Workshop 17/06/2003: Vlaanderen in Europa: stilaan volwassen? Algemene inleiding Basistekst is rapport ‘Europeanisering van Vlaanderen: een doorlichting van de bestuurlijke structuren Vlaanderen in Europa: gebonden aan de Belgische context Sint-Michielsakkoord en in foro interno, in foro externo principe Rol van de deelstaten in voorbereiding, omzetting en toepassing Europese regelgeving Het Samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 als geraamte van de Vlaamse deelname aan de Europese besluitvorming Rapport analyse van de structuren die in de geselecteerde departementen bestaan om Vlaamse deelname aan de Europese besluitvorming te organiseren en te garanderen. Aandacht voor zowel de intradepartementale structuren als de departementsoverschrijdende structuren. Op basis van de analyse gestoten op een aantal structurele zwakheden in de Europeanisering van de Vlaamse Gemeenschap en haar administratie. Deze tekortkomingen (en een eerste aanzet tot verbetering) verwoord in de volgende stellingen Discussiestellingen Er is een gebrek aan continuïteit doorheen de verschillende besluitvormingsfasen. Een geïntegreerde aanpak van de Vlaamse aanwezigheid in de Europese besluitvormingscyclus is noodzakelijk. De verschillende fasen van de Europese besluitvormingscyclus mogen niet los van elkaar gezien worden. Formeel gezien kunnen we inderdaad een onderscheid maken tussen de beleidsvoorbereiding, de implementatie en de beleidscorrectie, maar deze fasen zijn onderling zeer nauw met elkaar verweven. Immers, hoe beter de beleidsvoorbereiding gebeurt, hoe makkelijker de implementatie en hoe minder problemen in de beleidscorrectiefase. De betere Europeanisering van Vlaanderen zal dus niet alleen aandacht hebben voor de fase van de beleidsvoorbereiding (voldoende pro-activiteit), maar evenzeer voor de implementatie en de eventuele beleidscorrectie. Reeds in de fase van de beleidsvoorbereiding is communicatie en continuïteit essentieel. Waar in het huidige Samenwerkingsakkoord de aandacht voornamelijk uitgaat naar de coördinatie van standpunten op het niveau van COREPER en de Raad, is ook het overleg in de fase van de expertcomités van de Commissie en de werkgroepen van de Raad van cruciaal belang. In heel wat gevallen gebeurt de afvaardiging naar deze Europese vergaderingen momenteel zeer ad-hoc. Dit maakt dat er nu eens vertegenwoordigers van verschillende niveaus aanwezig zijn, met eventueel verschillende standpunten, en er dan weer een gebrek aan Vlaamse vertegenwoordigers is. Dit ad-hoc systeem, waarbij ambtenaren vaak volgens beschikbaarheid worden afgevaardigd, maakt een continue en coherente aanpak van een dossier soms moeilijk. Wij pleiten dan ook voor een goed uitgewerkt mechanisme dat, allereerst op Vlaams niveau; de afvaardiging naar de Europese beleidsvoorbereidende fora regelt. Wanneer er binnen Vlaanderen een goed gestructureerd systeem van expertenafvaardiging bestaat, zal dit het overleg met de andere niveaus vergemakkelijken en zal de continuïteit van dossiers doorheen de verschillende besluitvormingsfasen beter gewaarborgd blijven, omdat men beter weet wie verantwoordelijk is voor de opvolging van een bepaald dossier. Ondanks het toegenomen bewustzijn van de noodzaak van een pro-actieve houding en coördinatie en overleg met andere bestuursniveaus, zien we dat Vlaanderen toch nog steeds kampt met een aantal problemen in Europese dossiers, met name in de implementatie. Uit studie blijkt dat er proportioneel veel minder aandacht uitgaat naar de tweede en derde fase van de Europese besluitvormingscyclus, hoewel deze toch belangrijke gevolgen kunnen hebben op het interne niveau. De discrepantie tussen de aandacht die geschonken wordt aan coördinatie en standpuntbepaling in de beleidsvoorbereidende fase en de implementatie- en beleidscorrectiefase is opmerkelijk. Het