In het Wetsvoorstel Passend Onderwijs dienen gemeenten

advertisement
Geachte leden van de Commissie Onderwijs, Cultuur en Sport van de Tweede Kamer der StatenGeneraal
Het Wetsvoorstel Passend Onderwijs 1 is onlangs door de Minister aan u voorgelegd. In de
beeldvorming heeft deze wet uitsluitend ingrijpende gevolgen voor het onderwijs. Voor gemeenten
heeft het Wetsvoorstel echter ook aanzienlijke gevolgen. Met het oog op uw vergadering op 16 januari
aanstaande, vragen wij u daarom aandacht voor de hieronder opgesomde zaken. Gemeenten én
onderwijs komen in de problemen als er in de Wet Passend Onderwijs geen heldere uitwerking wordt
gegeven aan de gevolgen voor de gemeenten van de stelselwijziging.
De VNG heeft naar aanleiding van de beleidsbrief “Naar Passend Onderwijs” met het daarbij
behorende Wettelijk kader 2 de Minister een brief gestuurd waarin over een aantal zaken ernstige zorg
is uitgesproken. In juni is er tevens een kort Bestuurlijk Overleg geweest met Minister van Bijsterveldt.
De zorgen zijn echter nog steeds actueel.
Achtereenvolgens brengen wij onder uw aandacht:
1. De gevolgen voor het leerlingenvervoer
2. De gevolgen voor de onderwijshuisvesting
3. De indeling van de regio’s voor de samenwerkingsverbanden
4. Overleg met gemeenten over het ondersteuningsplan van de samenwerkingsverbanden
5. De aansluiting van de Wet Passend Onderwijs op het decentralisatieproces in de jeugdzorg
6. Begeleiding AWBZ in het onderwijs en beëindigen compensatieregeling AWBZ
7. De gevolgen voor het aantal thuiszitters (gemeentelijke leerplichtbeleid en het voorkomen van
voortijdig schoolverlaten)
1. De gevolgen voor het leerlingenvervoer:
Wetgeving leerlingenvervoer
De huidige wet3 stelt dat – onder bepaalde voorwaarden – de kosten worden vergoed van het vervoer
naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de
1
Wetsvoorstel Passend Onderwijs 32.812
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32500 VIII, nr.22 (31 januari 2011)
3
Wet op het Primair Onderwijs, Wet op het Voortgezet Onderwijs, Wet op de Expertise Centra artikelen 4.
2
ouders, waarbij de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders berustende keuze van een
school geëerbiedigd wordt. Bij een speciale school voor basisonderwijs (SBO) geldt daarbij alleen
recht op bekostiging naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband van de basisschool
waarvan de leerling afkomstig is. Deze formuleringen zijn na invoering van het passend onderwijs niet
langer bruikbaar. Gemeenten hebben geen wettelijk kader meer op grond waarvan zij het
leerlingenvervoer moeten vormgeven. Bovendien wordt voor de gemeenten de beoordeling van het
recht op vervoer erg lastig, zo niet onmogelijk.
De VNG pleit dan ook voor een wijziging van deze wetsartikelen, synchroon met de wetswijzigingen in
het kader van het passend onderwijs. Wij verzoeken u dit pleidooi krachtig te ondersteunen.
Afstanden
De in het wetsvoorstel voorgestelde samenwerkingsverbanden beslaan een (veel) groter gebied dan
de huidige samenwerkingsverbanden. In het primair onderwijs zijn er nu 235
samenwerkingsverbanden; vanaf 1 augustus 2012 zijn dat er 76. De afstanden die leerlingen moeten
overbruggen kunnen dientengevolge groot zijn, wat gevolgen heeft voor (de bekostiging van) het
vervoer. Dit effect zal vooral spelen bij leerlingen die aangewezen zijn op speciale ondersteuning
binnen het onderwijs – ondersteuning die niet op elke school gegeven kan of zal worden. Dit punt
hangt nauw samen met het volgende.
