JAARCONGRES DE INTELLIGENTE OVERHEID Dit congres werd mede mogelijk gemaakt door: VOORWOORD Dr.ir. Johan van Wamelen, directeur Center for Public Innovation Ongeveer 15 jaar geleden deed het internet bij de overheid zijn intrede. Inmiddels is het nauwelijks nog weg te denken bij de dagelijkse werkzaamheden. Daarbij biedt het oplossingen om dienstverlening te verbeteren, toezicht te verscherpen en handhaving beter in te richten. Het gebruik van internet is echter ook aanleiding voor nieuwe vragen ten aanzien van bijvoorbeeld de relatie tussen burger en overheid. Het Center for Public Innovation (CPI) heeft bij de oprichting de ambitie uitgesproken om meer inzicht te ontwikkelen in deze dubbele betekenis van het internet. Tijdens het eerste jaarcongres van het CPI in 2004 is deze dubbele betekenis van het internet aan de orde gesteld. Daarbij bleek dat deze zienswijze werd herkend. Uitgesproken werd dat in de komende jaren kans moet worden gezien om bestuurlijke vernieuwing en technologische innovatie meer hand in hand op te gaan pakken. Op deze wijze zou het mogelijk moeten zijn om een dubbele innovatieslag te slaan. In 2005 hebben we vervolgens stil gestaan bij deze dubbele relatie bezien vanuit de optiek van het bestuur. Gesproken is over een ‘ontzaglijk bestuur’ dat zowel ontzag inboezemt als weerzin kan opwekken. Daarbij werd de conclusie getrokken dat het bestuur het haast nooit goed doet. Stijlelementen uit de romantiek zouden daarbij het dagelijkse werk van een gemiddelde bestuurder enigszins draagbaar kunnen maken Het jaar daarop is nogmaals naar die dubbele relatie gekeken, maar dan vanuit het perspectief van de burger. Daarbij werd de vraag gesteld of de burger wel (altijd) wil kiezen of juist wil leunen op een goed werkende overheid. Het werd duidelijk dat hier niet een eenduidig antwoord op te geven is. Wel was duidelijk dat voor belangrijke vragen de burger behoefte heeft aan een overheid die duidelijke richtlijnen stelt en uitspraken doet. 3 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION VOORWOORD Op het vierde jaarcongres in 2007 hebben we het kennisontwikkelingsprogramma “Second Society, over vernieuwing in de staat, de stad en de straat” gepresenteerd. In dit programma is een kader opgenomen voor het oplossen van talloze vragen die moeten worden beantwoord om deze dubbele betekenis beter te kunnen begrijpen. Daarbij is duidelijk gesteld dat we deze vragen samen met publieke organisaties willen stellen en beantwoorden. In het afgelopen jaar is duidelijk geworden dat met in ieder geval zes overheidsorganisaties in de komende jaren verder zal worden gewerkt. Daarbij is de aandacht gericht op vraagstukken op het gebied van handhaving, beleidsontwikkeling en bedrijfsvoering. Deze vragen zijn aan de orde mede als gevolg van het succesvol verbeteren van de dienstverlening. Deze vragen zijn ook breed binnen de overheid aan de orde en zichtbaar in projecten gericht op de overheid van de toekomst, de ambtenaar 2.0 en de Rijkswerkplek. Tijdens dit eerste lustrum congres staan we stil bij de toekomstige overheid en leggen we de vraag voor of een toekomstige overheid niet vooral een intelligente overheid moet zijn. Dus niet altijd slank en fit, maar mogelijk een beetje traag en iets te fors. In eerste instantie lijkt dit een aantrekkelijk perspectief. Een overheid die op basis van een goede informatiepositie de juiste diensten levert, in staat is om goed te handhaven en een efficiënte bedrijfsvoering voert. Maar is intelligentie op elk beleidsterrein wel nodig? Is het bieden van ruimte voor individuele ontplooiing niet belangrijker? Heeft de overheid niet de behoefte aan andere vormen van intelligentie? Moet een overheid vooral in staat zijn om burgers te begrijpen en dus in eerste instantie sociaal intelligent zijn? Kan een overheid intelligent zijn of is een overheid alleen intelligent als een overheid beschikt over intelligente medewerkers? Deze vragen staan dit jaar centraal. 4 INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 3 MENINGSPEILING 7 DE INTELLIGENTE OVERHEID De overheid bestaat niet Intelligent zijn is geen hoofdtaak Overheid van de toekomst Overheid en zijn kennisinfrastructuur Reacties en vragen uit de zaal INTELLIGENTIE IN DE PRAKTIJK Michiel Leenaars, Internet Society Reinder Rustema, www.petities.nl Davied van Berlo, ministerie van LNV, Ambtenaar 2.0. Jurrian Meeter, ministerie van Economische Zaken Rebecca Moody, promovendus Center for Public Innovation Bibi van den Berg, promovendus Center for Public Innovation SECOND SOCIETY: EEN DENKKADER Onderzoeksprogramma Second Society ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN Discussieronde 1: Cocreatie en coproductie Discussieronde 2: Vertrouwen, identiteit en intelligent gegevensgebruik 13 13 14 14 15 16 17 17 19 20 21 22 23 25 28 29 30 33 MENINGSPEILING 37 DE KUNSTMATIG INTELLIGENTE OVERHEID 39 Intelligentie Bestuurlijke intelligentie Een optocht van misverstanden en fouten Kunstmatige intelligentie Van kunstmatig intelligente overheden naar kunstmatig intelligente burgers CENTER FOR PUBLIC INNOVATION Brug tussen wetenschap en praktijk Innovatie in tweevoud Public innovation als Academie en Atelier Contactinformatie 39 40 41 42 43 45 45 45 46 46 5 MENINGSPEILING Voordat met de eerste spreker het inhoudelijke programma van start gaat, wordt eerst een aantal vragen en stellingen voorgelegd aan de aanwezigen in de zaal. Door middel van een stemkastje kan iedereen per vraag of stelling eenmaal een stem uitbrengen. Om een beeld te krijgen van de gemiddelde leeftijd van alle aanwezigen wordt gevraagd aan te geven in welke leeftijdscategorie men valt. Resultaten vraag 1 7 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION MENINGSPEILING Van alle aanwezigen blijkt ongeveer 10% jonger dan 30 jaar. Ruim 20% procent valt in de leeftijdscategorie tussen de 30 en 40 jaar en een gelijk deel bevindt zich in de categorie tot 50 jaar. Bijna de helft van de aanwezigen is 50 jaar of ouder. De tweede vraag gaat over de wijze waarop men gebruik maakt van het internet. De antwoorden die gegeven zijn op deze vraag zijn hieronder aangegeven per leeftijdscategorie. Resultaten vraag 2 In de leeftijdscategorie tot 30 jaar heeft de helft een eigen website of weblog, en is bijna 40% te vinden op profiel- of vriendenwebsites. Een minderheid gebruikt het internet alleen voor online aankopen. In de tussencategorieën (tussen 30 en 40 jaar en tussen 40 en 50 jaar) heeft een aanzienlijk deel een profiel op websites als LinkedIn of Hyves. 37% van de categorie tussen 30 en 40 jaar, heeft een eigen website of blog. Online aanlopen doet 18% in de leeftijd tussen 30 tot 40 jaar, en 25% in de leeftijd tussen 40 tot 50. Slechts een klein percentage van de aanwezigen maakt alleen gebruik van het internet om email te versturen of te lezen. Zij vallen allen in de leeftijdscategorie 50 jaar of ouder. Uit deze zelfde groep maakt bijna de helft ook gebruik van het internet om bepaalde aankopen te doen. Daarnaast wordt binnen deze groep gebruik gemaakt van profielsites en heeft men soms een eigen website, dit is respectievelijk 26% en 20%. 8 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION MENINGSPEILING Na de twee korte ‘oefenvragen’ wordt vervolgens een aantal stellingen voorgelegd. De resultaten zijn hieronder per stelling weergegeven. Hierbij is aangegeven welke antwoorden gegeven zijn vanuit de verschillende leeftijdscategorieën. Onder de resultaten staat een korte toelichting. De eerste stelling luidde: “Een toekomstige overheid is een intelligente overheid.” Resultaten stelling 1 In de leeftijd tot 30 jaar was er de meeste steun voor het eerste en tweede antwoord (beiden 37,5%). Een overheid van de toekomst is volgens deze aanwezigen inderdaad een intelligente overheid die over voldoende informatie moet beschikken maar hierbij ook grenzen heeft. 25% uit deze leeftijdsgroep was het niet met de stelling eens. In de categorie tussen 30 en 40 is de mening dat er vooral óók aandacht moet zijn voor het ontwikkelen van sociale intelligentie (ruim 46%). Een derde van deze groep was van mening dat intelligentie vooral gevormd wordt door intelligente medewerkers (33%). De meningen binnen de groep tussen 40 en 50 jaar waren redelijk gelijk verdeeld over de vier mogelijke antwoorden. 25% steunde het eerste antwoord, 20% het tweede en respectievelijk 25% en 31% antwoord drie en vier. Min of meer hetzelfde valt te zeggen bij de groep van 50 jaar en ouder, hoewel een kleine meerderheid vond dat vooral aandacht moet zijn voor het ontwikkelen van sociale intelligentie. 9 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION MENINGSPEILING Met de tweede stelling werd gevraagd of een intelligente overheid beschikt over alle gegevens van burgers en bedrijven. Resultaten stelling 2 Onder de aanwezigen tot 30 jaar waren de meningen verdeeld. De helft bevestigde de stelling, met ‘ja’, waarbij een meerderheid van deze groep aangaf dat deze informatie zich dan wel moet beperken tot verwijsgegevens. De overige 50% van deze groep was tegen de stelling met het oog op onjuiste beeldvorming en privacyaspecten. De meningen in de tussencategorieën (30 tot 50 jaar) waren redelijk uniform verdeeld over de antwoordmogelijkheden. Een kleine meerderheid (in beide leeftijdsgroepen ruim 30%) was het niet eens met de stelling en van mening dat het schieten met een kanon op een mug is. 35% van de aanwezigen van 50 jaar en ouder deelde deze laatste mening. Verder steunde 30% uit deze groep de stelling wel, maar – net als de helft van de categorie tot 30 jaar - vond men dat het zich wel moest beperken tot verwijsgegeven. 10 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION MENINGSPEILING De laatste stelling die werd voorgelegd luidde: “Een intelligente overheid vraagt om nieuwe vormen van samenwerking.” Resultaten stelling 3 Het overgrote deel van de aanwezigen was het eens met de stelling dat in ieder geval nieuwe vormen van samenwerking gewenst zijn. Een kleine meerderheid steunde stelling vanuit de gedachte dat burgers en bedrijven ook al op nieuwe wijzen met elkaar werken. De overige aanwezigen die de stelling steunden waren van mening dat technologie kansen biedt die er eerst niet waren en nu benut kunnen worden. In de groep tot 30 jaar vond 25% dat meer samenwerking tot meer polderen zou leiden. De overheid zou juist zelf het roer opnieuw ter hand moeten nemen. 