Hoofdstuk 9 M&O JUNI 2016 H3 Wat gaan we doen? - Hoofdstuk 9 M&O - Introductievragen - Uitleg / aantekeningen - Sommen maken Intro vraag: Wat voor kosten heb je als je een eigen restaurant gaat openen? Denk samen met je buurman/ buurvrouw na. Beschrijf alleen de kostensoorten, niet de bedragen. Onderscheid Welke verschil zit er tussen de kosten links en de kosten rechts? Waarom zullen de loonkosten/personeelskosten in het midden staan? Soorten kosten: TCK en TVK TOTALE CONSTANTE KOSTEN TOTALE VARIABELE KOSTEN De TCK veranderen niet als je meer of minder producten ga maken. De TVK veranderen wel als je meer of minder producten ga maken. Als je 0 producten produceert heb je bijv. de huurkosten, abonnementen of verzekeringen wel nog te betalen, en als je 100.000 producten produceert heb je ze natuurlijk ook! Als je niets bakt, hoef je ook niets in te kopen. Bak je een heleboel, dan moet je ook veel inkopen. 0 producten € 1.000,- 100.000 producten € 1.000,- 0 producten €0 100.000 producten € 100.000* * (als de kosten € 1,- p/product zijn) Soorten kosten: CK en VK CONSTANTE KOSTEN PER PRODUCT VARIABELE KOSTEN PER PRODUCT De TCK veranderen niet als je meer of minder producten ga maken. De TVK veranderen wel als je meer of minder producten ga maken, maar de variabele kosten per product = VK die veranderen niet. Maar als je de kosten over het aantal gemaakte producten verdeelt = CK (per product), dan wordt het naarmate het aantal toe neemt, steeds kleiner. Dus GCK verandert wel. Dus GVK verandert niet. Stel, ik bak een cake. Ik heb 2 eieren nodig = 2 x 10 ct. TCK = 100,- Stel, ik bak 2 cakes. Ik heb 4 eieren nodig = 4 x 10 ct. 1 stuks maken 100,- / 1 = 100,- aan CK. 2 stuks maken 100,- / 2 = 50,- aan CK. 10 stuks maken 100,- / 10 = 10,- aan CK. De prijs per stuk blijft 10 ct. (= VK) De totale constante kosten zijn: € 20.000 UITLEG / De variabele kosten per product zijn: € 1,50 AANTEKENING Producten 1 10 100 1.000 10.000 Totale constante Constante Totale variabele kosten kosten per kosten (TCK) product (GCK) (TVK) € 20.000 / 1 = € 20.000 € 20.000 € 20.000/10 = € 20.000 € 2.000 € 20.000/100 = € 20.000 € 200 € 20.000 € 20.000/1.000 = € 20 € 20.000 €20.000/10.000= €2 Totale Constante Variabele kosten kosten (TCK): Veranderen niet als per product de productie (GVK) veranderd. Ofwel het totaal bedrag is overal hetzelfde! Constante kosten (GCK): Het totaal bedrag is hetzelfde, maar is dat dan ook hetzelfde per product? Nee! De totale constante kosten zijn: € 20.000 UITLEG / De variabele kosten per product zijn: € 1,50 AANTEKENING Producten 1 10 100 1.000 10.000 Totale constante kosten (TCK) € 20.000 € 20.000 € 20.000 Constante kosten per product (GCK) Totale variabele kosten (TVK) Variabele kosten per product (GVK) € 20.000 / 1 = € 20.000 € 20.000/10 = € 2.000 € 20.000/100 = € 200 € 1,50 * 1 = € 1,50 € 1,50 € 1,50 * 10 = € 15,00 € 1,50 € 1,50 * 100 = € 150,00 € 1,50 € 20.000 € 20.000/1.000 = € 20 € 1,50 * 1.000 = € 1.500,00 € 1,50 € 20.000 €20.000/10.000= €2 € 1,50 * 10.000 = € 15.000,00 € 1,50 Variabele kosten per product (VK): Veranderen niet als de productie veranderd. Ofwel het totaal bedrag is overal hetzelfde! Totale Variabele kosten (TVK): Het bedrage per product is hetzelfde, maar is dat dan ook voor het totaalbedrag het geval? Nee! Constante kosten De TCK (totale constante kosten) blijven gelijk als ik meer ga maken. De GCK (constante kosten per product) dalen als je meer gaat