En is van Simon gezien

advertisement
En is van Simon gezien
Ds. Th. van Stuijvenberg – Lukas 24:34b
(Pasen)
Zingen:
Lezen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Psalm 30: 3
Lukas 24
Psalm 51: 1, 4
Psalm 103: 2, 7
Psalm 138: 4
Gemeente, onze tekstwoorden kunt u vinden in Lukas 24 vers 34, het laatste gedeelte:
En is van Simon gezien.
Het Paasfeest, dat achter ons ligt, is het feest van de hoop. De profetie uit Jesaja 61 is in
vervulling gegaan: De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd
heeft, om een blijde boodschap te brengen de zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om
te verbinden de gebrokenen van hart, om de gevangenen vrijheid uit te roepen en de
gebondenen opening der gevangenis. (Jes.61:1) Het is waar geworden en het blijft waar:
Om de treurigen Sions beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie
voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwde geest. (Jes.61:3)
Zie dat is gebeurd, gemeente. Dat heeft de Heere gedaan aan Maria Magdelena. Ze ging
met een gebroken hart over de wereld toen de Heere gestorven was en begraven. En ze
weigerde getroost te worden. Al is het dat de engelen een boodschap aan haar gebracht
hadden, daar kon ze niet mee tevreden gesteld worden. Zij kon alleen maar tevreden
gesteld worden als de Heere Zelf in haar leven kwam. En dat heeft plaatsgevonden. De
Heere is haar ontmoet! Als zij daar in de hof zegt: ‘Ze hebben mijn Heere weggenomen
en ik weet niet waar ze Hem gelegd hebben’, dan zegt de Heere: ‘Maria!’ Dat is een
godsontmoeting geweest, gemeente!
Al is het dat de Heere nu in de hemel is, Hij doet die godsontmoetingen nog wel ervaren
vanuit Zijn Woord. Dan wordt het zo waar: ‘Hij heelt gebrokenen van harte en Hij
verbindt z’ in hunne smarten.’ Ja, Hij verzacht alles in hun leven.
Tot de andere vrouwen heeft de Heere laten zeggen: ‘Vreest niet! Hij is hier niet, Hij is
opgestaan!’ Christus is de hemelse Zielenarts. En die Zielenarts weet nu precies wat elke
patiënt in het geestelijke leven nodig heeft. Of het nu Emmaüsgangers waren, of het nu
Maria Magdalena was, of het nu de discipelen waren, de Heere is die Zielenarts. Hij weet
precies welke medicijnen Hij moet toepassen en toedienen. Dan moet u maar eens
horen hoe Hij tegen de Emmaüsgangers gesproken heeft: O onverstandigen en tragen
van hart om te geloven al hetgeen dat de profeten gesproken hebben! (Luk.24:25)
Maar, gemeente, het is niet alleen zo dat de Heere vertroost en bemoedigt. Hij is ook de
Herder der schapen. Dat komt ook zo nadrukkelijk tot openbaring in onze tekstwoorden,
waarbij we thans willen stilstaan. Hij is de Herder, Die een verloren schaap weer opzoekt.
Eén van die verloren schapen was Petrus. Maar de Heere heeft naar hem omgezien en
www.prekenweb.nl
1/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
de Heere heeft hem weer bij de kudde gebracht. En gemeente, dat is zo opmerkelijk, er
is zo’n sprake van uitgegaan! Want als de Emmaüsgangers binnenkomen in de kring van
de discipelen, hebben ze direct gezegd: De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon
gezien.
Welnu, daarbij wensen wij u met de hulp des Heeren te bepalen, als we stilstaan bij: En is
van Simon gezien.
We beluisteren in deze tekstwoorden:
1. De opzoekende liefde van Christus
2. De vergevende liefde van Christus
3. De vertroostende liefde van Christus
1. De opzoekende liefde van Christus
Wie is die Simon, gemeente? Wel, Simon is de man die door de Heere geroepen is van
achter het visnet vandaan. Maar hij is ook de man die zo’n grote struikeling in zijn leven
gemaakt heeft. Is hij daardoor uit de genadestaat vervallen? Nee. Hij was het wel
waardig dat de Heere hem nooit meer aan zou zien. Maar dit is vast en zeker: waar de
genade Gods ééns is, daar blijft ze.
Andreas en Johannes hebben beide de tiende ure mogen doorleven. Andreas heeft toen
gesproken tegen Petrus: ‘Wij hebben gevonden de Messias; is Deze niet de Christus?’ En
weet u wat Andreas toen gedaan heeft? Toen heeft hij Petrus, die uit dezelfde omgeving
kwam, als het ware bij de hand genomen en tot Jezus geleid. En toen heeft de Heere zijn
naam veranderd. Want hij was Simon, zoon van Jonas, maar de Heere heeft hem de
naam Cefas gegeven, de naam Petrus, rotsman.
In onze tekstwoorden wordt zijn afkomst genoemd: Simon, zoon van Jonas. Maar hij
wordt ook genoemd: Petrus. En in die naam beluisteren we wat de Heere van hem
gemaakt heeft en wat Hij van hem zal maken. Tegen deze Petrus heeft de Heere gezegd:
‘Ik zal u een visser der mensen maken.’
Hij behoorde tot het drietal discipelen die het meest hebben mogen zien van de
vernederde en de verhoogde Christus. En dan zouden we tot de gedachte kunnen
komen: Is Petrus misschien de prins van de apostelen geworden? Is hij misschien de paus
geworden? Nee hoor, gemeente, de Heere maakt geen pausen in Zijn kerk. Als dát
plaatsvindt is het mensenwerk. Dan vloeit dat voort uit die verdorven Adam die we
omdragen. De Heere maakt alleen maar arme zondaren, arm ook in Zijn dienst.
