Kleur en de mens Kees Veenman De antroposofische arts Willem Zeylmans van Emmichoven promoveerde in 1923 op een proefschrift over de werking van kleuren op het gevoelsleven.1 Sindsdien werd dit thema vanuit velerlei vormen van kleurentherapie onderzocht, maar slechts weinig vanuit de antroposofische geneeskunde. De afgelopen jaren heb ik samengewerkt met de arts George Maissan, die in zijn praktijk in Gouda beschikt over een kleurbadtherapie. De vraag hoe de kleuren samenhangen met de mens en het menselijke organisme, is door deze samenwerking voor mij steeds meer gaan leven. Methodische uitgangspunten In de voordrachtencyclus Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap beschrijft Rudolf Steiner hoe je het geestelijke in een natuurverschijnsel kunt ontdekken.2 Eerst richt je je op de zintuiglijk waarneembare wereld. De waarneming wordt zo intensief mogelijk opgenomen, terwijl het voorstellingsleven zwijgt. Met de waarneming worden slechts begrippen verbonden die helpen de waarnemingen te ordenen. De gebaren die in de natuurverschijnselen tot uitdrukking komen, moet je leren zien. Maar dat is niet eenvoudig. Je leeft met een vraag waar je lange tijd geen antwoord op krijgt. Goethe zei het al, je moet de vraagpijn kunnen uithouden! Vervolgens zoek je naar symbolische beelden bij de waarnemingen, die meer zijn dan een oppervlakkige analogie. Bij sommige beelden kan men ervaren dat ze meer aan de kern raken dan andere. Ook kan men het fenomeen vanuit een enkel zintuig opbouwen en zo komen tot een tastbeeld of een warmtebeeld (bijvoorbeeld bij rood, verderop in dit artikel). De kunstzinnige verwerking van de fenomenen, zoals dat zo mooi in het werk van Jochen Bockemühl kan worden aangetroffen, helpt ook om de fenomenen in hun rijkdom dieper in je op te nemen. Hierna wordt de waarnemingsinhoud verder verinnerlijkt door de fenomenen innerlijk na te bootsen. Bij de meditatieve verwerking van de waarnemingen duiken dan – vaak pas na lange tijd – innerlijke beelden op. Rudolf Steiner zegt hierover: ‘Indien we ... zijn aangekomen bij wat we vanwege de doorzichtigheid ervan vooreerst als het ware innerlijke wezen van de mens beleven ... dan vinden we een werkelijke orgaanleer’.3 In elk verschijnsel, plant, dier, enzovoort, drukt zich een uniek geestelijk beeld uit, een oerbeeld, dat zijn oorsprong heeft in wat men een ‘oerbeeldenwereld’, een bepaald gebied in de geestelijke wereld, zou kunnen noemen. Deze oerbeeldenwereld leeft ook in de mens en brengt daar het menselijke organisme en de ziel voort. Dit houdt concreet in dat elk oerbeeld van een fenomeen buiten de mens zijn pendant heeft in de mens. De mens vind in zichzelf, als microkosmos, de hele macrokosmos terug. Uitgaande van bijvoorbeeld een kleur vindt men langs deze weg hoe de kleur met de mens en zijn organisme verbonden is. Dit noemt Steiner de weg van de imaginatie. Keren we nu met deze ervaringen terug tot de gestiek van de fenomenen uit het begin, dan blijkt dat de gebarentaal van de verschijnselen ons niet meer vreemd is. Het innerlijk horen – de inspiratie – kan een aanvang nemen. We merken dat wat we vanuit het zuivere denken met deze gebaren kunnen verbinden, voller is geworden en rijker aan inhoud. Dan wordt het mogelijk om bij de inspiratieve indrukken passende woorden te vinden, een proces dat zeer nauw luistert. Langs deze weg komen we zo tot een ontmoeting met het geestelijke in het natuurverschijnsel. Nu we het geestelijke in het natuurverschijnsel hebben leren kennen en de wijze waarop dit in ons menszijn verankerd is, kunnen we vanuit dit natuurverschijnsel en wat het voor de mens in genezende zin kan betekenen, leren handelen. ‘En door dan in de intuïtie bij elkaar te brengen wat we over de plant, het dier en het mineraal hebben leren kennen en wat er door