document/464927 - UvA-DARE

advertisement
FACULTEIT DER GEESTESWETENSCHAPPEN
Beter een Goede Buur dan een Verre Vriend
Het internationale handelsbeleid van bilaterale partners:
Kansen voor de intensivering van handelsbetrekkingen en grensoverschrijdende
samenwerking tussen Nederland en België
Eva Anna Braas
[email protected]
0517372
Juli 2012
Aantal woorden: 25967
Afstudeeronderzoek MA Europees Beleid
Scriptiebegeleider: Dhr. dr. L.K. Marácz
Tweede lezer: Dhr. dr. P. Rodenburg
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
In dit onderzoek zal aan de hand van een theoretisch kader over internationale handel met
theorieën van David Ricardo en Paul Krugman het economische beleid en het internationale
handelsbeleid van Nederland en België worden geanalyseerd. Er zal onderzocht worden in
welke sectoren er mogelijkheden zijn voor de intensivering van de handelsbetrekkingen tussen
de beide landen. Ook zal gekeken worden naar de dossiers waarin intensieve
grensoverschrijdende samenwerking de landen voordelen kan opleveren. Een dergelijke
samenwerking kan de concurrentiepositie van deze sectoren in de wereldeconomie versterken.
2
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Inhoudsopgave
Inleiding ..................................................................................................................................... 5
Hoofdstuk 1: Het theoretisch kader .......................................................................................... 10
1.1 Het comparatief voordeel van David Ricardo ................................................................ 10
1.2 Het Heckscher-Ohlin model ........................................................................................... 12
1.3 Overige verklaringen voor internationale handel ........................................................... 15
1.4 Internationale handel in een globaliserende wereld ....................................................... 17
Hoofdstuk 2: ............................................................................................................................. 21
Het economische en internationale handelsbeleid in Nederland .............................................. 21
2.1 Een overzicht van de Nederlandse internationale handel ............................................... 21
2.2 Het topsectorenbeleid ..................................................................................................... 25
2.3 Het internationale handelsbeleid .................................................................................... 29
2.4 Een analyse van het topsectorenbeleid en het internationale handelsbeleid .................. 33
Hoofdstuk 3: Het economische en internationale handelsbeleid in België .............................. 39
3.1 Een overzicht van de Belgische internationale handel ................................................... 39
3.2 Een korte uitleg van de Belgische staatsinrichting......................................................... 43
3.3 Het economische beleid in Vlaanderen: Vlaanderen in Actie (ViA) ............................. 44
3.4 Het internationale handelsbeleid in Vlaanderen............................................................. 48
3.5 Het economische beleid in Wallonië: de Marshall plannen .......................................... 51
3.7 Het internationale handelsbeleid in Wallonië ................................................................ 54
3.8 Een analyse van het economische beleid en internationaal handelsbeleid in Vlaanderen
en Wallonië .......................................................................................................................... 56
Hoofdstuk 4: De analyse, mogelijkheden voor handelsintensivering en grensoverschrijdende
samenwerking tussen Nederland en België .............................................................................. 62
4.1 De analyse van overeenkomsten en verschillen in het Nederlandse, Vlaamse en Waalse
economische en internationale handelsbeleid ...................................................................... 62
4.2 Handelsintensivering in Vlaanderen en Wallonië .......................................................... 65
4.3 Grensoverschrijdende samenwerking ............................................................................ 70
Conclusie .................................................................................................................................. 75
Het theoretisch kader ............................................................................................................ 75
De case study ........................................................................................................................ 76
De kansen voor de intensivering van bilaterale handel ........................................................ 79
Intensieve grensoverschrijdende samenwerking .................................................................. 80
3
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
De beantwoording van de onderzoeksvragen ....................................................................... 81
Mogelijkheden voor toekomstig onderzoek ......................................................................... 82
Bibliografie............................................................................................................................... 83
Artikelen ............................................................................................................................... 83
Beleidsstukken ..................................................................................................................... 84
Boeken .................................................................................................................................. 85
Internetpublicaties ................................................................................................................ 85
Interviews ............................................................................................................................. 87
Statistieken ........................................................................................................................... 88
Verstrekte informatie op aanvraag ....................................................................................... 88
Websites ............................................................................................................................... 88
Lijst met afkortingen ................................................................................................................ 91
Lijst met figuren en tabellen..................................................................................................... 93
4
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Inleiding
Zo’n vier jaar na de financiële en economische crisis van 2008-2009 zijn de gevolgen nog
steeds merkbaar in de wereldeconomie. Het BNP laat in de meeste westerse economieën weer
een lichte groei zien, maar heeft nog steeds niet het niveau van voor de crisis bereikt. De
mogelijkheden voor staten om de groei weer aan te wakkeren zijn beperkt. Het monetair
beleid is in handen van de Europese Centrale Bank (ECB) waarbij ingezet wordt op een lage
rente. Stimuleringsmaatregelen door middel van publieke middelen worden beperkt door
strenge controle op de hoogte van het begrotingstekort en de staatsschuld. Structurele
hervormingen brengen de belofte om voor groei en werkgelegenheid te kunnen zorgen.
Binnen deze context passeren verschillenden maatregelen, zoals hervormingen van de
arbeids- en woningmarkt de revue, maar sommige beleidsterreinen zoals het internationale
handelsbeleid blijven onderbelicht (OECD, 2011).
Handelsbeleid raakt direct aan de economische activiteit omdat het zowel de vraag- als de
aanbodkant van de economie beïnvloedt. Het implementeren van structurele aanpassingen in
de economie ten behoeve van internationale handel zorgt voor een concurrerend vermogen in
wereldmarkten en zal werkgelegenheid creëren voor de toekomst. Het comparatief voordeel,
reeds door David Ricardo geformuleerd in 1815 en uitgewerkt door Hechscher en Ohlin
(Deardoff, 2011), is hierbij het onderliggende principe. De handel tussen staten verhoogt de
economische efficiëntie omdat landen zich zullen specialiseren in sectoren waar zij op relatief
meest efficiënte wijze hun productiefactoren kunnen toewijzen. Het land zal de goederen
importeren die zij op een relatief inefficiënte wijze produceert in ruil voor de goederen die zij
op relatief efficiënte wijze produceert. Internationale handel zonder handelsbelemmeringen
maakt dat staten zich specialiseren in de sectoren waarin zij een comparatief voordeel hebben.
Het comparatief voordeel maakt dat staten sectorspecialisatie zullen toepassen binnen hun
economie. In de jaren 70 komt er echter kritiek op bepaalde aannames van de theorie van het
comparatief voordeel. Met name de gedachten dat er geen toenemende opbrengsten zouden
zijn en het bestaan van een perfect evenwichtsmodel lijken niet te kloppen met de realiteit.
Om een verklaring te geven voor internationale handel in gelijke goederen (similar-similar
trade) tussen landen komt Paul Krugman met de theorie van Nieuwe Economische Geografie.
Volgens deze theorie zullen schaalvoordelen in productie en afgenomen transportkosten
leiden tot het ontstaan van productieagglomeraties. De theorie geeft een verklaring voor de
ontwikkeling van kern- en periferiegebieden. Toch moet ook Krugman toegeven dat met
5
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
toenemende globalisering de waarde van de theorie van het comparatief voordeel weer
toeneemt. In een globaliserende wereld zijn opnieuw de handelsrelaties tussen
arbeidsintensieve en kapitaalintensieve landen toegenomen (Krugman, 2009)
Deze theorieën bieden nog steeds de meest aanvaardbare uitleg voor de toename in welvaart
van open economieën door middel van internationale handel. De theorieën die verklaringen
bieden voor internationale handel hebben aangetoond nog steeds relevant te zijn in een
globaliserende wereld. De integratie van zowel geïndustrialiseerde als opkomende
economieën in de wereldeconomie door middel van internationale handel heeft geleid tot
efficiëntere specialisatie van productie en het samenvoegen van productieprocessen over
nationale grenzen heen (OECD, 2011).
Het theoretische kader en het daaropvolgende literatuur- en empirisch onderzoek zal een
antwoord formuleren op de overkoepelende onderzoeksvraag:
Wat is het doel van internationaal handelsbeleid in een globaliserende wereld?
In het onderzoek zal op basis van het bovengenoemde theoretische kader het economische
beleid en het internationale handelsbeleid van Nederland en België worden bestudeerd.
Nederland en België zijn geselecteerd voor deze vergelijkende case study omdat het beide
open economieën zijn die een groot deel van hun welvaart te danken hebben aan
internationale handel. De landen zijn vergelijkbaar op basis van het BNP per capita en de
structuur van de economie (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2011). Zowel het
economische beleid als het internationale handelsbeleid zal in beide landen worden belicht
omdat deze beleidsterreinen sterk met elkaar verweven zijn. Het comparatieve voordeel van
een land komt tot stand door middel van de interacties van land- en industrie specifieke
kenmerken. De verschillende interacties en verbondenheid van een land met de
wereldeconomie maakt het uiterst complex voor overheden om het comparatieve voordeel van
hun land te beïnvloeden op een duurzame en voordelige wijze voor zowel het land als het
wereldhandelssysteem (OECD, 2011). Toch laten de verschillende beleidskaders in
Nederland, Vlaanderen en Wallonië duidelijke keuzes zien wat betreft de specialisatie in
bepaalde sectoren die het meest belovend worden geacht en daarnaast is er een sterke focus op
groeimarkten, zoals de BRIC-landen. In de beleidskaders van zowel Nederland als België
wordt niet uitvoerig stilgestaan bij de handelsrelatie die de buurlanden met elkaar hebben.
Terwijl het aandeel in de export voor beide landen rond de 12% ligt. Deze
handelsbetrekkingen zijn niet vanzelfsprekend. Om het aandeel te behouden zal in deze relatie
6
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
geïnvesteerd moeten worden. Ook kunnen door ontwikkelingen in de economieën zich
nieuwe kansen voordoen die een vergroting van het exportaandeel mogelijk maken. Naast
handelsintensivereing
kunnen
de
landen
ook
voordelen
behalen
uit
intensieve,
grensoverschrijdende samenwerking. Er is een aantal dossiers en sectoren waarin de landen
complementair zijn aan elkaar (Interview 1). Door samen te werken kunnen de landen hun
concurrentiepositie verstevigen om zo de felbegeerde marktaandelen in opkomende
economieën te kunnen veroveren.
De case study in het onderzoek zal een antwoord formuleren op de volgende
onderzoeksvraag:
Wat zijn de voordelen voor Nederland en België om in te zetten op verdere intensivering
van bilaterale handelsbetrekkingen en samenwerking?
Om de Nederlandse situatie te belichten zal er gekeken worden naar het topsectorenbeleid dat
geformuleerd is door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het
kabinet heeft tien topsectoren aangewezen waar Nederland zich in haar economische beleid
moet richten. De overheid wil deze door middel van een gezamenlijke inspanning van
overheid, bedrijfsleven, universiteiten en onderzoekscentra sterker maken. De tien topsectoren
zijn Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, Water, Agro & Food, Life Sciences, Chemie, High
Tech Systemen & Materialen, Energie, Logistiek, Creatieve Industrie en Hoofdkantoren
(EL&Ia, 2011). Wat betreft het internationale handelsbeleid voorziet de kamerbrief
´Buitenlandse markten, Nederlandse kansen´ in een overzicht van het beleid waarbij ingezet
wordt op groeimarkten als China, Brazilië, India en Vietnam. Economische diplomatie wordt
hierbij gezien als een belangrijk instrument voor handelsbevordering. (EL&Ia, 2011).
In België zal het economische en internationale handelsbeleid van de regio’s Vlaanderen en
Wallonië worden bestudeerd. In de federale staat België zijn de regio’s bevoegd om het
economische beleid en de internationaliseringsagenda voor hun regio vorm te geven en uit te
voeren. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt buiten beschouwing gelaten omdat het
BNP ten opzichte van de andere regio’s marginaler is. Ook zou er door de aanwezigheid van
de vele internationale organisaties een vertekend beeld over het Brusselse beleidskader
kunnen ontstaan.
Wat betreft Vlaanderen zal er aandacht besteed worden aan het programma ‘Vlaanderen in
Actie’ en het ‘Witboek voor een Nieuw Industrieel Beleid’ (NIB) dat voorziet in een
7
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
clusterbeleid rond internationaal competitieve industrieën, lead plants en lead-companies die
aansluiten op lead-markets en top onderzoeksinstellingen (Vlaamse overheid, 2011). Voor de
internationaliseringsagenda van de Vlaamse overheid zal de beleidsnota 2009-2014
‘Buitenlands Beleid, Internationaal Ondernemen en Ontwikkelingssamenwerking’ bestudeerd
worden.
Ook
hierin
is
een
sterke
focus
te
zien
op
groeimarkten
in
het
internationaliseringsbeleid van Vlaanderen (Vlaamse Parlement, 2011). In Wallonië is er
sprake van een andere economische situatie. Het gewest heeft te maken met verouderde
industrie. Het Waalse gewest heeft daarom in 2005 een Marshall plan gelanceerd. Het
Marshall plan 2.0 Vert volgde enkele jaren daarna. Met deze plannen wil het gewest de
concurrentiepositie van de regio verbeteren door in te zetten op investeringen in onderwijs en
onderzoek, de creatie van werkgelegenheid en de ontwikkeling van competiviteitspolen
(Waalse overheid). Er zijn zes Pôles de Competivité opgericht: Logistics in Wallonia, Skywin
Wallonie, GreenWin, BioWin, WagrALIM en Mecatech. Bedrijven en onderzoeksinstituten
worden samen gebracht in deze polen om innovatie en onderzoek te bevorderen (Wallonia
Clusters, 2012).
De beleidskaders in Nederland, Vlaanderen en Wallonië zullen worden geanalyseerd waarbij
aandacht zal worden besteed aan overeenkomsten en verschillen. Ook zal er gekeken worden
naar mogelijkheden voor intensivering van de handelsbetrekkingen. Daarnaast maakt dat de
buurlanden door hun geografische ligging naast handel van goederen op basis van een
comparatief voordeel, ook voordelen kunnen behalen uit grensoverschrijdende samenwerking
op het gebied van specialisatie van bepaalde economische sectoren. De mogelijkheden voor
dergelijke bilaterale samenwerking in enkele veelbelovende sectoren zullen worden
onderzocht.
Het onderzoek is als volgt opgebouwd. Het theoretisch kader zal uiteengezet worden in
hoofdstuk 1. Het hoofdstuk geeft antwoord op de deelvraagvraag hoe internationale handel te
verklaren is. In hoofdstuk 2 zal een overzicht en een analyse gegeven worden van het huidige
economische en internationale handelsbeleid in Nederland. Er zal een antwoord worden
geformuleerd op de deelvraag ‘Wat is het huidige economische beleid en het internationale
handelsbeleid in Nederland?’. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving en een analyse van het
economische en internationale handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië. De deelvraag ‘Wat
is het huidige regionale economische beleid en het internationale handelsbeleid in Vlaanderen
en Wallonië?’ zal worden beantwoord. Hoofdstuk 4 zal beginnen met een analyse van de
8
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
overeenkomsten en verschillen tussen de beleidskaders in Nederland en België, waarmee een
antwoord gegeven wordt op de deelvraag ‘Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het
Nederlandse en Belgische economische beleid en internationale handelsbeleid?’. Vervolgens
zullen er mogelijkheden voor de toename van de bilaterale handel tussen Nederland en België
worden aangedragen. Het hoofdstuk zal afsluiten met een overzicht van de dossiers voor
grensoverschrijdende samenwerking om gezamenlijk de concurrentiepositie van de landen ten
opzichte van derden te verbeteren. Het antwoord op de deelvraag ‘Wat zijn de mogelijkheden
voor
een
toename
van
handelsbetrekkingen
en
intensivering
van
bilaterale
samenwerkingsverbanden tussen Nederland en België en welke voordelen kan dit beide
landen opleveren?’ zal hiermee worden gegeven. De conclusie zal de belangrijkste punten van
het onderzoek weergeven. Ook zal in de conclusie de overkoepelende onderzoeksvraag en de
onderzoeksvraag gericht op de case study worden beantwoord.
9
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Hoofdstuk 1: Het theoretisch kader
In dit hoofdstuk wordt het theoretische kader geformuleerd waarmee het economische en
internationaal handelsbeleid in Nederland en België in de volgende hoofstukken zal worden
geanalyseerd. Het hoofdstuk geeft antwoord op de deelvraag hoe internationale handel te
verklaren is. Het comparatief voordeel van David Ricardo als hoeksteen van de theorie over
internationale handel zal worden besproken. De uitwerking van het comparatief voordeel van
Ricardo in de vorm van het Heckscher-Ohlin model zal eveneens aan bod komen. Vervolgens
zullen verschillende kritieken en nieuwe theorieën over internationale handel worden
behandeld. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met een bespreking van internationale handel
in de huidige context van globalisering.
1.1 Het comparatief voordeel van David Ricardo
Sinds de begindagen van de economische wetenschap hebben economen geprobeerd om uit te
leggen waarom landen op internationale basis handel drijven met elkaar. Waarom landen
bepaalde goederen, en tegenwoordig ook diensten, verhandelen en hoe zij tot deze specifieke
verhandelbare goederen komen (Deardoff, 2011: 28). Fundamenteel gedachtengoed in dit
opzicht is het klassiek-economische concept van het comparatieve voordeel dat in 1815 door
David Ricardo werd geïntroduceerd. Ricardo heeft in zijn theorie laten zien dat de verschillen
in de capaciteiten van landen om goederen te produceren - hun productiviteit - ten grondslag
ligt aan de verklaring voor internationale handel (Ibid.). Deze verschillen in de capaciteiten
van landen zijn volgens Ricardo te verklaren door variaties in de technologische
deskundigheid (Krugman, 1987: 132). Hierbij gaat het niet om de absolute verschillen tussen
landen maar om de relatieve verschillen. Het kan voor een land zelfs gunstig zijn om een goed
te exporteren waar zij geen absoluut maar wel een relatief voordeel in heeft. Het comparatieve
voordeel uit zich in het feit dat het goed op de meest efficiënte wijze geproduceerd wordt ten
opzichte van de productie van andere goederen binnen de productiesectoren van het land. Het
land is er daarom bij gebaat om dit goed te exporteren wanneer men ervan uit gaat dat de
kosten van handel zoals de transportkosten de baten van deze handel niet teniet doen. Doordat
landen zich specialiseren in de export van goederen die zij het meest efficiënt kunnen
produceren, zal deze handel ook relatief het meeste opleveren. Inherent in de theorie van
Ricardo zit dan ook de aanname dat landen door middel van exportspecialisatie, ingegeven
10
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
door hun comparatief voordeel, hun welvaart kunnen verhogen door internationale handel
(Deardoff, 2011: 28).
Door middel van de bekende grafische weergave zal nu het concept van het comparatieve
voordeel meer in detail bekeken worden (figuur 1). Er wordt uitgegaan van twee landen; land
A en land B die elke de twee goederen X en Y produceren waarbij zij gebruik maken van de
productiefactor arbeid. Omdat elk land te maken heeft met een vaste hoeveelheid arbeid en
een vaste hoeveelheid arbeid noodzakelijk om een productie-eenheid te produceren, kunnen
de productiemogelijkheden op lineaire wijze weergegeven worden in X en Y. De grafiek laat
zien dat lijn X in land A vlakker is, erop wijzende dat de productiekosten in land A lager
liggen dan in land B. Land A heeft een comparatief voordeel op land B in de productie van
goed X. Deze gegevens duiden niet direct op een relatief voordeel omdat de totale omvang
van de productiefactor arbeid in deze figuur niet gegeven is. Land A zou kunnen beschikken
over een grotere hoeveelheid aan beschikbare arbeid dan land B en zou meer arbeid nodig
kunnen hebben per productie-eenheid. In dit geval zou land A een absoluut nadeel in de
productie van beide goederen hebben (Ibid.).
Figuur 1: David Ricardo’s comparatieve voordeel
Land A
Land B
Bron: Deardoff, 2011
11
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
In een situatie van autarkie is elk land genoodzaakt om te consumeren wat het land
produceert. Gebruik makende van indifferentiecurves om de vraag naar de goederen aan te
geven, is te zien dat de beide landen een hoeveelheid aangegeven door de punten P = C
consumeren en produceren. De figuur laat zien dat de prijs van goed X lager ligt in land A dan
in land B. Als de landen de mogelijkheid zouden hebben om vrijelijk handel te drijven, dan
zouden zij dezelfde prijs moeten hanteren. Producenten in elk land zouden hun
productiefactoren toewijzen op een wijze die de hoogste relatieve prijs per geproduceerd goed
zou opleveren. Vrijhandel zou in dit geval leiden tot de specialisatie van land A in goed X en
de specialisatie van land B in goed Y omdat de landen bij deze goederen beschikken over een
comparatief voordeel. Beide landen exporteren hun gespecialiseerde goed en zullen het
andere goed importeren (Deardoff, 2011: 29).
Dit is een weergave van het model van David Ricardo over het comparatief voordeel. Dit
concept is onderdeel gaan uitmaken van het klassieke economische denken en behoort tot de
standaardliteratuur in de economie. Om de voordelen van handel te kunnen benutten, moeten
landen zich toeleggen op de producten en sectoren waarin zij een comparatief voordeel
hebben. Wanneer dit simplistische model verlaten wordt, is echter ook te zien dat specialisatie
ingegeven door een comparatief voordeel een noodzakelijke voorwaarde is maar niet geheel
volledig is om de voordelen van handel te benutten (Ibid.). In het vervolg van dit hoofdstuk
zal aandacht besteed worden aan de uitwerking van het model van Ricardo in de vorm van het
Heckscher-Ohlin Model. Tenslotte zal de hand van andere theorieën over internationale
handel gekeken worden naar overige verklaringen voor internationale handel.
1.2 Het Heckscher-Ohlin model
De Heckscher-Ohlin theorie over internationale handel werkt het concept van Ricardo over
het comparatief voordeel uit door dieper in te gaan op de verklaring van het comparatief
voordeel. Het model stelt dat de verschillen in relatieve hoeveelheden productiefactoren
tussen landen en het verschil in intensiteit van de toepassing van deze factoren in
verschillende sectoren leidt tot een comparatief voordeel (Deardoff, 2011: 28, Stone, Cavazos
Cepeda & Jankowska, 2011: 152).
Het Heckscher-Ohlin model gaat uit van zes aannames om tot de bovenstaande stelling te
komen. 1) Ten eerste beperkt de dimensie van het model zich tot een aantal goederen van
twee en een aantal productiefactoren van eveneens twee, namelijk arbeid en kapitaal. 2)
12
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Daarnaast stelt de theorie dat productiefactoren kosteloos tussen de productiesectoren van een
land kunnen bewegen, maar dat er sprake is van immobiliteit van productiefactoren tussen
landen. 3) De transportkosten van goederen bij internationale handel zijn gelijk aan nul. 4)
Ook bestaan er geen handelsbelemmeringen binnen het model. 5) De markten voor goederen
en productiefactoren zijn bloot gesteld aan concurrentie. 6) Alle actoren gedragen zich in de
veronderstelling dat zij ongelimiteerde hoeveelheden producten kunnen kopen en verkopen op
basis van de betreffende marktprijs. 7) Technologische kennis over de productie van goederen
is kosteloos te verkrijgen voor alle landen. 8) De productiefuncties laten constante
schaalvoordelen zien en een afnemend marginaal product. 9) Tenslotte wordt er ook uitgegaan
van een vergelijkbare vraag in de landen gebaseerd op een identieke nutsfunctie (Leamer,
1984: 2).
Op basis van deze aannames stelt het model dat een land het goed zal exporteren dat intensief
gebruik maakt van de relatief in hoge mate beschikbare en goedkope productiefactor. Het land
zal het goed importeren dat voor de productie een productiefactor vereist is die schaars is in
het betreffende land en daarom ook vrij duur is (Subasat, 2003: 150). Dit betekent dat landen
die beschikken over een ruime hoeveelheid aan arbeid arbeidsintensieve goederen zullen
produceren omdat deze goederen op goedkope wijze tot stand kunnen komen. Door de ruime
hoeveelheid van de productiefactor arbeid zijn de lonen namelijk laag. Deze landen zullen
kapitaalintensieve goederen importeren om te compenseren voor het feit dat zij niet in ruimte
mate beschikken over de productiefactor kapitaal en kapitaalintensieve productie daarom
relatief duur is (Ibid.).
De theorie van Heckscher en Ohlin is gebaseerd op de relatieve waarde oftewel prijs van
productiefactoren. De verklaring voor de verschillen in de waarde van productiefactoren
tussen landen is daarom ook de kern van de theorie. De theorie veronderstelt dat dit te
verklaren is door de relatieve beschikbaarheid van deze productiefactoren binnen de
economie. Landen beschikken over verschillende hoeveelheden productiefactoren die
natuurlijk bepaald zijn. Landen passen deze productiefactoren in een combinatie toe die leidt
tot de meest efficiënte productie van goederen (Subasat, 2003: 150).
In 1948 kwam Samuelson met aanvullingen op het model van Heckscher-Ohlin dat enkele
decennia eerder tot stand was gekomen (Samuelson, 1948). In lijn met het gedachtengoed van
Ohlin, stelt Samuelson dat de ontwikkeling tot specialisatie in de productie van een goed
gebruik makende van de ruim aanwezige productiefactor in zowel het ene als het andere land
13
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
zal leiden tot convergentie in de prijzen van productiefactoren, resulterend in een beperkter
comparatief voordeel (Samuelson, 1948: 165). De verschillen in de natuurlijke hoeveelheden
aan productiefactoren die aanwezig waren voordat landen overgingen tot internationale
handel nemen af door de gekozen specialisatie gebaseerd op het comparatief voordeel. Deze
convergentie zorgt voor nog efficiënter gebruik van de productiefactoren en reduceert de
nadelen voortkomend uit de ongelijke verdeling van productiefactoren tussen landen (Ibid.).
Deze convergentie zou echter gedeeltelijk en incompleet zijn. Volledige prijsequalisatie van
de prijs van productiefactoren zou internationale handel overbodig zou maken aldus Ohlin
(Samuelson, 1948: 166-167). Internationale handel heeft hierbij hetzelfde effect op de prijzen
van productiefactoren als vrije internationale mobiliteit van productiefactoren (Subasat, 2003:
150). Het factor-prijs-equalisatie- of HOS- (Heckscher-Ohlin-Samuelson) model probeert op
deze manier niet alleen het huidige patroon van handel onder condities van vrijhandel te
verklaren maar probeert ook een voorspelling te doen over structurele veranderingen in
handelspatronen op de lange termijn (Subasat, 2003: 150).
Maar net zoals vrije internationale mobiliteit van productiefactoren geen gegevens is, heeft
ook internationale handel niet gezorgd voor een convergentie in de prijzen van
productiefactoren. Verschillen in de prijs van de productiefactoren arbeid en kapitaal zijn
blijven bestaan mede doordat transportkosten een obstakel vormen voor internationale handel.
Ook zouden de verschillen in de waarde van productiefactoren te groot zijn (Samuelson,
1948: 178). Ten slotte stelt Samuelson dat de aanname van Ohlin dat productiefuncties in de
wereld vergelijkbaar zijn niet aannemelijk is. Daarnaast zou de stelling dat productiefactoren
wereldwijd altijd homogeen en vergelijkbaar zijn onhoudbaar zijn volgens Samuelson
(Samuelson, 1948: 181). Hiermee komt Samuelson tot de conclusie dat volledige
prijsequalisatie door middel van internationale handel niet aannemelijk is.