gebrek aan coördinatie en procedures in deze laatste twee fasen is nefast voor de Vlaamse Europeanisering. Concreet pleiten we dus voor een geïntegreerde bron-tot-monding aanpak, met aandacht voor coördinatie - zowel tussen de verschillende Belgische bestuursniveaus als tussen de verschillende Vlaamse departementen - in de verschillende fasen van de besluitvorming. Momenteel ligt het door de aard van het Samenwerkingsakkoord1 voor de hand dat er proportioneel meer aandacht uitgaat naar de fase van de beleidsvoorbereiding en de standpuntbepaling, maar niets belet Vlaanderen om intern goed uitgewerkte 1 SA heeft enkel aandacht voor de beleidsvoorbereidende fase, vanaf het COREPER-niveau, en zwijgt in alle talen over de implementatie of de beleidscorrectie. coördinatiemechanismen en overlegstructuren uit te bouwen om er zo voor te zorgen dat Vlaanderen een beter rapport inzake implementatie en beleidscorrectie kan voorleggen. Hoe moet die geïntegreerde bron-tot-monding aanpak er dan uitzien? De continuïteit van communicatie en overleg doorheen de verschillende besluitvormingsfasen kan op verschillende manieren gegarandeerd worden, maar we zien dat er de laatste jaren, ook met het oog op het voorbije Belgische voorzitterschap, al een aantal nuttige initiatieven genomen werden. Het lijkt ons dan ook nuttig om de kiemen die aanwezig zijn in het bestaande systeem verder uit te bouwen en te versterken in de implementatie- en de beleidscorrectiefase. Concreet denken we dat het uitbreiden van het systeem van de piloot-departementen, de versterking van de posities van de euro-coördinator en de sectoriële attachés tegemoet kan komen aan onze voornaamste bekommernissen. Er is een gebrek aan duidelijkheid, uniformiteit en efficiëntie in de intra- en interdepartementale structuren. Beter Bestuurlijk Beleid zou uitkomst kunnen bieden, maar lijkt voorlopig niet in dit opzet te slagen. Er bestaan grote verschillen tussen de departementen in de manier waarop ze structureel met de Europese Unie omgaan. De bestudeerde departementen hebben allen een cel of groep van ambtenaren die zich met Europese dossiers bezighoudt, maar de benaming, de grootte, de situering, de taakomschrijving en de personele bezetting ervan vertoont grote verschillen in de verschillende departementen. Soms gaat het om een echte ‘Europese Afdeling’, bemand met een groot aantal experten, in andere gevallen gaat het slechts om een tweetal personen die de Europese coördinatie verzorgen, soms worden Europese en internationale dossiers samen behandeld, in andere departementen dan weer gescheiden. Naast de inconsistente benamingen van de ‘Europese cellen’ en hun verschillende personele bezetting, verschilt ook de situering ervan binnen het departement zeer sterk. Bij Onderwijs en Landbouw is de Europese expertise ondergebracht onder de overkoepelende diensten van het Secretariaat-Generaal of het Directoraat-Generaal, in het geval van Leefmilieu en Buitenlands Beleid is er een aparte afdeling voorzien. Op zich maakt het niet zoveel uit waar de Europese expertise ondergebracht is, zij het dat een plaats binnen een overkoepelende dienst geprefereerd kan worden, om aan te tonen dat de ‘Europese cel’ wel degelijk ter beschikking staat van het gehele departement. Wat echter belangrijker is dan de precieze plaats van een Europese cel, is het überhaupt aanwezig zijn van één en de consistentie over de departementen van de benaming, de plaats en de taakomschrijving. Een duidelijke structuur voor alle Europese expertise in de Vlaamse Gemeenschap kan de contacten tussen de verschillende Europese experten doorheen de verschillende fasen van de besluitvormingscyclus enkel ten goede komen. Een duidelijkere zichtbaarheid van de Europese cellen is een noodzaak wanneer we pleiten voor een geïntegreerde aanpak met veel communicatie en contacten