de imaginatie over de menselijke organen aan het licht is gekomen, verkrijgen we pas een ware therapie, een geneesmiddelenleer die het uitwendige werkelijk kan aanwenden voor het inwendige.’4 In het navolgende wil ik tasten naar imaginatieve en inspiratieve kwaliteiten van de kleuren. De twee kanten van deze methode, eerst meer naar buiten gericht en daarna meer naar binnen, worden niet expliciet onderscheiden. Dat kan immers niet. Terwijl je aan de ene kant dieper naar binnen tast en gaandeweg tot imaginatieve beelden komt, groeit tegelijkertijd het inspiratieve vermogen om de gestiek van de kleuren te kunnen aanhoren. De gestiek van de kleuren Zit men aan de rand van een zwembad dan lijkt, hoe verder men op het water kijkt, de bodem omhoog te komen. Bestaat die bodem uit afwisselende witte en zwarte vakjes, dan vertonen deze vakjes subtiele randkleuren. Deze uiterst smalle gekleurde randen zijn nog het breedste waar de bodem het meest omhoog komt. Iets dergelijks ziet men als een bundel zonnelicht schuin op een heldere sloot valt. De lichtvlek op de bodem heeft dan ook randkleuren. Met een groot papier of wit plastic kan men zo’n lichtbundel opvangen. Vlak onder water heeft de lichtbundel nog nauwelijks kleurranden. Dieper onder water worden de kleurranden iets breder. Bij een zeer smalle lichtbundel verdwijnt dieper onder water het wit en ontstaat er groen (zie kleurenfoto 1). Kleurenfoto 1. Een smalle lichtbundel onder water, zichtbaar te maken met papier. Bekijken we van een tamelijk brede lichtbundel de lichtvlek op de bodem, dan heeft deze wederom kleurranden die als gestalte altijd dezelfde vorm hebben. De breedte van de kleurranden verschilt met de diepte, maar de opbouw is hetzelfde. In kleurenfoto 2 is een door een prisma vallende lichtbundel afgebeeld. Kleurenfoto 2. Een door een prisma vallende lichtbundel, zichtbaar op een scherm. Wat betreft de geel-rode kleurrand zijn er twee fenomenen die opvallen. De breedte van het rood is beduidend smaller dan bij het geel. Tevens loopt het geel zeer geleidelijk over in het wit, terwijl het rood tamelijk abrupt overgaat in het zwart. Bij de blauwe kleurrand is de situatie andersom: het cyaan is smal vergeleken het violet (diepe blauw). Het violet gaat zeer geleidelijk over in het zwart en het cyaan tamelijk snel in het wit. De beide kleurenfoto’s 1 en 2 moet men samen nemen om een goed beeld van het hier bedoelde fenomeen te krijgen. De rood-gele kleurrand heeft van het duister naar het licht toe gezien een gestuwde gestalte, terwijl de blauwe kleurrand een uitwaaierende gestiek vertoont. Geel en rood De gestuwde gestiek van de geel-rode kleurrand vindt zijn pendant in de gestalten van de opgaande of ondergaande zon. Een ruim boven de horizon staande gele zon heeft altijd een uitstralende krans van geel om zich heen, terwijl de vlak boven de horizon staande rode zon een scherpe contour heeft. Ook hier zien we bij een gang van licht naar duister een toenemende verdichting. Vergelijken we het ontstaan van prismatisch rood en het rood van de ondergaande zon, dan komt in beide situaties het rood naar voren als een sterk samengebalde kleur, immers zowel de rode zon als het rood van de rood-gele kleurrand heeft een sterk samengebalde gestalte vergeleken bij het geel. Tegelijkertijd kunnen we vaststellen dat er in de verschuiving van geel naar rood een verduistering heeft plaatsgevonden. We concluderen nu dat in het ontstaan van rood het licht onder invloed van het duister een sterke verdichting heeft ondergaan. Het rood groeit hierdoor juist aan kracht. Dit stemt goed overeen met wat Goethe zei over rood. Hij beschouwde rood als een actieve kleur. Een zeer spaarzaam gebruik van rood, bijvoorbeeld door middel van een enkele onderstreping van een tekst, kan al zeer effectief zijn. Het geel