Specialisatie van scholen
Het voorgestelde systeem bevat een prikkel tot specialisatie van scholen. De kans bestaat dat scholen
(locaties) binnen het regionale samenwerkingsverband zich specialiseren in het geven van onderwijs
aan een specifieke groep zorgleerlingen, bijvoorbeeld kinderen met een stoornis in het autistisch
spectrum. Een ontwikkeling in deze richting tekent zich al af. Hoe meer scholen zich zullen
specialiseren, hoe groter de afstanden zijn die afgelegd moeten worden. “Toegankelijkheid” is immers
een criterium in de huidige wetsartikelen. De minister spreekt in het kader van passend onderwijs van
“thuisnabij onderwijs”. Als scholen zich gaan specialiseren, tekent zich juist een omgekeerde
beweging af. Ook de Raad van State voorziet in haar advies over het wetsvoorstel de concentratie van
bepaalde vormen van ondersteuning.
Landelijk samenwerkingsverband
De vorming van een landelijk samenwerkingsverband naar richting behoort, mits aan bepaalde
voorwaarden kan worden voldaan, tot de mogelijkheden. Voor het reformatorisch onderwijs is een
dergelijk landelijk samenwerkingsverband realiteit. In feite wordt er zodoende een
samenwerkingsverband óver de regionale samenwerkingsverbanden heen gelegd. Leerlingen kunnen
dan op een school zeer ver van huis worden geplaatst, wat hoge vervoerskosten met zich meebrengt
voor de gemeenten waar deze leerlingen wonen. Ook dient de vraag te worden gesteld of zeer lange
reistijden in het belang van de kinderen zijn.
Splitsing van gemeenten
Een aantal gemeenten blijken moeilijk toe te delen aan een samenwerkingsverband4. Deze
gemeenten zullen worden gesplitst op basis van de kernen waaruit zij zijn gevormd. Onduidelijk is wat
de effecten zullen zijn voor het leerlingenvervoer, als de betreffende gemeenten te maken krijgen met
twee geografisch uitgestrekte samenwerkingsverbanden. Het wetsvoorstel geeft in dat geval geen
uitsluitsel hierover.
”Kamers” binnen het samenwerkingsverband
Onduidelijk is hoe de autonomie van de ’kamers’ (de huidige samenwerkingsverbanden) binnen de
regionale samenwerkingsverbanden uitgewerkt zal worden. Houdt het (regionale)
samenwerkingsverband bij de plaatsing van leerlingen rekening met de ‘kamers’? Het is te voorzien
dat een aantal van de huidige zuilaire samenwerkingsverbanden een bepaalde zelfstandigheid zal
willen behouden. Wat zijn hiervan de gevolgen voor het leerlingenvervoer?
Gevolgen Wet kwaliteit (v)so; stagevervoer
Het kabinet wil tegelijk, en in samenhang met, de Wet Passend Onderwijs, de Wet kwaliteit van het
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs invoeren. In dit wetsvoorstel wordt in het
arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs een stage verplicht
gesteld. In de huidige wetgeving is bepaald dat het vervoer naar stageadressen (onder bepaalde
voorwaarden) voor bekostiging door de gemeenten in aanmerking komt. Het vervoer naar het
stageadres van gehandicapte vso-leerlingen die het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel volgen,
gaat de gemeenten naar schatting € 6,2 miljoen kosten. Wij beroepen ons op de Wet financiële
verhoudingen; meer taken, meer geld.
In het Wetsvoorstel Passend Onderwijs wordt het recht op bekostiging van het vervoer voor leerlingen
van het voortgezet speciaal onderwijs gelijkgesteld aan dat voor leerlingen van het regulier voortgezet
onderwijs. Dat betekent dat dit recht alleen voor gehandicapte leerlingen bestaat. Volgens een
schatting betekent dit voor gemeenten een besparing van € 3,1 miljoen. Dat betekent voor de
gemeenten per saldo een stijging van de kosten van € 3,1 miljoen, als gevolg van de invoering van de
Wet kwaliteit (v)so.
Evaluatie van kosten
De VNG kan de financiële gevolgen van de invoering van het passend onderwijs voor het vervoer van
leerlingen niet overzien. Daarom stellen wij voor om binnen redelijke termijn na invoering van de wet,
deze effecten voor gemeenten te meten.
