Brussel in cijfers - Vlaamse Gemeenschapscommissie

advertisement
Brussel in cijfers
Situatieschets van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn inwoners
Voor de Brusselse beleidsplanning is het belangrijk een goed zicht te hebben op wie de Brusselaars
zijn, wat hun noden en behoeften zijn, en welke uitdagingen er voor de deur staan. Daarom stelde de
Meet- en Weetcel van de VGC een algemene omgevingsanalyse op, die enkele basiskenmerken van
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn inwoners schetst. De omgevingsanalyse gaat over vier
hoofdthema’s:




De evolutie van de Brusselse bevolking
De belangrijkste sociodemografische kenmerken van de Brusselaars
Hun sociaal-economische status
En hun algemene gezondheid.
De Meet- en Weetcel vergeleek niet met Vlaanderen en Wallonië, omdat de historiek, de
bevolkingsdichtheid en de achtergrond daar helemaal anders zijn. Vooral het stedelijk karakter van
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft een sterke impact op het dagelijks leven van de inwoners
(Schwarz, 2010). Vlaanderen en Wallonië zijn veel minder verstedelijkt. Daarom brengen we
tendensen in Brussel in kaart, en vergelijken we waar dat kan met Antwerpen en Gent. Dat zijn de
twee grootste steden van Vlaanderen: Antwerpen heeft 516.009 inwoners, Gent 252.333. Bovendien
brengt de typologie van Schwarz (2010) Antwerpen en Gent onder in dezelfde categorie als Brussel,
op basis van stadsindelingsindicatoren en sociaal-economische kenmerken. Antwerpen en Gent
bieden dus een meer aangepast vergelijkingskader dan de Vlaamse en Waalse regio’s. De gegevens in
dit rapport zijn dan ook geselecteerd op basis van deze criteria:



Vergelijkbaarheid met andere steden
Mogelijkheid om tijdsreeksen te creëren
En analyseniveau met een voorkeur voor data op wijkniveau.
Waar mogelijk geeft deze omgevingsanalyse verklaringen voor de gevonden tendensen in bestaande
verdiepende studies. Zo schetsen we een beeld van wie de Brusselaar is, wat de belangrijkste
kenmerken zijn van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en wat we voor de toekomst mogen
verwachten.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
1
1. Bevolkingsevoluties in Brussel
1.1.
Meer dan één miljoen Brusselaars
Op 1 januari 2015 woonden er officieel 1.175.173 mensen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
(Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, ADSEI, 2015). Daar zitten ook de
buitenlandse medewerkers van Europese instellingen bij. Toch zijn er nog heel wat mensen met wie
de officiële cijfers geen rekening houden. Zo waren er in 2013 zo’n 8.829 mensen in Brussel
ingeschreven in het wachtregister. Het aantal nieuwkomers dat in België asiel aanvraagt, lijkt sinds
april 2015 toe te nemen, zoals u ziet in figuur 1. De meeste nieuwkomers in 2015 komen uit Irak en
Syrië, gevolgd door Afghanistan en Somalië (Dienst Vreemdelingenzaken, 2015).
Figuur 1. Aantal nieuwkomers in België van januari 2014 tot juli 2015 (Dienst Vreemdelingenzaken, 2015)
Verder wonen er in Brussel in de week zo’n 25.000 ‘kotstudenten’ in een studentenwoning of kamer
(Raynaud, Nakhlé, Verger, 2014). En we moeten ook de mensen meerekenen die zonder wettig
verblijf in Brussel wonen, hoewel er daarover geen precieze cijfers zijn. De recentste schatting is
gebaseerd op cijfers van tussen 2001 en 2005. Het zou gaan om 100.000 mensen in België, van wie
de meesten in Brussel verblijven (Adriaenssens, 2009).
De officiële bevolking is ongelijk gespreid over de Brusselse gemeenten. Sint-Joost-ten-Node, SintGillis, Koekelberg, Sint-Jans-Molenbeek en Schaarbeek hebben meer dan 15.000 inwoners per km²,
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
2
zoals u ziet in figuur 2. In zuidoostelijke gemeenten als Watermaal-Bosvoorde, Ukkel en Oudergem
wonen minder dan 5.000 inwoners per km² (Brussels Informatie-, Documentatie- en
Onderzoekscentrum BRIO, 2015). Die spreiding is te vergelijken met die in Antwerpen, waar ook
wijken te vinden zijn met meer dan 15.000 inwoners per km², en wijken met rond de 1.000 personen
per km² (Antwerpen buurtmonitor, 2015). Gent is minder dichtbevolkt, met een maximumdichtheid
van minder dan 10.000 inwoners per km² in 2014 (Gent buurtmonitor, 2014).