13% uit de leeftijd tussen 30 en 40 vond dit eveneens. 11 DE INTELLIGENTE OVERHEID Prof.mr. Roel Bekker, secretaris-generaal voor het programma Vernieuwing van de Rijksdienst Roel Bekker opent het lustrumcongres van het CPI met felicitaties aan de organisatie, maar ook met een paar bedenkingen die hij heeft bij het congresthema ‘De intelligente overheid’. Hij vraagt zich af wie tégen een intelligente overheid kan zijn? Een andere bedenking betreft de kritiek dat de overheid de afgelopen jaren teveel kennis zou hebben verloren door het vertrek van oudere ambtenaren. Dit is zijns inziens een nostalgische kijk op de overheid. In zijn bijdrage wil hij zich op drie wezenlijke punten wat betreft intelligentie en de overheid richten. De eerst is dat de overheid niet bestaat. Een tweede kanttekening is dat intelligent zijn niet de hoofdtaak van de overheid is. De maatschappij zit hierop niet te wachten. De derde kanttekening heeft betrekking op de overheid van de toekomst. DE OVERHEID BESTAAT NIET Het begrip ‘overheid’ wordt volgens Bekker regelmatig onzorgvuldig gebruikt. Hierdoor zijn algemene uitspraken over de overheid van weinig waarde. Een voorbeeld is de stelling dat mensen geen vertrouwen in de overheid hebben. Hierbij is echter niet doorgevraagd wat precies onder vertrouwen en wat onder de overheid wordt verstaan. De uitspraak over het geringe vertrouwen kan dan ook haaks staan op onderzoeken waarin wel is doorgevraagd. Een voorbeeld uit zijn tijd bij het ministerie van VWS is dat mensen ook huisartsen als onderdeel van de overheid zien en vanuit deze kijk een negatief oordeel vellen. Dit klopt niet. Daarbij vindt Roel Bekker het opmerkelijk dat mensen wel positief oordelen over hun eigen huisarts. 13 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION DE INTELLIGENTE OVERHEID Een andere onzorgvuldige weergave van de overheid is door te stellen dat de overheid een bedrijf is. Dit gebeurt bijvoorbeeld op bijeenkomsten van VNO-NCW. Als op deze weergave van de overheid wordt doorgevraagd dan wordt er een ander verhaal verteld. Voor Bekker is de overheid een heterogeen systeem met vele taken. Hierbij werken bij sommige onderdelen intelligente mensen en bij sommige onderdelen niet. Daarbij lijkt het hem raadzaam om niet verder in te gaan op de vraag wie de intelligente medewerkers zijn (en wie niet). INTELLIGENT ZIJN IS GEEN HOOFDTAAK Een illustratie van het belang van intelligentie lijkt de keuze van Obama te zijn om zeer intelligente mensen in zijn regering aan te stellen. Zo heeft hij mensen aangetrokken die op twee universiteiten hebben gestudeerd en cum laude zijn gepromoveerd. Een columnist van de Washington Post stelt in de ogen van Roel Bekker terecht dat door het aanstellen van deze mensen er weinig ruimte is voor common sense’-oplossingen. Deze mensen zullen de meest ingenieuze oplossingen willen bedenken en niet kiezen voor een minder briljante oplossing die eerder is te realiseren. Roel Bekker OVERHEID VAN DE TOEKOMST De derde en laatste kanttekening betreft de overheid van de toekomst. De aandacht richten op de toekomst vindt Roel Bekker niet de juiste manier, omdat de toekomst niet is te voorspellen. Hij verwijst naar een WRR rapport uit 1977, waarin een voorspelling wordt gedaan over de situatie in Nederland over 25 jaar. Hierin staat dat er in Nederland veel meer auto’s zullen rijden en dat de overheid in 2002 niet zal zijn veranderd. Het standpunt van Roel Bekker is dat een overheid voorbereid moet zijn op de toekomst. De huidige kredietcrisis illustreert dat voorspellen weinig zinvol is en voorbereid-zijn cruciaal is. Bekkers conclusie is dat de aandacht zich niet moet richten op de intelligente overheid. Hij is van mening dat het accent moet liggen op de hoofdtaak van de overheid: het goed besturen van het land. Daarvoor is niet per se een intelligente overheid nodig, maar wel kennis en informatie. 14 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION DE INTELLIGENTE OVERHEID OVERHEID EN ZIJN KENNISINFRASTRUCTUUR Roel Bekker stelt dat de overheid niet alle informatie en kennis nodig heeft. Zijn analyse is dat er momenteel eerder teveel dan te weinig informatie is. Dit hangt samen met het huidige uitgebreide stelsel van adviesraden, dat de Nederlandse overheid 500 miljoen euro kost. Dit bedrag is exclusief de kosten voor strategische planbureaus, externe inhuur en adviesbureaus. Roel Bekker vindt dat buitengewoon veel geld, en alle reden om kritisch naar het huidige stelsel te kijken. Dit gebeurt dan ook bijvoorbeeld door de Tweede Kamer. Het vertrekpunt behoort te zijn het gebruik van de kennis. Dit betekent dat een bestuurder niet superslim moet zijn. Voor een goede bestuurder geldt dat hij toegang tot de informatie moet hebben. De huidige situatie is dat over sommige onderwerpen teveel informatie en kennis is en over andere onderwerpen te weinig. Roel Bekker betoogt dat is een goede kennisinfrastructuur nodig is. Het huidige adviesstelsel voldoet niet. Het lijkt geen resultaat te zijn van een ontwerp. Om het wezenlijke verschil tussen het ontstaan van het stelsel versus het ontwerp ervan te beschrijven gebruik hij als beeldspraak het verschil tussen een duinenlandschap en een dijkstelsel die beide goed werken als het gaat om de bescherming tegen het water. Het huidige stelsel lijkt meer op een duinlandschap dan op een dijkenstelsel. Zo hebben alle ministeries hun eigen kennisinstituten. Bij de inventarisatie van deze instituten, blijken er steeds weer nieuwe instituten te zijn die aan de (al lange) lijst zijn toe te voegen. Er zijn zeer bekende instituten zoals het RIVM, maar ook onbekende instituten. De tweede categorie bestaat uit zelfstandige bestuursorganen die kennis en informatie verzamelen zoals ZonMW, TNO, en de Nederlandsche Bank. De derde categorie is aan de overheid gelieerde instituten zoals universiteiten. Dit is een aparte categorie omdat Nederland geen particuliere universiteiten kent. De op een na laatste categorie is de zogenoemde ‘preferred suppliers’ zoals NIVEL en Prismant, twee onderzoeksinstituten op het terrein van de gezondheidszorg. De laatste categorie bestaat uit private denktanks. De retorische vraag die Roel Bekker stelt, is of door de werkzaamheden van deze instituten de overheid ook 500 miljoen wijzer is geworden? Een van de problemen is volgens hem dat de adviezen niet altijd aansluiten bij de vraag. Het huidige stelsel lijkt te aanbodgericht. Daarbij komt dat het huidige stelsel - tegen de wens van het kabinet - de verkokering van de overheid eerder versterkt door de sectorale indeling. Daarom is het streven om een nieuw stelsel in te richten dat slechts een beperkt aantal clusters omvat. Voor de herinrichting van het stelsel of infrastructuur zijn er vijf eisen: 1. Evidence-based policy. Het uitgangspunt moet zijn dat het beleid meer op kennis is 2. goede kennisinfrastructuur. Het streven is een dijkenstelsel op te zetten en geen gebaseerd; duinenlandschap. Geld is, zoals eerder gesteld niet zozeer de kwestie, maar de kwaliteit. Momenteel is de situatie te onevenwichtig; 3. versterking van de aanbodkant zeker ook de vraagkant. Op dit moment is de vraagarticulatie nog niet florissant omdat de kennis niet is ingebed in het beleid. Een 15 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION DE INTELLIGENTE OVERHEID betere inbedding moet worden gerealiseerd door kenniskamers en door kennis meer een plaats in de kern van de organisatie te geven. Hierbij zal ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de technologie biedt; 4. efficiency. Het streven is een sobere infrastructuur. Als van departementen wordt verwacht 5. tegengaan van verkokering. Dit geldt vooral voor het Haagse deel van de overheid. De dat ze minder uitgeven, dan moet dat ook gelden voor de kennisinfrastructuur; situatie bij de andere overheden lijkt beter te zijn. Bij de herinrichting zal het accent liggen op de rijksoverheid en de ongeveer tienduizend ambtenaren die in Den Haag werken. Eén van de doelen van de nieuwe kennisinfrastructuur is een goed bestuur. Een ander meer idealistisch doel is de wereld beter te maken met liefst nog betere mensen. REACTIES EN VRAGEN UIT DE ZAAL Paul de Goede van de Raad van het Openbaar Bestuur stelt dat één van de taken van adviesraden is om aan het departement het signaal te geven dat het eerst gewoon moet nadenken. En dat het zich meer moet richten op de common sense, in plaats van de waan van de dag. Roel Bekker plaatst hierbij een kleine kanttekening. Hij vindt dat adviesraden de overheid moeten prikkelen en niet de verkokerde departementen. Daarbij is het kabinetsstreven om een kennisinfrastructuur te realiseren die kleiner en flexibeler is. Een doel had kunnen zijn om alle adviesraden af te schaffen zoals in Zweden is gebeurd. Dit wil de regering niet. Bovendien wil zij ook geen ‘his masters voice’ raden. Roel Bekker realiseert zich dat in de huidige maar ook de toekomstige situatie het werk van raden niet makkelijk is. Als ze in hun adviezen stellen dat de minister gek is, dan is de liefde snel bekoeld. Als ze het tegenovergestelde advies geven door te stellen dat hij goed bezig is, dan werkt advisering ook niet. Victor Bekkers van het Center for Public Innovation wil de dijken en duinen metafoor verder doortrekken. Dijken staan daarbij volgens hem voor functioneel en ééndimensioneel, en duinen voor variëteit en bescherming van het eco-systeem. Als je nadenkt over kennis dan is volgens hem variëteit waardevol en mag je best een beetje royaal zijn. Het biedt de mogelijkheid om meer perspectieven te ontwikkelen. Roel Bekker stelt dat aan het gebruik van metaforen gevaren zijn verbonden. Een beeld had kunnen zijn dat duinen bijvoorbeeld goedkoper zijn. Wat dat betreft is er in de ogen van Roel Bekker zelfs soms te weinig duinvorming. Wezenlijk is dat de kennisinfrastructuur nu teveel onder in het departement zit en hoger, meer in de kern van het departement, zou moeten zitten. Dit is deel van de opdracht bij de herinrichting van de kennisinfrastructuur. 