Onderzoek naar verantwoordelijkheidsverdeling
De gemeenten hebben, in tegenstelling tot de samenwerkingsverbanden, geen invloed op het al dan
niet ‘thuisnabij’ zijn van het onderwijsaanbod dat wordt gedaan. De samenwerkingsverbanden binnen
het onderwijs worden met ingang van de wetswijzigingen bepalend. Het ligt daarom voor de hand de
stelselwijziging aan te grijpen om de verantwoordelijkheid voor het vervoer daar te leggen waar de
toedelingverantwoordelijkheid ligt. Gezien de omvang van de te vormen samenwerkingsverbanden
moeten deze in staat zijn het leerlingenvervoer adequaat te organiseren. In de Bestuurlijke Afspraken
4
Regio indeling samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (7 december 2011)
tussen Rijk en de VNG heeft de Minister toegezegd dat er onderzoek zal worden gedaan naar de
verantwoordelijkheid voor het leerlingenvervoer. Dit onderzoek bevindt zich in de offerte fase.
2. De gevolgen voor de onderwijshuisvesting
Een andere organisatie van onderwijs en dus een andere plek voor leerlingen heeft uiteraard
gevolgen voor de huisvesting. Gemeenten moeten daarom in een vroeg stadium betrokken worden bij
plannen van de samenwerkingsverbanden als het gaat om schoolgebouwen. Parallel aan het punt bij
“leerlingenvervoer” speelt ook hier de vraag in hoeverre de oude samenwerkingsverbanden “kamers”
mogen blijven binnen de nieuwe samenwerkingsverbanden. Wat zijn daarvan de gevolgen voor het
recht op onderwijshuisvesting?
Een ander punt is de vraag naar de aanpassing van de schoolgebouwen. De verordeningen die
gemeenten hanteren bij het toekennen van huisvesting zijn gebaseerd op de huidige wetgeving.
Het ‘opnemen’ van leerlingen die extra zorg en ondersteuning nodig hebben kan tot gevolg hebben
dat de schoolgebouwen moeten worden aangepast. De eventuele aanpassingen hebben een relatie
met de beperking van de leerling en de zorg die voor deze leerling nodig is. Parallel aan het
Wetsvoorstel Passend Onderwijs zou de wetgeving hierop aangepast moeten worden. Voor
schoolbesturen en gemeenten zou met ingang van 1 augustus 2012 volstrekt helder moeten zijn wat
er op dit gebied voor zorgplicht voor gemeenten bestaat en in hoeverre de gemeenten op grond van
de Wet financiële verhoudingen gecompenseerd moeten worden.
Het Stimuleringsfonds voor architectuur heeft Angelika Fuchs, architekt bij FM architecten, subsidie
verleend om in een boek de gevolgen van inclusief onderwijs voor de functionele eisen van
schoolgebouwen in beeld te brengen. Dit boek komt in het voorjaar van 2012 uit.
In het boek worden een aantal specifieke functies omschreven die wel nodig zijn bij inclusief
onderwijs, maar niet (of in mindere mate) in een reguliere basisschool. Enkele voorbeelden:
- slaapruimte voor sommige categorieen leerlingen (bijv. LZ);
- meer behoefte aan verpleeg/verzorgingsruimten;
- meer behoefte aan kleinere ruimten voor individuele begeleiding;
- de eisen die een lokaal stelt aan gebruik door kinderen in een rolsoel (bredere deuren, maar ook
beperktere capaciteit van een lokaal door vereiste ruimte tussen tafels);
In het boek wordt ook een ideaaltypische inclusieve school vergeleken met een ideaaltypische
basisschool. Er wordt ook een vergelijking gemaakt op basis van de in de VNG modelverordening
opgenomen oppervlaktenormen voor een basisschoolleerling.
Het boek is primair gericht op de ontwerpeisen die voor een nieuw te bouwen school gelden, maar de
extra functies die worden beschreven geven ook een goed inzicht in welke extra functies, en hoeveel
oppervlakte, nodig zijn om een bestaand schoolgebouw geschikt te maken voor gebruik door diverse
categorien leerlingen die speciale zorg nodig hebben.
Nader onderzoek is nodig om met name voor bestaande gebouwen deze gevolgen, inclusief de
finaciele consequenties voor het beleid van de lokale overheid, goed in kaart te brengen.Om die reden
pleit de VNG voor een werkgroep die dit onderzoek zou moeten (doen) uitvoeren.