heeft, als hemelkleur én als prismatische kleur, juist een uitstralend karakter. In het ontstaan van geel heeft het licht nog maar een geringe mate van verdichting ondergaan van de duisternis. Geel is in die zin nauw verwant aan het licht. De geel-zwarte kleuren van de wesp werken zo afschrikwekkend, doordat het stralende geel plots overgaat in het dichte en zuigende duister. Rood is niet alleen voor ons gevoel de meest warme kleur, van alle kleuren verwarmt rood licht voorwerpen ook het sterkste in fysieke zin. Ten slotte heeft rood een duidelijk warmte effect op het lichaam. Zelfs bij blinde mensen gaat de hartslag en lichaamstemperatuur in een rode ruimte omhoog. Als we nu lange tijd het beeld op ons laten inwerken van licht dat door duisternis steeds verder wordt verduisterd én verdicht, terwijl het tegelijkertijd niet van wijken weet en zijn kracht behoudt, dan worden we langs meditatieve weg gewaar dat in de kleur rood die zo ontstaat, het licht onder invloed van de duisternis een nieuwe kwaliteit ontwikkelt. Dit is de beschreven kwaliteit van de warmte. Samengevat kunnen we zeggen: rood heeft een samengebalde warmtekwaliteit. Bij het geel is opvallend dat het van alle kleuren het gemakkelijkste te vervuilen is, zeker wanneer het een teer licht geel betreft. Het uitstralende gebaar van het zachtste, teerste geel vraagt om een grote zuiverheid. Bij het schilderen van een uiterst teer geel is dit onmiddellijk te ervaren. We kunnen concluderen dat geel wordt gekenmerkt door een zuivere stralendheid. Blauw De uitwaaierende gestalte van de cyaan-violette kleurrand vinden we terug in het blauw van de hemel. Richten we onze blik op het lichte blauw boven de horizon van een wolkenloze winterhemel, dan ervaren we dat onze blik in dit blauw kan rusten. In dit lichte blauw kijkend ervaart men wijdsheid, maar nog geen diepte. Het oplichtende wit van de lucht onmiddellijk boven de horizon straalt op je toe. Het donkerdere blauw van het hoogste punt aan de hemel, het zenit, krijgt juist, zeker wanneer we hoger in de bergen stijgen, in toenemende mate diepte, het wordt zuigend. Vandaar dat de taalwijsheid spreekt van diepblauw. Merken we op dat we bij het zien van een blauwe hemel door een zonverlichte atmosfeer kijken naar het duistere heelal. Uit het feit dat naarmate het blauw donkerder wordt, de diepte ervan toeneemt, kunnen we opmaken dat de werkzaamheid van het duister in het ontstaan van (donker) blauw een zuigende is. Bij het diepe blauw van de hemel ontstaat dan het beeld van (zon)licht dat, terwijl het licht van de oplichtende atmosfeer in kracht afneemt, door het zuigende duister van het heelal in toenemende mate wordt aangezogen en opgenomen. Met Goethe kunnen we de verhouding van het licht tegenover de duisternis aan de zijde van het blauw passief noemen. Violet Het allerdiepste blauw heeft nog een bijzondere kwaliteit, die we bemerken als we een ruimte beschijnen met violet licht. Met name witte voorwerpen lijken een fijn licht uit te stralen, dat als een deken de voorwerpen bedekt. Dit verschijnsel wordt fluorescentie genoemd. Vervolgen we langs meditatieve weg het ontstaan van dit violet, waarbij licht uitstraalt in het duister en steeds dieper wordt opgenomen door de zuigende duisternis, dan merken we ook hier dat de duisternis een nieuwe kwaliteit ontwikkelt. Deze kwaliteit laat zich het beste zo uitdrukken, dat de duisternis van het licht leert om als duisternis te stralen.5 Het is deze kwaliteit die we ontmoeten in de fluorescentie. Het stralende karakter van het violet is dan ook volledig tegengesteld aan dat van het geel. Waar het geel een uitwendig stalend gebaar laat zien, zouden we bij het violet kunnen spreken van een inwendige, naar binnen gekeerde, straling. Het cyaan, dat als blauw het dichtste bij het licht