16 INTELLIGENTIE IN DE PRAKTIJK Prof.dr. Valerie Frissen, Erasmus Universiteit Rotterdam/Center for Public Innovation Valerie Frissen opent met de constatering dat de samenleving intelligenter lijkt te worden als gevolg van nieuwe technologieën. Deze ‘intelligente samenleving’ vormt de invalshoek van het volgende programmaonderdeel. Door een aantal hele korte bijdragen vanuit de zaal wordt langs een zestal voorbeelden uit de dagelijkse praktijk ‘gezapt’. Allereerst worden twee maatschappelijke initiatieven voor het voetlicht gebracht vanuit Internet Society en Petities.nl. Vervolgens komen twee ambtenaren aan het woord namens het ministerie van LNV (het project Ambtenaar 2.0) en het ministerie van Economische Zaken, waarbij zij vertellen hoe binnen hun organisatie met Web 2.0. wordt omgegaan. Tenslotte geven twee promovendi die verbonden zijn aan het Center for Public Innovation hun visie op intelligentie in het openbaar bestuur vanuit hun promotieonderzoeken. MICHIEL LEENAARS, INTERNET SOCIETY Valerie Frissen stelt Michiel Leenaars allereerst de vraag of, gezien de moeizame pogingen om een nationale informatiestructuur te ontwikkelen, de oplossing niet gezocht moet worden in het werken met data- of computergrids (netwerken die zijn geoptimaliseerd voor het uitvoeren van bepaalde rekentaken of programma's). Michiel Leenaars, directeur van Internet Society, betoogt dat burgers slimme dingen doen. Een goed voorbeeld is de website www.ikregeer.nl. Op een dergelijke site is het doorgaans makkelijker om informatie over de overheid te vinden dan op veel websites van de overheid zélf. Michiel pleit er dan ook voor dat de overheid informatie gelijkwaardiger deelt en ter beschikking stelt. De overheid 17 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION INTELLIGENTIE IN DE PRAKTIJK zou gemakkelijker toegang moeten verlenen tot databases en informatie die zij tot haar beschikking heeft. In sommige gevallen en situaties zijn andere organisaties dan de overheid zelf, beter in staat om de maatschappelijke waarde van informatie te benutten. Prof. Hein van Duivenboden brengt naar voren dat de intelligente overheid niet noodzakelijkerwijs alle kennis zélf in huis hoeft te hebben, maar wel toegang tot gegevens moeten krijgen of verschaffen, niet alleen richting burgers, maar ook richting andere overheden (ontkokering). www.ikregeer.nl: Ontsluiten van overheidsinformatie (kamerstukken) 18 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION INTELLIGENTIE IN DE PRAKTIJK REINDER RUSTEMA, WWW.PETITIES.NL Valerie Frissen vraagt Reinder of een instrument als www.petities.nl wel intelligent genoeg is en of er wellicht geen andere manieren zijn om invloed uit te oefenen? Reinder Rustema merkt op dat een petitie een oud en beproefd instrument is. Sinds 2005 houdt hij zich bezig met de site www.petities.nl. Ook jongere mensen weten het instrument inmiddels te vinden en zijn in staat om zichzelf rond een belang te organiseren. Het denken in organisaties en politieke partijen is volgens Reinder iets van de twintigste eeuw. Het elkaar vinden in specifieke issues is meer eigen aan de burgers van nu. De site www.petities.nl is in de beleving van Reinder een interessant instrument om burgers kortstondig te organiseren. Het organiseren van burgers per onderwerp is een dynamisch fenomeen. In de maatschappij bevindt zich veel intelligentie. Via het internet kunnen burgers worden gemobiliseerd. www.petities.nl: Instrument voor burgers Valerie Frissen stelt Reinder de vraag of hij weet welke impact de website precies heeft? Hierop antwoord Rustema dat het instrument effectief is wanneer de ontvangende partij van de petitie verklaart om er iets mee te doen. Vanuit de zaal wordt de vraag gesteld hoe Reinder staat tegenover samenwerking met andere initiatieven? Hierop antwoord hij dat hij daar niet onwelwillend tegenover staat, al is het soms lastig om data te delen. 19 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION INTELLIGENTIE IN DE PRAKTIJK DAVIED VAN BERLO, MINISTERIE VAN LNV, AMBTENAAR 2.0. Valerie Frissen vraagt zich af of de term ‘Ambtenaar 2.0’ geen contradictio in terminis is? Davied van Berlo antwoordt dat het een wezenlijke vraag is hoe individuele ambtenaren met nieuwe technologische ontwikkelingen omgaan. Wezenlijke vragen zijn hoe de overheid kennis uit de samenleving kan inzetten (het begrip ‘crowdsourcing’) en op welke wijze ambtenaren technologische middelen gebruiken om intern en extern hun werk te doen. Dat vraagt om een andere manier van werken, andere kennis en andere competenties. Nieuwe technieken zullen bij ambtenaren veel vragen oproepen. Daarna noemt Davied een aantal voorbeelden om kennis te delen (“open overheid”). Een relevante vraag is verder wat ambtenaren wel en niet op internet mogen doen en of er niet een speciale code moet komen om de omgang met internet te regelen? www.ambtenaar20.nl: onderzoekt de gevolgen voor de manier van werken van/bij de overheid Valerie Frissen vraagt of Davied voorbeelden kent van ‘nieuwe ambtenaren’. Davied van Berlo antwoordt dat hij in Engelse voorbeelden kent van ambtenaren die informatie actief openbaar maken om ideeën te verzamelen. Vanuit de zaal wordt geconstateerd dat op gemeentelijk en provinciaal niveau sprake is van ontspannen relaties tussen ambtenaren en politici, maar dat in Den Haag sprake is van een andere situatie. Davied van Berlo ziet desondanks geen belemmeringen om als rijksambtenaar in voorbereidende werkzaamheden ideeën te verzamelen bij burgers. 20 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION INTELLIGENTIE IN DE PRAKTIJK JURRIAN MEETER, MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN Valerie Frissen meldt dat Keane, een grote criticaster van Web 2.0 stelt dat Web 2.0 de macht versterkt van de schreeuwerige amateur. Zou de overheid vanuit dit kritische perspectief beredeneerd niet gewoon moeten blijven doen wat ze al doet? Jurrian Meeter stelt dat Web 2.0 een nieuw communicatiemiddel bij de overheid is. Wel betoogt hij dat de overheid te hoge verwachtingen heeft van Web 2.0. Doorgaans is het lastig om bij Web 2.0 initiatieven van de overheid burgers te bereiken en ambtenaren hebben op hun beurt weinig tijd voor virtuele bijdragen. Desondanks betoogt Jurrian dat de overheid iets met Web 2.0 zal moeten doen. Hij verwacht echter niet dat de overheid hier intelligenter door zal worden. Een deelnemer uit de zaal bepleit dat de overheid niet zelf Web 2.0 initiatieven zou moeten ontplooien, maar aansluiting zoekt bij reeds bestaande initiatieven. Jurrian Meeter reageert met de opmerking dat professionals elkaar weten te vinden op sites als LinkedIn en hoopt dat dit soort mogelijkheden door de overheid wordt opgepakt. De overheid moet zich bewust worden van dit soort extra gesprekskanalen. Reinder Rustema merkt op dat op de site www.petities.nl een loketfunctie bestaat waarin ondersteuning wordt verleend door ambtenaren. 21 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION INTELLIGENTIE IN DE PRAKTIJK REBECCA MOODY, PROMOVENDUS CENTER FOR PUBLIC INNOVATION Valerie Frissen stelt de vraag of het niet beter zou zijn als andere partijen virtual reality realiseren en de overheid aanhaakt in plaats van zelf deze virtuele initiatieven te ontplooien? Rebecca Moody betoogt dat de overheid ook een publieke taak heeft en GIS deze taak kan ondersteunen. Op het terrein van water kan GIS veel laten zien, bijvoorbeeld de impact van overstromingen berekenen. Dat kan invloed hebben op de bouwplannen van de overheid. Een ander voorbeeld is de risicokaart dat relevant kan zijn voor hulpverleners om hun publieke taak te vervullen. Als de overheid slimme systemen op slimme wijze inzet, dan kan de overheid slimme oplossingen realiseren. Promotieonderzoek: de invloed van GIS op agendasetting en beleidsvorming Michiel Leenaars reageert met de opmerking dat hij niet betoogt dat de overheid niets moet doen, maar dat men informatie van buitenaf ook moet kunnen aanspreken, bijvoorbeeld verkeersinformatie niet alleen op een website, maar ook op de TomTom. De heer Van Leeuwen reageert uit de zaal met de constatering dat het koppelen van bestemmingsplan-gegevens aan risicozaken al enige decennia gebeurt. Rebecca Moody erkent dat dergelijke initiatieven niet helemaal nieuw zijn. Nieuw is wel dat de systemen thans meer geïntegreerd zijn en meer functionaliteiten bevatten. Zij wijst ook op eventuele schadelijke effecten. Als gevolg van het vermelden van overstromingsrisico’s op specifieke locaties kan bijvoorbeeld impact hebben op de huizenmarkt op de betreffende locatie. 22 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION INTELLIGENTIE IN DE PRAKTIJK BIBI VAN DEN BERG, PROMOVENDUS CENTER FOR PUBLIC INNOVATION Valerie Frissen vraagt zich af in hoeverre het wenselijk is dat de overheid tot in de haarvaten doordrenkt is van technologie? Bibi van den Berg wijst op het concept ‘emergent intelligence’ dat bedacht is door Philips. Het betreft hier technologie die reageert op persoonlijke voorkeuren van burgers. Deze technologie kan ook relevant zijn voor de overheid. In het kader van de vergrijzing kan deze technologie ouderen in staat stellen langer op zichzelf te blijven wonen. Emergent intelligence kan ook een bijdrage leveren aan de openbare veiligheid. Om op de persoon toegesneden informatie aan te kunnen bieden, moet wel heel veel data verzameld worden. De overheid moet daarbij wel waken voor de privacy van burgers. Ook is het de vraag in hoeverre burgers akkoord zullen gaan met het feit dat veel data over henzelf wordt verzameld. Promotieonderzoek: 'The situated self: Identity in a world of Ambient Intelligence' 23 SECOND SOCIETY: EEN DENKKADER Prof.dr. Victor Bekkers, wetenschappelijk directeur Center for Public Innovation Victor Bekkers houdt een korte presentatie om te komen tot een wetenschappelijk denkkader en een eerste onderzoeksagenda voor de ontwikkelingen die zijn geschetst. De vragen laten zich 25 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION SECOND SOCIETY: EEN DENKKADER clusteren op tenminste een drietal gebieden: bedrijfsvoering, toezicht (en handhaving) en beleidsontwikkeling (zie figuur op pagina 25). Een deelnemer uit de zaal merkt op dat de jurisdictie als gevolg van de zojuist genoemde ontwikkelingen verschuift en vraagt of dit onderwerp nader toegelicht kan worden. Victor Bekkers geeft aan dat het van groot belang is om goed na te denken over de vraag wat het delen van informatie betekent voor de grenzen van het openbaar bestuur. 