Kleur en de mens

advertisement
Kleur en de mens
Kees Veenman
De antroposofische arts Willem Zeylmans van Emmichoven promoveerde in 1923 op een
proefschrift over de werking van kleuren op het gevoelsleven.1 Sindsdien werd dit thema
vanuit velerlei vormen van kleurentherapie onderzocht, maar slechts weinig vanuit de
antroposofische geneeskunde. De afgelopen jaren heb ik samengewerkt met de arts George
Maissan, die in zijn praktijk in Gouda beschikt over een kleurbadtherapie. De vraag hoe de
kleuren samenhangen met de mens en het menselijke organisme, is door deze samenwerking
voor mij steeds meer gaan leven.
Methodische uitgangspunten
In de voordrachtencyclus Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap beschrijft Rudolf
Steiner hoe je het geestelijke in een natuurverschijnsel kunt ontdekken.2 Eerst richt je je op de
zintuiglijk waarneembare wereld. De waarneming wordt zo intensief mogelijk opgenomen,
terwijl het voorstellingsleven zwijgt. Met de waarneming worden slechts begrippen
verbonden die helpen de waarnemingen te ordenen. De gebaren die in de natuurverschijnselen
tot uitdrukking komen, moet je leren zien. Maar dat is niet eenvoudig. Je leeft met een vraag
waar je lange tijd geen antwoord op krijgt. Goethe zei het al, je moet de vraagpijn kunnen
uithouden!
Vervolgens zoek je naar symbolische beelden bij de waarnemingen, die meer zijn dan een
oppervlakkige analogie. Bij sommige beelden kan men ervaren dat ze meer aan de kern raken
dan andere. Ook kan men het fenomeen vanuit een enkel zintuig opbouwen en zo komen tot
een tastbeeld of een warmtebeeld (bijvoorbeeld bij rood, verderop in dit artikel). De
kunstzinnige verwerking van de fenomenen, zoals dat zo mooi in het werk van Jochen
Bockemühl kan worden aangetroffen, helpt ook om de fenomenen in hun rijkdom dieper in je
op te nemen. Hierna wordt de waarnemingsinhoud verder verinnerlijkt door de fenomenen
innerlijk na te bootsen. Bij de meditatieve verwerking van de waarnemingen duiken dan –
vaak pas na lange tijd – innerlijke beelden op.
Rudolf Steiner zegt hierover: ‘Indien we ... zijn aangekomen bij wat we vanwege de
doorzichtigheid ervan vooreerst als het ware innerlijke wezen van de mens beleven ... dan
vinden we een werkelijke orgaanleer’.3 In elk verschijnsel, plant, dier, enzovoort, drukt zich
een uniek geestelijk beeld uit, een oerbeeld, dat zijn oorsprong heeft in wat men een
‘oerbeeldenwereld’, een bepaald gebied in de geestelijke wereld, zou kunnen noemen. Deze
oerbeeldenwereld leeft ook in de mens en brengt daar het menselijke organisme en de ziel
voort. Dit houdt concreet in dat elk oerbeeld van een fenomeen buiten de mens zijn pendant
heeft in de mens. De mens vind in zichzelf, als microkosmos, de hele macrokosmos terug.
Uitgaande van bijvoorbeeld een kleur vindt men langs deze weg hoe de kleur met de mens en
zijn organisme verbonden is. Dit noemt Steiner de weg van de imaginatie.
Keren we nu met deze ervaringen terug tot de gestiek van de fenomenen uit het begin, dan
blijkt dat de gebarentaal van de verschijnselen ons niet meer vreemd is. Het innerlijk horen –
de inspiratie – kan een aanvang nemen. We merken dat wat we vanuit het zuivere denken met
deze gebaren kunnen verbinden, voller is geworden en rijker aan inhoud. Dan wordt het
mogelijk om bij de inspiratieve indrukken passende woorden te vinden, een proces dat zeer
nauw luistert. Langs deze weg komen we zo tot een ontmoeting met het geestelijke in het
natuurverschijnsel.
