FACULTEIT DER GEESTESWETENSCHAPPEN Beter een Goede Buur dan een Verre Vriend Het internationale handelsbeleid van bilaterale partners: Kansen voor de intensivering van handelsbetrekkingen en grensoverschrijdende samenwerking tussen Nederland en België Eva Anna Braas [email protected] 0517372 Juli 2012 Aantal woorden: 25967 Afstudeeronderzoek MA Europees Beleid Scriptiebegeleider: Dhr. dr. L.K. Marácz Tweede lezer: Dhr. dr. P. Rodenburg Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas In dit onderzoek zal aan de hand van een theoretisch kader over internationale handel met theorieën van David Ricardo en Paul Krugman het economische beleid en het internationale handelsbeleid van Nederland en België worden geanalyseerd. Er zal onderzocht worden in welke sectoren er mogelijkheden zijn voor de intensivering van de handelsbetrekkingen tussen de beide landen. Ook zal gekeken worden naar de dossiers waarin intensieve grensoverschrijdende samenwerking de landen voordelen kan opleveren. Een dergelijke samenwerking kan de concurrentiepositie van deze sectoren in de wereldeconomie versterken. 2 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Inhoudsopgave Inleiding ..................................................................................................................................... 5 Hoofdstuk 1: Het theoretisch kader .......................................................................................... 10 1.1 Het comparatief voordeel van David Ricardo ................................................................ 10 1.2 Het Heckscher-Ohlin model ........................................................................................... 12 1.3 Overige verklaringen voor internationale handel ........................................................... 15 1.4 Internationale handel in een globaliserende wereld ....................................................... 17 Hoofdstuk 2: ............................................................................................................................. 21 Het economische en internationale handelsbeleid in Nederland .............................................. 21 2.1 Een overzicht van de Nederlandse internationale handel ............................................... 21 2.2 Het topsectorenbeleid ..................................................................................................... 25 2.3 Het internationale handelsbeleid .................................................................................... 29 2.4 Een analyse van het topsectorenbeleid en het internationale handelsbeleid .................. 33 Hoofdstuk 3: Het economische en internationale handelsbeleid in België .............................. 39 3.1 Een overzicht van de Belgische internationale handel ................................................... 39 3.2 Een korte uitleg van de Belgische staatsinrichting......................................................... 43 3.3 Het economische beleid in Vlaanderen: Vlaanderen in Actie (ViA) ............................. 44 3.4 Het internationale handelsbeleid in Vlaanderen............................................................. 48 3.5 Het economische beleid in Wallonië: de Marshall plannen .......................................... 51 3.7 Het internationale handelsbeleid in Wallonië ................................................................ 54 3.8 Een analyse van het economische beleid en internationaal handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië .......................................................................................................................... 56 Hoofdstuk 4: De analyse, mogelijkheden voor handelsintensivering en grensoverschrijdende samenwerking tussen Nederland en België .............................................................................. 62 4.1 De analyse van overeenkomsten en verschillen in het Nederlandse, Vlaamse en Waalse economische en internationale handelsbeleid ...................................................................... 62 4.2 Handelsintensivering in Vlaanderen en Wallonië .......................................................... 65 4.3 Grensoverschrijdende samenwerking ............................................................................ 70 Conclusie .................................................................................................................................. 75 Het theoretisch kader ............................................................................................................ 75 De case study ........................................................................................................................ 76 De kansen voor de intensivering van bilaterale handel ........................................................ 79 Intensieve grensoverschrijdende samenwerking .................................................................. 80 3 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas De beantwoording van de onderzoeksvragen ....................................................................... 81 Mogelijkheden voor toekomstig onderzoek ......................................................................... 82 Bibliografie............................................................................................................................... 83 Artikelen ............................................................................................................................... 83 Beleidsstukken ..................................................................................................................... 84 Boeken .................................................................................................................................. 85 Internetpublicaties ................................................................................................................ 85 Interviews ............................................................................................................................. 87 Statistieken ........................................................................................................................... 88 Verstrekte informatie op aanvraag ....................................................................................... 88 Websites ............................................................................................................................... 88 Lijst met afkortingen ................................................................................................................ 91 Lijst met figuren en tabellen..................................................................................................... 93 4 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Inleiding Zo’n vier jaar na de financiële en economische crisis van 2008-2009 zijn de gevolgen nog steeds merkbaar in de wereldeconomie. Het BNP laat in de meeste westerse economieën weer een lichte groei zien, maar heeft nog steeds niet het niveau van voor de crisis bereikt. De mogelijkheden voor staten om de groei weer aan te wakkeren zijn beperkt. Het monetair beleid is in handen van de Europese Centrale Bank (ECB) waarbij ingezet wordt op een lage rente. Stimuleringsmaatregelen door middel van publieke middelen worden beperkt door strenge controle op de hoogte van het begrotingstekort en de staatsschuld. Structurele hervormingen brengen de belofte om voor groei en werkgelegenheid te kunnen zorgen. Binnen deze context passeren verschillenden maatregelen, zoals hervormingen van de arbeids- en woningmarkt de revue, maar sommige beleidsterreinen zoals het internationale handelsbeleid blijven onderbelicht (OECD, 2011). Handelsbeleid raakt direct aan de economische activiteit omdat het zowel de vraag- als de aanbodkant van de economie beïnvloedt. Het implementeren van structurele aanpassingen in de economie ten behoeve van internationale handel zorgt voor een concurrerend vermogen in wereldmarkten en zal werkgelegenheid creëren voor de toekomst. Het comparatief voordeel, reeds door David Ricardo geformuleerd in 1815 en uitgewerkt door Hechscher en Ohlin (Deardoff, 2011), is hierbij het onderliggende principe. De handel tussen staten verhoogt de economische efficiëntie omdat landen zich zullen specialiseren in sectoren waar zij op relatief meest efficiënte wijze hun productiefactoren kunnen toewijzen. Het land zal de goederen importeren die zij op een relatief inefficiënte wijze produceert in ruil voor de goederen die zij op relatief efficiënte wijze produceert. Internationale handel zonder handelsbelemmeringen maakt dat staten zich specialiseren in de sectoren waarin zij een comparatief voordeel hebben. Het comparatief voordeel maakt dat staten sectorspecialisatie zullen toepassen binnen hun economie. In de jaren 70 komt er echter kritiek op bepaalde aannames van de theorie van het comparatief voordeel. Met name de gedachten dat er geen toenemende opbrengsten zouden zijn en het bestaan van een perfect evenwichtsmodel lijken niet te kloppen met de realiteit. Om een verklaring te geven voor internationale handel in gelijke goederen (similar-similar trade) tussen landen komt Paul Krugman met de theorie van Nieuwe Economische Geografie. Volgens deze theorie zullen schaalvoordelen in productie en afgenomen transportkosten leiden tot het ontstaan van productieagglomeraties. De theorie geeft een verklaring voor de ontwikkeling van kern- en periferiegebieden. Toch moet ook Krugman toegeven dat met 5 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas toenemende globalisering de waarde van de theorie van het comparatief voordeel weer toeneemt. In een globaliserende wereld zijn opnieuw de handelsrelaties tussen arbeidsintensieve en kapitaalintensieve landen toegenomen (Krugman, 2009) Deze theorieën bieden nog steeds de meest aanvaardbare uitleg voor de toename in welvaart van open economieën door middel van internationale handel. De theorieën die verklaringen bieden voor internationale handel hebben aangetoond nog steeds relevant te zijn in een globaliserende wereld. De integratie van zowel geïndustrialiseerde als opkomende economieën in de wereldeconomie door middel van internationale handel heeft geleid tot efficiëntere specialisatie van productie en het samenvoegen van productieprocessen over nationale grenzen heen (OECD, 2011). Het theoretische kader en het daaropvolgende literatuur- en empirisch onderzoek zal een antwoord formuleren op de overkoepelende onderzoeksvraag: Wat is het doel van internationaal handelsbeleid in een globaliserende wereld? In het onderzoek zal op basis van het bovengenoemde theoretische kader het economische beleid en het internationale handelsbeleid van Nederland en België worden bestudeerd. Nederland en België zijn geselecteerd voor deze vergelijkende case study omdat het beide open economieën zijn die een groot deel van hun welvaart te danken hebben aan internationale handel. De landen zijn vergelijkbaar op basis van het BNP per capita en de structuur van de economie (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2011). Zowel het economische beleid als het internationale handelsbeleid zal in beide landen worden belicht omdat deze beleidsterreinen sterk met elkaar verweven zijn. Het comparatieve voordeel van een land komt tot stand door middel van de interacties van land- en industrie specifieke kenmerken. De verschillende interacties en verbondenheid van een land met de wereldeconomie maakt het uiterst complex voor overheden om het comparatieve voordeel van hun land te beïnvloeden op een duurzame en voordelige wijze voor zowel het land als het wereldhandelssysteem (OECD, 2011). Toch laten de verschillende beleidskaders in Nederland, Vlaanderen en Wallonië duidelijke keuzes zien wat betreft de specialisatie in bepaalde sectoren die het meest belovend worden geacht en daarnaast is er een sterke focus op groeimarkten, zoals de BRIC-landen. In de beleidskaders van zowel Nederland als België wordt niet uitvoerig stilgestaan bij de handelsrelatie die de buurlanden met elkaar hebben. Terwijl het aandeel in de export voor beide landen rond de 12% ligt. Deze handelsbetrekkingen zijn niet vanzelfsprekend. Om het aandeel te behouden zal in deze relatie 6 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas geïnvesteerd moeten worden. Ook kunnen door ontwikkelingen in de economieën zich nieuwe kansen voordoen die een vergroting van het exportaandeel mogelijk maken. Naast handelsintensivereing kunnen de landen ook voordelen behalen uit intensieve, grensoverschrijdende samenwerking. Er is een aantal dossiers en sectoren waarin de landen complementair zijn aan elkaar (Interview 1). Door samen te werken kunnen de landen hun concurrentiepositie verstevigen om zo de felbegeerde marktaandelen in opkomende economieën te kunnen veroveren. De case study in het onderzoek zal een antwoord formuleren op de volgende onderzoeksvraag: Wat zijn de voordelen voor Nederland en België om in te zetten op verdere intensivering van bilaterale handelsbetrekkingen en samenwerking? Om de Nederlandse situatie te belichten zal er gekeken worden naar het topsectorenbeleid dat geformuleerd is door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het kabinet heeft tien topsectoren aangewezen waar Nederland zich in haar economische beleid moet richten. De overheid wil deze door middel van een gezamenlijke inspanning van overheid, bedrijfsleven, universiteiten en onderzoekscentra sterker maken. De tien topsectoren zijn Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, Water, Agro & Food, Life Sciences, Chemie, High Tech Systemen & Materialen, Energie, Logistiek, Creatieve Industrie en Hoofdkantoren (EL&Ia, 2011). Wat betreft het internationale handelsbeleid voorziet de kamerbrief ´Buitenlandse markten, Nederlandse kansen´ in een overzicht van het beleid waarbij ingezet wordt op groeimarkten als China, Brazilië, India en Vietnam. Economische diplomatie wordt hierbij gezien als een belangrijk instrument voor handelsbevordering. (EL&Ia, 2011). In België zal het economische en internationale handelsbeleid van de regio’s Vlaanderen en Wallonië worden bestudeerd. In de federale staat België zijn de regio’s bevoegd om het economische beleid en de internationaliseringsagenda voor hun regio vorm te geven en uit te voeren. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt buiten beschouwing gelaten omdat het BNP ten opzichte van de andere regio’s marginaler is. Ook zou er door de aanwezigheid van de vele internationale organisaties een vertekend beeld over het Brusselse beleidskader kunnen ontstaan. Wat betreft Vlaanderen zal er aandacht besteed worden aan het programma ‘Vlaanderen in Actie’ en het ‘Witboek voor een Nieuw Industrieel Beleid’ (NIB) dat voorziet in een 7 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas clusterbeleid rond internationaal competitieve industrieën, lead plants en lead-companies die aansluiten op lead-markets en top onderzoeksinstellingen (Vlaamse overheid, 2011). Voor de internationaliseringsagenda van de Vlaamse overheid zal de beleidsnota 2009-2014 ‘Buitenlands Beleid, Internationaal Ondernemen en Ontwikkelingssamenwerking’ bestudeerd worden. Ook hierin is een sterke focus te zien op groeimarkten in het internationaliseringsbeleid van Vlaanderen (Vlaamse Parlement, 2011). In Wallonië is er sprake van een andere economische situatie. Het gewest heeft te maken met verouderde industrie. Het Waalse gewest heeft daarom in 2005 een Marshall plan gelanceerd. Het Marshall plan 2.0 Vert volgde enkele jaren daarna. Met deze plannen wil het gewest de concurrentiepositie van de regio verbeteren door in te zetten op investeringen in onderwijs en onderzoek, de creatie van werkgelegenheid en de ontwikkeling van competiviteitspolen (Waalse overheid). Er zijn zes Pôles de Competivité opgericht: Logistics in Wallonia, Skywin Wallonie, GreenWin, BioWin, WagrALIM en Mecatech. Bedrijven en onderzoeksinstituten worden samen gebracht in deze polen om innovatie en onderzoek te bevorderen (Wallonia Clusters, 2012). De beleidskaders in Nederland, Vlaanderen en Wallonië zullen worden geanalyseerd waarbij aandacht zal worden besteed aan overeenkomsten en verschillen. Ook zal er gekeken worden naar mogelijkheden voor intensivering van de handelsbetrekkingen. Daarnaast maakt dat de buurlanden door hun geografische ligging naast handel van goederen op basis van een comparatief voordeel, ook voordelen kunnen behalen uit grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van specialisatie van bepaalde economische sectoren. De mogelijkheden voor dergelijke bilaterale samenwerking in enkele veelbelovende sectoren zullen worden onderzocht. Het onderzoek is als volgt opgebouwd. Het theoretisch kader zal uiteengezet worden in hoofdstuk 1. Het hoofdstuk geeft antwoord op de deelvraagvraag hoe internationale handel te verklaren is. In hoofdstuk 2 zal een overzicht en een analyse gegeven worden van het huidige economische en internationale handelsbeleid in Nederland. Er zal een antwoord worden geformuleerd op de deelvraag ‘Wat is het huidige economische beleid en het internationale handelsbeleid in Nederland?’. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving en een analyse van het economische en internationale handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië. De deelvraag ‘Wat is het huidige regionale economische beleid en het internationale handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië?’ zal worden beantwoord. Hoofdstuk 4 zal beginnen met een analyse van de 8 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas overeenkomsten en verschillen tussen de beleidskaders in Nederland en België, waarmee een antwoord gegeven wordt op de deelvraag ‘Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het Nederlandse en Belgische economische beleid en internationale handelsbeleid?’. Vervolgens zullen er mogelijkheden voor de toename van de bilaterale handel tussen Nederland en België worden aangedragen. Het hoofdstuk zal afsluiten met een overzicht van de dossiers voor grensoverschrijdende samenwerking om gezamenlijk de concurrentiepositie van de landen ten opzichte van derden te verbeteren. Het antwoord op de deelvraag ‘Wat zijn de mogelijkheden voor een toename van handelsbetrekkingen en intensivering van bilaterale samenwerkingsverbanden tussen Nederland en België en welke voordelen kan dit beide landen opleveren?’ zal hiermee worden gegeven. De conclusie zal de belangrijkste punten van het onderzoek weergeven. Ook zal in de conclusie de overkoepelende onderzoeksvraag en de onderzoeksvraag gericht op de case study worden beantwoord. 9 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Hoofdstuk 1: Het theoretisch kader In dit hoofdstuk wordt het theoretische kader geformuleerd waarmee het economische en internationaal handelsbeleid in Nederland en België in de volgende hoofstukken zal worden geanalyseerd. Het hoofdstuk geeft antwoord op de deelvraag hoe internationale handel te verklaren is. Het comparatief voordeel van David Ricardo als hoeksteen van de theorie over internationale handel zal worden besproken. De uitwerking van het comparatief voordeel van Ricardo in de vorm van het Heckscher-Ohlin model zal eveneens aan bod komen. Vervolgens zullen verschillende kritieken en nieuwe theorieën over internationale handel worden behandeld. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met een bespreking van internationale handel in de huidige context van globalisering. 1.1 Het comparatief voordeel van David Ricardo Sinds de begindagen van de economische wetenschap hebben economen geprobeerd om uit te leggen waarom landen op internationale basis handel drijven met elkaar. Waarom landen bepaalde goederen, en tegenwoordig ook diensten, verhandelen en hoe zij tot deze specifieke verhandelbare goederen komen (Deardoff, 2011: 28). Fundamenteel gedachtengoed in dit opzicht is het klassiek-economische concept van het comparatieve voordeel dat in 1815 door David Ricardo werd geïntroduceerd. Ricardo heeft in zijn theorie laten zien dat de verschillen in de capaciteiten van landen om goederen te produceren - hun productiviteit - ten grondslag ligt aan de verklaring voor internationale handel (Ibid.). Deze verschillen in de capaciteiten van landen zijn volgens Ricardo te verklaren door variaties in de technologische deskundigheid (Krugman, 1987: 132). Hierbij gaat het niet om de absolute verschillen tussen landen maar om de relatieve verschillen. Het kan voor een land zelfs gunstig zijn om een goed te exporteren waar zij geen absoluut maar wel een relatief voordeel in heeft. Het comparatieve voordeel uit zich in het feit dat het goed op de meest efficiënte wijze geproduceerd wordt ten opzichte van de productie van andere goederen binnen de productiesectoren van het land. Het land is er daarom bij gebaat om dit goed te exporteren wanneer men ervan uit gaat dat de kosten van handel zoals de transportkosten de baten van deze handel niet teniet doen. Doordat landen zich specialiseren in de export van goederen die zij het meest efficiënt kunnen produceren, zal deze handel ook relatief het meeste opleveren. Inherent in de theorie van Ricardo zit dan ook de aanname dat landen door middel van exportspecialisatie, ingegeven 10 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas door hun comparatief voordeel, hun welvaart kunnen verhogen door internationale handel (Deardoff, 2011: 28). Door middel van de bekende grafische weergave zal nu het concept van het comparatieve voordeel meer in detail bekeken worden (figuur 1). Er wordt uitgegaan van twee landen; land A en land B die elke de twee goederen X en Y produceren waarbij zij gebruik maken van de productiefactor arbeid. Omdat elk land te maken heeft met een vaste hoeveelheid arbeid en een vaste hoeveelheid arbeid noodzakelijk om een productie-eenheid te produceren, kunnen de productiemogelijkheden op lineaire wijze weergegeven worden in X en Y. De grafiek laat zien dat lijn X in land A vlakker is, erop wijzende dat de productiekosten in land A lager liggen dan in land B. Land A heeft een comparatief voordeel op land B in de productie van goed X. Deze gegevens duiden niet direct op een relatief voordeel omdat de totale omvang van de productiefactor arbeid in deze figuur niet gegeven is. Land A zou kunnen beschikken over een grotere hoeveelheid aan beschikbare arbeid dan land B en zou meer arbeid nodig kunnen hebben per productie-eenheid. In dit geval zou land A een absoluut nadeel in de productie van beide goederen hebben (Ibid.). Figuur 1: David Ricardo’s comparatieve voordeel Land A Land B Bron: Deardoff, 2011 11 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas In een situatie van autarkie is elk land genoodzaakt om te consumeren wat het land produceert. Gebruik makende van indifferentiecurves om de vraag naar de goederen aan te geven, is te zien dat de beide landen een hoeveelheid aangegeven door de punten P = C consumeren en produceren. De figuur laat zien dat de prijs van goed X lager ligt in land A dan in land B. Als de landen de mogelijkheid zouden hebben om vrijelijk handel te drijven, dan zouden zij dezelfde prijs moeten hanteren. Producenten in elk land zouden hun productiefactoren toewijzen op een wijze die de hoogste relatieve prijs per geproduceerd goed zou opleveren. Vrijhandel zou in dit geval leiden tot de specialisatie van land A in goed X en de specialisatie van land B in goed Y omdat de landen bij deze goederen beschikken over een comparatief voordeel. Beide landen exporteren hun gespecialiseerde goed en zullen het andere goed importeren (Deardoff, 2011: 29). Dit is een weergave van het model van David Ricardo over het comparatief voordeel. Dit concept is onderdeel gaan uitmaken van het klassieke economische denken en behoort tot de standaardliteratuur in de economie. Om de voordelen van handel te kunnen benutten, moeten landen zich toeleggen op de producten en sectoren waarin zij een comparatief voordeel hebben. Wanneer dit simplistische model verlaten wordt, is echter ook te zien dat specialisatie ingegeven door een comparatief voordeel een noodzakelijke voorwaarde is maar niet geheel volledig is om de voordelen van handel te benutten (Ibid.). In het vervolg van dit hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de uitwerking van het model van Ricardo in de vorm van het Heckscher-Ohlin Model. Tenslotte zal de hand van andere theorieën over internationale handel gekeken worden naar overige verklaringen voor internationale handel. 1.2 Het Heckscher-Ohlin model De Heckscher-Ohlin theorie over internationale handel werkt het concept van Ricardo over het comparatief voordeel uit door dieper in te gaan op de verklaring van het comparatief voordeel. Het model stelt dat de verschillen in relatieve hoeveelheden productiefactoren tussen landen en het verschil in intensiteit van de toepassing van deze factoren in verschillende sectoren leidt tot een comparatief voordeel (Deardoff, 2011: 28, Stone, Cavazos Cepeda & Jankowska, 2011: 152). Het Heckscher-Ohlin model gaat uit van zes aannames om tot de bovenstaande stelling te komen. 1) Ten eerste beperkt de dimensie van het model zich tot een aantal goederen van twee en een aantal productiefactoren van eveneens twee, namelijk arbeid en kapitaal. 2) 12 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Daarnaast stelt de theorie dat productiefactoren kosteloos tussen de productiesectoren van een land kunnen bewegen, maar dat er sprake is van immobiliteit van productiefactoren tussen landen. 3) De transportkosten van goederen bij internationale handel zijn gelijk aan nul. 4) Ook bestaan er geen handelsbelemmeringen binnen het model. 5) De markten voor goederen en productiefactoren zijn bloot gesteld aan concurrentie. 6) Alle actoren gedragen zich in de veronderstelling dat zij ongelimiteerde hoeveelheden producten kunnen kopen en verkopen op basis van de betreffende marktprijs. 7) Technologische kennis over de productie van goederen is kosteloos te verkrijgen voor alle landen. 8) De productiefuncties laten constante schaalvoordelen zien en een afnemend marginaal product. 