26 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION SECOND SOCIETY: EEN DENKKADER Valerie Frissen voegt daaraan toe dat het directe contact tussen ambtenaren en politici dat vroeger not-done was, een voorbeeld is van verschuivende jurisdictie. De Second Society roept een aantal fundamentele kennisvragen op, waaronder het vraagstuk van zelforganisatie en de vervaging van organisatiegrenzen als gevolg waarvan nieuwe organisatiepatronen ontstaan. Daarnaast is het de vraag in hoeverre Web 2.0 de belofte van institutionele innovatie zal inwilligen. 27 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION SECOND SOCIETY: EEN DENKKADER Vanuit de zaal wordt tenslotte door de heer Van Leeuwen gevraagd of het verhaal niet te defensief van aard is? Victor Bekkers constateert dat zijn verhaal soms ook als het omgekeerde van defensief wordt beleefd. In plaats van defensie spreekt hij liever van de kwalificatie realistisch. ONDERZOEKSPROGRAMMA SECOND SOCIETY In dit programmaonderdeel wordt verwezen naar het onderzoeksprogramma “Second Society, over vernieuwing in de staat, de stad en de straat’. De contouren van dit programma hebben centraal gestaan op het jaarcongres van het Center for Public Innovation in 2007. Een verslag van het jaarcongres 2007 en het volledige onderzoeksprogramma kunt u downloaden op www.publicinnovation.nl 28 ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN Prof.dr. Marcel Thaens, Erasmus Universiteit Rotterdam/Center for Public Innovation Prof.dr. Hein van Duivenboden, TiasNimbas Business School/Center for Public Innovation Centraal in ons onderzoeksprogramma staat het idee van een ‘Second Society’. Naar voren kwam al eerder dat er verschillende vraagstukken spelen rond de verbinding tussen technologische innovatie en maatschappelijke en bestuurlijke vernieuwing (tegen een achtergrond van de fysieke en de digitale wereld). Eén hiervan is het fenomeen van de intelligente overheid. In afzonderlijke gesprekken met participanten in ons onderzoeksprogramma en een gezamenlijke bijeenkomst is met hen gekeken naar enkele onderliggende vraagstukken/thema’s die spelen bij de ontwikkeling van een Second Society en dus ook een intelligente overheid als element daarvan. Dat heeft geleid tot het inzicht dat een intelligente overheid als element van de Second Society gebaseerd dient te zijn op enkele nieuwe inzichten en tevens ook gebruik zou moeten maken van nieuwe methoden van werken. Ten aanzien van inzichten gaat het onder andere om zaken als: cocreatie en coproductie; grenzen aan organisaties; tijdelijke organisaties; organisch organiseren; vertrouwen en identiteit. Qua nieuwe methoden van werken kan worden gedacht aan: het gebruik van scenario’s; Geo-informatie in beleid en toezicht; Bestuur van de informatievoorziening. 29 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN Tijdens dit onderdeel van het congres is een verdiepende discussie gevoerd met de zaal over een aantal (clusters van) inzichten en methoden om zodoende het begrip intelligente overheid te voorzien van meer inhoud en betekenis. Twee discussiesronden zijn gehouden onder leiding van respectievelijk prof.dr. Marcel Thaens en prof.dr. Hein van Duivenboden. DISCUSSIERONDE 1: COCREATIE EN COPRODUCTIE Marcel Thaens opent deze ronde met een kort betoog. Een intelligente overheid is volgens hem een overheid die vol in de maatschappij staat en optimaal gebruik maakt van de sociale netwerkfunctie van technologie. Dat betekent dus dat in potentie een overheidsorganisatie andere relaties dan tot nu toe mogelijk waren met haar omgeving (lees andere organisaties, bedrijfsleven en vooral ook burgers) kan aangaan. In het bedrijfsleven gaat het dan bijvoorbeeld om fenomenen als crowdsourcing. Voor de overheid lijkt dit ook betekenisvol, maar zou dit – gezien het specifieke karakter van de overheid - wel eens niet zo gemakkelijk kunnen zijn: zijn nieuwe vormen van coproductie en cocreatie nodig en wenselijk? Iedereen heeft de mond vol van nieuwe samenwerkingsvormen en het is erg hip en trendy om eraan mee te doen. Het tegenargument kan zijn dat de overheid geen bedrijf is en haar verantwoordelijkheid gewoon moet nemen. Web 2.0 is een te makkelijk excuus om je als overheid achter te verschuilen bij een gebrek aan het boeken van resultaten. Oftewel: nieuwe vormen van cocreatie als ‘polderen’? Moet de overheid het voortouw nemen bij cocreatie of juist vooral aanhaken bij maatschappelijke initiatieven? Is de overheid momenteel eigenlijk wel voldoende uitgerust om mee te doen met de maatschappelijke trend en behoefte aan cocreatie en coproductie? Moeten we nieuwe vormen gaan ontwikkelen en zo ja hoe zien die er dan uit? Of redden we het met bestaande mogelijkheden, zoals bijv. de huidige vormen van interactieve beleidsvorming? Zijn er bepaalde beleidsvelden die zich wel of in het geheel niet lenen voor een verdergaande vorm van coproductie en cocreatie? Is de veiligheidssector op voorhand uitgesloten of juist niet? Wat zijn eigenlijk de nadelen of gevaren/risico’s van een overheid die zich nog meer dan nu stort op vormen van coproductie en cocreatie? Waar zeggen we eigenlijk ‘ja’ tegen als we streven naar meer samenwerking tussen overheid en andere partijen? Hoe verhouden nieuwe vereisten die worden gesteld aan het functioneren van de overheid zich met traditionele/klassieke (en functioneel nuttige!) waarden van de bureaucratische organisatievorm (zoals hierarchie, ministeriele verantwoordelijkheid etc.)? Grenzen aan organisaties (fysiek en in tijd) Een intelligente overheid organiseert zich anders dan tot op heden, zo lijken de ‘believers’ in de nieuwe wereld te geloven. Overheidsorganisaties moeten zich veel meer richten op de buiten- dan op de binnenwereld. De logica van de eigen organisatie dient plaats te maken voor de logica van de samenleving. Dit biedt dan een mogelijkheid om effectief maatschappelijke problemen aan te pakken. Sociale netwerken helpen burgers en bedrijven wellicht om hun eigen problemen op te lossen of om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen voor de oplossing van de eigen problemen. Een andere verbinding met de omgeving noopt ons daarom ook om te kijken naar de grenzen van ‘de’ overheid en daarmee ook van overheidsorganisaties. Verschillende vragen verdienen het daarom om in een discussie te worden betrokken om zodoende te kijken wat de intelligente overheid betekent voor zoiets als ‘grenzen aan organisaties’. Te denken valt aan vragen als: 30 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN heeft een intelligente overheid fluïde (flexibel en intelligent meebewegen met ontwikkelingen in de samenleving) of juist heel harde en duidelijk herkenbare grenzen nodig (men moet de samenleving helder en duidelijk laten weten waar de overheid wel en niet voor staat oftewel waar de eigen verantwoordelijkheid van mensen begint en eindigt)? Moeten we nog wel spreken over grenzen of is er bij een intelligente overheid sprake van een naadloze overgang en in elkaar overgaan van relaties tussen overheid en omgeving? Als grenzen nodig lijken te zijn: Waar trekken we bij de intelligente overheid grenzen en op basis waarvan? Gezien het tempo van de ontwikkelingen en de noodzaak om vraagstukken multidisciplinair aan te pakken, is het dan niet zinvol om de intelligente overheid vooral te laten bestaan uit tijdelijke organisaties? Deze kunnen flexibel inspelen op gearticuleerde behoeften en zitten niet vast aan een bepaald organisatorisch stramien. Openheid is een belangrijk kenmerk van web 2.0 achtige toepassingen. Betekent dit dat we de overheid nog transparanter moeten maken dan dat deze nu al is? Hoe gaan we om met het feit dat bij een intelligente overheid de grens tussen het privé en het professionele domein voor ambtenaren wellicht anders komt te liggen? Gelet op de beperkte beschikbare tijd kunnen niet al deze vragen op de bijeenkomst worden beantwoord. Als eerste gaat Marcel Thaens daarom in op het thema ‘coproductie en cocreatie’ in samenhang met Web 2.0. De vraag hierbij is bijvoorbeeld hoe de overheid zich met anderen kan verbinden, of dat nodig is, en in hoeverre Web 2.0 hierbij een rol kan spelen. Marcel Thaens gaf een voorzet voor de discussie aan de hand van de vraag of we wel nieuwe vormen van coproductie en cocreatie nodig hebben, en of we niet beter uit kunnen gaan van de bestaande vormen daarvan? Een eerste reactie vanuit de zaal was een wedervraag, namelijk of Web 2.0 wel zo ‘anders en nieuw is’? In vergelijking met vroeger zijn er meer mensen, maar de behoefte aan contact en het elkaar willen vinden is niet nieuw. Iemand uit de zaal merkt op dat het delen van informatie een wezenlijk verschil is tussen Web 1.0 en Web 2.0. Vanuit de zaal wordt verder ook gewezen op het risico van het te dicht op elkaar zetten van de samenleving en de overheid. Dat kan resulteren in een uitholling van de politiek en een afzakken van de democratie naar populisme. Een andere reactie behandelde het inzicht dat veel web 2.0 applicatie private en commerciële applicaties zijn. Ze behoren dus niet tot de publieke zaak. Commercieel is ‘maken’, terwijl in de publieke sfeer hier minder de nadruk op ligt. Er moet ook worden gefilterd in wat er wordt uitgewisseld. Wat je nu zie gebeuren is dat er verbindingen met en tussen nieuwe mensen of met nieuwe groepen van mensen ontstaan, zie bijvoorbeeld het eerder genoemde www.petities.nl. Werken met Web 2.0 kan, zo luidde een andere reactie uit de zaal, bijdragen aan het weten wat er in de wijken leeft. Marcel Thaens gaf aan dat als we dit allemaal als ‘nieuw’ en ‘vernieuwing’ zien, dat we ons dan moeten afvragen waar de grens tussen overheid en samenleving ligt of komt te liggen. Lijkt het niet alsof de overheid de verantwoordelijkheid van zich afschuift, en is dat dan een gevaar? 