Deze Petrus, die nog al eens dikwijls vooraan stond, moest achteraan geplaatst worden.
Toch, ondanks alles wat er gepasseerd is, moet u altijd maar denken: Waar de genade
Gods ééns is, daar blijft ze. De Heere zal niet laten varen het werk Zijner handen. Dan
gaat de Heere toch Petrus als een van de eersten opzoeken na Zijn opstanding op
paasmorgen. Petrus heeft zijn Meester verloochend. Hij meende dat hij wel met de
Heere Jezus lijden en sterven kon en dat hij die drinkbeker wel kon drinken. Hij meende
wel in de gevangenis te kunnen, ja zelfs de dood in te kunnen gaan. Maar o, hij is zo
ontzettend diep gevallen! De Heere had hem gewaarschuwd: Simon, Simon, zie, de satan
www.prekenweb.nl
2/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
heeft u zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw
geloof niet ophoude. (Luk.22:31-32)
Hier komt zo naar voren dat Petrus ook maar een mens geweest is. Nee, hij was geen
heilige in zichzelf. Wel geheiligd in Christus Jezus, dat wel; gewassen in Zijn bloed,
gereinigd en geheiligd door de Heilige Geest. Maar in zichzelf was hij niet sterk, al
meende hij van wel. Moet u eens kijken in de zaal van Kajafas, waar hij eigenlijk helemaal
niet had moeten komen. Is dat nu die rotsman? Tot driemaal toe verloochent hij zijn
Meester en zegt hij: ‘Ik ken Hem niet!’ Ja, hij zweert er zelfs een eed op als hij zegt: ‘Als ik
Jezus ken, roep ik God tot getuige dat het niet waar is!’ Zo ver is het in zijn leven
gekomen, gemeente.
Wat kan een kind van God toch ver van de Heere afwijken! Nee, het blijkt wel heel
duidelijk dat het geen heiligen in zichzelf zijn, maar alleen geheiligden in Christus Jezus.
De Heere had hem nog een keer gewaarschuwd: ‘Petrus, let er nu toch eens op: eer de
haan gekraaid zal hebben, dan zult gij Mij driemaal verloochenen. Ik heb het u gezegd,
Simon.’ Maar Petrus waande zich sterk.
Is dit nog niet menig keer zo in het leven van Gods kinderen? De Heere verzwijgt het niet
wie ze zijn, opdat ze zichzelf toch niet zouden verheffen op hetgeen ze om niet gekregen
hebben. Maar opdat ze in de verootmoediging, in het dal der vernedering, voor de Heere
zouden buigen.
In het leven van Gods kinderen komt het zo dikwijls voor dat ze strijden met het zwaard.
Maar u moet er altijd maar om denken: in eigen kracht kunnen we niet meer doen dan
iemand het oor afslaan, zoals Petrus bij Malchus gedaan heeft. Nooit zullen we in eigen
kracht en eigen vermogen een vijand kunnen doden. Nee, hoe meer die vijand verwond
wordt, des te verschrikkelijker gaat hij zich openbaren. Dan is het een wonder geweest
dat Petrus niet doodgeslagen is.
Petrus had niet in die zaal van Kajafas moeten komen. Dat kwam alleen maar uit
nieuwsgierigheid op. Daar kwam hij ook niet ongeschonden vandaan. Daar zette hij zich
te midden van hen die met God en goddelijke zaken spotten. Wij moeten ons nooit naar
plaatsen begeven waar het gevaar op de loer ligt dat we meegetroond worden, waar we
niet staande kunnen blijven. Dat geldt voor ons allemaal: vaders en moeders, jongens en
meisjes. Wij moeten niet komen op plaatsen waar wij niet horen en waar wij in eigen
kracht nooit en te nimmer staande kunnen blijven. Die plaatsen moeten we mijden.
Want u moet er altijd maar om denken: een onbekeerde zondaar komt op die plaatsen
om, en Gods kinderen komen er vreselijk gehavend vandaan. Als de Heere ze niet zou
redden, wat zou er dan van terechtkomen!
Mag ik u eens vragen: misschien kent u ook zo’n zaal wel? U hebt misschien ook wel
gemeend dat u daar kon blijven staan en dat u weerstand kon bieden tegen alles wat
zich tegen u verheft? O, nee, we kunnen uit onszelf niet blijven staan! Als de Heere ons
niet redt, komen we om. Daarom, het is een onuitsprekelijke genade dat de Heere Petrus
gered heeft. Een eenzijdig Godswerk!
Tot tweemaal toe, herhaaldelijk, elke keer weer overnieuw heeft de Heere Petrus
gewaarschuwd. En als de Heere dan met Zijn liefdesoog op hem blikt, gaat hij naar
buiten toe en weent hij bitterlijk. Wat een onuitsprekelijk wonder!
www.prekenweb.nl
3/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
Als dat liefdesoog van Christus op hem geslagen is, zegt de Heere als het ware: ‘Petrus,
ken je Mij niet? Petrus, ga je Mij nu verloochenen voor een dienstmeisje? Petrus, ga je
jezelf nu vervloeken? Ken je Mij niet, Petrus? Verloochen je Mij? Vervloek je jezelf,
terwijl Ik bezig ben als je Borg en Zaligmaker, om je schuld te verzoenen en je
ongerechtigheid af te wassen?’