Figuur 2. Bevolkingsdichtheid in de Brusselse gemeenten (BRIO, 2015)
Toch was Brussel niet altijd zo dichtbevolkt. Figuur 3 toont op basis van cijfers van het Federaal
Planbureau (2015) dat de bevolkingsgroei vooral iets is van de laatste vijftien jaar. Sinds 2000 nam de
bevolking toe met 21,3% (er kwamen 204.170 Brusselaars bij), wat neerkomt op een gemiddelde
jaarlijkse toename met 1,5%.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
3
Figuur 3. Evolutie van de Brusselse bevolking en projecties voor de toekomst (Federaal Planbureau, 2014)
Het Federaal Planbureau (2014) voorspelt dat de Brusselse bevolking de volgende vijf jaar blijft
aangroeien. Tussen 2015 en 2020 met 2,9%, wat neerkomt op 0,5% jaarlijkse gemiddelde groei.1
Volgens het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA, 2014) zou de verwachte
bevolkingstoename zich vooral voordoen in de noordwestelijke gemeenten van Brussel. In
Anderlecht, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Agatha-Berchem, Koekelberg, Ganshoren, Jette, Brussel-Stad
en Sint-Joost-ten-Node zou de bevolking elk jaar groeien met gemiddeld 1,1% tot 1,6%.2
1.2.
Geboorte en internationale migratie als belangrijkste groeifactoren
Waar komen al die Brusselaars vandaan? Er zijn twee belangrijke verklaringen voor de recente
bevolkingsgroei. Ten eerste zijn er in het Brussels Gewest elk jaar ongeveer dubbel zoveel geboorten
(18.514 in 2014) als overlijdens (9.032 in 2014). Ter vergelijking: in 2014 waren er in Antwerpen
7.446 geboorten tegenover 4.095 overlijdens., in Gent 3.302 geboorten tegenover 2.207 overlijdens.
Ten tweede blijkt Brussel een belangrijke ‘landingsplaats’ te zijn voor internationale migratie. Elk jaar
immigreren er veel meer buitenlanders naar Brussel, dan dat er Brusselaars naar het buitenland
vertrekken (in 2014 was het migratiesaldo met het buitenland +16.106). Een groot deel van die
1
Voor deze projecties werkt het Federaal Planbureau met de componentenmethode. Meer informatie op:
http://www.plan.be/admin/uploaded/200805081112550.pp105_nl.pdf. De projecties hangen per definitie af
van de hypothesen waarop ze gebaseerd zijn, en moeten dus beschouwd worden als een berekende
inschatting.
2
Meer informatie over de methode die BISA gebruikt:
http://www.bisa.irisnet.be/bestanden/publicaties/cahiers-van-hetbisa/cahiers_van_het_bisa_nr_1_mei_2010.pdf.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
4
inwijkelingen verspreidt zich later verder over België. Het interne migratiesaldo (-13.420 in 2014) laat
zien dat er meer Brusselse inwoners naar de rest van België verhuizen, dan dat er Belgen naar Brussel
komen. Toch domineert de internationale aantrekkingskracht van Brussel: er komen meer mensen
toe dan er vertrekken, wat voor een deel de sterke bevolkingstoename in Brussel verklaart.
1193000
1188000
1183000
1178000
1173000
1168000
1163000
Figuur 4. Verloop van de Brusselse bevolking in 2014 (absolute aantallen) (ADSEI)
Figuur 4 illustreert deze trends. De watervalgrafiek stelt het verloop van de Brusselse bevolking in
2014 voor. In januari 2014 heeft Brussel in totaal 1.163.486 inwoners. Dat aantal stijgt in de loop van
2014 sterk door veel geboortes en door internationale migratie (de groene balken), en neemt wat af
door overlijdens en het negatief intern migratiesaldo (de rode balken). De groei- en
inkrimpingsfactoren zorgen er samen voor dat de bevolking in december 2014 netto toenam met
12.168 personen tegenover januari 2014, zoals u ziet in de blauwe balk.
1.3.
Wie woont bij wie?