doorheen de verschillende fasen van de Europese besluitvorming. Het grote voordeel van uniforme structuren in de gehele Vlaamse administratie is ongetwijfeld dat er duidelijkheid zal komen in wie welke Europese dossiers waar opvolgt. Nu is overleg en communicatie tussen de verschillende Europese experten van de verschillende departementen en niveaus nog vaak een zaak van informele netwerken en persoonlijke contacten. In de toekomst moet het mogelijk zijn om het Vlaamse netwerk van Europese experten in één databank of organogram onder te brengen. Dit zal niet alleen interne voordelen hebben, maar dat zal ook de positie en de aanspreekbaarheid van Vlaanderen binnen Europa vergroten en zodoende de pro-activiteit verhogen. De komst van het decreet ‘Beter Bestuurlijk Beleid’ biedt in de creatie van eenduidige en eenvoudige structuren met voldoende aandacht voor Europese cellen enorme mogelijkheden. De vereenvoudiging van de departementstructuur en de invoering van de één-op-één relatie zal het mogelijk maken om per afzonderlijk beleidsdomein voldoende Europese expertise te voorzien in de organogrammen. Toch mag ook de coördinatie tussen de verschillende departementen niet verloren gaan. Door de afschaffing van de matrixstructuur kan er vrij snel een individuele mentaliteit ontstaan, wat het overleg tussen beleidsdomeinen in het kader van Europese dossiers niet ten goede zal komen. Er is voldoende aandacht voor de Europese Unie en de coördinatie van het Vlaamse standpunt binnen de nieuwe organisatiestructuur Buitenlands Beleid en Internationale Samenwerking, maar er moet uitdrukkelijk voldoende aandacht besteed worden aan de verbindingen tussen dit verticale departement en de andere verticale departementen. Waar vroeger de Administratie Buitenlands Beleid in een coördinerend departement was ondergebracht, is dit immers nu niet langer het geval. Met de nieuwe departementen is het heel wat poverder gesteld. Volgens de recente informatie in verband met organogrammen en taakstellingen van de entiteiten, wordt nergens expliciet melding gemaakt van Europese cellen of taken. Hopelijk wordt er in de volgende stappen in de hervorming van de Vlaamse administratie toch nog voldoende aandacht geschonken aan het Europese aspect. Het werken met omzettingsdatabanken verloopt nog niet naar behoren. Ondanks de recente inspanningen die geleverd werden in de aanloop naar het voorzitterschap, het groeiende bewustzijn van het belang van de implementatieproblematiek en het in Belgische context relatief goede omzettingsrapport van Vlaanderen, blijven er problemen met de omzetting van Europese regelgeving. Een aantal recente maatregelen zoals het benoemen van een euro-coördinator op de Administratie Buitenlands Beleid, het opzetten en operationaliseren van een omzettingsdatabank door de Administratie Buitenlands Beleid en de maandelijkse vergaderingen met alle bestuursniveaus over de omzettingsproblematiek blijken niet altijd het verhoopte succes te hebben. De oorzaak daarvan moet niet gezocht worden in de initiatieven zelf, die op zich zeer waardevol en nuttig zijn, maar eerder in de concrete uitwerking ervan.2 Waar loopt het dan mis? Ten eerste gaan de initiatieven iets teveel uit van de goodwill en de nauwkeurigheid van de verschillende departementen. Zo is de eurocoördinator, die de omzetting moet opvolgen en problemen tijdig moet signaleren, voor het grootste deel afhankelijk van de informatie die hij zelf krijgt van de verschillende departementen. Wanneer deze hun gegevens om de één of andere reden niet doorgeven, wordt de taak van de euro-coördinator complexer en delicater. Ook de invoering van de database met alle omzettingsdossiers en hun gegevens (ingenomen standpunten, deadline, betrokken departementen, contactpersonen,…) lijkt in sommige opzichten problematisch, hoewel het initiatief op