Daar moet u eens op letten, gemeente. Sions betalende Borg was, toen Petrus zijn
Meester verloochende in de zaal van Kajafas, borgtochtelijk werkzaam om de schuld van
Zijn uitverkoren Kerk, die Hij liefgehad heeft, weg te nemen en een eeuwige
gerechtigheid aan te brengen. Kijk, dat is nu soevereine genade! Dat wil zeggen dat de
Heere vrijmachtig is. ‘Ik doe het niet om uwentwil, maar om Mijns grote Naams wil, dit
zij u bekend!’
Weet u wat die blik nog meer zegt? Daar ligt zoveel in begrepen: ‘Petrus, je hebt toch
Mijn wonderen gezien die Ik gedaan heb? Je hebt toch Mijn woorden gehoord? Petrus, je
hebt toch Mijn liefde genoten?’ O, die blik die de Heere op hem slaat stelt hem schuldig.
Die veroordeelt hem. We kunnen gerust zeggen: Als Petrus zijn Meester verloochend
heeft, heeft hij het lijden van Christus verzwaard. Het is een zonde van verloochening.
Want dat is wat geweest: ‘Ik ken Hem niet!’ Dat moet toch door merg en been
heendringen.
Jongens en meisjes, zeggen jullie dat ook wel eens: ‘Ik ken Hem niet’? O, wat is een mens
soms toch dwaas, dat hij voor de wereldling net doet alsof hij ook bij de wereld hoort,
terwijl hij een gedoopt voorhoofd draagt en terwijl de Heere hem apart gezet heeft!
Maar ja, hij wil toch graag meedoen met de dingen van het tijdelijke leven, met de
wereld en haar begeerlijkheden en met de zondige praktijken die er plaatsvinden… En
om een zuur gezicht te voorkomen zeg je dan maar: ‘Ik ken Hem niet.’
Maar welgelukzalig als de Heere er Zelf aan te pas komt en als zonde zonde wordt. Want
dat is het bij de voortduur in Petrus’ leven ook geworden. Zonde moet zonde worden.
Niet omdat wij straf zullen ontvangen, maar omdat we de Heere ermee beledigen en
omdat we God erdoor vertoornen.
Petrus is getrokken uit de duisternis tot het wonderbaar licht. Maar de Heere gaat hem
wéér bekeren. Dat bekeringswerk gaat door in het leven van de Kerk en dan wordt zonde
weer zonde. Dan gaan we de snoodheid en de goddeloosheid van de zonde weer onder
ogen zien. Dan gaan we heel duidelijk inleven, als de Heere weer verder gaat in de
oefeningen van het leven, dat wij ons van God hebben losgescheurd. Nee, de Heere leert
Zijn Kerk niet alles op één dag. Nadat ze soms al heel veel hebben mogen ontvangen, in
de leidingen uit Zijn Woord en door Zijn Geest, wat moeten ze dan des te meer in gaan
leven wie ze zijn en waar ze vandaan komen. Petrus heeft eenmaal gezegd tegen de
Heere Jezus: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. (Matth.16:16) En de Heere
heeft toen tegen hem gezegd: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u
dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. (Matth.16:17)
Maar weet u hoe het nu gaat in het leven van de Kerk des Heeren, met al wat er heeft
plaatsgevonden? Dit: we vergeten het zo gauw! En daarom roept de psalmdichter ons
op: ‘Vergeet nooit één van Zijn weldadigheden; vergeet ze niet, want het is God Die ze u
bewees!’ Veracht de dingen niet die in uw oog misschien klein waren. Dan slaan we de
Heere ook in Zijn aangezicht.
www.prekenweb.nl
4/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
Maar de Heere gaat wel hier op aarde een afgesneden zaak met Zijn kinderen maken,
opdat ze met alles wat ze hebben gemeend te hebben, omkomen. Dat wil niet zeggen
dat hetgeen van God was niet goed was. Maar de Heere haalt de grond eruit, opdat ze
alleen maar uit genade leren zalig worden. Om niet gerechtvaardigd, uit enkel genade,
door de verlossing die in Christus Jezus is.
Moet u eens kijken, die achterliggende dagen, wat is er niet allemaal gebeurd? Denkt u
ook niet dat Petrus zich zal hebben geschrapt van de lijst dergenen die de Heere vrezen?
Ik denk het wel, ja. En de discipelen? Die hebben hem waarschijnlijk ook wel geschrapt.
Misschien hebben ze wel gezegd: ‘Nee, dat kan met genade niet gepaard gaan, Petrus.’
En de duivel zal Petrus wel ingeblazen hebben: ‘Denk er wel om, dat kan nooit en te
nimmer met genade gepaard gaan wat jij gedaan hebt, Petrus. Je hebt jezelf vervloekt. Je
hebt gezegd: Als ik van Jezus ben, dan moge de hel mijn plaats zijn.’
Moet je eens kijken hoe diep een kind van God toch weg kan zinken. Een kind van God
kan zonde bedrijven die de wereldling niet bedrijft. Verraden kan een Judas, maar
verloochenen kan alleen iemand die kennis met de Heere gemaakt heeft en die door
genade opgezocht is. Zo ligt het nu in het leven van Petrus, gemeente. Maar gelukkig dat
er staat: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Is er nu hier nog iemand in Gods huis, die zegt: ‘Maar bij mijzelf is er toch ook nog iets
goeds?’ Wat denkt u ervan? Of verheft u uzelf boven Petrus en zegt u: ‘Dat zal mij niet
overkomen’?
De Heere gaat naar hem omzien: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Onze tekst zegt het: En is van Simon gezien. De Heere heeft het tot de discipelen gezegd:
‘Zeg het ook Petrus.’ Zijn val was groot, dat is waar. Maar de verdiensten van de Borg zijn
veel meer. Die overtreffen al de schuld en al de zonden van Petrus en van heel Zijn Kerk.