Overgangsregeling voor leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting
Scholen lopen op de wetswijzigingen vooruit. Zo volgen leerlingen met een clusterindicatie onderwijs
op een reguliere school voor voortgezet onderwijs, of op een school voor mbo, terwijl zij ingeschreven
blijven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs. De leerling wordt dan vaak begeleid vanuit
deze vso-school. Regelingen als deze kunnen positief werken voor de participatie van de betrokken
leerlingen. Voor de gemeenten wordt echter de beoordeling van het recht op vervoer in de huidige
wettelijke kaders onmogelijk. Wij pleiten daarom voor een overgangsregeling, vooruitlopend op de
wetgeving.
Als het om huisvesting gaat speelt hetzelfde. De gevolgen van beslissingen van vooruitlopende
schoolbesturen worden niet overdacht. Voorbeeld: in een recent gehonoreerd smal experiment mocht
een cluster 3 school leerlingen van cluster 4 toelaten. Na ontvangst van de subsidiebeschikking medio
2011 vroeg de school bij de gemeente met spoed om extra huisvesting voor 250 leerlingen, omdat zij
binnen drie maanden met het smal experiment moesten starten. Het is evident dat binnen drie
maanden alleen al praktisch geen adequate huisvesting kan worden gerealiseerd. De huidige
regelgeving maakt huisvesting in deze casus op zijn vroegst per 2013 mogelijk. Dit had voorkomen
kunnen worden bij tijdig overleg met de betreffende gemeente en voldoende aandacht voor de
huisvestingsgevolgen.
3.De indeling van de regio’s voor de samenwerkingsverbanden.
In het Wetsvoorstel Passend Onderwijs dienen gemeenten “op overeenstemming gericht overleg” te
voeren met de samenwerkingsverbanden over de zorgplannen. Het gaat dan over de aansluiting met
aanpalende zorg voor jeugdigen, waar de gemeenten verantwoordelijk voor zijn. Het is voor
gemeenten niet werkbaar om met het ene samenwerkingsverband hierover andere afspraken te
maken dan met het andere samenwerkingsverband.
Idealiter vallen de regio’s binnen Passend Onderwijs samen met de gemeentelijke
samenwerkingsregio’s bij de komende decentralisatie van de jeugdzorgtaken. Vanwege de tijdsfrictie
bij beide wetgevingstrajecten kan dit niet gerealiseerd worden. Een gemiste kans om de
samenwerking tussen onderwijs- en jeugdbeleid voor de toekomst goed te faciliteren.
4.Overleg met gemeenten over het ondersteuningsplan van de samenwerkingsverbanden
Om schoolbesturen en gemeenten in staat te stellen tot goede afspraken te komen ten aanzien van
de zorg voor leerlingen, is er een zorgvuldiger afbakening van verantwoordelijkheden in de wet nodig.
Gemeentebestuurders en schoolbesturen hebben volstrekte helderheid nodig over welke vorm van
zorg door wie geleverd moet worden. Het gaat daarbij om de vraag welke zorg onderwijsgerelateerd is
en welke zorg op het terrein van de jeugdgezondheidszorg, de opvoed- en opgroeiondersteuning of
de AWBZ begeleiding valt.
Als de taken van het huidige jeugdstelsel naar de gemeenten gaan, wordt deze kwestie des te meer
van belang. Immers, in de huidige wetgeving is voor de meeste zorgvormen (geïndiceerde jeugdzorg,
jeugd-ggz en jeugd lvg, speciaal onderwijs) een “recht op zorg” opgenomen. Zowel binnen het
onderwijs als binnen de andere domeinen gaan de indicatiestellingen die dit recht vaststellen
verdwijnen. De VNG pleit er met het Rijk voor dat in de nieuwe wetgeving geen individuele wettelijke
aanspraak op gespecialiseerde zorg wordt opgenomen, omdat dit in de praktijk een integrale aanpak
in de weg staat. In plaats daarvan zou aangesloten moeten worden bij de filosofie van de Wet
maatschappelijke ondersteuning (het compensatiebeginsel).