zich zeer veel mogelijkheden biedt in de bron-tot-monding logica. Het systeem van de databank met omzettingsdossiers vertoont nog een aantal kinderziektes, dat zeker opgelost dient te worden als men de maatregel geen stille dood wil laten sterven. Ten eerste is ook de databank afhankelijk van de invoering van de gegevens uit de verschillende departementen. Wanneer deze verzuimen om de gegevens up-to-date te houden, loopt het systeem vast. Een tweede probleem dat hiermee samenhangt, is de toegang tot de databank. Op dit moment hebben slechts een beperkt aantal ambtenaren toegang tot de databank en in vele gevallen is het zeer onduidelijk wie er nu wel en wie geen toegang heeft. Als men de werking van het systeem wil optimaliseren, zal de databank via een netwerk door iedereen te raadplegen moeten zijn. Het aanbrengen van wijzigingen en het updaten van de gegevens van de departementen zou men dan eventueel kunnen overlaten aan de Europese cellen van de departementen. Een derde probleem is de diversiteit van het aantal databanken en de geringe operationalisering van het systeem bij verschillende departementen en diensten zoals de Permanente Vertegenwoordiging. Sommige departementen beschikken reeds over een eigen gegevensbank met implementatiegegevens en geven dan ook aan om de algemene databank van de Administratie Buitenlands Beleid niet altijd even consequent te vervolledigen. Andere departementen zijn nog bezig met de ontwikkeling van een eigen systeem en de link naar de algemene databank, terwijl andere personen als de sectoriële attachés naar eigen zeggen wel weet te hebben van het bestaan van het systeem, maar er nog geen gebruik van maken. Deze diversiteit aan databanken, systemen en manieren van gebruiken moet dringend opgelost worden door de het ter beschikking stellen van een geheel ge-update versie van één algemene databank via het netwerk. 2 Bijkomend aspect is natuurlijk het feit dat er te weinig continuïteit is tussen de beleidsvoorbereidende en de implementatiefase. De vraag is natuurlijk welke databank er de standaard moet worden binnen Vlaanderen: de federale, de Vlaamse, of een koppeling tussen beide? Naast het Vlaamse niveau was ook het federale niveau immers het afgelopen jaar in de weer met de operationalisering van een omzettingsdatabank. In eerste instantie was het de bedoeling om de Vlaamse en de federale databank aan elkaar te linken, om dubbel werk en het verlies van kostbare informatie te voorkomen. Toch is er, voornamelijk op politiek niveau, nog onenigheid over het al dan niet aan elkaar koppelen van de twee systemen. Technisch gezien werd de ruimte voorzien en is de link dus perfect mogelijk. Waar het al wel mogelijk is voor mensen van de Administratie Buitenlands Beleid om de federale bestaande databank te consulteren, zijn er nog geen verdere stappen ondernomen. Omdat de Vlaamse en de federale databank zich momenteel beiden nog in een opstartstadium bevinden, komt er hopelijk in de nabije toekomst duidelijkheid in deze verwarrende situatie. Er is een gebrek aan systematische contacten tussen de Vlaamse ambtenaren en de ambtenaren uit de Europese instellingen. De Europeanisering van de Vlaamse Gemeenschap moet niet alleen op het intern-Vlaamse niveau bewerkstelligd worden, maar er moet eveneens getracht worden om vroeger op de hoogte te zijn van aankomende Europese initiatieven om zo de Vlaamse onderhandelingspositie te versterken. Goede contacten met Vlamingen binnen de Europese instellingen kunnen hier een belangrijke voorsprong betekenen. Toch blijkt uit het rapport dat er binnen de verschillende administraties weinig of geen ruimte is voor contacten met Vlamingen binnen de Europese instellingen. De respondenten geven aan dat ze weinig tot geen contacten onderhouden met personen uit Europese Commissie, Raad of Parlement. Als er contacten zijn met het Europese niveau spitsen zij zich toe op ambtenaren uit de Commissie en deze contacten worden grotendeels onderhouden door de Permanente Vertegenwoordiging en de Vlaamse attachés aldaar. Omdat contacten tussen de Vlaamse en de Europese ambtenaren voor een groot deel op een informele en persoonlijke manier gebeuren, is het moeilijk om deze contacten te bevorderen via het creëren van een formele structuur. Eerder moet een reflex worden ontwikkeld en bevorderd in de departementen die de drempelvrees voor het contacteren van Europese instellingen wegneemt. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren door het uitwisselen van contactgegevens en informele persoonlijke netwerken tussen naaste collega’s of door het ontwikkelen van een adresbestand van Vlamingen in het Europees Parlement of de Europese Commissie. Waar het bij het bevorderen van de contacten tussen ambtenaren in Vlaanderen en in Europa vooral gaat om het aankweken van een bepaalde mentaliteit en reflex, is dit zeker het geval bij het laatste, maar zeer belangrijke, zwakke punt in de Vlaamse Europeanisering. Er is een gebrek aan Europese kennis en bewustzijn op het administratieve maar vooral het politieke niveau. Dit blijkt onder meer uit de geringe betrokkenheid van het Vlaamse parlement in de Europese besluitvorming. Naast structuren en formele procedures, heeft Europeanisering ook te maken met kennis over de Europese politieke en bestuurlijke realiteit, Europees bewustzijn en de aanwezigheid van een Europese reflex. Het zijn juist deze moeilijk meetbare variabelen die een grote rol spelen in de Europeanisering van de administratie en de politieke wereld. Een eerste probleem is het gebrek aan Europese kennis en expertise in de vakdepartementen. In heel wat departementen is het zo dat er een aantal experten zijn die zich bezighouden met de Europese dossiers. Dit kleine groepje mensen wordt vaak overladen met werk, wat leidt tot achterstand en oppervlakkige behandeling van sommige dossiers. Het aanwerven van ambtenaren met een brede kennis van het Europese besluitvormingsproces is een eerste must. Toch kan van het aanwerven van Europese experten niet alle heil verwacht worden. Het is minstens even belangrijk dat alle technische experten binnen de vakdepartementen, die vaak Europese onderhandelingen moeten voeren of omzettingsdossiers behandelen, een brede kijk krijgen op de Europese realiteit. Vaak zijn de experten immers zeer goed op de hoogte van de technische gevoeligheden van een dossier, maar kunnen zij dit niet in een breder Europees perspectief plaatsen. In welke fase van de besluitvorming bevindt dit dossier zich? Welke onderhandelingsmogelijkheden heeft Vlaanderen nog? Welk soort regelgeving is dit? Welke verplichtingen hangen hier voor Vlaanderen aan vast? Welke actoren dienen er gecontacteerd te worden? Deze en nog veel meer vragen zouden ten allen tijde door de ambtenaren die zich met een Europees dossier bezighouden moeten kunnen beantwoord worden. De creatie van een omzettingsdatabank waar het gehele traject van een dossier wordt bijgehouden kan een eerste hulpmiddel zijn. Toch zijn ook meer fundamentele maatregelen als het aankweken van een Europese reflex en een verhoging van de Europese kennis noodzakelijk. Dit kan enkel worden bewerkstelligd door het aanbieden van Europese vorming op de werkvloer. Deze opleiding zouden niet enkel theoretisch van aard moeten zijn, maar de ambtenaren moeten ook praktische vaardigheden meekrijgen waarmee ze op het Europese forum aan de slag kunnen. Toch kunnen we al bij al stellen dat er binnen de administratie een groeiend Europees bewustzijn aanwezig is. Steeds meer ambtenaren worden betrokken in Europese dossiers, die een steeds belangrijkere plaats innemen in de Vlaamse beleidsdomeinen. Het grootste probleem bevindt zich dus niet bij de ambtenaren