9) Tenslotte wordt er ook uitgegaan van een vergelijkbare vraag in de landen gebaseerd op een identieke nutsfunctie (Leamer, 1984: 2). Op basis van deze aannames stelt het model dat een land het goed zal exporteren dat intensief gebruik maakt van de relatief in hoge mate beschikbare en goedkope productiefactor. Het land zal het goed importeren dat voor de productie een productiefactor vereist is die schaars is in het betreffende land en daarom ook vrij duur is (Subasat, 2003: 150). Dit betekent dat landen die beschikken over een ruime hoeveelheid aan arbeid arbeidsintensieve goederen zullen produceren omdat deze goederen op goedkope wijze tot stand kunnen komen. Door de ruime hoeveelheid van de productiefactor arbeid zijn de lonen namelijk laag. Deze landen zullen kapitaalintensieve goederen importeren om te compenseren voor het feit dat zij niet in ruimte mate beschikken over de productiefactor kapitaal en kapitaalintensieve productie daarom relatief duur is (Ibid.). De theorie van Heckscher en Ohlin is gebaseerd op de relatieve waarde oftewel prijs van productiefactoren. De verklaring voor de verschillen in de waarde van productiefactoren tussen landen is daarom ook de kern van de theorie. De theorie veronderstelt dat dit te verklaren is door de relatieve beschikbaarheid van deze productiefactoren binnen de economie. Landen beschikken over verschillende hoeveelheden productiefactoren die natuurlijk bepaald zijn. Landen passen deze productiefactoren in een combinatie toe die leidt tot de meest efficiënte productie van goederen (Subasat, 2003: 150). In 1948 kwam Samuelson met aanvullingen op het model van Heckscher-Ohlin dat enkele decennia eerder tot stand was gekomen (Samuelson, 1948). In lijn met het gedachtengoed van Ohlin, stelt Samuelson dat de ontwikkeling tot specialisatie in de productie van een goed gebruik makende van de ruim aanwezige productiefactor in zowel het ene als het andere land 13 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas zal leiden tot convergentie in de prijzen van productiefactoren, resulterend in een beperkter comparatief voordeel (Samuelson, 1948: 165). De verschillen in de natuurlijke hoeveelheden aan productiefactoren die aanwezig waren voordat landen overgingen tot internationale handel nemen af door de gekozen specialisatie gebaseerd op het comparatief voordeel. Deze convergentie zorgt voor nog efficiënter gebruik van de productiefactoren en reduceert de nadelen voortkomend uit de ongelijke verdeling van productiefactoren tussen landen (Ibid.). Deze convergentie zou echter gedeeltelijk en incompleet zijn. Volledige prijsequalisatie van de prijs van productiefactoren zou internationale handel overbodig zou maken aldus Ohlin (Samuelson, 1948: 166-167). Internationale handel heeft hierbij hetzelfde effect op de prijzen van productiefactoren als vrije internationale mobiliteit van productiefactoren (Subasat, 2003: 150). Het factor-prijs-equalisatie- of HOS- (Heckscher-Ohlin-Samuelson) model probeert op deze manier niet alleen het huidige patroon van handel onder condities van vrijhandel te verklaren maar probeert ook een voorspelling te doen over structurele veranderingen in handelspatronen op de lange termijn (Subasat, 2003: 150). Maar net zoals vrije internationale mobiliteit van productiefactoren geen gegevens is, heeft ook internationale handel niet gezorgd voor een convergentie in de prijzen van productiefactoren. Verschillen in de prijs van de productiefactoren arbeid en kapitaal zijn blijven bestaan mede doordat transportkosten een obstakel vormen voor internationale handel. Ook zouden de verschillen in de waarde van productiefactoren te groot zijn (Samuelson, 1948: 178). Ten slotte stelt Samuelson dat de aanname van Ohlin dat productiefuncties in de wereld vergelijkbaar zijn niet aannemelijk is. Daarnaast zou de stelling dat productiefactoren wereldwijd altijd homogeen en vergelijkbaar zijn onhoudbaar zijn volgens Samuelson (Samuelson, 1948: 181). Hiermee komt Samuelson tot de conclusie dat volledige prijsequalisatie door middel van internationale handel niet aannemelijk is. Samuelson concludeerde in zijn artikel dat de hoeveelheid van productiefactoren beschikbaar in een land slechts een gedeelte van de internationale economie verklaart. Hypotheses in de verschillen in internationale productie, productiviteit en verschillen in effectiviteit kunnen niet als empirische feiten worden aangenomen (Samuelson, 1948: 183). Ook na Samuelson hebben andere wetenschappers kritiek geformuleerd op de aannames inherent aan het model van Ricardo en Heckscher-Ohlin om naar hun idee een beter antwoord te kunnen formuleren op het ontstaan van en de noodzaak voor internationale handel. 14 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas 1.3 Overige verklaringen voor internationale handel In de jaren 70 van de vorige eeuw begonnen de eerste wetenschappers bepaalde aannames van het comparatief voordeel als hoeksteen van de internationale handelstheorie in twijfel te trekken. Met name de notie dat toenemende schaalvoordelen een onafhankelijke verklaring zouden kunnen geven voor internationale specialisatie en handel begon meer aan terrein te winnen. Ook Ohlin had in de jaren 50 dit punt naar voren gebracht. De verschillende theorieën over inherente technologische verandering en schaalvoordelen als oorzaken van internationale handel die los stonden van het comparatief voordeel werden echter beperkt in hun uitleggend vermogen. Deze theorieën wezen namelijk op het bestaan van imperfecte concurrentie, een aanname die niet paste in de modellen uitgaande van perfecte concurrentie en een algemeen evenwicht (Krugman, 1987: 132-133). Toch kwamen wetenschappers als Dixit en Sitglitz (1977) in deze periode met modellen die verklaarden dat landen zich konden toeleggen op specialisatie en handel ingegeven door toenemende opbrengsten in plaats van door onderlinge verschillen in beschikbare productiefactoren. De nieuwe modellen daagden de traditionele stelling dat handel tot stand komt door comparatieve voordelen uit. Deze nieuwe handelstheorie trok echter niet onmiddellijk de aanname in twijfel dat handel altijd in het wederzijdse belang is van handeldrijvende landen. De theorieën over toenemende opbrengsten en imperfecte concurrentie ondersteunen de stelling dat internationale handel in het voordeel is van handeldrijvende landen en welvaartsverhogend werkt (Krugman, 1987: 133). Deze eerste omwenteling in het denken over internationale handel opende echter wel de deur om de algemene tendens van laissez-faire in de economie los te laten. Als toenemende opbrengsten en imperfecte concurrentie onderdelen zijn van de verklaring voor internationale handel dan zou overheidsinterventie de uitkomsten van markten mogelijk kunnen verbeteren. Verschillende theorieën kwamen met argumenten tegen vrije internationale handel gebaseerd op deze nieuwe concepten. De theorie van het strategisch handelsbeleid stelt dat overheidsbeleid de voorwaarden van oligopolische concurrentie zodanig kan veranderen dat extra winsten kunnen toekomen aan binnenlandse in plaats van buitenlandse bedrijven (Brander & Spencer, 1983, 1985). Een andere theorie betoogt dat overheidsbeleid moet inzetten op het ondersteunen van industrieën die positieve externaliteiten creëren voor de gehele economie (Krugman, 1987: 137). De normatieve conclusie van de nieuwe handelstheorie die overheidsinterventie in het internationale handelsbeleid rechtvaardigt, heeft geleid tot kritiek van andere stromingen. De kritiek kan samengevat worden in drie punten. 15 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Ten eerste wordt gesteld dat het onmogelijk is om dergelijk beleid te formuleren wanneer er sprake is tekortkomingen bij het creëren van modellen die uitgaan van imperfecte concurrentie. Ten tweede zouden de voordelen uit een interventie kunnen worden gegrepen door winst zoekende bedrijven die de markt betreden. Ten derde maken de onvolkomenheden in het algemeen evenwichtsmodel het moeilijk zo niet onmogelijk om overheidsbeleid voor internationale handel te ontwikkelen dat daadwerkelijk tot het gewenste resultaat leidt (Krugman, 1987: 139). Dit laatste argument heeft ook betrekking op overheidsbeleid dat de aanname van het comparatief voordeel wel omarmt. Overheidsbeleid gericht op importsubstitutie en de bescherming van onderontwikkelde industrieën om zo een comparatief voordeel kunstmatig te kunnen creëren, hebben vaak eveneens niet geleid tot welvaartsvoordelen in een land (Kowalski & Stone, 2011: 11-12). Op basis van deze aannames komt Krugman (1987) tot de conclusie dat vrijhandel toch het beste beleid is omdat handeldrijvende landen er welvaartsvoordelen uit kunnen behalen. Hij stelt echter ook dat het comparatief voordeel geen volledig model biedt voor de verklaring voor internationale handel. Begin jaren 90 introduceerde Krugman daarom de theorie van de Nieuwe Economische Geografie. Krugman geeft met zijn theorie van Nieuwe Economische Geografie (NEG) een verklaring voor economische activiteit en komt hierbij tot andere conclusies dan de neoklassieke economie (ESB, 2012: 244). Krugman gaat hierbij uit van het bestaan van schaalvoordelen en van een marktvorm van monopolistische concurrentie (ESB, 2007: 16-17). Iedere producent produceert onder schaalvoordelen. Door schaalvoordelen daalt de prijs per product naar mate de productie toeneemt. De agglomeratie van productie is voordeliger dan productie op vele verschillende plaatsen. Iedere producent is een monopolist omdat consumenten nergens anders terecht kunnen voor exact hetzelfde product. In een situatie van monopolistische concurrentie kan er een afweging gemaakt worden tussen schaalvoordelen en transportkosten. Het voordeel uit schaalvergroting in productie en de winst van agglomeratie hangt af van de hoogte van de transportkosten (ESB, 2007: 17-18). Het NEG model gaat in principe uit van twee regio’s, twee productiefactoren en twee sectoren. Er wordt van uitgegaan dat één van de productiefactoren mobiel is tussen de regio’s. De reden voor agglomeratie van de mobiele productiefactor in de ene of de andere regio wordt ingegeven door positieve externaliteiten die de bepaalde regio aantrekkelijk maken. Deze externaliteiten zijn pecuniair, met andere woorden, ze worden via markten overgebracht. Er is een aantal externaliteiten die tegen elkaar inwerken. Positieve externaliteiten kunnen een 16 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas regio aantrekkelijker maken, terwijl negatieve externaliteiten het omgekeerde doen. Het model gaat uit van enige vorm van transportkosten tussen de regio’s. Het NEG of ook wel het kern-periferie model stelt dat arbeid de mobiele factor is tussen de regio’s. Een werknemer verhuist van regio A naar regio B afhankelijk van de aantrekkelijkheid van de regio. Deze aantrekkelijkheid wordt gemeten in termen van het reële loon. Als een werknemer verhuist, leidt dit tot drie externe effecten. Uitgaande van een constant aantal werknemers per bedrijf neemt het aantal bedrijven en dus ook de concurrentie tussen de bedrijven toe. Dit heeft lagere inkomsten per bedrijf en een lager loon voor werknemers tot gevolg. Des te meer werknemers naar regio B verhuizen des lager wordt het reële loon. Er zijn ook een aantal positieve externaliteiten; de bestedingen in regio B nemen toe nu de toename in werknemers zorgt voor een toename in consumptie. Een stijging in de inkomsten van bedrijven zorgt hierbij voor een toename van het reële loon (Ibid.). Er kan sprake zijn van symmetrie tussen de beide regio’s. Maar een sterke invloed van positieve ofwel negatieve externaliteiten kan zorgen voor een catastrofale agglomeratiegolf die pas stopt als alle werknemers zich in één regio gevestigd hebben (ESB, 2007: 17-18). Krugman heeft met deze theorie regionale of internationale factormobiliteit toegevoegd aan het nieuwe handelsbeleid. Dit inzicht heeft Krugman in 2008 de Nobelprijs voor de Economie opgeleverd. Deze toevoeging maakt dat de economische omvang van een bepaalde regio endogeen bepaald kan worden. Wanneer transportkosten hoog zijn, zal economische spreiding van productie aanwezig zijn. Wanneer transportkosten echter laag zijn, zullen schaalvoordelen leiden tot de agglomeratie van productie. Een regio specialiseert zich in de productie van een bepaald goed om de schaalvoordelen te benutten. Wanneer deze agglomeratieontwikkeling doorzet, kunnen er centrum- en periferiegebieden ontstaan (ESB, 2012: 244-245). De theorie kan, wanneer het wordt toegepast op wereldniveau, inzichten geven over de oorzaken en gevolgen van internationale handel in een globaliserende wereld (ESB, 2007: 20). 1.4 Internationale handel in een globaliserende wereld 40 jaar na de introductie van de nieuwe handelstheorie en Nieuwe Economische Geografie maakt Krugman (2009) de balans op. De nieuwe modellen over internationale handel hebben de traditionele handelstheorie gericht op het comparatief voordeel niet overbodig gemaakt. Zij hebben de theorie slechts aangevuld. De aandacht voor toenemende opbrengsten en geografie in internationale handel werd ingegeven door empirische observaties die wezen op 17 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas economische clustering (Krugman, 2009: 561, 569). De nieuwe handelstheorie wilde daarnaast ook voorzien in een verklaring voor de wederzijdse uitwisseling van dezelfde goederen tussen ontwikkelde economieën. Het comparatief voordeel kon deze ontwikkeling niet verklaren, ver doorgevoerde specialisatie in productie (niches) en schaalvoordelen echter wel (Krugman, 2009: 561-562). De ‘similar-similar’ handelspatronen zijn de laatste jaren minder zichtbaar en de agglomeraties van industrieën lijken in omvang af te nemen. Het beroemde voorbeeld van Silicon Valley lijkt qua schaal op een uitzondering (Krugman, 2009: 569). De afgelopen 20 jaar is de handel tussen ontwikkelde economieën en lage lonen landen in omvang sterk toegenomen. Een ontwikkeling die te verklaren is door het comparatief voordeel in plaats van geografische agglomeratie ingegeven door schaalvoordelen (Krugman, 2009: 570). De integratie van geïndustrialiseerde en opkomende economieën door middel van internationale handel heeft de huidige wereldeconomie gevormd. Innovatie in transport- en communicatietechnologie heeft de kosten van handel en communicatie verminderd. De opkomende economieën als Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika (BRIC-landen) zijn goed voor zo’n 49% van het wereldwijde aanbod van arbeid en 17% van de waarde van de wereldwijde productie. De wetenschappers Lin en Chang laten zien dat ook voor opkomende economieën de theorie van het comparatief voordeel nuttig kan zijn bij het vormengeven van industrieel- en economisch beleid. De beide auteurs buigen zich over de vraag van de wenselijkheid van versnellingen in de industriële en technologische ontwikkeling van een land (Lin & Chang, 2009). De integratie van deze economieën in de wereldeconomie heeft gezorgd voor een verschuiving van de relatieve productiefactoren in de wereld en patronen van arbeidsproductiviteit, waarbij de hoeveelheden van het beschikbare aanbod aan arbeid en natuurlijke grondstoffen aanzienlijk is toegenomen (OECD, 2011: 10). Nu het uitleggend vermogen van het comparatief voordeel over internationale handel in een globaliserende wereld in belang wederom toeneemt, rijst ook de vraag op door middel van welke beleidskaders de voordelen van internationale handel door het comparatief voordeel het beste kunnen worden gestimuleerd (OECD, 2011). Uitgaande van Holton dat staten nog steeds een robuuste rol spelen in een globaliserende wereld, kunnen staten door middel van dergelijke initiatieven hun economisch prestaties verbeteren en sociale en politieke stabiliteit vergroten (Holton, 2011). Door de complexiteit van de internationale handelsstromen en het gebrek aan data over succesvolle beleidskaders lijkt men hier te adviseren brede, coherente 18 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas beleidsvisies te ontwikkelen die de concurrentiepositie van bepaalde sectoren vergroten en zo het comparatief voordeel proberen te versterken (OECD, 2011: 21). Vrijhandel en specialisatie gericht op het comparatieve voordeel kunnen een katalysator vormen voor economische groei. In tijden dat de gevolgen van de financiële en economische crisis van 2008-2009 nog steeds merkbaar zijn en Europese landen monetair en fiscaal gebonden zijn kan effectief handelsbeleid zowel de binnenlandse productie als de vraag stimuleren (OECD, 2011: 3-4). In de volgende hoofdstukken zal het huidige economische en internationale handelsbeleid in Nederland en België geanalyseerd worden. De economische structuur in beide landen is sterk gericht op internationale handel. Daarnaast bevinden de beide staten zich in een context van een globaliserende wereld waarbij de handelsstromen tussen ontwikkelde landen, opkomende economieën zoals de BRICS en ontwikkelingslanden sterk is toegenomen. Er zal gekeken worden of de beide landen in hun economische en internationale handelsbeleid in zetten op beleid waarbij aandacht besteed wordt aan hun comparatief voordeel. Of zij daadwerkelijk dit voordeel proberen te versterken om economische groei en welvaartswinst te kunnen genereren uit internationale handel. Ondanks de hierboven beschreven theorieën zouden in werkelijkheid andere overwegingen dan puur economische overwegingen op basis van het comparatief voordeel een rol kunnen spelen in de beslissingen van landen om een bepaald handelsbeleid te volgen. De culturele overeenkomsten, geografische nabijheid of historische gebeurtenissen kunnen eveneens van betekenis zijn bij de ontwikkeling van dit beleid. Om dit nader te bestuderen zal er gekeken worden naar de overeenkomsten en verschillen in het Nederlandse en Belgische economische en internationale handelsbeleid. Op basis van het comparatief voordeel dat de landen ten opzichte van elkaar hebben zal gekeken worden naar mogelijkheden voor verdere intensivering van de bilaterale handelsbetrekkingen. De beide landen kunnen daarnaast ook voordelen behalen uit grensoverschrijdende samenwerking om zo de concurrentiepositie van bepaalde sectoren op groeimarkten te versterken. Aan de hand van de theorie van Nieuwe Economische Geografie kan onderzocht worden wat de mogelijkheden voor bilaterale samenwerking voor de ontwikkeling van gespecialiseerde economische agglomeraties kunnen zijn. Door middel van specialisatie en schaalvoordelen in productie kunnen deze agglomeraties zich ontwikkelen tot groeicentra in Nederland en België om hun gezamenlijke comparatieve voordeel op wereldniveau te versterken. 19 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas In het volgende hoofdstuk zal het economische beleid en het internationale handelsbeleid in Nederland worden belicht. In hoofdstuk 3 zal uitvoerig worden stil gestaan bij het economische beleid en het internationale handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië. In hoofdstuk 4 zal vervolgens een analyse gegeven worden van de overeenkomsten en verschillende in de beleidskaders van de beide landen. Daarna zullen in dit hoofdstuk de mogelijkheden voor intensivering van de handel en de mogelijkheden voor bilaterale samenwerking gericht op versterking van competitieve sectoren worden belicht. 20 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Hoofdstuk 2: Het economische en internationale handelsbeleid in Nederland Het hoofdstuk zal een overzicht geven van de Nederlandse internationale handel. Vervolgens zal het huidige economische beleid van de Nederlandse overheid, het topsectorenbeleid, worden besproken. Er zal aandacht besteed worden aan de internationaliseringsagenda die verbonden is aan het topsectorenbeleid. Het hoofdstuk zal hiermee een antwoord formuleren op de deelvraag ‘Wat is het huidige economisch beleid en het internationale handelsbeleid in Nederland?’. Het hoofdstuk zal afsluiten met een analyse van het beleid. 2.1 Een overzicht van de Nederlandse internationale handel Nederland beschikt over een open economie. Deze openheid komt met name tot uiting in de handel van Nederland met het buitenland. Zowel in absolute als in relatieve zin, zijn er weinig landen die zoveel importeren en exporten als Nederland (Stolwijk, 2011: 3). De buitenlandse handel bedroeg in 2011 404,6 miljard euro aan export en 363,8 miljard euro aan import. De handelsbalans kwam hiermee op een overschot van 42 miljard euro. In de eerste vijf maanden van 2012 is de in- en uitvoer van goederen ruim 5% groter dan in 2011. De in- en uitvoerwaarde van grondstoffen en minerale brandstoffen was aanzienlijk hoger dan in 2011. Deze ontwikkeling is te verklaren door de gestegen brandstofprijs als ook de toegenomen vraag naar brandstof (CBS, 2012, Economist Intelligence Unit, 2012). Machines en transportmaterieel bedroegen in 2011 27,6 % van de totale export, verwerkte producten 18,3 %, chemicaliën 17,5 %, minerale brandstoffen en olieproducten 16,1 % en voedingsproducten en vee 11,9 % (figuur 2). De importen bestonden uit machines en transportmaterieel (28,4%), minerale brandstoffen en olieproducten (21,7%), verwerkte producten (21,2 %), chemicaliën (12,9 %) en voedingsproducten en vee (8,8 %) (figuur 3) (Economist Intelligence Unit, 2012). 21 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Figuur 2: De verdeling van exportproducten in procenten (2011) Machines en transportmaterieel (27,6%) Verwerkte producten (18,3%) Chemicaliën (17,5%) Minerale brandstoffen en olieproducten (16,1%) Voedingsproducten en vee (11,9%) Bron: EIU, 2012 Figuur 3: De verdeling van importproducten in procenten (2011) Machines en transportmaterieel (28,4%) Minerale brandstoffen en olieproducten (21,7%) Verwerkte producten (21,2%) Chemicaliën (12,9%) Voedingsproducten en vee (8,8 %) Bron: EIU, 2012 22 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas De economische situatie in Nederland Het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Nederland bedroeg in 2011 557 miljard euro. Als het BBP per hoofd van de bevolking in ogenschouw genomen wordt dan komt Nederland op de 17e plaats in de wereld. In het eerste kwartaal van 2012 liet Nederland een groei van 0,3% zien. Het land zou hiermee officieel uit recessie zijn, na twee kwartalen van krimp. Het CBS verwacht dat de crisis nog niet geheel achter de rug is in Nederland. Voor heel 2012 verwacht zij namelijk een krimp van 0,8%. Het werkloosheidscijfers ligt rond de 6,2 %. Het inflatiecijfer is 2,4%. Nederland had in 2011 een begrotingstekort van 4,7% van het BBP. Dit resulteerde in een overheidsschuld van 62,5% van het BBP. Bron: CBS en De Nederlandse Bank (DNB) De belangrijkste afzetmarkten van Nederland zijn Duitsland (24,1%), België (12,1%), Frankrijk (8,9%) en Groot-Brittannië (8,0%). 74,6% van de export van Nederland gaat naar EU landen. De grootste leverancier van Nederland is eveneens Duitsland met 16,7%. België volgt met 10%. China en Italië zijn respectievelijk goed voor 8,4% en 4,8% van alle leveringen. In totaal importeert Nederland 53,3 % uit EU landen (EIU, 2012). Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de export van goederen en diensten de motor vormt voor de economische groei in Nederland. De export van diensten en elektrotechnische producten is de afgelopen jaren gestegen. Ook neemt het aandeel van export naar niet-EU landen sterker toe dan de export naar EU-landen (CBS, 2011). De import vanuit BRIC- en ontwikkelingslanden neemt eveneens toe. In 2012 bedroeg deze import zo’n 12% ten opzichte van een aandeel van 8% aan importen afkomstig uit de VS. Het aandeel aan exporten naar de BRICS landen blijft nog beperkt tot een aandeel van ongeveer 4%. Het belang van deze landen als bestemming voor goederen en als leverancier zal in de aankomende jaren alleen maar toenemen (Groot ed., 2011: 3-4). Begin 2012 waren de sterkste stijgers in de Nederlandse export Brazilië, Algerije en Estland. De sterkste stijgers in de import waren Australië, Singapore en Rusland (CBS, 2012). Het midden- en kleinbedrijf (MKB) is verantwoordelijk voor 60% van de uitvoerwaarde van de Nederlandse export. In 2009 behoorde meer dan 98% van de exporterende bedrijven tot het MKB. De overige 2% van de bedrijven neemt 40% van de export voor haar rekening. In bepaalde sectoren is het aandeel van het grootbedrijf ten opzichte van het MKB aanzienlijker 23 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas dan in andere sectoren. Zo wordt bijvoorbeeld in de aardolie-industrie het overgrote deel van de exportwaarde gegeneerd door het grootbedrijf (figuur 4) (Van Berkel ed., 2012). Figuur 4: Het aandeel van de uitvoerwaarde per bedrijfsgrootte (%) Groothandel en handelsbemiddeling Machine-industrie Midden- en kleinbedrijf Voedingsmiddelenindustrie Grootbedrijf Chemische industrie Aardolie-industrie 0 20 40 60 80 100 Bron: CBS, 2012 Zoals reeds genoemd is België een belangrijke handelspartner van Nederland. Wanneer de handelsstromen per capita in ogenschouw worden genomen, passeert België met gemak de belangrijkste handelspartner van Nederland, Duitsland. De handel tussen Nederland en België is de afgelopen jaren gestegen. Dit geldt ook voor de handel van Nederland met de andere Benelux partner Luxemburg. De export naar België bedroeg in 2010 zo’n 41 miljard euro (figuur 5) (Packbier, 2009). De export naar België is goed voor 12,1% van de totale Nederlandse export (EIU, 2012). Ten opzichte van 2009 was er in 2010 sprake van een stijging van 11%. Olie en olieproducten waren verantwoordelijk voor deze stijging. Maar ook de export van de chemische sector nam in waarde toe. De stijging van +29% in deze sector kan vooral worden toegedicht aan de groei van organische chemische producten in de export. De import van producten uit België kwam in 2010 neer op zo’n 32 miljard euro. Ten opzichte van 2009 is de import met 16% gestegen. De invoer van ruwe aardolie en aardolieproducten steeg het sterkst. De stijging van 50% is te verklaren door de gestegen olieprijzen. Zowel in de export als in de import van Nederland en België is het aandeel van olieproducten aanzienlijk (Packbier, 2012). Een verklaring hiervoor is de continue uitwisseling van 24 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas olieproducten tussen de Rotterdamse en de Antwerpse haven. De belangrijkste import- en exportproducten tussen Nederland en België zijn minerale brandstoffen, chemische producten, machines, voedingsproducten en vervaardigde producten (Packbier, 2012). Figuur 5: De handel tussen Nederland en België (in miljarden euro) 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Invoer Uitvoer 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: CBS, 2012 2.2 Het topsectorenbeleid In het regeerakkoord van de coalitiepartners VVD en CDA zijn de contouren van het huidige economisch beleid van Nederland beschreven. De coalitiepartners benadrukken in het akkoord dat het voor een open economie als Nederland essentieel is om concurrerend te zijn op het wereldtoneel. Nederland beschikt op dit moment over een goede uitgangspositie. Het nieuwe economische beleid moet erop gericht zijn om deze positie te handhaven en te versterken. Er dient faciliterend en stimulerend beleid ontwikkeld te worden op het gebied van infrastructuur, onderwijs, arbeidsmarkt, belastingen en regeldruk. De regering wil innovatie en ondernemerschap bevorderen om de concurrentiekracht van het bedrijfsleven te vergroten. Om dit te bereiken moet samenwerking tussen het bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid worden versterkt (Regeerakkoord, 2010: 10). Het nieuwe Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft de verantwoordelijkheid gekregen voor de uitvoering van het nieuwe economische beleid. De hoofdlijnen van het nieuwe beleid zijn begin 2011 uiteengezet. Ondernemers moeten de ruimte krijgen om te doen waar zij het beste in zijn, namelijk ondernemen. Het beleid richt zich met name op MKB ondernemingen omdat dergelijke ondernemingen een belangrijke rol spelen in de Nederlandse economie. Zij moeten gestimuleerd worden om onderscheidend te 25 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas zijn in wereldmarkten om groeikansen op opkomende markten te kunnen benutten. Het Nederlandse bedrijfsleven moet de kansen benutten van globalisering. De sterke groei in opkomende economieën biedt mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven om nieuwe afzetmarkten te ontdekken. Daarnaast zijn er binnen deze context ook enkele bedreigingen waar Nederlandse bedrijven op in zullen moeten spelen om in de toekomst hun concurrentiepositie te behouden. Deze bedreigingen, zoals vergrijzing, grondstoffenschaarste, klimaatverandering en teruglopende biodiversiteit, kunnen bedrijven stimuleren om met innovatieve oplossingen voor deze uitdagingen te komen (Ministerie EL&I, 2011a: 1-2). Door de bundeling van krachten en betere afstemming wil de regering met dit beleid de concurrentiekracht van de BV Nederland versterken. Zij stelt zich hierbij de volgende doelen: 1. Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020). 2. Een stijging van de Nederlandse Research & Development (R&D) investeringen naar 2,5 % van het BBP (in 2020). 3. Het creëren van Topconsortia voor Kennis en Innovatie waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan 500 miljoen euro waarvan 40% gefinancierd is door het bedrijfsleven in 2015 (Ministerie EL&I, 2011b: 3). Het nieuwe beleid maakt gebruik van een sectorale aanpak in de vorm van tien topsectoren: Agro & Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, Life Sciences & Health, High Tech Systemen & Materialen, Energie, Logistiek, Chemie, Water, Creative Industrie en Hoofdkantoren (tabel 1). De topsector Hoofdkantoren valt enigszins buiten de sectorale topsectoren omdat deze sector voor alle sectoren van belang is. De aanwezigheid van hoofdkantoren versterkt het economische imago van Nederland. De aanwezigheid van hoofdkantoren vergroot de kansen op vervolginvesteringen van buitenlandse bedrijven in de Nederlandse economie (Ministerie EL&I, 2011a: 4). Naast hoofdkantoren is er het doorsnijdende thema ‘biobased economy’ dat de overgang van een fuel based naar een biobased economy moet stimuleren. Er is gekozen voor deze topsectoren omdat de sectoren kennisintensief zijn, export-georiënteerd, sector specifieke wet- en regelgeving kennen en een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken (Ministerie EL&I, 2011b: 7). 26 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Tabel 1: De topsectoren Topsector Kenmerkende activiteiten 1. Agro & Food Agrofoodsector: diverse (plantaardige en dierlijke) voedselketens. - Food Valley Wageningen Veredeling, groenten, fruit en bomen, bloemen en bollen. - Greenports Venlo, Westland en Bollenstreek. Vaccins, diagnostica, farmaca, biomedische materialen, preventieve technieken en middelen t.b.v. volks- en diergezondheid. - Bio Science Park Leiden, Health Valley Nijmegen High Tech materialen en systemen, nanotechnologie, automotive en vliegtuigbouw. - Brainport Eindhoven Verduurzaming van de energiehuishouding en internationale energiemarkt (gasrotonde van Europa). - Energy Valley Groningen Internationale supply chains, servicelogistiek, innovatie in luchtvaart en goederenvervoer over water. - Mainports Rotterdam en Schiphol. Petrochemie, basischemie en fijn chemie. - Maintenance Valley Midden- en WestBrabant Water- en deltatechnologie, maritieme bouw, water als grondstof en waterzuivering Architectuur, mode, gaming, industrieel ontwerp en media 2. Tuinbouw & Uitgangsmaterialen 3. Life Sciences & Health 4. High Tech Systemen & Materialen 5. Energie 6. Logistiek 7. Chemie 8. Water 9. Creatieve Industrie % BNP Private uitgaven R&D (mld.) 4,4 % 0,5 (inclusief topsector 2) 1,4 % 0,5 (inclusief topsector 1) 3,7 % 2,1 6,7 % 4,2 3,4 % 2,1 3,4 % 0,2 % 2,2 % 0,3% 2,2 % 1,7% 1,6 % 0,2 % Bron: Dialogic & Landbouw Economische Instituut. Voor elk van de topsectoren is een topteam samengesteld. Het topteam bestaat uit een boegbeeld uit de sector, een vertegenwoordigende wetenschapper, een hoge ambtenaar en een topondernemer uit het MKB. Deze topteams zullen een beleidsagenda ontwikkelen waarbij aandacht wordt besteed aan verschillende aspecten zoals buitenlandbeleid, onderwijsbeleid, onderzoek en ontwikkeling, duurzaamheid, regeldruk, infrastructuur en ICT (Ministerie 27 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas EL&I, 2011b: 7, Ministerie EL&I, 2011a: 4-5, 8). De topsectoren hebben inmiddels in een innovatiecontract beschreven welke mix van wetenschappelijk onderzoek, toegepast onderzoek en valorisatie noodzakelijk is voor hun topsectoren en hoe de partners uit het bedrijfsleven, wetenschap en overheid zich zullen committeren aan deze doelstellingen (Ministerie EL&I, 2011b: 11). Een dergelijke opgave hebben de topsectoren ook uitgevoerd op het gebied van onderwijs en scholing in de human capital agenda’s (Ministerie EL&I, 2011b: 24). Binnen het topsectorenbeleid wordt naast een sectorale specialisatie ook veel aandacht besteed aan de economische kracht van diverse main-, brain-, greenports en stedelijke regio’s in Nederland. Deze regio’s versterken de economische activiteit. De volgende regio’s zijn met name van belang: 1) Amsterdam (incl. mainport Schiphol, Zuidas, Greenports Aalsmeer en de Bollenstreek, de verbindingen Amsterdam-Almere en Amsterdam-Utrecht), 2) Rotterdam (incl. mainport Rotterdam, greenports Westland en Boskoop en de relatie Rotterdam-Den Haag, 3) Eindhoven (incl. Brainport Zuidoost-Nederland en Greenport Venlo). De investeringen in ruimtelijk-economische ontwikkelingen zullen prioritair in deze regio’s gebeuren (Ministerie EL&I, 2011a: 14). Het topsectorenbeleid is vormgegeven in samenspraak met het bedrijfsleven en kennisinstellingen. Het bedrijfsleven, in de vorm van de werkgeversorganisatie VNO-NCW en MKB Nederland, heeft specifiek gevraagd om een dergelijk economisch beleid. Deze organisaties zijn betrokken bij de vormgeving van het topsectorenbeleid (Interview 1). Men is ervan overtuigd dat knelpunten en kansen voor het bedrijfsleven effectiever kunnen worden aangepakt wanneer er een goede wisselwerking bestaat tussen bedrijven, kennisinstellingen en de overheid. Deze samenwerking noemt men ook wel de gouden driehoek (Ministerie EL&I, 2011b: 8). Een voorbeeld van een dergelijk publiek-privaat samenwerkingsverband is het Holst Centre, de joint venture van TNO en het Vlaamse IMEC mede gefinancierd door de Nederlandse en Vlaamse overheid. De organisatie zet in op open innovatie om technologie concreet toe te passen en in de markt te zetten. Door dit business model weet het Holst Centre ook steeds meer nationale en internationale bedrijven aan zich te binden (Ministerie EL&I, 2011b: 12). Er zal een bedrag van 1,5 miljard beschikbaar komen voor de topsectoren. De topteams kunnen voorstellen indienen om aanspraak te maken op dit geld (Ministerie EL&I, 2011a: 8) 28 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Het kabinet schrapt zo’n 500 miljoen euro aan subsidies voor het bedrijfsleven maar zet deze middelen in om een belastingverlaging voor het bedrijfsleven te realiseren (Ministerie EL&I, 2011a: 2). Het is de bedoeling dat het bedrijfsleven de vrijgekomen financiële middelen zal inzetten om investeringen in onderzoek en ontwikkeling te financieren (Interview 1). De administratieve lasten voor bedrijven zullen sterk omlaag gaan. Men wil inzetten op een reductie van 10% in 2012 t.o.v. 2010 en vervolgens een jaarlijkse reductie van 5% (Ministerie EL&I, 2011a: 2). Het kabinet wil ook een innovatiefonds opzetten voor kansrijke innovatieprojecten met een hoog risicoprofiel. In Nederland is er een gebrek aan risicokapitaal dat beschikbaar is voor innovaties in de markt. De regering zal een samenwerking zoeken met de Europese Investeringsbank om een fonds te creëren van enkele honderden miljoenen (Ministerie EL&I, 2011a: 10-11). Om de topsectoren te verbinden met internationale kennis- en innovatieclusters, zet het beleid ook in op inhoudelijke aansluiting bij de Europese programma’s voor onderzoek en innovatie zoals het 7e kaderprogramma1 en Horizon 20202 van de Europese Unie. Er zal een fiscale aftrek komen voor R&D investeringen. Onderzoeksbudgetten zullen naar de topsectoren verschoven worden. Publiek-private samenwerking voor R&D investeringen en onderzoeksvalorisatie worden gebundeld in de eerder genoemde Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) (Ministerie EL&I, 2011b: 4). Ondanks de val van het kabinet Rutte I is het de verwachting dat het topsectorenbeleid in een volgende regeerperiode zal worden voortgezet. Er is draagvlak voor het beleid omdat dit mede door het bedrijfsleven en onderzoeksinstituten is vormgegeven (Interview 1). 2.3 Het internationale handelsbeleid Een belangrijk onderdeel van het economisch beleid is de internationaliseringsagenda. Nederlandse exporteurs zijn verantwoordelijk voor 44% van de werkgelegenheid en 87% van de R&D uitgaven in Nederland. Het internationale handelsbeleid is erop gericht om het Nederlandse bedrijfsleven kansen te laten benutten op groeimarkten als China, Brazilië, India en Vietnam. Deze opkomende economieën zullen in de komende jaren namelijk 70% van de wereldwijde economische groei genereren (Ministerie EL&I, 2011c: 1). Naast de kansen op 1 Het zevende kaderprogramma is het onderzoeksbeleid van de EU voor de periode 2007-2013 gericht op het versterken van de economische en sociale ambities van de Europese onderzoeksruimte. Het programma moet voldoen aan de behoefte aan onderzoek en kennis van de industrie en het algemene Europese beleid. 2 Horizon 2020 is het nieuwe EU-programma voor de financiering van onderzoek en innovatie in 2014-2020. Er zal in die periode in totaal zo'n 80,2 miljard euro aan middelen ter beschikking staan voor onderzoeksinstellingen, universiteiten, innoverende particuliere ondernemingen en kleine bedrijven. 29 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas deze groeimarkten blijft de Europese Unie economisch en geografisch gezien een belangrijke afzetmarkt (Interview 1). De regering is echter van mening dat bedrijven op deze markten minder steun nodig hebben. De regering zal zich inzetten om handelsbelemmeringen binnen de EU op te heffen (Ministerie EL&I, 2011c: 3). Het internationaal handelsbeleid van de regering stoelt op vier pijlers: 1) Internationaal Excelleren, waarbij de overheid ruimte creëert voor internationale ondernemers; 2) Het vrijmaken van het handels- en investeringsverkeer en versterken van de Europese interne markt; 3) Een toename van internationale (MKB)-starters; 4) Een toename en verankering van investeringen van buitenlandse topbedrijven. Het nieuwe beleid kent daarnaast minder subsidies, maakt in grote mate gebruik van economische diplomatie en er bestaat een duidelijke taakverdeling tussen overheid en marktpartijen (Ministerie EL&I, 2011c: 1). De regering zal Nederlandse bedrijven positioneren in landen met een groot handels-, investerings- en innovatiepotentieel. De overheid zal proberen om de bemoeienis van buitenlandse overheden op deze markten te beperken. Op deze manier wil de regering ruimte creëren voor Nederlandse ondernemers met internationale ambitie op buitenlandse markten. De regering zet hierbij ook in op economische diplomatie. De overheid moet haar nationale en internationale netwerken inzetten om marktkansen voor ondernemers te genereren en handelsbelemmeringen op te lossen. De focus van het bilaterale economische beleid zal hiermee komen te liggen op opkomende economieën waar het Nederlandse bedrijfsleven een uitgesproken economisch voordeel heeft. Dit overheidsoptreden in het buitenland vraagt om een goede samenwerking tussen de verschillende ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Buitenlandse Zaken, Infrastructuur & Milieu, Financiën, het postennetwerk (ambassades) en Agentschap NL/NL EVD Internationaal3 (Ministerie EL&I, 2011c: 6). 3 Agentschap NL is het Agentschap voor Internationaal Ondernemen en Samenwerken van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Het onderdeel NL EVD Internationaal van Agentschap NL stimuleert internationaal ondernemen en internationale samenwerking. 30 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Het postennetwerk vormt een essentieel onderdeel van het internationale economische beleid. Handelsbevordering en economische diplomatie worden vooral belangrijk voor de posten in landen als Duitsland, Verenigde Staten, Frankrijk, Rusland, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Polen, Brazilië, China, India, Japan, Indonesië, Zuid-Korea, Singapore, Vietnam, de Golfstaten, Zuid-Afrika, Oekraïne, Roemenië, Canada en Egypte. Op aandringen van de bilaterale post in België is ook buurland België onlangs toegevoegd aan de lijst van focuslanden (Interview 1). In sommige gevallen zal de relatie vanuit ontwikkelingssamenwerking worden ingezet. Maar ook acties gericht op publieksdiplomatie en culturele evenementen zullen worden georganiseerd om economische doelen te bereiken. Economische expertise over onderwerpen als internationaal ondernemen, energie, innovatie, duurzaamheid, transport & logistiek en het uitgebreide netwerk van publieke en private spelers van een post zijn daarbij van belang. De vraaggestuurde aanpak is ook voor de posten leidend. Een ambassade brengt vraag en aanbod in het land waarin zij opereert samen. De posten bieden daarnaast desgevraagd ondersteuning aan de ontwikkeling van de internationaliseringsparagraaf van de topsectoren. In het najaar zullen alle topsectoren een dergelijk beleidskader presenteren (Interview 1). Bij moderne diplomatie behoort volgens de regering ook dat posten marktkansen voor Nederlandse ondernemers in het betreffende land gaan signaleren. Deze kansen zullen onder de aandacht gebracht worden van bedrijven en zij zullen door posten ondersteund worden bij internationaal ondernemen (Ministerie EL&I, 2011c: 8-9, Interview 1). De regering meent dat op het gebied van het opheffen van handelsbelemmeringen en het versterken van de Europese interne markt er nog winst te behalen is. Door middel van multilaterale economische diplomatie via fora als de WTO wil de regering een gelijk internationaal speelveld met vrije markttoegang en eerlijke concurrentieverhoudingen voor Nederlandse bedrijven garanderen. Ook hecht Nederland veel waarde aan een goed functionerende Europese interne markt. De ontwikkeling van de digitale interne markt loopt echter achter. Ook dient de infrastructuur voor de interne markt voor diensten te worden verbeterd. Hierbij kan specifiek gedacht worden aan het opheffen van de bestaande handelsbelemmeringen omtrent de internationalisering van diensten. Na de invoering van de dienstenrichtlijn is er in veel lidstaten nog sprake van administratieve blokkades die het verlenen van diensten in andere lidstaten bemoeilijken. Nederland wil zich ervoor inzetten om deze punten op Europees niveau te verbeteren, ook als het gaat om de handhaving van de 31 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas regelgeving voor de interne markt, de kwaliteit van de regelgeving en de administratieve lasten (Ministerie EL&I, 2011c: 15). Bij een internationaliseringsagenda van economisch beleid behoren ook ondersteuningsmaatregelen voor (MKB)- starters. Starters zetten vaak de eerste stappen tot internationalisering op nabije markten. Hierbij is het belangrijk dat er een goede informatievoorziening is over de mogelijkheden voor internationaal ondernemen. Daarnaast moeten dergelijke ondernemers geadviseerd worden over financieringsmogelijkheden/garanties, verzekeringen en collectieve promotie in de vorm van Holland Branding4. Deze basisinformatie is wereldwijd digitaal beschikbaar voor ondernemers. Daarnaast kunnen ondernemers ook terecht voor advies bij ambassades en Netherlands Business Support Offices (NBSO’s) in het buitenland (Ministerie EL&I, 2011c: 16). Inspelend op de doelstelling van de topsector Hoofdkantoren, wil de regering zich inspannen om meer buitenlandse investeerders aan te trekken en deze bedrijven in de Nederlandse economie te verankeren. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een hoogopgeleide beroepsbevolking zijn hierbij van belang. De regering wil een acquisitieapparaat opzetten dat Nederland promoot, investeerders aantrekt en de randvoorwaarden voor vestiging continu controleert. Een dergelijke taak is weggelegd voor het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) in combinatie met het netwerk van ambassades, consulaten en NBSO’s (Ministerie EL&I, 2011c: 17). De beperkte financiële middelen die mede door de noodzakelijke bezuinigingen beschikbaar zijn, zullen ingezet worden ten behoeve van de topsectoren waarmee de overheid zich wil profileren op het gebied van internationale handel. Voormalige subsidieregelingen worden omgevormd in financieringsmaatregelen waarbij een publiek-private samenwerking een voorwaarde is. De financiële ondersteuning van handelsmissies door middel van Collectieve Promotionele Activiteiten (CPA) zal komen te vervallen. Het kabinet zal gerichte economische missies organiseren waarbij het initiatief van het bedrijfsleven leidend is. Oud CEO’s, voormalig topbestuurders en politici kunnen worden ingezet ter ondersteuning van 4 Door middel van Holland Branding versterkt Agentschap NL/NL EVD Internationaal het imago van Nederland in het buitenland. Een sterk imago van Nederland komt bedrijven opererend op buitenlandse markten ten goede en trekt buitenlandse investeerders aan. 32 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas deze missies (Ministerie EL&I, 2011b: 28). Dergelijke missies zullen door marktpartijen gefinancierd moeten worden. Enkele financieringsmaatregelen zullen blijven bestaan waarbij de nadruk zal komen te liggen op financiële ondersteuning op groeimarkten (Ministerie EL&I, 2011c: 7). Ontwikkelingssamenwerking (OS) en (voormalige) ontwikkelingslanden krijgen een belangrijke rol in het internationale economische beleid. Door de inzet van het Nederlandse bedrijfsleven kan economische ontwikkeling in deze landen gestimuleerd worden. De behoefte van ontwikkelingslanden dient hierbij wel voorop te staan. Initiatieven vanuit de topsectoren gericht op economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden kunnen rekenen op steun uit OS-gelden. Voor een aantal landen zal de regering niet langer uitgaan van een OSrelatie maar zal deze relatie nu typeren als een economische relatie. Dit geldt voor landen als Zuid-Afrika, Vietnam en Colombia (Ministerie EL&I, 2011c: 12). 2.4 Een analyse van het topsectorenbeleid en het internationale handelsbeleid Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft studie verricht naar het topsectorenbeleid van de Nederlandse overheid. Het topsectorenbeleid is recentelijk geïntroduceerd en de resultaten van het beleid zijn nog niet inzichtelijk. Het beleid kan echter wel geanalyseerd worden op basis van de gestelde doelstelling en of de voorwaarden om deze doelstelling te behalen aanwezig zijn. Het topsectorenbeleid beoogt namelijk de economische concurrentiekracht van Nederland te vergroten om bij de top 5 van kenniseconomieën in de wereld te kunnen behoren. De verschillende topsectoren hebben actieagenda’s ontwikkeld om het concurrentievermogen van de sectoren te versterken. Het PBL onderzoekt in haar studie wat een excellent vestigingsklimaat voor de topsectoren gericht op internationale concurrentiekracht kenmerkt en hoe de Nederlandse regio’s ten opzichte van andere concurrerende landen presteren (Raspe ed., 2012: 10-11). Alle Nederlandse topsectoren zijn verspreid over drie regio’s namelijk Noord-Holland, ZuidHolland en Noord-Brabant. Meer dan 55% van de Nederlandse export komt uit deze regio’s en meer dan 70% van de buitenlandse bedrijven in Nederland is in één van deze regio’s gevestigd. Enkele topsectoren in bepaalde regio’s behoren tot de top 5 van Europa; dit zijn de landbouwsector in Noord-, Zuid-Holland en Noord-Brabant, de voedingsmiddelenindustrie in Noord-Brabant en Zuid-Holland, de chemiesector in Zuid-Holland en Noord-Brabant, energie 33 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas en logistiek in Noord- en Zuid-Holland. Andere sectoren zoals de materialen- en hightechindustrie horen in geen van de regio’s, zelfs niet in de technologieregio van Nederland Noord-Brabant, tot de Europese top 20 (figuur 6) (Raspe ed., 2012: 12-13). Daarnaast zijn er ook bepaalde sectoren zoals de sector voor financiële en zakelijke diensten die niet aangemerkt zijn als een topsector maar toch een sterke positie hebben (Raspe ed., 2012: 12-13). Wat betreft de hightechindustrie in Europa scoort een aantal regio’s aanzienlijk hoger als het gaat om het aandeel buitenlandse bedrijven en het exportaandeel van de regio. Zeer sterke regio’s in Europa zijn Parijs en Milaan. Maar ook Duitse regio’s als Darmstadt (Frankfurt), Düsseldorf, Stuttgart en München laten betere resultaten zien dan de Nederlandse technologieregio. De technologie-industrie in Noord-Holland, Zuid-Holland en NoordBrabant zit iets boven het Europese gemiddeld, waarbij Noord-Brabant wel de sterkste positie heeft (Rasp ed., 2012: 60). De technologieregio Eindhoven is in 2011 door de Intelligent Community Forum wel benoemd tot Slimste regio van de wereld. Het doel van deze onderscheiding is om aandacht te vestigen op de rol van communicatie en informatie technologie bij de economische en sociale ontwikkeling van gemeenschappen (Intelligent Community Forum, 2011). De indicatoren voor een intelligente gemeenschap richten zich dan ook op de aanwezigheid van breedband dataverbindingen, een intelligente arbeidspopulatie, innovatie, digitale betrokkenheid van de gehele gemeenschap en marketing & belangenbehartiging (Intelligent Community Forum, 2012). 34 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Figuur 6: Positie in top 25 van Europese regio’s met sterkste internationale economische oriëntatie Bron: Planbureau voor de Leefomgeving, 2010 In de studie komt naar voren dat de factoren die bepalend zijn voor een goede concurrentiepositie zowel sector- als regiospecifiek zijn. De topsectoren zijn verbonden met één of enkele regio’s en de topsectoren verschillen van elkaar qua internationale concurrentiepositie. Dit maakt de inspanning om tot een Europese of wereldwijde top te horen verschillend per regio en sector. De belangrijke concurrenten van de Nederlandse topsectoren zijn ook gelegen in verschillende regio’s, daarbij gebruik makende van verschillende voordelen. De Nederlandse topsectoren hebben een op-maat-gemaakte strategie nodig om in te spelen op deze condities. De drie Nederlandse regio’s hebben daarnaast ook alle drie regiospecifieke kenmerken; om vestigingsvoordelen te benutten of te vergroten is een gevarieerde aanpak nodig (Raspe ed., 2012: 13). De studie maakt ook duidelijk waar de grootste knelpunten liggen voor de Nederlandse topsectoren (hierbij de verschillen in acht nemend). De drie regio’s blijven achter bij hun 35 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas concurrenten als het gaat om een sterke private kennisbasis. Daar de kennisintensiviteit van de topsectoren hoog is en hoog behoort te blijven, is dit bijzonder van belang. Sommige sectoren als de hightechindustrie in Noord-Brabant en de chemische industrie in Noord-Brabant en Zuid-Holland zouden voordelen kunnen behalen uit clustering (Raspe ed., 2012: 13). Specialisatie en een netwerk van toeleveranciers binnen een bepaalde regio kunnen voor deze sectoren veel winst opleveren (Raspe ed., 2012: 28). Voor de meeste topsectoren is daarnaast ook een betere verbinding door de lucht en over de weg van groot belang voor de aanvoer van leveringen en de uitvoer van producten naar het buitenland (Raspe ed., 2012: 13). In vergelijking met hun Europese concurrenten missen de Nederlandse regio’s de agglomeratiekracht die noodzakelijk is voor een verbetering van de concurrentiepositie van de topsectoren. Onder agglomeratiekracht worden de schaalvoordelen verstaan die voor bedrijven ontstaan door zich dicht bij de markt te vestigen. Dit kan te maken hebben met de grootte van de markt, de centrale locatie, de mate van kennisoverdracht en communicatie (Brakman en Garretsen, 2003: XII). De regio’s missen vooral de schaalvoordelen die verbonden zijn aan een aanzienlijke bevolkingsomvang en -dichtheid in een regio. Het is niet te verwachten dat deze randvoorwaarden snel zullen verbeteren aangezien de meeste regio’s een krimp laten zien in hun bevolkingsdichtheid. Het gebrek aan dergelijke urbanisatievoordelen kan opgeheven worden door in te zetten op clustering van topsectoren, het verbeteren van de verbindingen tussen de regio’s en het verbeteren van andere voorwaarden in de regio zoals investeringen in kennis en innovatie (Raspe ed., 2012: 15). Op basis van de bovenstaande conclusies beveelt het Planbureau voor de Leefomgeving de ontwikkeling van een ruimtelijk-economische visie ter aanvulling op het topsectorenbeleid en de internationaliseringsagenda. Het is noodzakelijk om het regionale maatwerk voor de verschillende topsectoren te verwerken in een nationale visie met een investeringsagenda ten behoeve van het verbeteren van de concurrentiekracht van de sectoren. Hierbij moet aandacht besteed worden aan het verbeteren van de verbindingen tussen de prioritaire gebieden; de regio’s Noord-, Zuid-Holland en Noord-Brabant (Raspe ed., 2012: 15). Wanneer we terugkeren naar de deelvraag van dit hoofdstuk en het theoretische kader zoals beschreven in hoofdstuk 1, kunnen we bepaalde conclusies trekken over het topsectorenbeleid en het internationaal handelsbeleid van de Nederlandse overheid. De tien topsectoren zijn gekozen op basis van de eerder genoemde vier criteria, namelijk de kennisintensiviteit van de 36 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas sectoren, de exportoriëntatie, de sector specifieke wet- en regelgeving en de bijdrage die de sectoren kunnen leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. In de beleidstukken wordt geen aandacht besteed aan het comparatief voordeel als mogelijke leidraad voor de ontwikkeling van het economische beleid en internationale handelsbeleid. Ook uit de data van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat de concurrentiepositie van bepaalde topsectoren in sommige regio’s niet behoort tot de Europese top 5. De specialisatie in deze topsectoren wordt dus niet ingegeven door hun bestaande voordelen en sterke concurrentiepositie. De regering denkt wel dat deze sectoren het meest veelbelovend zijn voor het vergroten van toekomstige internationale handelsvolumes. Zij hoopt door middel van dit beleid de concurrentiepositie van deze sectoren te verbeteren opdat zij tot de top van kenniseconomieën in de wereld zullen gaan behoren. Het topsectorenbeleid en de internationaliseringsagenda zijn nauwgezet uitgewerkt met speciale focus voor ondernemerschap van MKB-bedrijven op de afzetmarkten van snelgroeiende economieën zoals de BRIC-landen. Hierbij is niet gekeken naar het comparatieve voordeel van Nederland ten opzichte van deze economieën om zo tot een specialisatie in exportproducten te komen. Deze afweging is gemaakt op basis van het groeipotentieel van deze opkomende economieën. Dit terwijl de export van Nederland naar de BRIC-landen gezamenlijk op dit moment slechts 4% bedraagt. De export naar één van de belangrijkste handelspartners van Nederland, België, is daarentegen 12,1%. Het is de vraag of dit beleid zal leiden tot de gewenste verbetering van de concurrentiepositie. Het beleid besteedt wel specifieke aandacht aan bepaalde regio’s zoals de main-, brain-, en greenports waar specialisatie en clustering heeft geleid tot economische bedrijvigheid en een sterkere concurrentiepositie. Dergelijke ontwikkelingen worden ondersteund door de theorie van Nieuwe Economische Geografie. Specialisatie en clustering kunnen leiden tot schaalvoordelen waarbij de agglomeratiekracht van de Nederlandse regio’s Noord-, Zuid-Holland en Noord-Brabant kan worden versterkt door het verbeteren van de verbindingen. Deze bundeling van krachten en agglomeratie van kansrijke sectoren kan ook plaatsvinden over landsgrenzen heen. De transnationale concentratie van groeikernen maakt de concurrentiepositie van deze agglomeraties sterker. Dit is ook een ontwikkeling die past in de huidige tijd van globalisering. De statistieken laten zien dat de belangrijkste handelspartners van Nederland nog altijd haar buurlanden zijn. België, de tweede handelspartner en grootste per capita handelspartner, speelt in het economische en internationale handelsbeleid van Nederlands geen grote rol. Toch zou intensivering van handel op basis van het comparatief 37 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas voordeel en grensoverschrijdende samenwerking van kansrijke sectoren in zowel Nederland als België de landen voordelen kunnen opleveren. Zij kunnen gezamenlijk de concurrentiepositie op wereldmarkten beter trotseren en nieuwe markten zoals afzetmarkten in de BRIC-landen betreden. Dergelijke samengevoegde groeikernen in Nederland en België kunnen daarnaast gemakkelijker aansluiting vinden bij andere industriegebieden in Europa bijvoorbeeld in Duitsland, Frankrijk en Italië. Allereerst zullen we nu het economische en internationale handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië bestuderen om een overzicht te krijgen van de keuzes die de gewestelijke regeringen maken bij de ontwikkeling van dit beleid. Ook hier zal aandacht besteed worden aan welke handelspartners in het beleid het meest prioritair zijn en of het het comparatief voordeel een rol heeft gespeeld bij de beleidsontwikkeling. 