Nu we het geestelijke in het natuurverschijnsel hebben leren kennen en de wijze waarop dit in
ons menszijn verankerd is, kunnen we vanuit dit natuurverschijnsel en wat het voor de mens
in genezende zin kan betekenen, leren handelen. ‘En door dan in de intuïtie bij elkaar te
brengen wat we over de plant, het dier en het mineraal hebben leren kennen en wat er door de
imaginatie over de menselijke organen aan het licht is gekomen, verkrijgen we pas een ware
therapie, een geneesmiddelenleer die het uitwendige werkelijk kan aanwenden voor het
inwendige.’4
In het navolgende wil ik tasten naar imaginatieve en inspiratieve kwaliteiten van de kleuren.
De twee kanten van deze methode, eerst meer naar buiten gericht en daarna meer naar binnen,
worden niet expliciet onderscheiden. Dat kan immers niet. Terwijl je aan de ene kant dieper
naar binnen tast en gaandeweg tot imaginatieve beelden komt, groeit tegelijkertijd het
inspiratieve vermogen om de gestiek van de kleuren te kunnen aanhoren.
De gestiek van de kleuren
Zit men aan de rand van een zwembad dan lijkt, hoe verder men op het water kijkt, de bodem
omhoog te komen. Bestaat die bodem uit afwisselende witte en zwarte vakjes, dan vertonen
deze vakjes subtiele randkleuren. Deze uiterst smalle gekleurde randen zijn nog het breedste
waar de bodem het meest omhoog komt. Iets dergelijks ziet men als een bundel zonnelicht
schuin op een heldere sloot valt. De lichtvlek op de bodem heeft dan ook randkleuren. Met
een groot papier of wit plastic kan men zo’n lichtbundel opvangen. Vlak onder water heeft de
lichtbundel nog nauwelijks kleurranden. Dieper onder water worden de kleurranden iets
breder. Bij een zeer smalle lichtbundel verdwijnt dieper onder water het wit en ontstaat er
groen (zie kleurenfoto 1).
Kleurenfoto 1. Een smalle lichtbundel
onder water, zichtbaar te maken met
papier.
Bekijken we van een tamelijk brede lichtbundel de lichtvlek op de bodem, dan heeft deze
wederom kleurranden die als gestalte altijd dezelfde vorm hebben. De breedte van de
kleurranden verschilt met de diepte, maar de opbouw is hetzelfde. In kleurenfoto 2 is een door
een prisma vallende lichtbundel afgebeeld.
Kleurenfoto 2. Een door een prisma
vallende lichtbundel, zichtbaar op een
scherm.
Wat betreft de geel-rode kleurrand zijn er twee fenomenen die opvallen. De breedte van het
rood is beduidend smaller dan bij het geel. Tevens loopt het geel zeer geleidelijk over in het
wit, terwijl het rood tamelijk abrupt overgaat in het zwart. Bij de blauwe kleurrand is de
situatie andersom: het cyaan is smal vergeleken het violet (diepe blauw). Het violet gaat zeer
geleidelijk over in het zwart en het cyaan tamelijk snel in het wit. De beide kleurenfoto’s 1 en
2 moet men samen nemen om een goed beeld van het hier bedoelde fenomeen te krijgen. De
rood-gele kleurrand heeft van het duister naar het licht toe gezien een gestuwde gestalte,
terwijl de blauwe kleurrand een uitwaaierende gestiek vertoont.
Geel en rood
De gestuwde gestiek van de geel-rode kleurrand vindt zijn pendant in de gestalten van de
opgaande of ondergaande zon. Een ruim boven de horizon staande gele zon heeft altijd een
uitstralende krans van geel om zich heen, terwijl de vlak boven de horizon staande rode zon
een scherpe contour heeft. Ook hier zien we bij een gang van licht naar duister een
toenemende verdichting. Vergelijken we het ontstaan van prismatisch rood en het rood van de
ondergaande zon, dan komt in beide situaties het rood naar voren als een sterk samengebalde
kleur, immers zowel de rode zon als het rood van de rood-gele kleurrand heeft een sterk
samengebalde gestalte vergeleken bij het geel. Tegelijkertijd kunnen we vaststellen dat er in
de verschuiving van geel naar rood een verduistering heeft plaatsgevonden. We concluderen
nu dat in het ontstaan van rood het licht onder invloed van het duister een sterke verdichting
heeft ondergaan. Het rood groeit hierdoor juist aan kracht. Dit stemt goed overeen met wat
Goethe zei over rood. Hij beschouwde rood als een actieve kleur. Een zeer spaarzaam gebruik
van rood, bijvoorbeeld door middel van een enkele onderstreping van een tekst, kan al zeer
effectief zijn. Het geel heeft, als hemelkleur én als prismatische kleur, juist een uitstralend
karakter. In het ontstaan van geel heeft het licht nog maar een geringe mate van verdichting
ondergaan van de duisternis. Geel is in die zin nauw verwant aan het licht. De geel-zwarte
kleuren van de wesp werken zo afschrikwekkend, doordat het stralende geel plots overgaat in
het dichte en zuigende duister.