De 1,1 miljoen Brusselaars woonden in 2014 samen in 553.713 huishoudens (Federaal Planbureau,
2014). Bijna de helft (48%) van die huishoudens bestaat uit een alleenstaande vrouw of man.
Minstens een kwart uit twee personen3: gehuwde (11%) of ongehuwde (4%) koppels en
eenoudergezinnen (11%). Een vijfde zijn gezinnen met kinderen, waarin de partners gehuwd (18%) of
ongehuwd (4%) zijn. Iets minder dan drie procent is een ‘ander huishoudtype’. Het gaat bijvoorbeeld
om jonge koppels of singles die met andere singles samenhuizen.
3
‘Minstens een kwart’, want in principe kunnen onder de categorie ‘ander huishoudtype’ ook
tweepersoonshuishoudens voorkomen, zoals twee vrienden die samenwonen.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
5
Figuur 5. Huishoudtypes in Brussel (Federaal Planbureau, 2014)
Ook in Antwerpen en Gent domineren de eenpersoonshuishoudens, hoewel de percentages daar
lager liggen (43 en 42%). In Antwerpen en in Gent zijn er ook wat minder eenoudergezinnen dan in
Brussel (9 en 8%). Wel zijn er meer samenwonende of getrouwde koppels, met (23% in Antwerpen,
24% in Gent) of zonder (21% in Antwerpen, 27% in Gent) kinderen (Antwerpen buurtmonitor en Gent
buurtmonitor, 2014).
De laatste 25 jaar stegen de cijfers van het Federaal Planbureau (2014) voor alle huishoudtypes in
Brussel, behalve voor getrouwde koppels zonder kinderen: dat zijn er nu 20% minder dan in 1990.
Het aantal ongehuwd samenwonende koppels met of zonder kinderen verviervoudigde in die
periode, en het aantal ‘andere’ huishoudtypes verdubbelde. Dat er zoveel meer ongehuwd
samenwonende koppels zijn met kinderen, heeft wellicht ook te maken met nieuw samengestelde
gezinnen. Ook het aantal eenoudergezinnen steeg vrij sterk, met 41%.
In de projecties tot 2020 zien we dezelfde trends. Het aantal gehuwde koppels zonder kind zal nog
verder afnemen (met 4%). De sterkste toename zal te vinden zijn bij de ‘andere huishoudtypes’ (13%)
en bij de ongehuwd samenwonende koppels, zowel met als zonder kinderen (12%). Het aantal
eenoudergezinnen zou met zo’n 7% toenemen. Procentueel verwachten we de kleinste stijging voor
de eenpersoonshuishoudens (3,1%) en de gehuwde koppels met kinderen (4,5%) (Federaal
Planbureau, 2014). Maar omdat die twee types vandaag het meest voorkomen, zullen ze in absolute
aantallen de sterkste groei kennen. De verhoudingen in figuur 5 zullen dan ook niet veranderen.
Figuur 6 toont nog dat de kleinste huishoudens vooral in hartje Brussel wonen. De grootste
huishoudens wonen in de wijken in de kanaalzone en aan de zuidrand van Brussel. Opvallend is het
sterke contrast tussen de kleine huishoudens in de vijfhoek en de grote huishoudens in het
noordoosten ervan, in de kanaalzone.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
6
Figuur 6. Gemiddeld aantal personen per huishouden per Brusselse wijk (BISA, 2009). De blinde vlekken op de kaart zijn
wijken waarover er geen detailinformatie is.
Samengevat
In 2015 zijn er meer dan 1,1 miljoen Brusselaars, niet-geregistreerde feitelijke inwoners niet
meegerekend. De sterke bevolkingsgroei van de laatste jaren is vooral te verklaren door de vele
geboorten en de sterke aantrekkingskracht van Brussel op internationale migranten. Ruim een kwart
miljoen Brusselaars wonen alleen. Hoewel er de laatste jaren meer en meer samenwonende koppels
en ‘nieuwe’ vormen van samenleven opduiken, blijft hun aandeel relatief beperkt in verhouding tot
de andere huishoudtypes. De kleinste huishoudens wonen in hartje van Brussel, de grootste in de
kanaalzone.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
7
2. De Brusselaar: jong en internationaal georiënteerd
2.1.
Steeds jongere bevolking
2.1.1.