Samuelson concludeerde in zijn artikel dat de hoeveelheid van productiefactoren beschikbaar
in een land slechts een gedeelte van de internationale economie verklaart. Hypotheses in de
verschillen in internationale productie, productiviteit en verschillen in effectiviteit kunnen niet
als empirische feiten worden aangenomen (Samuelson, 1948: 183). Ook na Samuelson
hebben andere wetenschappers kritiek geformuleerd op de aannames inherent aan het model
van Ricardo en Heckscher-Ohlin om naar hun idee een beter antwoord te kunnen formuleren
op het ontstaan van en de noodzaak voor internationale handel.
14
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
1.3 Overige verklaringen voor internationale handel
In de jaren 70 van de vorige eeuw begonnen de eerste wetenschappers bepaalde aannames van
het comparatief voordeel als hoeksteen van de internationale handelstheorie in twijfel te
trekken. Met name de notie dat toenemende schaalvoordelen een onafhankelijke verklaring
zouden kunnen geven voor internationale specialisatie en handel begon meer aan terrein te
winnen. Ook Ohlin had in de jaren 50 dit punt naar voren gebracht. De verschillende
theorieën over inherente technologische verandering en schaalvoordelen als oorzaken van
internationale handel die los stonden van het comparatief voordeel werden echter beperkt in
hun uitleggend vermogen. Deze theorieën wezen namelijk op het bestaan van imperfecte
concurrentie, een aanname die niet paste in de modellen uitgaande van perfecte concurrentie
en een algemeen evenwicht (Krugman, 1987: 132-133). Toch kwamen wetenschappers als
Dixit en Sitglitz (1977) in deze periode met modellen die verklaarden dat landen zich konden
toeleggen op specialisatie en handel ingegeven door toenemende opbrengsten in plaats van
door onderlinge verschillen in beschikbare productiefactoren. De nieuwe modellen daagden
de traditionele stelling dat handel tot stand komt door comparatieve voordelen uit. Deze
nieuwe handelstheorie trok echter niet onmiddellijk de aanname in twijfel dat handel altijd in
het wederzijdse belang is van handeldrijvende landen. De theorieën over toenemende
opbrengsten en imperfecte concurrentie ondersteunen de stelling dat internationale handel in
het voordeel is van handeldrijvende landen en welvaartsverhogend werkt (Krugman, 1987:
133).
Deze eerste omwenteling in het denken over internationale handel opende echter wel de deur
om de algemene tendens van laissez-faire in de economie los te laten. Als toenemende
opbrengsten en imperfecte concurrentie onderdelen zijn van de verklaring voor internationale
handel dan zou overheidsinterventie de uitkomsten van markten mogelijk kunnen verbeteren.
Verschillende theorieën kwamen met argumenten tegen vrije internationale handel gebaseerd
op deze nieuwe concepten. De theorie van het strategisch handelsbeleid stelt dat
overheidsbeleid de voorwaarden van oligopolische concurrentie zodanig kan veranderen dat
extra winsten kunnen toekomen aan binnenlandse in plaats van buitenlandse bedrijven
(Brander & Spencer, 1983, 1985). Een andere theorie betoogt dat overheidsbeleid moet
inzetten op het ondersteunen van industrieën die positieve externaliteiten creëren voor de
gehele economie (Krugman, 1987: 137). De normatieve conclusie van de nieuwe
handelstheorie die overheidsinterventie in het internationale handelsbeleid rechtvaardigt, heeft
geleid tot kritiek van andere stromingen. De kritiek kan samengevat worden in drie punten.
15
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Ten eerste wordt gesteld dat het onmogelijk is om dergelijk beleid te formuleren wanneer er
sprake is tekortkomingen bij het creëren van modellen die uitgaan van imperfecte
concurrentie. Ten tweede zouden de voordelen uit een interventie kunnen worden gegrepen
door winst zoekende bedrijven die de markt betreden. Ten derde maken de onvolkomenheden
in het algemeen evenwichtsmodel het moeilijk zo niet onmogelijk om overheidsbeleid voor
internationale handel te ontwikkelen dat daadwerkelijk tot het gewenste resultaat leidt
(Krugman, 1987: 139). Dit laatste argument heeft ook betrekking op overheidsbeleid dat de
aanname van het comparatief voordeel wel omarmt. Overheidsbeleid gericht op
importsubstitutie en de bescherming van onderontwikkelde industrieën om zo een comparatief
voordeel kunstmatig te kunnen creëren, hebben vaak eveneens niet geleid tot
welvaartsvoordelen in een land (Kowalski & Stone, 2011: 11-12).
Op basis van deze aannames komt Krugman (1987) tot de conclusie dat vrijhandel toch het
beste beleid is omdat handeldrijvende landen er welvaartsvoordelen uit kunnen behalen. Hij
stelt echter ook dat het comparatief voordeel geen volledig model biedt voor de verklaring
voor internationale handel. Begin jaren 90 introduceerde Krugman daarom de theorie van de
Nieuwe Economische Geografie.
Krugman geeft met zijn theorie van Nieuwe Economische Geografie (NEG) een verklaring
voor economische activiteit en komt hierbij tot andere conclusies dan de neoklassieke
economie (ESB, 2012: 244). Krugman gaat hierbij uit van het bestaan van schaalvoordelen en
van een marktvorm van monopolistische concurrentie (ESB, 2007: 16-17). Iedere producent
produceert onder schaalvoordelen. Door schaalvoordelen daalt de prijs per product naar mate
de productie toeneemt. De agglomeratie van productie is voordeliger dan productie op vele
verschillende plaatsen. Iedere producent is een monopolist omdat consumenten nergens
anders terecht kunnen voor exact hetzelfde product. In een situatie van monopolistische
concurrentie kan er een afweging gemaakt worden tussen schaalvoordelen en transportkosten.
Het voordeel uit schaalvergroting in productie en de winst van agglomeratie hangt af van de
hoogte van de transportkosten (ESB, 2007: 17-18).
Het NEG model gaat in principe uit van twee regio’s, twee productiefactoren en twee
sectoren. Er wordt van uitgegaan dat één van de productiefactoren mobiel is tussen de regio’s.
De reden voor agglomeratie van de mobiele productiefactor in de ene of de andere regio
wordt ingegeven door positieve externaliteiten die de bepaalde regio aantrekkelijk maken.
Deze externaliteiten zijn pecuniair, met andere woorden, ze worden via markten overgebracht.
Er is een aantal externaliteiten die tegen elkaar inwerken. Positieve externaliteiten kunnen een
16
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
regio aantrekkelijker maken, terwijl negatieve externaliteiten het omgekeerde doen. Het
model gaat uit van enige vorm van transportkosten tussen de regio’s. Het NEG of ook wel het
kern-periferie model stelt dat arbeid de mobiele factor is tussen de regio’s. Een werknemer
verhuist van regio A naar regio B afhankelijk van de aantrekkelijkheid van de regio. Deze
aantrekkelijkheid wordt gemeten in termen van het reële loon. Als een werknemer verhuist,
leidt dit tot drie externe effecten. Uitgaande van een constant aantal werknemers per bedrijf
neemt het aantal bedrijven en dus ook de concurrentie tussen de bedrijven toe. Dit heeft lagere
inkomsten per bedrijf en een lager loon voor werknemers tot gevolg. Des te meer werknemers
naar regio B verhuizen des lager wordt het reële loon. Er zijn ook een aantal positieve
externaliteiten; de bestedingen in regio B nemen toe nu de toename in werknemers zorgt voor
een toename in consumptie. Een stijging in de inkomsten van bedrijven zorgt hierbij voor een
toename van het reële loon (Ibid.).
Er kan sprake zijn van symmetrie tussen de beide regio’s. Maar een sterke invloed van
positieve ofwel negatieve externaliteiten kan zorgen voor een catastrofale agglomeratiegolf
die pas stopt als alle werknemers zich in één regio gevestigd hebben (ESB, 2007: 17-18).
Krugman heeft met deze theorie regionale of internationale factormobiliteit toegevoegd aan
het nieuwe handelsbeleid. Dit inzicht heeft Krugman in 2008 de Nobelprijs voor de Economie
opgeleverd. Deze toevoeging maakt dat de economische omvang van een bepaalde regio
endogeen bepaald kan worden. Wanneer transportkosten hoog zijn, zal economische spreiding
van productie aanwezig zijn. Wanneer transportkosten echter laag zijn, zullen
schaalvoordelen leiden tot de agglomeratie van productie. Een regio specialiseert zich in de
productie van een bepaald goed om de schaalvoordelen te benutten. Wanneer deze
agglomeratieontwikkeling doorzet, kunnen er centrum- en periferiegebieden ontstaan (ESB,
2012: 244-245). De theorie kan, wanneer het wordt toegepast op wereldniveau, inzichten
geven over de oorzaken en gevolgen van internationale handel in een globaliserende wereld
(ESB, 2007: 20).
1.4 Internationale handel in een globaliserende wereld
40 jaar na de introductie van de nieuwe handelstheorie en Nieuwe Economische Geografie
maakt Krugman (2009) de balans op. De nieuwe modellen over internationale handel hebben
de traditionele handelstheorie gericht op het comparatief voordeel niet overbodig gemaakt. Zij
hebben de theorie slechts aangevuld. De aandacht voor toenemende opbrengsten en geografie
in internationale handel werd ingegeven door empirische observaties die wezen op
17
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
economische clustering (Krugman, 2009: 561, 569). De nieuwe handelstheorie wilde
daarnaast ook voorzien in een verklaring voor de wederzijdse uitwisseling van dezelfde
goederen tussen ontwikkelde economieën. Het comparatief voordeel kon deze ontwikkeling
niet verklaren, ver doorgevoerde specialisatie in productie (niches) en schaalvoordelen echter
wel (Krugman, 2009: 561-562). De ‘similar-similar’ handelspatronen zijn de laatste jaren
minder zichtbaar en de agglomeraties van industrieën lijken in omvang af te nemen. Het
beroemde voorbeeld van Silicon Valley lijkt qua schaal op een uitzondering (Krugman, 2009:
569). De afgelopen 20 jaar is de handel tussen ontwikkelde economieën en lage lonen landen
in omvang sterk toegenomen. Een ontwikkeling die te verklaren is door het comparatief
voordeel in plaats van geografische agglomeratie ingegeven door schaalvoordelen (Krugman,
2009: 570).
De integratie van geïndustrialiseerde en opkomende economieën door middel van
internationale handel heeft de huidige wereldeconomie gevormd. Innovatie in transport- en
communicatietechnologie heeft de kosten van handel en communicatie verminderd. De
opkomende economieën als Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika (BRIC-landen)
zijn goed voor zo’n 49% van het wereldwijde aanbod van arbeid en 17% van de waarde van
de wereldwijde productie. De wetenschappers Lin en Chang laten zien dat ook voor
opkomende economieën de theorie van het comparatief voordeel nuttig kan zijn bij het
vormengeven van industrieel- en economisch beleid. De beide auteurs buigen zich over de
vraag van de wenselijkheid van versnellingen in de industriële en technologische
ontwikkeling van een land (Lin & Chang, 2009). De integratie van deze economieën in de
wereldeconomie heeft gezorgd voor een verschuiving van de relatieve productiefactoren in de
wereld en patronen van arbeidsproductiviteit, waarbij de hoeveelheden van het beschikbare
aanbod aan arbeid en natuurlijke grondstoffen aanzienlijk is toegenomen (OECD, 2011: 10).
Nu het uitleggend vermogen van het comparatief voordeel over internationale handel in een
globaliserende wereld in belang wederom toeneemt, rijst ook de vraag op door middel van
welke beleidskaders de voordelen van internationale handel door het comparatief voordeel het
beste kunnen worden gestimuleerd (OECD, 2011). Uitgaande van Holton dat staten nog
steeds een robuuste rol spelen in een globaliserende wereld, kunnen staten door middel van
dergelijke initiatieven hun economisch prestaties verbeteren en sociale en politieke stabiliteit
vergroten (Holton, 2011). Door de complexiteit van de internationale handelsstromen en het
gebrek aan data over succesvolle beleidskaders lijkt men hier te adviseren brede, coherente
18
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
beleidsvisies te ontwikkelen die de concurrentiepositie van bepaalde sectoren vergroten en zo
het comparatief voordeel proberen te versterken (OECD, 2011: 21). Vrijhandel en
specialisatie gericht op het comparatieve voordeel kunnen een katalysator vormen voor
economische groei. In tijden dat de gevolgen van de financiële en economische crisis van
2008-2009 nog steeds merkbaar zijn en Europese landen monetair en fiscaal gebonden zijn
kan effectief handelsbeleid zowel de binnenlandse productie als de vraag stimuleren (OECD,
2011: 3-4).
In de volgende hoofdstukken zal het huidige economische en internationale handelsbeleid in
Nederland en België geanalyseerd worden. De economische structuur in beide landen is sterk
gericht op internationale handel. Daarnaast bevinden de beide staten zich in een context van
een globaliserende wereld waarbij de handelsstromen tussen ontwikkelde landen, opkomende
economieën zoals de BRICS en ontwikkelingslanden sterk is toegenomen. Er zal gekeken
worden of de beide landen in hun economische en internationale handelsbeleid in zetten op
beleid waarbij aandacht besteed wordt aan hun comparatief voordeel. Of zij daadwerkelijk dit
voordeel proberen te versterken om economische groei en welvaartswinst te kunnen genereren
uit internationale handel. Ondanks de hierboven beschreven theorieën zouden in
werkelijkheid andere overwegingen dan puur economische overwegingen op basis van het
comparatief voordeel een rol kunnen spelen in de beslissingen van landen om een bepaald
handelsbeleid te volgen. De culturele overeenkomsten, geografische nabijheid of historische
gebeurtenissen kunnen eveneens van betekenis zijn bij de ontwikkeling van dit beleid. Om dit
nader te bestuderen zal er gekeken worden naar de overeenkomsten en verschillen in het
Nederlandse en Belgische economische en internationale handelsbeleid. Op basis van het
comparatief voordeel dat de landen ten opzichte van elkaar hebben zal gekeken worden naar
mogelijkheden voor verdere intensivering van de bilaterale handelsbetrekkingen.
De beide landen kunnen daarnaast ook voordelen behalen uit grensoverschrijdende
samenwerking om zo de concurrentiepositie van bepaalde sectoren op groeimarkten te
versterken. Aan de hand van de theorie van Nieuwe Economische Geografie kan onderzocht
worden wat de mogelijkheden voor bilaterale samenwerking voor de ontwikkeling van
gespecialiseerde economische agglomeraties kunnen zijn. Door middel van specialisatie en
schaalvoordelen in productie kunnen deze agglomeraties zich ontwikkelen tot groeicentra in
Nederland en België om hun gezamenlijke comparatieve voordeel op wereldniveau te
versterken.
19
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
In het volgende hoofdstuk zal het economische beleid en het internationale handelsbeleid in
Nederland worden belicht. In hoofdstuk 3 zal uitvoerig worden stil gestaan bij het
economische beleid en het internationale handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië. In
hoofdstuk 4 zal vervolgens een analyse gegeven worden van de overeenkomsten en
verschillende in de beleidskaders van de beide landen. Daarna zullen in dit hoofdstuk de
mogelijkheden voor intensivering van de handel en de mogelijkheden voor bilaterale
samenwerking gericht op versterking van competitieve sectoren worden belicht.
20
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Hoofdstuk 2:
Het economische en internationale handelsbeleid in Nederland
Het hoofdstuk zal een overzicht geven van de Nederlandse internationale handel. Vervolgens
zal het huidige economische beleid van de Nederlandse overheid, het topsectorenbeleid,
worden besproken. Er zal aandacht besteed worden aan de internationaliseringsagenda die
verbonden is aan het topsectorenbeleid. Het hoofdstuk zal hiermee een antwoord formuleren
op de deelvraag ‘Wat is het huidige economisch beleid en het internationale handelsbeleid in
Nederland?’. Het hoofdstuk zal afsluiten met een analyse van het beleid.
2.1 Een overzicht van de Nederlandse internationale handel
Nederland beschikt over een open economie. Deze openheid komt met name tot uiting in de
handel van Nederland met het buitenland. Zowel in absolute als in relatieve zin, zijn er weinig
landen die zoveel importeren en exporten als Nederland (Stolwijk, 2011: 3). De buitenlandse
handel bedroeg in 2011 404,6 miljard euro aan export en 363,8 miljard euro aan import. De
handelsbalans kwam hiermee op een overschot van 42 miljard euro. In de eerste vijf maanden
van 2012 is de in- en uitvoer van goederen ruim 5% groter dan in 2011. De in- en
uitvoerwaarde van grondstoffen en minerale brandstoffen was aanzienlijk hoger dan in 2011.
Deze ontwikkeling is te verklaren door de gestegen brandstofprijs als ook de toegenomen
vraag naar brandstof (CBS, 2012, Economist Intelligence Unit, 2012).
Machines en transportmaterieel bedroegen in 2011 27,6 % van de totale export, verwerkte
producten 18,3 %, chemicaliën 17,5 %, minerale brandstoffen en olieproducten 16,1 % en
voedingsproducten en vee 11,9 % (figuur 2). De importen bestonden uit machines en
transportmaterieel (28,4%), minerale brandstoffen en olieproducten (21,7%), verwerkte
producten (21,2 %), chemicaliën (12,9 %) en voedingsproducten en vee (8,8 %) (figuur 3)
(Economist Intelligence Unit, 2012).
21
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Figuur 2: De verdeling van exportproducten in procenten (2011)
Machines en transportmaterieel
(27,6%)
Verwerkte producten (18,3%)
Chemicaliën (17,5%)
Minerale brandstoffen en
olieproducten (16,1%)
Voedingsproducten en vee
(11,9%)
Bron: EIU, 2012
Figuur 3: De verdeling van importproducten in procenten (2011)
Machines en transportmaterieel
(28,4%)
Minerale brandstoffen en
olieproducten (21,7%)
Verwerkte producten (21,2%)
Chemicaliën (12,9%)
Voedingsproducten en vee (8,8 %)
Bron: EIU, 2012
22
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
De economische situatie in Nederland
Het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Nederland bedroeg in 2011 557 miljard euro. Als
het BBP per hoofd van de bevolking in ogenschouw genomen wordt dan komt Nederland op
de 17e plaats in de wereld. In het eerste kwartaal van 2012 liet Nederland een groei van 0,3%
zien. Het land zou hiermee officieel uit recessie zijn, na twee kwartalen van krimp. Het CBS
verwacht dat de crisis nog niet geheel achter de rug is in Nederland. Voor heel 2012 verwacht
zij namelijk een krimp van 0,8%. Het werkloosheidscijfers ligt rond de 6,2 %. Het
inflatiecijfer is 2,4%. Nederland had in 2011 een begrotingstekort van 4,7% van het BBP. Dit
resulteerde in een overheidsschuld van 62,5% van het BBP.
Bron: CBS en De Nederlandse Bank (DNB)
De belangrijkste afzetmarkten van Nederland zijn Duitsland (24,1%), België (12,1%),
Frankrijk (8,9%) en Groot-Brittannië (8,0%). 74,6% van de export van Nederland gaat naar
EU landen. De grootste leverancier van Nederland is eveneens Duitsland met 16,7%. België
volgt met 10%. China en Italië zijn respectievelijk goed voor 8,4% en 4,8% van alle
leveringen. In totaal importeert Nederland 53,3 % uit EU landen (EIU, 2012).
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de export van goederen
en diensten de motor vormt voor de economische groei in Nederland. De export van diensten
en elektrotechnische producten is de afgelopen jaren gestegen. Ook neemt het aandeel van
export naar niet-EU landen sterker toe dan de export naar EU-landen (CBS, 2011). De import
vanuit BRIC- en ontwikkelingslanden neemt eveneens toe. In 2012 bedroeg deze import zo’n
12% ten opzichte van een aandeel van 8% aan importen afkomstig uit de VS. Het aandeel aan
exporten naar de BRICS landen blijft nog beperkt tot een aandeel van ongeveer 4%. Het
belang van deze landen als bestemming voor goederen en als leverancier zal in de
aankomende jaren alleen maar toenemen (Groot ed., 2011: 3-4). Begin 2012 waren de sterkste
stijgers in de Nederlandse export Brazilië, Algerije en Estland. De sterkste stijgers in de
import waren Australië, Singapore en Rusland (CBS, 2012).
Het midden- en kleinbedrijf (MKB) is verantwoordelijk voor 60% van de uitvoerwaarde van
de Nederlandse export. In 2009 behoorde meer dan 98% van de exporterende bedrijven tot het
MKB. De overige 2% van de bedrijven neemt 40% van de export voor haar rekening. In
bepaalde sectoren is het aandeel van het grootbedrijf ten opzichte van het MKB aanzienlijker
23
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
dan in andere sectoren. Zo wordt bijvoorbeeld in de aardolie-industrie het overgrote deel van
de exportwaarde gegeneerd door het grootbedrijf (figuur 4) (Van Berkel ed., 2012).
Figuur 4: Het aandeel van de uitvoerwaarde per bedrijfsgrootte (%)
Groothandel en
handelsbemiddeling
Machine-industrie
Midden- en kleinbedrijf
Voedingsmiddelenindustrie
Grootbedrijf
Chemische industrie
Aardolie-industrie
0
20
40
60
80
100
Bron: CBS, 2012
Zoals reeds genoemd is België een belangrijke handelspartner van Nederland. Wanneer de
handelsstromen per capita in ogenschouw worden genomen, passeert België met gemak de
belangrijkste handelspartner van Nederland, Duitsland. De handel tussen Nederland en België
is de afgelopen jaren gestegen. Dit geldt ook voor de handel van Nederland met de andere
Benelux partner Luxemburg. De export naar België bedroeg in 2010 zo’n 41 miljard euro
(figuur 5) (Packbier, 2009).
De export naar België is goed voor 12,1% van de totale
Nederlandse export (EIU, 2012). Ten opzichte van 2009 was er in 2010 sprake van een
stijging van 11%. Olie en olieproducten waren verantwoordelijk voor deze stijging. Maar ook
de export van de chemische sector nam in waarde toe. De stijging van +29% in deze sector
kan vooral worden toegedicht aan de groei van organische chemische producten in de export.
De import van producten uit België kwam in 2010 neer op zo’n 32 miljard euro. Ten opzichte
van 2009 is de import met 16% gestegen. De invoer van ruwe aardolie en aardolieproducten
steeg het sterkst. De stijging van 50% is te verklaren door de gestegen olieprijzen. Zowel in
de export als in de import van Nederland en België is het aandeel van olieproducten
aanzienlijk (Packbier, 2012). Een verklaring hiervoor is de continue uitwisseling van
24
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
olieproducten tussen de Rotterdamse en de Antwerpse haven. De belangrijkste import- en
exportproducten tussen Nederland en België zijn minerale brandstoffen, chemische producten,
machines, voedingsproducten en vervaardigde producten (Packbier, 2012).
Figuur 5: De handel tussen Nederland en België (in miljarden euro)
50
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Invoer
Uitvoer
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bron: CBS, 2012
2.2 Het topsectorenbeleid
In het regeerakkoord van de coalitiepartners VVD en CDA zijn de contouren van het huidige
economisch beleid van Nederland beschreven. De coalitiepartners benadrukken in het
akkoord dat het voor een open economie als Nederland essentieel is om concurrerend te zijn
op het wereldtoneel. Nederland beschikt op dit moment over een goede uitgangspositie. Het
nieuwe economische beleid moet erop gericht zijn om deze positie te handhaven en te
versterken. Er dient faciliterend en stimulerend beleid ontwikkeld te worden op het gebied
van infrastructuur, onderwijs, arbeidsmarkt, belastingen en regeldruk. De regering wil
innovatie en ondernemerschap bevorderen om de concurrentiekracht van het bedrijfsleven te
vergroten. Om dit te bereiken moet samenwerking tussen het bedrijfsleven, kennisinstellingen
en de overheid worden versterkt (Regeerakkoord, 2010: 10).
Het nieuwe Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft de
verantwoordelijkheid gekregen voor de uitvoering van het nieuwe economische beleid. De
hoofdlijnen van het nieuwe beleid zijn begin 2011 uiteengezet. Ondernemers moeten de
ruimte krijgen om te doen waar zij het beste in zijn, namelijk ondernemen. Het beleid richt
zich met name op MKB ondernemingen omdat dergelijke ondernemingen een belangrijke rol
spelen in de Nederlandse economie. Zij moeten gestimuleerd worden om onderscheidend te
25
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
zijn in wereldmarkten om groeikansen op opkomende markten te kunnen benutten. Het
Nederlandse bedrijfsleven moet de kansen benutten van globalisering. De sterke groei in
opkomende economieën biedt mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven om nieuwe
afzetmarkten te ontdekken. Daarnaast zijn er binnen deze context ook enkele bedreigingen
waar Nederlandse bedrijven op in zullen moeten spelen om in de toekomst hun
concurrentiepositie te behouden. Deze bedreigingen, zoals vergrijzing, grondstoffenschaarste,
klimaatverandering en teruglopende biodiversiteit, kunnen bedrijven stimuleren om met
innovatieve oplossingen voor deze uitdagingen te komen (Ministerie EL&I, 2011a: 1-2).
Door de bundeling van krachten en betere afstemming wil de regering met dit beleid de
concurrentiekracht van de BV Nederland versterken. Zij stelt zich hierbij de volgende doelen:
1. Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020).
2. Een stijging van de Nederlandse Research & Development (R&D) investeringen naar 2,5 %
van het BBP (in 2020).
3. Het creëren van Topconsortia voor Kennis en Innovatie waarin publieke en private partijen
participeren voor meer dan 500 miljoen euro waarvan 40% gefinancierd is door het
bedrijfsleven in 2015 (Ministerie EL&I, 2011b: 3).
Het nieuwe beleid maakt gebruik van een sectorale aanpak in de vorm van tien topsectoren:
Agro & Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, Life Sciences & Health, High Tech
Systemen & Materialen, Energie, Logistiek, Chemie, Water, Creative Industrie en
Hoofdkantoren (tabel 1). De topsector Hoofdkantoren valt enigszins buiten de sectorale
topsectoren omdat deze sector voor alle sectoren van belang is. De aanwezigheid van
hoofdkantoren versterkt het economische imago van Nederland. De aanwezigheid van
hoofdkantoren vergroot de kansen op vervolginvesteringen van buitenlandse bedrijven in de
Nederlandse economie (Ministerie EL&I, 2011a: 4). Naast hoofdkantoren is er het
doorsnijdende thema ‘biobased economy’ dat de overgang van een fuel based naar een
biobased economy moet stimuleren. Er is gekozen voor deze topsectoren omdat de sectoren
kennisintensief zijn, export-georiënteerd, sector specifieke wet- en regelgeving kennen en een
belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken
(Ministerie EL&I, 2011b: 7).
26
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Tabel 1: De topsectoren
Topsector
Kenmerkende activiteiten
1. Agro & Food
Agrofoodsector: diverse (plantaardige en
dierlijke) voedselketens.
- Food Valley Wageningen
Veredeling, groenten, fruit en bomen, bloemen
en bollen.
- Greenports Venlo, Westland en
Bollenstreek.
Vaccins, diagnostica, farmaca, biomedische
materialen, preventieve technieken en
middelen t.b.v. volks- en diergezondheid.
- Bio Science Park Leiden, Health Valley
Nijmegen
High Tech materialen en systemen,
nanotechnologie, automotive en
vliegtuigbouw.
- Brainport Eindhoven
Verduurzaming van de energiehuishouding en
internationale energiemarkt (gasrotonde van
Europa).
- Energy Valley Groningen
Internationale supply chains, servicelogistiek,
innovatie in luchtvaart en goederenvervoer
over water.
- Mainports Rotterdam en Schiphol.
Petrochemie, basischemie en fijn chemie.