38 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Hoofdstuk 3: Het economische en internationale handelsbeleid in België In dit hoofdstuk zal het economische en het internationale handelsbeleid in België worden besproken. Allereest zal er een overzicht gegeven worden van de Belgische internationale handel. Vervolgens wordt er een korte uitleg gegeven over de Belgische staatsinrichting. Dan zal het economische beleid en het internationale handelsbeleid in Vlaanderen worden bestudeerd met daaropvolgend een overzicht van deze beleidskaders in Wallonië. Het hoofdstuk zal afsluiten met een analyse van het economische beleid en internationale handelsbeleid van beide regio’s. Het hoofdstuk zal antwoord geven op de deelvraag: ‘Wat is het huidige regionale economische beleid en het internationale handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië?’. 3.1 Een overzicht van de Belgische internationale handel Net als Nederland beschikt ook België over een open economie. De economische situatie en groeicijfers in het land worden in grote mate bepaald voor ontwikkelingen in de wereldeconomie en de economische situatie in buurlanden. In 2011 was er een groei te zien in de handelscijfers van België. Het land liet voor de eerste keer weer resultaten zien die vergelijkbaar waren met de situatie voor de financiële en economische crisis van 2008-2009. In 2011 was er sprake van een toename van 11,4% van de Belgische export tot een totaal bedrag van 343,4 miljard euro. De importen van België lieten eveneens een toename zien van 12,7% resulterend in een bedrag van 334,3 miljard euro. Het overschot op de handelsbalans bedroeg in 2011 9,1 miljard euro (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012: 3). Chemische producten (23,3%) maken het grootste deel uit van het totaal aan exportproducten van België. Hierna volgen minerale producten met 11,4%. Andere productgroepen die een groot aandeel van de export voor hun rekening nemen zijn machines & gereedschappen (11,1%) en transportmaterieel (9,5%) (figuur 7) (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012: 11). 39 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Figuur 7: De verdeling van exportproducten in procenten (2011) Chemische producten (23,2%) Minerale producten (11,4%) Machines en gereedschappen (11,1%) Transportmaterieel (9,5%) Basismetalen (8,8%) Plastieken (8,4%) Waardevolle stenen en metalen (5,5%) Voedingsmiddelen (4,4%) Textielen (3,4%) Optische instrumenten (2,4%) Plantaardige producten (2,2%) Dierlijke producten (2,1%) Overig (7,5%) Bron: Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012 Wat betreft de importcijfers van België (figuur 8) behoren chemische producten eveneens tot de belangrijkste productgroep met 19,5%. Minerale producten zijn goed voor 17,8% van de totale import, machines en gereedschappen 12,6% en transportmaterieel 10,2%. Basismetalen hebben een aandeel van 8,1% in de Belgische import (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012: 17). 40 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Figuur 8: De verdeling van importproducten in procenten (2011) Chemische producten (19,5%) Mineralen producten (17,8%) Machines en gereedschappen (12,6%) Transportmaterieel (10,2%) Basismetalen (8,1%) Plastieken (5,3%) Waardevolle stenen en metalen (5,1%) Voedingsmiddelen (3,4%) Textielen (3%) Plantaardige producten (2,9%) Optische instrumenten (2,5%) Dierlijke producten (1,9%) Overig (7,7%) Bron: Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012 EU-lidstaten zijn de belangrijkste klanten voor de Belgische export. In 2011 bedroeg dit aandeel 72,2%. 59,4% van deze export gaat naar Eurozone landen en 12,8% naar EU lidstaten buiten de Eurozone. Duitsland is de belangrijkste afzetmarkt voor Belgische producten met een aandeel van 18,2%. Daarna volgt Frankrijk met 16,4%. Nederland staat op de derde plaats met 10%. Het Verenigd Koninkrijk is goed voor een aandeel in de export van 6,9% (EIU, 2012). De export naar BRIC-landen bedroeg in 2009 4,73% (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2009: 12). In de periode 2004-2009 was India de grootste afnemer uit groep BRIClanden van Belgische producten met 40,3%. China volgde hierop met 26,6%, Rusland met 21,7% en Brazilië met 11,5% (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2009:10). Volgens cijfers van Flanders Investment & Trade is Vlaanderen goed voor 82% van de Belgische export (FIT, 2012). Hierbij moet worden opgemerkt dat hier een discrepantie aanwezig kan zijn. De meeste export verlaat België via de Vlaamse havensteden. De productie van deze goederen vindt niet allemaal in Vlaanderen plaats; echter wanneer er nog waarde toegevoegd wordt aan een product in de haven, kan dit goed meetellen in de productie van Vlaanderen. Volgens Waalse bronnen zou het Vlaamse aandeel in de export slechts 65% bedragen (De Tijd, 2012). De handel tussen Nederland en België bedraagt wel voornamelijk handel tussen Nederland en Vlaanderen (Interview 1). 41 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Figuur 9: De geografische spreiding van de Belgische export EU (72,2%) Overige Europese landen (5,5%) Afrika (2,9%) Amerika (7,3%) Azië (10,4%) Oceanië (0,6%) Overig (1,1%) Bron: Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012. Ook wat betreft de importen van België is een groot deel afkomstig uit de EU. De importen vanuit de EU stegen met een toename van + 10,9% in 2010 naar een toename van +14,6% in 2011. Aankopen in landen buiten de EU stegen met 32,7% met name door een toename in de import met Rusland (+43,6%), Oekraïne (+38,6%), Noorwegen (+33,2%), Zwitserland (+27,0%) en Turkije (+13,9%) (Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2012: 13-14). Zoals aangegeven in hoofdstuk twee zijn Nederland en België belangrijke handelspartners van elkaar. Nederlands staat op de derde plaats als belangrijkste afzetmarkt voor België, met een aandeel van 10%. Als leverancier van België komt Nederland na Duitsland op de tweede plaats (EIU, 2012). Over de jaren heen is er een toename te zien in de handelsvolumes tussen Nederland en België. België importeert meer uit Nederland dan het exporteert naar Nederland. Dit resulteert in een negatieve handelsbalans voor België van -18.531,1 miljoen euro in 2010. De export- en importproducten in de handel tussen Nederland en België vertonen gelijkenissen. Chemische en minerale producten horen in beide gevallen tot de belangrijkste productgroepen (Agentschap voor Buitenlandse Handel: 2011). 42 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas De economische situatie in België Het BBP in België bedroeg in 2011 327 miljard euro. Het BBP per hoofd van de bevolking levert België de 30e plaats op in de wereldranglijst. Uit cijfers van de Nationale Bank België blijkt dat de groei in het laatste kwartaal van 2011 rond de 1,2% lag. In het eerste kwartaal van 2012 is dit gedaald naar 0,5%. Voor 2012 wordt een groei van uiteindelijk rond 0% verwacht. Het werkloosheidscijfer bedroeg 7,2% en de inflatie was 3,5% in 2011. Ten opzichte van Nederland zijn de overheidsfinanciën meer uit balans geraakt. Het begrotingstekort in België was in 2011 3,7%. De staatschuld is opgelopen tot 98,2% van het BBP. Er zijn enkele verschillen in de economische indicatoren van Vlaanderen, Wallonië en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 57,1% van het BNP wordt gegeneerd in Vlaanderen, terwijl Wallonië goed is voor 23,5% en het Brussels Hoofdstedelijke Gewest voor 19,4%. De economische groei ligt doorgaans hoger in Vlaanderen dan in de andere twee gewesten. Het werkloosheidscijfer in Wallonië lag rond de 11,5% in 2010 met een jeugdwerkloosheid (categorie 24-30) van rond de 30%. Dit cijfer lag aanzienlijk lager in Vlaanderen (6,5%) en Brussel (9,5%). Bron: Nationale Bank België (NBB), Federaal Planbureau, De Studiedienst van de Vlaamse Regering (SVR), L’Institut Wallon de l’Évaluation, de la Prospective et de la Statistique (IWEPS) en Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) 3.2 Een korte uitleg van de Belgische staatsinrichting België is door middel van verschillende staatshervormingen geëvolueerd naar een federale staat samengesteld uit gemeenschappen en gewesten. De verdeling van de bevoegdheden over deze gremia verloopt via de taalgrens en is geïnspireerd door economische belangen (Portaal Belgium.be, 2010). Een bekende politicoloog die veel geschreven heeft over het Belgische federale staatsbestel is Kris Deschouwer verbonden aan de Vrije Universiteit in Brussel. Al vele jaren analyseert Deschouwer het Belgische staatbestel en de veranderingen waaraan het onderhevig is geweest (DeSchouwer & Van Parijs, 2011, Delmartino & DeSchouwer, 1994). De federale overheid is bevoegd voor alle zaken die te maken hebben met het algemene belang. In het algemene belang van alle Belgen beheert de federale staat bij voorbeeld financiën, het leger, justitie, sociale zekerheid, buitenlandse zaken evenals belangrijke delen van volksgezondheid en van binnenlandse zaken (Portaal Belgium.be, 2010). Er zijn drie taalgemeenschappen; de Vlaamse Gemeenschap, de Franse gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. De gemeenschappen hebben bevoegdheden op het gebied van taal, onderwijs en cultuur (Ibid.). 43 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Daarnaast zijn er drie gewesten; het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bevoegdheden van de gewesten zijn in de loop der jaren uitgebreid. De gewesten zijn bevoegd voor economie, werkgelegenheid, landbouw, waterbeleid, huisvesting, openbare werken, energie, openbaar vervoer (met uitzondering van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS)), leefmilieu, ruimtelijke ordening en stedenbouw, natuurbehoud, krediet, buitenlandse handel, toezicht over de provincies, de gemeenten en de publieke samenwerkingsverbanden. De gewesten zijn ook bevoegd voor wetenschappelijk onderzoek en internationale betrekkingen binnen de bovengenoemde domeinen (Ibid.). De gewesten zijn verantwoordelijk voor het economisch beleid en het internationale handelsbeleid in hun regio’s. Voor buitenstaanders komt de staatsinrichting van België vaak ingewikkeld over. Zij weten niet precies hoe de bevoegdheden tussen de federale overheid, gewestelijke overheden en gemeenschappen verdeeld zijn. Op het gebied van internationale handel kan dit voor problemen zorgen. Voor een ondernemer is het niet eenduidig welke regels er voor handelsverkeer en -betrekkingen in België gelden omdat deze per gewest verschillend zijn. De verschillen brengen daarnaast ook diversiteit met zich mee, in het handelsverkeer en de verhandelde producten. In de handel met Vlaanderen zorgen de overeenkomsten in taal en cultuur voor Nederland voor vele voordelen en vergemakkelijking in de handelsrelatie. Al zijn de verschillen soms groter dan men voordien verwacht. De meeste economische bedrijvigheid vindt plaats in Vlaanderen en Wallonië, namelijk zo’n 80 % van alle bedrijvigheid. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft een bijzondere positie aangezien een klein deel van de bedrijvigheid hier tot stand komt. Daarnaast is Brussel het centrum van de Europese Unie en zetelen hier allerlei internationale organisaties als de NAVO. Deze positie maakt een vergelijking met Vlaanderen en Wallonië moeilijkbaar verdedigbaar. Voor een analyse van het economische en internationaal handelsbeleid in België zal daarom de aandacht gaan naar de beleidsinitiatieven en -keuzes van Vlaanderen en Wallonië en wordt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest buiten beschouwing gelaten. 3.3 Het economische beleid in Vlaanderen: Vlaanderen in Actie (ViA) De Vlaamse regering heeft onder leiding van Minister-President Kris Peeters van ChristenDemocratisch en Vlaams (CD&V) het regeerakkoord ‘Een daadkrachtig Vlaanderen voor 44 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas beslissende tijden, voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving’ opgesteld voor de periode 2009-2014. In het regeerakkoord heeft de Vlaamse regering het doel gesteld de Vlaamse economie te ondersteunen en te versterken om de nog steeds merkbare gevolgen van de financiële en economische crisis van 2008-2009 te mitigeren. Door de crisis is de economische groei gedaald en de werkloosheid in Vlaanderen gestegen. Ook heeft de crisis de ontwikkeling blootgelegd van een verlies in concurrentiepositie in en een achteruitgang van de verwerkende nijverheid en industriële sectoren (Vlaamse Regeringa, 2009:9). De Vlaamse economie zal moeten inzetten op een veranderingsproces om het industriële weefsel van de economie in de toekomst te versterken en de concurrentiepositie van sectoren te verbeteren. Het beleidskader dat ontwikkeld is om dit proces te begeleiden heet ‘Vlaanderen in Actie’. ‘Vlaanderen in Actie’ gaat uit van vijf doorbraken. Doorbraak één ‘De lerende Vlaming’ stelt maatregelen voor om het onderwijs te verbeteren en de kennis van de beroepsbevolking zo goed mogelijk te benutten. Doorbraak twee ‘De open ondernemer’ richt zich op het ondersteunen van bedrijven die lijden onder de crisis. Daarnaast biedt de regering mogelijkheden voor kleine of middelgrote ondernemingen (KMO) om hun concurrentiepositie te verbeteren. De overheid maakt het gemakkelijker voor bedrijven om investeringen te financieren. Doorbraak drie ‘Innovatiecentrum Vlaanderen’ besteedt aandacht aan wetenschappelijk onderzoek met een maatschappelijke meerwaarde, dat gericht is op duurzame werkgelegenheidscreatie. Er moeten meer middelen beschikbaar worden gesteld voor onderwijs en ontwikkeling en ondernemers kunnen aanspraak maken op een instrumentarium ter bevordering van innovatie. Doorbraak vier ‘Slimme draaischijf van Europa: slimme mobiliteit en logistiek’ heeft als doel de mobiliteitsproblematiek in het dichtbevolkte Vlaanderen op te lossen en een omschakeling naar duurzame mobiliteit te stimuleren. De laatste doorbraak, doorbraak vijf ‘Groen en dynamisch stedengewest’ zet in op duurzaam bouwen en wonen in stedelijke regio’s waarbij aandacht besteed wordt aan minder afval, efficiënter energiegebruik en lokale opwekking van energie (Vlaamse Regeringa, 2009: 23-57). Daarnaast zijn er in het Pact 2020 concrete doelstellingen vastgelegd. De doelstellingen hebben betrekking op de beleidsterreinen Economie, Innovatie, Internationalisering, Arbeidsmarkt, Welzijn, Energie, Logistiek Levenskwaliteit en Bestuur. In het kader van dit onderzoek zal aandacht besteed worden aan de doelstellingen binnen het domein economie en internationalisering. De regering heeft als doel gesteld dat 1) Vlaanderen in 2020 tot de top 45 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas vijf van kennisintensieve regio’s op het vlak van productie en welvaart behoort. 2) Het Vlaamse Gewest in 2020 nog steeds tot de top vijf van de kennisintensieve regio’s op het gebied van investeringen behoort. 3) De Vlaamse uitvoer naar snelgroeiende markten in 2020 minstens 10 % van de totale uitvoer zal moeten bedragen (ViA, Pact 2020, 2012) Om deze plannen uit te voeren gaat de regering uit van participatief beleid met een grote betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven (Ibid.). Onder andere sociale partners als werkgeversorganisaties, vakbonden, beroepsfederaties, provincies, steden, gemeenten en maatschappelijke verenigingen hebben het Pact 2020 ondertekend. Elk jaar zal aan de hand van indicatoren gemeten worden hoe de realisatie van deze doelstellingen verloopt (ViA, Pact 2020, 2012). Volgend op het regeerakkoord probeert het Witboek ‘Een nieuw industrieel beleid voor Vlaanderen’ een concrete invulling aan het economische beleid van Vlaanderen te geven. De industrie is nog steeds van groot belang voor Vlaanderen. 40% van de toegevoegde waarde kan worden toegeschreven aan de industrie. 80% van de uitgaven aan onderwijs en ontwikkeling neemt de industrie voor haar rekening en zij is verantwoordelijk voor 85% van de Vlaamse export. De regering maakt een keuze in haar economisch beleid om zich speciaal te richten op het industriële weefsel in de economie. Zij is van mening dat de transformatie van het industriële weefsel noodzakelijk is om de positie van de industrie in de toekomst te handhaven en te versterken (Vlaamse overheid, 2011: 5). De industrie heeft tevens een belangrijke rol in het socio-economische model dat uitgetekend is in het beleidskader ‘Vlaanderen in Actie’. Een sterke industriële basis is een voorwaarde om welvaart, welzijn en om de doelen van Pact 2020 te kunnen bereiken. Het Nieuw Industrieel Beleid (NIB) formuleert een overkoepelende visie op de toekomst van de industrie in Vlaanderen. Het beleidskader is geformuleerd rondom, vier pijlers: 1) de Nieuwe Fabriek voor de Toekomst, 2) een Competentie en Arbeidsmarktbeleid, 3) een Industrieel innovatiebeleid en 4) een Infrastructuurbeleid (Vlaamse overheid, 2011: 9). De Nieuwe Fabriek van de Toekomst (FvT) zal productiviteitwinsten door middel van betere benuttig van spill-overs en ongebruikt creatief potentieel proberen te realiseren. FvT zal zich ontwikkelen tot een productie- en dienstenbedrijf voor het realiseren van oplossingen met een hoge toegevoegde waarde door middel van innovatie en designcompetentie, klantgerichtheid en netwerking, energie- en materiaalefficiënte technologie, creatief menselijk potentieel en versterking van sociaal kapitaal. De FvT is verbonden met allerlei bedrijven in de gehele 46 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas keten van levering van grondstoffen tot productie en stimuleert activiteiten voor onderwijs, ontwikkeling en samenwerking. Andere pijlers van het NIB zijn een gericht clusterbeleid, dat vernieuwing binnen de clusters zal versterken en ontluikende clusters zal identificeren en stimuleren. Het productiviteits- en concurrentiebeleid is eveneens belangrijke thema. Dit beleidskader moet gericht zijn op een nieuw productiviteitsoffensief met als knooppunt de FvT. Ook moet er een nieuw industrieel innovatiebeleid komen dat gericht innovatiestrategieën stuwt. Het bestaande innovatiebeleid in Vlaanderen is onlangs in het rapport Soete doorgelicht. De hoogleraar Luc Soete van Universiteit Maastricht kwam hierbij tot de conclusie dat het innovatiebeleid de laatste jaren te complex is geworden. 20% van de subsidiemiddelen zouden op een andere manier besteed kunnen worden. Ook is er volgens het rapport een kloof tussen wetenschap en de toepassing van deze kennis in het bedrijfsleven. Vlaanderen is goed in het aantrekken van buitenlandse financiering voor innovatie. Dit resulteert er echter in dat de valorisatie van deze kennis niet toekomt aan Vlaamse KMOondernemingen maar aan buitenlandse bedrijven (Interview 1). Daarnaast moet het innovatiebeleid van Vlaanderen beter aansluiten bij het Europese en internationale innovatiebeleid (De Tijd, 2012). Het beleid van loopbaan- en competentieontwikkeling zal gekoppeld worden aan de veranderlijke arbeidsorganisatie. Dit beleid moet huidige en toekomstige competenties van de beroepsbevolking ontwikkelen en heroriënteren op basis van de noden van bedrijven (Vlaamse overheid, 2011: 14). Daarnaast biedt de transformatie samen met de ontwikkeling van schaarste aan grondstoffen de mogelijkheid tot een transitie naar vergroening van de industrie. Ten slotte stelt de regering ook bepaalde doelen om de doorlooptijd van de uitvoering van beslissingen van de overheid te verkorten (Vlaamse overheid, 2011: 10-11). Het witboek is tot stand gekomen in een beleidsvormingsproces van de hiervoor opgezette Staten-General voor de Industrie (SGI). In de Staten-Generaal voor de Industrie zijn de vier grote industriële sectoren vertegenwoordigd via hun sectorfederaties: Essenscia (chemische industrie), Agoria (technologische industrie), Fevia (voedingsindustrie) en Fedustria (textiel, hout- en meubelindustrie). De SGI heeft voorstellen gedaan en actieplannen geformuleerd die zijn samengebracht in het Groenboek voor een Nieuw Industrieel Beleid, dat vervolgens werd omgezet in het Witboek. Een concreet voorstel van SGI was het oprichten van een industrieel transformatiefonds genaamd Transformatie Innovatie Acceleratie (TINA) fonds. Een 47 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas risciokapitaalfonds met de beoogde omvang van 200 miljoen euro om investeringen van de industrie te kunnen ondersteunen (Vlaamse overheid, 2011: 10-11). Het fonds zal worden ondergebracht binnen de Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV)5. Het doel van het fonds is het versterken en het versneld op de markt brengen van innovatie met strategisch potentieel (Vlaamse overheid, 2011: 43). Belangrijke punten om de concurrentiepositie van Vlaanderen te kunnen verbeteren liggen daarnaast ook op federaal niveau. De afname in productiviteitsgroei en concurrentiekracht is te wijten aan problematiek omtrent de hoge loonkosten, de hoge energiekosten en de snelheid van besluitvorming van de federale overheid. Volgens de Vlaamse overheid zijn dit essentiële punten voor verbetering om een succesvol industrieel beleid te kunnen voeren (Vlaamse overheid, 2011: 12). De loonkosten zijn in België het afgelopen decennium met zo’n 20 % gestegen. De loonkostenhandicap steeg in België sinds 1996 met 12% ten opzichte van buurlanden en met 25% ten opzichte van Duitsland (Unizo, 2012). Dit is vooral te verklaren door de automatische loonindexering. In België worden de lonen automatisch aangepast aan het prijspeil. De hoge energieprijzen zijn de opstuwende factor in de loonindex en zorgen voor hogere productiekosten voor bedrijven. Door het gebrek aan concurrentie en transparantie op de energiemarkt liggen de energieprijzen aanzienlijk hoger dan in buurlanden (Trends, 2012). 3.4 Het internationale handelsbeleid in Vlaanderen Het regeerakkoord van de Vlaamse overheid besteedt ook aandacht aan het internationale handelsbeleid. Hierin stellen zij dat zij een actief buurlandenbeleid zullen voeren met bijzondere aandacht voor buurlanden en buurregio’s. Zij willen grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden verder uitbreiden. Door middel van bestaande instrumenten wil de regering de samenwerking met Nederland versterken. Deze samenwerking blijft voor de Vlaamse overheid prioritair. Wat betreft het internationaal handelsbeleid zal de regering nauwere economische relaties aangaan met de BRIC-landen en enkele andere groeimarkten. De regering zal KMO’s en technologiebedrijven stimuleren en ondersteunen die activiteiten op internationale markten willen ontplooien. Hierbij zullen Flanders Investment & Trade (FIT), de organisatie die ondersteuning biedt aan ondernemers met internationale ambities, en 5 PMV nv is een zelfstandige investeringsmaatschappij. Zij investeert in het economische weefsel van Vlaanderen. Het bedrijf treedt daarbij op als ondernemer en als marktproducent. PMV werkt samen met private partners via fondsen en publiek private samenwerking. 