In de opstanding van Christus ligt zo’n volheid voor Zijn Kerk, gemeente. Daar heeft Hij
de dood overwonnen en het leven en de zaligheid aangebracht. En wie of wat nu ook Zijn
Kerk is - de Heere beware ons toch voor zulke struikelingen en voor dat vallen, zoals
Petrus heeft moeten doorworstelen - maar anderzijds: de genade Gods is zo groot!
De Heere gaat Zijn liefde aan hem bekendmaken en openbaren. Hij denkt het eerst aan
hem! Ja, zelfs in die zaal van Kajafas heeft de Heere aan hem gedacht. Maar nu, voordat
Hij de discipelen bezoekt, zoekt Hij eerst Petrus op. De Heere zoekt het verlorene en het
weggedrevene. En waarom dan? Wel, omdat die Goede Herder Zijn leven stelt voor de
schapen. Daarom, onze tweede gedachte spreekt over:
2. De vergevende liefde van Christus
En is van Simon gezien. Wie roepen dat eigenlijk? Wie zeggen dat: En is van Simon
gezien? Wel, dat zeggen de discipelen, als de Emmaüsgangers binnenkomen en aan de
discipelen willen meedelen dat de Heere hen verschenen is en dat Hij hen bekend
geworden is in de breking des broods en dat hun harten zijn gaan branden. Als ze dat
allemaal mee gaan delen, zeggen de discipelen: ‘Hij is opgestaan hoor, want Hij is van
Simon gezien!’
Hier zeggen ze niet: ‘Van Petrus gezien.’ Nee, hier zeggen ze: ‘Van Simon.’ Zou dat komen
omdat ze in het minst geen geloof meer aan zijn bekering hechtten? Nee, daarom niet.
Gemeente, als ze dit hier zeggen: En is van Simon gezien, is het geen verwijt geweest.
www.prekenweb.nl
5/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
Maar dan noemen ze hem bij de omgangsnaam, zoals ook wij, als we dikwijls met elkaar
omgaan, elkaar bij de voornaam noemen. Want de discipelen hadden Petrus niets te
verwijten. O nee, ze zijn óók gevlucht toen de Heere gevangen genomen werd. Weet u
wat hier nu naar voren komt? Ze zijn verblijd! O, wat is dat toch een grote genade als het
ook vandaag de dag onder Gods kinderen zo mag zijn, dat ze verblijd zijn wanneer de ene
ziel wat van de Heere gekregen heeft en de andere wat gekregen heeft van de Heere, als
ze nader onderwijs hebben ontvangen en ze meer geoefend zijn, en meer afgebroken in
zichzelf. Er mee verblijd zijn!
Het komt ook wel eens voor, gemeente, dat men helemaal niet verblijd is als de Heere
een jongen of een meisje, een vader of een moeder toebrengt tot de gemeente die zalig
wordt. Dat men de schouders ophaalt en zegt: ‘Ja, tegenwoordig worden er zoveel
bekeerd...’ Maar we moeten er toch altijd maar om denken: we kunnen er beter een
teveel meenemen dan eentje teveel erbuiten zetten. En als de genade Gods in het leven
werkzaam is, dan gunnen we ze allemaal aan de Heere. Allemaal! Ze zijn met hem
verblijd, hartelijk verblijd. Hun ziel is van vreugde opgesprongen in de Heere, dat de
Heere nu Petrus bezocht heeft, die zover van Hem afgeweken is.
U moet er eens op letten, gemeente, als de vrouwen van het graf vandaan komen en ze
de boodschap gekregen hebben dat de Heere Jezus opgestaan is, weet u wat de
discipelen dan zeggen? Dan zeggen ze: ‘Dat is ijdel geklap!’ En als Maria Magdalena de
boodschap overbrengt dat de Heere haar bezocht heeft en gezegd heeft: Ik vaar op tot
Mijn Vader en uw Vader en tot Mijn God en uw God (Joh.20:17), dan geloven ze haar
niet. Maar als Petrus de boodschap brengt, dan wél! Dan geloven ze en dan zijn ze
verblijd! Dat heeft zo’n indruk gemaakt. Daar is de Heere Zelf aan te pas gekomen, om
dat ook in het hart van de andere discipelen af te drukken. Die blijdschap, dat God naar
zo eentje omgezien heeft, doet hen zingen:
Uit vrije goedheid waart Gij haar
Een vriendelijk Beschermer;
En hebt ellendigen dat land
Bereid door Uwe sterke hand,
O, Israëls Ontfermer!
Waar dit zien plaatsgevonden heeft weten we niet. Dat staat niet in de Bijbel. En wat de
Heere met Petrus besproken heeft is ook geheim gebleven. Straks, als hij in zijn ambt
hersteld wordt aan de zee van Tiberias, dan weten we het wel. Als de Heere aan hem
gevraagd heeft: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? (Joh.21:15), dan
weten we het wel. Maar nu niet. Nu is dat onder vier ogen afgehandeld. Maar de Heere
heeft er zo’n indruk van gegeven in het hart ook van de andere discipelen, dat ze met
blijdschap uitroepen: En is van Simon gezien!