- Maintenance Valley Midden- en WestBrabant
Water- en deltatechnologie, maritieme bouw,
water als grondstof en waterzuivering
Architectuur, mode, gaming, industrieel
ontwerp en media
2. Tuinbouw &
Uitgangsmaterialen
3. Life Sciences &
Health
4. High Tech
Systemen &
Materialen
5. Energie
6. Logistiek
7. Chemie
8. Water
9. Creatieve
Industrie
%
BNP
Private
uitgaven
R&D (mld.)
4,4 % 0,5 (inclusief
topsector 2)
1,4 % 0,5 (inclusief
topsector 1)
3,7 % 2,1
6,7 % 4,2
3,4 % 2,1
3,4 % 0,2 %
2,2 % 0,3%
2,2 % 1,7%
1,6 % 0,2 %
Bron: Dialogic & Landbouw Economische Instituut.
Voor elk van de topsectoren is een topteam samengesteld. Het topteam bestaat uit een
boegbeeld uit de sector, een vertegenwoordigende wetenschapper, een hoge ambtenaar en een
topondernemer uit het MKB. Deze topteams zullen een beleidsagenda ontwikkelen waarbij
aandacht wordt besteed aan verschillende aspecten zoals buitenlandbeleid, onderwijsbeleid,
onderzoek en ontwikkeling, duurzaamheid, regeldruk, infrastructuur en ICT (Ministerie
27
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
EL&I, 2011b: 7, Ministerie EL&I, 2011a: 4-5, 8). De topsectoren hebben inmiddels in een
innovatiecontract beschreven welke mix van wetenschappelijk onderzoek, toegepast
onderzoek en valorisatie noodzakelijk is voor hun topsectoren en hoe de partners uit het
bedrijfsleven, wetenschap en overheid zich zullen committeren aan deze doelstellingen
(Ministerie EL&I, 2011b: 11). Een dergelijke opgave hebben de topsectoren ook uitgevoerd
op het gebied van onderwijs en scholing in de human capital agenda’s (Ministerie EL&I,
2011b: 24).
Binnen het topsectorenbeleid wordt naast een sectorale specialisatie ook veel aandacht
besteed aan de economische kracht van diverse main-, brain-, greenports en stedelijke regio’s
in Nederland. Deze regio’s versterken de economische activiteit. De volgende regio’s zijn met
name van belang: 1) Amsterdam (incl. mainport Schiphol, Zuidas, Greenports Aalsmeer en de
Bollenstreek, de verbindingen Amsterdam-Almere en Amsterdam-Utrecht), 2) Rotterdam
(incl. mainport Rotterdam, greenports Westland en Boskoop en de relatie Rotterdam-Den
Haag, 3) Eindhoven (incl. Brainport Zuidoost-Nederland en Greenport Venlo). De
investeringen in ruimtelijk-economische ontwikkelingen zullen prioritair in deze regio’s
gebeuren (Ministerie EL&I, 2011a: 14).
Het topsectorenbeleid is vormgegeven in samenspraak met het bedrijfsleven en
kennisinstellingen. Het bedrijfsleven, in de vorm van de werkgeversorganisatie VNO-NCW
en MKB Nederland, heeft specifiek gevraagd om een dergelijk economisch beleid. Deze
organisaties zijn betrokken bij de vormgeving van het topsectorenbeleid (Interview 1). Men is
ervan overtuigd dat knelpunten en kansen voor het bedrijfsleven effectiever kunnen worden
aangepakt wanneer er een goede wisselwerking bestaat tussen bedrijven, kennisinstellingen en
de overheid. Deze samenwerking noemt men ook wel de gouden driehoek (Ministerie EL&I,
2011b: 8).
Een voorbeeld van een dergelijk publiek-privaat samenwerkingsverband is het Holst Centre,
de joint venture van TNO en het Vlaamse IMEC mede gefinancierd door de Nederlandse en
Vlaamse overheid. De organisatie zet in op open innovatie om technologie concreet toe te
passen en in de markt te zetten. Door dit business model weet het Holst Centre ook steeds
meer nationale en internationale bedrijven aan zich te binden (Ministerie EL&I, 2011b: 12).
Er zal een bedrag van 1,5 miljard beschikbaar komen voor de topsectoren. De topteams
kunnen voorstellen indienen om aanspraak te maken op dit geld (Ministerie EL&I, 2011a: 8)
28
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Het kabinet schrapt zo’n 500 miljoen euro aan subsidies voor het bedrijfsleven maar zet deze
middelen in om een belastingverlaging voor het bedrijfsleven te realiseren (Ministerie EL&I,
2011a: 2). Het is de bedoeling dat het bedrijfsleven de vrijgekomen financiële middelen zal
inzetten om investeringen in onderzoek en ontwikkeling te financieren (Interview 1). De
administratieve lasten voor bedrijven zullen sterk omlaag gaan. Men wil inzetten op een
reductie van 10% in 2012 t.o.v. 2010 en vervolgens een jaarlijkse reductie van 5% (Ministerie
EL&I, 2011a: 2).
Het kabinet wil ook een innovatiefonds opzetten voor kansrijke innovatieprojecten met een
hoog risicoprofiel. In Nederland is er een gebrek aan risicokapitaal dat beschikbaar is voor
innovaties in de markt. De regering zal een samenwerking zoeken met de Europese
Investeringsbank om een fonds te creëren van enkele honderden miljoenen (Ministerie EL&I,
2011a: 10-11). Om de topsectoren te verbinden met internationale kennis- en
innovatieclusters, zet het beleid ook in op inhoudelijke aansluiting bij de Europese
programma’s voor onderzoek en innovatie zoals het 7e kaderprogramma1 en Horizon 20202
van de Europese Unie. Er zal een fiscale aftrek komen voor R&D investeringen.
Onderzoeksbudgetten zullen naar de topsectoren verschoven worden. Publiek-private
samenwerking voor R&D investeringen en onderzoeksvalorisatie worden gebundeld in de
eerder genoemde Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) (Ministerie EL&I, 2011b: 4).
Ondanks de val van het kabinet Rutte I is het de verwachting dat het topsectorenbeleid in een
volgende regeerperiode zal worden voortgezet. Er is draagvlak voor het beleid omdat dit
mede door het bedrijfsleven en onderzoeksinstituten is vormgegeven (Interview 1).
2.3 Het internationale handelsbeleid
Een belangrijk onderdeel van het economisch beleid is de internationaliseringsagenda.
Nederlandse exporteurs zijn verantwoordelijk voor 44% van de werkgelegenheid en 87% van
de R&D uitgaven in Nederland. Het internationale handelsbeleid is erop gericht om het
Nederlandse bedrijfsleven kansen te laten benutten op groeimarkten als China, Brazilië, India
en Vietnam. Deze opkomende economieën zullen in de komende jaren namelijk 70% van de
wereldwijde economische groei genereren (Ministerie EL&I, 2011c: 1). Naast de kansen op
1
Het zevende kaderprogramma is het onderzoeksbeleid van de EU voor de periode 2007-2013 gericht op het
versterken van de economische en sociale ambities van de Europese onderzoeksruimte. Het programma moet
voldoen aan de behoefte aan onderzoek en kennis van de industrie en het algemene Europese beleid.
2
Horizon 2020 is het nieuwe EU-programma voor de financiering van onderzoek en innovatie in 2014-2020. Er
zal in die periode in totaal zo'n 80,2 miljard euro aan middelen ter beschikking staan voor
onderzoeksinstellingen, universiteiten, innoverende particuliere ondernemingen en kleine bedrijven.
29
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
deze groeimarkten blijft de Europese Unie economisch en geografisch gezien een belangrijke
afzetmarkt (Interview 1). De regering is echter van mening dat bedrijven op deze markten
minder steun nodig hebben. De regering zal zich inzetten om handelsbelemmeringen binnen
de EU op te heffen (Ministerie EL&I, 2011c: 3).
Het internationaal handelsbeleid van de regering stoelt op vier pijlers:
1) Internationaal Excelleren, waarbij de overheid ruimte creëert voor internationale
ondernemers;
2) Het vrijmaken van het handels- en investeringsverkeer en versterken van de Europese
interne markt;
3) Een toename van internationale (MKB)-starters;
4) Een toename en verankering van investeringen van buitenlandse topbedrijven.
Het nieuwe beleid kent daarnaast minder subsidies, maakt in grote mate gebruik van
economische diplomatie en er bestaat een duidelijke taakverdeling tussen overheid en
marktpartijen (Ministerie EL&I, 2011c: 1).
De regering zal Nederlandse bedrijven positioneren in landen met een groot handels-,
investerings- en innovatiepotentieel. De overheid zal proberen om de bemoeienis van
buitenlandse overheden op deze markten te beperken. Op deze manier wil de regering ruimte
creëren voor Nederlandse ondernemers met internationale ambitie op buitenlandse markten.
De regering zet hierbij ook in op economische diplomatie. De overheid moet haar nationale en
internationale netwerken inzetten om marktkansen voor ondernemers te genereren en
handelsbelemmeringen op te lossen. De focus van het bilaterale economische beleid zal
hiermee komen te liggen op opkomende economieën waar het Nederlandse bedrijfsleven een
uitgesproken economisch voordeel heeft. Dit overheidsoptreden in het buitenland vraagt om
een goede samenwerking tussen de verschillende ministeries van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie, Buitenlandse Zaken, Infrastructuur & Milieu, Financiën, het
postennetwerk (ambassades) en Agentschap NL/NL EVD Internationaal3 (Ministerie EL&I,
2011c: 6).
3
Agentschap NL is het Agentschap voor Internationaal Ondernemen en Samenwerken van het Ministerie van
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Het onderdeel NL EVD Internationaal van Agentschap
NL stimuleert internationaal ondernemen en internationale samenwerking.
30
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Het postennetwerk vormt een essentieel onderdeel van het internationale economische beleid.
Handelsbevordering en economische diplomatie worden vooral belangrijk voor de posten in
landen als Duitsland, Verenigde Staten, Frankrijk, Rusland, Turkije, Verenigd Koninkrijk,
Polen, Brazilië, China, India, Japan, Indonesië, Zuid-Korea, Singapore, Vietnam, de
Golfstaten, Zuid-Afrika, Oekraïne, Roemenië, Canada en Egypte. Op aandringen van de
bilaterale post in België is ook buurland België onlangs toegevoegd aan de lijst van
focuslanden
(Interview
1).
In
sommige
gevallen
zal
de
relatie
vanuit
ontwikkelingssamenwerking worden ingezet. Maar ook acties gericht op publieksdiplomatie
en culturele evenementen zullen worden georganiseerd om economische doelen te bereiken.
Economische expertise over onderwerpen als internationaal ondernemen, energie, innovatie,
duurzaamheid, transport & logistiek en het uitgebreide netwerk van publieke en private
spelers van een post zijn daarbij van belang. De vraaggestuurde aanpak is ook voor de posten
leidend. Een ambassade brengt vraag en aanbod in het land waarin zij opereert samen. De
posten bieden daarnaast desgevraagd ondersteuning aan de ontwikkeling van de
internationaliseringsparagraaf van de topsectoren. In het najaar zullen alle topsectoren een
dergelijk beleidskader presenteren (Interview 1). Bij moderne diplomatie behoort volgens de
regering ook dat posten marktkansen voor Nederlandse ondernemers in het betreffende land
gaan signaleren. Deze kansen zullen onder de aandacht gebracht worden van bedrijven en zij
zullen door posten ondersteund worden bij internationaal ondernemen (Ministerie EL&I,
2011c: 8-9, Interview 1).
De regering meent dat op het gebied van het opheffen van handelsbelemmeringen en het
versterken van de Europese interne markt er nog winst te behalen is. Door middel van
multilaterale economische diplomatie via fora als de WTO wil de regering een gelijk
internationaal speelveld met vrije markttoegang en eerlijke concurrentieverhoudingen voor
Nederlandse bedrijven garanderen. Ook hecht Nederland veel waarde aan een goed
functionerende Europese interne markt. De ontwikkeling van de digitale interne markt loopt
echter achter. Ook dient de infrastructuur voor de interne markt voor diensten te worden
verbeterd. Hierbij kan specifiek gedacht worden aan het opheffen van de bestaande
handelsbelemmeringen omtrent de internationalisering van diensten. Na de invoering van de
dienstenrichtlijn is er in veel lidstaten nog sprake van administratieve blokkades die het
verlenen van diensten in andere lidstaten bemoeilijken. Nederland wil zich ervoor inzetten om
deze punten op Europees niveau te verbeteren, ook als het gaat om de handhaving van de
31
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
regelgeving voor de interne markt, de kwaliteit van de regelgeving en de administratieve
lasten (Ministerie EL&I, 2011c: 15).
Bij
een
internationaliseringsagenda
van
economisch
beleid
behoren
ook
ondersteuningsmaatregelen voor (MKB)- starters. Starters zetten vaak de eerste stappen tot
internationalisering op nabije markten. Hierbij is het belangrijk dat er een goede
informatievoorziening is over de mogelijkheden voor internationaal ondernemen. Daarnaast
moeten
dergelijke
ondernemers
geadviseerd
worden
over
financieringsmogelijkheden/garanties, verzekeringen en collectieve promotie in de vorm van
Holland Branding4. Deze basisinformatie is wereldwijd digitaal beschikbaar voor
ondernemers. Daarnaast kunnen ondernemers ook terecht voor advies bij ambassades en
Netherlands Business Support Offices (NBSO’s) in het buitenland (Ministerie EL&I, 2011c:
16).
Inspelend op de doelstelling van de topsector Hoofdkantoren, wil de regering zich inspannen
om meer buitenlandse investeerders aan te trekken en deze bedrijven in de Nederlandse
economie te verankeren. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een hoogopgeleide
beroepsbevolking zijn hierbij van belang. De regering wil een acquisitieapparaat opzetten dat
Nederland promoot, investeerders aantrekt en de randvoorwaarden voor vestiging continu
controleert. Een dergelijke taak is weggelegd voor het Netherlands Foreign Investment
Agency (NFIA) in combinatie met het netwerk van ambassades, consulaten en NBSO’s
(Ministerie EL&I, 2011c: 17).
De beperkte financiële middelen die mede door de noodzakelijke bezuinigingen beschikbaar
zijn, zullen ingezet worden ten behoeve van de topsectoren waarmee de overheid zich wil
profileren op het gebied van internationale handel. Voormalige subsidieregelingen worden
omgevormd in financieringsmaatregelen waarbij een publiek-private samenwerking een
voorwaarde is. De financiële ondersteuning van handelsmissies door middel van Collectieve
Promotionele Activiteiten (CPA) zal komen te vervallen. Het kabinet zal gerichte
economische missies organiseren waarbij het initiatief van het bedrijfsleven leidend is. Oud
CEO’s, voormalig topbestuurders en politici kunnen worden ingezet ter ondersteuning van
4
Door middel van Holland Branding versterkt Agentschap NL/NL EVD Internationaal het imago van Nederland
in het buitenland. Een sterk imago van Nederland komt bedrijven opererend op buitenlandse markten ten goede
en trekt buitenlandse investeerders aan.
32
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
deze missies (Ministerie EL&I, 2011b: 28). Dergelijke missies zullen door marktpartijen
gefinancierd moeten worden. Enkele financieringsmaatregelen zullen blijven bestaan waarbij
de nadruk zal komen te liggen op financiële ondersteuning op groeimarkten (Ministerie EL&I,
2011c: 7).
Ontwikkelingssamenwerking (OS) en (voormalige) ontwikkelingslanden krijgen een
belangrijke rol in het internationale economische beleid. Door de inzet van het Nederlandse
bedrijfsleven kan economische ontwikkeling in deze landen gestimuleerd worden. De
behoefte van ontwikkelingslanden dient hierbij wel voorop te staan. Initiatieven vanuit de
topsectoren gericht op economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden kunnen rekenen op
steun uit OS-gelden. Voor een aantal landen zal de regering niet langer uitgaan van een OSrelatie maar zal deze relatie nu typeren als een economische relatie. Dit geldt voor landen als
Zuid-Afrika, Vietnam en Colombia (Ministerie EL&I, 2011c: 12).
2.4 Een analyse van het topsectorenbeleid en het internationale handelsbeleid
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft studie verricht naar het topsectorenbeleid
van de Nederlandse overheid. Het topsectorenbeleid is recentelijk geïntroduceerd en de
resultaten van het beleid zijn nog niet inzichtelijk. Het beleid kan echter wel geanalyseerd
worden op basis van de gestelde doelstelling en of de voorwaarden om deze doelstelling te
behalen
aanwezig
zijn.
Het
topsectorenbeleid
beoogt
namelijk
de
economische
concurrentiekracht van Nederland te vergroten om bij de top 5 van kenniseconomieën in de
wereld te kunnen behoren. De verschillende topsectoren hebben actieagenda’s ontwikkeld om
het concurrentievermogen van de sectoren te versterken. Het PBL onderzoekt in haar studie
wat een excellent vestigingsklimaat voor de topsectoren gericht op internationale
concurrentiekracht kenmerkt en hoe de Nederlandse regio’s ten opzichte van andere
concurrerende landen presteren (Raspe ed., 2012: 10-11).
Alle Nederlandse topsectoren zijn verspreid over drie regio’s namelijk Noord-Holland, ZuidHolland en Noord-Brabant. Meer dan 55% van de Nederlandse export komt uit deze regio’s
en meer dan 70% van de buitenlandse bedrijven in Nederland is in één van deze regio’s
gevestigd. Enkele topsectoren in bepaalde regio’s behoren tot de top 5 van Europa; dit zijn de
landbouwsector in Noord-, Zuid-Holland en Noord-Brabant, de voedingsmiddelenindustrie in
Noord-Brabant en Zuid-Holland, de chemiesector in Zuid-Holland en Noord-Brabant, energie
33
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
en logistiek in Noord- en Zuid-Holland. Andere sectoren zoals de materialen- en
hightechindustrie horen in geen van de regio’s, zelfs niet in de technologieregio van
Nederland Noord-Brabant, tot de Europese top 20 (figuur 6) (Raspe ed., 2012: 12-13).
Daarnaast zijn er ook bepaalde sectoren zoals de sector voor financiële en zakelijke diensten
die niet aangemerkt zijn als een topsector maar toch een sterke positie hebben (Raspe ed.,
2012: 12-13).
Wat betreft de hightechindustrie in Europa scoort een aantal regio’s aanzienlijk hoger als het
gaat om het aandeel buitenlandse bedrijven en het exportaandeel van de regio. Zeer sterke
regio’s in Europa zijn Parijs en Milaan. Maar ook Duitse regio’s als Darmstadt (Frankfurt),
Düsseldorf, Stuttgart en München laten betere resultaten zien dan de Nederlandse
technologieregio. De technologie-industrie in Noord-Holland, Zuid-Holland en NoordBrabant zit iets boven het Europese gemiddeld, waarbij Noord-Brabant wel de sterkste positie
heeft (Rasp ed., 2012: 60).
De technologieregio Eindhoven is in 2011 door de Intelligent Community Forum wel
benoemd tot Slimste regio van de wereld. Het doel van deze onderscheiding is om aandacht te
vestigen op de rol van communicatie en informatie technologie bij de economische en sociale
ontwikkeling van gemeenschappen (Intelligent Community Forum, 2011). De indicatoren
voor een intelligente gemeenschap richten zich dan ook op de aanwezigheid van breedband
dataverbindingen, een intelligente arbeidspopulatie, innovatie, digitale betrokkenheid van de
gehele gemeenschap en marketing & belangenbehartiging (Intelligent Community Forum,
2012).
34
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Figuur 6: Positie in top 25 van Europese regio’s met sterkste internationale economische
oriëntatie
Bron: Planbureau voor de Leefomgeving, 2010
In de studie komt naar voren dat de factoren die bepalend zijn voor een goede
concurrentiepositie zowel sector- als regiospecifiek zijn. De topsectoren zijn verbonden met
één of enkele regio’s en de topsectoren verschillen van elkaar qua internationale
concurrentiepositie. Dit maakt de inspanning om tot een Europese of wereldwijde top te horen
verschillend per regio en sector. De belangrijke concurrenten van de Nederlandse topsectoren
zijn ook gelegen in verschillende regio’s, daarbij gebruik makende van verschillende
voordelen. De Nederlandse topsectoren hebben een op-maat-gemaakte strategie nodig om in
te spelen op deze condities. De drie Nederlandse regio’s hebben daarnaast ook alle drie
regiospecifieke kenmerken; om vestigingsvoordelen te benutten of te vergroten is een
gevarieerde aanpak nodig (Raspe ed., 2012: 13).
De studie maakt ook duidelijk waar de grootste knelpunten liggen voor de Nederlandse
topsectoren (hierbij de verschillen in acht nemend). De drie regio’s blijven achter bij hun
35
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
concurrenten als het gaat om een sterke private kennisbasis. Daar de kennisintensiviteit van de
topsectoren hoog is en hoog behoort te blijven, is dit bijzonder van belang. Sommige sectoren
als de hightechindustrie in Noord-Brabant en de chemische industrie in Noord-Brabant en
Zuid-Holland zouden voordelen kunnen behalen uit clustering (Raspe ed., 2012: 13).
Specialisatie en een netwerk van toeleveranciers binnen een bepaalde regio kunnen voor deze
sectoren veel winst opleveren (Raspe ed., 2012: 28). Voor de meeste topsectoren is daarnaast
ook een betere verbinding door de lucht en over de weg van groot belang voor de aanvoer van
leveringen en de uitvoer van producten naar het buitenland (Raspe ed., 2012: 13).
In vergelijking met hun Europese concurrenten missen de Nederlandse regio’s de
agglomeratiekracht die noodzakelijk is voor een verbetering van de concurrentiepositie van de
topsectoren. Onder agglomeratiekracht worden de schaalvoordelen verstaan die voor
bedrijven ontstaan door zich dicht bij de markt te vestigen. Dit kan te maken hebben met de
grootte van de markt, de centrale locatie, de mate van kennisoverdracht en communicatie
(Brakman en Garretsen, 2003: XII). De regio’s missen vooral de schaalvoordelen die
verbonden zijn aan een aanzienlijke bevolkingsomvang en -dichtheid in een regio. Het is niet
te verwachten dat deze randvoorwaarden snel zullen verbeteren aangezien de meeste regio’s
een
krimp
laten
zien
in
hun
bevolkingsdichtheid.
Het
gebrek
aan
dergelijke
urbanisatievoordelen kan opgeheven worden door in te zetten op clustering van topsectoren,
het verbeteren van de verbindingen tussen de regio’s en het verbeteren van andere
voorwaarden in de regio zoals investeringen in kennis en innovatie (Raspe ed., 2012: 15).
Op basis van de bovenstaande conclusies beveelt het Planbureau voor de Leefomgeving de
ontwikkeling van een ruimtelijk-economische visie ter aanvulling op het topsectorenbeleid en
de internationaliseringsagenda. Het is noodzakelijk om het regionale maatwerk voor de
verschillende topsectoren te verwerken in een nationale visie met een investeringsagenda ten
behoeve van het verbeteren van de concurrentiekracht van de sectoren. Hierbij moet aandacht
besteed worden aan het verbeteren van de verbindingen tussen de prioritaire gebieden; de
regio’s Noord-, Zuid-Holland en Noord-Brabant (Raspe ed., 2012: 15).
Wanneer we terugkeren naar de deelvraag van dit hoofdstuk en het theoretische kader zoals
beschreven in hoofdstuk 1, kunnen we bepaalde conclusies trekken over het topsectorenbeleid
en het internationaal handelsbeleid van de Nederlandse overheid. De tien topsectoren zijn
gekozen op basis van de eerder genoemde vier criteria, namelijk de kennisintensiviteit van de
36
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
sectoren, de exportoriëntatie, de sector specifieke wet- en regelgeving en de bijdrage die de
sectoren kunnen leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. In de
beleidstukken wordt geen aandacht besteed aan het comparatief voordeel als mogelijke
leidraad voor de ontwikkeling van het economische beleid en internationale handelsbeleid.
Ook uit de data van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de concurrentiepositie
van bepaalde topsectoren in sommige regio’s niet behoort tot de Europese top 5. De
specialisatie in deze topsectoren wordt dus niet ingegeven door hun bestaande voordelen en
sterke concurrentiepositie. De regering denkt wel dat deze sectoren het meest veelbelovend
zijn voor het vergroten van toekomstige internationale handelsvolumes. Zij hoopt door middel
van dit beleid de concurrentiepositie van deze sectoren te verbeteren opdat zij tot de top van
kenniseconomieën in de wereld zullen gaan behoren. Het topsectorenbeleid en de
internationaliseringsagenda
zijn
nauwgezet
uitgewerkt
met
speciale
focus
voor
ondernemerschap van MKB-bedrijven op de afzetmarkten van snelgroeiende economieën
zoals de BRIC-landen. Hierbij is niet gekeken naar het comparatieve voordeel van Nederland
ten opzichte van deze economieën om zo tot een specialisatie in exportproducten te komen.
Deze afweging is gemaakt op basis van het groeipotentieel van deze opkomende economieën.
Dit terwijl de export van Nederland naar de BRIC-landen gezamenlijk op dit moment slechts
4% bedraagt. De export naar één van de belangrijkste handelspartners van Nederland, België,
is daarentegen 12,1%. Het is de vraag of dit beleid zal leiden tot de gewenste verbetering van
de concurrentiepositie. Het beleid besteedt wel specifieke aandacht aan bepaalde regio’s zoals
de main-, brain-, en greenports waar specialisatie en clustering heeft geleid tot economische
bedrijvigheid en een sterkere concurrentiepositie. Dergelijke ontwikkelingen worden
ondersteund door de theorie van Nieuwe Economische Geografie. Specialisatie en clustering
kunnen leiden tot schaalvoordelen waarbij de agglomeratiekracht van de Nederlandse regio’s
Noord-, Zuid-Holland en Noord-Brabant kan worden versterkt door het verbeteren van de
verbindingen.
Deze bundeling van krachten en agglomeratie van kansrijke sectoren kan ook plaatsvinden
over landsgrenzen heen. De transnationale concentratie van groeikernen maakt de
concurrentiepositie van deze agglomeraties sterker. Dit is ook een ontwikkeling die past in de
huidige tijd van globalisering. De statistieken laten zien dat de belangrijkste handelspartners
van Nederland nog altijd haar buurlanden zijn. België, de tweede handelspartner en grootste
per capita handelspartner, speelt in het economische en internationale handelsbeleid van
Nederlands geen grote rol. Toch zou intensivering van handel op basis van het comparatief
37
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
voordeel en grensoverschrijdende samenwerking van kansrijke sectoren in zowel Nederland
als België de landen voordelen kunnen opleveren. Zij kunnen gezamenlijk de
concurrentiepositie op wereldmarkten beter trotseren en nieuwe markten zoals afzetmarkten
in de BRIC-landen betreden. Dergelijke samengevoegde groeikernen in Nederland en België
kunnen daarnaast gemakkelijker aansluiting vinden bij andere industriegebieden in Europa
bijvoorbeeld in Duitsland, Frankrijk en Italië.
Allereerst zullen we nu het economische en internationale handelsbeleid in Vlaanderen en
Wallonië bestuderen om een overzicht te krijgen van de keuzes die de gewestelijke regeringen
maken bij de ontwikkeling van dit beleid. Ook hier zal aandacht besteed worden aan welke
handelspartners in het beleid het meest prioritair zijn en of het het comparatief voordeel een
rol heeft gespeeld bij de beleidsontwikkeling.