maken! Voorbeelden CK: Rente Huur Loon voor vast personeel Verzekeringen Abonnementen (internet, telefoon..) Variabele kosten De TVK (totale variabele kosten) veranderen als je meer gaat maken. De GVK (variabele kosten per eenheid) blijven gelijk als je meer gaat maken. Weet je wat het betekent? o Totale constante kosten (TCK) o Constante kosten per product (GCK) o Totale variabele kosten (TVK) o Variabele kosten per product (GVK) Welke bedragen zijn altijd hetzelfde? Welke bedragen zijn altijd anders? Totale constante kosten (TCK) Variabele kosten per product (GVK) Constante kosten per product (GCK) Totale variabele kosten (TVK) LET OP! Als er gesproken wordt over de VK en de CK, dan gaat het over de TVK en de TCK. Wordt er gesproken over de VK per product, dan gaat het over de GVK. Wordt er gesproken over de CK per product, dan gaat het over de GCK. Ga na wat het juiste antwoord is. Schrijf: productie = TCK … Als de productie stijgt, dan zullen de totale constante kosten dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de constante kosten per product dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de totale variabele kosten dalen/stijgen/gelijk blijven. Als de productie stijgt, dan zullen de variabele kosten per product dalen/stijgen/gelijk blijven. BELANGRIJKE FORMULES! Totale Kosten = Totale constante kosten (TCK) + totale variabele kosten (TVK) OF! Totale Kosten = Totale constante kosten (TCK) + (variabele kosten per product (VK) * Q) Kostprijs (GTK) = constante kosten per product (CK) + variabele kosten per product (VK) Kostprijs (GTK) = constante kosten per product (CK) + variabele kosten per product (VK) Als je een zo hoog mogelijke winst wil halen, moet die kostprijs dan hoog of laag zijn? Geldt dit ook voor bedrijven die NIET als doel hebben om winst te halen? ◦ Ja, zij hebben een bepaald budget waarmee ze werken. Ook voor hun is het van belang om de kosten zo laag mogelijk te houden, zodat ze binnen het budget kunnen blijven werken. DOEN: Imke maakt een speciale mascara met haar bedrijf. Voor het jaar 2011 zijn de volgende gegevens bekend: Productie = 3.000 stuks Totale constante kosten (TCK) = € 40.000 Totale variabele kosten (TVK) = € 30.000 Verder is de volgende informatie van belang: KOSTPRIJS (GTK) = constante kosten per product (CK) + variabele kosten per product (VK) A. Bereken de kostprijs voor het jaar 2011. B. Stel dat in het jaar 2012 Imke 6.000 mascara’s kan verkopen, we gaan er vanuit dat de totale constante kosten en de variabele kosten per product ongewijzigd blijven. Bereken de kostprijs voor het jaar 2012. Antwoord A Welke informatie weten we? ◦ Productie = 3.000 stuks ◦ Totale constante kosten = € 40.000 ◦ Totale variabele kosten = € 30.000 Gevraagd wordt de kostprijs voor 2011, die kunnen we uitrekenen door: ◦ Variabele kosten per product + constante kosten per product ◦ Dus: ◦ Wat zijn de variabele kosten per product? VK ◦ Wat zijn de constante kosten per product? CK Antwoord A Welke informatie weten we? ◦ Productie = 3.000 stuks ◦ Totale constante kosten = € 40.000 ◦ Totale variabele kosten = € 30.000 ◦ Wat zijn de variabele kosten per product? ◦ Totaal bij 3.000 producten is € 30.000 Per product is dat: € 30.000 / 3.000 = € 10 ◦ Wat zijn de constante kosten per product? ◦ Totaal bij 3.000 producten is € 40.000 Per product is dat: € 40.000 / 3.000 = € 13,33 ◦ Wat is dan de kostprijs? ◦ € 10 + € 13,33 = € 23,33 Antwoord B Welke informatie weten