Straks, als hij weer hersteld wordt in zijn ambtelijke bediening, is het in het bijzijn van de
anderen. Maar de schuldvergeving is altijd een zaak tussen de Heere en onze ziel. Dat
heeft de Heere onder vier ogen gedaan met Petrus. Eens heeft het geklonken: ‘Niet
Simon, maar Petrus zal uw naam zijn. Maar dat is uit Mij, hoor Petrus, dat jij een rotsman
bent. Simon, dat is jouw oude naam, dat bepaalt je bij je afkomst.’ De Heere weet Zijn
www.prekenweb.nl
6/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
Kerk wel klein te krijgen. Daar moet u altijd maar om denken. Een mens kan zichzelf
verheffen en zich hoog houden en groot houden. Dat doet hij op allerhande manieren.
Petrus heeft ook gemeend dat het goed met hem stond. Het stond ook wel goed van
Gods kant, maar Petrus heeft gemeend dat hij uit zijn bekering kon leven. En wat was dat
arm! Een mens is toch zo arm en zo dwaas, dat hij zich gaat verheffen op ontvangen
genade en dat hij meent boven een ander uit te kunnen komen. Want dat meende
Petrus echt wel. Hij was altijd de woordvoerder.
Maar weet u wat hij nu moest leren? Hij moest leren dat hij alleen maar uit de Heere kon
leven, alleen maar door de bediening van Christus. En dat hij alleen maar staande kon
blijven in de gemeenschap met Hem. Weet u wat er gebeuren moest in het leven van
Petrus? Misschien kent u dat zelf ook. Misschien heeft de Heere u dat ook geleerd:
Petrus moest van Petrus verlost worden. Pas dan zou hij kunnen functioneren. Pas dan
zou hij dienstbaar kunnen zijn in het Koninkrijk van God. En dat heeft ook
plaatsgevonden, want straks schrijft hij in zijn brief: Vernedert u dan onder de krachtige
hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd. (1 Petr.5:6)
Petrus moest Petrus kwijtraken en alleen de Heere maar overhouden. En dat is grote
genade, als de Heere ons dat leert in ons leven. Toen Petrus de Heere losliet, heeft de
Heere Petrus niet losgelaten. Daarom is Christus Jezus aan het kruis gebleven tot het
alles volbracht is geworden. Niet halverwege, nee, totdat het alles volbracht is
geworden.
Want Petrus heeft zich helwaardig gemaakt en hij heeft gezegd: ‘Ik ben niet van Jezus, ik
ken die Mens niet.’ Nou, als hij dan zoiets zegt: ‘Ik ken Jezus niet, ik ben niet van Hem’,
dan moet hij verloren gaan. Dan moet Petrus naar de hel toe. Want als we Jezus niet
kennen moeten we verloren gaan. Dan moeten we omkomen. Want er is maar één
Naam onder de hemel gegeven door Welke we moeten zalig worden. En daarom, er is
maar één oplossing, namelijk dat de Heere Jezus voor hem naar de hel gegaan is. Want
Christus heeft vóór Zijn sterven de helse angsten in ziel en lichaam gedragen. En als
Christus uit de dood opstaat op de derde dag houdt dat in: ‘Petrus, vanwege uw diepe
val had u eeuwig verloren moeten gaan. Maar nu ben Ik in die verlorenheid afgedaald en
ingetreden en Ik heb de dood en de hel overwonnen en het leven en de zaligheid
aangebracht. Ik leef en gij zult leven, Petrus!’
En dat geldt nu de hele Kerk, gemeente. Want als de Heere dit laat opschrijven door
Lukas, dan geldt dat niet alleen voor toen, maar dan geldt dat ook voor nu, dat door de
dood en de opstanding van Christus Jezus, de Gezegende des Vaders, vol van genade en
vol van waarheid, alleen maar verlossing is van de rampzaligheid. Alleen daarom. En dat
heeft heel wat bittere tranen gekost. Onze zonde, die schuld die wij gemaakt hebben bij
God, kost bittere tranen, al is het dat iemand er aan de buitenkant niets van ziet. Het is
vast en zeker, de zonden worden bitterlijk beweend. Maar de Heere zal niet meer op hen
toornen en zal niet meer op hen schelden. Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen,
maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond Mijns vredes zal niet
wankelen. (Jes.54:10)
Dat houdt wat in: Ik heb voor u gebeden! Maar ook: ‘Ik ben voor U, daar gij anders de
eeuwige dood had moeten sterven, naar de hel gegaan, Petrus, opdat je niet verloren
zou gaan.’
www.prekenweb.nl
7/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
Kan Petrus daar getuigenis van afleggen, van die vergevende liefde? Ja, daar moet u
maar eens op letten als de Heere straks aan de zee van Tiberias vraagt: Simon, zoon van
Jonas, hebt gij Mij liever dan deze? Weet u wat Petrus dan gezegd heeft? Ja, Heere! Gij
weet dat ik U liefheb. (Joh.21:15) ‘Al is het dat het van mijn kant zo verzondigd is, al heb
ik geen recht van bestaan voor God, al moet ik eeuwig omkomen, maar Heere, U hebt
me niet verlaten.’
Dat is tussen de Heere en zijn ziel vereffend geworden. En dat heeft zoveel verwondering
en zoveel aanbidding in zijn ziel gegeven, dat hij later uitroept: Vernedert u dan onder de
krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd.
Ik heb voor u gebeden. Sions betalende Borg heeft aan dat vloekhout op de kruisheuvel
van Golgotha uitgeroepen: Het is volbracht! (Joh.19:30) Ook voor Petrus is het waar
geworden:
De schuld Uws volks hebt G’ uit Uw boek gedaan;
Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan.
Want Sions betalende Borg heeft volkomen voldaan aan de gerechtigheid van Zijn Vader,
ook ten opzichte van Petrus. Die boodschap heeft geen waarde voor Herodes en ook niet
voor Pontius Pilatus en voor Kajafas en voor de farizeeërs en voor de schriftgeleerden.