38
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Hoofdstuk 3: Het economische en internationale handelsbeleid in België
In dit hoofdstuk zal het economische en het internationale handelsbeleid in België worden
besproken. Allereest zal er een overzicht gegeven worden van de Belgische internationale
handel. Vervolgens wordt er een korte uitleg gegeven over de Belgische staatsinrichting. Dan
zal het economische beleid en het internationale handelsbeleid in Vlaanderen worden
bestudeerd met daaropvolgend een overzicht van deze beleidskaders in Wallonië. Het
hoofdstuk zal afsluiten met een analyse van het economische beleid en internationale
handelsbeleid van beide regio’s. Het hoofdstuk zal antwoord geven op de deelvraag: ‘Wat is
het huidige regionale economische beleid en het internationale handelsbeleid in Vlaanderen
en Wallonië?’.
3.1 Een overzicht van de Belgische internationale handel
Net als Nederland beschikt ook België over een open economie. De economische situatie en
groeicijfers in het land worden in grote mate bepaald voor ontwikkelingen in de
wereldeconomie en de economische situatie in buurlanden. In 2011 was er een groei te zien in
de handelscijfers van België. Het land liet voor de eerste keer weer resultaten zien die
vergelijkbaar waren met de situatie voor de financiële en economische crisis van 2008-2009.
In 2011 was er sprake van een toename van 11,4% van de Belgische export tot een totaal
bedrag van 343,4 miljard euro. De importen van België lieten eveneens een toename zien van
12,7% resulterend in een bedrag van 334,3 miljard euro. Het overschot op de handelsbalans
bedroeg in 2011 9,1 miljard euro (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012: 3).
Chemische producten (23,3%) maken het grootste deel uit van het totaal aan exportproducten
van België. Hierna volgen minerale producten met 11,4%. Andere productgroepen die een
groot aandeel van de export voor hun rekening nemen zijn machines & gereedschappen
(11,1%) en transportmaterieel (9,5%) (figuur 7) (Agentschap voor Buitenlandse Handel,
2012: 11).
39
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Figuur 7: De verdeling van exportproducten in procenten (2011)
Chemische producten (23,2%)
Minerale producten (11,4%)
Machines en gereedschappen (11,1%)
Transportmaterieel (9,5%)
Basismetalen (8,8%)
Plastieken (8,4%)
Waardevolle stenen en metalen (5,5%)
Voedingsmiddelen (4,4%)
Textielen (3,4%)
Optische instrumenten (2,4%)
Plantaardige producten (2,2%)
Dierlijke producten (2,1%)
Overig (7,5%)
Bron: Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012
Wat betreft de importcijfers van België (figuur 8) behoren chemische producten eveneens tot
de belangrijkste productgroep met 19,5%. Minerale producten zijn goed voor 17,8% van de
totale import, machines en gereedschappen 12,6% en transportmaterieel 10,2%. Basismetalen
hebben een aandeel van 8,1% in de Belgische import (Agentschap voor Buitenlandse Handel,
2012: 17).
40
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Figuur 8: De verdeling van importproducten in procenten (2011)
Chemische producten (19,5%)
Mineralen producten (17,8%)
Machines en gereedschappen (12,6%)
Transportmaterieel (10,2%)
Basismetalen (8,1%)
Plastieken (5,3%)
Waardevolle stenen en metalen (5,1%)
Voedingsmiddelen (3,4%)
Textielen (3%)
Plantaardige producten (2,9%)
Optische instrumenten (2,5%)
Dierlijke producten (1,9%)
Overig (7,7%)
Bron: Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012
EU-lidstaten zijn de belangrijkste klanten voor de Belgische export. In 2011 bedroeg dit
aandeel 72,2%. 59,4% van deze export gaat naar Eurozone landen en 12,8% naar EU lidstaten
buiten de Eurozone. Duitsland is de belangrijkste afzetmarkt voor Belgische producten met
een aandeel van 18,2%. Daarna volgt Frankrijk met 16,4%. Nederland staat op de derde plaats
met 10%. Het Verenigd Koninkrijk is goed voor een aandeel in de export van 6,9% (EIU,
2012). De export naar BRIC-landen bedroeg in 2009 4,73% (Agentschap voor Buitenlandse
Handel, 2009: 12). In de periode 2004-2009 was India de grootste afnemer uit groep BRIClanden van Belgische producten met 40,3%. China volgde hierop met 26,6%, Rusland met
21,7% en Brazilië met 11,5% (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2009:10).
Volgens cijfers van Flanders Investment & Trade is Vlaanderen goed voor 82% van de
Belgische export (FIT, 2012). Hierbij moet worden opgemerkt dat hier een discrepantie
aanwezig kan zijn. De meeste export verlaat België via de Vlaamse havensteden. De
productie van deze goederen vindt niet allemaal in Vlaanderen plaats; echter wanneer er nog
waarde toegevoegd wordt aan een product in de haven, kan dit goed meetellen in de productie
van Vlaanderen. Volgens Waalse bronnen zou het Vlaamse aandeel in de export slechts 65%
bedragen (De Tijd, 2012). De handel tussen Nederland en België bedraagt wel voornamelijk
handel tussen Nederland en Vlaanderen (Interview 1).
41
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Figuur 9: De geografische spreiding van de Belgische export
EU (72,2%)
Overige Europese landen (5,5%)
Afrika (2,9%)
Amerika (7,3%)
Azië (10,4%)
Oceanië (0,6%)
Overig (1,1%)
Bron: Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012.
Ook wat betreft de importen van België is een groot deel afkomstig uit de EU. De importen
vanuit de EU stegen met een toename van + 10,9% in 2010 naar een toename van +14,6% in
2011. Aankopen in landen buiten de EU stegen met 32,7% met name door een toename in de
import met Rusland (+43,6%), Oekraïne (+38,6%), Noorwegen (+33,2%), Zwitserland
(+27,0%) en Turkije (+13,9%) (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012: 13-14).
Zoals aangegeven in hoofdstuk twee zijn Nederland en België belangrijke handelspartners van
elkaar. Nederlands staat op de derde plaats als belangrijkste afzetmarkt voor België, met een
aandeel van 10%. Als leverancier van België komt Nederland na Duitsland op de tweede
plaats (EIU, 2012). Over de jaren heen is er een toename te zien in de handelsvolumes tussen
Nederland en België. België importeert meer uit Nederland dan het exporteert naar
Nederland. Dit resulteert in een negatieve handelsbalans voor België van -18.531,1 miljoen
euro in 2010. De export- en importproducten in de handel tussen Nederland en België
vertonen gelijkenissen. Chemische en minerale producten horen in beide gevallen tot de
belangrijkste productgroepen (Agentschap voor Buitenlandse Handel: 2011).
42
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
De economische situatie in België
Het BBP in België bedroeg in 2011 327 miljard euro. Het BBP per hoofd van de bevolking
levert België de 30e plaats op in de wereldranglijst. Uit cijfers van de Nationale Bank België
blijkt dat de groei in het laatste kwartaal van 2011 rond de 1,2% lag. In het eerste kwartaal
van 2012 is dit gedaald naar 0,5%. Voor 2012 wordt een groei van uiteindelijk rond 0%
verwacht. Het werkloosheidscijfer bedroeg 7,2% en de inflatie was 3,5% in 2011. Ten
opzichte van Nederland zijn de overheidsfinanciën meer uit balans geraakt. Het
begrotingstekort in België was in 2011 3,7%. De staatschuld is opgelopen tot 98,2% van het
BBP. Er zijn enkele verschillen in de economische indicatoren van Vlaanderen, Wallonië en
Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 57,1% van het BNP wordt gegeneerd in Vlaanderen, terwijl
Wallonië goed is voor 23,5% en het Brussels Hoofdstedelijke Gewest voor 19,4%. De
economische groei ligt doorgaans hoger in Vlaanderen dan in de andere twee gewesten. Het
werkloosheidscijfer in Wallonië lag rond de 11,5% in 2010 met een jeugdwerkloosheid
(categorie 24-30) van rond de 30%. Dit cijfer lag aanzienlijk lager in Vlaanderen (6,5%) en
Brussel (9,5%).
Bron: Nationale Bank België (NBB), Federaal Planbureau, De Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR),
L’Institut Wallon de l’Évaluation, de la Prospective et de la Statistique (IWEPS) en Brussels Instituut voor
Statistiek en Analyse (BISA)
3.2 Een korte uitleg van de Belgische staatsinrichting
België is door middel van verschillende staatshervormingen geëvolueerd naar een federale
staat samengesteld uit gemeenschappen en gewesten. De verdeling van de bevoegdheden over
deze gremia verloopt via de taalgrens en is geïnspireerd door economische belangen (Portaal
Belgium.be, 2010). Een bekende politicoloog die veel geschreven heeft over het Belgische
federale staatsbestel is Kris Deschouwer verbonden aan de Vrije Universiteit in Brussel. Al
vele jaren analyseert Deschouwer het Belgische staatbestel en de veranderingen waaraan het
onderhevig is geweest (DeSchouwer & Van Parijs, 2011, Delmartino & DeSchouwer, 1994).
De federale overheid is bevoegd voor alle zaken die te maken hebben met het algemene
belang. In het algemene belang van alle Belgen beheert de federale staat bij voorbeeld
financiën, het leger, justitie, sociale zekerheid, buitenlandse zaken evenals belangrijke delen
van volksgezondheid en van binnenlandse zaken (Portaal Belgium.be, 2010).
Er zijn drie taalgemeenschappen; de Vlaamse Gemeenschap, de Franse gemeenschap en de
Duitstalige Gemeenschap. De gemeenschappen hebben bevoegdheden op het gebied van taal,
onderwijs en cultuur (Ibid.).
43
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Daarnaast zijn er drie gewesten; het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. De bevoegdheden van de gewesten zijn in de loop der jaren
uitgebreid. De gewesten zijn bevoegd voor economie, werkgelegenheid, landbouw,
waterbeleid, huisvesting, openbare werken, energie, openbaar vervoer (met uitzondering van
de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS)), leefmilieu, ruimtelijke
ordening en stedenbouw, natuurbehoud, krediet, buitenlandse handel, toezicht over de
provincies, de gemeenten en de publieke samenwerkingsverbanden. De gewesten zijn ook
bevoegd voor wetenschappelijk onderzoek en internationale betrekkingen binnen de
bovengenoemde domeinen (Ibid.).
De gewesten zijn verantwoordelijk voor het economisch beleid en het internationale
handelsbeleid in hun regio’s. Voor buitenstaanders komt de staatsinrichting van België vaak
ingewikkeld over. Zij weten niet precies hoe de bevoegdheden tussen de federale overheid,
gewestelijke overheden en gemeenschappen verdeeld zijn. Op het gebied van internationale
handel kan dit voor problemen zorgen. Voor een ondernemer is het niet eenduidig welke
regels er voor handelsverkeer en -betrekkingen in België gelden omdat deze per gewest
verschillend zijn. De verschillen brengen daarnaast ook diversiteit met zich mee, in het
handelsverkeer en de verhandelde producten. In de handel met Vlaanderen zorgen de
overeenkomsten in taal en cultuur voor Nederland voor vele voordelen en vergemakkelijking
in de handelsrelatie. Al zijn de verschillen soms groter dan men voordien verwacht.
De meeste economische bedrijvigheid vindt plaats in Vlaanderen en Wallonië, namelijk zo’n
80 % van alle bedrijvigheid. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft een bijzondere positie
aangezien een klein deel van de bedrijvigheid hier tot stand komt. Daarnaast is Brussel het
centrum van de Europese Unie en zetelen hier allerlei internationale organisaties als de
NAVO. Deze positie maakt een vergelijking met Vlaanderen en Wallonië moeilijkbaar
verdedigbaar. Voor een analyse van het economische en internationaal handelsbeleid in
België zal daarom de aandacht gaan naar de beleidsinitiatieven en -keuzes van Vlaanderen en
Wallonië en wordt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest buiten beschouwing gelaten.
3.3 Het economische beleid in Vlaanderen: Vlaanderen in Actie (ViA)
De Vlaamse regering heeft onder leiding van Minister-President Kris Peeters van ChristenDemocratisch en Vlaams (CD&V) het regeerakkoord ‘Een daadkrachtig Vlaanderen voor
44
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
beslissende tijden, voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving’ opgesteld voor
de periode 2009-2014. In het regeerakkoord heeft de Vlaamse regering het doel gesteld de
Vlaamse economie te ondersteunen en te versterken om de nog steeds merkbare gevolgen van
de financiële en economische crisis van 2008-2009 te mitigeren. Door de crisis is de
economische groei gedaald en de werkloosheid in Vlaanderen gestegen. Ook heeft de crisis de
ontwikkeling blootgelegd van een verlies in concurrentiepositie in en een achteruitgang van
de verwerkende nijverheid en industriële sectoren (Vlaamse Regeringa, 2009:9). De Vlaamse
economie zal moeten inzetten op een veranderingsproces om het industriële weefsel van de
economie in de toekomst te versterken en de concurrentiepositie van sectoren te verbeteren.
Het beleidskader dat ontwikkeld is om dit proces te begeleiden heet ‘Vlaanderen in Actie’.
‘Vlaanderen in Actie’ gaat uit van vijf doorbraken. Doorbraak één ‘De lerende Vlaming’ stelt
maatregelen voor om het onderwijs te verbeteren en de kennis van de beroepsbevolking zo
goed mogelijk te benutten. Doorbraak twee ‘De open ondernemer’ richt zich op het
ondersteunen van bedrijven die lijden onder de crisis. Daarnaast biedt de regering
mogelijkheden voor kleine of middelgrote ondernemingen (KMO) om hun concurrentiepositie
te verbeteren. De overheid maakt het gemakkelijker voor bedrijven om investeringen te
financieren. Doorbraak drie ‘Innovatiecentrum Vlaanderen’ besteedt aandacht aan
wetenschappelijk onderzoek met een maatschappelijke meerwaarde, dat gericht is op
duurzame werkgelegenheidscreatie. Er moeten meer middelen beschikbaar worden gesteld
voor onderwijs en ontwikkeling en ondernemers kunnen aanspraak maken op een
instrumentarium ter bevordering van innovatie. Doorbraak vier ‘Slimme draaischijf van
Europa: slimme mobiliteit en logistiek’ heeft als doel de mobiliteitsproblematiek in het
dichtbevolkte Vlaanderen op te lossen en een omschakeling naar duurzame mobiliteit te
stimuleren. De laatste doorbraak, doorbraak vijf ‘Groen en dynamisch stedengewest’ zet in op
duurzaam bouwen en wonen in stedelijke regio’s waarbij aandacht besteed wordt aan minder
afval, efficiënter energiegebruik en lokale opwekking van energie (Vlaamse Regeringa, 2009:
23-57).
Daarnaast zijn er in het Pact 2020 concrete doelstellingen vastgelegd. De doelstellingen
hebben betrekking op de beleidsterreinen Economie, Innovatie, Internationalisering,
Arbeidsmarkt, Welzijn, Energie, Logistiek Levenskwaliteit en Bestuur. In het kader van dit
onderzoek zal aandacht besteed worden aan de doelstellingen binnen het domein economie en
internationalisering. De regering heeft als doel gesteld dat 1) Vlaanderen in 2020 tot de top
45
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
vijf van kennisintensieve regio’s op het vlak van productie en welvaart behoort. 2) Het
Vlaamse Gewest in 2020 nog steeds tot de top vijf van de kennisintensieve regio’s op het
gebied van investeringen behoort. 3) De Vlaamse uitvoer naar snelgroeiende markten in 2020
minstens 10 % van de totale uitvoer zal moeten bedragen (ViA, Pact 2020, 2012)
Om deze plannen uit te voeren gaat de regering uit van participatief beleid met een grote
betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven (Ibid.). Onder andere
sociale partners als werkgeversorganisaties, vakbonden, beroepsfederaties, provincies, steden,
gemeenten en maatschappelijke verenigingen hebben het Pact 2020 ondertekend. Elk jaar zal
aan de hand van indicatoren gemeten worden hoe de realisatie van deze doelstellingen
verloopt (ViA, Pact 2020, 2012).
Volgend op het regeerakkoord probeert het Witboek ‘Een nieuw industrieel beleid voor
Vlaanderen’ een concrete invulling aan het economische beleid van Vlaanderen te geven. De
industrie is nog steeds van groot belang voor Vlaanderen. 40% van de toegevoegde waarde
kan worden toegeschreven aan de industrie. 80% van de uitgaven aan onderwijs en
ontwikkeling neemt de industrie voor haar rekening en zij is verantwoordelijk voor 85% van
de Vlaamse export. De regering maakt een keuze in haar economisch beleid om zich speciaal
te richten op het industriële weefsel in de economie. Zij is van mening dat de transformatie
van het industriële weefsel noodzakelijk is om de positie van de industrie in de toekomst te
handhaven en te versterken (Vlaamse overheid, 2011: 5). De industrie heeft tevens een
belangrijke rol in het socio-economische model dat uitgetekend is in het beleidskader
‘Vlaanderen in Actie’. Een sterke industriële basis is een voorwaarde om welvaart, welzijn en
om de doelen van Pact 2020 te kunnen bereiken. Het Nieuw Industrieel Beleid (NIB)
formuleert een overkoepelende visie op de toekomst van de industrie in Vlaanderen. Het
beleidskader is geformuleerd rondom, vier pijlers: 1) de Nieuwe Fabriek voor de Toekomst,
2) een Competentie en Arbeidsmarktbeleid, 3) een Industrieel innovatiebeleid en 4) een
Infrastructuurbeleid (Vlaamse overheid, 2011: 9).
De Nieuwe Fabriek van de Toekomst (FvT) zal productiviteitwinsten door middel van betere
benuttig van spill-overs en ongebruikt creatief potentieel proberen te realiseren. FvT zal zich
ontwikkelen tot een productie- en dienstenbedrijf voor het realiseren van oplossingen met een
hoge toegevoegde waarde door middel van innovatie en designcompetentie, klantgerichtheid
en netwerking, energie- en materiaalefficiënte technologie, creatief menselijk potentieel en
versterking van sociaal kapitaal. De FvT is verbonden met allerlei bedrijven in de gehele
46
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
keten van levering van grondstoffen tot productie en stimuleert activiteiten voor onderwijs,
ontwikkeling en samenwerking.
Andere pijlers van het NIB zijn een gericht clusterbeleid, dat vernieuwing binnen de clusters
zal versterken en ontluikende clusters zal identificeren en stimuleren. Het productiviteits- en
concurrentiebeleid is eveneens belangrijke thema. Dit beleidskader moet gericht zijn op een
nieuw productiviteitsoffensief met als knooppunt de FvT.
Ook moet er een nieuw industrieel innovatiebeleid komen dat gericht innovatiestrategieën
stuwt. Het bestaande innovatiebeleid in Vlaanderen is onlangs in het rapport Soete
doorgelicht. De hoogleraar Luc Soete van Universiteit Maastricht kwam hierbij tot de
conclusie dat het innovatiebeleid de laatste jaren te complex is geworden. 20% van de
subsidiemiddelen zouden op een andere manier besteed kunnen worden. Ook is er volgens het
rapport een kloof tussen wetenschap en de toepassing van deze kennis in het bedrijfsleven.
Vlaanderen is goed in het aantrekken van buitenlandse financiering voor innovatie. Dit
resulteert er echter in dat de valorisatie van deze kennis niet toekomt aan Vlaamse KMOondernemingen maar aan buitenlandse bedrijven (Interview 1). Daarnaast moet het
innovatiebeleid van Vlaanderen beter aansluiten bij het Europese en internationale
innovatiebeleid (De Tijd, 2012).
Het beleid van loopbaan- en competentieontwikkeling zal gekoppeld worden aan de
veranderlijke arbeidsorganisatie. Dit beleid moet huidige en toekomstige competenties van de
beroepsbevolking ontwikkelen en heroriënteren op basis van de noden van bedrijven
(Vlaamse overheid, 2011: 14). Daarnaast biedt de transformatie samen met de ontwikkeling
van schaarste aan grondstoffen de mogelijkheid tot een transitie naar vergroening van de
industrie. Ten slotte stelt de regering ook bepaalde doelen om de doorlooptijd van de
uitvoering van beslissingen van de overheid te verkorten (Vlaamse overheid, 2011: 10-11).
Het witboek is tot stand gekomen in een beleidsvormingsproces van de hiervoor opgezette
Staten-General voor de Industrie (SGI). In de Staten-Generaal voor de Industrie zijn de vier
grote industriële sectoren vertegenwoordigd via hun sectorfederaties: Essenscia (chemische
industrie), Agoria (technologische industrie), Fevia (voedingsindustrie) en Fedustria (textiel,
hout- en meubelindustrie). De SGI heeft voorstellen gedaan en actieplannen geformuleerd die
zijn samengebracht in het Groenboek voor een Nieuw Industrieel Beleid, dat vervolgens werd
omgezet in het Witboek. Een concreet voorstel van SGI was het oprichten van een industrieel
transformatiefonds genaamd Transformatie Innovatie Acceleratie (TINA) fonds. Een
47
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
risciokapitaalfonds met de beoogde omvang van 200 miljoen euro om investeringen van de
industrie te kunnen ondersteunen (Vlaamse overheid, 2011: 10-11). Het fonds zal worden
ondergebracht binnen de Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV)5. Het doel van het
fonds is het versterken en het versneld op de markt brengen van innovatie met strategisch
potentieel (Vlaamse overheid, 2011: 43).
Belangrijke punten om de concurrentiepositie van Vlaanderen te kunnen verbeteren liggen
daarnaast ook op federaal niveau. De afname in productiviteitsgroei en concurrentiekracht is
te wijten aan problematiek omtrent de hoge loonkosten, de hoge energiekosten en de snelheid
van besluitvorming van de federale overheid. Volgens de Vlaamse overheid zijn dit essentiële
punten voor verbetering om een succesvol industrieel beleid te kunnen voeren (Vlaamse
overheid, 2011: 12).
De loonkosten zijn in België het afgelopen decennium met zo’n 20 % gestegen. De
loonkostenhandicap steeg in België sinds 1996 met 12% ten opzichte van buurlanden en met
25% ten opzichte van Duitsland (Unizo, 2012). Dit is vooral te verklaren door de
automatische loonindexering. In België worden de lonen automatisch aangepast aan het
prijspeil. De hoge energieprijzen zijn de opstuwende factor in de loonindex en zorgen voor
hogere productiekosten voor bedrijven. Door het gebrek aan concurrentie en transparantie op
de energiemarkt liggen de energieprijzen aanzienlijk hoger dan in buurlanden (Trends, 2012).
3.4 Het internationale handelsbeleid in Vlaanderen
Het regeerakkoord van de Vlaamse overheid besteedt ook aandacht aan het internationale
handelsbeleid. Hierin stellen zij dat zij een actief buurlandenbeleid zullen voeren met
bijzondere aandacht voor buurlanden en buurregio’s. Zij willen grensoverschrijdende
samenwerkingsverbanden verder uitbreiden. Door middel van bestaande instrumenten wil de
regering de samenwerking met Nederland versterken. Deze samenwerking blijft voor de
Vlaamse overheid prioritair. Wat betreft het internationaal handelsbeleid zal de regering
nauwere economische relaties aangaan met de BRIC-landen en enkele andere groeimarkten.
De regering zal KMO’s en technologiebedrijven stimuleren en ondersteunen die activiteiten
op internationale markten willen ontplooien. Hierbij zullen Flanders Investment & Trade
(FIT), de organisatie die ondersteuning biedt aan ondernemers met internationale ambities, en
5
PMV nv is een zelfstandige investeringsmaatschappij. Zij investeert in het economische weefsel van
Vlaanderen. Het bedrijf treedt daarbij op als ondernemer en als marktproducent. PMV werkt samen met private
partners via fondsen en publiek private samenwerking.
48
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
ondernemersorganisaties investeren in de sensibilisering van ondernemers en advisering over
internationaal ondernemen (Vlaamse overheida, 2009: 84). Het streven op het gebied van
internationaal ondernemen is om het aantal ondernemers dat internationaliseert te vergroten,
met name in de dienstensector en strategische sectoren. Men wil het aandeel van de Vlaamse
uitvoer naar BRIC landen laten toenemen door middel van de inzet van Vlaamse economische
en technologische vertegenwoordigers op deze markten. Ook door betere valorisatie van
onderzoek wil Vlaanderen het aandeel dat zij in de loop der jaren verloren heeft op de
wereldexportmarkt heroveren (Vlaamse overheida, 2009: 33).
Het internationale handelsbeleid wordt verder uitgewerkt in de beleidsnota 2009-2014
‘Buitenlands Beleid, Internationaal Ondernemen en Ontwikkelingssamenwerking’. De
regering meent dat internationaal ondernemen belangrijk is voor een kleine en open
economische regio als Vlaanderen. Zo’n kwart van de Vlaamse KMO’s is internationaal actief
en de regering wil dit aantal verdubbelen naar de helft van alle KMO’s. Om dit te realiseren
en te stimuleren is er een taak weggelegd voor de eerder genoemde FIT. De focus van de
handel zal komen te liggen op de snelst groeiende economieën. Het Pact 2020 heeft de
doelstelling gesteld dat het aandeel van de Vlaamse uitvoer naar deze markten in 2020 10%
moet bedragen (De Vlaamse Ovherheidb, 2009, 34-37). Minister-President Kris Peeters zal
zelf een actieve rol spelen bij economische diplomatieke missies naar deze landen om de
belangen van de Vlaamse economie te behartigen. In 2010 heeft de Minister-President een
bezoek gebracht aan Sint-Petersburg. Ook hebben er missies plaatsgevonden naar de
Verenigde Arabische Emiraten, Brazilië, Zuid-Korea, India en Singapore (Vlaams Parlement,
2011: 33). De Vlaamse overheid ziet economische diplomatie als een krachtig instrument om
haar doelstellingen wat betreft internationale handel te bereiken. FIT dient daarnaast haar
netwerk van Vlaamse economische vertegenwoordigers in groeimarkten te vergroten en te
verstevigen (De Vlaamse Overheidb, 2009, 41).
De internationalisering van de dienstensector is een belangrijk punt in het Vlaamse
internationale handelsbeleid. De dienstensector is de motor van de Vlaamse economie maar
slechts een beperkt aantal ondernemingen in deze sector zet in op internationalisering. Met de
invoering van de Europese dienstenrichtlijn zijn handelsbelemmeringen in deze sector
verminderd. De regering zal in samenwerking met FIT initiatieven ontwikkelen om de
internationalisering van de dienstensector te stimuleren (De Vlaamse overheidb, 2009, 37).
49
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Om Vlaanderen als regio op de kaart te zetten wil de Vlaamse overheid het aantal
internationaal competitieve Vlaamse ondernemingen vergroten. In de beleidsnota noemt de
regering de zes clusters die opgesteld zijn door de Vlaamse Raad voor Wetenschap en
Innovatie; Logistech, I-healthtech, Meditech, Nanotech, Sociotech en Ecotech. Vlaanderen
zou in deze clusters op internationaal vlak een leidersrol kunnen vervullen. De regering zet in
op clustervorming om economische wereldspelers te ontwikkelen. De overheid, het
bedrijfsleven en de academische wereld dienen nauw samen te werken om dit te realiseren.
De overheid zal buitenlandse investeringen in deze sectoren internationaal stimuleren (De
Vlaamse Overheidb, 2009, 38). Dit geldt overigens voor de gehele economie. De regering wil
Buitenlandse Directe Investeringen (BDI) aantrekken en verankeren omdat dit zorgt voor een
instroom van kapitaal, kennis, technologie en de creatie van werkgelegenheid. De regering
streeft naar een gunstig investeringsklimaat voor buitenlandse investeerders en ziet ruimte
voor verbetering als het gaat om fiscale maatregelen en administratieve procedures (De
Vlaamse Overheidb, 2009, 39-40).
