. (2005) onderzochten het effect van een cognitieve training in combinatie met arbeidsrehabilitatie. De experimentele groep nam deel aan CAST, een met behulp van een computerprogramma uitgevoerde training in cognitieve strategieën. Resultaat was dat er in deze groep na twaalf maanden meer succesvolle plaatsingen in betaald werk waren gerealiseerd. De controlegroep, die een training in zelfmanagementvaardigheden voor negatieve symptomen kreeg, verbeterde niet. De CAST-groep liet vooral verbetering zien in het verbale geheugen (korte termijn en lange termijn). Voorts leverde een onderzoek van Lysaker et al. (2005) naar de effecten van een cognitief gedragsmatige aanpak bij mensen met schizofrenie of schizoaffectieve stoornis eveneens positieve resultaten op: de experimentele groep had bij follow up meer weken gewerkt. Ook hun werkprestaties waren beter dan die van de controlegroep, die standaardbegeleiding kreeg. Op dit terrein is meer onderzoek nodig, vooraal naar de mogelijke toegevoegde waarde van cognitieve trainingen bij IPS-deelnemers. In een pilot-onderzoek naar de effecten van cognitieve gedragstherapie, specifiek gericht op het arbeidsfunctioneren van mensen met schizofrenie (Rose en Perz, 2005) leerden deelnemers hun gedachten, gevoelens en acties ten aanzien van het verkrijgen en behouden van werk in een positieve richting te sturen. Bijna 50% maakte het programma af. Zij verbeterden in algemene psychische gezondheid, toonden zich optimistischer en hadden een positievere houding ten opzichte van werk. 12