Rood is niet alleen voor ons gevoel de meest warme kleur, van alle kleuren verwarmt rood
licht voorwerpen ook het sterkste in fysieke zin. Ten slotte heeft rood een duidelijk warmte
effect op het lichaam. Zelfs bij blinde mensen gaat de hartslag en lichaamstemperatuur in een
rode ruimte omhoog. Als we nu lange tijd het beeld op ons laten inwerken van licht dat door
duisternis steeds verder wordt verduisterd én verdicht, terwijl het tegelijkertijd niet van
wijken weet en zijn kracht behoudt, dan worden we langs meditatieve weg gewaar dat in de
kleur rood die zo ontstaat, het licht onder invloed van de duisternis een nieuwe kwaliteit
ontwikkelt. Dit is de beschreven kwaliteit van de warmte. Samengevat kunnen we zeggen:
rood heeft een samengebalde warmtekwaliteit.
Bij het geel is opvallend dat het van alle kleuren het gemakkelijkste te vervuilen is, zeker
wanneer het een teer licht geel betreft. Het uitstralende gebaar van het zachtste, teerste geel
vraagt om een grote zuiverheid. Bij het schilderen van een uiterst teer geel is dit onmiddellijk
te ervaren. We kunnen concluderen dat geel wordt gekenmerkt door een zuivere stralendheid.
Blauw
De uitwaaierende gestalte van de cyaan-violette kleurrand vinden we terug in het blauw van
de hemel. Richten we onze blik op het lichte blauw boven de horizon van een wolkenloze
winterhemel, dan ervaren we dat onze blik in dit blauw kan rusten. In dit lichte blauw kijkend
ervaart men wijdsheid, maar nog geen diepte. Het oplichtende wit van de lucht onmiddellijk
boven de horizon straalt op je toe. Het donkerdere blauw van het hoogste punt aan de hemel,
het zenit, krijgt juist, zeker wanneer we hoger in de bergen stijgen, in toenemende mate diepte,
het wordt zuigend. Vandaar dat de taalwijsheid spreekt van diepblauw. Merken we op dat we
bij het zien van een blauwe hemel door een zonverlichte atmosfeer kijken naar het duistere
heelal. Uit het feit dat naarmate het blauw donkerder wordt, de diepte ervan toeneemt, kunnen
we opmaken dat de werkzaamheid van het duister in het ontstaan van (donker) blauw een
zuigende is. Bij het diepe blauw van de hemel ontstaat dan het beeld van (zon)licht dat, terwijl
het licht van de oplichtende atmosfeer in kracht afneemt, door het zuigende duister van het
heelal in toenemende mate wordt aangezogen en opgenomen. Met Goethe kunnen we de
verhouding van het licht tegenover de duisternis aan de zijde van het blauw passief noemen.
Violet
Het allerdiepste blauw heeft nog een bijzondere kwaliteit, die we bemerken als we een ruimte
beschijnen met violet licht. Met name witte voorwerpen lijken een fijn licht uit te stralen, dat
als een deken de voorwerpen bedekt. Dit verschijnsel wordt fluorescentie genoemd.
Vervolgen we langs meditatieve weg het ontstaan van dit violet, waarbij licht uitstraalt in het
duister en steeds dieper wordt opgenomen door de zuigende duisternis, dan merken we ook
hier dat de duisternis een nieuwe kwaliteit ontwikkelt. Deze kwaliteit laat zich het beste zo
uitdrukken, dat de duisternis van het licht leert om als duisternis te stralen.5 Het is deze
kwaliteit die we ontmoeten in de fluorescentie. Het stralende karakter van het violet is dan
ook volledig tegengesteld aan dat van het geel. Waar het geel een uitwendig stalend gebaar
laat zien, zouden we bij het violet kunnen spreken van een inwendige, naar binnen gekeerde,
straling.