Net als de Nederlandse overheid zal de Vlaamse overheid investeren in het verbeteren van
vrijhandel in wereldmarkten en het opheffen van concrete handelsbelemmeringen binnen de
EU (De Vlaamse Overheidb, 2009, 41). De Vlaamse overheid zal deze belemmeringen
signaleren door middel van het meldpunt handelsbelemmeringen op de website van FIT. Via
de Europese marktoegangsstrategie kunnen deze handelsbelemmeringen dan worden
aangepakt (Ibid.). In het kader van het vrije verkeer van diensten kan hierbij gedacht worden
aan vergunningen die in bepaalde EU lidstaten verplicht zijn voor het uitvoeren van beroepen,
terwijl de ondernemer in zijn eigen land aan de nodige kwalificaties voldoet.
Het afsluitende punt op het gebied van internationaal handelsbeleid in de beleidsnota is het
streven om de internationale bereikbaarheid van Vlaanderen te vergroten. Een goede
internationale bereikbaarheid is essentieel voor internationalisering en economische groei.
Daarnaast wil Vlaanderen de toegangspoort en logistieke draaischijf van Europa worden. De
internationale promotie van de Vlaamse havens vormt daarom een belangrijk onderdeel van
het buitenlands beleid en internationaal handelsbeleid. Op dit punt zijn ook samenwerking en
diplomatieke verhoudingen met buurlanden van belang. Vooral op het gebied van transport en
logistiek zijn er een aantal belangrijke dossiers tussen Nederland en Vlaanderen zoals de
verdieping van de Westerschelde en de maritieme toegankelijkheid van de Kanaalzone GentTerneuzen (De Vlaamse Overheidb, 2009, 45).
50
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
3.5 Het economische beleid in Wallonië: de Marshall plannen
Zoals in het tekstvak ‘De economische situatie in België’ is aangegeven, zijn er verschillen in
de economische prestaties van Vlaanderen en Wallonië. Wallonië presteerde in de 19e eeuw
economisch aanzienlijk beter dan Vlaanderen door haar voorraden ijzererts, steenkool en
marmer. Deze grondstoffen hebben geleid tot de ontwikkeling van een mijn- en staalindustrie
in Wallonië. Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw begonnen deze grondstoffen echter
uitgeput te raken en zette een proces van verval van de Waalse industrie in (Tegenlicht, 2008).
Ook aan het begin van de 21e eeuw is de economische situatie in Wallonië nog aanzienlijk
slechter dan in Vlaanderen. In de periode eind jaren 90 en begin 2000 zit Wallonië met haar
groeicijfer vaak onder het Europese gemiddelde. Het werkloosheidscijfer schommelt rond de
10% met een jeugdwerkloosheid van 30%. In 2009 was het BBP per capita in Wallonië
20.300 euro (index 73,3). Ter vergelijking; voor België was dit 27.700 euro (index 100), voor
Vlaanderen was dit 27.500 euro (index 99,3) en het Europese gemiddelde van de 27 lidstaten
lag rond de 23.5000 euro (index 84,4) (IWEPSa, 2012: 66).
Om de economische situatie van het Waalse gewest te verbeteren heeft de Waalse regering in
2005 het Marshall plan gelanceerd. Dit plan stoelt op een aantal pijlers: 1) de oprichting van
competiviteitspolen, 2) de vermindering van de belastindruk voor ondernemingen, 3)
investeringen in onderzoek en innovatie en 4) het creëren van werkgelegenheid
(Business.Belgium.be: 2010). Om deze doelen te realiseren werd 1 miljard euro vrijgemaakt
(Gouvernement Wallon, 2011: 1). De strategie is in de daaropvolgende jaren voorgezet. In het
regeerakkoord van de Waalse regering ‘Projet de Déclaration de politique régionale Wallonne
2009-2014, Une énergie partagée pour une société durable, humaine et solidaire’ wordt het
Marshall Plan 2.Groen geïntroduceerd waarin de regering inzet op het creëren van banen, het
investeren in een kenniseconomie, een herschikking van de economie op basis van een
duurzame en ecologische ontwikkeling en waarin zij bepaalde zogenoemde ‘allianties’
lanceert (Gouvernement Wallone, 2009).
In het Marshall plan 2.Groen worden aanvullende maatregelen genomen op het eerdere
Marshall plan. Tegelijkertijd wordt er ook ingespeeld op de ontstane situatie door de
financiële en economische crisis van 2008-2009. Nu de crisis de druk op de gewestelijke
financiën verhoogt, geldt de context van het plan om een optimale toewijzing van financiële
middelen op een duurzame wijze te realiseren nog meer dan voorheen. In het Marshall Plan
2.Groen wordt aandacht besteed aan duurzaamheid door middel van de alliantie tussen werk
51
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
en milieu en door de toevoeging van een zesde competitiviteitspool gericht op
milieutechnologieën en duurzame ontwikkeling. Het Marshall plan 2.Groen beschikt over een
kleine 3 miljard euro aan middelen om de gestelde doelstellingen te realiseren (Gouvernement
Wallon, 2009: 1-2).
Het plan bestaat uit verschillende prioritaire assen: 1) de eerste as richt zich op het investeren
in menselijk kapitaal. De regering wil werkgelegenheid creëren. De overheid zal investeren in
onderwijs en ontwikkeling, dat ten goede komt aan persoonlijke en regionale ontwikkeling.
Een onderdeel hiervan is een leven lang leren programma. 2) De tweede as betreft een
voortzetting en uitbreiding van het industrieel beleid gebaseerd op competitiviteitspolen. 3)
As drie betreft investeringen in wetenschappelijk onderzoek als motor voor innovatie en
economische groei. De Waalse overheid streeft erna de doelstelling van een besteding van 3%
van het BBP aan onderzoek en innovatie te behalen. Dit verwacht zij te realiseren in
samenwerking met private spelers. 4) Het creëren van een kader voor de ontwikkeling van
economische activiteiten en kwalitatieve banen. 5) De vijfde as betreft de alliantie tussen
werk en milieu (Alliance Emploi-Environnement). Door middel van grootschalige
financiering van renovatieprojecten van publieke gebouwen en particuliere woningen wil de
Waalse regering werkgelegenheid creëren en de energie-efficiëntie van gebouwen en
woningen in Wallonië verbeteren. De energiebesparing zal ervoor zorgen dat gezinnen een
kleiner deel van hun inkomen besteden aan energiekosten. Daarnaast geeft dit de Waalse
bouwsector de kans zich te specialiseren in duurzame bouwtechnieken en duurzame
renovatieprojecten. Deze specialisatie zal moeten leiden tot meer economische activiteit in de
Waalse bouwsector (Gouvernement Wallon, 2009: 4-47).
Een belangrijk onderdeel van het Marshall plan en Marshall plan 2.Groen is het industrieel
beleid gebaseerd op de competiviteitspolen (Pôles de Compétitivité). Op basis van een studie
van de verschillende economische sectoren heeft de Waalse overheid in 2005 vijf
economische gebieden afgebakend. Rondom deze gebieden zijn competiviteitspolen
opgericht. Elke cluster heeft een bestuur met een voorzitter uit het bedrijfsleven en een
vicevoorzitter uit de wetenschappelijke wereld. Het is de bedoeling dat er omtrent de clusters
netwerken van zowel grote als kleine ondernemingen, kennisinstituten en overheidsactoren
ontstaan. Het Marshall Plan 2.Groen voorziet een investering in de competiviteitspolen van
388 miljoen euro. Ten opzichte van het eerdere Marshall Plan zet het Marshall Plan 2.Groen
in op een grote deelname van KMO’s in de polen. Ook zal er meer synergie gezocht worden
52
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
met projecten van andere regionale, nationale en internationale clusters. De partners van de
polen, bedrijven, universiteiten en onderzoekscentra, moeten onderzoeksprojecten verder
ontwikkelen. Er zullen financiële middelen beschikbaar gesteld worden om te kunnen
beantwoorden aan de opleidingsbehoefte van bedrijven. Sectordeskundigen van de Agence
Wallonne à l'Exportation et aux Investissements Etrangers (AWEX) zullen worden ingezet
om buitenlandse investeerders voor de projecten van de polen aan te trekken (Gouvernement
Wallon, 2009: 14-18).
Op het gebied van life sciences is de competiviteitspool ‘BioWin’ opgericht. Deze cluster
verenigt alle actoren in Wallonië die deelnemen aan onderzoek en innovatie op het gebied van
biotechnologie en gezondheidszorg. De andere cluster op het gebied van gezondheidszorg en
voedingsmiddelen is WagrALIM. Deze cluster richt zich op de voedingsmiddelenindustrie.
De cluster heeft vier onderzoeksgebieden: kwaliteit van voedsel en voedingsmiddelen,
efficiëntie in productieprocessen, verpakkingen en duurzame netwerken in de agro-industrie.
‘Logistics in Wallonia’ en ‘Sky Wallonie’ zijn de twee clusters in de sector van mobiliteit en
transport. ‘Logistics in Wallonia’ wil de transport- en logistieke sector optimaliseren door
middel van een gedeelde strategie en investeringen in personeel en technologie. ‘Sky
Wallonie’ richt zich op de competitiviteit van de luchtvaartindustrie. De cluster wil meer
technologische niches ontwikkelen voor de toekomst, de diversiteit in gespecialiseerde
bedrijven vergroten en inspelen op een nieuwe vraag vanuit de markt. ‘Mecatech’ is de cluster
die gespecialiseerd is in machinebouw waarbij geïnvesteerd wordt in innovatieve technologie,
microtechnologie en intelligent onderhoud van machines. De cluster die is toegevoegd aan de
bestaande structuur met de introductie van het Marshall plan 2.Groen is GreenWin. Deze
cluster richt zich op innovatie op het gebied van groene chemie en duurzame materialen. De
cluster ontwikkelt nieuwe duurzame producten uit hergebruikte materialen, maakt efficiënte
energiesystemen en bedenkt nieuwe technieken voor het hergebruiken van producten
(Wallonia Clusters).
Onlangs sprak de Waalse Minister-President Rudy Demotte, Parti Socialiste (PS), wederom
over een nieuw plan voor het Waalse Gewest. Dit plan ‘Horizon 2022’ moet het Waalse
Gewest in 10 jaar klaarstomen om te behoren tot één van de topregio’s in Europa. Er is
gekozen voor het jaartal 2022 omdat de gevolgen van de nieuwe financieringswet die een
onderdeel vormt van het regeerakkoord van de federale regering Di Rupo I dan realiteit zullen
worden. In de financieringswet is besloten tot een andere financiering en een toename van de
53
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
financiële verantwoordelijkheid van de gewesten. Het aanzienlijke bedrag dat Wallonië tot op
heden uit deze overdrachten ontvangt, zo’n 575 miljoen euro, zal op dat moment niet meer ten
goede komen aan het gewest. Demotte heeft daarom de aanzet gegeven voor de ontwikkeling
van een plan door de politiek en sociale partners om het gewest op deze financiële
zelfstandigheid voor te bereiden. Experts en ambtenaren zullen de aankomende maanden de
effecten van de financieringswet onderzoeken. Naar verwachting zal begin 2013 het
beleidskader Horizon 2022 gepresenteerd worden (De Standaard, 2012).
3.7 Het internationale handelsbeleid in Wallonië
Het Waalse gewest is sterk afhankelijk van buitenlandse handel. 65% van de industriële
productie wordt gemaakt voor de export. Buitenlandse handel genereert zo’n 4.500 banen en
is daarmee een belangrijke motor voor werkgelegenheid. Wallonië wil de internationalisering
van KMO ondernemingen stimuleren. Zij richt zich hierbij vooral op bedrijven in zeer
specifieke technologische niches. Zij zal bedrijven aanmoedigen om de eerste stap tot
internationalisering te zetten en nieuwe markten te verkennen. Ook streeft de Waalse regering
naar een verhoging van de exportvolumes van bestaande internationaal opererende
ondernemingen (Gouvernement Wallona, 2012).
Wat betreft de markten waarop de Waalse regering haar internationale handelsstrategie wil
richten, is er een gelijkenis met Nederland en Vlaanderen. Ook Wallonië kiest voor
opkomende economieën, al houdt het gewest hierbij wel rekening met de grootte van de
Waalse ondernemingen (AWEX, 2012). Het agentschap voor de promotie van buitenlandse
handel, AWEX, zal verschillende activiteiten organiseren op groeimarkten zoals Brazilië,
Rusland, India en China en ontwikkelingslanden. AWEX zal de verkenningen van Waalse
bedrijven op deze markten ondersteunen. Er zal bijzondere aandacht zijn voor Azië omdat
deze regio zich de aankomende jaren zal ontwikkelen tot het centrum van de wereldwijde
economische groei. Daarnaast zullen er ook activiteiten worden georganiseerd in regio’s als
het Midden-Oosten, Latijns-Amerika en Noord-Amerika (Gouvernement Wallona, 2012)
In het internationale handelsbeleid van Wallonië neemt AWEX een belangrijke rol in. De
afgelopen jaren heeft de organisatie haar rol weten uit te breiden. Zij ontplooit activiteiten die
niet enkel gericht zijn op de bevordering van buitenlandse handel en buitenlandse
investeringen. De taken van AWEX zijn vastgelegd in een overeenkomst voor de periode
2011-2016 met de Waalse regering. In het kader van het Marshall plan 2.Groen zet de
54
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
organisatie zich in voor de positionering van Wallonië in het buitenland. Ook zoekt zij naar
mogelijkheden voor internationale samenwerking gericht op innovatieprojecten in kansrijke
sectoren. In de overeenkomst is opgenomen dat AWEX buitenlandse trends, kansen en best
practices
in
anderen
landen
signaleert
die
nuttig
kunnen
zijn
voor
de
internationaliseringsstrategie van Waalse ondernemingen (AWEX, 2012, Gouvernement
Wallonb, 2011). AWEX zal daarnaast haar netwerk van handelsattachés in het buitenland
optimaliseren. Met name haar positie in strategische markten in de ASEAN landen, Rusland,
Midden-Oosten en de BRIC-landen moet verstevigd worden. Op dit moment is het netwerk
van economisch- en handelsposten nog voornamelijk in de onmiddellijke omgeving van
België, bijvoorbeeld Luxemburg, Lille en Aken gecentreerd (AWEX, 2012).
Ook is AWEX verantwoordelijk voor het bewaken van de synergie in de verschillende
initiatieven voor economisch beleid en internationale handel van organisaties als l'Union
Wallonne des Entreprises (UWE), Direction générale opérationnelle de l'Economie, de
l'Emploi & de la Recherche (DGO6) van de Waalse overheid en beleidskaders van de
Federale overheid (Gouvernement Wallonb, 2011).
Wallonië kiest daarnaast op bepaalde beleidsterreinen voor een samenwerking met het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De overeenkomsten op het gebied van internationale handel,
toerisme, (Franstalig) onderwijs en de relatie met de federale entiteiten maken een
samenwerking voor de hand liggend. Deze samenwerking in de vorm van Wallonië-Brussel
Internationaal probeert de zichtbaarheid van de beide regio’s in het buitenland te vergroten
(Gouvernement Wallon, 2011). De federatie Brussel-Wallonië ondersteunt de economische
ontwikkeling en het ontstaan van culturele initiatieven door middel van internationale actie.
Ook zetten de beide regio’s zich in om hun gezamenlijke waarden in Europa te verdedigen.
Door middel van deze samenwerking willen Wallonië en Brussel beter bestuur op het gebied
van internationale betrekkingen bereiken. De regio’s hopen door een gezamenlijke inspanning
hun zichtbaarheid in internationale organisaties te vergroten en hun netwerk van
handelsvertegenwoordigers beter te kunnen benutten (Gouvernement de la Fédération
Wallonie-Bruxelles, 2012).
Tenslotte is optimaal gebruik van de Europese structuurfondsen ook een belangrijk onderdeel
van het Waalse internationale handelsbeleid. De financiering van structuurfondsen speelt een
belangrijke rol bij de herstructurering van de Waalse economie. In de periode 2007-2013
werd er meer dan 1,2 miljard euro vanuit de EU in de economische en sociale ontwikkeling
55
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
van het Waalse gewest geïnvesteerd. In het kader van het Marshallplan 2.Groen worden de
fondsen gebruikt als cofinanciering voor de beleidsinitiatieven (Gouvernement Wallone,
2009:
53).
AWEX
speelt
een
rol
bij
de
coördinatie
van
verschillende
ontwikkelingsprogramma’s en grensoverschrijdende projecten die EU financiering ontvangen
uit INTERREG fondsen (Gouvernement Wallonb, 2011).
3.8 Een analyse van het economische beleid en internationaal handelsbeleid in Vlaanderen en
Wallonië
Vlaanderen
Wanneer we terugkeren naar het economische beleid in Vlaanderen, zien we dat de Vlaamse
regering in haar regeerakkoord de noodzaak ziet voor de ontwikkeling van doeltreffend
economisch beleid. De financiële en economische crisis van 2008-2009 als ook het verlies aan
marktaandeel op buitenlandse markten en de verslechterde concurrentiepositie maakt dat de
regering door middel van het beleidskader ‘Vlaanderen in Actie’ met maatregelen komt. Ook
stelt zij ambitieuze doelen in het Pact 2020 met toezicht op de prestaties voor middel van
jaarlijkse metingen.
De éénmeting van 2011 laat ten opzichte van de nulmeting in 2010 nog weinig positieve
resultaten zien. In 2011 is de economie nog herstellend van de crisis. Er is maar een beperkte
economische groei. Ook heeft Vlaanderen nog steeds te maken met een dalende
arbeidsproductiviteit en stijgende loonkosten. Op het gebied van internationalisering lijken de
Vlaamse ondernemingen nog niet in staat om hun marktaandeel in opkomende economieën te
vergroten. De export spitst zich nog voornamelijk toe op halffabricaten en de export van
hightech producten en kennisintensieve diensten blijft achter. Door de crisis staan ook de
uitgaven voor onderwijs en onderzoek onder druk. Vlaamse ondernemingen hebben
daarentegen wel een innovatief karakter. De speerpuntensectoren Logistech, I-healthtech,
Meditech, Nanotech, Sociotech en Ecotech doen het goed volgens de meting maar zijn nog
klein in omvang. Zij verstevigen langzaam hun positie (Vlaanderen in Actie, Pact 2020,
2011).
Bepaalde zaken lijken in het economisch beleid van Vlaanderen nog niet geheel concreet. Het
Nieuw Industrieel Beleid spreekt herhaaldelijk over een clusterbeleid zonder te verwijzen naar
de specifieke clusters. In de beleidsnota’s wordt gesproken over het speerpuntenbeleid dat is
56
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
ontwikkeld door de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI). De clusters
Logistech, I-healthtech, Meditech, Nanotech, Sociotech en Ecotech zouden het meest
veelbelovend zijn voor Vlaanderen. VRWI stelt echter terecht dat deze clusters niet
opgenomen zijn in de doelstellingen van Vlaanderen in Actie. Voor een coherent beleidskader
is dit wel van belang (VWRI, 2009: 6). Minister-President Kris Peeters heeft onlangs
aangekondigd 7 miljoen euro beschikbaar te stellen voor projecten rond geavanceerde
productie- en procestechnologieën. Een nieuwe projectoproep wordt gelanceerd in het kader
van het Nieuw Industrieel Beleid om clusters van bedrijven, federaties en kenniscentra te
stimuleren om in te zetten op sleuteltechnologieën. Deze sleuteltechnologieën zouden in het
beleid nog niet geheel vastliggen, maar productie- en procestechnologie, ICT en Cleantech
zouden hier toch zeker toe behoren (www.engineeringnet.be, 2012). Ook in het Vlaams
Parlement is er kritiek gekomen op de onduidelijkheid over de koers van het Nieuw
Industrieel Beleid en het gebrek aan resultaten. De Industrieraad in Vlaanderen bestaande uit
een groep industriëlen, academici en experts onder leiding van de gedelegeerd bestuurder van
BASF zou adviezen moeten formuleren voor het industrieel beleid maar deze raad is tot op
heden niet met resultaten gekomen (Knack, 2012). Daarnaast heeft de recentelijke golf van
ontslagen door de sluiting van het Belgische bedrijf Bekaert het vertrouwen dat de Vlaamse
regering het economisch weefsel kan versterken doen afnemen (Het Laatste Nieuws, 2012).
Ook is bekend geworden dat het TINA-fonds dat innovatieve projecten zou moeten
financieren niet zal worden uitgebreid met financiële middelen. De regering had gehoopt op
geld van de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds maar de aanvraag
is afgewezen. Het fonds zou nu niet over de noodzakelijke investeringskracht beschikken (Het
Laatste Nieuws, 2011).
Het internationale handelsbeleid van de Vlaamse regering richt zich sterk op de
internationalisering van KMO’s, op het vergroten van marktaandeel in opkomende
economieën zoals de BRIC-landen en de internationalisering van de dienstensector.
Economische diplomatie en economische missies worden gezien als belangrijke instrumenten
om deze doelstellingen te bereiken. In tegenstelling tot Nederland vermeldt Vlaanderen wel
prioriteit te geven aan de relatie met buurlanden als Nederland. Ook ziet Vlaanderen bepaalde
dossiers omtrent de havens tussen Nederland en Vlaanderen die de nodige aandacht van de
Vlaamse regering zullen vragen.
De Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen heeft een rapport opgesteld over ‘De
bijdrage van internationaal ondernemen aan de welvaart van Vlaanderen’. Het rapport
57
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
ondersteunt
bepaalde
aannames
die
overeenkomen
met
het
Vlaamse
internationaliseringsbeleid. Er zijn bepaalde ontwikkelingen als globalisering gaande
waardoor het economisch zwaartepunt in de wereld zal verschuiven. Het internationaal beleid
moet op deze ontwikkelingen inspelen. Een toename in het aantal bedrijven dat internationaal
gaat opereren is hierbij essentieel. De raad meent dat betere ondersteuning van bedrijven
noodzakelijk is. Economische en politieke diplomatie zijn belangrijke instrumenten voor
handelsbevordering, maar het is belangrijk om een coherente samenwerking op dit vlak met
de betrokken spelers te ontwikkelen. Samenwerking tussen de gewestelijke organisaties ter
bevordering van internationale handel moet worden versterkt. De regering moet in haar
internationaliseringsstrategie voornamelijk inzetten op strategische sectoren/clusters (SARiV,
2011).
Wanneer we het Vlaams economisch beleid en het internationaal handelsbeleid analyseren op
basis van de theorie uit hoofdstuk 1 dan valt een aantal zaken op. Net als in Nederland lijkt er
geen specifieke aandacht te zijn besteed aan het huidige comparatieve voordeel van
Vlaanderen in de formulering van het economische beleid en internationale handelsbeleid. De
Vlaamse regering signaleert bepaalde bedreigingen voor de economie en stelt ambitieuze
doelstellingen om de situatie te verbeteren. Ook wordt er herhaaldelijk gesproken over
clustering van sectoren en speciale aandacht voor deze sectoren. De sectoren worden niet
helder gedefinieerd en lijken niet gebaseerd te zijn op het comparatief voordeel van het
gewest. De Vlaamse uitvoer bestaat voornamelijk uit chemische producten, vervoermaterieel,
machines en toestellen, metaal producten en kunststoffen. De aanwezige productiefactoren in
de regio zijn ingezet in deze productiesectoren en hier behaalt de regio op dit moment de
meeste winst uit. Wanneer er gesproken wordt over veelbelovende clusters worden deze
sectoren echter niet genoemd. Sectoren als Logistech, I-healthtech, Meditech, Nanotech,
Sociotech en Ecotech en productie- en procestechnologie, ICT en Cleantech worden genoemd
niet op basis van hun huidige sterke positie maar omdat men deze sectoren veelbelovend en
op de lange termijn winstgevend acht. De éénmeting laat echter zien dat deze sectoren op dit
moment nog klein zijn in omvang. De theorie van specialisatie van bedrijfsclusters voor een
succesvol economisch beleid komt overeen met de theorie van Nieuwe Economische
Geografie van Paul Krugman. Specialisatie kan leiden tot schaalvoordelen en de
concurrentiekracht van bepaalde regio’s versterken. Hierbij moet er echter al wel potentie zijn
voor een dergelijke regio of cluster om zich tot de beste in zijn specialisatie te kunnen
ontwikkelen. Het is onduidelijk of dit voor de bovengenoemde sectoren is weggelegd.
58
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Dergelijke agglomeraties zijn wel duidelijk aanwezig bij bepaalde havensteden in Vlaanderen
zoals Antwerpen met haar chemisch complex, Gent-Terneuzen dat zich specialiseert op biobased toepassingen en Zeebrugge met haar LNG (liquefied natural gas) terminal. Een grotere
aandacht voor deze bestaande regio’s met een verworven concurrerende positie zou mogelijk
kunnen leiden tot een effectiever economisch en internationaal handelsbeleid voor
Vlaanderen.
Ook is het de vraag of de sterke focus op de BRIC-landen en opkomende economieën de
beste manier is om de beschikbare financiële middelen en energie op het gebied van
internationaal handelsbeleid te besteden. Zoals ook genoemd in hoofdstuk 2 over de
Nederlandse situatie en aanpak op dit punt, laat België nog maar een beperkt exportvolume
naar dergelijke landen zien. Het aandeel van export naar BRIC-landen is 4,73% ten opzichte
van een exportvolume naar Nederland van 10%. Ook is de concurrentie op deze opkomende
markten aanzienlijk. De besteding van middelen aan internationale handel dichter bij huis,
met buurlanden, voor behoud en vergroting van het marktaandeel kan een hoger rendement
opleveren.
Wallonië
Wanneer we het economische beleid en het internationale handelsbeleid van Wallonië
analyseren, valt ook hier een aantal zaken op. Het Marshall plan 2.Groen neemt maatregelen
om de gevolgen van de financiële en economische crisis voor Wallonië te mitigeren.
Daarnaast zien we in Wallonië, net als in Vlaanderen en Nederland dat de focus op
opkomende economieën een prominente rol inneemt in het internationale handelsbeleid van
Wallonië.
Maar er zijn ook verschillen. Het Vlaamse beleidskader is erop gericht om de
concurrentiepositie van een welvarend gewest te versterken en te behouden. De Marshall
plannen voor Wallonië zijn bedoeld om de regio economisch te ontwikkelen en welvarender
te maken na decennia van stagnatie.
De Waalse regering meent dat het Marshall Plan en het Marshall Plan 2.Groen een succes is.
Het is vernieuwend beleid waarbij duidelijke keuzes gemaakt worden. Ook vindt er een
beoordeling plaats van de doelstellingen en resultaten. Het netto-effect van het Marshall plan
op de economische situatie in Wallonië is nog niet geheel te bepalen, maar enkele cijfers
geven een beeld van de positieve uitwerking van het plan. Zo was er bijvoorbeeld sprake van
negatieve economische groei in Wallonië in 2009 als gevolg van de economische crisis. Dit
59
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
cijfer was echter wel enkele procentpunten lager dan in Vlaanderen (-3,1% in Wallonië t.o.v. 3,4% in Vlaanderen). Ook op de middellange termijn lijkt de economische groei zich positief
te evolueren; een gemiddelde van 2,2% in Wallonië over de periode 2009-2015 t.o.v. 2,3 % in
Vlaanderen. De arbeidsparticipatie is in Wallonië tussen 2004 en 2008 gestegen met 2,1% tot
57,2%. In de periode 2005-2010 is een groei van nieuw gestarte ondernemingen te zien van
+14,6%. Ook de uitvoer en het aantal buitenlandse investeringen is de afgelopen jaren
gestegen. Het clusterbeleid met de Pôles de Compétitivité ondersteunt innovatie en brengt
nieuwe producten, processen en diensten op de markt. Sinds 2005 zijn er 176 operationele
projecten ondersteund binnen de clusters en 104 projecten gericht op de ondersteuning van
onderzoek. Inmiddels zijn er 77 patenten ingediend door de competiviteitspolen
(Gouvernement Wallonc, 2011).