48 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas ondernemersorganisaties investeren in de sensibilisering van ondernemers en advisering over internationaal ondernemen (Vlaamse overheida, 2009: 84). Het streven op het gebied van internationaal ondernemen is om het aantal ondernemers dat internationaliseert te vergroten, met name in de dienstensector en strategische sectoren. Men wil het aandeel van de Vlaamse uitvoer naar BRIC landen laten toenemen door middel van de inzet van Vlaamse economische en technologische vertegenwoordigers op deze markten. Ook door betere valorisatie van onderzoek wil Vlaanderen het aandeel dat zij in de loop der jaren verloren heeft op de wereldexportmarkt heroveren (Vlaamse overheida, 2009: 33). Het internationale handelsbeleid wordt verder uitgewerkt in de beleidsnota 2009-2014 ‘Buitenlands Beleid, Internationaal Ondernemen en Ontwikkelingssamenwerking’. De regering meent dat internationaal ondernemen belangrijk is voor een kleine en open economische regio als Vlaanderen. Zo’n kwart van de Vlaamse KMO’s is internationaal actief en de regering wil dit aantal verdubbelen naar de helft van alle KMO’s. Om dit te realiseren en te stimuleren is er een taak weggelegd voor de eerder genoemde FIT. De focus van de handel zal komen te liggen op de snelst groeiende economieën. Het Pact 2020 heeft de doelstelling gesteld dat het aandeel van de Vlaamse uitvoer naar deze markten in 2020 10% moet bedragen (De Vlaamse Ovherheidb, 2009, 34-37). Minister-President Kris Peeters zal zelf een actieve rol spelen bij economische diplomatieke missies naar deze landen om de belangen van de Vlaamse economie te behartigen. In 2010 heeft de Minister-President een bezoek gebracht aan Sint-Petersburg. Ook hebben er missies plaatsgevonden naar de Verenigde Arabische Emiraten, Brazilië, Zuid-Korea, India en Singapore (Vlaams Parlement, 2011: 33). De Vlaamse overheid ziet economische diplomatie als een krachtig instrument om haar doelstellingen wat betreft internationale handel te bereiken. FIT dient daarnaast haar netwerk van Vlaamse economische vertegenwoordigers in groeimarkten te vergroten en te verstevigen (De Vlaamse Overheidb, 2009, 41). De internationalisering van de dienstensector is een belangrijk punt in het Vlaamse internationale handelsbeleid. De dienstensector is de motor van de Vlaamse economie maar slechts een beperkt aantal ondernemingen in deze sector zet in op internationalisering. Met de invoering van de Europese dienstenrichtlijn zijn handelsbelemmeringen in deze sector verminderd. De regering zal in samenwerking met FIT initiatieven ontwikkelen om de internationalisering van de dienstensector te stimuleren (De Vlaamse overheidb, 2009, 37). 49 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Om Vlaanderen als regio op de kaart te zetten wil de Vlaamse overheid het aantal internationaal competitieve Vlaamse ondernemingen vergroten. In de beleidsnota noemt de regering de zes clusters die opgesteld zijn door de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie; Logistech, I-healthtech, Meditech, Nanotech, Sociotech en Ecotech. Vlaanderen zou in deze clusters op internationaal vlak een leidersrol kunnen vervullen. De regering zet in op clustervorming om economische wereldspelers te ontwikkelen. De overheid, het bedrijfsleven en de academische wereld dienen nauw samen te werken om dit te realiseren. De overheid zal buitenlandse investeringen in deze sectoren internationaal stimuleren (De Vlaamse Overheidb, 2009, 38). Dit geldt overigens voor de gehele economie. De regering wil Buitenlandse Directe Investeringen (BDI) aantrekken en verankeren omdat dit zorgt voor een instroom van kapitaal, kennis, technologie en de creatie van werkgelegenheid. De regering streeft naar een gunstig investeringsklimaat voor buitenlandse investeerders en ziet ruimte voor verbetering als het gaat om fiscale maatregelen en administratieve procedures (De Vlaamse Overheidb, 2009, 39-40). Net als de Nederlandse overheid zal de Vlaamse overheid investeren in het verbeteren van vrijhandel in wereldmarkten en het opheffen van concrete handelsbelemmeringen binnen de EU (De Vlaamse Overheidb, 2009, 41). De Vlaamse overheid zal deze belemmeringen signaleren door middel van het meldpunt handelsbelemmeringen op de website van FIT. Via de Europese marktoegangsstrategie kunnen deze handelsbelemmeringen dan worden aangepakt (Ibid.). In het kader van het vrije verkeer van diensten kan hierbij gedacht worden aan vergunningen die in bepaalde EU lidstaten verplicht zijn voor het uitvoeren van beroepen, terwijl de ondernemer in zijn eigen land aan de nodige kwalificaties voldoet. Het afsluitende punt op het gebied van internationaal handelsbeleid in de beleidsnota is het streven om de internationale bereikbaarheid van Vlaanderen te vergroten. Een goede internationale bereikbaarheid is essentieel voor internationalisering en economische groei. Daarnaast wil Vlaanderen de toegangspoort en logistieke draaischijf van Europa worden. De internationale promotie van de Vlaamse havens vormt daarom een belangrijk onderdeel van het buitenlands beleid en internationaal handelsbeleid. Op dit punt zijn ook samenwerking en diplomatieke verhoudingen met buurlanden van belang. Vooral op het gebied van transport en logistiek zijn er een aantal belangrijke dossiers tussen Nederland en Vlaanderen zoals de verdieping van de Westerschelde en de maritieme toegankelijkheid van de Kanaalzone GentTerneuzen (De Vlaamse Overheidb, 2009, 45). 50 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas 3.5 Het economische beleid in Wallonië: de Marshall plannen Zoals in het tekstvak ‘De economische situatie in België’ is aangegeven, zijn er verschillen in de economische prestaties van Vlaanderen en Wallonië. Wallonië presteerde in de 19e eeuw economisch aanzienlijk beter dan Vlaanderen door haar voorraden ijzererts, steenkool en marmer. Deze grondstoffen hebben geleid tot de ontwikkeling van een mijn- en staalindustrie in Wallonië. Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw begonnen deze grondstoffen echter uitgeput te raken en zette een proces van verval van de Waalse industrie in (Tegenlicht, 2008). Ook aan het begin van de 21e eeuw is de economische situatie in Wallonië nog aanzienlijk slechter dan in Vlaanderen. In de periode eind jaren 90 en begin 2000 zit Wallonië met haar groeicijfer vaak onder het Europese gemiddelde. Het werkloosheidscijfer schommelt rond de 10% met een jeugdwerkloosheid van 30%. In 2009 was het BBP per capita in Wallonië 20.300 euro (index 73,3). Ter vergelijking; voor België was dit 27.700 euro (index 100), voor Vlaanderen was dit 27.500 euro (index 99,3) en het Europese gemiddelde van de 27 lidstaten lag rond de 23.5000 euro (index 84,4) (IWEPSa, 2012: 66). Om de economische situatie van het Waalse gewest te verbeteren heeft de Waalse regering in 2005 het Marshall plan gelanceerd. Dit plan stoelt op een aantal pijlers: 1) de oprichting van competiviteitspolen, 2) de vermindering van de belastindruk voor ondernemingen, 3) investeringen in onderzoek en innovatie en 4) het creëren van werkgelegenheid (Business.Belgium.be: 2010). Om deze doelen te realiseren werd 1 miljard euro vrijgemaakt (Gouvernement Wallon, 2011: 1). De strategie is in de daaropvolgende jaren voorgezet. In het regeerakkoord van de Waalse regering ‘Projet de Déclaration de politique régionale Wallonne 2009-2014, Une énergie partagée pour une société durable, humaine et solidaire’ wordt het Marshall Plan 2.Groen geïntroduceerd waarin de regering inzet op het creëren van banen, het investeren in een kenniseconomie, een herschikking van de economie op basis van een duurzame en ecologische ontwikkeling en waarin zij bepaalde zogenoemde ‘allianties’ lanceert (Gouvernement Wallone, 2009). In het Marshall plan 2.Groen worden aanvullende maatregelen genomen op het eerdere Marshall plan. Tegelijkertijd wordt er ook ingespeeld op de ontstane situatie door de financiële en economische crisis van 2008-2009. Nu de crisis de druk op de gewestelijke financiën verhoogt, geldt de context van het plan om een optimale toewijzing van financiële middelen op een duurzame wijze te realiseren nog meer dan voorheen. In het Marshall Plan 2.Groen wordt aandacht besteed aan duurzaamheid door middel van de alliantie tussen werk 51 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas en milieu en door de toevoeging van een zesde competitiviteitspool gericht op milieutechnologieën en duurzame ontwikkeling. Het Marshall plan 2.Groen beschikt over een kleine 3 miljard euro aan middelen om de gestelde doelstellingen te realiseren (Gouvernement Wallon, 2009: 1-2). Het plan bestaat uit verschillende prioritaire assen: 1) de eerste as richt zich op het investeren in menselijk kapitaal. De regering wil werkgelegenheid creëren. De overheid zal investeren in onderwijs en ontwikkeling, dat ten goede komt aan persoonlijke en regionale ontwikkeling. Een onderdeel hiervan is een leven lang leren programma. 2) De tweede as betreft een voortzetting en uitbreiding van het industrieel beleid gebaseerd op competitiviteitspolen. 3) As drie betreft investeringen in wetenschappelijk onderzoek als motor voor innovatie en economische groei. De Waalse overheid streeft erna de doelstelling van een besteding van 3% van het BBP aan onderzoek en innovatie te behalen. Dit verwacht zij te realiseren in samenwerking met private spelers. 4) Het creëren van een kader voor de ontwikkeling van economische activiteiten en kwalitatieve banen. 5) De vijfde as betreft de alliantie tussen werk en milieu (Alliance Emploi-Environnement). Door middel van grootschalige financiering van renovatieprojecten van publieke gebouwen en particuliere woningen wil de Waalse regering werkgelegenheid creëren en de energie-efficiëntie van gebouwen en woningen in Wallonië verbeteren. De energiebesparing zal ervoor zorgen dat gezinnen een kleiner deel van hun inkomen besteden aan energiekosten. Daarnaast geeft dit de Waalse bouwsector de kans zich te specialiseren in duurzame bouwtechnieken en duurzame renovatieprojecten. Deze specialisatie zal moeten leiden tot meer economische activiteit in de Waalse bouwsector (Gouvernement Wallon, 2009: 4-47). Een belangrijk onderdeel van het Marshall plan en Marshall plan 2.Groen is het industrieel beleid gebaseerd op de competiviteitspolen (Pôles de Compétitivité). Op basis van een studie van de verschillende economische sectoren heeft de Waalse overheid in 2005 vijf economische gebieden afgebakend. Rondom deze gebieden zijn competiviteitspolen opgericht. Elke cluster heeft een bestuur met een voorzitter uit het bedrijfsleven en een vicevoorzitter uit de wetenschappelijke wereld. Het is de bedoeling dat er omtrent de clusters netwerken van zowel grote als kleine ondernemingen, kennisinstituten en overheidsactoren ontstaan. Het Marshall Plan 2.Groen voorziet een investering in de competiviteitspolen van 388 miljoen euro. Ten opzichte van het eerdere Marshall Plan zet het Marshall Plan 2.Groen in op een grote deelname van KMO’s in de polen. Ook zal er meer synergie gezocht worden 52 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas met projecten van andere regionale, nationale en internationale clusters. De partners van de polen, bedrijven, universiteiten en onderzoekscentra, moeten onderzoeksprojecten verder ontwikkelen. Er zullen financiële middelen beschikbaar gesteld worden om te kunnen beantwoorden aan de opleidingsbehoefte van bedrijven. Sectordeskundigen van de Agence Wallonne à l'Exportation et aux Investissements Etrangers (AWEX) zullen worden ingezet om buitenlandse investeerders voor de projecten van de polen aan te trekken (Gouvernement Wallon, 2009: 14-18). Op het gebied van life sciences is de competiviteitspool ‘BioWin’ opgericht. Deze cluster verenigt alle actoren in Wallonië die deelnemen aan onderzoek en innovatie op het gebied van biotechnologie en gezondheidszorg. De andere cluster op het gebied van gezondheidszorg en voedingsmiddelen is WagrALIM. Deze cluster richt zich op de voedingsmiddelenindustrie. De cluster heeft vier onderzoeksgebieden: kwaliteit van voedsel en voedingsmiddelen, efficiëntie in productieprocessen, verpakkingen en duurzame netwerken in de agro-industrie. ‘Logistics in Wallonia’ en ‘Sky Wallonie’ zijn de twee clusters in de sector van mobiliteit en transport. ‘Logistics in Wallonia’ wil de transport- en logistieke sector optimaliseren door middel van een gedeelde strategie en investeringen in personeel en technologie. ‘Sky Wallonie’ richt zich op de competitiviteit van de luchtvaartindustrie. De cluster wil meer technologische niches ontwikkelen voor de toekomst, de diversiteit in gespecialiseerde bedrijven vergroten en inspelen op een nieuwe vraag vanuit de markt. ‘Mecatech’ is de cluster die gespecialiseerd is in machinebouw waarbij geïnvesteerd wordt in innovatieve technologie, microtechnologie en intelligent onderhoud van machines. De cluster die is toegevoegd aan de bestaande structuur met de introductie van het Marshall plan 2.Groen is GreenWin. Deze cluster richt zich op innovatie op het gebied van groene chemie en duurzame materialen. De cluster ontwikkelt nieuwe duurzame producten uit hergebruikte materialen, maakt efficiënte energiesystemen en bedenkt nieuwe technieken voor het hergebruiken van producten (Wallonia Clusters). Onlangs sprak de Waalse Minister-President Rudy Demotte, Parti Socialiste (PS), wederom over een nieuw plan voor het Waalse Gewest. Dit plan ‘Horizon 2022’ moet het Waalse Gewest in 10 jaar klaarstomen om te behoren tot één van de topregio’s in Europa. Er is gekozen voor het jaartal 2022 omdat de gevolgen van de nieuwe financieringswet die een onderdeel vormt van het regeerakkoord van de federale regering Di Rupo I dan realiteit zullen worden. In de financieringswet is besloten tot een andere financiering en een toename van de 53 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas financiële verantwoordelijkheid van de gewesten. Het aanzienlijke bedrag dat Wallonië tot op heden uit deze overdrachten ontvangt, zo’n 575 miljoen euro, zal op dat moment niet meer ten goede komen aan het gewest. Demotte heeft daarom de aanzet gegeven voor de ontwikkeling van een plan door de politiek en sociale partners om het gewest op deze financiële zelfstandigheid voor te bereiden. Experts en ambtenaren zullen de aankomende maanden de effecten van de financieringswet onderzoeken. Naar verwachting zal begin 2013 het beleidskader Horizon 2022 gepresenteerd worden (De Standaard, 2012). 3.7 Het internationale handelsbeleid in Wallonië Het Waalse gewest is sterk afhankelijk van buitenlandse handel. 65% van de industriële productie wordt gemaakt voor de export. Buitenlandse handel genereert zo’n 4.500 banen en is daarmee een belangrijke motor voor werkgelegenheid. Wallonië wil de internationalisering van KMO ondernemingen stimuleren. Zij richt zich hierbij vooral op bedrijven in zeer specifieke technologische niches. Zij zal bedrijven aanmoedigen om de eerste stap tot internationalisering te zetten en nieuwe markten te verkennen. Ook streeft de Waalse regering naar een verhoging van de exportvolumes van bestaande internationaal opererende ondernemingen (Gouvernement Wallona, 2012). Wat betreft de markten waarop de Waalse regering haar internationale handelsstrategie wil richten, is er een gelijkenis met Nederland en Vlaanderen. Ook Wallonië kiest voor opkomende economieën, al houdt het gewest hierbij wel rekening met de grootte van de Waalse ondernemingen (AWEX, 2012). Het agentschap voor de promotie van buitenlandse handel, AWEX, zal verschillende activiteiten organiseren op groeimarkten zoals Brazilië, Rusland, India en China en ontwikkelingslanden. AWEX zal de verkenningen van Waalse bedrijven op deze markten ondersteunen. Er zal bijzondere aandacht zijn voor Azië omdat deze regio zich de aankomende jaren zal ontwikkelen tot het centrum van de wereldwijde economische groei. Daarnaast zullen er ook activiteiten worden georganiseerd in regio’s als het Midden-Oosten, Latijns-Amerika en Noord-Amerika (Gouvernement Wallona, 2012) In het internationale handelsbeleid van Wallonië neemt AWEX een belangrijke rol in. De afgelopen jaren heeft de organisatie haar rol weten uit te breiden. Zij ontplooit activiteiten die niet enkel gericht zijn op de bevordering van buitenlandse handel en buitenlandse investeringen. De taken van AWEX zijn vastgelegd in een overeenkomst voor de periode 2011-2016 met de Waalse regering. In het kader van het Marshall plan 2.Groen zet de 54 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas organisatie zich in voor de positionering van Wallonië in het buitenland. Ook zoekt zij naar mogelijkheden voor internationale samenwerking gericht op innovatieprojecten in kansrijke sectoren. In de overeenkomst is opgenomen dat AWEX buitenlandse trends, kansen en best practices in anderen landen signaleert die nuttig kunnen zijn voor de internationaliseringsstrategie van Waalse ondernemingen (AWEX, 2012, Gouvernement Wallonb, 2011). AWEX zal daarnaast haar netwerk van handelsattachés in het buitenland optimaliseren. Met name haar positie in strategische markten in de ASEAN landen, Rusland, Midden-Oosten en de BRIC-landen moet verstevigd worden. Op dit moment is het netwerk van economisch- en handelsposten nog voornamelijk in de onmiddellijke omgeving van België, bijvoorbeeld Luxemburg, Lille en Aken gecentreerd (AWEX, 2012). Ook is AWEX verantwoordelijk voor het bewaken van de synergie in de verschillende initiatieven voor economisch beleid en internationale handel van organisaties als l'Union Wallonne des Entreprises (UWE), Direction générale opérationnelle de l'Economie, de l'Emploi & de la Recherche (DGO6) van de Waalse overheid en beleidskaders van de Federale overheid (Gouvernement Wallonb, 2011). Wallonië kiest daarnaast op bepaalde beleidsterreinen voor een samenwerking met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De overeenkomsten op het gebied van internationale handel, toerisme, (Franstalig) onderwijs en de relatie met de federale entiteiten maken een samenwerking voor de hand liggend. Deze samenwerking in de vorm van Wallonië-Brussel Internationaal probeert de zichtbaarheid van de beide regio’s in het buitenland te vergroten (Gouvernement Wallon, 2011). De federatie Brussel-Wallonië ondersteunt de economische ontwikkeling en het ontstaan van culturele initiatieven door middel van internationale actie. Ook zetten de beide regio’s zich in om hun gezamenlijke waarden in Europa te verdedigen. Door middel van deze samenwerking willen Wallonië en Brussel beter bestuur op het gebied van internationale betrekkingen bereiken. De regio’s hopen door een gezamenlijke inspanning hun zichtbaarheid in internationale organisaties te vergroten en hun netwerk van handelsvertegenwoordigers beter te kunnen benutten (Gouvernement de la Fédération Wallonie-Bruxelles, 2012). Tenslotte is optimaal gebruik van de Europese structuurfondsen ook een belangrijk onderdeel van het Waalse internationale handelsbeleid. De financiering van structuurfondsen speelt een belangrijke rol bij de herstructurering van de Waalse economie. In de periode 2007-2013 werd er meer dan 1,2 miljard euro vanuit de EU in de economische en sociale ontwikkeling 55 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas van het Waalse gewest geïnvesteerd. In het kader van het Marshallplan 2.Groen worden de fondsen gebruikt als cofinanciering voor de beleidsinitiatieven (Gouvernement Wallone, 2009: 53). AWEX speelt een rol bij de coördinatie van verschillende ontwikkelingsprogramma’s en grensoverschrijdende projecten die EU financiering ontvangen uit INTERREG fondsen (Gouvernement Wallonb, 2011). 3.8 Een analyse van het economische beleid en internationaal handelsbeleid in Vlaanderen en Wallonië Vlaanderen Wanneer we terugkeren naar het economische beleid in Vlaanderen, zien we dat de Vlaamse regering in haar regeerakkoord de noodzaak ziet voor de ontwikkeling van doeltreffend economisch beleid. De financiële en economische crisis van 2008-2009 als ook het verlies aan marktaandeel op buitenlandse markten en de verslechterde concurrentiepositie maakt dat de regering door middel van het beleidskader ‘Vlaanderen in Actie’ met maatregelen komt. Ook stelt zij ambitieuze doelen in het Pact 2020 met toezicht op de prestaties voor middel van jaarlijkse metingen. De éénmeting van 2011 laat ten opzichte van de nulmeting in 2010 nog weinig positieve resultaten zien. In 2011 is de economie nog herstellend van de crisis. Er is maar een beperkte economische groei. Ook heeft Vlaanderen nog steeds te maken met een dalende arbeidsproductiviteit en stijgende loonkosten. Op het gebied van internationalisering lijken de Vlaamse ondernemingen nog niet in staat om hun marktaandeel in opkomende economieën te vergroten. De export spitst zich nog voornamelijk toe op halffabricaten en de export van hightech producten en kennisintensieve diensten blijft achter. Door de crisis staan ook de uitgaven voor onderwijs en onderzoek onder druk. Vlaamse ondernemingen hebben daarentegen wel een innovatief karakter. De speerpuntensectoren Logistech, I-healthtech, Meditech, Nanotech, Sociotech en Ecotech doen het goed volgens de meting maar zijn nog klein in omvang. Zij verstevigen langzaam hun positie (Vlaanderen in Actie, Pact 2020, 2011). Bepaalde zaken lijken in het economisch beleid van Vlaanderen nog niet geheel concreet. Het Nieuw Industrieel Beleid spreekt herhaaldelijk over een clusterbeleid zonder te verwijzen naar de specifieke clusters. In de beleidsnota’s wordt gesproken over het speerpuntenbeleid dat is 56 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas ontwikkeld door de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI). De clusters Logistech, I-healthtech, Meditech, Nanotech, Sociotech en Ecotech zouden het meest veelbelovend zijn voor Vlaanderen. VRWI stelt echter terecht dat deze clusters niet opgenomen zijn in de doelstellingen van Vlaanderen in Actie. Voor een coherent beleidskader is dit wel van belang (VWRI, 2009: 6). Minister-President Kris Peeters heeft onlangs aangekondigd 7 miljoen euro beschikbaar te stellen voor projecten rond geavanceerde productie- en procestechnologieën. Een nieuwe projectoproep wordt gelanceerd in het kader van het Nieuw Industrieel Beleid om clusters van bedrijven, federaties en kenniscentra te stimuleren om in te zetten op sleuteltechnologieën. Deze sleuteltechnologieën zouden in het beleid nog niet geheel vastliggen, maar productie- en procestechnologie, ICT en Cleantech zouden hier toch zeker toe behoren (www.engineeringnet.be, 2012). Ook in het Vlaams Parlement is er kritiek gekomen op de onduidelijkheid over de koers van het Nieuw Industrieel Beleid en het gebrek aan resultaten. De Industrieraad in Vlaanderen bestaande uit een groep industriëlen, academici en experts onder leiding van de gedelegeerd bestuurder van BASF zou adviezen moeten formuleren voor het industrieel beleid maar deze raad is tot op heden niet met resultaten gekomen (Knack, 2012). Daarnaast heeft de recentelijke golf van ontslagen door de sluiting van het Belgische bedrijf Bekaert het vertrouwen dat de Vlaamse regering het economisch weefsel kan versterken doen afnemen (Het Laatste Nieuws, 2012). Ook is bekend geworden dat het TINA-fonds dat innovatieve projecten zou moeten financieren niet zal worden uitgebreid met financiële middelen. De regering had gehoopt op geld van de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds maar de aanvraag is afgewezen. Het fonds zou nu niet over de noodzakelijke investeringskracht beschikken (Het Laatste Nieuws, 2011). Het internationale handelsbeleid van de Vlaamse regering richt zich sterk op de internationalisering van KMO’s, op het vergroten van marktaandeel in opkomende economieën zoals de BRIC-landen en de internationalisering van de dienstensector. Economische diplomatie en economische missies worden gezien als belangrijke instrumenten om deze doelstellingen te bereiken. In tegenstelling tot Nederland vermeldt Vlaanderen wel prioriteit te geven aan de relatie met buurlanden als Nederland. Ook ziet Vlaanderen bepaalde dossiers omtrent de havens tussen Nederland en Vlaanderen die de nodige aandacht van de Vlaamse regering zullen vragen. De Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen heeft een rapport opgesteld over ‘De bijdrage van internationaal ondernemen aan de welvaart van Vlaanderen’. Het rapport 57 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas ondersteunt bepaalde aannames die overeenkomen met het Vlaamse internationaliseringsbeleid. Er zijn bepaalde ontwikkelingen als globalisering gaande waardoor het economisch zwaartepunt in de wereld zal verschuiven. Het internationaal beleid moet op deze ontwikkelingen inspelen. Een toename in het aantal bedrijven dat internationaal gaat opereren is hierbij essentieel. De raad meent dat betere ondersteuning van bedrijven noodzakelijk is. Economische en politieke diplomatie zijn belangrijke instrumenten voor handelsbevordering, maar het is belangrijk om een coherente samenwerking op dit vlak met de betrokken spelers te ontwikkelen. Samenwerking tussen de gewestelijke organisaties ter bevordering van internationale handel moet worden versterkt. De regering moet in haar internationaliseringsstrategie voornamelijk inzetten op strategische sectoren/clusters (SARiV, 2011). Wanneer we het Vlaams economisch beleid en het internationaal handelsbeleid analyseren op basis van de theorie uit hoofdstuk 1 dan valt een aantal zaken op. Net als in Nederland lijkt er geen specifieke aandacht te zijn besteed aan het huidige comparatieve voordeel van Vlaanderen in de formulering van het economische beleid en internationale handelsbeleid. De Vlaamse regering signaleert bepaalde bedreigingen voor de economie en stelt ambitieuze doelstellingen om de situatie te verbeteren. Ook wordt er herhaaldelijk gesproken over clustering van sectoren en speciale aandacht voor deze sectoren. De sectoren worden niet helder gedefinieerd en lijken niet gebaseerd te zijn op het comparatief voordeel van het gewest. De Vlaamse uitvoer bestaat voornamelijk uit chemische producten, vervoermaterieel, machines en toestellen, metaal producten en kunststoffen. De aanwezige productiefactoren in de regio zijn ingezet in deze productiesectoren en hier behaalt de regio op dit moment de meeste winst uit. Wanneer er gesproken wordt over veelbelovende clusters worden deze sectoren echter niet genoemd. Sectoren als Logistech, I-healthtech, Meditech, Nanotech, Sociotech en Ecotech en productie- en procestechnologie, ICT en Cleantech worden genoemd niet op basis van hun huidige sterke positie maar omdat men deze sectoren veelbelovend en op de lange termijn winstgevend acht. De éénmeting laat echter zien dat deze sectoren op dit moment nog klein zijn in omvang. De theorie van specialisatie van bedrijfsclusters voor een succesvol economisch beleid komt overeen met de theorie van Nieuwe Economische Geografie van Paul Krugman. Specialisatie kan leiden tot schaalvoordelen en de concurrentiekracht van bepaalde regio’s versterken. Hierbij moet er echter al wel potentie zijn voor een dergelijke regio of cluster om zich tot de beste in zijn specialisatie te kunnen ontwikkelen. Het is onduidelijk of dit voor de bovengenoemde sectoren is weggelegd. 