die dagdagelijks Europese dossiers behandelen en zeker niet bij de kern van Europese specialisten in de coördinerende organen, maar wel op de hoogste echelons van de departementen en vooral op het politieke niveau. Het is opmerkelijk dat de politieke elites zich, ondanks een pro-Europese consensus, weinig aandacht hebben voor de Europese bestuurslaag. Op een paar uitzonderingen na is ook hun kennis van de Europese besluitvorming en de Europese politieke realiteit vrij beperkt. Dit komt onder meer tot uiting in het doen van beleidsvoorstellen die later strijdig blijken te zijn met de Europese regelgeving of door het trachten te wijzigen, heronderhandelen of niet toepassen van Europese wetgeving3. 3 Enkele voorbeelden: het voorstel van het fluor-verbod, de problemen rond de nitraatrichtlijn en de afbakening van de kwetsbare gebieden. Ook de geringe betrokkenheid van de parlementen en de het Vlaamse parlement in het bijzonder bij de Europese besluitvorming op Vlaams niveau is een teken aan de wand. In de structuren is nergens ruimte voorzien, ook niet binnen de beleidsvoorbereiding, 4 om voorstellen en standpunten af te toetsen met de leden van het Vlaamse parlement. Nochtans zijn zij het die later de omgezette regelgeving moeten goedkeuren en de ministers controleren op hun Europese demarches. In de praktijk gebeurt dit echter zelden of nooit. Zowel de verschillende vakcommissies als de Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden houden zich afzijdig in het Europese besluitvormingsproces. Pogingen van ambtenaren om parlementsleden te briefen en te betrekken, worden hen meestal niet in dank afgenomen. Hoewel het probleem van de geringe Europeanisering van de politieke elites zeker niet onderschat mag worden, is het zeer moeilijk om pasklare oplossingen voor te stellen. De politieke cultuur zit immers zeer diep geworteld in tradities die moeilijk te wijzigen zijn. Toch kunnen een aantal eenvoudige structurele maatregelen een betere Europeanisering van politieke elites in de hand werken. Ten eerste moet ook aan politici en parlementsleden de mogelijkheid geboden worden om zich bij te scholen en hun Europese expertise te verhogen. We zien immers dat regelmatig contact met concrete Europese problemen en het opvolgen van de beleidscyclus, zoals dat vereist was in het kader van het voorzitterschap, wel degelijk positieve effecten op de Europeanisering heeft. Een andere concrete suggestie is de invoering van een ‘Europa effectrapportage’ waardoor interne politieke initiatieven, voorstellen en beslissingen verplicht getoetst moeten worden op hun compatibiliteit met de Europese politieke en juridische context. Dit zou alle actoren formeel verplichten het Europese gegeven in overweging te nemen en zodoende een Europese reflex aan te kweken. Ten derde zou ook het parlement in een vroegere fase in de besluitvorming en de onderhandelingen betrokken moeten worden, net zoals de stakeholders. Ook parlementsleden zouden dan al pro-actief kunnen wijzen op eventuele problemen of belangen in de Vlaamse context, wat de latere omzetting enkel ten goede kan komen. Hiertoe zou de procedure voor de parlementaire betrokkenheid vereenvoudigd moeten worden, door een aantal stappen over te slaan en meer directe contacten5 tussen de bevoegde administraties en de parlementaire commissies mogelijk te maken. Ook voor de Commissie Buitenlandse en Europese Aangelegenheden zou dan een actievere rol moeten weggelegd worden, misschien als forum voor wederzijdse informatie-uitwisseling tussen ambtenaren en politici. 4 Nochtans bestaat er een officiële procedure die het Vlaams parlement op de hoogte brengt van voorstellen van de Commissie. 5 Momenteel verlopen deze contacten nog via de PV, de minister voor Buitenlandse Aangelegenheden en de voorzitter van het parlement naar de bevoegde commissies.