staat, kunnen we het beste benaderen als hemelkleur. Aan de hemel vormt het cyaan de overgang tussen het wit van de horizon, waar de dichte atmosfeer het zonlicht weerkaatst, en het blauw van het zenit, dat diepte krijgt omdat het licht opgenomen wordt in de duisternis. In het cyaan treden beide effecten niet op, er is geen weerkaatsing, maar ook nog geen diepte, maar het ademende evenwicht daartussen. In het cyaan ontmoeten we de ademende wijdsheid van de ruimte, van de ether. Groen Nu ontbreken nog twee hoofdkleuren, het groen en het magenta of purper. Het groen ontstaat, zoals we al eerder zagen, wanneer een zeer smalle lichtbundel schuin op water schijnt. Hoe dieper we dan onder water de kleurranden vervolgen, hoe meer het wit tussen de geel-rode en de blauwe kleurranden verdwijnt, om plaats te maken voor het groen. Ten slotte blijven er slechts drie kleuren over: rood en violet en groen in het midden. Het rood en het violet zijn daarbij te beschouwen als eindpunten van twee tegengestelden ontwikkelingen, het actieve rood als het door het duister gestuwde licht en het passieve violet als het oplichtende duister. Wat is de plaats van het groen tussen deze uitersten? Wie in de veronderstelling verkeert dat groen ontstaat als menging van geel en cyaan komt bedrogen uit. Het zou dan immers gaan om een menging van gekleurd licht en dat levert bij geel en cyaan min of meer wit op. Een volgend experiment biedt uitkomst. Laat het gekleurde licht van drie filters, rood, groen en violet, door een prisma schijnen (zie kleurenfoto 3). Kleurenfoto 3. Rood, groen, violet en magenta door een prisma. Het rood ontwikkelt zich dan, tegen de brekende richting in, in actieve, stuwende zin verder tot karmijn en gaat dan abrupt over in het duister. Het violet ontwikkelt zich in tegengestelde, passieve zin verder en straalt langzaam uit in het duister. Het groen blijkt zich niet te ontwikkelen, het is actief noch passief. Als we nu bedenken dat het groen in het prisma ontstaat wanneer het licht steeds verder terugtreedt, waarbij zich twee extremen ontwikkelen met groen in het midden, dan dringt zich het volgende beeld op: groen ontstaat daar, waar het licht zich in de duisternis begeeft zonder zich in een eenzijdige richting te ontwikkelen, in passieve noch in actieve zin. Groen vormt het ongespecialiseerde midden. Magenta Magenta ontstaat langs een omgekeerde weg. Het ontstaat niet op weg naar de duisternis, zoals groen, maar op weg naar het licht. Bij een steeds smallere duisternisbundel, die schuin op water schijnt, ontstaat in plaats van duisternis magenta. En laat men het licht van een magentafilter door een prisma schijnen, dan blijkt het magenta zich volledig te kunnen ontwikkelen in actieve én in passieve zin, het blijkt een synthese van rood en violet als twee ontwikkelingsuitersten. In een beeld uitgedrukt: magenta is het dynamische evenwicht van uitersten, actief en passief. De kleur en het menselijk organisme Bij het steeds dieper binnendringen in de kleuren ontstaan beelden die verwantschap vertonen met aspecten van het menselijke zielenleven of met het organisme. Ik zal proberen deze verwantschap te expliciteren. Rood Rood werd beschreven als een kleur die ontstaat uit een stuwing tussen licht dat zijn kracht wil behouden en duister dat het licht wil verdichten, zodat een nieuwe warmtekwaliteit ontstaat. Binnen het menselijke zielenleven vinden we een vergelijkbaar proces, wanneer het licht van ons denken binnendringt in het duistere gebied van onze wil.6 De idealen die we vanuit ons denken meebrengen kunnen dan een gloedvol enthousiasme in onze wil wekken. Eerst daardoor krijgt onze wil richting en kracht. Kortom, rood is verwant aan menselijke wilskracht. Langs een speciale meditatieve weg kunnen we dit voorlopige resultaat toetsen. Daarvoor