Zoals bovenstaand al opgemerkt heeft ook Wallonië de ambitie om middels haar
internationale handelsbeleid haar marktaandeel in opkomende markten te vergroten. Zij hoopt
meer KMO’s aan te zetten tot internationalisering en zet specifiek in op de BRIC landen als
afzetmarkten voor Waalse producten. Het is opmerkelijk dat beide regio’s qua
internationaliseringsagenda een focus leggen op dezelfde prioriteitslanden, terwijl de regio’s
niet of nauwelijks samenwerken in het uitvoeren van deze strategie. De verworven autonomie
van de gewesten op economisch en internationaal handelsbeleid heeft gezorgd voor een diepe
scheiding en zet niet aan tot meer samenwerking. AWEX speelt een belangrijke rol in de
ondersteuning van ondernemers bij internationalisering. Daarnaast organiseert zij ook
economische missies naar opkomende markten. De clustering in de vorm van de
competitiviteispolen lijkt een goede manier om partnerschappen te creëren tussen
bedrijfsleven, kennisinstellingen en onderwijs om zo de concurrentiepositie van bepaalde
sectoren te verbeteren. De competiviteitspolen zijn opgericht rondom sectoren als gezondheid,
logistiek, machinebouw, duurzame chemie, voedingsmiddelen en biotechnologie. Wanneer
we de huidige cijfers over de buitenlandse handel van Wallonië erop naslaan zien we dat deze
sectoren wel degelijk terugkomen in de uitvoer van Wallonië. Farmaceutische producten zijn
goed voor 17% van de uitvoer, oliën en mineralen voor 12%, staalproducten 12%, plastieken
8% en machinebouw en materieel 6% (IWEPSb, 2012). Wallonië heeft met de keuze voor de
competitiviteitspolen gekozen voor productgroepen die een belangrijk aandeel hebben in haar
uitvoer. De productiefactoren zijn toegewezen aan sectoren die voor de regio de meeste winst
opleveren. Hiermee lijkt Wallonië in haar economische beleidskader aandacht te besteden aan
haar comparatieve voordeel. Daarnaast zal de clustering van de sectoren ook voordelen
60
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
opleveren die overeenkomen met de theorie van Nieuwe Economische Geografie zoals
schaalvoordelen. De clusters zullen daarnaast nieuwe arbeidskrachten en investeringen
aantrekken.
De huidige economische situatie in Wallonië wijst er echter wel op dat de regio nog een lange
weg te gaan heeft. Het BBP per capita en de werkloosheidscijfers laten zien dat de regio nog
lange tijd zal moeten investeren in haar economische ontwikkeling. Zelfs voordat de
resultaten van de twee Marshall plannen echt zichtbaar zijn, wordt er al gesproken over een
derde plan dat de regio moet ontwikkelen tot een economische topregio. Het is de vraag of het
Waalse Gewest met oog op de toenemende begrotingsdiscipline en afnemende afdrachten van
de federale overheid de noodzakelijk investeringen in haar economie kan volhouden. Ook zijn
er aanzienlijke investeringen vereist om de economische situatie in het gewest te veranderen.
De bedragen die genoemd worden in de plannen, een kleine 3 miljard euro, lijken te beperkt
om deze doelen te realiseren.
Voor een regio als Wallonië lijkt de focus in haar internationale handelsbeleid voornamelijk
gericht op de BRIC-landen en opkomende economieën, net als bij Nederland en Vlaanderen,
niet voor de hand liggend. Het gewest zal naast deze focus ook haar handelsstrategie kunnen
richten op haar belangrijkste handelspartners, zoals Nederland, Duitsland en Frankrijk, om de
bestaande handelsvolumes te vergroten.
In het volgende hoofdstuk zal een analyse volgen van de overeenkomsten en verschillen in het
Nederlandse, Vlaamse en Waalse economische en internationale handelsbeleid. Daarna zullen
de mogelijkheden onderzocht worden voor de intensivering van de handelsbetrekkingen
tussen Nederland en België. Ook zullen er mogelijkheden worden aangedragen voor
grensoverschrijdende samenwerking om de concurrentiepositie van bepaalde economische
clusters en sectoren te versterken.
61
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Hoofdstuk 4: De analyse, mogelijkheden voor handelsintensivering en
grensoverschrijdende samenwerking tussen Nederland en België
In dit hoofdstuk zal een analyse volgen van de belangrijkste verschillen in het Nederlandse,
het Vlaamse en Waalse economische en internationale handelsbeleid. De analyse zal
antwoord geven op de deelvraag ‘Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het
Nederlandse en Belgische economisch beleid en internationale handelsbeleid?’. Vervolgens
zal er gekeken worden in welke sectoren er ruimte is voor verdere intensivering van de handel
en vergroting van exportvolumes tussen Nederland en België. Daarnaast is er een aantal
dossiers waarin grensoverschrijdende samenwerking van Nederland en België kan leiden tot
de versterking van productiesectoren en productieagglomeraties. Door middel van deze
grensoverschrijdende clustering kunnen Nederland en België hun concurrentiepositie ten
opzichte van derde landen vergroten en zich gezamenlijk positioneren in opkomende markten.
Deze bevindingen zullen leiden tot de beantwoording van de laatste deelvraag ‘Wat zijn de
mogelijkheden voor een toename van handelsbetrekkingen en intensivering van bilaterale
samenwerkingsverbanden tussen Nederland en België en welke voordelen kan dit beide
landen opleveren?’.
4.1 De analyse van overeenkomsten en verschillen in het Nederlandse, Vlaamse en Waalse
economische en internationale handelsbeleid
Voor Nederland is de export naar EU landen van bijzonder groot belang. 74,6% van de totale
export heeft een bestemming binnen de EU. De export naar België bedraagt zo’n 12,1 %. In
Nederland zien we dat door middel van het topsectorenbeleid een gedetailleerd beleidskader
is opgesteld. Dit beleid is tot stand gekomen op de vraag van belangrijke vertegenwoordigers
van het bedrijfsleven zoals VNO-NCW en MKB Nederland. Deze organisaties hebben actief
meegewerkt aan de totstandkoming van het beleid (Interview 1). In het beleid is sprake van
intensieve samenwerking tussen de overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten. Ook is er
bijzondere aandacht voor de MKB onderneming en de internationalisering van het MKB in
het beleidskader. De topsectoren vertegenwoordigen de meest kansrijke sectoren van de
Nederlandse economie. Hiermee hoopt de Nederlandse overheid de ambitieuze doelstelling
van het beleid, namelijk om te behoren tot de top 5 van kenniseconomieën in de wereld te
62
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
kunnen realiseren. De topsectoren omvatten echter niet de gehele economie. Er zijn sectoren
die buiten het topsectorenbeleid vallen (interview 1). Daarnaast laat het rapport van het
Planbureau van de Leefomgeving zien dat een aantal van de topsectoren op dit moment nog
niet tot de Europese top behoort. Het beleid gaat niet uit van het verstrekken van subsidies aan
bedrijven maar zet in op belastingverlagingen om het bedrijfsleven de financiële ruimte te
geven om te investeren in onderwijs en ontwikkeling. In de internationaliseringsagenda wordt
er veel aandacht besteed aan het vergroten van het marktaandeel in opkomende markten zoals
de BRIC-landen. Er is beperkte aandacht voor de handel met een buurland als België. België
is op aandringen van de post in Brussel, tegenwoordig wel aangemerkt als focusland
(Interview 1). De meeste beschikbare financiële middelen en aandacht binnen het
topsectorenbeleid gaat naar de focuslanden.
Het Vlaamse economische beleid heeft eenzelfde doelstelling als het Nederlandse beleid,
namelijk om de winstgevendheid van de economie te behouden en de concurrentiepositie op
wereldmarkten te vergroten. Ook in België als geheel is de export naar EU lidstaten van
bijzonder groot belang, namelijk 72,2%. De export naar Nederland bedraagt zo’n 10%. In het
Vlaamse economische beleidskader zien we eveneens ambitieuze doelstellingen en ligt er in
het internationale handelsbeleid een sterke focus op de BRIC-landen. In 2020 moet de uitvoer
van Vlaanderen naar de snelstgroeiende economieën 10% van de totale uitvoer bedragen.
Vlaanderen wil met name KMO-ondernemingen aanzetten tot internationalisering.
Vlaanderen zet eveneens in op een clusterbeleid om het economische en industriële weefsel in
haar economie te versterken. Dit clusterbeleid is niet in detail gedefinieerd zoals in Nederland.
Er is sprake van een samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten.
Vertegenwoordigers uit deze gebieden zijn opgenomen in verschillende overlegorganen en
platformen. De handelsrelatie met Nederland wordt wel kort genoemd in de Vlaamse
beleidsstukken. De Vlaamse regering ziet in de relatie met Nederland een aantal dossiers dat
van belang is zoals de waterwegen en de verbindingen naar de havens.
Wallonië heeft te maken met een andere uitgangspositie. Door de aanwezigheid van
grondstoffen, was de regio in staat al in de 18e en 19e eeuw een staal- en mijnbouwindustrie
te ontwikkelen. Deze raakte echter in de 20e eeuw ernstig in verval. De regio verarmde sterk
en behoorde tot de meest onderontwikkelde regio’s van Europa. Het Waalse economische
beleid is daarom gericht op hernieuwde economische ontwikkeling en het verbeteren van de
werkgelegenheid. Door middel van verschillende Marshall plannen zet de regio in op een
63
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
economische opleving. De regio heeft op het gebied van industrie en innovatie ook gekozen
voor de oprichting van de Pôles de Compétitivité. Wallonië heeft zes competiviteitspolen
opgericht. De overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen spelen alle drie een belangrijke rol
in deze polen. Het is echter de vraag of dit beleid zal leiden tot de beoogde economische
opleving in Wallonië. De beschikbare financiële middelen lijken te beperkt om een dergelijke
omschakeling te kunnen realiseren. De competitiviteitspolen zijn opgericht in sectoren die een
belangrijk aandeel hebben in de Waalse export. Ook al beschikt Wallonië over een andere
uitgangspositie dan Nederland en Vlaanderen wat betreft haar economische prestaties, toch
heeft de regio in haar internationaliseringsagenda een duidelijke keuze gemaakt om haar
aandacht te richten op de BRIC-landen. Door haar exportstrategie op deze regio te richten,
hoopt zij haar exportvolumes te vergroten. Het Waalse gewest houdt hierbij wel rekening met
de omvang van Waalse exportbedrijven. Het agentschap voor handelsbevordering AWEX
onderhoudt een dicht netwerkt van economisch- en handelsposten in de onmiddellijke
omgeving van België zoals Luxemburg, Lille, Aken en binnenkort Maastricht) om deze
ondernemers passende ondersteuning te kunnen bieden (AWEX, 2012).
Nederland en België hebben te maken met dezelfde uitdagingen voor de toekomst.
Globalisering biedt beide landen vele kansen, maar heeft open economieën ook kwetsbaar
gemaakt. De financiële en economische crisis heeft laten zien hoezeer het functioneren van
banken, bedrijven en instellingen van buitenaf kan worden beïnvloed (Ketelaars, 2011: 24).
Zowel in Nederland als in België is men zich daarnaast gaan realiseren dat een industriële
basis en nationale productie van belang is als aanvulling op de omvangrijke dienstensector in
de landen. De OECD heeft betoogd dat internationaal handelsbeleid een motor kan zijn voor
economische groei in tijden dat stimulering van de economie op grote schaal niet mogelijk is
door strikte budgettaire discipline. Een effectief economisch beleid kan leiden tot de
ontwikkeling van exportgeoriënteerde economische sectoren die kunnen zorgen voor
economische groei (OECD: 2011).
Mondialisering heeft echter ook geleid tot meer concurrentie tussen landen omdat
transportkosten afgenomen zijn en technologische kennis wijder verspreid is. Daarnaast is er
sprake van een verschuiving van de economische verhoudingen. De snelstgroeiende
economieën bevinden zich niet meer in Europa en Noord-Amerika, maar in Azië en ZuidAmerika. De toenemende concurrentie vraagt om een gerichte specialisatie van economische
productie in landen om een niche te kunnen creëren waarin zij een comparatief voordeel
hebben ten opzichte van andere landen. Ook zullen de Nederlandse en de Belgische
64
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
economieën als grondstofintensieve economieën nadelen ondervinden van de toenemende
grondstoffenschaarste. Beide landen zullen mogelijkheden moeten vinden om efficiënter met
de aanwezige grondstoffen om te gaan en om alternatieven voor deze grondstoffen te vinden.
Daarnaast heeft klimaatverandering de wereld gewezen op de noodzaak om de uitstoot van
CO2 en vervuiling te verminderen. Een andere overeenkomstige bedreiging voor de
Nederlandse en Belgische economie is tenslotte de vergrijzende bevolking waar beide landen
mee te maken krijgen. De actieve beroepsbevolking zal afnemen (Ketelaars, 2011: 24-33).
Een krimp van de actieve beroepsbevolking is vooral in bepaalde regio’s in Nederland
zichtbaar (Ketelaars, 2011: 32). Om de arbeidsproductiviteit op peil te houden, zal ingezet
moeten worden op technologische vernieuwing en de verhoging van de kapitaalintensiviteit
van de productie. Bij al deze bedreigingen kunnen grensoverschrijdende samenwerking en de
bundeling van krachten van Nederland en België leiden tot een sterkere positie van bepaalde
productiesectoren op wereldmarkten.
De sterke focus van beide landen op opkomende markten is te verklaren door het
groeipotentieel in deze regio’s en omvang van de markten. Een relatief klein aandeel op deze
markten, kan al leiden tot een groot absoluut exportvolume. Beide landen moeten echter niet
hun belangrijkste handelspartners uit het oog verliezen. In de handelsrelaties tussen Nederland
en België gaat men er vaak van uit dat deze relatie vanzelfsprekend is. Dit is echter niet het
geval. Men zal moeten blijven investeren in deze handelsrelatie. Er is ruimte voor het
vergroten van volumes in bestaande exportsectoren. Daarnaast zijn er ook nieuwe sectoren
waarin kansen zich voor kunnen doen. Wanneer Nederland niet voldoende in blijft spelen op
deze ontwikkelingen, kan het zijn aandeel in België zien teruglopen. Daarnaast wordt de
meeste handel gedreven tussen Nederland en Vlaanderen. Nederland zou nog veel winst
kunnen behalen uit het versterken van zijn handelsrelatie met Wallonië. Deze regio is nog
sterk in ontwikkeling. Veel kansen op deze markt zijn nog onbenut (Interview 1).
We zullen nu eerst gaan kijken naar de mogelijkheden voor het vergroten van de
exportvolumes naar Vlaanderen en Wallonië. Vervolgens zal er aandacht besteed worden aan
de mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking.
4.2 Handelsintensivering in Vlaanderen en Wallonië
De belangrijkste productgroepen in de handel tussen Nederland en België zijn machines en
transportmaterieel,
verwerkte
producten,
chemicaliën,
65
minerale
brandstoffen
en
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
olieproducten. Deze traditionele productgroepen zijn verbonden aan de sectoren logistiek,
chemie en energie en zijn gezamenlijk goed voor 9% van het Nederlandse BNP (Ministerie
EL&I, 2011). Gekeken naar het belang van deze productgroepen in de handel met België lijkt
Nederland met het toekennen van deze productiefactoren uit te gaan met een comparatief
voordeel ten opzichte van andere productiesectoren. Er kunnen mogelijkheden aangewezen
worden voor het vergroten van deze exportvolumes naar België.
Vlaanderen
De bovengenoemde productgroepen zijn in Vlaanderen verbonden met de vraag naar deze
goederen in de havengebieden in de regio. Er zijn kansen voor de vergroting van deze
exportvolumes. De haven van Antwerpen is de tweede grootste haven van Europa met een
overslag van 180 miljoen ton aan goederen in 2010. Op dit moment werkt de haven van
Antwerpen hard aan de ontwikkeling van de haven om ook in de toekomst op efficiënte wijze
te kunnen functioneren. In 2016 zal de Deurganckdoksluis voltooid zijn. Deze sluis is cruciaal
voor de ontwikkeling van de linkeroever van de haven en zal bijdragen aan een beter,
multimodaal en duurzaam goederentransport van de haven naar het achterland (Port of
Antwerp). Deze investeringen als ook een aantrekkende economie zullen leiden tot een groter
aanbod van en een grotere vraag naar chemische producten, brandstoffen en olieproducten. Er
zal ook meer vraag zijn naar logistieke diensten om goederen van en naar de havengebieden te
vervoeren. Naast de haven van Antwerpen, zijn ook de havens van Gent, Zeebrugge en
Oostende sterk in ontwikkeling. Zeebrugge is een relatief jonge haven met een moderne
infrastructuur en een belangrijke terminal voor de opslag van liquefied natural gas (LNG). De
haven specialiseert zich in de behandeling van nieuwe vrachtwagens. Oostende richt zich
daarnaast op diensten die gerelateerd zijn aan offshore en hernieuwbare energieprojecten
(Vlaanderen.be). De haven van Gent zal zich na de aanlegging van de zeesluis bij Terneuzen
verder ontwikkelen wanneer grotere schepen ook de haven kunnen bereiken (Port of Ghent,
2011).
Ook de Nederlandse havengebieden zoals de Rotterdamse haven met de aanleg van de tweede
Maasvlakte (Port of Rotterdam, 2012) en de haven van Vlissingen zijn sterk in ontwikkeling
(Zeeland Seaports, 2012). Dit biedt eveneens mogelijkheden voor de vergroting van
handelsvolumes tussen de Nederlandse en Vlaamse havengebieden.
Nederland beschikt ook een sterke high tech sector. Deze sector is goed voor 6,7% van het
Nederlandse BNP (Ministerie EL&I, 2011). Ook hier lijken de productiefactoren op efficiënte
66
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
wijze te zijn toegekend. Deze productie is gecentreerd in de regio Eindhoven. De levering van
deze producten aan België, voornamelijk Vlaanderen, ligt door de geografische nabijheid voor
de hand (Interview 1). Dergelijke high tech en ICT toepassingen kunnen ingezet worden voor
het oplossen van logistieke problemen in de havengebieden.
De geografische nabijheid als ook de overeenkomsten in taal en cultuur maken dat de
retailsector een sector is waar kansen liggen voor de vergroting van exportvolumes (Interview
1). Grote Nederlandse ketens als Albert Heijn, Kruidvat en Zeeman zijn al bezig met
marktexpansie in Vlaanderen (Interview 1). Albert Heijn zal in 2012 acht winkels in
Vlaanderen openen. Met twee reeds geopende winkels zal het aantal daarmee op tien winkels
komen. Het assortiment is grotendeels hetzelfde als in Nederland, ongeveer 10% van de
producten zijn lokaal (Trends, 2012).
Vergelijkbaar
aan
de
uitbreiding
van
de
retailsector,
is
er
ook
sprake
van
grensoverschrijdende financiële dienstverlening. Zowel ING als ABN AMBO zijn actief op
de Belgische markt. Het heeft echter wel even geduurd voordat deze activiteiten in de markt
gezet werden (Interview 1). Verdere expansie op dit punt kan interessante mogelijkheden
bieden voor de Nederlandse financiële sector.
Ook op het gebied van verkoop via internet lijken er nog veel kansen te liggen voor het
Nederlandse bedrijfsleven in Vlaanderen. De omzet van webwinkels in België was in 2011
ten opzichte van 2010 met 23,8 % gestegen. Met name in de productgroepen meubels en
huishoudelijke artikelen was een grote toename te zien (+21,8%), maar ook huishoudelijke
apparatuur (+14,5%) en elektronica (+12,4) stegen aanzienlijk. Ondanks deze stijgingen loopt
België achter als het gaat om e-commerce in vergelijking met buurlanden als Nederland,
Frankrijk, Duitsland en Engeland. Ook is het aanbod van producten op Belgische websites
beperkt. 65% van de producten waar Belgen naar op zoek zijn, zijn alleen te verkrijgen op
buitenlandse websites. Activiteiten omtrent e-commerce zijn voor Nederlandse ondernemers
relatief gemakkelijk te ontwikkelen door de overeenkomsten in taal. De markt van ecommerce kan ook in Wallonië betreden worden. In dat geval moet de webwinkel echter wel
beschikken over een website in zowel het Nederlands als het Frans (Agentschap NL, 2012: 2,
10-11).
67
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Zowel Nederland als Vlaanderen zijn bezig met de ontwikkeling van initiatieven op het
gebied van E-health (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, 2012, Knack, 2012).
Deze toepassingen zullen door de vergrijzing en stijgende kosten in de zorg in de toekomst
alleen nog maar meer van belang worden. Op het vlak van ICT toepassingen in de zorg
beschikt Nederland over een voorsprong op Vlaanderen. Door de voorsprong die Nederland
heeft op Vlaanderen, zijn er mogelijkheden voor export in deze sector (Interview 1).
Wallonië
In Wallonië liggen er gezien de andere economische situatie en culturele verstandverhouding,
andere mogelijkheden voor de intensivering van de export. Van de handel tussen Nederland
en België, komt maar zo’n 20 tot 30% uit Wallonië (De Tijd, 2012).
Om dit aandeel te vergroten liggen er kansen in de bouwsector in Wallonië, met name als het
gaat om duurzame bouwmaterialen en renovatietechnieken voor het verbeteren van de
energie-efficiëntie (AWEX, 2012). Zoals eerder genoemd heeft de Waalse regering in het
kader van het Marshall plan enkele allianties aangekondigd. Eén van deze allianties is de
Alliance Emploi-Environnement. Door middel van investeringen en het verlenen van
subsidies wil de Waalse regering renovaties uitvoeren en aanmoedigen in publieke gebouwen
en particuliere woningen. De energie-efficiëntie van gebouwen en woningen ligt in Wallonië
ver onder het Europese gemiddelde. Door middel van dit investeringsprogramma wil de
Waalse regering de werkgelegenheid en opdrachten in de bouwsector stimuleren, de
energiekosten van particulieren reduceren en aanzetten tot innovatie in de bouw, specialisatie
in duurzame bouwmaterialen en nieuwe renovatietechnieken. De Waalse bouwsector beschikt
namelijk op dit moment niet over deze expertise (Gouvernement Wallone, 2011). De
Nederlandse bouwsector is wel gespecialiseerd in de productie van duurzame bouwmaterialen
en technieken voor het verhogen van energie-efficiëntie in gebouwen en woningen (Bouwend
Nederland). Ondernemers kunnen deze bouwmaterialen op de markt brengen in Wallonië of
partnerschappen aangaan met Waalse bouwondernemingen om bouwwerkzaamheden uit te
voeren (Agentschap NL, 2011). Deze sector kan daarnaast adviesdiensten aanbieden bij
grootschalige bouwprojecten.
Nederland beschikt ook over twee sterke sectoren op het gebied van agribusiness en
tuinbouw. De topsectoren Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangmaterialen zijn samen goed
voor 5,8% van het Nederlandse BNP (Ministerie EL&I, 2011). In Wallonië is biologische
landbouw sterk in ontwikkeling; 6% van de landbouwgrond in Wallonië wordt op dit moment
68
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
ingezet voor biologische landbouw (CPBio, 2011). Zo’n 15% van de Waalse voedselproductie
wordt geëxporteerd naar Nederland (AWEX, 2012). Sterktes van Nederland centreren zich
voornamelijk rondom het creëren van plantaardige en dierlijke voedselketens, alternatieve
voedingsingrediënten en voedselveiligheid. Ook is de Nederlandse tuinbouw in het Westland
sterk ontwikkeld. Nederland zou deze producten kunnen exporteren naar Wallonië en
adviesdiensten op het gebied van agribusiness kunnen aanbieden (Interview 1).
De eerder genoemde sterke Nederlandse high tech sector kan Wallonië daarnaast voorzien
van hoogwaardige materialen als coatings, innovatief textiel, groene technologie en groene
ICT (Interview 1). Wallonië beschikt over sterke sectoren gericht op lucht- en ruimtevaart, de
maakindustrie en toelevering. Het potentieel van deze sectoren is groot. Een stijging van de
handelsvolumes is daarom in de toekomst aannemelijk. In deze technologisch vergevorderde
sectoren speelt de taalbarrière geen dominante rol omdat de meeste medewerkers Engels
spreken (AWEX, 2012).
Een ander interessant dossier in Wallonië is het transport- en logistieke dossier. Met haar
centrale ligging in Europa en de verbinding met de zeehavens in Vlaanderen, wil Wallonië de
regio Luik ontwikkelen tot de logistieke draaischijf van Europa. Om deze ambitie te realiseren
is begin 2012 een intentieverklaring ondertekend door het Havenbedrijf Rotterdam en de
Haven van Luik (AWEX, 2012). Men wil de mogelijkheden voor een structurele
samenwerking tussen de beide haven verder verkennen (Logistiek, 2012). Nederlandse
transportondernemingen kunnen overwegen om vestgingen te openen in Wallonië om de
vruchten te kunnen plukken van deze ontwikkeling. Adviesbureaus in de logistieke sector
kunnen daarnaast diensten aanbieden in de regio om deze ontwikkeling te ondersteunen.
In combinatie met de mogelijkheden voor vergroting van de exportvolumes naar België werd
eerder al de energiesector genoemd. De energiesector is goed voor 3,4% van het Nederlandse
BNP (Ministerie EL&I, 2011). De Belgische energiemarkt, zowel in Vlaanderen als Wallonië,
werd
lange
tijd
gedomineerd
door
enkele
spelers.
Met
name
Electrabel,
een
dochteronderneming van GDF Suez, beschikt over een sterke positie op de Belgische
energiemarkt. Door discussies over de hoge energieprijzen in België en maatregelen van de
federale regering zoals de bevriezing van de energieprijzen, lijkt de positie van Electrabel
onder druk te staan. De Belgische energieconsument lijkt inmiddels meer geneigd om over te
stappen naar een andere energieleverancier (Het Laatste Nieuws, 2012). Dit maakt België een
69
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
interessante
markt
voor
Nederlandse
energiebedrijven.
De
Nederlandse
groene
energieproducent Eneco zag de afgelopen maanden een sterke toename in het aantal klanten.
Hierbij komt ook het feit dat België mogelijk maken zal krijgen met een tekort aan
elektriciteit wanneer de oudste kerncentrales, Doel 1, Doel 2 en Tihange 1, in 2015 zullen
sluiten. De regering Di Rupo heeft deze beslissing genomen in haar regeerakkoord. De
kernreactoren zullen sluiten mits België tegen die tijd over voldoende andere capaciteit om
haar elektriciteit op te wekken beschikt. Door de onduidelijkheid over deze beslissing heeft
Electrabel aangekondigd de kerncentrales te zullen sluiten. De noodzakelijke investeringen
zijn volgens de energieproducent niet rendabel wanneer de centrales over enkele jaren
gesloten zouden moeten worden (De Standaard, 2012). Dit dossier is politiekgevoelig en
wijzigingen in het beleid kunnen plaatsvinden. De onrust op de energiemarkt en de
onzekerheid over de toekomstige capaciteit bieden echter mogelijkheden voor Nederland.
Door de nieuwe elektriciteitscentrales die momenteel gebouwd worden in Groningen zal
Nederland in de aankomende jaren beschikken over een energievoorschot. Deze positie stelt
Nederland in staat elektriciteit te exporteren naar België.