Het cyaan, dat als blauw het dichtste bij het licht staat, kunnen we het beste benaderen als
hemelkleur. Aan de hemel vormt het cyaan de overgang tussen het wit van de horizon, waar
de dichte atmosfeer het zonlicht weerkaatst, en het blauw van het zenit, dat diepte krijgt
omdat het licht opgenomen wordt in de duisternis. In het cyaan treden beide effecten niet op,
er is geen weerkaatsing, maar ook nog geen diepte, maar het ademende evenwicht daartussen.
In het cyaan ontmoeten we de ademende wijdsheid van de ruimte, van de ether.
Groen
Nu ontbreken nog twee hoofdkleuren, het groen en het magenta of purper. Het groen ontstaat,
zoals we al eerder zagen, wanneer een zeer smalle lichtbundel schuin op water schijnt. Hoe
dieper we dan onder water de kleurranden vervolgen, hoe meer het wit tussen de geel-rode en
de blauwe kleurranden verdwijnt, om plaats te maken voor het groen. Ten slotte blijven er
slechts drie kleuren over: rood en violet en groen in het midden. Het rood en het violet zijn
daarbij te beschouwen als eindpunten van twee tegengestelden ontwikkelingen, het actieve
rood als het door het duister gestuwde licht en het passieve violet als het oplichtende duister.
Wat is de plaats van het groen tussen deze uitersten? Wie in de veronderstelling verkeert dat
groen ontstaat als menging van geel en cyaan komt bedrogen uit. Het zou dan immers gaan
om een menging van gekleurd licht en dat levert bij geel en cyaan min of meer wit op. Een
volgend experiment biedt uitkomst. Laat het gekleurde licht van drie filters, rood, groen en
violet, door een prisma schijnen (zie kleurenfoto 3).
Kleurenfoto 3. Rood, groen, violet en magenta door een prisma.
Het rood ontwikkelt zich dan, tegen de brekende richting in, in actieve, stuwende zin verder
tot karmijn en gaat dan abrupt over in het duister. Het violet ontwikkelt zich in tegengestelde,
passieve zin verder en straalt langzaam uit in het duister. Het groen blijkt zich niet te
ontwikkelen, het is actief noch passief. Als we nu bedenken dat het groen in het prisma
ontstaat wanneer het licht steeds verder terugtreedt, waarbij zich twee extremen ontwikkelen
met groen in het midden, dan dringt zich het volgende beeld op: groen ontstaat daar, waar het
licht zich in de duisternis begeeft zonder zich in een eenzijdige richting te ontwikkelen, in
passieve noch in actieve zin. Groen vormt het ongespecialiseerde midden.
Magenta
Magenta ontstaat langs een omgekeerde weg. Het ontstaat niet op weg naar de duisternis,
zoals groen, maar op weg naar het licht. Bij een steeds smallere duisternisbundel, die schuin
op water schijnt, ontstaat in plaats van duisternis magenta. En laat men het licht van een
magentafilter door een prisma schijnen, dan blijkt het magenta zich volledig te kunnen
ontwikkelen in actieve én in passieve zin, het blijkt een synthese van rood en violet als twee
ontwikkelingsuitersten. In een beeld uitgedrukt: magenta is het dynamische evenwicht van
uitersten, actief en passief.
De kleur en het menselijk organisme
Bij het steeds dieper binnendringen in de kleuren ontstaan beelden die verwantschap vertonen
met aspecten van het menselijke zielenleven of met het organisme. Ik zal proberen deze
verwantschap te expliciteren.
Rood
Rood werd beschreven als een kleur die ontstaat uit een stuwing tussen licht dat zijn kracht
wil behouden en duister dat het licht wil verdichten, zodat een nieuwe warmtekwaliteit
ontstaat. Binnen het menselijke zielenleven vinden we een vergelijkbaar proces, wanneer het
licht van ons denken binnendringt in het duistere gebied van onze wil.6 De idealen die we
vanuit ons denken meebrengen kunnen dan een gloedvol enthousiasme in onze wil wekken.
Eerst daardoor krijgt onze wil richting en kracht. Kortom, rood is verwant aan menselijke
wilskracht.