31 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN Hierop werd gereageerd door erop te wijzen dat dit uitgaat van een te verticale benadering van de relatie tussen overheid en samenleving, en van besluitvorming daarbij. Web 2.0 faciliteert luisteren en in gesprek gaan, en de overheid kan op die manier deel uit gaan maken van de samenleving in plaats van er boven te gaan staan. Marcel Thaens in gesprek met Titus Mars ( ministerie van BZK) Dat kan wel zijn, zo was een reactie, maar als je kijkt naar de wijze van inrichting van het staatsbestel, dan is dat veel te grofmazig, bijvoorbeeld in vergelijking met de wijze waarop ICTsystemen zijn ingericht. Een voorbeeld hiervan is de inrichting van het kiesstelsel, dat kan veel beter. Daar werd op aangevuld dat populisme nu gaande is, en dat dat zoveel wil betekenen dat mensen dingen zelf gaan regelen als de overheid er niet voor zorgt. De overheid is in principe altijd te traag en burgers gaan zichzelf organiseren. Marcel Thaens merkte op dat de rondom web 2.0 aangehaalde voorbeelden altijd uit het bedrijfsleven afkomstig zijn. Laten we ons nu niet gek maken door de nieuwe technologische ontwikkelingen? Zijn er ook redenen om niet mee te doen? Er werd opgemerkt dat het onderscheid tussen burgers (waar de overheid mee te maken heeft) en consumenten (waar bedrijven mee te maken hebben) wezenlijk is. Vanuit de zaal wordt opgemerkt dat de overheid Web 2.0 met verstand en vanuit de eigen verantwoordelijkheid moet gebruiken. Een andere reactie benadrukte dat de overheid natuurlijk mee moet doen, bijvoorbeeld door beleid beter te communiceren. Het is niet eng, de groep mensen die op die manier met overheid in contact komt is niet groter dan de groep die zich traditioneel met inspraak bemoeit. 32 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN Wordt er wel voldoende gebruik gemaakt van oude middelen? Kunnen we niet beter oude en nieuwe middelen naast elkaar gaan gebruiken? Dat was de vraag die prof. Thaens vervolgens opriep. We hebben veel ervaring met interactief beleid, zo werd opgemerkt, en veel ervaring met ICT. Dat versterkt elkaar nu, maar de gemeenteraad blijft daarbij nog steeds de baas. Dat verandert echt niet. Iemand kwam met de metafoor ‘bejaardentehuis 2.0’ om er op te wijzen dat veel mogelijk is maar dat waakzaamheid is geboden bij het ontwikkelen van zaken waar men zich normaal niet in beweegt. Luisteren naar alle communities, naar alle kanalen, dat is verantwoordelijk bestuur. Daarom is het belangrijk dat de overheid niet alleen naar hightech communities luistert, omdat de representativiteit dan in gevaar kan komen. Marcel Thaens rondde af door op te merken dat web 2.0 wel te bieden heeft, maar dat er nog wel degelijk kritische kanttekeningen kunnen worden en ook worden gemaakt. Daarbij komen vaak oude discussiepunten naar voren, zoals hoe kunnen we het toepassen en gebruiken? DISCUSSIERONDE 2: VERTROUWEN, IDENTITEIT EN INTELLIGENT GEGEVENSGEBRUIK De tweede discussieronde wordt geopend met een betoog van prof. dr. Hein van Duivenboden. Hij refereert aan Roel Bekker, die eerder zei dat dé overheid niet bestaat en dat áls die al bestaat deze die niet per se intelligent hoeft te zijn. Van Duivenboden vindt dat enigszins theoretisch, en vermeldt dat de overheid er vanuit het perspectief van de burger wel is, en hem ook tot lást is. Dat kan slimmer. Hoe gaan we daarbij met gegevens om? Hoeveel heb je nodig? Zojuist is gesproken over clusters van nieuwe inzichten die een rol hebben in het functioneren van de intelligente overheid: cocreatie en coproductie, respectievelijk het vraagstuk rondom de harde of zachte grenzen van deze nieuwe, intelligente overheid. Een ander centraal discussiethema heeft te maken met vertrouwen en identiteit. Een intelligente overheid is een overheid die werkt met moderne ICT, en die moderne ICT biedt allerlei mogelijkheden voor intelligente gegevenskoppeling, opslag, verwerking en verspreiding. In dat kader wordt in toenemende mate een verkenning gepleegd naar de kansen die elektronische dossiervorming biedt. Met de invoering van allerlei gedetailleerde dossiers als het elektronische patiëntendossier (in de zorg), het elektronisch kinddossier (in de jeugdzorg en jeugdbeschermingsketen) en het digitaal klantdossier in de sociale zekerheid probeert de regering de dienstverlening aan en het toezicht op burgers en bedrijven te verbeteren. Hoeveel gegevens heeft men nodig om als overheid intelligent te kunnen functioneren? Bieden ketenintegratie, gegevenskoppeling en dossiervorming inderdaad de mogelijkheid om meer grip te krijgen op de beleidsuitvoering te verbeteren? En in hoeverre krijgt de burger hiermee een administratieve identiteit, die gelijk is aan of juist afwijkt van de maatschappelijke werkelijkheid? Gaat het niet veel te ver om, zoals bij de plannen voor het EKD, waarvan de invoering gepland staat voor eind volgend jaar, te vragen naar de stand van zaken wat betreft het schaamhaar van kinderen, zo vroegen diverse politici zich af. De verantwoordelijke minister heeft er al cartoons aan te danken met als onderschrift: ‘Rouvoet: ‘Meisjes met een Braziliaans model hebben bij mij een streepje voor’. Moeten we willen weten als overheid hoeveel aanstaande ouders drinken, of ze 33 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN roken en of ze misschien andere roekeloze dingen ondernemen in het dagelijks leven? En wie bepaalt eigenlijk welke gegevens in het systeem worden ingevoerd, en welke consequenties dat heeft? De kernvraag hier is: hoeveel informatie en gegevens heeft een intelligente overheid eigenlijk nodig om efficiënt, effectief, en met voldoende vraaggerichtheid en ook democratisch gehalte of legitimatie te kunnen functioneren of handelen? Hoever moeten we gaan met deze kennisvergaring; heiligt het doel (voorkomen nieuwe Savannahs, betere dienstverlening aan bijstandsgerechtigden, voorkomen van medische missers in de vorm van het voorschrijven van verkeerde combinaties van medicijnen etc.) de middelen? Kunnen we een slimme manier verzinnen waarbij gegevenskoppeling leidt tot adequate, maatschappelijke aanvaardbare vormen van het schatzoeken in databestanden (datamining − business intelligence levert dat op, in jargon), het opstellen van profielen of het zoeken in bestanden met behulp van profielen? Kunnen we een manier verzinnen waarbij professionals samen werken in keten- of netwerkverband met behulp van moderne ICT-middelen en de daarbij behorende standaarden, protocollen en definities zonder dat de professionals teveel vrijheid van handelen van handelen verliezen? Zonder dat de professional als het ware zelf geketend wordt, tot vinkvee verwordt of − zoals Bovens en Zouridis al enkele jaren geleden stelden – verworden tot screen level bureaucrats?1 De grens zal toch in elk geval zo moeten worden bepaald dat het eigen denkvermogen van de professional − maar ook van de burger! – onaangetast blijft? Waar het gaat om identiteit en vertrouwen kan een verband gezien worden met de paradox tussen een overheid die vooral vertrouwt op centraal bedachte en beoordeelde beleidsprogramma’s, waarbij de voor ons representatieve democratie zo belangrijk geachte politieke verantwoording wordt afgelegd, versus een overheid die waar mogelijk de publieke taakuitoefening dicht bij burgers en bedrijven legt; lokaal, aan de frontlinie van het openbaar bestuur, waar de maatschappelijke problematiek zich doorgaans in haar eigen specifieke en situationele context voordoet.2 Zeg maar een indirecte rol voor de burger die eens per vier jaar kiest en dan verder vooral vertrouwt op de wijsheid van centraal gepositioneerde bestuurders en politici die proberen met alle goede bedoelingen tot in detail intelligente instrumenten in te zetten om de overheid goed te kunnen laten presteren versus een meer directe rol voor burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties door hen een rol te laten spelen in de verdere vertaling van centraal beleid-op-hoofdlijnen in de aanpak van maatschappelijke problematiek tot op straatniveau. Wanneer is de toekomstige overheid intelligent bezig, waar legt zij de grens als het gaat om het zetten van standaarden voor de beleidsuitvoering middels prestatiecontracten, managementrapportages, inspecties en toezicht en gegevensverzameling? Verschilt de balans tussen wat centraal en wat decentraal geregeld moet worden per beleidssector bijvoorbeeld? Vragen die we ons hierbij concreet kunnen stellen zijn: Leidt de toepassing van elektronische dossiers niet te zeer tot een versmalling van de eigen identiteit van burgers (kinderen, leerlingen, bijstandsgerechtigden, vergunningaanvragers, verzekeringnemers, werknemers etc.)? 1 2 Bovens en Zouridis (2002), Van street-level bureaucratie naar systeem-level bureaucratie, in: Nederlands Juristenblad, afl. 2/2002 B. de Wit en R. Meyer (1998), Strategy: Process, Content, Context, London: International Thomson Business Press; Van Duivenboden (2004), Diffuse domeinen, Utrecht: Lemma. 34 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN Zou een intelligente overheid niet, nu maatschappelijke vraagstukken zich vooral lokaal manifesteren, met name moeten inzetten op de toepassing van ICT op lokaal niveau, zoals op regionale uitwisseling van patiëntgegevens in plaats van landelijke? Is een vergaand koppelende en profielen aanmakende overheid niet heel inefficiënt bezig, omdat het leidt tot onnodige stigma’s, van de werkelijke situatie afwijkende identiteiten en profielen – waarmee slimme en calculerende personen ook nog eens flink kunnen manipuleren? Maar als het nou wel kan werken, de inzet van dossiers en die gegevensuitwisseling…dat er rampen en mishandelingen en fraude mee worden voorkomen en diensten sneller en beter op maat worden geleverd… wat zijn daaraan dan de voorwaarden die er aan gesteld moeten worden? Wanneer werkt het en wanneer houdt de overheid voldoende het vertrouwen van het electoraat? Hein van Duivenboden Hein van Duivenboden constateert dat het vertrouwen in de overheid laag is en dat de overheid voor veel burgers (bijvoorbeeld voor de marktkoopman) wel degelijk bestaat. Een intelligente overheid is een overheid die werkt met intelligente ICT. De vraag is hoeveel gegevens de overheid nodig heeft om intelligent te zijn en om goed te functioneren (in termen van effectiviteit, efficiency en legitimiteit)? De vraag die Van Duivenboden hierna stelt als aftrap van de discussie, is of de invoering van elektronische dossiers leidt tot een versmalling van de identiteit van burgers. 