4.3 Grensoverschrijdende samenwerking
Er zijn verschillende dossiers waarin grensoverschrijdende samenwerking voordelen kan
opleveren voor Nederland en België. Deze mogelijkheden liggen in de sectoren logistiek en
mobiliteit, duurzame chemie, kennis & innovatie, high tech, life sciences & biotechnologie en
duurzame energie (Ketelaars, 2011, interview 1). De industrieën in deze sectoren kunnen hun
krachten bundelen door middel van samenwerking over grenzen heen. Dit kan voordelen
opleveren in de valorisatie van kennis, de ontwikkeling van technologie en de kosten van
productie. Samenwerking kan leiden tot een sterkere concurrentiepositie bij het betreden van
markten in opkomende economieën zoals de BRIC-landen. Grootschalige investeringen op
het gebied van mobiliteit en infrastructuur kunnen gemakkelijker gerealiseerd worden door
middel van een gedeelde inspanning en financiering van beide landen. Door partnerschappen
te sluiten, kunnen Nederland en België ook gezamenlijk aanspraak maken op EU financiering
voor dergelijke projecten.
Vlaanderen
De Nederlandse en de Vlaamse havens zijn tot nu toe in belangrijke mate concurrenten van
elkaar. De havens realiseren zich echter steeds meer dat ze elkaar in de toekomst nodig zullen
hebben en dat er mogelijkheden zijn voor samenwerking (Ketelaars, 2011: 63, interview 1).
70
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
De sterktes van de verschillende havengebieden zijn in grote lijnen complementair en er is
sprake van grote economische verwevenheid. De Nederlandse en Vlaamse stadsgebieden,
havens, autowegen, spoor- en waterwegen zijn met elkaar verknoopt. De Vlaams-Nederlandse
delta wordt in de wereld vaak als één poort tot het Europese continent gezien. Mondiaal
opererende bedrijven zullen vaak niet kiezen tussen Rotterdam of Antwerpen, maar tussen de
Nederlands-Vlaamse delta, Hamburg of Genua. De beide havengebieden zullen een antwoord
moeten formuleren op de snelgroeiende concurrentie van andere havens. Ook zorgt de
toenemende goederenstroom voor een aanzienlijk congestieproblematiek in de delta. De
verwerking van deze goederen en het vervoer naar het achterland in een dichtbevolkte en
verstedelijkte omgeving zal de leefomgeving in deze gebieden onder druk zetten. De
toenemende grondstoffenschaarste en de gevolgen van klimaatverandering vragen daarnaast
om een verduurzaming van de processen en activiteiten van de havengebieden. Een dergelijke
omschakeling van processen draaiende op fossiele brandstoffen naar alternatieve, meer
duurzame bronnen zal voor de Nederlands en Vlaamse havens een uitdaging zijn. Een
uitdaging die zij samen kunnen aangaan wanneer zij hun concurrentiepositie willen behouden.
Gezamenlijke investeringen in onderzoek en het delen van kennis zal een dergelijke
omschakeling van de havengebieden vergemakkelijken (Ketelaars, 2011: 63-64).
Er zijn bestaande samenwerkingsverbanden tussen de Nederlandse en Vlaamse havens zoals
de Vlaams-Nederlandse Delta. Deze organisatie is de opvolger van RijnSchelde Delta
Samenwerkingsorganisatie. Drie Vlaamse provincies, Antwerpen, Oost-Vlaanderen en WestVlaanderen, en drie Nederlandse provincies, Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland, zijn
vertegenwoordigd in dit netwerk. Door middel van deze samenwerking willen de provincies
projecten faciliteren voor de economisch-logistieke ontwikkeling van de regio. De
voorgestelde ontwikkeling van de delta als competitieve en duurzame regio wordt geschetst in
Analyse Delta 2040 (Vlaams-Nederlandse Delta, 2012). Hierin worden de verschillende
krachten van de havengebieden beschreven en de maatregelen die nodig zijn om in 2040 meer
resultaat uit een gezamenlijk strategie te behalen zoals een intermodaal netwerk met
verbindingen
naar
het
achterland,
betere
verbindingen
met
distributieregio’s
en
toegangspoorten, de ontwikkeling van één duurzaam en efficiënt petrochemisch complex door
de aanleg van een pijpleidingenstelsel tussen de havens en de omschakeling naar een bio
based chemie- en energiecomplex6 (Vanelslander ed., 2011: 5-19).
6
Het afvangen van CO2 en het gebruik van deze afvalstof voor nieuwe toepassingen is hierbij van belang.
71
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Ook is er sprake van samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen in de vorm van Bio Base
Europe in de Kanaalzone Gent-Terneuzen (Bio Base Europe, 2012). De Vlaamse ministerpresident Peeters en vice-premier Verhagen openden onlangs de Bio Base Europe Pilot Plant
in Gent en een innovatie- en educatiecentrum op het gebied van biobased economy in
Terneuzen (Rijksoverheid, 2012).
Een ander belangrijk dossier voor samenwerking is het dossier ‘kennis en innovatie’. Een
belangrijke overeenkomst tussen Nederland en Vlaanderen is dat wetenschappelijke en
technologische kennis aanwezig is maar onvoldoende wordt gevaloriseerd. Beide landen
hebben een hoopopgeleide bevolking met hoogwaardige kennis maar de resultaten van
onderzoek worden onvoldoende omgezet in toepassingen voor de maatschappij of het
bedrijfsleven. Zowel Nederland als Vlaanderen beschikken over een goede kennisbasis op het
gebied van chemie, biobased economy en logistiek. In de domeinen havengebieden en
duurzame energie is er sprake van complementariteit.
Beide landen zijn all rounders in de kenniseconomie. Zij doen op alle terreinen mee, maar
beschikken niet over een sector waarin zij tot de absolute top behoren. Ook komen beide
landen niet aan de norm van 3% die volgens de Lissabon doelstellingen van de EU
geïnvesteerd zou moeten worden in onderzoek en ontwikkeling. Nederland gaf in 2012 1,6%
hieraan uit, Vlaanderen zit rond de 2,1%. Met name investeringen in onderzoek en
ontwikkeling van de private sector blijven achter. Mogelijkheden voor samenwerking liggen
dan ook vooral in het gezamenlijk aantrekken van buitenlandse en EU financiering voor
innovatieprojecten. Maar ook het gezamenlijk realiseren van lead plants die kennis kunnen
omzetten naar de maatschappij en kunnen verankeren, kan veel voordelen opleveren
(Ketelaars, 2011: 49-56). Daarnaast kan er ingezet worden op de ontwikkeling van
agglomeraties van productiesectoren over grenzen heen om alle beschikbare kennis, financiële
middelen en beschikbare arbeid te centreren.
Een sector die sterk gekoppeld is aan kennis en innovatie is de high tech sector. Nederland en
Vlaanderen hebben al een samenwerking op dit punt opgezet in de vorm van de joint-venture
van het Vlaamse IMEC en het Nederlandse TNO in het Holst Centre. De beide overheden
zullen zich moeten blijven inzetten om deze organisatie financieel te ondersteunen. Door de
hervormingen van de subsidieregelingen in Nederland, was enige tijd onduidelijk hoe het
Holst Centre van Nederlandse kant gefinancierd zou worden. Inmiddels is bekend gemaakt
dat de regio Eindhoven 10 miljoen beschikbaar stelt voor het Holst Centre. Deze gelden
72
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
komen uit een subsidie die bestemd was voor het project Brainport Avenue (Eindhovens
Dagblad, 2012).
Tenslotte rest er het dossier duurzame energie. De ontwikkeling van duurzame energie is
belangrijk voor Nederland en voor Vlaanderen. Zij moeten inspelen op mondiale
ontwikkelingen als klimaatverandering en grondstoffenschaarste. Daarnaast hebben zij ook
een verplichting ten aanzien van de EU om de EU 2020 doelstellingen voor duurzame
energieconsumptie te behalen. De eerder genoemde Bio Base samenwerking is een goed
voorbeeld van een gezamenlijk initiatief. Op het gebied van zonne- en windenergie zou een
bundeling van krachten eveneens zinvol kunnen zijn. Vlaanderen beschikt over veel kennis op
het gebied van fotovoltaïsche cellen en weet ook veel Europese onderzoeksgelden op dit
gebied binnen te halen. Nederland is daarentegen sterker in de ontwikkeling van offshore
windenergie en het creëren van draagvlak in de maatschappij voor projecten voor de
opwekking van duurzame energie (Ketelaars, 2011: 76-82).
Wallonië
Wallonië bevindt zich in een andere economische situatie dan Nederland en Vlaanderen. De
dossiers voor gezamenlijke en gelijkwaardige samenwerkingsverbanden zijn daardoor iets
beperkter dan in Vlaanderen. Ook kunnen taal en cultuurverschillen een obstakel vormen bij
een intensieve samenwerking. Tenslotte maakt ook de geografische ligging van Wallonië en
de afstand tot Nederland clusteringvorming van productiekernen complexer.
Toch zijn er enkele dossiers waar een samenwerking tussen Nederland en Wallonië verder
onderzocht kan worden. Een dergelijk dossier is life sciences en biotechnologie. Life sciences
is in Nederland goed voor 3,7% van het BNP (Ministerie EL&I, 2011). De Nederlandse
overheid hecht waarde aan de ontwikkeling van deze sector. Deze sector speelt in op de
toenemende behoefte aan zorg van een vergrijzende bevolking. Wallonië beschikt over een
snelgroeiende biotechnologie- en life science sector. BioWin één van de competitiviteitspolen
richt zich op biotechnologie en life sciences. Er zijn zo’n 100 bedrijven in de
biotechnologie/life sciences sector actief in Wallonië. Er zijn 125 onderzoeksinstituten actief
die verbonden zijn aan drie universiteiten. 80% van de biotechnologiebedrijven in Wallonië
richt zich op rode biotechnologie (BioWin). Rode biotechnologie wordt gebruikt voor
medische
toepassingen.
De
Nederlandse
en
Waalse
biotechnologiesectoren
en
onderzoeksinstituten zouden samen kunnen werken, kennis kunnen delen en kennis kunnen
73
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
omzetten naar maatschappelijke toepassingen. De overheden kunnen nadenken over
gezamenlijk financieringsinstrumenten. Bij gezamenlijke projecten kan er aanspraak gemaakt
worden op EU-financiering.
Ook wordt er aanzienlijk geïnvesteerd in samenwerkingsverbanden tussen Nederland en
Wallonië. Zo heeft de Nederlandse Kamer van Koophandel in samenwerking met AWEX een
Nederlands-Waalse Business Club opgericht om ondernemers uit de beide regio’s met elkaar
in contact te brengen. Ook zal in het najaar van 2012 een nieuwe dependance van AWEX
Nederland worden geopend in het Provinciehuis in Maastricht. Deze afdeling zal zich
voornamelijk richten op de mogelijkheden voor handelsintensivering tussen Nederland en
Wallonië. Ook hebben de Nederlandse Minister van Economische Zaken, Landbouw en
Innovatie Verhagen en de Waalse Minister van Economische Zaken Marcourt onlangs een
intentieverklaring ondertekend om de samenwerking tussen de Nederlandse topsectoren en de
zes Waalse competiviteitspolen te verbeteren (AWEX, 2012).
Tenslotte biedt het energiedossier mogelijkheden voor samenwerking tussen Nederland en
België, zowel Vlaanderen als Wallonië. Zowel Nederland als België heeft namelijk de ambitie
om de gasdistributeur van Europa te worden. De Nederlandse gasdistributeur Gasunie en de
Belgische gasdistributeur Fluxys hebben vorig jaar een samenwerking onderzocht omdat de
beide ondernemingen gezamenlijk sterker zouden staan om de Europese gasdistributiemarkt
te veroveren (Gasunie, 2011). Deze gespreken zijn echter stuk gelopen. Toch ligt een
samenwerking nog steeds voor de hand als de beide organisaties hun doelen willen realiseren
(Interview 1). Gezamenlijk zullen de ondernemingen gemakkelijker de aankopen van
gasleidingen in andere delen van Europa kunnen financieren. Een concurrentiestrijd zal
daarentegen de beide organisaties verzwakken. In dit dossier is het noodzakelijk dat de beide
overheden die een aandeel hebben in de ondernemingen een samenwerking aanmoedigen en
ondersteunen.
Dit hoofdstuk heeft een overzicht gegeven van de mogelijkheden voor het vergroten van de
handelsvolumes tussen Nederland en België. Ook zijn er dossiers besproken waarin
grensoverschrijdende en vergaande samenwerking tussen Nederland en België bepaalde
productiesectoren kan versterken en de concurrentiepositie van deze sectoren kan verbeteren.
Het onderzoek zal nu afgesloten worden met de conclusie waarin de antwoorden op de
onderzoeksvragen geformuleerd zullen worden.
74
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Conclusie
In dit onderzoek is aan de hand van een theoretisch kader over internationale handel met
theorieën van David Ricardo en Paul Krugman het economische beleid en het internationale
handelsbeleid van Nederland en België geanalyseerd. In deze conclusie zal een antwoord
geformuleerd worden op de onderzoeksvraag gericht op de case study:
Wat zijn de voordelen voor Nederland en België om in te zetten op verdere intensivering
van bilaterale handelsbetrekkingen en samenwerking?
Met de inzichten van de case study en door de koppeling met het theoretische kader zal dan
vervolgens ook de overkoepelende onderzoeksvraag worden beantwoord:
Wat is het doel van internationaal handelsbeleid in een globaliserende wereld?
Het theoretisch kader
Het theoretisch kader biedt verklaringen voor internationale handel door middel van de
theorie van het comparatieve voordeel. Deze theorie is geformuleerd door David Ricardo in
1815 en later verder uitgewerkt in het Heckscher-Ohlin model. De theorie stelt dat landen hun
productiefactoren zullen toekennen aan de productie van goederen die zij op meest efficiënte
wijze kunnen produceren. In internationale handel zullen landen het goed exporteren waarin
zij een relatief comparatief voordeel hebben ten opzichte van het andere landen. Het goed
waarin zij een relatief comparatief nadeel hebben, zullen zij importeren.
In de jaren 70 worden verschillende aannames in het model van het comparatief voordeel in
twijfel getrokken. Men acht het niet langer aannemelijk dat er geen toenemende opbrengsten
zouden zijn bij de schaalvergroting van productie. Daarnaast ziet men ook in dat het algemeen
evenwichtsmodel geen realistische weergave is van de werkelijkheid. Met de kennis over het
bestaan van schaalvoordelen en uitgaande van een model van monopolistische concurrentie
komt Krugman met een verklaring voor economische activiteit en het ontstaan van
agglomeraties van productie. Dit zou ook een verklaring geven voor het verschijnsel van
handel in dezelfde goederen, zonder duidelijke verschillen in comparatieve voordelen, tussen
landen. Uitgaande van lage transportkosten, factormobiliteit en toenemende opbrengsten door
middel van schaalvoordelen voorziet Krugman dat regio’s zich zullen specialiseren in de
ontwikkeling van een bepaald goed en dat er productiekernen zullen ontstaan. Wanneer deze
ontwikkeling doorzet kan dit leiden tot kern- en periferiegebieden in de wereldeconomie.
75
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Enkele jaren later stelt Krugman zelf echter, dat zijn aanvullingen op de theorie over
internationale handel het concept van het comparatief voordeel niet overbodig heeft gemaakt.
Door globalisering is de handel tussen arbeidsintensieve en kapitaalintensieve landen
wederom toegenomen. Het verklarend vermogen van het comparatief voordeel lijkt hiermee
weer in belang toe te nemen.
De case study
De theorie over internationale handel biedt het kader om vervolgens in een vergelijkende case
study het economische beleid en het internationale handelsbeleid in Nederland en België te
bestuderen. In Nederland wordt het economische beleid vorm gegeven door middel van het
topsectorenbeleid. De tien topsectoren Agro & Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, Life
Sciences & Health, High Tech Systemen & Materialen, Energie, Logistiek, Chemie, Water en
Creatieve Industrie zijn aangemerkt als de sectoren waar de meeste aandacht naar uitgaat
omdat zij kennisintensief en exportgeoriënteerd zijn. Ook kunnen zij een bijdrage leveren aan
het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en hebben deze sectoren te maken met
specifieke wet- en regelgeving. Het topsectorenbeleid gaat uit van een vraaggestuurde aanpak.
Het beleidskader is geformuleerd op aanvraag van en in samenwerking met het bedrijfsleven.
Het beleid voorziet niet in subsidies maar gaat uit van belastingverlagingen voor bedrijven.
Dit zou hen in staat moeten stellen om de noodzakelijke investeringen in onderzoek en
ontwikkeling te kunnen financieren. Ook is er sprake van een intensieve samenwerking tussen
overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen om de doelen van het beleid te realiseren. In
2020 moet Nederland door middel van dit beleid behoren tot de top 5 van kenniseconomieën
in de wereld. De internationaliseringsagenda die gekoppeld is aan het topsectorenbeleid is
voornamelijk gericht op het benutten van kansen in groeimarkten in de BRIC-landen.
Daarnaast wil de overheid de internationalisering van MKB-ondernemingen stimuleren. Ook
de internationaliseringsagenda gaat niet uit van veel subsidies. Er wordt in grote mate gebruik
gemaakt van economische diplomatie. De posten behoren nauw samen te werken met de
teams van de topsectoren om kansen om internationale markten te benutten.
In België is het economische beleid en het internationale handelsbeleid een gewestelijke
bevoegdheid. 80% van het Belgische BNP wordt genereerd in Vlaanderen en Wallonië. Het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest is buiten beschouwing gelaten door haar beperktere aandeel
in het BNP. Ook zou de aanwezigheid van de vele internationale organisaties in Brussel een
76
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
vertekenend beeld kunnen geven van het economische beleid en het internationale
handelsbeleid van het gewest.
De Vlaamse regering heeft in haar regeerakkoord gesteld dat zij een veranderingsproces wil
inzetten in het industriële weefsel van de economie. De economische en financiële crisis heeft
bepaalde zwaktes zoals het verlies aan de concurrentiepositie en de achteruitgang van
bepaalde sectoren in de Vlaamse economie blootgelegd. Door middel van het programma
‘Vlaanderen in Actie’ en de concrete doelstellingen van het Pact 2020 wil de regering de
Vlaamse uitvoer naar snelgroeiende markten in 2020 hebben verhoogd naar 10% van de totale
uitvoer. Ook moet 3% van het BNP geïnvesteerd worden in onderzoek en ontwikkeling. Om
het industriële weefsel van de economie te versterken is het Witboek ‘Een nieuw industrieel
beleid (NIB) voor Vlaanderen’ geformuleerd. Dit beleidskader voorziet in de Fabriek van de
Toekomst, een productie- en dienstenbedrijf voor de ontwikkeling en valorisatie van kennis,
een
competentie-
en
arbeidsmarktbeleid,
en
industrieel
innovatiebeleid
en
een
infrastructuurbeleid. Het NIB gaat ook uit van een clusterbeleid om vernieuwing binnen
clusters te versterken en nieuwe clusters te stimuleren. De clusters zijn echter nog niet helder
gedefinieerd.
In het internationale handelsbeleid van Vlaanderen is net als in Nederland veel aandacht voor
opkomende economieën en groeimarkten zoals de BRIC-landen. Het aantal KMOondernemingen dat internationaliseert zal moeten worden verdubbeld, vooral in de
dienstensector en strategische sectoren. Economische diplomatie zal worden ingezet om deze
doelen te bereiken. Hierin zal met name de Minister-President Kris Peeters een actieve rol
spelen.
Wallonië heeft te maken met een andere economische situatie dan Nederland en Vlaanderen.
Na een vroege industrialisering is de staal- en mijnbouwindustrie in Wallonië in de 20e eeuw
in verval geraakt. Het economische beleid in Wallonië is dan ook voornamelijk gericht op
economische opleving. Door middel van verschillende Marshall plannen investeert Wallonië
in het creëren van werkgelegenheid en in onderzoek en ontwikkeling. Ook heeft zij
verschillende competiviteitspolen opgericht in kansrijke sectoren. BioWin, WagrALIM,
Logistics in Wallonia, Sky Wallonie, Mechatech en Greenwin richten zich op onderzoek naar
en de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. In deze polen is er sprake van een
samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Het Waalse gewest wil
door middel van de Marshall plannen economische opleving en vooruitgang in de regio
creëren. De beschikbare financiële middelen zijn echter beperkt. Het is daarom onduidelijk of
77
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
de gestelde doelen met deze middelen in de huidige economische tijd en wanneer de gevolgen
van de federale financieringswet voor het Waalse gewest merkbaar worden, gerealiseerd
kunnen worden.
Ook al heeft Wallonië te maken met een andere economische situatie kiest zij toch voor een
internationaliseringsstrategie die gericht is op de BRIC-landen. Hierbij is wederom aandacht
voor de KMO onderneming en worden er maatregelen genomen om deze ondernemingen aan
te zetten tot internationalisering. Wallonië houdt bij deze strategie gericht op de BRIC-landen
wel nadrukkelijk rekening met de omvang van de Waalse ondernemingen. Een optimaal
gebruik van de EU structuurfondsen is voor Wallonië van belang om haar plannen voor
economische ontwikkeling te realiseren. Wallonië kiest daarnaast op internationaal gebied
voor een samenwerking met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het is opvallend dat de Waalse en de Vlaamse beleidskaders overeenkomsten vertonen maar
dat er geen sprake is van noemenswaardige samenwerking en overleg om de uitvoering van
de beide strategieën te bevorderen.
Er
is
een
aantal
overeenkomsten
in
de
economische
beleidskaders
en
de
internationaliseringsagenda’s van Nederland en België. Beide richten zich in sterke mate op
opkomende markten, voornamelijk in de BRIC-landen. Ook er is veel aandacht voor de MKB
of KMO ondernemingen. Deze bedrijven moeten meer gestimuleerd worden tot
internationalisering; ook moet ingezet worden op de internationalisering van diensten. In alle
drie de beleidskaders wordt er aandacht besteed aan een clusterbeleid om de aandacht en de
middelen te centreren rondom sectoren die het meest veelbelovend zouden zijn. De
verdediging voor deze sectoren lijkt niet in alle gevallen te berusten op een aanwezig
comparatief voordeel. Men gaat ervan uit dat de inzet in deze sectoren kan leiden tot een
ontwikkeling van sterke sectoren en een goede concurrentiepositie in de toekomst. In de
Waalse situatie lijkt de keuze voor de competiviteitspolen nog het meeste overeen te komen
met een bestaand comparatief voordeel, omdat de gekozen sectoren een belangrijk aandeel
hebben in de huidige Waalse export.
De keuze voor de BRIC-landen in de internationaliseringsagenda wordt ingegeven door de
verwachte aanzienlijke groei van deze markten en de enorme omvang van deze afzetmarkten.
Een klein marktaandeel op deze markten zou al kunnen leiden tot aanzienlijke winsten. Toch
is de export naar EU landen voor zowel Nederland als België erg belangrijk. Meer dan 70%
wordt er in beide landen geëxporteerd naar de EU. Ook de handelsbetrekkingen tussen de
78
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
buurlanden zijn niet te verwaarlozen. Respectievelijk 12,1% (Nederland) en 10 % (België)
van de totale export heeft een bestemming in het buurland. Deze handelsrelatie is niet
vanzelfsprekend. Het zal nodig zijn om te blijven investeren in deze relatie om dit
marktaandeel te behouden. Ook kunnen ontwikkelingen in de economieën in de landen,
aangezwengeld door hun economische beleidskaders, leiden tot nieuwe sectoren en producten
die nieuwe kansen voor handel kunnen opleveren.
De kansen voor de intensivering van bilaterale handel
In hoofdstuk 4 zijn deze nieuwe kansen voor handel geanalyseerd. Voor handelsintensivering
tussen Nederland en Vlaanderen is er ruimte om de handel in de traditionele productgroepen
verbonden aan de havens te vergroten. De handel in machines en transportmaterieel,
verwerkte producten, chemicaliën, minerale brandstoffen en olieproducten zullen kunnen
toenemen
door
ontwikkelingen
in
de
Vlaamse
havengebieden.
De haven van Antwerpen is bezig met de ontwikkeling van haar linkeroever, maar ook de
havens van Gent, Zeebrugge en Oostende zijn sterk in ontwikkeling. Dit zal de vraag naar de
bovengenoemde producten maar ook naar aanverwante logistieke diensten doen toenemen.
Ook in de sectoren high tech, retail, financiële dienstverlening, e-commerce, ICT & E-health
liggen mogelijkheden voor het vergroten van de handelsvolumes tussen Nederland en
Vlaanderen.
In Wallonië zijn er exportmogelijkheden voor Nederlandse ondernemers in de bouwsector. De
Waalse overheid heeft een plan gelanceerd om de renovatie van publieke gebouwen en
woningen te stimuleren. De overheid wil de energie-efficiëntie van het Waalse woningbezit
verbeteren en de energiekosten voor bedrijven en gezinnen verlagen. De Nederlandse
bouwsector beschikt over expertise in duurzame renovatieprojecten en duurzame
bouwmaterialen. Zij kan haar goederen en diensten aanbieden in Wallonië.
Ook zijn er mogelijkheden voor exportvergroting in de agribusiness en tuinbouw. Nederland
beschikt hier eveneens over een comparatief voordeel ten opzichte van Wallonië. Door middel
van bilaterale handel zullen deze producten en diensten ook in Wallonië kunnen worden
afgenomen.
Ook in de high tech sector zijn er mogelijkheden voor handelsintensivering. De Nederlandse
topsector kan bepaalde ICT diensten en materialen aanleveren. De Waalse cluster voor luchten ruimtevaart beschikt daarnaast over specifieke kennis die voor Nederland interessant kan
79
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
zijn. In deze sector zal de taalbarrière geen rol spelen, omdat er voornamelijk Engels
gesproken wordt.
Er is nog een ander interessant dossier voor het vergroten van de handel met Wallonië.
Wallonië wil de regio Luik ontwikkelen tot logistieke draaischijf van Europa. De regio
beschikt door haar verbinding met de havens en haar centrale positie in Europa over een
goede uitgangspositie. De Nederlandse transportsector kan overwegen vestigingen te openen
in deze regio. Ook kunnen logistieke- en adviesdiensten worden aangeboden. Bepaalde
samenwerking is reeds gestart; zo hebben het Havenbedrijf Rotterdam en de Haven van Luik
onlangs een verklaring ondertekend waarin zij zeggen de mogelijkheden voor samenwerking
tussen de haven te zullen gaan verkennen.
Intensieve grensoverschrijdende samenwerking
Nederland en België ondervinden als open economieën de voordelen van internationale
handel. Globalisering heeft echter ook gezorgd voor toegenomen concurrentie van andere
regio’s en economieën. Beide landen kampen met een concurrentiepositie die onder druk
staat. In de beleidskaders worden ambitieuze doelen gelanceerd. Het huidige financiële
klimaat en de druk op de overheidsfinanciën maakt echt ook dat er beperkte middelen
beschikbaar zijn. De belangrijkste sectoren in Nederland en België vertonen veel
overeenkomsten maar kunnen ook aanvullend zijn. De ligging van deze sectoren bij de
gemeenschappelijke
grens
maakt
dat
een
intensieve
samenwerking
en
zelfs
grensoverschrijdende clustering van deze sectoren interessante voordelen voor beide landen
kunnen opleveren. Financiële middelen, expertise en de beschikbare arbeid kunnen worden
gecentreerd in agglomeraties. Door de bundeling van krachten kan een sterkere
concurrentiepositie op wereldmarkten worden bereikt. De landen kunnen een gezamenlijke
strategie formuleren om groeimarkten te betreden. Voor de hand liggende dossiers voor een
dergelijke samenwerking zijn de havens, kennis en innovatie, high tech samenwerking en
energie. Door de geografische ligging en overeenkomsten in taal en cultuur zijn de
mogelijkheden voor samenwerking veelzijdiger in Vlaanderen dan in Wallonië. De
samenwerking in de Vlaams-Nederlands delta zou kunnen leiden tot gezamenlijke
investeringen in een intermodaal netwerk van transportverbindingen over de weg, het spoor
en het water. Ook de ontwikkeling van één petrochemisch complex door de aanleg van een
pijpleidingenstelsel tussen alle Vlaamse en Nederlandse havens en de omschakeling naar een
bio based energie- en chemiecomplex zijn interessante voorbeelden voor samenwerking. Om
de concurrentiepositie van de Vlaams-Nederlandse delta in de toekomst te behouden zullen
80
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
deze investeringen noodzakelijk zijn, waarbij een gezamenlijke aanpak het hoogste rendement
zal opleveren.