Verjonging
De Brusselse bevolking is relatief jong. Meer dan een derde van de Brusselaars (41%) is 30 jaar of
jonger. De gemiddelde leeftijd in het gewest was 37,4 jaar in 2014 (ADSEI, 2014; BISA, 2014). Figuur 7
toont dat vooral in het centrum van Brussel en in de kanaalzone veel jonge mensen wonen. De
gemiddelde leeftijd stijgt naarmate je dichter bij de rand komt.
Figuur 7. Gemiddelde leeftijd in Brussel op wijkniveau (BISA, 2013). De blinde vlekken op de kaart zijn wijken waarover er
geen detailinformatie is.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
8
2.1.2.
Verzilvering
Figuur 8 laat zien dat de verjonging van Brussel zich al lang traag maar gestaag doorzet. Het aandeel
minderjarigen in de bevolking nam sinds 2002 toe met meer dan één procent, terwijl het aandeel 65plussers met iets meer dan drie procent afnam.
Figuur 8. Verjonging, vergrijzing en verzilvering. ‘Vergrijzingsratio’ geeft het aantal 65-plussers weer tegenover het aantal
minderjarigen. ‘Verzilveringsratio’ geeft het aantal 80-plussers weer tegenover het aantal 65-plussers (BISA 2013).
Verschillende becijferingen en onderzoek brachten al aan het licht dat de vergrijzing in Brussel stilaan
afneemt (zie bijvoorbeeld Pelfrene, 2009). De dalende vergrijzingstrend in figuur 8 is dan ook geen
verrassing. In 2014 is nog iets meer dan 13% van de Brusselse bevolking ouder dan 65 jaar. Dat is
minder dan in Antwerpen en Gent, waar 17% van de inwoners in de leeftijdscategorie 65+ valt
(Antwerpen buurtmonitor en Gent buurtmonitor, 2014). Toch mag deze trend ons niet misleiden. De
‘verzilveringsgraad’ onder de senioren daalde niet. Integendeel: het aantal heel oude mensen (80+),
van wie de zorgnoden het grootst zijn, nam in verhouding lichtjes toe. De verzilveringsgraad steeg
tussen 2002 en 2010 met iets minder dan 3%, en bleef sindsdien ongeveer gelijk (BISA, 2013).
2.1.3.
Een blik op de toekomst
De belangrijkste verklaring voor de verjonging van Brussel ligt in zijn multiculturele karakter, zo blijkt
onder andere uit de studies van Naudts, Plompen & Colpaert (2008) en van Hermia (2014). Niet
alleen zijn het vooral jonge mensen die vanuit het buitenland naar Brussel trekken (vooral het
migratiesaldo met het buitenland van jongvolwassenen tussen 20 en 25 jaar is heel positief) (Hermia,
2014). Ook worden er gemiddeld meer kinderen geboren in de gezinnen van niet-Belgische origine
die in Brussel wonen dan in gezinnen van Belgische afkomst (Naudts e.a., 2008).
Dat Brussel op korte termijn nog verder verjongt, wordt duidelijk in figuur 9. Hoewel de groei van de
allerkleinste groep (3 jaar en jonger) beperkt blijft, neemt vooral het aandeel kinderen en jongeren
tot 18 jaar sterk toe volgens de projecties van BISA (2014). Zowel de 18- tot 64-jarigen als de 65-
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
9
plussers kennen een meer gematigde groei: de jaarlijkse toename van die groepen is volgens de
projectie 0,9 en 1,2%.
Figuur 9. Verwachte verschillen in grootte van de leeftijdsgroepen in Brussel in 2020 ten opzichte van 2015 (BISA, 2014)
2.2.
Een multiculturele bevolking
2.2.1.
Afkomst
In deze omgevingsanalyse zetten we het multiculturele karakter van Brussel al een paar keer in de
verf. In 2014 hadden in totaal 385.381 officiële Brusselse inwoners een andere dan de Belgische
nationaliteit. Dat komt neer op 33% van de Brusselse bevolking. 21% van de Brusselse bevolking
heeft de nationaliteit van een Europese lidstaat. De andere niet-Belgen (12% van de Brusselse
bevolking) hebben een nationaliteit van buiten de Europese Unie (BISA, 2014). Het percentage
inwoners zonder Belgische nationaliteit is in Brussel veel hoger dan in Antwerpen (iets meer dan
20%) en in Gent (13%), hoewel die twee Vlaamse steden ook een multicultureel imago hebben
(Block, 2011).
Figuur 4 toont dat internationale migratie belangrijk is voor de Brusselse bevolking. Ook de cijfers van
BISA tonen dat het aantal Brusselaars zonder Belgische nationaliteit de laatste jaren sterk toenam.