Bij deze ontwikkeling is het van groot belang te voorkomen dat verschillende professionals uit beide
domeinen dezelfde dingen doen. Bovendien kunnen scholen, bij het wegvallen van diverse
zorgmiddelen richting het onderwijs (zie punt 6) niet zomaar bij de gemeenten aankloppen.
Van belang is dat beide vormen van ondersteuning op elkaar aansluiten, vanuit dezelfde visie werken,
en de context waarin het kind zich bevindt –de school, het gezin- versterkt wordt.
Daarnaast is transparantie over de bestemming van zorggelden in het onderwijs vereist.
Het wettelijk kader over deze zaken dreigt nu te vrijblijvend te worden. Het kabinet komt met een door
de onderwijssector uitgewerkt referentiekader, dat gebruikt kan worden bij het opstellen van het
zorgplan door de samenwerkingsverbanden. Dit kader krijgt echter geen wettelijke status.
Pas als gemeenten en schoolbesturen duidelijkheid hebben over de eigen verantwoordelijkheden, en
over de daaraan gelieerde geldstromen, kunnen zij tot afspraken komen over een zorgplan.
In het Wetsvoorstel wordt aangegeven dat er tussen de samenwerkingsverbanden en de gemeenten
een op overeenstemming gericht overleg5 moet plaatsvinden over het ondersteunigsplan. De VNG
vindt dit onvoldoende. Gemeenten krijgen in de toekomst de verantwoordelijkheid voor alle vormen
van jeugdzorg – van preventief tot curatief. Een goede samenwerking met de onderwijssector is
daartoe onontbeerlijk; het is dé plek waar jeugdigen de meeste tijd doorbrengen. Wij pleiten daarom
ook voor een zwaarder middel ten aanzien van de ondersteuningsplannen; instemmingsrecht voor
gemeenten. Wij vragen u dringend dit pleidooi richting het kabinet te ondersteunen.
5. De aansluiting van de Wet Passend Onderwijs op het decentralisatieproces in de jeugdzorg
Op het moment dat de Wet Passend Onderwijs in moet gaan (1 augustus 2012) is de gemeente nog
niet verantwoordelijk voor de jeugdzorg. Waarschijnlijk zal de nieuwe wetgeving voor jeugd pas ingaan
per 2015. De Wet Passend Onderwijs stelt wel dat de samenwerkingsverbanden afspraken met de
gemeenten moeten maken over de ondersteuningsplannen. Deze plannen moeten per 1 maart 2013
richting de Inspectie van het Onderwijs gestuurd worden en gaan per 1 augustus 2013 in. De
samenwerkingsverbanden zullen dus ook met andere partijen zaken moeten doen. Dit geldt voor de
aansluiting met huidige jeugdzorg, de begeleiding 0-18 - ook wel LVG (Licht verstandelijk
gehandicapten) genoemd- en de jeugd GGZ. De locale verantwoordelijkheid beperkt zich in 2013 nog
tot de jeugdgezondheidszorg,en opvoed- en opgroeiondersteuning en de begeleiding van de jeugd-lvb
die per 1 januari 2013 overgaat naar de WMO (en later naar de nieuwe wet op de zorg voor jeud). De
VNG pleit ervoor dat er in de Wet Passend Onderwijs wordt uitgegaan van de huidige wetgeving. Wij
wijzen erop dat de afspraken die gemeenten maken met de samenwerkingsverbanden niet
aangegaan kunnen worden voor de in het wetsvoorstel genoemde termijn van maximaal 4 jaar. De
doelstelling bij beide trajecten (decentralisatie van de Jeugdzorg en Passend Onderwijs), namelijk
ontkokeren en ontzorgen, kan daarom nog niet goed van de grond komen. Dat is een gemiste kans.
5
Artikel 18a lid 9
6. Begeleiding AWBZ in het onderwijs en beëindigen compensatieregeling AWBZ
Er is een onderscheid tussen gedrag dat het leren bemoeilijkt (begeleiding vanuit het onderwijs) en
gedrag dat de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt (begeleiding in het kader van AWBZ).