Langs een speciale meditatieve weg kunnen we dit voorlopige resultaat toetsen. Daarvoor
proberen we rood met gesloten ogen te visualiseren. Als dit ons lukt, kunnen we dit beeld
loslaten en ons concentreren op de kracht in ons die dit beeld tot stand heeft gebracht.7 Bij het
visualiseren van rood zullen we dan bemerken dat we wilskracht hebben aangesproken. We
merken ook aan ons lichaam dat deze kracht in onze onderbuik gelokaliseerd kan worden. We
kunnen de oefening ook omkeren: het visualiseren van kleuren kost veel mensen erg veel
moeite. Nu blijkt dat het visualiseren van rood beduidend gemakkelijker gaat als we in onze
ziel een bepaalde kracht aanspreken, bij rood is dat wilskracht. Ter vergelijking, Steiner
beschrijft het wezen van het rood als volgt: in rood wortelt de sterkte van de wil.8
Geel
Geel, als minst verduisterde licht dicht bij het wit staande, wordt gekarakteriseerd door haar
zuivere stralendheid. Wederom zoeken we naar een verwante dynamiek in ons zielenleven.
De kracht in onze ziel waar zuivere helderheid of stralendheid van ons gevraagd wordt, is het
denken. En zoals we om zelfstandig en helder te kunnen denken iets van onze (duistere) wil in
het licht van het denken moeten brengen, ontstaat geel doordat licht een weinig verduistering
ondergaat. Visualiseren we geel, dan worden we een kracht vlak voor en boven onze
neuswortel gewaar, waar een grote concentratie en zuiverheid vanuit gaat. Kortom, we
kunnen concluderen dat het geel verwant is een geconcentreerde denkkracht. Steiner zegt over
geel: in goudgeel licht de klaarheid van het denken.
Blauw
Cyaan, als meest opgelicht duister ook dicht bij het wit staande, hebben we gekarakteriseerd
als ademende wijdsheid waar ons oog in kan rusten. De overeenkomstige activiteit in onze
ziel is dat we ruimte in ons innerlijk scheppen, waar een ademende rust kan heersen. Zo’n
ruimte moeten we bijvoorbeeld als docent scheppen om een beeld na een kinderbespreking te
krijgen of als arts bij een patiënt. Zo ontstaat er ruimte in ons voor de ander. Visualiseren we
cyaan, dan bemerken we dat onze borstholte wordt aangesproken. Er ontstaat een ademende
ruimte. Tegelijkertijd merken we dat van deze kleur een verlangen uitgaat dat aan heimwee
doet denken. Ademende wijdsheid en verlangen gaan samen. Steiner drukt dit heel kernachtig
uit met de woorden: in etherblauw rust het verlangen naar de geest.
Violet
In violet, als allerdiepste blauw, hebben we gezien dat de duisternis zelf, door het opnemen
van het licht, tot een inwendig stralend lichten komt. Het overeenkomstige bereiken we in
onze ziel als we door meditatie de duisternis in ons omvormen en zo beetje bij beetje tot
verlichting komen. Visualiseren we violet, dan worden we een sterk naar binnen gerichte
concentratie gewaar die gepaard gaat met de beleving van overgave, je erin begeven. Dit keer
treedt er niet een bepaald lichaamsdeel op de voorgrond. Steiner spreekt niet apart over violet.
Benesch spreekt wat betreft de meditatieve stemming die van violette kristallen uitgaat over
offerkracht, deemoed en overgave.9
Groen
Groen is de kleur die op weg naar de duisternis beschreven werd als een ongespecialiseerd
midden tussen uitersten. Zoeken we naar een vergelijkbare gestiek in de mens, dan dringt zich
het beeld op van het menselijk lichaam als geheel, dat in vergelijking met alle dierlijke
lichamen juist gekenmerkt wordt door het niet-gespecialiseerde karakter ervan. Doordat de
mens deze lichamelijkheid tot aardse woonplaats heeft, kan hij een menselijk zielenleven
ontplooien. Visualiseren we groen, dan ervaren we een kracht van harmonie en evenwicht,
verbonden met de beleving van het gehele lichaam. Steiner zegt over groen: in levensgroen
ademt alle levensadem.