Bijvoorbeeld: van 2004 tot 2014 steeg het aantal Brusselaars zonder Belgische nationaliteit met
16,3%. Buiten de Belgische, zijn de zes meest voorkomende nationaliteiten in Brussel in 2014: Frans,
Marokkaans, Italiaans, Roemeens, Pools en Spaans (BISA, 2014). Dat Polen en Roemenië in dit lijstje
staan, is relatief nieuw. Die landen verdringen Turkije en Portugal, die tien jaar geleden nog mee in
de top 6 stonden.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
10
Figuur 10. Aandeel Brusselaars zonder Belgische nationaliteit op wijkniveau (BISA, 2013). De blinde vlekken op de kaart zijn
wijken waarover er geen detailinformatie is.
De sterkste concentraties van Brusselaars met een andere dan de Belgische nationaliteit zijn te
vinden in het centrum en in het zuiden van Brussel, zoals blijkt uit figuur 10. Hoe dichter je bij de
rand komt, hoe meer inwoners in verhouding de Belgische nationaliteit hebben (BISA, 2013). De
verhoudingen in figuur 10 tonen bijna een symmetrie die wat doet denken aan uitdijende
concentrische cirkels (Burgess, 1924).
Toch geven nationaliteitsgegevens maar een oppervlakkig idee van het aantal inwoners met een
recente migratieachtergrond. Veel inwijkelingen krijgen na een tijd de Belgische nationaliteit. In 2000
en 2001 was er een piek in het aantal Belgische nationaliteitsverwervingen, wellicht toe te schrijven
aan de snel-Belgwet van 2000.4 Van 2002 tot en met 2007 werden per jaar tussen de 9.000 en de
18.000 buitenlanders in Brussel Belg (ADSEI, 2007).5 Op basis van het geboorteland van de
Brusselaars ligt het aantal inwoners afkomstig uit het buitenland nog veel hoger. Zo blijkt dat in 2011
bijna de helft van de Brusselaars (42,39%) niet in België geboren is (Census, 2011), terwijl 31,5% van
de Brusselaars niet de Belgische nationaliteit had (BISA, 2011). Ook de cijfers van het Kruispunt
Integratie-Migratie (2011) en uit de JOP-monitor (2010), een vragenlijst die werd afgenomen bij
jongeren die les volgen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, geven een indicatie van de
achtergrond van de Brusselaars die breder gaat dan nationaliteit. Het Kruispunt Integratie-Migratie
kijkt naar de ‘oude’ nationaliteit van de Brusselaars, en stelt vast dat op basis van deze indicator
4
5
In 2012 werd de snel-Belgwet weer verstrengd.
Recentere gegevens zijn niet publiek beschikbaar.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
11
61.6% van de Brusselaars van niet-Belgische herkomst is. In de JOP-monitor Brussel werd aan de
jonge respondenten (11 tot 22 jaar) gevraagd van welke herkomst hun vader en moeder zijn: iets
meer dan 18% van deze jongeren rapporteerde dat zowel vader als moeder van Belgische afkomst
was. Voor de overige respondenten was ofwel vader, ofwel moeder, ofwel beide, van niet-Belgische
afkomst. Hierbij is wel belangrijk te noteren dat een vrij groot deel van de respondenten (16%) deze
vraag niet beantwoordde. Alleen kijken naar nationaliteit om herkomst te beschrijven, leidt dan ook
tot een onderschatting van de actuele multiculturaliteit.
De internationale oriëntatie en de diversiteit in de achtergrond van de Brusselaars maakt dat Brussel
beïnvloed wordt vanuit de vier windstreken. De volgende paragraaf brengt het taalgebruik van de
Brusselaars in kaart.
2.2.2.
Taal
Omdat Brussel een ontmoetingsplaats is tussen de Franse en Nederlandse taalgemeenschap en een
ankerplek voor internationale immigratie, is het interessant ook de evolutie van de taalidentiteit van
de Brusselaars te bekijken. Daarvoor gebruiken we de cijfers van de BRIO-taalbarometer over 2000,
2006 en 2012.
Figuur 12. Talen die Brusselaars volgens hun eigen inschatting goed tot uitstekend spreken (BRIO, 2012)
De barometer toont dat gemengd taalgebruik in Brussel toenam tussen 2000 en 2012. In die periode
daalde het aantal inwoners dat zegt ‘goed tot uitstekend’ Nederlands, Frans of Engels te spreken (zie
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
12
figuur 12). De daling is het meest uitgesproken voor Nederlands: in 2012 spreken zo’n 10% minder
respondenten goed tot uitstekend Nederlands dan in 2000.