Nee, die komen er niet voor in aanmerking, want deze mensen hebben zichzelf nooit
leren kennen. De farizeeërs en de schriftgeleerden waren allemaal vrome mensen. Die
hebben nooit eens een blik geworpen in hun boze bestaan. Die mensen waren toch zo
goed. Moet u eens kijken naar die rijke jongeling. Hij zegt: ‘Heere, wat ontbreekt er
eigenlijk nog in mijn leven?’ Een opgestane Borg en een Zaligmaker hebben die mensen
niet nodig, omdat er geen plaats voor is.
Het is groot als de Heilige Geest plaats maakt voor die Borg. Want, gemeente, u en ik
kunnen geen plaats maken voor Jezus in ons hart. Dat doet de Heilige Geest. Die gaat de
zondaar in de engte brengen, Die gaat hem in de grootste armoede van zijn leven
brengen, opdat hij als een reddeloze in zichzelf, als de meest armoedige, bij Hem terecht
mag komen en door het geloof mag zien op Hem, Die de schuld heeft verzoend en de
ongerechtigheid heeft weggenomen en een eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht.
Een mensenkind, in Adam verloren… Daar kunnen wij ons nooit meer uit oprichten. Hoe
wij ons ook inspannen en in allerhande bochten van ons leven wringen, het zal nooit en
te nimmer gelukken. Maar gelukkig als we in die tweede Adam, in Christus begrepen
mogen zijn. In onszelf ons verloren weten, maar aan de andere kant behouden, door het
geloof op Hem te zien, die verhoogde Held der hulpe, Die uitgeroepen heeft: Ik ben de
Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij gestorven. (Joh.11:25)
Wat is er nu nodig in het leven van een mens? Dit is nodig, dat we een arme zondaar
worden! De Heere is vrij in de diepte die Hij bepaalt van het schuldenaar worden voor de
Heere. Maar het moet allemaal op die plaats komen, om als een arme zondaar gezaligd
te worden, om niet, uit enkel genade, door de verlossing die in Christus Jezus is.
Gemeente, zondaren worden met God verzoend door die reddende genade, door die
opzoekende liefde, maar ze krijgen ook die vergevende liefde. Hij ziet geen zonden meer
in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn Israël. Christus plaatst Zich, met eerbied
www.prekenweb.nl
8/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
gesproken, tussen een heilig en een rechtvaardig God en een schuldige zondaar in. En als
de Vader daar nu op ziet, op dat offer en op die prijs en op die gerechtigheid van
Christus, wel, dan ziet Hij Zijn Kerk aan als een reine maagd zonder vlek en zonder
rimpel.
O gemeente, Hij is het, die betalende Borg, die gezegende Jezus, Die de weg opent tot
het hart van God. Want wij hebben ons uit Gods gemeenschap gezondigd en met al ons
zwoegen en met al ons doen en laten zullen we nooit en te nimmer in die gemeenschap
Gods terugkomen. Maar dat heeft Hij nu gedaan! Daarom is dat werk van de Middelaar
zo groot. Daarom heeft het zo’n betekenis. Daarom gaat er zo’n kracht van uit. Daarom is
er zo’n volheid in!
Al degenen die er achter komen dat ze zichzelf niet verlossen kunnen, maar door een
Ander verlost moeten worden, die de wapens van op- en tegenstand uit handen mogen
geven en onvoorwaardelijk overboord gaan, die mogen ervaren wat de dichter zingt en
wat we samen gaan doen uit Psalm 103 vers 2 en 7:
Loof Hem, Die u, al wat gij hebt misdreven,
Hoeveel het zij, genadig wil vergeven;
Uw krankheên kent en liefderijk geneest;
Die van ’t verderf uw leven wil verschonen,
Met goedheid en barmhartigheên u kronen;
Die in de nood uw Redder is geweest.
Geen vader sloeg met groter mededogen
Op teder kroost ooit zijn ontfermend’ ogen,
Dan Isrels HEER’ op ieder die Hem vreest;
Hij weet wat van Zijn maaksel zij te wachten;
Hoe zwak van moed, hoe klein wij zijn van krachten,
En dat wij stof, van jongs af, zijn geweest.
3. De vertroostende liefde van Christus
Gemeente, Petrus heeft de opzoekende liefde van Christus ervaren en ook van die
vergevende liefde is hij niet vreemd gebleven: het pak van zonden is afgevallen. Maar
dat niet alleen, hij is ook rijk vertroost geworden, waarbij we nu in onze laatste gedachte
nog willen stilstaan.
Want dit is vast en zeker, als de Heere nooit meer naar Petrus omgezien had zou de
Heere eeuwig recht geweest zijn. God plaatst de Zijnen aan Zijn kant. Maar de zaak is
vereffend tussen de Heere en tussen zijn ziel. Dieper gevallen dan een ander, eerder
gezocht dan een ander. Maar ook meer vergeven dan een ander.
De verzoening voor Petrus lag nu ook in die lijdende en stervende Borg, Die ook
opgestaan is, Die alles overwonnen heeft, over dood, hel en graf heeft getriomfeerd.
Maar we mogen toch ook zeggen dat de hoop in het leven van Petrus verlevendigd is
geworden. Hij mocht zingen: ‘Mijn hoop herleeft, naar Zijn gebod; mijn Redder is mijn
God!’
www.prekenweb.nl
9/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
We kunnen gerust zeggen dat de wanhoop hem nabij geweest is, maar hij is niet
omgekomen. De Heere heeft hem uit die ruisende kuil en dat modderige slijk opgehaald.