35 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN Als eerste wordt vanuit het publiek opgemerkt dat Rouvoet gelukkig heeft besloten om het Elektronisch Kinddossier (EKD) medisch te houden, en dat het daarmee niet meer wordt dan een digitale versie van de welbekende groene kaart van de consultatiebureaus. Wie kan daar nu op tegen zijn? Een andere deelnemer vraagt zich af of standaardisatie van gegevens op landelijk dan wel op lokaal niveau moet worden geregeld. Hierop wordt gereageerd door te stellen dat door standaardisatie van gegevens de mogelijkheid om andere dingen met die gegevens te doen dan waar ze oorspronkelijk voor zijn verzameld, wel groter wordt. Het elektronisch patiëntendossier (EPD) is daar een voorbeeld van. Het is niet nieuw, maar wordt wel gedeeltelijk centraal aangestuurd. En dat terwijl de regionale aanpak bij dit soort van projecten beter werkt. Hierop wordt opgemerkt dat als burgers verworden tot nummertjes, dit niet veel uit hoeft te maken. Het is namelijk niet nodig voor een huisarts om alles van iemand te weten; alleen wat nodig is vanuit de behandelrelatie is dient leidend te zijn. Een andere deelnemer merkt op dat elektronische dossiers burgers niet tot een nummer maken, omdat burgers in feite al nummers zijn. Vervolgens wordt aangegeven dat gegevens uit opgebouwde dossiers misbruikt kunnen worden. De informatiehebzucht van de overheid moet dus tot op zekere hoogte worden beperkt. Daarbovenop, zo wordt gesteld, heeft versmalling van de hoeveelheid gegevens voordelen omdat het alternatief zou zijn dat we alle nummertjes bij elkaar op gaan tellen, en daarmee een soort van CIA in Nederland krijgen die een beeld van de totale identiteit van burgers heeft. Van Duivenboden vraagt zich af of er in dit soort van kwesties grenzen zijn. Tot hoever moet je gaan bij het koppelen van informatie? Valerie Frissen merkt in dit kader op dat thema’s van vertrouwen en discussies over privacy sneller naar voren komen dan voorheen. De overheid heeft een vertrouwensprobleem en is te veel gericht op het organiseren van wantrouwen in plaats van op het organiseren van vertrouwen. Een gebrek aan vertrouwen is de basis voor het politieke bestel zoals we dat kennen, is hierop de eerste reactie uit de zaal. Iemand anders merkt op dat er in Nederland juist sprake is van een grote mate van vertrouwen, bijvoorbeeld in vergelijking met andere landen. ICT kan hierbij positieve effecten hebben, bijvoorbeeld in het geval van een juist gebruik van de GBA bij het toekennen van pensioenen. Als dat voor de burgers in kwestie onverwacht is, dan wijst dat op een juist gebruik van gekoppelde informatie en dat kan het vertrouwen in de overheid vergroten. Wat je in het geval van EPD ziet, is dat het misgaat op het moment dat men de huisarts teveel als onderdeel van de overheid gaat zien, en dat de overtuiging bestaat dat een dossier-organiserende overheid niet te vertrouwen is. De overheid hoeft dat niet per se te doen, c.q. kan dat soms beter niet doen. Hein van Duivenboden wijst er bij wijze van afronding op dat het belangrijk is om meer helderheid te krijgen over wat publieke intelligentie is, en over hoe een intelligente overheid haar informatiehuishouding het beste kan inrichten. Leg je persoonlijke gegevens en kennis lokaal of beter centraal vast? Waar ligt de balans? 36 MENINGSPEILING Aan het einde van de middag wordt nogmaals de eerste stelling voorgelegd aan de zaal waarover bij aanvang van het programma de meningen zijn gepeild. Hebben de bijdragen van verschillende sprekers en de discussies invloed gehad op de mening van de zaal? De stelling luidde als volgt: “Een toekomstige overheid is een intelligente overheid”. e Resultaten van de 2 meting van de eerste stelling 37 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION MENINGSPEILING Een vergelijking tussen de eerste en tweede peiling (zie onderstaand plaatje) laat zien dat bij aanvang van het programma bijna 20% van de aanwezigen het eens was met deze stelling en dat een intelligente overheid die beschikt over voldoende informatie dienstverlening, toezicht en bedrijfsvoering goed kan inrichten. Een bijna gelijk aantal aanwezig was het ook eens met de stelling maar vond dat een intelligente overheid ook zijn grenzen kent. Bijna eenderde van de zaal vond dat een toekomstige overheid niet per definitie een intelligente overheid hoeft te zijn, tenzij er naar ‘IQ’ vooral aandacht is voor het ontwikkelen van sociale intelligentie. De overige 25% van de aanwezigen was het ook niet eens met de stelling en vond dat een intelligente overheid vooral gevormd wordt door intelligente medewerkers. De meest opmerkelijk verschuiving was dat bij de eerste meting in totaal 41% van de aanwezigen de stelling steunde (antwoord 1 en 2) en dit bij de tweede meting bijna 60% was. Het merendeel gaf hierbij wel aan dat een intelligentie overheid grenzen kent. Verschillen in de antwoorden op stelling 1 in de eerste meting (onderste balk) en tweede meting (bovenste balk) Om de bijeenkomst tijdig te kunnen afsluiten is de tweede meting beperkt gebleven tot het opnieuw voorleggen van alleen stelling 1. 38 DE KUNSTMATIG INTELLIGENTE OVERHEID Prof.dr. Jos de Mul, Erasmus Universiteit Rotterdam/Center for Public Innovation Wie een bijeenkomst organiseert over de intelligente overheid, roept een feitelijke en een normatieve vraag op. De feitelijke vraag is wat we eigenlijk onder een intelligente overheid moeten verstaan. De normatieve vraag luidt of het wenselijk is een intelligente overheid te hebben en zo ja, hoe intelligent die overheid dan wel moet en mag zijn. Beide vragen zijn, om verschillende redenen, niet eenvoudig te beantwoorden. INTELLIGENTIE De moeilijkheid waarop we stuiten bij de vraag wat een intelligente overheid is, hangt samen met de veelduidigheid van het begrip ‘intelligentie’. Intelligentie is namelijk – ondanks de gewoonte haar in één enkel getal, het intelligentiequotiënt, uit te drukken – geen enkelvoudig eigenschap, maar een verzamelnaam voor een groot aantal verschillende kenmerken van de menselijke geest. Zo duiden Wilma Resing en Pieter Drenth in hun boek Intelligentie: weten en meten (2001) intelligentie aan als een conglomeraat van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden. Daartoe rekenen zij het abstract, logisch en consistent kunnen redeneren, het kunnen ontdekken, leggen en doorzien van relaties, het kunnen oplossen van problemen, het kunnen ontdekken van regels in schijnbaar ongeordend materiaal, het met bestaande kennis kunnen oplossen van nieuwe taken, en het zelfstandig kunnen leren, zonder directe en volledige instructies. David Wechsler, de Amerikaanse psycholoog die in 1939 de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) en de bijbehorende kinderintelligentieschaal ontwierp die ten grondslag ligt aan de IQ-test die ook in Nederland nog veel wordt gebruikt, definieert intelligentie op een wat abstracter en bondiger wijze als het vermogen ‘doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met de omgeving om te gaan’.1 39 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION DE KUNSTMATIG INTELLIGENTE OVERHEID Dat is een handzame definitie, die echter net als in de omschrijving van Resing en Drenth, wel een erg sterke nadruk legt op de verstandelijke dimensie van de intelligentie. In de afgelopen decennia heeft een groot aantal wetenschappers erop gewezen dat dit een wel erg eenzijdige opvatting van intelligentie is. Zo hebben psychologen als Robert Sternberg2 en David Goleman3 gewezen op de sociale en emotionele dimensie van de intelligentie, dat wil zeggen het empathische vermogen de gevoelens van anderen en onszelf te herkennen en tot uitdrukking te brengen, alsook het vermogen je te kunnen inleven in de ander. Daarnaast is er ook gewezen op het belang van creatieve intelligentie, het vermogen nieuwe oplossingen te bedenken voor bestaande problemen.4 Ook Howard Gardner onderscheidt in zijn inmiddels alweer vijfentwintig jaar geleden verschenen boek Frames of Mind: the Theory of Multiple Intelligences uiteenlopende aspecten van de menselijke intelligentie en hij onderstreept bovendien dat deze afhankelijk zijn van het domein waarop zij zich voordoen. Daarbij onderscheidt hij niet minder dan acht verschillende terreinen die ieder een specifieke vorm van intelligentie vereisen: taal, wiskunde, muziek, intermenselijke relaties, ruimtelijke oriëntatie, lichaamsbeheersing, zelfkennis, natuur en milieu.5 BESTUURLIJKE INTELLIGENTIE Misschien zouden we aan deze lijst ook nog het openbaar bestuur kunnen toevoegen. Ook dat lijkt immers een domein dat specifieke intelligente vaardigheden vereist. De stuurmanskunst die nodig is om het schip van staat op koers houden is een complex samenspel van de eerder genoemde analytische, praktische en creatieve vaardigheden. We verwachten van een intelligente overheid immers niet alleen het vermogen ‘doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met de omgeving om te gaan’, maar evenzeer de sociale en emotionele intelligentie, die haar in staat stelt zich empathisch te kunnen inleven in de behoeften en van de burger. En niet in de laatste plaats mag worden verwacht dat de overheid creatief is. Niet alleen door bestaande kennis en inzichten op nieuwe situaties te kunnen toepassen, maar ook in het bedenken van nieuwe oplossingen voor bestaande en nieuwe problemen. Het zal duidelijk zijn dat dit geen eenvoudige opgave is. Zeker in een tijd waarin vaak mondiale problemen waarvoor de overheid zich ziet gesteld steeds complexer worden en dus een steeds grotere intelligentie vereisen. Naarmate de problemen complexer worden, wordt de overheid relatief dommer. Of – wat ambitieuzer uitgedrukt – naarmate de problemen complexer worden, dient de overheid intelligenter te worden. Nu is de overheid natuurlijk net zo intelligent als haar functionarissen. Het probleem – er even van uitgaande dat ambtenaren gemiddeld niet veel dommer of slimmer zijn dan de gemiddelde burger – is dat het niet verwacht mag worden dat de intelligentie daarvan in de toekomst drastisch zal stijgen. De oplossing voor dit probleem zou erin kunnen bestaan de bestuurlijke intelligentie van de overheidsdienaren aan te vullen met kunstmatige intelligentie. Ik gebruik het begrip ‘kunstmatige intelligentie’ hier in twee betekenissen. In de eerste, ruime betekenis vallen er alle hulpmiddelen onder die de menselijke intelligentie ondersteunen en versterken. In deze zin kunnen we bijvoorbeeld letter- en cijferschrift beschouwen als kunstmatige hulpmiddelen van de