proberen we rood met gesloten ogen te visualiseren. Als dit ons lukt, kunnen we dit beeld loslaten en ons concentreren op de kracht in ons die dit beeld tot stand heeft gebracht.7 Bij het visualiseren van rood zullen we dan bemerken dat we wilskracht hebben aangesproken. We merken ook aan ons lichaam dat deze kracht in onze onderbuik gelokaliseerd kan worden. We kunnen de oefening ook omkeren: het visualiseren van kleuren kost veel mensen erg veel moeite. Nu blijkt dat het visualiseren van rood beduidend gemakkelijker gaat als we in onze ziel een bepaalde kracht aanspreken, bij rood is dat wilskracht. Ter vergelijking, Steiner beschrijft het wezen van het rood als volgt: in rood wortelt de sterkte van de wil.8 Geel Geel, als minst verduisterde licht dicht bij het wit staande, wordt gekarakteriseerd door haar zuivere stralendheid. Wederom zoeken we naar een verwante dynamiek in ons zielenleven. De kracht in onze ziel waar zuivere helderheid of stralendheid van ons gevraagd wordt, is het denken. En zoals we om zelfstandig en helder te kunnen denken iets van onze (duistere) wil in het licht van het denken moeten brengen, ontstaat geel doordat licht een weinig verduistering ondergaat. Visualiseren we geel, dan worden we een kracht vlak voor en boven onze neuswortel gewaar, waar een grote concentratie en zuiverheid vanuit gaat. Kortom, we kunnen concluderen dat het geel verwant is een geconcentreerde denkkracht. Steiner zegt over geel: in goudgeel licht de klaarheid van het denken. Blauw Cyaan, als meest opgelicht duister ook dicht bij het wit staande, hebben we gekarakteriseerd als ademende wijdsheid waar ons oog in kan rusten. De overeenkomstige activiteit in onze ziel is dat we ruimte in ons innerlijk scheppen, waar een ademende rust kan heersen. Zo’n ruimte moeten we bijvoorbeeld als docent scheppen om een beeld na een kinderbespreking te krijgen of als arts bij een patiënt. Zo ontstaat er ruimte in ons voor de ander. Visualiseren we cyaan, dan bemerken we dat onze borstholte wordt aangesproken. Er ontstaat een ademende ruimte. Tegelijkertijd merken we dat van deze kleur een verlangen uitgaat dat aan heimwee doet denken. Ademende wijdsheid en verlangen gaan samen. Steiner drukt dit heel kernachtig uit met de woorden: in etherblauw rust het verlangen naar de geest. Violet In violet, als allerdiepste blauw, hebben we gezien dat de duisternis zelf, door het opnemen van het licht, tot een inwendig stralend lichten komt. Het overeenkomstige bereiken we in onze ziel als we door meditatie de duisternis in ons omvormen en zo beetje bij beetje tot verlichting komen. Visualiseren we violet, dan worden we een sterk naar binnen gerichte concentratie gewaar die gepaard gaat met de beleving van overgave, je erin begeven. Dit keer treedt er niet een bepaald lichaamsdeel op de voorgrond. Steiner spreekt niet apart over violet. Benesch spreekt wat betreft de meditatieve stemming die van violette kristallen uitgaat over offerkracht, deemoed en overgave.9 Groen Groen is de kleur die op weg naar de duisternis beschreven werd als een ongespecialiseerd midden tussen uitersten. Zoeken we naar een vergelijkbare gestiek in de mens, dan dringt zich het beeld op van het menselijk lichaam als geheel, dat in vergelijking met alle dierlijke lichamen juist gekenmerkt wordt door het niet-gespecialiseerde karakter ervan. Doordat de mens deze lichamelijkheid tot aardse woonplaats heeft, kan hij een menselijk zielenleven ontplooien. Visualiseren we groen, dan ervaren we een kracht van harmonie en evenwicht, verbonden met de beleving van het gehele lichaam. Steiner zegt over groen: in levensgroen ademt alle levensadem. Magenta Magenta werd beschreven als het dynamische evenwicht van uitersten. In de mens vinden we een vergelijkbare gestiek in het beeld van de