In 2012 wordt er nog ongeveer evenveel Duits, Spaans, Italiaans of Turks gesproken als in 2000. Voor
die talen zien we geen uitgesproken trends. Arabisch maakte wel een sterke opmars. Tussen 2000 en
2012 steeg het percentage respondenten dat zegt goed tot uitstekend Arabisch te spreken met meer
dan 7%.
Figuur 13. Gebruikte thuistaal (BRIO, 2012)
Ook als thuistaal boeten Nederlands en Frans in aan belang. De daling in het percentage
respondenten dat thuis alleen maar Frans spreekt, is spectaculair: van 51,7% in 2000 naar 33,6% in
2012. Nederlands is in Brussel nog de enige thuistaal voor iets meer dan 5% van de respondenten.
Het aantal meertalige gezinnen stijgt wel. Zowel het percentage respondenten dat zegt in een
gemengd Nederlands-Frans gezin te wonen als de respondenten die thuis Frans samen met een
andere taal spreken, steeg tussen 2000 en 2012 met zo’n 5%.
Het meest opvallend stijgt het aantal respondenten met alleen een andere taal of verschillende
andere talen als thuistaal, zoals blijkt uit figuur 13. De stijging is zo groot dat in 2012 de groep met
een andere taal als thuistaal bijna even groot is als de groep die thuis alleen maar Frans spreekt.
Ook de JOP-monitor Brussel (2010) vroeg naar taalgebruik. Uit figuur 14 blijkt dat jongeren die in
Brussel wonen en naar een Nederlandstalige school gaan, thuis toch vooral Frans spreken. Vooral
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
13
met broers en zussen en met vrienden spreken ze Frans. Met vader en moeder spreken ze daarnaast
vaak een andere taal, wellicht de taal van het land of de regio van herkomst. Nederlands wordt het
minst vaak gebruikt, ook al lopen ze in het Nederlands school. Het gebruik van Nederlands is nog het
grootst onder klasgenoten, wat wellicht vooral toe te schrijven is aan de Nederlandstalige
schoolomgeving en het schoolbeleid. Ook hier vallen weer verschillen op met jongeren die buiten
Brussel wonen, maar in Brussel naar een Nederlandstalige school gaan. In die groep is Nederlands de
meest prominent gesproken taal, zowel in communicatie met vader, moeder, broers, zussen,
vrienden als met klasgenoten.
Figuur 14. Talen die gesproken worden met significante anderen (JOP Brussel, 2010).
Even vergelijken met de JOP-monitor Gent-Antwerpen (2012). Frans blijkt daar nauwelijks voertaal te
zijn. De meest gebruikte taal is Nederlands, zowel met vader (54% in Gent, 48% in Antwerpen),
moeder (58% in Gent, 51% in Antwerpen) als met broers en zussen (69% in Gent, 74% in Antwerpen).
De JOP-monitor Gent-Antwerpen heeft geen gegevens over taalgebruik onder klasgenoten en
vrienden. Naast Nederlands wordt er ook veel een andere taal gebruikt, vooral in de communicatie
met ouders (zo’n 38% met vader en moeder en 24% met broers en zussen in Gent, zo’n 44% met
vader en moeder en 16% met broers en zussen in Antwerpen). Ook daar verschilt het taalgebruik
sterk met de scholieren die buiten de stad wonen, maar in Gent en Antwerpen les volgen. In die
groep blijft het gebruik van een andere taal beperkt tot minder dan 10%. Taaldiversiteit blijkt dus
vooral verbonden te zijn met wonen in een stedelijke omgeving.