menselijke intelligentie. Waar het schrift nog een tamelijk passief hulpmiddel is, dat er vooral toe dient om de producten van de menselijke intelligentie op te slaan voor latere raadpleging, daar helpt de computer tevens de processen die menselijke intelligentie kenmerken te versterken. Wanneer computers zelfstandig intelligent gedrag gaan vertonen in de eerder genoemde analytische, praktische én creatieve betekenis, dan spreken we van kunstmatige intelligentie in de tweede, meer toegespitste betekenis. Wanneer de overheid ICT inzet in de eerstgenoemde betekenis – als ondersteuning en versterking van menselijke intelligentie – dan staan haar in principe twee wegen open. De eerste bestaat uit de 40 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN inzet van kunstmatige intelligentie door de overheid ten behoeve van het uitoefenen van haar bestuurlijke taken. De tweede door de burger met kunstmatige intelligentie te ondersteunen in de uitoefening van diens burgerlijke plichten en rechten. Beide benaderingen zijn natuurlijk niet nieuw. De overheid maakt al een aantal decennia gebruik van kunstmatige intelligentie in de eerste van de twee onderscheiden betekenissen. De overheid zet immers uiteenlopende informatie- en communicatietechnologieën in bij de uitoefening van haar taken en – in mindere mate – ter ondersteuning van de activiteiten van haar burgers. Bij het eerste kunnen we bijvoorbeeld denken aan de databases die landelijke en gemeentelijke overheden gebruiken, van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens tot aan het elektronisch patiëntendossier, en een voorbeeld van de tweede categorie is het belastingaangifteprogramma dat de Belastingdienst op haar website aanbiedt. EEN OPTOCHT VAN MISVERSTANDEN EN FOUTEN Nu is het echter een publiek geheim dat de overheidsinformatisering tot op heden geen onverdeeld succes is. Een aantal recente rapporten bevestigen wat velen al wisten of op zijn minst vermoeden. In de woorden van Algemene Rekenkamer in haar rapport Lessen uit ICT-projecten bij de overheid (2008): “ICT-projecten bij de overheid blijken veel duurder te worden dan gedacht, vragen meer tijd dan gepland of leveren niet het gewenste resultaat op.”6 Dat is een ernstig probleem, omdat de informatievoorziening cruciaal is voor de huidige samenleving, die niet voor niets vaak als informatiesamenleving wordt aangeduid. Daarom concludeerden de Raad voor het Openbaar Bestuur en de Raad voor Cultuur in hun dit voorjaar verschenen rapport Informatie: grondstof met toekomstwaarde (2008): “Een goede en betrouwbare informatiehuishouding is van vitaal belang voor de overheid. Politiek en ambtelijk management gaan echter tamelijk zorgeloos met dit belang om. De aandacht voor een ordentelijke informatiehuishouding schiet structureel te kort. Dit is een oud probleem dat verregaand versterkt wordt door de voortschrijdende digitalisering. Doorgaan op dezelfde weg betekent onvermijdelijk de aantasting van belangrijke rechtsstatelijke waarden zoals transparantie, zorgvuldigheid, toegankelijkheid, verantwoording en verantwoordelijkheid”. 7 De Algemene Rekenkamer geeft ook een verklaring voor ‘de optocht van misverstanden en fouten’ die de overheidsinformatisering kenmerkt: “De belangrijkste oorzaak voor het (deels) mislukken van ICT-projecten die uit het eerste deel van het onderzoek naar voren kwam, was dat ICT-projecten van de overheid vaak te ambitieus en te complex worden door de combinatie van politieke, organisatorische en technische factoren. Bij deze te complexe projecten is er geen balans tussen ambitie, beschikbare Jos de Mul mensen, middelen en tijd”. 8 Deze conclusie lijkt op een vicieuze cirkel te wijzen. De complexiteit van de ICT-projecten staat niet los van de complexiteit van de werkelijkheid waarop deze betrekking hebben. Om een kunstmatig intelligente overheid te ontwikkelen die op adequate wijze de complexe werkelijkheid kan bedwingen, hebben we bijzonder intelligente ontwerpers nodig. En daar lijkt het ons nu precies aan te ontbreken. Het is hier dat de tweede betekenis van ‘kunstmatige intelligentie’ om de hoek komt kijken. Waar de overheid behoefte aan heeft is kunstmatige intelligentie die niet alleen op mechanische wijze 41 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION DE KUNSTMATIG INTELLIGENTE OVERHEID programma’s uitvoert, maar die op empathische wijze kan leren van de ervaringen van de gebruikers en haarzelf en die op basis daarvan nieuwe, creatieve oplossingen ontwikkelt. KUNSTMATIGE INTELLIGENTIE Dat is natuurlijk een nobel streven, maar het is de vraag of het realistisch is de ontwikkeling van een dergelijke kunstmatige intelligentie te verwachten. De Algemene Rekenkamer wijst niet voor niets technische factoren aan als één van de oorzaken van het mislukken van ICT-projecten. Met name op het gebied van de kunstmatige intelligentie (in de tweede van de onderscheiden betekenissen) zijn de resultaten van de informatietechnologie ver achtergebleven bij de verwachtingen. Waar in de jaren vijftig en zestig nog de verwachting werd uitgesproken dat er binnen een of twee generaties computers en robots beschikbaar zouden zijn die de mens qua intelligentie verre zouden overtreffen, is het succes beperkt gebleven tot enkele zeer specifieke gebieden. We hebben inmiddels computers die de wereldkampioen schaken kunnen verslaan, maar op veel gebieden zijn kevers en kleuters nog steeds oneindig veel intelligenter dan de meest geavanceerde computersystemen. De intelligentie van kunstmatige intelligente systemen lijkt zich tot op heden te beperken tot wat ik eerder heb aangeduid als analytische intelligentie, terwijl het vrijwel geheel lijkt te ontbreken aan praktische en creatieve intelligentie. In de afgelopen twee decennia wordt het failliet van het klassieke kunstmatige intelligentieonderzoek in toenemende mate erkend. Wat vooral debet lijkt te zijn aan het failliet is de top down benadering. Dat wil zeggen de poging intelligent gedrag te vangen in een complex systeem van commando’s. Het probleem daarbij is dat de complexiteit met het aantal commando’s exponentieel toeneemt en daarmee ook het aantal optredende fouten. De oplossing voor dit probleem is in verschillende richtingen gezocht. Twee daarvan – die op het eerste gezicht tegengesteld lijken te zijn – zijn daarbij met name veelbelovend. De eerste benadering is erop gericht om niet langer de rol van de menselijke ontwerper centraal te stellen, maar de kunstmatige intelligentie zichzelf te laten ontwikkelen, bijvoorbeeld volgens het evolutionaire principe van reproductie, variatie en selectie. Dat heeft onder andere geleid tot de ontwikkeling van genetische algoritmen, neurale netwerken en machine leren, die o.a. worden toegepast in uiteenlopende vormen van datamining. Met behulp daarvan kunnen voor de menselijke gebruiker onzichtbare patronen worden ontdekt in grote verzamelingen data. De tweede benadering wijt de problemen van de traditionele kunstmatige intelligentie aan de te smalle opvatting van intelligentie die daaraan ten grondslag lag. Wil kunstmatige intelligentie tot gedrag leiden dat werkelijk intelligent mag heten, dan zal het niet alleen kenmerken van analytische intelligentie moeten vertonen, maar evenzeer van praktische en creatieve intelligentie. Zo zal een levensechte kunstmatige intelligentie niet alleen emoties van gebruikers moeten kunnen herkennen en emoties tot uitdrukking kunnen brengen, maar tot op zekere hoogte ook emoties moeten bezitten om doelen te kunnen stellen en af te wegen.9 Kunstmatige intelligentie van dit type bestaat nog niet, maar het kan wel worden benaderd door traditionele kunstmatige intelligentie aan menselijke emoties te koppelen. We kunnen daarbij denken aan ontwerpprogramma’s waarbij de analytische intelligentie van de computer wordt gekoppeld aan de creatieve verbeelding van de ontwerper of aan expertsystemen waaraan die analytische intelligentie wordt gekoppeld aan de praktische inzichten van een arts. Een dergelijke menselijke input in de machine zou de indruk kunnen wekken van vals spelen, maar dat geldt eigenlijk alleen wanneer we kunstmatige intelligentie primair opvatten als een vorm van intelligentie die buiten of zelfs tegenover de mens 42 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION ONDERLIGGENDE KENNISVRAGEN staat, terwijl we haar – ook in de tweede betekenis – naar analogie met het schrift zouden moeten begrijpen als een extensie en versterking van de menselijke intelligentie. Als een uitwendig onderdeel van de menselijke cognitie. Interessant wordt het vooral wanneer de beide alternatieven van de klassieke kunstmatige intelligentie – dus: zelflerende kunstmatige intelligentie en op menselijke input gebaseerde kunstmatige intelligentie – worden gecombineerd. In een nog rudimentaire vorm zien we dat gebeuren in uiteenlopende toepassingen van het zogenaamde Web 2.0. In Web 2.0 toepassingen wordt gebruikersparticipatie gekoppeld aan slimme datamining software die daarin interessante patronen herkent. Amazon.com werkt bijvoorbeeld op deze wijze. De gebruiker wordt uitgenodigd om recensies te schrijven en zijn waardering wordt opgeslagen in de achterliggende database. Daaruit, en uit zijn zoek- en koopgedrag kan Amazon.com onder meer de bezoeker die een bepaald boek wil kopen attenderen dat andere bezoekers die dat boek kochten ook een verwant boek hebben aangeschaft, of hem geautomatiseerd een e-mail sturen wanneer er een nieuw boek van dezelfde auteur verschijnt. Iedere bezoeker krijgt daarbij een geïndividualiseerde, op zijn eigen koopgedrag afgestemde, steeds veranderende pagina te zien. De bezoeker komt daarbij dankzij vernuftige algoritmen meer over zijn voorkeuren te weten, dan hij zelf al wist. VAN KUNSTMATIG INTELLIGENTE OVERHEDEN NAAR KUNSTMATIG INTELLIGENTE BURGERS Het zou interessant zijn bij wijze van gedachte-experiment dit Web 2.0 model ook toe te passen op wat tot op heden nog wordt aangeduid als overheidsinformatisering. Stel je voor dat het belastingaangifte-programma u niet langer alleen in staat stelt de velden te voorzien van de benodigde informatie, maar u ook tips zou geven die zijn gebaseerd op de input van de andere belastingplichtigen: ‘Belastingbetalers die voor deze aftrekpost in aanmerking kwamen, voerden ook deze aftrekpost op’. Of