we? ◦ Productie = 6.000 stuks ◦ Totale constante kosten = € 40.000 ◦ Variabele kosten per product = € 10 ◦ ◦ ◦ ◦ Wat zijn de variabele kosten per product? Deze blijven gelijk, dus zijn nog steeds € 10 Wat zijn de constante kosten per product? Totaal bij 6.000 producten is € 40.000 Per product is dat: € 40.000 / 6.000 = € 6,67 ◦ Wat is dan de kostprijs? ◦ € 10 + € 6,67 = € 16,67 Het boek M&O hoofdstuk 9, opgave 1-2 Let op! Het boek (hst 9 M&O) gebruikt bepaalde begrippen, waarbij het volgende wordt bedoeld: Constante/variabele kosten Constante/variabele kosten per …. Hierbij gaat het om de TOTALE kosten Hierbij gaat het om de kosten per product. Noteer dit in je schrift, voordat je het huiswerk gaat maken. Les 2 Huiswerk was: klassikale opdracht + opg. 1 en 2 van M&O boekje Heb je het hw niet gemaakt? Kom dit aan het begin van de les z.s.m. aangeven! Wat gaan we doen? Herhaling, weten we het nog? Nakijken Opg maken m.b.v. oefenblad Constante kosten De (totale) constante kosten blijven gelijk / dalen als er meer geproduceerd wordt. De constante kosten per product stijgen / dalen als je meer gaat maken! ◦ Je kan de kosten over meer producten (ver)delen. Voorbeeld constante kosten: ◦ ◦ ◦ ◦ ◦ Rente Huur Loon Verzekering Internet, telefoon abonnement Variabele kosten De (totale) variabel kosten veranderen als je meer gaat maken. ◦ Hoe meer taarten dat je bakt, hoe meer ingrediënten je moet kopen. Dus het totaalbedrag stijgt. De variabele kosten per eenheid (= per stuk) blijven gelijk als je meer gaat maken. ◦ De kosten die je maakt voor één taart blijven gelijk. Antwoorden boekje M&O Opgave 1 A. Constante kosten variëren binnen een bepaalde productiegrens niet met de productie. (Totale constante kosten blijven gelijk, zie oefenopgave 1a) B. Variabele kosten zijn afhankelijk van de productie. (Totale variabele kosten veranderen met de productie mee, zie oefenopgave 1a) C. Als de productie toeneemt, nemen de constante kosten per product af. D. Als de productie toeneemt, blijven de variabele kosten per product gelijk. Opgave 2 A. Verzekeringspremie, Wegenbelasting, Onderhoud (standaard tarief voor APK) B. Constante kosten per km = € 6.000 / 30.000 km = € 0,20 per km C. Totale constante kosten blijven € 6.000 Constante kosten per km = € 6.000 / 40.000 km = € 0,15 per km. D. Brandstof (benzine, diesel, gas) E. Variabele kosten per km = € 2.100 / 30.000 km = € 0,07 per km F. Totale variabele kosten bij 40.000 km = € 0,07 x 40.000 km = € 2.800 De variabele kosten per km blijven € 0,07 Opmerking: de totale kosten per km bij 30.000 km zijn dus: € 0,20 + € 0,07 = € 0,27 Antwoorden Kosten Totale kosten Variabele kosten Constante kosten 0 Q De ijscoman Totale Kosten (TK) Totale Constante Kosten (TCK) Totale Variabele Kosten (TVK) hypotheek ingrediënten GCK * Q GVK * Q Oefenblad maken Samen maken we oefenopgave 1. Klaar? Probeer zelf vraag 3 uit het M&O boekje te maken. Heb je die al af? Maak dan oefenopgave 2. Opgave 3 M&O boekje A. Spijkers, hout enz. B. Huur van de fabriek, vaste personeel in dienst C. Totale variabele kosten (TVK): € 46.000 Dit moet verdeeld worden over 200 stuks. Variabele kosten per boekenkast (VK) = € 46.000 / 200 stuks = € 230 per stuk. D. TK (Totale Kosten) p/boekenkast = C. kosten p/boekenkast + V. kosten p/boekenkast . Ook wel: TK = CK + VK TCK = € 90.000, dus CK = € 90.000 / 200 stuks = € 450 per stuk TK = € 450 + € 230 = € 680 per stuk E. Totale variabele kosten bij 