En hij is geworden de apostel der hoop. Paulus was de apostel van het geloof en
Johannes was de apostel van de liefde, maar Petrus is de apostel van de hoop. Hoor
maar wat hij getuigt: Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar
Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren - en dan komt het - tot een levende
hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. (1 Petr.1:3)
Daarom, o Petrus was er wel verantwoordelijk voor, maar de Heere heeft hem vergeven.
Deze struikeling heeft hij moeten maken in zijn leven, om straks de Kerk des Heeren te
bemoedigen en te zeggen: Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u
verhoge te Zijner tijd.
Als Petrus het Evangelie had moeten verkondigen zoals hij in zijn eertijds was, dan had
hij ze allemaal kort en klein geslagen. Dan had hij overal zijn grote voeten op gezet. Dan
had hij gezegd: ‘Mensen, je moet eens luisteren. Ik, Petrus, die dit allemaal heb geleerd
van de Heere...’ O nee, gemeente, hij moest in de laagte gebracht worden. En u weet het
wel: in de laagte groeien de mirten. Daar wordt die liefelijke reuk verspreid. O nee, niet
op de bergen van Gilboa, daar valt noch dauw noch regen, maar in de laagte.
Hij kon zeggen dat hij uit grote nood en dood gered was. Geloofd zij de God en Vader!
Nee, hij is niet gaan zeggen: ‘Geloofd zij Petrus!’ Nee, gemeente, het werd: Geloofd zij de
God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons
heeft wedergeboren. Dat heeft hij niet opgekund. Daar is hij zo klein onder geworden.
Dat heeft hem zo verootmoedigd. Dat heeft hem zo in de diepte geleid. Vanuit dat
wonder, vanuit dat Godswerk, vanuit de dierbaarheid en de zaligheid die in Christus ligt,
heeft hij het de mensen toegeroepen: Geloofd zij de God en Vader! Want dat is niet te
meten en het is niet te peilen: die eeuwige liefde en Zijn grote barmhartigheid, dat de
Heere niet handelt met de mens naar zijn zonden en vergeldt naar zijn
ongerechtigheden, dat de Heere hem bevrijdt van de schuld en een recht geeft op het
eeuwige leven. Dat wil nogal wat zeggen!
We kunnen hier niet blijven. Een mens moet sterven. De bezoldiging der zonde is de
dood. (Rom.6:23) En dan moet hij alles achterlaten. Maar wat hij van de Heere gekregen
heeft blijft niet achter. Dat gaat mee. Dat grote goed, die vergevende genade, die
opzoekende liefde, die vertroostende liefde, die uit God in Christus is, dat gaat mee
straks over het graf, over de dood heen. Dat gaat mee met de Kerk des Heeren. Zij zullen
eeuwig zingen van Gods goedertierenheden. O, wat zijn ze toch bevoorrecht, die verlost
zijn van een lichaam der zonde en des doods. En dan eeuwig God grootmaken met al de
gezaligden, die al zoveel eeuwen of al zoveel jaren bij God mogen zijn. Hem grootmaken
voor dat onuitsprekelijke wonder, dat Hij Zich heeft willen verheerlijken aan armen en
ellendigen.
Wat liggen er toch een troostrijke woorden in voor al die treurenden, voor die door
onweder voortgedrevenen, voor die ongetroosten en nooddruftigen! Want die zal Hij
verschonen. Aan armen zal Hij, uit genâ, Zijn hulpe ter verlossing tonen. Hij slaat hun
zielen gâ.
Dat de Heere ons maar bidden moge leren. Waar moeten we om bidden, gemeente,
jongens, meisjes? Dat de Heere ons maar lere bidden: ‘Heere, wilt U me bekeren.
www.prekenweb.nl
10/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
Bekeert U me toch, Heere, want hoe moet ik straks toch sterven als ik in mijn zonden en
in mijn ongeloof en mijn ongerechtigheid blijf voortleven? Hoe moet ik dan toch
sterven?’ Maar weet u wat we ook bidden moeten? Leid ons niet in verzoeking.
(Matth.6:13) Want de zonde is hem wel vergeven. Jawel, die is uitgedelgd uit het boek,
uit dat schuldboek. God ziet geen zonden meer in Zijn Jakob en geen overtreding in Zijn
Israël. Maar het is wel altijd een litteken gebleven in het leven van Petrus. Dat is hij nooit
vergeten. Daar heeft hij niet overheen geleefd. Elke keer is hij weer herinnerd aan waar
hij vandaan gekomen was: Simon, zoon van Jonas. Maar hij is ook elke keer weer bepaald
bij dat huis van Kajafas, waar hij zijn Meester, Die hij zo liefhad, verloo-chend heeft en
gezegd heeft: ‘Ik ken Hem niet.’
Een waarschuwing, gemeente, voor ons allemaal, voor jongeren en ouderen. Misschien
denkt u: Geldt dat nu ook in de tijd waarin wij leven? Dat is nu toch heel anders dan toen
in de tijd van Petrus, toen hij zijn Meester verloochend heeft? Ja, de omstandigheden
zijn wel veranderd, maar de zaak als zodanig is niet veranderd. Want hoe dikwijls doen
wij niet hetzelfde als Petrus? Volk des Heeren, dat u uw hart eens onderzoekt en eens
nagaat waar u de Heere al verloochend hebt en waar u Hem aan Zijn plaats hebt kunnen
laten. Is het dan niet terecht als Hij nooit meer naar ons omziet? O, dat Hij ons dan maar
lere bidden: Leid ons niet in verzoeking.