In Wallonië wordt er de laatste jaren aanzienlijk geïnvesteerd in samenwerkingsverbanden.
Dit is te zien aan de verschillende afdelingen van handelsagentschappen die in beide regio’s
zijn opgericht. Ook moet de Nederlands-Waalse Business club ondernemers uit de regio’s met
elkaar in contact brengen. Ook op het niveau van de bewindslieden is de intentie uitgesproken
voor
meer
samenwerking
tussen
de
Nederlandse
topsectoren
en
de
Waalse
competitiviteitsclusters. De mogelijkheden voor samenwerking lijken vooral veelbelovend in
de biotechnologie en life science sector.
De beantwoording van de onderzoeksvragen
Wanneer we terugkeren naar de onderzoeksvraag gericht op de case study:
‘Wat zijn de voordelen voor Nederland en België om in te zetten op verdere intensivering van
bilaterale handelsbetrekkingen en samenwerking?’ zien we op basis van het onderzoek dat de
voordelen groot zijn en dat deze voordelen te behalen zijn in verschillende dossiers. Door
veranderingen in beide economieën is er ruimte voor handelsintensivering en zijn er
mogelijkheden om de export te vergroten. Op het gebied van samenwerking zien we eveneens
grote voordelen die behaald kunnen worden. Daarnaast zullen deze stappen ook noodzakelijk
zijn om in de huidige economische tijd de concurrentiepositie en economische ontwikkeling
in beide landen ten opzichte van opkomende economieën te versterken.
Dit brengt ons ook bij de overkoepelende onderzoeksvraag:
‘Wat is het doel van internationaal handelsbeleid in een globaliserende wereld?’
Dit onderzoek heeft laten zien dat het belang van internationaal handelsbeleid in een
globaliserende wereld alleen maar is toegenomen. Internationale handel geeft landen de
mogelijkheden door middel van een doeltreffende toekenning van productiefactoren
economische groei op basis van export te genereren. Voor open economieën als Nederland en
België is dit bijzonder van belang om hun winstgevendheid in de toekomst te behouden. De
complexiteit van internationale handel is echter ook toegenomen. Door de wereldwijde
verbondenheid van markten, de snelheid van technologische ontwikkelingen en de
verscheidenheid in producten en diensten is het moeilijk, zo niet onmogelijk om een
beleidskader te ontwikkelen dat het comparatieve voordeel van een land ten opzichte van
anderen optimaal cultiveert. Ook is van tevoren niet te voorspellen op welke ontwikkelingen
een beleidskader zal moeten inspelen, gezien de veranderingen in de economische situatie en
technologische vernieuwing. Toch lijkt het wel wenselijk om bij de ontwikkeling van
81
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
economisch beleid en internationaal handelsbeleid uit te gaan van het bestaande comparatieve
voordeel. Het lijkt niet aannemelijk dat in de huidige competitieve economische situatie het
comparatieve voordeel in zogenaamde potentiële sectoren nog ontwikkeld kan worden
wanneer er al sprake is van een aanzienlijke achterstand.
Mogelijkheden voor toekomstig onderzoek
Voor Nederland en België lijkt de bundeling van krachten in de sectoren havens, logistiek,
kennis & innovatie, high tech en energie de beste vooruitzichten te geven om hun
concurrentiepositie en economische activiteit te behouden en zo mogelijk te versterken. De
productiekernen liggen geografisch al relatief dicht bij elkaar. Een concurrentiestrijd zal beide
regio’s verzwakken waardoor zij de strijd met mondiale spelers zullen verliezen. Een
gezamenlijke internationaliseringsstrategie gericht op het betreden van opkomende markten
als de BRIC-landen en de export van producten gebaseerd op het comparatieve voordeel van
beide landen zal het beste resultaat opleveren. Voor een dergelijke strategie is een uitvoerige
analyse van de comparatieve voordelen van de landen ten opzichte van groeimarkten
noodzakelijk. Ook is een overzicht van de actieve spelers in deze markten wenselijk om het
comparatieve voor- of nadeel ten opzichte van deze concurrenten te bepalen. Deze analyse
viel buiten het kader van dit onderzoek maar vormt een uitstekend beginpunt voor een nieuw
onderzoeksproject.
82
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Bibliografie
Artikelen
Agentschap voor Buitenlandse Handel, ‘Belgium’s foreign trade 2011’, mei 2012.
Agentschap voor Buitenlandse Handel, ‘De BRIC-landen’, 2009.
Agentschap voor Buitenlandse Handel, ‘Handelsbetrekkingen van België met Nederland’, mei
2011.
Brakman, S. en H. Garrets, ‘Locatie en concurrentie: inleiding tot de preadviezen’, 2003.
Brander, J., & B. Spencer, ‘Export Subsidies and International Market Share Rivalry’,
Journal of International Economics, 1985.
Deardoff, A., ‘Comparative advantage: The theory behind measurement’, OECD Publishing,
2011.
Dixit, A., ‘Optimal Trade and Industrial Policy for the U.S. Automobile Industry’, in
Feenstra, R., ed., Empirical Research in International Trade, Cambridge: Nisbet, 1980.
ESB (Economische Statistische Berichten) Internationaal, ‘Canon deel 3: internationale en
ontwikkelingseconomie’, Jaargang 97 (4633), april 2012.
Groot, S., H. Groot, A. Lejour & J. Möhlmann, ‘The rise of the BRIC countries and
its impact on the Dutch economy’, CPB Background document, November 2011.
Ketelaars, P., ‘De Lage Landen 2020-2040, Vlaams-Nederlandse strategische economische
samenwerking op middellange termijn, Steunpunt Buitenlands Beleid, juli 2011.
Knaap, T., ‘De theorie van de nieuwe economische geografie’, ESB, juli 2007.
Kowalski, P. & S. Stone, ‘Breaking through on trade: how a changing world dynamic affects
policy’, OECD Publishing, 2011.
Krugman, P., ‘Increasing Returns and Economic Geography’, Journal of Political Economy,
Vol. 99, No. 3, 1991.
Krugman, P., ‘Is Free Trade Passé?’, The Journal of Economic Perspectives, Vol. 1, No. 2,
1987.
83
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Krugman, P., ‘The Increasing Returns Revolution in Trade and Geography’, American
Economic Review, Vol. 99, No. 3, 2009.
Lin, J. & H. Chang, ‘DPR Debate, Should Industrial Policy in Developing Countries
Conform to Comparative Advantage or Defy it? A Debate Between Justin Lin and Ha-Joon
Chang’, Development Policy Review, Vol. 27, No. 5, 2009.
Raspe, O., A. Weterings & M. Thissen, ‘De internationale concurrentiepositie van de
topsectoren’, Planbureau voor de Leefomgeving, 8 maart 2012.
Samuelson, P., ‘International Trade and the Equalisation of Factor Prices’, The Economic
Journal, Vol. 58, No. 230, 1948.
Stolwijk, H., ‘Internationale handel, economische groei en duurzaamheid’, CPB Boek 3:
“Monitor Duurzaam Nederland 2011, September 2011.
Stone, S., R. Cavazos Cepeda & A. Jankowska, ‘Have Changes in factor endowments been
reflected in trade patterns?’, OECD Publishing, 2011.
Subasat, T., ‘What Does the Heckscher-Ohlin Model Contribute to International
Trade Theory? A Critical Assessment’, Review of Radical Political Economics, Vol. 35, No.
148, 2003.
Vanelslander, T., B. Kuipers, J. Hintjens & M. van de Horst, ‘Ruimtelijk-economische en
logistieke analyse: de Vlaams-Nederlandse Delta in 2040’, Universiteit Antwerpen / Erasmus
Universiteit Rotterdam, 16 december 2011.
Beleidsstukken
De Vlaamse Overheid,
a) ‘De Vlaamse Regering 2009-2014; Een daadkrachtig Vlaanderen in Beslissende tijden,
Voor een vernieuwende, duurzame, en warme samenleving’, juli 2009.
b) De Vlaamse Overheid, ‘Beleidsnota 2009-2014 Buitenlands Beleid, Internationaal
Ondernemen en Ontwikkelingssamenwerking’, november 2009.
De Vlaamse Overheid, ‘Witboek, Een nieuw industrieel beleid voor Vlaanderen’, mei 2011.
Gouvernement Wallone, ‘Plan pluriannuel de la 1ière Alliance Emploi-Environnement’, Plan
Marshall 2.Vert, 2011.
Gouvernement Wallon’, Streven naar uitmuntendheid, Plan Marshall 2.Vert, 2009.
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I):
a) ‘Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid’, 4 februari 2011.
b) ‘Naar de top: het bedrijvenbeleid in actie(s)’, 13 september 2011.
c) ‘Buitenlandse Markten, Nederlandse Kansen’, BEB/IO / 11091633, 24 juni 2011.
Regeerakkoord VVD-CDA, ‘Vrijheid en Verantwoordelijkheid’, 30 september 2010.
84
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen (SARiV), ‘De Bijdrage van
Internationaal Ondernemen aan de Welvaart van Vlaanderen, Nieuwe trends en
mogelijkheden voor Vlaanderen, Advies 2011/17, augustus 2011.
Vlaams Parlement, ‘Beleidsbrief Buitenlands Beleid, Internationaal Ondernemen
en Ontwikkelingssamenwerking, Beleidsprioriteiten 2011-2012’, ingediend door de heer Kris
Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie,
Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, 1302 (2011-2012) – Nr. 1
21 oktober 2011.
Boeken
Baldwin, R. & C. Wyplosz, The Economics of European Integration, the McGraw-Hill
Companies, 2004.
Delmartino, F., en K. Deschouwer, ‘Grondslagen van het Federalisme’ in: Federalisme,
Staatkundig, politiek en economisch, MAKLU uitgevers, 1994.
Holton, R., Globalisation and the Nation State, Palgrave Macmillan, second edition, 2011.
Leamer, E., Sources of International Comparative Advantage, The MIT Press, 1984.
OECD, Globalisation, Comparative Advantage and the Changing Dynamics of Trade, OECD
Publishing, 2011.
Internetpublicaties
Agentschap NL, ‘België E-tailing’, mei 2011,
http://www.agentschapnl.nl/sites/default/files/bijlagen/Belgie-E-tailing.pdf, geraadpleegd op
19 juni 2012.
Agentschap NL, ‘België: Wallonië stimuleert energiezuinige renovaties’, 12 december 2011,
http://www.agentschapnl.nl/actueel/nieuws/belgi%C3%AB-walloni%C3%AB-stimuleertenergiezuinige-renovaties, geraadpleegd op 19 juni 2012.
Berkel van, F., C. Lemmens-Dirix & J. Roos, ‘MKB goed voor 60 procent van de
exportwaarde’, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/internationalehandel/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-exportaandeel-mkb-2009.htm, 7 mei 2012,
geraadpleegd op 23 mei 2012.
CBS, ‘Export blijft motor achter economische groei’, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/macro-economie/publicaties/dne/bestedingen/archief/2011/2011-03-24-03ne-btxt.htm, 24 maart 2011, geraadpleegd op 23 mei 2012.
85
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
CBS, ‘Internationale handel, top-tien stijgers en dalers’, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/internationale-handel/cijfers/extra/internationale-handel-top-tien.htm,
februari 2012, geraadpleegd 23 mei 2012.
CBS, ‘Groei export iets hoger’, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/internationalehandel/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-05-15-m02.htm, 15 mei 2012, geraadpleegd
op 23 mei 2012.
Deschouwer, K. en P. Van Parijs, ‘Federale Kiesring: Nu of Nooit’, De Standaard, 22 juli
2011.
De Standaard, ‘Regeringstop buigt zich volgende week over kernuitstap’, 18 juni 2012
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120618_134&word=energie,
geraadpleegd op 21 juni 2012.
De Standaard, ‘Rudy Demotte richt de blik op 'Horizon 2022’, 27 januari 2012,
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=GF3LE88G
De Tijd, ‘Soete aan Lieten: 'Snoei Vlaams innovatiebos'’, mei 2012,
http://www.tijd.be/nieuws/politiek_economie_belgie/Soete_aan_Lieten_Snoei_Vlaams_innov
atiebos.9189348-3137.art, geraadpleegd op 21 juni 2012.
De Tijd, ‘Wereld lust Vlaamse exportproducten’, 17 januari 2012,
http://www.tijd.be/nieuws/politiek_economie_belgie/Wereld_lust_Vlaamse_exportproducten.
9148868-3137.art, geraadpleegd op 19 juni 2012.
Eindhovens Dagblad, ‘Regio steunt Holst Centre met 10 miljoen’, 2 april 2012,
http://www.ed.nl/economie/10780919/Regio-steunt-Holst-Centre-met-10-miljoen.ece,
geraadpleegd op 21 juni 2012.
Het Laatste Nieuws, ‘Electrabel verliest terrein op Vlaamse elektriciteitsmarkt’, 15 maart
2012,
http://www.hln.be/hln/nl/942/Economie/article/detail/1409210/2012/03/15/Electrabelverliest-terrein-op-Vlaamse-elektriciteitsmarkt.dhtml, geraadpleegd op 21 juni 2012.
Het Laatste Nieuws, ‘Europa wil niet investeren in Vlaams TINA-fonds’, december 2011,
http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/1360344/2011/12/09/Europa-wil-nietinvesteren-in-Vlaams-TINA-fonds.dhtml, 4 juni 2012.
Het Laatste Nieuws, ‘Groen wil hoorzittingen over toekomst industriële tewerkstelling in
Vlaanderen’, februari 2012,
http://www.hln.be/hln/nl/957/Belgie/article/detail/1390083/2012/02/04/Groen-wilhoorzittingen-over-toekomst-industriele-tewerkstelling-in-Vlaanderen.dhtml, 4 juni 2012.
Itinéraires Bio, ‘Le magazine de tous les acteurs du bio’, juli 2011,
http://www.cebio.be/documents_telechargeables/itineraire_bio_juillet2011.pdf, geraadpleegd
op 21 juni 2012.
Knack, ‘Krijtlijnen voor Vlaamse eHealth uitgezet’, 22 februari 2012,
86
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
http://datanews.knack.be/ict/krijtlijnen-voor-vlaamse-ehealth-uitgezet/article4000048662450.htm#, geraadpleegd op 21 juni 2012.
Knack.be, ‘Peeters wil in juni tussenbalans van Vlaamse Industrieraad’, mei 2012,
http://www.knack.be/belga-politiek/peeters-wil-in-juni-tussenbalans-van-vlaamseindustrieraad/article-4000093558792.htm, geraadpleegd op 4 juni 2012.
Logistiek, ‘Havens Rotterdam en Luik verkennen structurele samenwerking’, 1 maart 2012,
http://www.logistiek.nl/Distributie/multimodaal-transport/2012/3/Havens-Rotterdam-en-Luikverkennen-structurele-samenwerking--LOGNWS112946W/, geraadpleegd op 28 juni 2012.
NOS, ‘CBS: Nederland uit recessie’, 26 juni 2012, http://nos.nl/artikel/388228-nederland-uitrecessie.html, geraadpleegd op 1 juli 2012.
Packbier, W., ‘België: aandeel invoer onder de 10 procent in 2010’, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/internationale-handel/publicaties/belangrijkste-handelspartnersnederland/archief/2011/2010-ih-belgie-art.htm, 6 januari 2012, geraadpleegd op 23 mei 2012.
Packbier, W., ‘Nederland exporteert steeds meer naar de andere Benelux-landen’,
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/internationalehandel/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-2872-wm.htm, 31 augustus 2009.
Rijksoverheid, ‘Minister-president Peeters en vice-premier Verhagen bezoeken samen Gent
en Terneuzen’, 7 juni 2012, http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/persberichten/2012/06/07/minister-president-peeters-en-vice-premier-verhagenbezoeken-samen-gent-en-terneuzen.html, geraadpleegd op 21 juni 2012.
Rijksoverheid, ‘Minister Schippers start permanente e-Health monitor’, 7 juni 2012,
http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2012/06/07/minister-schippers-start-permanente-e-healthmonitor.html, geraadpleegd op 21 juni 2012
Trends, ‘Albert Heijn neemt Colruyt in het vizier’, 18 januari 2012
http://trends.knack.be/economie/nieuws/bedrijven/albert-heijn-neemt-colruyt-in-hetvizier/article-4000031612755.htm, geraadpleegd op 19 juni 2012.
Trends, ‘Elektriciteit in België duurder dan in buurlanden’, 15 maar 2012,
http://ikgabouwen.knack.be/bouwen-renovatie/nieuws/elektriciteit-in-belgie-duurder-dan-inbuurlanden/article-4000067220288.htm, geraadpleegd op 3 juni 2012.
Vlaanderen in Actie, ‘Samenvatting eenmeting Pact 2020 (2011),
http://ikdoe.vlaandereninactie.be/wp-content/uploads/2011/02/Samenvatting-eenmeting2011.pdf, geraadpleegd op 4 juni 2012.
Interviews
Interview 1: Interview Nederlandse Ambassade Brussel,
Sander Cohen – Plaatsvervangend CdP/Hoofd afdeling Economie en Handel, vrijdag 8 juni
2012.
87
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Statistieken
Centraal Bureau voor Statistiek
De Nederlandse Bank
Dialogic
Economist Intelligence Unit
Landbouw Economische Instituut
L’Institut Wallon de l’Évaluation, de la Prospective et de la Statistique
Verstrekte informatie op aanvraag
Agence Wallonne à l'Exportation et aux Investissements Etrangers (AWEX), beantwoording
toegezonden vragenlijst, 28 juni 2012.
Contactpersoon AWEX: Dhr. Robert Dewuffel-Dessart, Economische en Handelsraad,
directeur van de Economische en handelsvertegenwoordiging
voor Wallonië bij de Ambassade van België in Nederland
Flanders Investment & Trade, presentatie ‘Vlaanderen.... inspireert’, 6 juni 2012.
Contactpersoon bij Flanders Investment & Trade: Katharina Desmet
Ambassade van België / Economische en Handelsvertegenwoordiging van Vlaanderen.
Websites
Bio Base Europe, http://www.bbeu.org/nl/over-bio-base-europe, geraadpleegd op 21 juni
2012.
BioWin, http://www.biowin.org/biowin/fr/5408-home.html, geraadpleegd op 21 juni 2012.
Bouwend Nederland,
http://www.bouwendnederland.nl/web/speerpunten/duurzaamheid/Pages/default.aspx,
geraadpleegd op 19 juni 2012
Business.Belgium.be, ‘Investeren in Wallonië’, 2012,
http://business.belgium.be/nl/investeren_in_belgie/3_aantrekkelijke_regios/wallonie/,
geraadpleegd op 3 juni 2012.
Economist Intelligence Unit, ‘Netherlands’, http://country.eiu.com/Netherlands, geraadpleegd
op 23 mei 2012.
Gasunie, ‘Gasunie en Fluxys onderzoeken samenwerking’, 11 april 2011,
http://www.gasunie.nl/nieuws/gasunie-en-fluxys-onderzoekensamenwerking?year=2011&page=2, geraadpleegd op 21 juni 2012.
88
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Gouvernement de la Fédération Wallonie-Bruxelles, ‘Relations internationales’,
http://gouvernement.cfwb.be/competences-de-la-federation-wallonie-bruxelles/relationsinternationales, geraadpleegd op 4 juni 2012.
Gouvernement Wallon,
a)‘Commerce extérieur’, http://gouvernement.wallonie.be/competences-du-gouvernementwallon/commerce-exterieur, geraadpleegd op 4 juni 2012.
b) ‘Projet de contrat de gestion entre la Wallonie et l’AWEx 2011–2016’, september 2011,
http://gouvernement.wallonie.be/projet-de-contrat-de-gestion-entre-la-wallonie-et-l-awex2011-2016, geraadpleegd 4 juni 2012.
c) ‘PM2.vert : Suivi, adaptations, nouveautés’, mei 2011,
http://gouvernement.wallonie.be/plan-marshall-2vert-suivi-adaptations-nouveaut-s-26-05-11,
geraadpleegd op 4 juni 2012.
Intelligent Community Forum, ‘ICF Names Eindhoven Region of the Netherlands as its
Intelligent Community of the Year 2011’, 3 juni 2011,
http://www.intelligentcommunity.org/index.php?src=news&srctype=detail&category=Partner
%20News&refno=629, geraadpleegd op 22 juni 2012.
Intelligent Community Forum, Intelligent Community Indicators, 2012,
https://www.intelligentcommunity.org/index.php?src=gendocs&ref=Research_Intelligent_Co
mmunity_Indicators&category=Research, geraadpleegd op 22 juni 2012.
IWEPS,
a) ‘Les chiffres-clés de la Wallonie’, februari 2012
b) ‘Exportations wallonnes par produits’, februari 2012, http://www.iweps.be/exportationswallonnes-par-produits, geraadpleegd op 4 juni 2012.
Portaal België.be, ‘Over België – Overheid’, http://www.belgium.be/nl/over_belgie/overheid/,
2010, geraadpleegd op 2 juni 2012.
Port of Antwerp, Start bouw 2de sluis Antwerpen Linkeroever, 19 juni 2012,
http://www.portofantwerp.com/nl/news/start-bouw-2de-sluis-antwerpen-linkeroever,
geraadpleegd 19 juni 2012.
Port of Ghent, ‘Havenbedrijf Gent enthousiast over Vlaams-Nederlands principeakkoord over
financiering nieuwe grote zeesluis’, 5 juli 2012
http://www.havengent.be/nieuwsdetail.aspx?id=1267, geraadpleegd 19 juni 2012
Port of Rotterdam, http://www.portofrotterdam.com/nl/over-de-haven/Pages/default.aspx,
2012, geraadpleegd op 2 juli 2012.
Studiedienst Wallonië: http://www.iweps.be/taux-de-ch%C3%B4mage-en-wallonie-selon-legenre-et-l%C3%A2ge
Tegenlicht, ‘Wallonië, een bewogen geschiedenis’, december 2008,
http://tegenlicht.vpro.nl/nieuws/2008/december/wallonie-een-bewogen-geschiedenis.html, 3
juni 2012.
89
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Unizo, ‘Loonkosten in België zijn wel degelijk dramatisch’, 27 maart 2012,
http://www.unizo.be/hrmcoach/viewobj.jsp?id=4818403, geraadpleegd op 3 juni 2012.
Vlaams Nederlandse Delta, ‘Vlaams Nederlandse Delta, 2012, http://www.vndelta.eu/overvn-delta, geraadpleegd op 21 juni 2012
Vlaanderen in Actie (ViA), Pact 2020, http://vlaandereninactie.be/actie/pact-2020/economie/,
geraadpleegd op 2 juni 2012.
Vlaanderen.be. Vlaamse Havens, http://www.vlaanderen.be/nl/mobiliteit-en-openbarewerken/waterverkeer/vlaamse-havens, geraadpleegd op 19 juni 2012.
Wallonia Clusters, ‘Les Pôles de compétitivité wallons’,
http://clusters.wallonie.be/federateur/fr/poles-de-competitivite/les-poles-de-competitivitewallons/index.html, geraadpleegd op 3 juni 2012.
www. engineeringnet.be, ‘7 miljoen euro voor collectieve 'Nieuw Industrieel Beleid'projecten’, mei 2012, http://www.engineeringnet.be/belgie/detailbelgie.asp?Id=7862,
geraadpleegd op 4 juni 2012.
Zeeland Seaports, ‘Haven van Vlissingen’, http://www.zeelandseaports.com/nl/hethavenbedrijf/profiel/historie/haven-van-vlissingen.htm, 2012, geraadpleegd op 2 juli 2012.
90
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
Lijst met afkortingen
ABN AMRO
Algemene Bank Nederland (ABN)/Amsterdam en Rotterdam
Bank (ABN)
AWEX
Agence Wallone à l’Exportation et aux Investissement Etrangers
ASEAN
Association of Southeast Asian Nations
BNP
Bruto Nationaal Product
BBP
Bruto Binnenlands Product
BDI
Binnenlandse Directe Investeringen
BISA
Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse
BRIC
Brazilië, Rusland, India en China
BV
Besloten Vennootschap
CBS
Centraal Bureau voor Statistiek
CDA
Christen-Democratisch Appèl
CEO
Chief Executive of Operations
CO2
Koolstofdioxide
CPA
Collectieve Proportionele Activiteiten
DNB
De Nederlandse Bank
DGO6
Direction Générale opérationnelle de l’Economie, de l’Emploi &
de la Recherche
ECB
Europese Centrale Bank
EIU
Economist Intelligence Unit
EL&I
(Ministerie van) Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
ESB
Economische Statistische Berichten
EU
Europese Unie
FIT
Flanders Investment & Trade
FvT
Fabriek van de Toekomst
HOS
Hechscher-Ohlin-Samuelson
91
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
ICT
Informatie- en communicatietechnologie
IMEC
Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum
INTERREG
Interreg Community Initiative
IWEPS
l’Institut Wallon de l’Évaluation, de la Prospective et de la
Statistique
KMO
Klein en middelgrote onderneming
LNG
Liquefied Natural Gas
MKB
Midden- en Kleinbedrijf
NAVO
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
NBB
Nationale Bank België
NBSO
Netherlands Business Support Office
NEG
Nieuwe Economische Geografie
NFIA
Netherlands Foreign Investment Agency
NIB
Nieuw Industrieel Beleid
OECD
Organisation of Economic Co-operation Development
OS
Ontwikkelingssamenwerking
PBL
Planbureau voor de Leefomgeving
PMV
Participatie Maatschappij Vlaanderen
PS
Parti Socialiste
R&D
Research & Development
SARiV
Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen
SVR
Studiedienst van de Vlaamse Regering
TKI
Topconsortia voor Kennis en Innovatie
TNO
Nederlandse Organisatie voor ToegepastNatuurwetenschappelijk Onderzoek
TINA
Transformatie Innovatie Accerleratie (Fonds)
UWE
l’Union Wallonne des Entreprises
ViA
Vlaanderen in Actie
VS
Verenigde Staten
VVD
Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
VNO-NCW
Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO)/Nederlands
Christelijk Werkgeversverbond (NCW
VRWI
Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie
92
Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas
WTO
World Trade Organisation
Lijst met figuren en tabellen
Figuur 1
David Ricardo’s comparatieve voordeel
Figuur 2
De verdeling van exportproducten in procenten (2011)
Figuur 3
De verdeling van importproducten in procenten (2011)
Figuur 4
Aandeel uitvoerwaarde per bedrijfsgrootte (%)
Figuur 5
De handel tussen Nederland en België (in miljarden euro)
Tabel 1
De topsectoren
Figuur 6
Positie in top 25 van Europese regio’s met sterkste
internationale economische oriëntatie
Figuur 7
De verdeling van exportproducten in procenten (2011)
Figuur 8
De verdeling van importproducten in procenten (2011)
Figuur 9
De geografische spreiding van de Belgische export
93
Download