300 stuks = € 230 x 300 stuks = € 69.000 F. Totale kosten per boekenkast bij 300 stuks: Constante kosten per boekenkast = € 90.000 / 300 stuks = € 300 Totale kosten per boekenkast = € 300 + € 230 = € 530 per stuk G. Bij een hogere productie kunnen de totale constante kosten over meer boekenkasten worden verdeeld, waardoor de constante kosten per boekenkast dalen. Hierdoor dalen ook de totale kosten per kast. (Zie het als een zak snoepjes: met hoe meer mensen je de zak moet delen, hoe minder snoepjes elke persoon krijgt.) Opgave 4 M&O boekje antwoorden A. Totale telefoonkosten per minuut = € 195,50 / 850 minuten = € 0,23 B. Totale nota: abonnement (Vast) + gesprekskosten (Variabel). Ze willen hier het gespreksdeel weten! Gesprekskosten per minuut = (€ 195,50 - € 42,50) / 850 minuten = € 0,18 C. 850 minuten x 0,80 = Variabele telefoonkosten = 680 minuten x 0,18 = Constante telefoonkosten = Totale telefoonkosten = 680 minuten € 42,50 + € 164,90 € 122,40 D. De totale telefoonkosten per minuut zijn nu hoger, omdat de constante kosten (abonnementsgeld) nu over minder belminuten wordt verdeeld. €164,90 / 680 = € 0,24) Opgave 5 M&O boekje antwoorden A. Totale variabele kosten = tot. kosten – const. Kosten € 488.000 - € 340.000 = € 148.000 Variabele kosten per stuk = € 148.000 / 4000 stuks = € 37,B. Totale variabele kosten = € 37 x 4.800 stuks = € 177.600 Totale constante kosten = € 340.000 + Totale kosten = € 517.600 Opgave 6 M&O boekje antwoorden A. 1 op 15 betekent: met 1 liter benzine kun je 15 km rijden. Variabele kosten per km = € 1,05 / 15 km = € 0,07 per km B. Totale variabele kosten = € 0,07 x 12.000 km = € 840 Totale constante kosten = € 150 x 12 maanden = € 1.800 + Totale kosten per jaar = C. Totale autokosten per km = € 2.640 / 12.000 km = € 0,22 per km D. (15.000 km – 12.000 km) x € 0,07 = € 210 € 2.640 E. Totale variabele kosten = € 0,07 x 15.000 km Totale constante kosten = € 150 x 12 maanden Totale autokosten bij 15.000 km = = = € 1.050 € 1.800 + € 2.850 Kosten per km = € 2.850 / 15.000 km = € 0,19 per km Buurjongen zal per week meerijden = 3 dagen x 46 km= 138 km p/w De kosten die Marianne de buurjongen in rekening moet brengen bedragen: € 0,19 x 138 km x 0,5 = € 13,11 per week Van totaal naar gemiddeld Als je 5 cijfers hebt staan en je wilt het gemiddelde uitrekenen, heb je geleerd deze 5 cijfers op te tellen en het totaal te delen door 5. Bij economie is het totaal vaak al bekend en wilt men het gemiddelde weten. Dan delen we het totaal door de productie, ofwel door Q. DUS: TK: Totale kosten TCK: Totale constante kosten TVK: Totale variabele kosten GTK: gemiddelde totale kosten (totale kosten per product) GCK: gemiddelde constante kosten (constante kosten per product) GVK: gemiddelde variabele kosten (variabele kosten per product) Oefenopgave 4 Je totale constante zijn overal hetzelfde. Je totale variabele kosten = Variabele kosten p/product * aantal producten Je totale kosten is de optelsom van constant en variabel Oefenopgave 4 Je constante kosten per product: TCK / Q Je variabele kosten per product = TVK / Q Je totale kosten per product: TK / Q Oefenopgave 5A Oefenopgave 5B De variabele kosten per product zijn € 4. Bij 30.000 stuks -> € 120.000 variabele kosten Totale kosten waren: € 150.000 Constante kosten: € 150.000 – 120.000 = € 30.000 Bij 40.000 stuks -> € 160.000 variabele kosten Totale kosten waren: € 190.000 Constante kosten: € 190.000 – 160.000 = € 30.000