En dan gaat het niet alleen over ons, maar dan gaat het over Zijn eer en over Zijn Naam
en over Zijn zaak. Daar moet het ook over gaan in ons leven. We zijn zo op onszelf
gericht, maar we moeten op de eer Gods gericht zijn, dat die klimme uit het stof. Zijn
Naam moet eeuwig eer ontvangen! Opdat Gods Naam om onzentwil niet gelasterd
worde. Want u moet er altijd maar om denken: de duivel en de wereld lachen erom als
de Kerk des Heeren struikelt.
Daarom moeten wij ook in de tijd waarin wij leven zo voorzichtig wandelen en smeken:
‘Vat Gij toch onze hand, Heere. Leid ons door Uw Woord en door Uw Geest, opdat wij
ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen. Heere, mogen wij toch maar dicht bij U
leven.’ Want we kunnen, met alles wat er in ons leven gebeurd is, toch zo heel ver van de
Heere afleven. Heel ver! En dan zijn we tot hinken en zinken gereed, elk ogenblik van de
dag.
Maar aan de andere kant moet u eens kijken Wie de Heere wil zijn! Nee, van onszelf valt
er niets goeds te zeggen. Maar wel van Hem, Die Zijn ziel uitgestort heeft in de dood en
Die voor overtreders gebeden heeft. Daar is zoveel goeds van te zeggen. Daar kunnen we
nooit over uitgepraat en over uitgepreekt raken, hoe goed Koning Jezus is en aan de
andere kant hoe boos wij zijn. Maar dat is zo onuitsprekelijk groot, dat de hemel
daarvoor nodig is om dat uit te wonderen. Daar zal de eeuwigheid ook niet te lang voor
zijn, dat de Kerk des Heeren Hem groot gaat maken voor al hetgeen Hij gedaan heeft.
De Heere moge ons bewaren voor die struikeling van Petrus. Maar aan de andere kant:
dat bestaan moeten we leren kennen. Of zegt u bij uzelf: ‘Nee, dat is voor mij niet
nodig’? Ach, u weet: in de tijd van de omwandeling van de Heere Jezus op aarde waren
er zoveel mensen die zeiden: ‘Wij zijn Abrahams zaad en kinderen der belofte!’ Maar ze
dachten er niet aan wie ze geworden waren in hun verbondshoofd. En er zijn zo heel veel
mensen in onze tijd die zeggen: ‘Ja maar, ik ben gedoopt en ik heb dit en ik heb zus en ik
www.prekenweb.nl
11/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
heb zo...’ Ach gemeente, we moeten ook een arme zondaar worden, een verloren mens
voor God. En de Kerk des Heeren weet het, dat het niet één keer gebeuren moet, maar
dat het een doorgaand werk is: arme zondaar worden. U moet maar eens kijken in een
van de laatste vragen van de Heidelberger Catechismus: ‘Wil ons, arme zondaren, al onze
misdaden, en ook de boosheid die ons altijd aanhangt, om des bloeds van Christus’ wil,
niet toerekenen.’ Arme zondaren… Verder kunnen we het nooit brengen.
Maar aan de andere kant: hebt u iets gezien van de vergevende liefde van Christus?
Heeft Hij u ook opgezocht? Daar komt het toch op aan? Dat is toch het eerste, dat Hij ons
opzoekt en dat Hij ons trekt met koorden der liefde en der eeuwige barmhartigheid? Hoe
de Heere dat dan doet, daar is Hij vrij in. Maar we moeten wel een arme zondaar
worden, anders zullen we nooit iets zien in die rijke Christus, in die gezegende
Zaligmaker, in die Schoonste aller mensenkinderen. Dan kunnen we onszelf redden. Dan
zijn we lid van ‘Eigen hulp’ en hebben we Jezus niet nodig. Maar welgelukzalig die bij
Hem terecht mogen komen.
Gemeente, dat het liefdesoog van de Heere Jezus voor het eerst of opnieuw in ons leven
moge vallen. Dat dat liefdesoog ons vertedere en verootmoedige en klein make. Dat dat
liefdesoog ons brenge bij die Profeet, Priester en Koning, de Heere Jezus Christus. Om
onze onwetendheid te verlichten. Opdat onze schuld verzoend worde en dat Hij ons bij
de hand vatte en gaat leiden naar Zijn raad, hier door dit tranendal, hier de weg die
afgelegd moet worden, om dan straks in te mogen gaan.
Petrus heeft een zwaar leven gehad. Wat een vervolgingen, wat een verdrukkingen heeft
hij ook moeten meemaken in zijn leven. Maar nu mag hij al eeuwenlang zingen van Gods
goedertierenheden. Nu mag hij delen in Zijns volks genoegen, in die volheid en in die
zaligheid, die de opgestane Christus voor al de Zijnen bereid heeft. Want dit is vast en
zeker:
Elk die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot,
Wordt van dat heil, die weldaân, deelgenoot.
Om als arme, behoeftige smekelingen, uit genade te ontvangen vergeving van al hun
ongerechtigheden!
Amen.
Slotzang: Psalm 138:4
Als ik, omringd door tegenspoed,
Bezwijken moet,
Schenkt Gij mij leven;
Is ‘t, dat mijns vijands gramschap brandt,
Uw rechterhand
Zal redding geven.
De HEER’ is zo getrouw als sterk;
www.prekenweb.nl
12/13
Ds. Th. van Stuijvenberg – En is van Simon gezien
Hij zal Zijn werk
Voor mij volenden;
Verlaat niet wat Uw hand begon,
O Levensbron,
Wil bijstand zenden.
Deze preek is eerder verschenen in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 13)
www.prekenweb.nl
13/13
Download