menselijke ziel zelf en de plaats van het ik daarbinnen. Het ik in ons verzorgt een voortdurend zoekende balans tussen de immer aanzwellende tegenstrijdige tendensen in onze ziel. Visualiseren we magenta, dan krijgen we de beleving dat we ons opgenomen voelen in een levend bewegende oceaan. Steiner zegt over magenta of perzikbloesem: in rozerood voel ik de levensbron. Ervaring met groen en magenta Bij deze bespreking van groen en magenta wil ik u een ervaring niet onthouden, die ik opdeed toen ik kennismaakte met de kleurbadtherapie in de praktijk van George Maissan. Eerst lag ik tien minuten in een bad dat met groen licht werd bestraald. Toen daarna alle lichten uitgingen, zag ik in het volstrekte donker als nabeeld de ganse ruimte met magenta gevuld. Ik voelde me door deze kleur als in een oceaan opgenomen. Later had ik een dergelijke ervaring bij het kijken naar een levendig geschilderd magentaschilderij: in deze kleur kun je je begeven, je wordt in een binnenruimte gevoerd. Daarna ervoer ik de werking van de complementaire kleur toen ik tien minuten lang in een magenta bad lag. In het duister zag ik een groen nabeeld in de vorm van een bol in de ruimte, niet met scherpe contouren, maar met een sferische gestalte. De therapeutische werking die Collot d’Herbois beschrijft bij gebruik van groen, respectievelijk magenta – namelijk een lichamelijk incarnerende, vormende werking bij het groen en een excarnerende, losmakende werking bij magenta – liggen geheel in de lijn van de resultaten die in dit artikel worden beschreven.10 Ook vanuit de beschrijvingen van de overige kleuren die in dit artikel naar voren werden gebracht, kan men tot intuïties van therapeutisch handelen met kleur komen. Dat is echter niet mijn competentie. Ik hoop dat deze beschrijvingen behulpzaam kunnen zijn voor therapeuten en artsen die met de helende kracht van de kleur werken. Magenta Dynamisch evenwicht van uitersten. Je voelt je omgeven door een levend bewegende oceaan. Rood Stuwing tussen licht en verdichtende duisternis, warmte. Licht van het denken in de duistere wil schijnen: wilskracht, enthousiasme. Geel Het minst verduisterde licht, zuivere stralendheid. Helder, zuiver denken. Groen Ongespecialiseerd midden tussen uitersten. Het alzijdige karakter van het menselijk lichaam. 1 Violet Duisternis komt door opgenomen licht tot inwendig stralen. Het omvormen van duisternis en komen tot verlichting (mediteren). Cyaan Ademende wijdsheid, waar het oog in kan rusten. De borstholte, het scheppen van ruimte in de ziel. Willem Zeylmans van Emmichoven, De werking der kleuren op het gevoel, De Haan, 1923. Rudolf Steiner, Voorbij de grenzen van de natuurwetenschap, Vrij Geestesleven, Zeist 2002. 3 Idem, 8ste voordracht, blz. 128. 4 Zie noot 1, 6ste voordracht, blz. 93. 5 Men kan zich indenken dat de zuigende, op verdichting gerichte tendens van de duisternis het licht diep in zich opneemt, daardoor niet onveranderd kan blijven en omklapt tot een negatief stralen. 6 Om de stap naar het inspiratieve denken te maken, is het zinvol om de relatie tussen verwante, maar op verschillende wijze werkzame fenomenen te onderzoeken. In de vergelijking tussen kleur en ziel lijkt het zinvol het licht en het duister van het wakkere denkbewustzijn en het slapende wilsbewustzijn te vergelijken met het uiterlijke licht en duister. 7 Zie Jörgen Smit, Meditatie, Vrij Geestesleven, 1990, over de rozenkruismeditatie. Nadat het beeld is opgebouwd beschrijft hij als 3e fase: het beeld laten verdwijnen en je concentreren op de krachten die het beeld hebben opgebouwd. 8 Zie Rudolf Steiner, Het wezen van de kleuren, Vrij Geestesleven, 1999. 9 Zie Benesch, Der Turmalin, Urachhaus, 1990, hoofdstuk 4, blz. 310. 10 Zie Collot d’Herbois, Licht,kleur en duisternis, Stichting Magenta, 1979, vierde beeld. 2