Begeleiding van leerlingen bij gedrag dat het leren bemoeilijkt wordt nu onder anderen bekostigd
vanuit de compensatieregeling AWBZ. Bij het stopzetten van deze compensatieregeling, die nu naar
het onderwijs gaat (€ 10 miljoen), verwijst de Minister naar het feit dat het begeleidingsdeel AWBZ
naar de gemeenten gaat. Dat zou betekenen dat onderwijsbesturen voor deze speciale voorzieningen
bij de gemeenten gaan aankloppen. Het gaat hier om verzorging/ begeleiding om onderwijs mogelijk
te maken voor kinderen met ernstige meervoudige beperkingen, waaronder ook autistische spectrum
stoornissen (ASS). Het kan niet zo zijn dat gemeenten hiervoor niet gecompenseerd worden. Als
deze bezuiniging doorgaat zullen deze kinderen thuis komen te zitten. De AWBZ begeleiding komt
immers onder de compensatieplicht te vallen. Hierover zijn, zoals bekend, bestuurlijk afspraken
gemaakt.
Ook anderszins wordt op deze groep bezuinigd richting het onderwijs. Aangezien beide vormen van
gedrag in de praktijk vaak nauw met elkaar verweven zijn, vreest de VNG dat er ook voor het gedrag
dat het leren bemoeilijkt, een beroep op de gemeente zal worden gedaan. Dat heeft Minister Van
Bijsterveldt in haar brief over Passend Onderwijs (31 januari 2011) ons inziens ten onrechte ook
aangegeven. De VNG stelt dat het niet de bedoeling is dat de begeleiding aan kinderen met gedrag
dat het leren bemoeilijkt ook onder de compensatieplicht gaat vallen.
7.De gevolgen voor het aantal thuiszitters (gemeentelijke leerplichtbeleid en het voorkomen
van voortijdig schoolverlaten).
De thuiszittersproblematiek gaat gemeenten bijzonder aan. De leerplichtambtenaren kunnen hiertegen
formeel niet optreden als het leerlingen betreft die niet ingeschreven (kunnen) worden op een school.
Het is duidelijk dat de duur van het thuiszitten negatief beïnvloed wordt doordat elke betrokken
organisatie (en dat zijn er bij complexe problematiek vaak veel) zijn eigen tijd nodig heeft voor zaken
als onderzoek, diagnose en indicatie.
Tegen die achtergrond zijn wij van mening dat de Wet passend onderwijs een oplossing kan
bieden vanwege de invoering van de zorgplicht. Echter, indien een schoolbestuur waar een ouder
zicht meldt, een leerling inschrijft zonder dat er een passende plek aangeboden kan worden, komen
we niet veel verder. De school heeft dan de plicht verder te zoeken binnen het
samenwerkingsverband. Mede door de bezuinigingen, kan het echter voorkomen dat het voor de
andere scholen binnen het samenwerkingsverband lastig is de leerling te plaatsen. Het gevolg is dat
leerlingen weliswaar ingeschreven zijn, maar toch thuiszitten. Als de leerplichtambtenaar aan deze
leerlingen een sanctie oplegt, ontstaat een situatie die niet wenselijk is. Deze ouders/leerlingen zijn
immers niet debet aan de situatie. Voor gemeenten (leerplichtambtenaren) is het in deze situatie niet
mogelijk de Leerplichtwet te handhaven. De gemeenten zouden een stem moeten krijgen in het
besluit dat bij een verzoek tot plaatsing van een leerling, het ondersteuningsplan (dan wel de
ondersteunigsprofielen) niet toereikend is. Immers de zorg voor een kind dat niet op een school
terecht kan, komt bij de gemeenten te liggen.
Tenslotte willen wij benadrukken dat snelheid essentieel is: zoals bij arbeidsreintegratie
terugkeer des te moeilijker wordt naarmate er sprake is van langer thuis verblijven, zo is
ook het terugkeren naar school lastig als het allemaal erg lang duurt. Termijnen van
tweemaal acht weken – zoals in het wetsvoorstel zijn genoemd- zijn dan ook te lang.
Wij verzoeken u dringend de hierboven geschetste gevolgen voor gemeenten bij de behandeling van
het wetsvoorstel in te brengen. Als u vragen heeft kunt u vanzelfsprekend contact met ons opnemen.
Met vriendelijke groet,
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
S. Pilon
Afdelingshoofd Onderwijs, Zorg en Welzijn
Download