Samengevat
Brussel is een jonge, multiculturele stad. Zowel de verjonging als de internationalisering namen de
laatste tien jaar sterk toe én die tendensen zijn met elkaar gecorreleerd. Vooral in het dichtbevolkte
centrum van Brussel wonen de meeste jonge mensen en de meeste buitenlanders. Hoe meer je naar
de rand gaat, hoe ouder en hoe ‘Belgischer’ de bevolking. Over het algemeen is er in Brussel geen
sprake van vergrijzing: het aandeel 65-plussers in de bevolking neemt af. Wel zien we in de groep
senioren een lichte tendens tot ‘verzilvering’. Het aandeel heel oude mensen (80+), van wie de
zorgnoden het grootst zijn, nam wat toe.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
14
Een derde van de inwoners heeft een andere nationaliteit dan de Belgische. Het gaat vooral om
nationaliteiten uit de Europese Unie. Een analyse van de nationaliteit van de ‘nieuwkomers’ toont
dat Brussel ook bij Oost-Europese landen meer in trek komt. Het aandeel Brusselaars met een
migratie-achtergrond ligt echter veel hoger, aangezien velen onder hen de Belgische nationaliteit
verwierven. Cijfers van het Kruispunt Migratie-Integratie en van de JOP-monitor Brussel indiceren
dat minstens twee derde van de Brusselaars een migratie-achtergrond kent. De kennis van
Nederlands en Frans en het gebruik ervan als enige thuistaal vermindert, maar maakt plaats voor een
grotere meertaligheid en sterkere taaldiversiteit in de Brusselse gezinnen.
3. Sociaal-economische status
De sociaal-economische status (SES) van een bevolkingsgroep zegt welke positie de leden van de
groep innemen op de maatschappelijke ladder en hoe groot maatschappelijke ongelijkheden zijn. SES
is niet rechtstreeks zichtbaar of meetbaar. In deze analyse proberen we het concept te vatten door
de woonsituatie, het opleidingsniveau, de tewerkstelling en het inkomen van de Brusselaars te
belichten.
3.1.
Huisvesting in Brussel: grote huurmarkt, duur betaald
In 2001 hield de Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie in het kader van de tienjaarlijkse
volkstelling een algemene socio-economische enquête (SEE 2001).6 In tegenstelling tot een ‘gewone’
volkstelling, werden ook gegevens over de SES en subjectieve data verzameld, bijvoorbeeld over hoe
mensen hun gezondheid en hun levensomstandigheden inschatten. De enquête werd maar één keer
afgenomen: sinds 2011 is de volkstelling (Census) volledig gebaseerd op gegevens van
administratieve databanken. Het BISA publiceert vandaag nog altijd de cijfers van de SEE 2001 per
wijk. De gegevens zijn dus wat gedateerd, maar worden voor een deel toch nog gebruikt om de
woonsituatie van de Brusselaars te beschrijven, bij gebrek aan een recentere enquête. De cijfers
worden gebruikt om actuelere gegevens van de volkstelling in 2011 en van ADSEI te ondersteunen.
3.1.1.
Woonoppervlakte
Iets minder dan 29% van de 161 km² Brussels Gewest is woongebied (ADSEI, 2011). Dat is beduidend
meer dan in Antwerpen, waar woningen bijna 14% van de ruimte innemen, en Gent waar het
woongebied 18% van de beschikbare ruimte inneemt (ADSEI 2011). De meeste woongebieden zijn
terug te vinden in de grootste gemeenten: Ukkel, Brussel-Stad, Anderlecht en Sint-Pieters-Woluwe
(ADSEI, 2011). Ook al neemt het beschikbare woongebied bijna 30% van de ruimte in, toch woont
een grote meerderheid van de Brusselse gezinnen (71%) in een appartement (BISA, 2001). Dat heeft
ook te maken met de sterke recente bevolkingsgroei (zie 1.1).
De ruimte voor de verschillende huishoudens is eerder beperkt. De gemiddelde woonoppervlakte7
was 75 m² in 2001. Gezien het grote aantal eenpersoonshuishoudens (zie figuur 5) lijkt dat
6
Meer informatie op
http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/enquetes_et_methodologie/monografieen_socioeconomische_enquete_2001.jsp
7
Met ‘woonoppervlakte’ wordt de totale oppervlakte van de verschillende woonvertrekken bedoeld: keuken,
living, eetkamer, slaapkamers, enz. (Vanneste, Thomas & Goossens, 2007).
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
15
gemiddelde op het eerste gezicht niet onoverkomelijk laag te liggen. Er zijn wel plaatsgebonden
verschillen. Vooral in de kanaalzone zijn de woningen klein, met een gemiddelde woonoppervlakte
van minder dan 66 m². Dat is opvallend, omdat figuur 6 al liet zien dat net in die zone de grootste
gezinnen wonen. In het zuiden en in de zuidoostelijke rand van Brussel is de gemiddelde
woonoppervlakte meer dan 83 m² (BISA, 2001).
3.1.2.
