Samenvatting hoofdstuk 2 paragraaf 6.1 t/m 6.4 6.1: Tekstdoelen

advertisement
Samenvatting hoofdstuk 2 paragraaf 6.1 t/m 6.4
6.1: Tekstdoelen, tekstsoorten en tekstvormen


Tekstdoelen:
 Er zijn verschillende tekstdoelen:
1. Informeren: iets nieuws vertellen
2. Mening vertellen: vertellen wat je van iets vind.
3. Gevoelens tot uitdrukking brengen: je gevoel vertellen
4. Overtuigen: duidelijk maken waarom jij juist zit
5. Aansporen. De lezer overhalen iets te doen; de lezer activeren
6. Amuseren: vermaken met iets grappigs, bijzonders, boeiend, komt vooral
voor bij fictie en soms bij zakelijke teksten als columns
 Twee andere doelen:
1. Adviseren: raad geven
2. Waarschuwen: wijzen op een risico
 Meestal is er maar 1 hoofddoel en zijn de andere doelen eraan ondergeschikt. Als je
het doel van een tekst moet benoemen moet je je altijd afvragen: wat wil de
schrijver vooral bereiken?
Tekstsoorten en tekstvormen:
 Bij bepaalde tekstdoelen hoort een bepaalde tekstsoort.
 De vormen van zo’n tekst noemen we de tekstvorm.
Tekstdoel
Informeren
Tekstsoort
Informatieve teksten
Overtuigen dat zijn mening de
juiste is met argumenten
Betogende teksten
Aansporen
Aansporende of activerende
teksten
Amuserende teksten
Amuseren/vermaken
Tekstvorm
1. Schoolboekteksten,
2. teksten in studieboeken
nieuwsberichten
3. artikelen in kranten en
tijdschriften
gebruiksaanwijzingen
4. recepten
5. handleidingen
1. boek- of filmbespreking
2. ingezonden brieven
3. betogen
1. reclameteksten
1. jongerenromans
2. gedichten
6.2: Publiek





Lezers noemen we publiek
Soms is het moeilijk het publiek in te schatten, maar aan de leeftijd en de voorkennis die het
publiek moet hebben is het meestal we te zien.
Een schrijver kan zich richten op een breed publiek: een grote groep mensen
Of een kleinere, gerichte doelgroep: meestal is gespecialiseerde tijdschriften, je hebt
voorkennis nodig.
Bij een brief is het publiek 1 persoon op een kleine groep personen
M. Bakker
testweek
Nederlands
Samenvatting hoofdstuk 2 paragraaf 6.1 t/m 6.4
6.3: Verwijswoorden


Woorden die verwijzen naar woorden
Ze verwijzen naar:
1. Een enkel woord
2. Een groepje woorden
3. Een hele zin
Schema:
De woorden
Het woorden
Door wie
waardoor
Dat
Wat


Verwijzing
M
V
O, Plaatsnamen,
landen
Personen
Dingen
Het woorden (het
pakje = dat pakje)
Overtreffende
trap (het mooiste
wat…)
pvnw
Hij/hem
Zij/haar
Het
bvnw
zijn
haar
Zijn
avnw
Deze/die
Deze/die
Dit/dat
-
-
-
-
-
-
Meestal is een verwijswoord 1 woord, maar het kan ook meer:
1. Er … in
2. Daar…. Voor
3. Hier …. Mee
Meestal verwijzen ze naar woorden die ervoor staan, maar ze kunnen ook naar woorden die
erna staan verwijzen.
6.4: Inleidingen van teksten

Op de volgende manieren kan een tekst inleiden, maar ze kunnen ook gecombineerd
worden:
1. Een anekdote (kort, grappig, bijzonder verhaal)
2. 1 of meer vragen stellen
3. Onderwerp aankondigen/hoofdgedachte noemen
4. Aangeven hoe de tekst is opgebouwd
5. Samenvatting of conclusie geven
6. Deskundige voorstellen die later aan het woord komt
7. Opvallend detail naar voren halen
8. Uitkomst van een onderzoek vertellen
9. Voorbeeld geven over het probleem in een artikel
M. Bakker
testweek
Nederlands
Download