die u in staat stelt naar aanleiding van een invoer van specifieke informatie ervaringen met andere belastingbetalers te wisselen. En ook het elektronische patiëntendossier zou veel aan sympathie winnen, wanneer de patiënt niet alleen inzicht zou krijgen in welke zorgaanbieders, indicatieorganen of zorgverzekeraars zijn medische data hebben opgevraagd of geverifieerd, maar dat hij ook inzage zou krijgen in de medische informatie, in staat zou zijn relevante ervaringen aan de database toe te voegen en profijt zou kunnen trekken uit de interessante patronen die de datamining van de landelijke database oplevert (‘Het aantal succesvolle behandelingen van chirurg De Vries ligt significant onder het landelijk gemiddelde’). Databases die door de gebruikers voortdurend worden verrijkt met semantische kennis (folksonomies), afgestemd zijn op de individuele gebruikers en leren van hun ervaringen, zouden in vele opzichten grote voordelen bieden boven bestaande systemen. Waar de ontwikkeling van top down geprogrammeerde semantische webapplicaties uiterst moeizaam verloopt, ontwikkelen op folksonomies gebaseerde netwerken zich weliswaar chaotischer, maar tegelijkertijd veel sneller en efficiënter. Daartoe dienen de gebruikers deelgenoot te worden gemaakt van de ontwikkeling van het systeem door hun kennis, praktisch inzicht en emoties als input te gebruiken, en dienen we de systemen zichzelf te laten ontwikkelen. Daarmee zouden niet alleen de ontwikkelingsduur en kosten drastisch kunnen afnemen, maar zouden tegelijkertijd de flexibiliteit en bruikbaarheid fors toenemen. De nadruk zou daarbij verschuiven van de kunstmatig intelligente overheid naar de kunstmatig intelligente burger. 43 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION DE KUNSTMATIG INTELLIGENTE OVERHEID Vanzelfsprekend biedt een dergelijke ‘open source’ governance niet alleen voordelen. Het is evident dat er zich hier allerlei vraagstukken op het gebied van privacy en veiligheid voordoen. Toch denk ik dat de samenwerking van overheid en burger in dergelijke hybride vormen van kunstmatige intelligentie de “transparantie, zorgvuldigheid, toegankelijkheid, verantwoording en verantwoordelijkheid” waarover de Raad voor Openbaar Bestuur en de Raad voor Cultuur bezorgd spreken, meer ten goede komt dan de gesloten systemen zoals we die nu kennen of die momenteel in ontwikkeling zijn. Misschien is het grootste gevaar waarmee de Second Society ons confronteert de mogelijkheid dat de kunstmatige intelligentie doelen gaat stellen die zich tegen de onmiddellijke preferenties van de menselijke gebruikers keren. Laat ik dit toelichten aan de hand van het Kieskompas, de webapplicatie die ons in staat stelt aan de hand van een aantal voorgelegde vragen te bepalen met welk politiek programma wij ons het meest verwant voelen (http://www.kieskompas.nl/). De populariteit van deze website en de concurrerende Kieswijzer tonen aan dat de burgers behoefte hebben aan kunstmatige intelligentie die hen helpt hun stem te bepalen. De uiteindelijke keuze blijft evenwel aan de gebruiker zelf. Het Kieskompas is slechts een hulpmiddel. We zouden ons echter kunnen voorstellen dat het programma ook in staat wordt gesteld onze stem uit te brengen in geval we door de file onze stem niet bijtijds kunnen uitbrengen. Een volgende stap zou kunnen zijn dat de kunstmatige intelligentie onze stem uitbrengt wanneer we op de verkiezingsdag te lui of te cynisch blijken te zijn om onze stem uit te brengen. En tenslotte zouden we ons de situatie kunnen bedenken dat de kunstmatige intelligentie vaststelt dat onze uiteindelijke keuze niet overeenstemt met ons gedrag en op grond daarvan beslist op de partij te stemmen die daarmee meer in overeenstemming is en om die reden onze belangen beter dient. Of die besluit dat een stem op partij X vanuit het perspectief van toekomstige generaties volstrekt onverantwoord is. Wanneer we deze stadia (van intentionaliteit) van kunstmatige intelligentie overwegen, worden we geconfronteerd met een toespitsing van de tweede vraag die ik aan het begin van mijn reflectie stelde. Is het wenselijk een kunstmatig intelligente overheid te hebben en zo ja, hoe intelligent mag deze zijn? Wanneer we de kunstmatig intelligente overheid beschouwen als een externe macht die onze autonomie bedreigt, dan zullen we wellicht eerder een overheid met een lichte verstandelijke handicap prefereren. Wanneer we echter bedenken dat de voorgestelde systemen eerder een extensie en versterking van onze eigen intelligentie zijn, dan zullen we een intelligente overheid waarschijnlijk op positievere wijze tegemoet zien. We zullen ons dan immers realiseren dat wij niet alleen de maatschappij zijn (denk aan de SIRE-campagne ‘De maatschappij? Dat ben jij!’), maar, op basis van de volkssoevereiniteit, evenzeer de overheid. De zinspreuk van Second Society mag derhalve luiden: ‘De intelligente overheid, dat zijn wij! ‘ 1 Kaplan, Robert M. en Dennis P. Saccuzzo. Psychological Testing: Principles, Applications, and Issues. 6th ed. Southbank, Victoria, Australia; Belmont, CA: Thomson/Wadsworth, 2005, p. 256. 2 Sternberg, Robert J. Handbook of Intelligence. Cambridge; New York: Cambridge University Press, 2000. 3 Goleman, Daniel. Emotional Intelligence. New York: Bantam Books, 1995. 4 Salovey, Peter, and David A. Pizarro. "In Search of Creative Intelligence " In Models of Intelligence: International Perspectives, edited by Robert J. Sternberg, Jacques Lautrey and Todd I. Lubart, xvi, 373 p. Washington, DC: American Psychological Association, 2003. 5 Gardner, Howard. Frames of Mind: The Theory of Multiple Intelligences. New York: Basic Books, 1983. 6 Algemene Rekenkamer. Lessen uit ICT-Projecten bij de overheid. Den Haag, 2008, p.1. 7 Raad voor het Openbaar Bestuur en Raad voor Cultuur. Informatie: Grondstof met toekomstwaarde. Contouren Van een visie op de rol en betekenis van informatie. Den Haag, 2008. 8 Algemene Rekenkamer. Lessen uit ICT-projecten bij de overheid. Den Haag, 2008, p.1. 9 Picard, Rosalind W. Affective Computing. Cambridge, Mass.: MIT Press, 1997. 44 CENTER FOR PUBLIC INNOVATION BRUG TUSSEN WETENSCHAP EN PRAKTIJK Het Center for Public Innovation is een samenwerkingsverband van de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Technische Universiteit Delft, de Universiteit van Tilburg, kennisinstituut TNO alsmede enkele private organisaties. Het centrum richt zich op complexe informatiseringsvraagstukken binnen het openbaar bestuur of breder gezegd in het publieke domein. Het gaat hierbij om verschillende fasen in beleidsontwikkeling, sturingsprocessen, Edemocratie en (inter)organisatievraagstukken. Centraal staat de wisselwerking tussen het innovatiepotentieel van ICT en ontwikkelingen en innovaties ten behoeve van bestuurlijke vernieuwing. De werkwijze kenmerkt zich door het samenbrengen van praktisch, toegepast- en wetenschappelijk, fundamenteel onderzoek teneinde te komen tot een hoogwaardige kennisontwikkeling. Het centrum functioneert hierbij als een kennisplatform en initiator van maatschappelijk debat. INNOVATIE IN TWEEVOUD De kernactiviteiten van het centrum bevinden zich op het snijvlak tussen universiteiten en reguliere ICT-organisaties. In deze ontmoeting van wetenschap en praktijk draait het om de vraag: hoe kunnen bestuurlijke innovaties en ICT innovaties elkaar versterken, waardoor een dubbele innovatieslag tot stand kan worden gebracht? Met andere woorden: Hoe kunnen ICT innovaties een impuls geven aan bestuurlijke innovaties en hoe kunnen bestuurlijke innovaties een impuls geven aan benodigde ICT innovaties? Met name deze complexe interactie tussen de betekenis en waarde van ICT voor bestuurlijke vernieuwing vervult een centrale positie. Het Center for Public Innovation kent daarom de volgende doelstellingen: het stimuleren van kennisontwikkeling over een zinvolle toepassing van ICT in het openbaar bestuur en het publieke domein; 45 JAARCONGRES CENTER FOR PUBLIC INNOVATION door middel van interactief beleidsgericht en organisatiegericht onderzoek en advies, interactieve kennisoverdracht en communicatie; op het terrein van beleid en beleidsontwikkeling, dienstverlening, sturing, bedrijfsvoering, en organisatorische en inter-organisatorische inrichtingsvraagstukken; waardoor bestuurlijke innovaties hand in hand gaan met ICT-innovaties. PUBLIC INNOVATION ALS ACADEMIE EN ATELIER De werkzaamheden van het centrum worden uitgevoerd in nauwe wisselwerking met de praktijk. Hiervoor is, en zal in de toekomst verder, een eigen werkvorm worden ontwikkeld. Deze werkvorm wordt aangeduid als Atelier. Overigens is dit niet de enige werkvorm die het Center gebruikt maar zij kan wel gezien worden als haar vlaggenschip. Het Atelier is een aanpak waarbij een menging ontstaat tussen deskundigheid en ervaring, probleem en oplossing, inhoud en proces, technologie en wetenschap, strategie en uitvoering, ontwerp en visie. Basis voor de uitvoering van de werkvorm wordt gevonden in het werken met het zogenaamde ‘garbage can’ model, waarin de lineaire koppeling tussen problemen en oplossingen wordt losgelaten. Problemen en oplossingen zijn willekeurige stromen die door bepaalde partijen naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen, wanneer het ‘policy window’ openstaat aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Aan het Center for Public Innovation zijn de volgende personen en organisaties verbonden: PARTNERS DIRECTIE DEELNEMENDE ORGANISATIES prof.dr. H.P.M. van Duivenboden prof.dr. V.J.J.M. Bekkers B&A Groep prof.dr. V.A.J. Frissen dr.ir. J.P. van Wamelen Erasmus Universiteit Rotterdam prof.dr. M.J. van den Hoven ICTU prof.dr. J. de Mul PROMOVENDI LogicaCMG prof.dr. M. Thaens drs. B. van den Berg Ordina dr. J.M.J. Baaijens drs. E.H. Korteland GetronicsPinkRoccade dr. A. van Venrooy drs. T. Oosterbaan TU Delft drs. R.F.I. Moody TNO ONDERZOEKSCOÖRDINATIE Universiteit van Tilburg dr. D. de Kool Verdonck, Klooster & Associates dr. G.F.M. Straten drs. P.A. Siep CONTACTINFORMATIE Telefoon Website 010 408 27 70 www.publicinnovation.nl Fax Email 010 408 11 41 [email protected] Postadres Bezoekadres Erasmus Universiteit Rotterdam Burgemeester Oudlaan 50 Center for Public Innovation, T 11-12 Center for Public Innovation, T 11-12 Postbus 1738 3000 DR Rotterdam 3062 PA Rotterdam 46