58 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Dergelijke agglomeraties zijn wel duidelijk aanwezig bij bepaalde havensteden in Vlaanderen zoals Antwerpen met haar chemisch complex, Gent-Terneuzen dat zich specialiseert op biobased toepassingen en Zeebrugge met haar LNG (liquefied natural gas) terminal. Een grotere aandacht voor deze bestaande regio’s met een verworven concurrerende positie zou mogelijk kunnen leiden tot een effectiever economisch en internationaal handelsbeleid voor Vlaanderen. Ook is het de vraag of de sterke focus op de BRIC-landen en opkomende economieën de beste manier is om de beschikbare financiële middelen en energie op het gebied van internationaal handelsbeleid te besteden. Zoals ook genoemd in hoofdstuk 2 over de Nederlandse situatie en aanpak op dit punt, laat België nog maar een beperkt exportvolume naar dergelijke landen zien. Het aandeel van export naar BRIC-landen is 4,73% ten opzichte van een exportvolume naar Nederland van 10%. Ook is de concurrentie op deze opkomende markten aanzienlijk. De besteding van middelen aan internationale handel dichter bij huis, met buurlanden, voor behoud en vergroting van het marktaandeel kan een hoger rendement opleveren. Wallonië Wanneer we het economische beleid en het internationale handelsbeleid van Wallonië analyseren, valt ook hier een aantal zaken op. Het Marshall plan 2.Groen neemt maatregelen om de gevolgen van de financiële en economische crisis voor Wallonië te mitigeren. Daarnaast zien we in Wallonië, net als in Vlaanderen en Nederland dat de focus op opkomende economieën een prominente rol inneemt in het internationale handelsbeleid van Wallonië. Maar er zijn ook verschillen. Het Vlaamse beleidskader is erop gericht om de concurrentiepositie van een welvarend gewest te versterken en te behouden. De Marshall plannen voor Wallonië zijn bedoeld om de regio economisch te ontwikkelen en welvarender te maken na decennia van stagnatie. De Waalse regering meent dat het Marshall Plan en het Marshall Plan 2.Groen een succes is. Het is vernieuwend beleid waarbij duidelijke keuzes gemaakt worden. Ook vindt er een beoordeling plaats van de doelstellingen en resultaten. Het netto-effect van het Marshall plan op de economische situatie in Wallonië is nog niet geheel te bepalen, maar enkele cijfers geven een beeld van de positieve uitwerking van het plan. Zo was er bijvoorbeeld sprake van negatieve economische groei in Wallonië in 2009 als gevolg van de economische crisis. Dit 59 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas cijfer was echter wel enkele procentpunten lager dan in Vlaanderen (-3,1% in Wallonië t.o.v. 3,4% in Vlaanderen). Ook op de middellange termijn lijkt de economische groei zich positief te evolueren; een gemiddelde van 2,2% in Wallonië over de periode 2009-2015 t.o.v. 2,3 % in Vlaanderen. De arbeidsparticipatie is in Wallonië tussen 2004 en 2008 gestegen met 2,1% tot 57,2%. In de periode 2005-2010 is een groei van nieuw gestarte ondernemingen te zien van +14,6%. Ook de uitvoer en het aantal buitenlandse investeringen is de afgelopen jaren gestegen. Het clusterbeleid met de Pôles de Compétitivité ondersteunt innovatie en brengt nieuwe producten, processen en diensten op de markt. Sinds 2005 zijn er 176 operationele projecten ondersteund binnen de clusters en 104 projecten gericht op de ondersteuning van onderzoek. Inmiddels zijn er 77 patenten ingediend door de competiviteitspolen (Gouvernement Wallonc, 2011). Zoals bovenstaand al opgemerkt heeft ook Wallonië de ambitie om middels haar internationale handelsbeleid haar marktaandeel in opkomende markten te vergroten. Zij hoopt meer KMO’s aan te zetten tot internationalisering en zet specifiek in op de BRIC landen als afzetmarkten voor Waalse producten. Het is opmerkelijk dat beide regio’s qua internationaliseringsagenda een focus leggen op dezelfde prioriteitslanden, terwijl de regio’s niet of nauwelijks samenwerken in het uitvoeren van deze strategie. De verworven autonomie van de gewesten op economisch en internationaal handelsbeleid heeft gezorgd voor een diepe scheiding en zet niet aan tot meer samenwerking. AWEX speelt een belangrijke rol in de ondersteuning van ondernemers bij internationalisering. Daarnaast organiseert zij ook economische missies naar opkomende markten. De clustering in de vorm van de competitiviteispolen lijkt een goede manier om partnerschappen te creëren tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en onderwijs om zo de concurrentiepositie van bepaalde sectoren te verbeteren. De competiviteitspolen zijn opgericht rondom sectoren als gezondheid, logistiek, machinebouw, duurzame chemie, voedingsmiddelen en biotechnologie. Wanneer we de huidige cijfers over de buitenlandse handel van Wallonië erop naslaan zien we dat deze sectoren wel degelijk terugkomen in de uitvoer van Wallonië. Farmaceutische producten zijn goed voor 17% van de uitvoer, oliën en mineralen voor 12%, staalproducten 12%, plastieken 8% en machinebouw en materieel 6% (IWEPSb, 2012). Wallonië heeft met de keuze voor de competitiviteitspolen gekozen voor productgroepen die een belangrijk aandeel hebben in haar uitvoer. De productiefactoren zijn toegewezen aan sectoren die voor de regio de meeste winst opleveren. Hiermee lijkt Wallonië in haar economische beleidskader aandacht te besteden aan haar comparatieve voordeel. Daarnaast zal de clustering van de sectoren ook voordelen 60 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas opleveren die overeenkomen met de theorie van Nieuwe Economische Geografie zoals schaalvoordelen. De clusters zullen daarnaast nieuwe arbeidskrachten en investeringen aantrekken. De huidige economische situatie in Wallonië wijst er echter wel op dat de regio nog een lange weg te gaan heeft. Het BBP per capita en de werkloosheidscijfers laten zien dat de regio nog lange tijd zal moeten investeren in haar economische ontwikkeling. Zelfs voordat de resultaten van de twee Marshall plannen echt zichtbaar zijn, wordt er al gesproken over een derde plan dat de regio moet ontwikkelen tot een economische topregio. Het is de vraag of het Waalse Gewest met oog op de toenemende begrotingsdiscipline en afnemende afdrachten van de federale overheid de noodzakelijk investeringen in haar economie kan volhouden. Ook zijn er aanzienlijke investeringen vereist om de economische situatie in het gewest te veranderen. De bedragen die genoemd worden in de plannen, een kleine 3 miljard euro, lijken te beperkt om deze doelen te realiseren. Voor een regio als Wallonië lijkt de focus in haar internationale handelsbeleid voornamelijk gericht op de BRIC-landen en opkomende economieën, net als bij Nederland en Vlaanderen, niet voor de hand liggend. Het gewest zal naast deze focus ook haar handelsstrategie kunnen richten op haar belangrijkste handelspartners, zoals Nederland, Duitsland en Frankrijk, om de bestaande handelsvolumes te vergroten. In het volgende hoofdstuk zal een analyse volgen van de overeenkomsten en verschillen in het Nederlandse, Vlaamse en Waalse economische en internationale handelsbeleid. Daarna zullen de mogelijkheden onderzocht worden voor de intensivering van de handelsbetrekkingen tussen Nederland en België. Ook zullen er mogelijkheden worden aangedragen voor grensoverschrijdende samenwerking om de concurrentiepositie van bepaalde economische clusters en sectoren te versterken. 61 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Hoofdstuk 4: De analyse, mogelijkheden voor handelsintensivering en grensoverschrijdende samenwerking tussen Nederland en België In dit hoofdstuk zal een analyse volgen van de belangrijkste verschillen in het Nederlandse, het Vlaamse en Waalse economische en internationale handelsbeleid. De analyse zal antwoord geven op de deelvraag ‘Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het Nederlandse en Belgische economisch beleid en internationale handelsbeleid?’. Vervolgens zal er gekeken worden in welke sectoren er ruimte is voor verdere intensivering van de handel en vergroting van exportvolumes tussen Nederland en België. Daarnaast is er een aantal dossiers waarin grensoverschrijdende samenwerking van Nederland en België kan leiden tot de versterking van productiesectoren en productieagglomeraties. Door middel van deze grensoverschrijdende clustering kunnen Nederland en België hun concurrentiepositie ten opzichte van derde landen vergroten en zich gezamenlijk positioneren in opkomende markten. Deze bevindingen zullen leiden tot de beantwoording van de laatste deelvraag ‘Wat zijn de mogelijkheden voor een toename van handelsbetrekkingen en intensivering van bilaterale samenwerkingsverbanden tussen Nederland en België en welke voordelen kan dit beide landen opleveren?’. 4.1 De analyse van overeenkomsten en verschillen in het Nederlandse, Vlaamse en Waalse economische en internationale handelsbeleid Voor Nederland is de export naar EU landen van bijzonder groot belang. 74,6% van de totale export heeft een bestemming binnen de EU. De export naar België bedraagt zo’n 12,1 %. In Nederland zien we dat door middel van het topsectorenbeleid een gedetailleerd beleidskader is opgesteld. Dit beleid is tot stand gekomen op de vraag van belangrijke vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zoals VNO-NCW en MKB Nederland. Deze organisaties hebben actief meegewerkt aan de totstandkoming van het beleid (Interview 1). In het beleid is sprake van intensieve samenwerking tussen de overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten. Ook is er bijzondere aandacht voor de MKB onderneming en de internationalisering van het MKB in het beleidskader. De topsectoren vertegenwoordigen de meest kansrijke sectoren van de Nederlandse economie. Hiermee hoopt de Nederlandse overheid de ambitieuze doelstelling van het beleid, namelijk om te behoren tot de top 5 van kenniseconomieën in de wereld te 62 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas kunnen realiseren. De topsectoren omvatten echter niet de gehele economie. Er zijn sectoren die buiten het topsectorenbeleid vallen (interview 1). Daarnaast laat het rapport van het Planbureau van de Leefomgeving zien dat een aantal van de topsectoren op dit moment nog niet tot de Europese top behoort. Het beleid gaat niet uit van het verstrekken van subsidies aan bedrijven maar zet in op belastingverlagingen om het bedrijfsleven de financiële ruimte te geven om te investeren in onderwijs en ontwikkeling. In de internationaliseringsagenda wordt er veel aandacht besteed aan het vergroten van het marktaandeel in opkomende markten zoals de BRIC-landen. Er is beperkte aandacht voor de handel met een buurland als België. België is op aandringen van de post in Brussel, tegenwoordig wel aangemerkt als focusland (Interview 1). De meeste beschikbare financiële middelen en aandacht binnen het topsectorenbeleid gaat naar de focuslanden. Het Vlaamse economische beleid heeft eenzelfde doelstelling als het Nederlandse beleid, namelijk om de winstgevendheid van de economie te behouden en de concurrentiepositie op wereldmarkten te vergroten. Ook in België als geheel is de export naar EU lidstaten van bijzonder groot belang, namelijk 72,2%. De export naar Nederland bedraagt zo’n 10%. In het Vlaamse economische beleidskader zien we eveneens ambitieuze doelstellingen en ligt er in het internationale handelsbeleid een sterke focus op de BRIC-landen. In 2020 moet de uitvoer van Vlaanderen naar de snelstgroeiende economieën 10% van de totale uitvoer bedragen. Vlaanderen wil met name KMO-ondernemingen aanzetten tot internationalisering. Vlaanderen zet eveneens in op een clusterbeleid om het economische en industriële weefsel in haar economie te versterken. Dit clusterbeleid is niet in detail gedefinieerd zoals in Nederland. Er is sprake van een samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten. Vertegenwoordigers uit deze gebieden zijn opgenomen in verschillende overlegorganen en platformen. De handelsrelatie met Nederland wordt wel kort genoemd in de Vlaamse beleidsstukken. De Vlaamse regering ziet in de relatie met Nederland een aantal dossiers dat van belang is zoals de waterwegen en de verbindingen naar de havens. Wallonië heeft te maken met een andere uitgangspositie. Door de aanwezigheid van grondstoffen, was de regio in staat al in de 18e en 19e eeuw een staal- en mijnbouwindustrie te ontwikkelen. Deze raakte echter in de 20e eeuw ernstig in verval. De regio verarmde sterk en behoorde tot de meest onderontwikkelde regio’s van Europa. Het Waalse economische beleid is daarom gericht op hernieuwde economische ontwikkeling en het verbeteren van de werkgelegenheid. Door middel van verschillende Marshall plannen zet de regio in op een 63 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas economische opleving. De regio heeft op het gebied van industrie en innovatie ook gekozen voor de oprichting van de Pôles de Compétitivité. Wallonië heeft zes competiviteitspolen opgericht. De overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen spelen alle drie een belangrijke rol in deze polen. Het is echter de vraag of dit beleid zal leiden tot de beoogde economische opleving in Wallonië. De beschikbare financiële middelen lijken te beperkt om een dergelijke omschakeling te kunnen realiseren. De competitiviteitspolen zijn opgericht in sectoren die een belangrijk aandeel hebben in de Waalse export. Ook al beschikt Wallonië over een andere uitgangspositie dan Nederland en Vlaanderen wat betreft haar economische prestaties, toch heeft de regio in haar internationaliseringsagenda een duidelijke keuze gemaakt om haar aandacht te richten op de BRIC-landen. Door haar exportstrategie op deze regio te richten, hoopt zij haar exportvolumes te vergroten. Het Waalse gewest houdt hierbij wel rekening met de omvang van Waalse exportbedrijven. Het agentschap voor handelsbevordering AWEX onderhoudt een dicht netwerkt van economisch- en handelsposten in de onmiddellijke omgeving van België zoals Luxemburg, Lille, Aken en binnenkort Maastricht) om deze ondernemers passende ondersteuning te kunnen bieden (AWEX, 2012). Nederland en België hebben te maken met dezelfde uitdagingen voor de toekomst. Globalisering biedt beide landen vele kansen, maar heeft open economieën ook kwetsbaar gemaakt. De financiële en economische crisis heeft laten zien hoezeer het functioneren van banken, bedrijven en instellingen van buitenaf kan worden beïnvloed (Ketelaars, 2011: 24). Zowel in Nederland als in België is men zich daarnaast gaan realiseren dat een industriële basis en nationale productie van belang is als aanvulling op de omvangrijke dienstensector in de landen. De OECD heeft betoogd dat internationaal handelsbeleid een motor kan zijn voor economische groei in tijden dat stimulering van de economie op grote schaal niet mogelijk is door strikte budgettaire discipline. Een effectief economisch beleid kan leiden tot de ontwikkeling van exportgeoriënteerde economische sectoren die kunnen zorgen voor economische groei (OECD: 2011). Mondialisering heeft echter ook geleid tot meer concurrentie tussen landen omdat transportkosten afgenomen zijn en technologische kennis wijder verspreid is. Daarnaast is er sprake van een verschuiving van de economische verhoudingen. De snelstgroeiende economieën bevinden zich niet meer in Europa en Noord-Amerika, maar in Azië en ZuidAmerika. De toenemende concurrentie vraagt om een gerichte specialisatie van economische productie in landen om een niche te kunnen creëren waarin zij een comparatief voordeel hebben ten opzichte van andere landen. Ook zullen de Nederlandse en de Belgische 64 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas economieën als grondstofintensieve economieën nadelen ondervinden van de toenemende grondstoffenschaarste. Beide landen zullen mogelijkheden moeten vinden om efficiënter met de aanwezige grondstoffen om te gaan en om alternatieven voor deze grondstoffen te vinden. Daarnaast heeft klimaatverandering de wereld gewezen op de noodzaak om de uitstoot van CO2 en vervuiling te verminderen. Een andere overeenkomstige bedreiging voor de Nederlandse en Belgische economie is tenslotte de vergrijzende bevolking waar beide landen mee te maken krijgen. De actieve beroepsbevolking zal afnemen (Ketelaars, 2011: 24-33). Een krimp van de actieve beroepsbevolking is vooral in bepaalde regio’s in Nederland zichtbaar (Ketelaars, 2011: 32). Om de arbeidsproductiviteit op peil te houden, zal ingezet moeten worden op technologische vernieuwing en de verhoging van de kapitaalintensiviteit van de productie. Bij al deze bedreigingen kunnen grensoverschrijdende samenwerking en de bundeling van krachten van Nederland en België leiden tot een sterkere positie van bepaalde productiesectoren op wereldmarkten. De sterke focus van beide landen op opkomende markten is te verklaren door het groeipotentieel in deze regio’s en omvang van de markten. Een relatief klein aandeel op deze markten, kan al leiden tot een groot absoluut exportvolume. Beide landen moeten echter niet hun belangrijkste handelspartners uit het oog verliezen. In de handelsrelaties tussen Nederland en België gaat men er vaak van uit dat deze relatie vanzelfsprekend is. Dit is echter niet het geval. Men zal moeten blijven investeren in deze handelsrelatie. Er is ruimte voor het vergroten van volumes in bestaande exportsectoren. Daarnaast zijn er ook nieuwe sectoren waarin kansen zich voor kunnen doen. Wanneer Nederland niet voldoende in blijft spelen op deze ontwikkelingen, kan het zijn aandeel in België zien teruglopen. Daarnaast wordt de meeste handel gedreven tussen Nederland en Vlaanderen. Nederland zou nog veel winst kunnen behalen uit het versterken van zijn handelsrelatie met Wallonië. Deze regio is nog sterk in ontwikkeling. Veel kansen op deze markt zijn nog onbenut (Interview 1). We zullen nu eerst gaan kijken naar de mogelijkheden voor het vergroten van de exportvolumes naar Vlaanderen en Wallonië. Vervolgens zal er aandacht besteed worden aan de mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking. 4.2 Handelsintensivering in Vlaanderen en Wallonië De belangrijkste productgroepen in de handel tussen Nederland en België zijn machines en transportmaterieel, verwerkte producten, chemicaliën, 65 minerale brandstoffen en Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas olieproducten. Deze traditionele productgroepen zijn verbonden aan de sectoren logistiek, chemie en energie en zijn gezamenlijk goed voor 9% van het Nederlandse BNP (Ministerie EL&I, 2011). Gekeken naar het belang van deze productgroepen in de handel met België lijkt Nederland met het toekennen van deze productiefactoren uit te gaan met een comparatief voordeel ten opzichte van andere productiesectoren. Er kunnen mogelijkheden aangewezen worden voor het vergroten van deze exportvolumes naar België. Vlaanderen De bovengenoemde productgroepen zijn in Vlaanderen verbonden met de vraag naar deze goederen in de havengebieden in de regio. Er zijn kansen voor de vergroting van deze exportvolumes. De haven van Antwerpen is de tweede grootste haven van Europa met een overslag van 180 miljoen ton aan goederen in 2010. Op dit moment werkt de haven van Antwerpen hard aan de ontwikkeling van de haven om ook in de toekomst op efficiënte wijze te kunnen functioneren. In 2016 zal de Deurganckdoksluis voltooid zijn. Deze sluis is cruciaal voor de ontwikkeling van de linkeroever van de haven en zal bijdragen aan een beter, multimodaal en duurzaam goederentransport van de haven naar het achterland (Port of Antwerp). Deze investeringen als ook een aantrekkende economie zullen leiden tot een groter aanbod van en een grotere vraag naar chemische producten, brandstoffen en olieproducten. Er zal ook meer vraag zijn naar logistieke diensten om goederen van en naar de havengebieden te vervoeren. Naast de haven van Antwerpen, zijn ook de havens van Gent, Zeebrugge en Oostende sterk in ontwikkeling. Zeebrugge is een relatief jonge haven met een moderne infrastructuur en een belangrijke terminal voor de opslag van liquefied natural gas (LNG). De haven specialiseert zich in de behandeling van nieuwe vrachtwagens. Oostende richt zich daarnaast op diensten die gerelateerd zijn aan offshore en hernieuwbare energieprojecten (Vlaanderen.be). De haven van Gent zal zich na de aanlegging van de zeesluis bij Terneuzen verder ontwikkelen wanneer grotere schepen ook de haven kunnen bereiken (Port of Ghent, 2011). Ook de Nederlandse havengebieden zoals de Rotterdamse haven met de aanleg van de tweede Maasvlakte (Port of Rotterdam, 2012) en de haven van Vlissingen zijn sterk in ontwikkeling (Zeeland Seaports, 2012). Dit biedt eveneens mogelijkheden voor de vergroting van handelsvolumes tussen de Nederlandse en Vlaamse havengebieden. Nederland beschikt ook een sterke high tech sector. Deze sector is goed voor 6,7% van het Nederlandse BNP (Ministerie EL&I, 2011). Ook hier lijken de productiefactoren op efficiënte 66 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas wijze te zijn toegekend. Deze productie is gecentreerd in de regio Eindhoven. De levering van deze producten aan België, voornamelijk Vlaanderen, ligt door de geografische nabijheid voor de hand (Interview 1). Dergelijke high tech en ICT toepassingen kunnen ingezet worden voor het oplossen van logistieke problemen in de havengebieden. De geografische nabijheid als ook de overeenkomsten in taal en cultuur maken dat de retailsector een sector is waar kansen liggen voor de vergroting van exportvolumes (Interview 1). Grote Nederlandse ketens als Albert Heijn, Kruidvat en Zeeman zijn al bezig met marktexpansie in Vlaanderen (Interview 1). Albert Heijn zal in 2012 acht winkels in Vlaanderen openen. Met twee reeds geopende winkels zal het aantal daarmee op tien winkels komen. Het assortiment is grotendeels hetzelfde als in Nederland, ongeveer 10% van de producten zijn lokaal (Trends, 2012). Vergelijkbaar aan de uitbreiding van de retailsector, is er ook sprake van grensoverschrijdende financiële dienstverlening. Zowel ING als ABN AMBO zijn actief op de Belgische markt. Het heeft echter wel even geduurd voordat deze activiteiten in de markt gezet werden (Interview 1). Verdere expansie op dit punt kan interessante mogelijkheden bieden voor de Nederlandse financiële sector. Ook op het gebied van verkoop via internet lijken er nog veel kansen te liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven in Vlaanderen. De omzet van webwinkels in België was in 2011 ten opzichte van 2010 met 23,8 % gestegen. Met name in de productgroepen meubels en huishoudelijke artikelen was een grote toename te zien (+21,8%), maar ook huishoudelijke apparatuur (+14,5%) en elektronica (+12,4) stegen aanzienlijk. Ondanks deze stijgingen loopt België achter als het gaat om e-commerce in vergelijking met buurlanden als Nederland, Frankrijk, Duitsland en Engeland. Ook is het aanbod van producten op Belgische websites beperkt. 65% van de producten waar Belgen naar op zoek zijn, zijn alleen te verkrijgen op buitenlandse websites. Activiteiten omtrent e-commerce zijn voor Nederlandse ondernemers relatief gemakkelijk te ontwikkelen door de overeenkomsten in taal. De markt van ecommerce kan ook in Wallonië betreden worden. In dat geval moet de webwinkel echter wel beschikken over een website in zowel het Nederlands als het Frans (Agentschap NL, 2012: 2, 10-11). 67 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Zowel Nederland als Vlaanderen zijn bezig met de ontwikkeling van initiatieven op het gebied van E-health (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport, 2012, Knack, 2012). Deze toepassingen zullen door de vergrijzing en stijgende kosten in de zorg in de toekomst alleen nog maar meer van belang worden. Op het vlak van ICT toepassingen in de zorg beschikt Nederland over een voorsprong op Vlaanderen. Door de voorsprong die Nederland heeft op Vlaanderen, zijn er mogelijkheden voor export in deze sector (Interview 1). Wallonië In Wallonië liggen er gezien de andere economische situatie en culturele verstandverhouding, andere mogelijkheden voor de intensivering van de export. Van de handel tussen Nederland en België, komt maar zo’n 20 tot 30% uit Wallonië (De Tijd, 2012). Om dit aandeel te vergroten liggen er kansen in de bouwsector in Wallonië, met name als het gaat om duurzame bouwmaterialen en renovatietechnieken voor het verbeteren van de energie-efficiëntie (AWEX, 2012). Zoals eerder genoemd heeft de Waalse regering in het kader van het Marshall plan enkele allianties aangekondigd. Eén van deze allianties is de Alliance Emploi-Environnement. Door middel van investeringen en het verlenen van subsidies wil de Waalse regering renovaties uitvoeren en aanmoedigen in publieke gebouwen en particuliere woningen. De energie-efficiëntie van gebouwen en woningen ligt in Wallonië ver onder het Europese gemiddelde. Door middel van dit investeringsprogramma wil de Waalse regering de werkgelegenheid en opdrachten in de bouwsector stimuleren, de energiekosten van particulieren reduceren en aanzetten tot innovatie in de bouw, specialisatie in duurzame bouwmaterialen en nieuwe renovatietechnieken. De Waalse bouwsector beschikt namelijk op dit moment niet over deze expertise (Gouvernement Wallone, 2011). De Nederlandse bouwsector is wel gespecialiseerd in de productie van duurzame bouwmaterialen en technieken voor het verhogen van energie-efficiëntie in gebouwen en woningen (Bouwend Nederland). Ondernemers kunnen deze bouwmaterialen op de markt brengen in Wallonië of partnerschappen aangaan met Waalse bouwondernemingen om bouwwerkzaamheden uit te voeren (Agentschap NL, 2011). Deze sector kan daarnaast adviesdiensten aanbieden bij grootschalige bouwprojecten. Nederland beschikt ook over twee sterke sectoren op het gebied van agribusiness en tuinbouw. De topsectoren Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangmaterialen zijn samen goed voor 5,8% van het Nederlandse BNP (Ministerie EL&I, 2011). In Wallonië is biologische landbouw sterk in ontwikkeling; 6% van de landbouwgrond in Wallonië wordt op dit moment 68 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas ingezet voor biologische landbouw (CPBio, 2011). Zo’n 15% van de Waalse voedselproductie wordt geëxporteerd naar Nederland (AWEX, 2012). Sterktes van Nederland centreren zich voornamelijk rondom het creëren van plantaardige en dierlijke voedselketens, alternatieve voedingsingrediënten en voedselveiligheid. Ook is de Nederlandse tuinbouw in het Westland sterk ontwikkeld. Nederland zou deze producten kunnen exporteren naar Wallonië en adviesdiensten op het gebied van agribusiness kunnen aanbieden (Interview 1). De eerder genoemde sterke Nederlandse high tech sector kan Wallonië daarnaast voorzien van hoogwaardige materialen als coatings, innovatief textiel, groene technologie en groene ICT (Interview 1). Wallonië beschikt over sterke sectoren gericht op lucht- en ruimtevaart, de maakindustrie en toelevering. Het potentieel van deze sectoren is groot. Een stijging van de handelsvolumes is daarom in de toekomst aannemelijk. In deze technologisch vergevorderde sectoren speelt de taalbarrière geen dominante rol omdat de meeste medewerkers Engels spreken (AWEX, 2012). Een ander interessant dossier in Wallonië is het transport- en logistieke dossier. Met haar centrale ligging in Europa en de verbinding met de zeehavens in Vlaanderen, wil Wallonië de regio Luik ontwikkelen tot de logistieke draaischijf van Europa. Om deze ambitie te realiseren is begin 2012 een intentieverklaring ondertekend door het Havenbedrijf Rotterdam en de Haven van Luik (AWEX, 2012). Men wil de mogelijkheden voor een structurele samenwerking tussen de beide haven verder verkennen (Logistiek, 2012). Nederlandse transportondernemingen kunnen overwegen om vestgingen te openen in Wallonië om de vruchten te kunnen plukken van deze ontwikkeling. Adviesbureaus in de logistieke sector kunnen daarnaast diensten aanbieden in de regio om deze ontwikkeling te ondersteunen. In combinatie met de mogelijkheden voor vergroting van de exportvolumes naar België werd eerder al de energiesector genoemd. De energiesector is goed voor 3,4% van het Nederlandse BNP (Ministerie EL&I, 2011). De Belgische energiemarkt, zowel in Vlaanderen als Wallonië, werd lange tijd gedomineerd door enkele spelers. Met name Electrabel, een dochteronderneming van GDF Suez, beschikt over een sterke positie op de Belgische energiemarkt. Door discussies over de hoge energieprijzen in België en maatregelen van de federale regering zoals de bevriezing van de energieprijzen, lijkt de positie van Electrabel onder druk te staan. De Belgische energieconsument lijkt inmiddels meer geneigd om over te stappen naar een andere energieleverancier (Het Laatste Nieuws, 2012). Dit maakt België een 69 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas interessante markt voor Nederlandse energiebedrijven. De Nederlandse groene energieproducent Eneco zag de afgelopen maanden een sterke toename in het aantal klanten. Hierbij komt ook het feit dat België mogelijk maken zal krijgen met een tekort aan elektriciteit wanneer de oudste kerncentrales, Doel 1, Doel 2 en Tihange 1, in 2015 zullen sluiten. De regering Di Rupo heeft deze beslissing genomen in haar regeerakkoord. De kernreactoren zullen sluiten mits België tegen die tijd over voldoende andere capaciteit om haar elektriciteit op te wekken beschikt. Door de onduidelijkheid over deze beslissing heeft Electrabel aangekondigd de kerncentrales te zullen sluiten. De noodzakelijke investeringen zijn volgens de energieproducent niet rendabel wanneer de centrales over enkele jaren gesloten zouden moeten worden (De Standaard, 2012). Dit dossier is politiekgevoelig en wijzigingen in het beleid kunnen plaatsvinden. De onrust op de energiemarkt en de onzekerheid over de toekomstige capaciteit bieden echter mogelijkheden voor Nederland. Door de nieuwe elektriciteitscentrales die momenteel gebouwd worden in Groningen zal Nederland in de aankomende jaren beschikken over een energievoorschot. Deze positie stelt Nederland in staat elektriciteit te exporteren naar België. 