Magenta
Magenta werd beschreven als het dynamische evenwicht van uitersten. In de mens vinden we
een vergelijkbare gestiek in het beeld van de menselijke ziel zelf en de plaats van het ik
daarbinnen. Het ik in ons verzorgt een voortdurend zoekende balans tussen de immer
aanzwellende tegenstrijdige tendensen in onze ziel. Visualiseren we magenta, dan krijgen we
de beleving dat we ons opgenomen voelen in een levend bewegende oceaan. Steiner zegt over
magenta of perzikbloesem: in rozerood voel ik de levensbron.
Ervaring met groen en magenta
Bij deze bespreking van groen en magenta wil ik u een ervaring niet onthouden, die ik opdeed
toen ik kennismaakte met de kleurbadtherapie in de praktijk van George Maissan. Eerst lag ik
tien minuten in een bad dat met groen licht werd bestraald. Toen daarna alle lichten uitgingen,
zag ik in het volstrekte donker als nabeeld de ganse ruimte met magenta gevuld. Ik voelde me
door deze kleur als in een oceaan opgenomen. Later had ik een dergelijke ervaring bij het
kijken naar een levendig geschilderd magentaschilderij: in deze kleur kun je je begeven, je
wordt in een binnenruimte gevoerd. Daarna ervoer ik de werking van de complementaire
kleur toen ik tien minuten lang in een magenta bad lag. In het duister zag ik een groen nabeeld
in de vorm van een bol in de ruimte, niet met scherpe contouren, maar met een sferische
gestalte.
De therapeutische werking die Collot d’Herbois beschrijft bij gebruik van groen,
respectievelijk magenta – namelijk een lichamelijk incarnerende, vormende werking bij het
groen en een excarnerende, losmakende werking bij magenta – liggen geheel in de lijn van de
resultaten die in dit artikel worden beschreven.10 Ook vanuit de beschrijvingen van de overige
kleuren die in dit artikel naar voren werden gebracht, kan men tot intuïties van therapeutisch
handelen met kleur komen. Dat is echter niet mijn competentie. Ik hoop dat deze
beschrijvingen behulpzaam kunnen zijn voor therapeuten en artsen die met de helende kracht
van de kleur werken.
Magenta
Dynamisch evenwicht van uitersten.
Je voelt je omgeven door een levend
bewegende oceaan.
Rood
Stuwing tussen licht en verdichtende
duisternis, warmte.
Licht van het denken in de duistere
wil schijnen: wilskracht,
enthousiasme.
Geel
Het minst verduisterde licht, zuivere
stralendheid.
Helder, zuiver denken.
Groen
Ongespecialiseerd midden tussen
uitersten.
Het alzijdige karakter van het
menselijk lichaam.
1
Violet
Duisternis komt door opgenomen
licht tot inwendig stralen.
Het omvormen van duisternis en
komen tot verlichting (mediteren).
Cyaan
Ademende wijdsheid, waar het oog
in kan rusten.
De borstholte, het scheppen van
ruimte in de ziel.
Willem Zeylmans van Emmichoven, De werking der kleuren op het gevoel, De Haan, 1923.
Rudolf Steiner, Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap, Vrij Geestesleven, Zeist 2002.
3
Idem, 8ste voordracht, blz. 128.
4
Zie noot 1, 6ste voordracht, blz. 93.
5
Men kan zich indenken dat de zuigende, op verdichting gerichte tendens van de duisternis het licht diep in zich
opneemt, daardoor niet onveranderd kan blijven en omklapt tot een negatief stralen.
6
Om de stap naar het inspiratieve denken te maken, is het zinvol om de relatie tussen verwante, maar op
verschillende wijze werkzame fenomenen te onderzoeken. In de vergelijking tussen kleur en ziel lijkt het
zinvol het licht en het duister van het wakkere denkbewustzijn en het slapende wilsbewustzijn te vergelijken
met het uiterlijke licht en duister.
7
Zie Jörgen Smit, Meditatie, Vrij Geestesleven, 1990, over de rozenkruismeditatie. Nadat het beeld is
opgebouwd beschrijft hij als 3e fase: het beeld laten verdwijnen en je concentreren op de krachten die het beeld
hebben opgebouwd.
8
Zie Rudolf Steiner, Het wezen van de kleuren, Vrij Geestesleven, 1999.
9
Zie Benesch, Der Turmalin, Urachhaus, 1990, hoofdstuk 4, blz. 310.
10
Zie Collot d’Herbois, Licht,kleur en duisternis, Stichting Magenta, 1979, vierde beeld.
2
Download