4.3 Grensoverschrijdende samenwerking Er zijn verschillende dossiers waarin grensoverschrijdende samenwerking voordelen kan opleveren voor Nederland en België. Deze mogelijkheden liggen in de sectoren logistiek en mobiliteit, duurzame chemie, kennis & innovatie, high tech, life sciences & biotechnologie en duurzame energie (Ketelaars, 2011, interview 1). De industrieën in deze sectoren kunnen hun krachten bundelen door middel van samenwerking over grenzen heen. Dit kan voordelen opleveren in de valorisatie van kennis, de ontwikkeling van technologie en de kosten van productie. Samenwerking kan leiden tot een sterkere concurrentiepositie bij het betreden van markten in opkomende economieën zoals de BRIC-landen. Grootschalige investeringen op het gebied van mobiliteit en infrastructuur kunnen gemakkelijker gerealiseerd worden door middel van een gedeelde inspanning en financiering van beide landen. Door partnerschappen te sluiten, kunnen Nederland en België ook gezamenlijk aanspraak maken op EU financiering voor dergelijke projecten. Vlaanderen De Nederlandse en de Vlaamse havens zijn tot nu toe in belangrijke mate concurrenten van elkaar. De havens realiseren zich echter steeds meer dat ze elkaar in de toekomst nodig zullen hebben en dat er mogelijkheden zijn voor samenwerking (Ketelaars, 2011: 63, interview 1). 70 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas De sterktes van de verschillende havengebieden zijn in grote lijnen complementair en er is sprake van grote economische verwevenheid. De Nederlandse en Vlaamse stadsgebieden, havens, autowegen, spoor- en waterwegen zijn met elkaar verknoopt. De Vlaams-Nederlandse delta wordt in de wereld vaak als één poort tot het Europese continent gezien. Mondiaal opererende bedrijven zullen vaak niet kiezen tussen Rotterdam of Antwerpen, maar tussen de Nederlands-Vlaamse delta, Hamburg of Genua. De beide havengebieden zullen een antwoord moeten formuleren op de snelgroeiende concurrentie van andere havens. Ook zorgt de toenemende goederenstroom voor een aanzienlijk congestieproblematiek in de delta. De verwerking van deze goederen en het vervoer naar het achterland in een dichtbevolkte en verstedelijkte omgeving zal de leefomgeving in deze gebieden onder druk zetten. De toenemende grondstoffenschaarste en de gevolgen van klimaatverandering vragen daarnaast om een verduurzaming van de processen en activiteiten van de havengebieden. Een dergelijke omschakeling van processen draaiende op fossiele brandstoffen naar alternatieve, meer duurzame bronnen zal voor de Nederlands en Vlaamse havens een uitdaging zijn. Een uitdaging die zij samen kunnen aangaan wanneer zij hun concurrentiepositie willen behouden. Gezamenlijke investeringen in onderzoek en het delen van kennis zal een dergelijke omschakeling van de havengebieden vergemakkelijken (Ketelaars, 2011: 63-64). Er zijn bestaande samenwerkingsverbanden tussen de Nederlandse en Vlaamse havens zoals de Vlaams-Nederlandse Delta. Deze organisatie is de opvolger van RijnSchelde Delta Samenwerkingsorganisatie. Drie Vlaamse provincies, Antwerpen, Oost-Vlaanderen en WestVlaanderen, en drie Nederlandse provincies, Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland, zijn vertegenwoordigd in dit netwerk. Door middel van deze samenwerking willen de provincies projecten faciliteren voor de economisch-logistieke ontwikkeling van de regio. De voorgestelde ontwikkeling van de delta als competitieve en duurzame regio wordt geschetst in Analyse Delta 2040 (Vlaams-Nederlandse Delta, 2012). Hierin worden de verschillende krachten van de havengebieden beschreven en de maatregelen die nodig zijn om in 2040 meer resultaat uit een gezamenlijk strategie te behalen zoals een intermodaal netwerk met verbindingen naar het achterland, betere verbindingen met distributieregio’s en toegangspoorten, de ontwikkeling van één duurzaam en efficiënt petrochemisch complex door de aanleg van een pijpleidingenstelsel tussen de havens en de omschakeling naar een bio based chemie- en energiecomplex6 (Vanelslander ed., 2011: 5-19). 6 Het afvangen van CO2 en het gebruik van deze afvalstof voor nieuwe toepassingen is hierbij van belang. 71 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Ook is er sprake van samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen in de vorm van Bio Base Europe in de Kanaalzone Gent-Terneuzen (Bio Base Europe, 2012). De Vlaamse ministerpresident Peeters en vice-premier Verhagen openden onlangs de Bio Base Europe Pilot Plant in Gent en een innovatie- en educatiecentrum op het gebied van biobased economy in Terneuzen (Rijksoverheid, 2012). Een ander belangrijk dossier voor samenwerking is het dossier ‘kennis en innovatie’. Een belangrijke overeenkomst tussen Nederland en Vlaanderen is dat wetenschappelijke en technologische kennis aanwezig is maar onvoldoende wordt gevaloriseerd. Beide landen hebben een hoopopgeleide bevolking met hoogwaardige kennis maar de resultaten van onderzoek worden onvoldoende omgezet in toepassingen voor de maatschappij of het bedrijfsleven. Zowel Nederland als Vlaanderen beschikken over een goede kennisbasis op het gebied van chemie, biobased economy en logistiek. In de domeinen havengebieden en duurzame energie is er sprake van complementariteit. Beide landen zijn all rounders in de kenniseconomie. Zij doen op alle terreinen mee, maar beschikken niet over een sector waarin zij tot de absolute top behoren. Ook komen beide landen niet aan de norm van 3% die volgens de Lissabon doelstellingen van de EU geïnvesteerd zou moeten worden in onderzoek en ontwikkeling. Nederland gaf in 2012 1,6% hieraan uit, Vlaanderen zit rond de 2,1%. Met name investeringen in onderzoek en ontwikkeling van de private sector blijven achter. Mogelijkheden voor samenwerking liggen dan ook vooral in het gezamenlijk aantrekken van buitenlandse en EU financiering voor innovatieprojecten. Maar ook het gezamenlijk realiseren van lead plants die kennis kunnen omzetten naar de maatschappij en kunnen verankeren, kan veel voordelen opleveren (Ketelaars, 2011: 49-56). Daarnaast kan er ingezet worden op de ontwikkeling van agglomeraties van productiesectoren over grenzen heen om alle beschikbare kennis, financiële middelen en beschikbare arbeid te centreren. Een sector die sterk gekoppeld is aan kennis en innovatie is de high tech sector. Nederland en Vlaanderen hebben al een samenwerking op dit punt opgezet in de vorm van de joint-venture van het Vlaamse IMEC en het Nederlandse TNO in het Holst Centre. De beide overheden zullen zich moeten blijven inzetten om deze organisatie financieel te ondersteunen. Door de hervormingen van de subsidieregelingen in Nederland, was enige tijd onduidelijk hoe het Holst Centre van Nederlandse kant gefinancierd zou worden. Inmiddels is bekend gemaakt dat de regio Eindhoven 10 miljoen beschikbaar stelt voor het Holst Centre. Deze gelden 72 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas komen uit een subsidie die bestemd was voor het project Brainport Avenue (Eindhovens Dagblad, 2012). Tenslotte rest er het dossier duurzame energie. De ontwikkeling van duurzame energie is belangrijk voor Nederland en voor Vlaanderen. Zij moeten inspelen op mondiale ontwikkelingen als klimaatverandering en grondstoffenschaarste. Daarnaast hebben zij ook een verplichting ten aanzien van de EU om de EU 2020 doelstellingen voor duurzame energieconsumptie te behalen. De eerder genoemde Bio Base samenwerking is een goed voorbeeld van een gezamenlijk initiatief. Op het gebied van zonne- en windenergie zou een bundeling van krachten eveneens zinvol kunnen zijn. Vlaanderen beschikt over veel kennis op het gebied van fotovoltaïsche cellen en weet ook veel Europese onderzoeksgelden op dit gebied binnen te halen. Nederland is daarentegen sterker in de ontwikkeling van offshore windenergie en het creëren van draagvlak in de maatschappij voor projecten voor de opwekking van duurzame energie (Ketelaars, 2011: 76-82). Wallonië Wallonië bevindt zich in een andere economische situatie dan Nederland en Vlaanderen. De dossiers voor gezamenlijke en gelijkwaardige samenwerkingsverbanden zijn daardoor iets beperkter dan in Vlaanderen. Ook kunnen taal en cultuurverschillen een obstakel vormen bij een intensieve samenwerking. Tenslotte maakt ook de geografische ligging van Wallonië en de afstand tot Nederland clusteringvorming van productiekernen complexer. Toch zijn er enkele dossiers waar een samenwerking tussen Nederland en Wallonië verder onderzocht kan worden. Een dergelijk dossier is life sciences en biotechnologie. Life sciences is in Nederland goed voor 3,7% van het BNP (Ministerie EL&I, 2011). De Nederlandse overheid hecht waarde aan de ontwikkeling van deze sector. Deze sector speelt in op de toenemende behoefte aan zorg van een vergrijzende bevolking. Wallonië beschikt over een snelgroeiende biotechnologie- en life science sector. BioWin één van de competitiviteitspolen richt zich op biotechnologie en life sciences. Er zijn zo’n 100 bedrijven in de biotechnologie/life sciences sector actief in Wallonië. Er zijn 125 onderzoeksinstituten actief die verbonden zijn aan drie universiteiten. 80% van de biotechnologiebedrijven in Wallonië richt zich op rode biotechnologie (BioWin). Rode biotechnologie wordt gebruikt voor medische toepassingen. De Nederlandse en Waalse biotechnologiesectoren en onderzoeksinstituten zouden samen kunnen werken, kennis kunnen delen en kennis kunnen 73 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas omzetten naar maatschappelijke toepassingen. De overheden kunnen nadenken over gezamenlijk financieringsinstrumenten. Bij gezamenlijke projecten kan er aanspraak gemaakt worden op EU-financiering. Ook wordt er aanzienlijk geïnvesteerd in samenwerkingsverbanden tussen Nederland en Wallonië. Zo heeft de Nederlandse Kamer van Koophandel in samenwerking met AWEX een Nederlands-Waalse Business Club opgericht om ondernemers uit de beide regio’s met elkaar in contact te brengen. Ook zal in het najaar van 2012 een nieuwe dependance van AWEX Nederland worden geopend in het Provinciehuis in Maastricht. Deze afdeling zal zich voornamelijk richten op de mogelijkheden voor handelsintensivering tussen Nederland en Wallonië. Ook hebben de Nederlandse Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Verhagen en de Waalse Minister van Economische Zaken Marcourt onlangs een intentieverklaring ondertekend om de samenwerking tussen de Nederlandse topsectoren en de zes Waalse competiviteitspolen te verbeteren (AWEX, 2012). Tenslotte biedt het energiedossier mogelijkheden voor samenwerking tussen Nederland en België, zowel Vlaanderen als Wallonië. Zowel Nederland als België heeft namelijk de ambitie om de gasdistributeur van Europa te worden. De Nederlandse gasdistributeur Gasunie en de Belgische gasdistributeur Fluxys hebben vorig jaar een samenwerking onderzocht omdat de beide ondernemingen gezamenlijk sterker zouden staan om de Europese gasdistributiemarkt te veroveren (Gasunie, 2011). Deze gespreken zijn echter stuk gelopen. Toch ligt een samenwerking nog steeds voor de hand als de beide organisaties hun doelen willen realiseren (Interview 1). Gezamenlijk zullen de ondernemingen gemakkelijker de aankopen van gasleidingen in andere delen van Europa kunnen financieren. Een concurrentiestrijd zal daarentegen de beide organisaties verzwakken. In dit dossier is het noodzakelijk dat de beide overheden die een aandeel hebben in de ondernemingen een samenwerking aanmoedigen en ondersteunen. Dit hoofdstuk heeft een overzicht gegeven van de mogelijkheden voor het vergroten van de handelsvolumes tussen Nederland en België. Ook zijn er dossiers besproken waarin grensoverschrijdende en vergaande samenwerking tussen Nederland en België bepaalde productiesectoren kan versterken en de concurrentiepositie van deze sectoren kan verbeteren. Het onderzoek zal nu afgesloten worden met de conclusie waarin de antwoorden op de onderzoeksvragen geformuleerd zullen worden. 74 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Conclusie In dit onderzoek is aan de hand van een theoretisch kader over internationale handel met theorieën van David Ricardo en Paul Krugman het economische beleid en het internationale handelsbeleid van Nederland en België geanalyseerd. In deze conclusie zal een antwoord geformuleerd worden op de onderzoeksvraag gericht op de case study: Wat zijn de voordelen voor Nederland en België om in te zetten op verdere intensivering van bilaterale handelsbetrekkingen en samenwerking? Met de inzichten van de case study en door de koppeling met het theoretische kader zal dan vervolgens ook de overkoepelende onderzoeksvraag worden beantwoord: Wat is het doel van internationaal handelsbeleid in een globaliserende wereld? Het theoretisch kader Het theoretisch kader biedt verklaringen voor internationale handel door middel van de theorie van het comparatieve voordeel. Deze theorie is geformuleerd door David Ricardo in 1815 en later verder uitgewerkt in het Heckscher-Ohlin model. De theorie stelt dat landen hun productiefactoren zullen toekennen aan de productie van goederen die zij op meest efficiënte wijze kunnen produceren. In internationale handel zullen landen het goed exporteren waarin zij een relatief comparatief voordeel hebben ten opzichte van het andere landen. Het goed waarin zij een relatief comparatief nadeel hebben, zullen zij importeren. In de jaren 70 worden verschillende aannames in het model van het comparatief voordeel in twijfel getrokken. Men acht het niet langer aannemelijk dat er geen toenemende opbrengsten zouden zijn bij de schaalvergroting van productie. Daarnaast ziet men ook in dat het algemeen evenwichtsmodel geen realistische weergave is van de werkelijkheid. Met de kennis over het bestaan van schaalvoordelen en uitgaande van een model van monopolistische concurrentie komt Krugman met een verklaring voor economische activiteit en het ontstaan van agglomeraties van productie. Dit zou ook een verklaring geven voor het verschijnsel van handel in dezelfde goederen, zonder duidelijke verschillen in comparatieve voordelen, tussen landen. Uitgaande van lage transportkosten, factormobiliteit en toenemende opbrengsten door middel van schaalvoordelen voorziet Krugman dat regio’s zich zullen specialiseren in de ontwikkeling van een bepaald goed en dat er productiekernen zullen ontstaan. Wanneer deze ontwikkeling doorzet kan dit leiden tot kern- en periferiegebieden in de wereldeconomie. 75 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Enkele jaren later stelt Krugman zelf echter, dat zijn aanvullingen op de theorie over internationale handel het concept van het comparatief voordeel niet overbodig heeft gemaakt. Door globalisering is de handel tussen arbeidsintensieve en kapitaalintensieve landen wederom toegenomen. Het verklarend vermogen van het comparatief voordeel lijkt hiermee weer in belang toe te nemen. De case study De theorie over internationale handel biedt het kader om vervolgens in een vergelijkende case study het economische beleid en het internationale handelsbeleid in Nederland en België te bestuderen. In Nederland wordt het economische beleid vorm gegeven door middel van het topsectorenbeleid. De tien topsectoren Agro & Food, Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, Life Sciences & Health, High Tech Systemen & Materialen, Energie, Logistiek, Chemie, Water en Creatieve Industrie zijn aangemerkt als de sectoren waar de meeste aandacht naar uitgaat omdat zij kennisintensief en exportgeoriënteerd zijn. Ook kunnen zij een bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en hebben deze sectoren te maken met specifieke wet- en regelgeving. Het topsectorenbeleid gaat uit van een vraaggestuurde aanpak. Het beleidskader is geformuleerd op aanvraag van en in samenwerking met het bedrijfsleven. Het beleid voorziet niet in subsidies maar gaat uit van belastingverlagingen voor bedrijven. Dit zou hen in staat moeten stellen om de noodzakelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling te kunnen financieren. Ook is er sprake van een intensieve samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen om de doelen van het beleid te realiseren. In 2020 moet Nederland door middel van dit beleid behoren tot de top 5 van kenniseconomieën in de wereld. De internationaliseringsagenda die gekoppeld is aan het topsectorenbeleid is voornamelijk gericht op het benutten van kansen in groeimarkten in de BRIC-landen. Daarnaast wil de overheid de internationalisering van MKB-ondernemingen stimuleren. Ook de internationaliseringsagenda gaat niet uit van veel subsidies. Er wordt in grote mate gebruik gemaakt van economische diplomatie. De posten behoren nauw samen te werken met de teams van de topsectoren om kansen om internationale markten te benutten. In België is het economische beleid en het internationale handelsbeleid een gewestelijke bevoegdheid. 80% van het Belgische BNP wordt genereerd in Vlaanderen en Wallonië. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is buiten beschouwing gelaten door haar beperktere aandeel in het BNP. Ook zou de aanwezigheid van de vele internationale organisaties in Brussel een 76 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas vertekenend beeld kunnen geven van het economische beleid en het internationale handelsbeleid van het gewest. De Vlaamse regering heeft in haar regeerakkoord gesteld dat zij een veranderingsproces wil inzetten in het industriële weefsel van de economie. De economische en financiële crisis heeft bepaalde zwaktes zoals het verlies aan de concurrentiepositie en de achteruitgang van bepaalde sectoren in de Vlaamse economie blootgelegd. Door middel van het programma ‘Vlaanderen in Actie’ en de concrete doelstellingen van het Pact 2020 wil de regering de Vlaamse uitvoer naar snelgroeiende markten in 2020 hebben verhoogd naar 10% van de totale uitvoer. Ook moet 3% van het BNP geïnvesteerd worden in onderzoek en ontwikkeling. Om het industriële weefsel van de economie te versterken is het Witboek ‘Een nieuw industrieel beleid (NIB) voor Vlaanderen’ geformuleerd. Dit beleidskader voorziet in de Fabriek van de Toekomst, een productie- en dienstenbedrijf voor de ontwikkeling en valorisatie van kennis, een competentie- en arbeidsmarktbeleid, en industrieel innovatiebeleid en een infrastructuurbeleid. Het NIB gaat ook uit van een clusterbeleid om vernieuwing binnen clusters te versterken en nieuwe clusters te stimuleren. De clusters zijn echter nog niet helder gedefinieerd. In het internationale handelsbeleid van Vlaanderen is net als in Nederland veel aandacht voor opkomende economieën en groeimarkten zoals de BRIC-landen. Het aantal KMOondernemingen dat internationaliseert zal moeten worden verdubbeld, vooral in de dienstensector en strategische sectoren. Economische diplomatie zal worden ingezet om deze doelen te bereiken. Hierin zal met name de Minister-President Kris Peeters een actieve rol spelen. Wallonië heeft te maken met een andere economische situatie dan Nederland en Vlaanderen. Na een vroege industrialisering is de staal- en mijnbouwindustrie in Wallonië in de 20e eeuw in verval geraakt. Het economische beleid in Wallonië is dan ook voornamelijk gericht op economische opleving. Door middel van verschillende Marshall plannen investeert Wallonië in het creëren van werkgelegenheid en in onderzoek en ontwikkeling. Ook heeft zij verschillende competiviteitspolen opgericht in kansrijke sectoren. BioWin, WagrALIM, Logistics in Wallonia, Sky Wallonie, Mechatech en Greenwin richten zich op onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. In deze polen is er sprake van een samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Het Waalse gewest wil door middel van de Marshall plannen economische opleving en vooruitgang in de regio creëren. De beschikbare financiële middelen zijn echter beperkt. Het is daarom onduidelijk of 77 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas de gestelde doelen met deze middelen in de huidige economische tijd en wanneer de gevolgen van de federale financieringswet voor het Waalse gewest merkbaar worden, gerealiseerd kunnen worden. Ook al heeft Wallonië te maken met een andere economische situatie kiest zij toch voor een internationaliseringsstrategie die gericht is op de BRIC-landen. Hierbij is wederom aandacht voor de KMO onderneming en worden er maatregelen genomen om deze ondernemingen aan te zetten tot internationalisering. Wallonië houdt bij deze strategie gericht op de BRIC-landen wel nadrukkelijk rekening met de omvang van de Waalse ondernemingen. Een optimaal gebruik van de EU structuurfondsen is voor Wallonië van belang om haar plannen voor economische ontwikkeling te realiseren. Wallonië kiest daarnaast op internationaal gebied voor een samenwerking met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het is opvallend dat de Waalse en de Vlaamse beleidskaders overeenkomsten vertonen maar dat er geen sprake is van noemenswaardige samenwerking en overleg om de uitvoering van de beide strategieën te bevorderen. Er is een aantal overeenkomsten in de economische beleidskaders en de internationaliseringsagenda’s van Nederland en België. Beide richten zich in sterke mate op opkomende markten, voornamelijk in de BRIC-landen. Ook er is veel aandacht voor de MKB of KMO ondernemingen. Deze bedrijven moeten meer gestimuleerd worden tot internationalisering; ook moet ingezet worden op de internationalisering van diensten. In alle drie de beleidskaders wordt er aandacht besteed aan een clusterbeleid om de aandacht en de middelen te centreren rondom sectoren die het meest veelbelovend zouden zijn. De verdediging voor deze sectoren lijkt niet in alle gevallen te berusten op een aanwezig comparatief voordeel. Men gaat ervan uit dat de inzet in deze sectoren kan leiden tot een ontwikkeling van sterke sectoren en een goede concurrentiepositie in de toekomst. In de Waalse situatie lijkt de keuze voor de competiviteitspolen nog het meeste overeen te komen met een bestaand comparatief voordeel, omdat de gekozen sectoren een belangrijk aandeel hebben in de huidige Waalse export. De keuze voor de BRIC-landen in de internationaliseringsagenda wordt ingegeven door de verwachte aanzienlijke groei van deze markten en de enorme omvang van deze afzetmarkten. Een klein marktaandeel op deze markten zou al kunnen leiden tot aanzienlijke winsten. Toch is de export naar EU landen voor zowel Nederland als België erg belangrijk. Meer dan 70% wordt er in beide landen geëxporteerd naar de EU. Ook de handelsbetrekkingen tussen de 78 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas buurlanden zijn niet te verwaarlozen. Respectievelijk 12,1% (Nederland) en 10 % (België) van de totale export heeft een bestemming in het buurland. Deze handelsrelatie is niet vanzelfsprekend. Het zal nodig zijn om te blijven investeren in deze relatie om dit marktaandeel te behouden. Ook kunnen ontwikkelingen in de economieën in de landen, aangezwengeld door hun economische beleidskaders, leiden tot nieuwe sectoren en producten die nieuwe kansen voor handel kunnen opleveren. De kansen voor de intensivering van bilaterale handel In hoofdstuk 4 zijn deze nieuwe kansen voor handel geanalyseerd. Voor handelsintensivering tussen Nederland en Vlaanderen is er ruimte om de handel in de traditionele productgroepen verbonden aan de havens te vergroten. De handel in machines en transportmaterieel, verwerkte producten, chemicaliën, minerale brandstoffen en olieproducten zullen kunnen toenemen door ontwikkelingen in de Vlaamse havengebieden. De haven van Antwerpen is bezig met de ontwikkeling van haar linkeroever, maar ook de havens van Gent, Zeebrugge en Oostende zijn sterk in ontwikkeling. Dit zal de vraag naar de bovengenoemde producten maar ook naar aanverwante logistieke diensten doen toenemen. Ook in de sectoren high tech, retail, financiële dienstverlening, e-commerce, ICT & E-health liggen mogelijkheden voor het vergroten van de handelsvolumes tussen Nederland en Vlaanderen. In Wallonië zijn er exportmogelijkheden voor Nederlandse ondernemers in de bouwsector. De Waalse overheid heeft een plan gelanceerd om de renovatie van publieke gebouwen en woningen te stimuleren. De overheid wil de energie-efficiëntie van het Waalse woningbezit verbeteren en de energiekosten voor bedrijven en gezinnen verlagen. De Nederlandse bouwsector beschikt over expertise in duurzame renovatieprojecten en duurzame bouwmaterialen. Zij kan haar goederen en diensten aanbieden in Wallonië. Ook zijn er mogelijkheden voor exportvergroting in de agribusiness en tuinbouw. Nederland beschikt hier eveneens over een comparatief voordeel ten opzichte van Wallonië. Door middel van bilaterale handel zullen deze producten en diensten ook in Wallonië kunnen worden afgenomen. Ook in de high tech sector zijn er mogelijkheden voor handelsintensivering. De Nederlandse topsector kan bepaalde ICT diensten en materialen aanleveren. De Waalse cluster voor luchten ruimtevaart beschikt daarnaast over specifieke kennis die voor Nederland interessant kan 79 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas zijn. In deze sector zal de taalbarrière geen rol spelen, omdat er voornamelijk Engels gesproken wordt. Er is nog een ander interessant dossier voor het vergroten van de handel met Wallonië. Wallonië wil de regio Luik ontwikkelen tot logistieke draaischijf van Europa. De regio beschikt door haar verbinding met de havens en haar centrale positie in Europa over een goede uitgangspositie. De Nederlandse transportsector kan overwegen vestigingen te openen in deze regio. Ook kunnen logistieke- en adviesdiensten worden aangeboden. Bepaalde samenwerking is reeds gestart; zo hebben het Havenbedrijf Rotterdam en de Haven van Luik onlangs een verklaring ondertekend waarin zij zeggen de mogelijkheden voor samenwerking tussen de haven te zullen gaan verkennen. Intensieve grensoverschrijdende samenwerking Nederland en België ondervinden als open economieën de voordelen van internationale handel. Globalisering heeft echter ook gezorgd voor toegenomen concurrentie van andere regio’s en economieën. Beide landen kampen met een concurrentiepositie die onder druk staat. In de beleidskaders worden ambitieuze doelen gelanceerd. Het huidige financiële klimaat en de druk op de overheidsfinanciën maakt echt ook dat er beperkte middelen beschikbaar zijn. De belangrijkste sectoren in Nederland en België vertonen veel overeenkomsten maar kunnen ook aanvullend zijn. De ligging van deze sectoren bij de gemeenschappelijke grens maakt dat een intensieve samenwerking en zelfs grensoverschrijdende clustering van deze sectoren interessante voordelen voor beide landen kunnen opleveren. Financiële middelen, expertise en de beschikbare arbeid kunnen worden gecentreerd in agglomeraties. Door de bundeling van krachten kan een sterkere concurrentiepositie op wereldmarkten worden bereikt. De landen kunnen een gezamenlijke strategie formuleren om groeimarkten te betreden. Voor de hand liggende dossiers voor een dergelijke samenwerking zijn de havens, kennis en innovatie, high tech samenwerking en energie. Door de geografische ligging en overeenkomsten in taal en cultuur zijn de mogelijkheden voor samenwerking veelzijdiger in Vlaanderen dan in Wallonië. De samenwerking in de Vlaams-Nederlands delta zou kunnen leiden tot gezamenlijke investeringen in een intermodaal netwerk van transportverbindingen over de weg, het spoor en het water. Ook de ontwikkeling van één petrochemisch complex door de aanleg van een pijpleidingenstelsel tussen alle Vlaamse en Nederlandse havens en de omschakeling naar een bio based energie- en chemiecomplex zijn interessante voorbeelden voor samenwerking. Om de concurrentiepositie van de Vlaams-Nederlandse delta in de toekomst te behouden zullen 80 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas deze investeringen noodzakelijk zijn, waarbij een gezamenlijke aanpak het hoogste rendement zal opleveren. In Wallonië wordt er de laatste jaren aanzienlijk geïnvesteerd in samenwerkingsverbanden. Dit is te zien aan de verschillende afdelingen van handelsagentschappen die in beide regio’s zijn opgericht. Ook moet de Nederlands-Waalse Business club ondernemers uit de regio’s met elkaar in contact brengen. Ook op het niveau van de bewindslieden is de intentie uitgesproken voor meer samenwerking tussen de Nederlandse topsectoren en de Waalse competitiviteitsclusters. De mogelijkheden voor samenwerking lijken vooral veelbelovend in de biotechnologie en life science sector. De beantwoording van de onderzoeksvragen Wanneer we terugkeren naar de onderzoeksvraag gericht op de case study: ‘Wat zijn de voordelen voor Nederland en België om in te zetten op verdere intensivering van bilaterale handelsbetrekkingen en samenwerking?’ zien we op basis van het onderzoek dat de voordelen groot zijn en dat deze voordelen te behalen zijn in verschillende dossiers. Door veranderingen in beide economieën is er ruimte voor handelsintensivering en zijn er mogelijkheden om de export te vergroten. Op het gebied van samenwerking zien we eveneens grote voordelen die behaald kunnen worden. Daarnaast zullen deze stappen ook noodzakelijk zijn om in de huidige economische tijd de concurrentiepositie en economische ontwikkeling in beide landen ten opzichte van opkomende economieën te versterken. Dit brengt ons ook bij de overkoepelende onderzoeksvraag: ‘Wat is het doel van internationaal handelsbeleid in een globaliserende wereld?’ Dit onderzoek heeft laten zien dat het belang van internationaal handelsbeleid in een globaliserende wereld alleen maar is toegenomen. Internationale handel geeft landen de mogelijkheden door middel van een doeltreffende toekenning van productiefactoren economische groei op basis van export te genereren. Voor open economieën als Nederland en België is dit bijzonder van belang om hun winstgevendheid in de toekomst te behouden. De complexiteit van internationale handel is echter ook toegenomen. Door de wereldwijde verbondenheid van markten, de snelheid van technologische ontwikkelingen en de verscheidenheid in producten en diensten is het moeilijk, zo niet onmogelijk om een beleidskader te ontwikkelen dat het comparatieve voordeel van een land ten opzichte van anderen optimaal cultiveert. Ook is van tevoren niet te voorspellen op welke ontwikkelingen een beleidskader zal moeten inspelen, gezien de veranderingen in de economische situatie en technologische vernieuwing. Toch lijkt het wel wenselijk om bij de ontwikkeling van 81 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas economisch beleid en internationaal handelsbeleid uit te gaan van het bestaande comparatieve voordeel. Het lijkt niet aannemelijk dat in de huidige competitieve economische situatie het comparatieve voordeel in zogenaamde potentiële sectoren nog ontwikkeld kan worden wanneer er al sprake is van een aanzienlijke achterstand. Mogelijkheden voor toekomstig onderzoek Voor Nederland en België lijkt de bundeling van krachten in de sectoren havens, logistiek, kennis & innovatie, high tech en energie de beste vooruitzichten te geven om hun concurrentiepositie en economische activiteit te behouden en zo mogelijk te versterken. De productiekernen liggen geografisch al relatief dicht bij elkaar. Een concurrentiestrijd zal beide regio’s verzwakken waardoor zij de strijd met mondiale spelers zullen verliezen. Een gezamenlijke internationaliseringsstrategie gericht op het betreden van opkomende markten als de BRIC-landen en de export van producten gebaseerd op het comparatieve voordeel van beide landen zal het beste resultaat opleveren. Voor een dergelijke strategie is een uitvoerige analyse van de comparatieve voordelen van de landen ten opzichte van groeimarkten noodzakelijk. Ook is een overzicht van de actieve spelers in deze markten wenselijk om het comparatieve voor- of nadeel ten opzichte van deze concurrenten te bepalen. Deze analyse viel buiten het kader van dit onderzoek maar vormt een uitstekend beginpunt voor een nieuw onderzoeksproject. 82 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Bibliografie Artikelen Agentschap voor Buitenlandse Handel, ‘Belgium’s foreign trade 2011’, mei 2012. Agentschap voor Buitenlandse Handel, ‘De BRIC-landen’, 2009. Agentschap voor Buitenlandse Handel, ‘Handelsbetrekkingen van België met Nederland’, mei 2011. Brakman, S. en H. Garrets, ‘Locatie en concurrentie: inleiding tot de preadviezen’, 2003. Brander, J., & B. Spencer, ‘Export Subsidies and International Market Share Rivalry’, Journal of International Economics, 1985. Deardoff, A., ‘Comparative advantage: The theory behind measurement’, OECD Publishing, 2011. Dixit, A., ‘Optimal Trade and Industrial Policy for the U.S. Automobile Industry’, in Feenstra, R., ed., Empirical Research in International Trade, Cambridge: Nisbet, 1980. ESB (Economische Statistische Berichten) Internationaal, ‘Canon deel 3: internationale en ontwikkelingseconomie’, Jaargang 97 (4633), april 2012. Groot, S., H. Groot, A. Lejour & J. Möhlmann, ‘The rise of the BRIC countries and its impact on the Dutch economy’, CPB Background document, November 2011. Ketelaars, P., ‘De Lage Landen 2020-2040, Vlaams-Nederlandse strategische economische samenwerking op middellange termijn, Steunpunt Buitenlands Beleid, juli 2011. Knaap, T., ‘De theorie van de nieuwe economische geografie’, ESB, juli 2007. Kowalski, P. & S. Stone, ‘Breaking through on trade: how a changing world dynamic affects policy’, OECD Publishing, 2011. Krugman, P., ‘Increasing Returns and Economic Geography’, Journal of Political Economy, Vol. 99, No. 3, 1991. Krugman, P., ‘Is Free Trade Passé?’, The Journal of Economic Perspectives, Vol. 1, No. 2, 1987. 83 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Krugman, P., ‘The Increasing Returns Revolution in Trade and Geography’, American Economic Review, Vol. 99, No. 3, 2009. Lin, J. & H. Chang, ‘DPR Debate, Should Industrial Policy in Developing Countries Conform to Comparative Advantage or Defy it? A Debate Between Justin Lin and Ha-Joon Chang’, Development Policy Review, Vol. 27, No. 5, 2009. Raspe, O., A. Weterings & M. Thissen, ‘De internationale concurrentiepositie van de topsectoren’, Planbureau voor de Leefomgeving, 8 maart 2012. Samuelson, P., ‘International Trade and the Equalisation of Factor Prices’, The Economic Journal, Vol. 58, No. 230, 1948. Stolwijk, H., ‘Internationale handel, economische groei en duurzaamheid’, CPB Boek 3: “Monitor Duurzaam Nederland 2011, September 2011. Stone, S., R. Cavazos Cepeda & A. Jankowska, ‘Have Changes in factor endowments been reflected in trade patterns?’, OECD Publishing, 2011. Subasat, T., ‘What Does the Heckscher-Ohlin Model Contribute to International Trade Theory? A Critical Assessment’, Review of Radical Political Economics, Vol. 35, No. 148, 2003. Vanelslander, T., B. Kuipers, J. Hintjens & M. van de Horst, ‘Ruimtelijk-economische en logistieke analyse: de Vlaams-Nederlandse Delta in 2040’, Universiteit Antwerpen / Erasmus Universiteit Rotterdam, 16 december 2011. Beleidsstukken De Vlaamse Overheid, a) ‘De Vlaamse Regering 2009-2014; Een daadkrachtig Vlaanderen in Beslissende tijden, Voor een vernieuwende, duurzame, en warme samenleving’, juli 2009. b) De Vlaamse Overheid, ‘Beleidsnota 2009-2014 Buitenlands Beleid, Internationaal Ondernemen en Ontwikkelingssamenwerking’, november 2009. De Vlaamse Overheid, ‘Witboek, Een nieuw industrieel beleid voor Vlaanderen’, mei 2011. Gouvernement Wallone, ‘Plan pluriannuel de la 1ière Alliance Emploi-Environnement’, Plan Marshall 2.Vert, 2011. Gouvernement Wallon’, Streven naar uitmuntendheid, Plan Marshall 2.Vert, 2009. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I): a) ‘Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid’, 4 februari 2011. b) ‘Naar de top: het bedrijvenbeleid in actie(s)’, 13 september 2011. c) ‘Buitenlandse Markten, Nederlandse Kansen’, BEB/IO / 11091633, 24 juni 2011. Regeerakkoord VVD-CDA, ‘Vrijheid en Verantwoordelijkheid’, 30 september 2010. 84 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen (SARiV), ‘De Bijdrage van Internationaal Ondernemen aan de Welvaart van Vlaanderen, Nieuwe trends en mogelijkheden voor Vlaanderen, Advies 2011/17, augustus 2011. Vlaams Parlement, ‘Beleidsbrief Buitenlands Beleid, Internationaal Ondernemen en Ontwikkelingssamenwerking, Beleidsprioriteiten 2011-2012’, ingediend door de heer Kris Peeters, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid, 1302 (2011-2012) – Nr. 1 21 oktober 2011. Boeken Baldwin, R. & C. Wyplosz, The Economics of European Integration, the McGraw-Hill Companies, 2004. Delmartino, F., en K. Deschouwer, ‘Grondslagen van het Federalisme’ in: Federalisme, Staatkundig, politiek en economisch, MAKLU uitgevers, 1994. Holton, R., Globalisation and the Nation State, Palgrave Macmillan, second edition, 2011. Leamer, E., Sources of International Comparative Advantage, The MIT Press, 1984. OECD, Globalisation, Comparative Advantage and the Changing Dynamics of Trade, OECD Publishing, 2011. Internetpublicaties Agentschap NL, ‘België E-tailing’, mei 2011, http://www.agentschapnl.nl/sites/default/files/bijlagen/Belgie-E-tailing.pdf, geraadpleegd op 19 juni 2012. Agentschap NL, ‘België: Wallonië stimuleert energiezuinige renovaties’, 12 december 2011, http://www.agentschapnl.nl/actueel/nieuws/belgi%C3%AB-walloni%C3%AB-stimuleertenergiezuinige-renovaties, geraadpleegd op 19 juni 2012. Berkel van, F., C. Lemmens-Dirix & J. Roos, ‘MKB goed voor 60 procent van de exportwaarde’, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/internationalehandel/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-exportaandeel-mkb-2009.htm, 7 mei 2012, geraadpleegd op 23 mei 2012. CBS, ‘Export blijft motor achter economische groei’, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/macro-economie/publicaties/dne/bestedingen/archief/2011/2011-03-24-03ne-btxt.htm, 24 maart 2011, geraadpleegd op 23 mei 2012. 85 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas CBS, ‘Internationale handel, top-tien stijgers en dalers’, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/internationale-handel/cijfers/extra/internationale-handel-top-tien.htm, februari 2012, geraadpleegd 23 mei 2012. CBS, ‘Groei export iets hoger’, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/internationalehandel/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-05-15-m02.htm, 15 mei 2012, geraadpleegd op 23 mei 2012. Deschouwer, K. en P. Van Parijs, ‘Federale Kiesring: Nu of Nooit’, De Standaard, 22 juli 2011. De Standaard, ‘Regeringstop buigt zich volgende week over kernuitstap’, 18 juni 2012 http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120618_134&word=energie, geraadpleegd op 21 juni 2012. De Standaard, ‘Rudy Demotte richt de blik op 'Horizon 2022’, 27 januari 2012, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=GF3LE88G De Tijd, ‘Soete aan Lieten: 'Snoei Vlaams innovatiebos'’, mei 2012, http://www.tijd.be/nieuws/politiek_economie_belgie/Soete_aan_Lieten_Snoei_Vlaams_innov atiebos.9189348-3137.art, geraadpleegd op 21 juni 2012. De Tijd, ‘Wereld lust Vlaamse exportproducten’, 17 januari 2012, http://www.tijd.be/nieuws/politiek_economie_belgie/Wereld_lust_Vlaamse_exportproducten. 9148868-3137.art, geraadpleegd op 19 juni 2012. Eindhovens Dagblad, ‘Regio steunt Holst Centre met 10 miljoen’, 2 april 2012, http://www.ed.nl/economie/10780919/Regio-steunt-Holst-Centre-met-10-miljoen.ece, geraadpleegd op 21 juni 2012. Het Laatste Nieuws, ‘Electrabel verliest terrein op Vlaamse elektriciteitsmarkt’, 15 maart 2012, http://www.hln.be/hln/nl/942/Economie/article/detail/1409210/2012/03/15/Electrabelverliest-terrein-op-Vlaamse-elektriciteitsmarkt.dhtml, geraadpleegd op 21 juni 2012. Het Laatste Nieuws, ‘Europa wil niet investeren in Vlaams TINA-fonds’, december 2011, http://www.hln.be/hln/nl/957/Binnenland/article/detail/1360344/2011/12/09/Europa-wil-nietinvesteren-in-Vlaams-TINA-fonds.dhtml, 4 juni 2012. Het Laatste Nieuws, ‘Groen wil hoorzittingen over toekomst industriële tewerkstelling in Vlaanderen’, februari 2012, http://www.hln.be/hln/nl/957/Belgie/article/detail/1390083/2012/02/04/Groen-wilhoorzittingen-over-toekomst-industriele-tewerkstelling-in-Vlaanderen.dhtml, 4 juni 2012. Itinéraires Bio, ‘Le magazine de tous les acteurs du bio’, juli 2011, http://www.cebio.be/documents_telechargeables/itineraire_bio_juillet2011.pdf, geraadpleegd op 21 juni 2012. Knack, ‘Krijtlijnen voor Vlaamse eHealth uitgezet’, 22 februari 2012, 86 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas http://datanews.knack.be/ict/krijtlijnen-voor-vlaamse-ehealth-uitgezet/article4000048662450.htm#, geraadpleegd op 21 juni 2012. Knack.be, ‘Peeters wil in juni tussenbalans van Vlaamse Industrieraad’, mei 2012, http://www.knack.be/belga-politiek/peeters-wil-in-juni-tussenbalans-van-vlaamseindustrieraad/article-4000093558792.htm, geraadpleegd op 4 juni 2012. Logistiek, ‘Havens Rotterdam en Luik verkennen structurele samenwerking’, 1 maart 2012, http://www.logistiek.nl/Distributie/multimodaal-transport/2012/3/Havens-Rotterdam-en-Luikverkennen-structurele-samenwerking--LOGNWS112946W/, geraadpleegd op 28 juni 2012. NOS, ‘CBS: Nederland uit recessie’, 26 juni 2012, http://nos.nl/artikel/388228-nederland-uitrecessie.html, geraadpleegd op 1 juli 2012. Packbier, W., ‘België: aandeel invoer onder de 10 procent in 2010’, http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/internationale-handel/publicaties/belangrijkste-handelspartnersnederland/archief/2011/2010-ih-belgie-art.htm, 6 januari 2012, geraadpleegd op 23 mei 2012. Packbier, W., ‘Nederland exporteert steeds meer naar de andere Benelux-landen’, http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/internationalehandel/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-2872-wm.htm, 31 augustus 2009. Rijksoverheid, ‘Minister-president Peeters en vice-premier Verhagen bezoeken samen Gent en Terneuzen’, 7 juni 2012, http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/persberichten/2012/06/07/minister-president-peeters-en-vice-premier-verhagenbezoeken-samen-gent-en-terneuzen.html, geraadpleegd op 21 juni 2012. Rijksoverheid, ‘Minister Schippers start permanente e-Health monitor’, 7 juni 2012, http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2012/06/07/minister-schippers-start-permanente-e-healthmonitor.html, geraadpleegd op 21 juni 2012 Trends, ‘Albert Heijn neemt Colruyt in het vizier’, 18 januari 2012 http://trends.knack.be/economie/nieuws/bedrijven/albert-heijn-neemt-colruyt-in-hetvizier/article-4000031612755.htm, geraadpleegd op 19 juni 2012. Trends, ‘Elektriciteit in België duurder dan in buurlanden’, 15 maar 2012, http://ikgabouwen.knack.be/bouwen-renovatie/nieuws/elektriciteit-in-belgie-duurder-dan-inbuurlanden/article-4000067220288.htm, geraadpleegd op 3 juni 2012. Vlaanderen in Actie, ‘Samenvatting eenmeting Pact 2020 (2011), http://ikdoe.vlaandereninactie.be/wp-content/uploads/2011/02/Samenvatting-eenmeting2011.pdf, geraadpleegd op 4 juni 2012. Interviews Interview 1: Interview Nederlandse Ambassade Brussel, Sander Cohen – Plaatsvervangend CdP/Hoofd afdeling Economie en Handel, vrijdag 8 juni 2012. 87 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Statistieken Centraal Bureau voor Statistiek De Nederlandse Bank Dialogic Economist Intelligence Unit Landbouw Economische Instituut L’Institut Wallon de l’Évaluation, de la Prospective et de la Statistique Verstrekte informatie op aanvraag Agence Wallonne à l'Exportation et aux Investissements Etrangers (AWEX), beantwoording toegezonden vragenlijst, 28 juni 2012. Contactpersoon AWEX: Dhr. Robert Dewuffel-Dessart, Economische en Handelsraad, directeur van de Economische en handelsvertegenwoordiging voor Wallonië bij de Ambassade van België in Nederland Flanders Investment & Trade, presentatie ‘Vlaanderen.... inspireert’, 6 juni 2012. Contactpersoon bij Flanders Investment & Trade: Katharina Desmet Ambassade van België / Economische en Handelsvertegenwoordiging van Vlaanderen. Websites Bio Base Europe, http://www.bbeu.org/nl/over-bio-base-europe, geraadpleegd op 21 juni 2012. BioWin, http://www.biowin.org/biowin/fr/5408-home.html, geraadpleegd op 21 juni 2012. Bouwend Nederland, http://www.bouwendnederland.nl/web/speerpunten/duurzaamheid/Pages/default.aspx, geraadpleegd op 19 juni 2012 Business.Belgium.be, ‘Investeren in Wallonië’, 2012, http://business.belgium.be/nl/investeren_in_belgie/3_aantrekkelijke_regios/wallonie/, geraadpleegd op 3 juni 2012. Economist Intelligence Unit, ‘Netherlands’, http://country.eiu.com/Netherlands, geraadpleegd op 23 mei 2012. Gasunie, ‘Gasunie en Fluxys onderzoeken samenwerking’, 11 april 2011, http://www.gasunie.nl/nieuws/gasunie-en-fluxys-onderzoekensamenwerking?year=2011&page=2, geraadpleegd op 21 juni 2012. 88 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Gouvernement de la Fédération Wallonie-Bruxelles, ‘Relations internationales’, http://gouvernement.cfwb.be/competences-de-la-federation-wallonie-bruxelles/relationsinternationales, geraadpleegd op 4 juni 2012. Gouvernement Wallon, a)‘Commerce extérieur’, http://gouvernement.wallonie.be/competences-du-gouvernementwallon/commerce-exterieur, geraadpleegd op 4 juni 2012. b) ‘Projet de contrat de gestion entre la Wallonie et l’AWEx 2011–2016’, september 2011, http://gouvernement.wallonie.be/projet-de-contrat-de-gestion-entre-la-wallonie-et-l-awex2011-2016, geraadpleegd 4 juni 2012. c) ‘PM2.vert : Suivi, adaptations, nouveautés’, mei 2011, http://gouvernement.wallonie.be/plan-marshall-2vert-suivi-adaptations-nouveaut-s-26-05-11, geraadpleegd op 4 juni 2012. Intelligent Community Forum, ‘ICF Names Eindhoven Region of the Netherlands as its Intelligent Community of the Year 2011’, 3 juni 2011, http://www.intelligentcommunity.org/index.php?src=news&srctype=detail&category=Partner %20News&refno=629, geraadpleegd op 22 juni 2012. Intelligent Community Forum, Intelligent Community Indicators, 2012, https://www.intelligentcommunity.org/index.php?src=gendocs&ref=Research_Intelligent_Co mmunity_Indicators&category=Research, geraadpleegd op 22 juni 2012. IWEPS, a) ‘Les chiffres-clés de la Wallonie’, februari 2012 b) ‘Exportations wallonnes par produits’, februari 2012, http://www.iweps.be/exportationswallonnes-par-produits, geraadpleegd op 4 juni 2012. Portaal België.be, ‘Over België – Overheid’, http://www.belgium.be/nl/over_belgie/overheid/, 2010, geraadpleegd op 2 juni 2012. Port of Antwerp, Start bouw 2de sluis Antwerpen Linkeroever, 19 juni 2012, http://www.portofantwerp.com/nl/news/start-bouw-2de-sluis-antwerpen-linkeroever, geraadpleegd 19 juni 2012. Port of Ghent, ‘Havenbedrijf Gent enthousiast over Vlaams-Nederlands principeakkoord over financiering nieuwe grote zeesluis’, 5 juli 2012 http://www.havengent.be/nieuwsdetail.aspx?id=1267, geraadpleegd 19 juni 2012 Port of Rotterdam, http://www.portofrotterdam.com/nl/over-de-haven/Pages/default.aspx, 2012, geraadpleegd op 2 juli 2012. Studiedienst Wallonië: http://www.iweps.be/taux-de-ch%C3%B4mage-en-wallonie-selon-legenre-et-l%C3%A2ge Tegenlicht, ‘Wallonië, een bewogen geschiedenis’, december 2008, http://tegenlicht.vpro.nl/nieuws/2008/december/wallonie-een-bewogen-geschiedenis.html, 3 juni 2012. 89 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Unizo, ‘Loonkosten in België zijn wel degelijk dramatisch’, 27 maart 2012, http://www.unizo.be/hrmcoach/viewobj.jsp?id=4818403, geraadpleegd op 3 juni 2012. Vlaams Nederlandse Delta, ‘Vlaams Nederlandse Delta, 2012, http://www.vndelta.eu/overvn-delta, geraadpleegd op 21 juni 2012 Vlaanderen in Actie (ViA), Pact 2020, http://vlaandereninactie.be/actie/pact-2020/economie/, geraadpleegd op 2 juni 2012. Vlaanderen.be. Vlaamse Havens, http://www.vlaanderen.be/nl/mobiliteit-en-openbarewerken/waterverkeer/vlaamse-havens, geraadpleegd op 19 juni 2012. Wallonia Clusters, ‘Les Pôles de compétitivité wallons’, http://clusters.wallonie.be/federateur/fr/poles-de-competitivite/les-poles-de-competitivitewallons/index.html, geraadpleegd op 3 juni 2012. www. engineeringnet.be, ‘7 miljoen euro voor collectieve 'Nieuw Industrieel Beleid'projecten’, mei 2012, http://www.engineeringnet.be/belgie/detailbelgie.asp?Id=7862, geraadpleegd op 4 juni 2012. Zeeland Seaports, ‘Haven van Vlissingen’, http://www.zeelandseaports.com/nl/hethavenbedrijf/profiel/historie/haven-van-vlissingen.htm, 2012, geraadpleegd op 2 juli 2012. 90 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas Lijst met afkortingen ABN AMRO Algemene Bank Nederland (ABN)/Amsterdam en Rotterdam Bank (ABN) AWEX Agence Wallone à l’Exportation et aux Investissement Etrangers ASEAN Association of Southeast Asian Nations BNP Bruto Nationaal Product BBP Bruto Binnenlands Product BDI Binnenlandse Directe Investeringen BISA Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse BRIC Brazilië, Rusland, India en China BV Besloten Vennootschap CBS Centraal Bureau voor Statistiek CDA Christen-Democratisch Appèl CEO Chief Executive of Operations CO2 Koolstofdioxide CPA Collectieve Proportionele Activiteiten DNB De Nederlandse Bank DGO6 Direction Générale opérationnelle de l’Economie, de l’Emploi & de la Recherche ECB Europese Centrale Bank EIU Economist Intelligence Unit EL&I (Ministerie van) Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ESB Economische Statistische Berichten EU Europese Unie FIT Flanders Investment & Trade FvT Fabriek van de Toekomst HOS Hechscher-Ohlin-Samuelson 91 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas ICT Informatie- en communicatietechnologie IMEC Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum INTERREG Interreg Community Initiative IWEPS l’Institut Wallon de l’Évaluation, de la Prospective et de la Statistique KMO Klein en middelgrote onderneming LNG Liquefied Natural Gas MKB Midden- en Kleinbedrijf NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie NBB Nationale Bank België NBSO Netherlands Business Support Office NEG Nieuwe Economische Geografie NFIA Netherlands Foreign Investment Agency NIB Nieuw Industrieel Beleid OECD Organisation of Economic Co-operation Development OS Ontwikkelingssamenwerking PBL Planbureau voor de Leefomgeving PMV Participatie Maatschappij Vlaanderen PS Parti Socialiste R&D Research & Development SARiV Strategische Adviesraad Internationaal Vlaanderen SVR Studiedienst van de Vlaamse Regering TKI Topconsortia voor Kennis en Innovatie TNO Nederlandse Organisatie voor ToegepastNatuurwetenschappelijk Onderzoek TINA Transformatie Innovatie Accerleratie (Fonds) UWE l’Union Wallonne des Entreprises ViA Vlaanderen in Actie VS Verenigde Staten VVD Volkspartij voor Vrijheid en Democratie VNO-NCW Verbond van Nederlandse Ondernemingen (VNO)/Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW VRWI Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie 92 Afstudeeronderzoek Eva Anna Braas WTO World Trade Organisation Lijst met figuren en tabellen Figuur 1 David Ricardo’s comparatieve voordeel Figuur 2 De verdeling van exportproducten in procenten (2011) Figuur 3 De verdeling van importproducten in procenten (2011) Figuur 4 Aandeel uitvoerwaarde per bedrijfsgrootte (%) Figuur 5 De handel tussen Nederland en België (in miljarden euro) Tabel 1 De topsectoren Figuur 6 Positie in top 25 van Europese regio’s met sterkste internationale economische oriëntatie Figuur 7 De verdeling van exportproducten in procenten (2011) Figuur 8 De verdeling van importproducten in procenten (2011) Figuur 9 De geografische spreiding van de Belgische export 93