Koopwoningen
De laatste vijftien jaar verdrievoudigde de prijs van woonhuizen in Brussel. Dat blijkt uit cijfers van
ADSEI (2014). De gemiddelde prijs van 113.394 euro in 2000 liep in 2014 op tot 365.204 euro (ADSEI
2014). De prijs van appartementen steeg minder: met ‘amper’ 152% tussen 2000 en 2014. De prijs
van villa’s verdubbelde. Woningen zijn in Brussel heel duur. Vergelijk even met Antwerpen waar een
gewoon woonhuis in 2014 gemiddeld 233.662 euro kostte, en met Gent waar de prijs gemiddeld
235.295 euro is (ADSEI, 2014). Hoewel de prijzen in die steden sinds 2000 ook verdrievoudigden, is
de gemiddelde prijs van een woonhuis er momenteel maar 64% van die in Brussel.
Uit de cijfers van ADSEI (2014) blijkt ook dat er sterke prijsverschillen zijn tussen de Brusselse
gemeenten: de prijzen in heel dure gemeenten zoals Ukkel en Watermaal-Bosvoorde duwen de
gemiddelde prijs sterk naar omhoog. Toch kost ook een gewone woning in de goedkoopste
gemeente (Sint-Jans-Molenbeek, waar een gewone woning in 2014 gemiddeld 240.102 euro kostte)
nog altijd meer dan de gemiddelde woning in Antwerpen en Gent (ADSEI, 2014). De cijfers van ADSEI
(2014) tonen verder nog dat vooral in de noordwestelijke gemeenten de woningen goedkoper zijn,
terwijl de duurste woningen in het zuidoosten staan. Figuur 15 geeft een overzicht.
Figuur 15. Gemiddelde prijs voor een gewone woning in 2014 (ADSEI, 2014)
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
16
3.1.3.
Huurwoningen en sociale woningbestand
In Brussel is de huurmarkt belangrijker dan de koopmarkt. Amper een kleine 39% van de woningen
werd in 2011 bewoond door de eigenaar – volgens de gegevens van Census (2011) – wat erg weinig
is. In de Vlaamse vergelijkingssteden zijn die percentages veel hoger: 51% in Antwerpen (Census
2011) en tussen 62 (2010) en 64% (2014) in Gent (Gent buurtmonitor, 2014).
Uit de cijfers van de Census 2011 blijkt dat ook de huurprijzen in Brussel hoog zijn. Ze schommelen
tussen 456 en 1.232 euro per maand. Voor de verdeling per wijk toont figuur 16 dat de huurprijzen
dezelfde tendens volgen als de koopprijzen. De prijzen zijn het hoogst in het zuidoosten van Brussel,
en het laagst in het noordwesten. Het is vooral in de kanaalzone, waar de gemiddelde
woonoppervlakte het kleinst is, dat je ‘goedkopere’ huurwoningen vindt.
Het aandeel sociale woningen (het aantal sociale woningen per 100 huishoudens) lijkt niet te
correleren met de trend van de huurprijzen. Figuur 16 laat zien dat dat aandeel sterk verschilt van
wijk tot wijk, zonder een specifiek patroon te tonen (BISA, 2011). In heel Brussel zijn er 8 sociale
woningen per 100 huishoudens (BISA, 2014). Dat is minder dan in Antwerpen, waar er 10 sociale
woningen per 100 huishoudens zijn (Antwerpen buurtmonitor, 2014) en Gent, dat 12 sociale
woningen per 100 huishoudens heeft (Gent buurtmonitor, 2014, eigen berekening).
Figuur 16. Gemiddelde huurprijs van een woning per gemeente (BISA, 2011). De blinde vlekken op de kaart zijn wijken
waarover er geen detailinformatie is.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
17
3.1.4.
Woonkwaliteit
Uit de laatste volkstelling blijkt dat van de Brusselse woningen waarvan het soort verwarming bekend
is, 95% centrale verwarming heeft (Census 2011). Daarnaast tonen cijfers uit de SEE dat in 2001 iets
meer dan 90% van de woningen in Brussel voorzien was van basiscomfort (stromend water, toilet in
huis, badkamer met bad of douche). Die gegevens zijn al wat gedateerd. Daarom vullen we ze hier
aan met cijfers uit de JOP-monitor Brussel (2010), hoewel die over een heel specifieke doelgroep
gaan: Brusselse jongeren die naar een Nederlandstalige school gaan. Die cijfers zijn positiever dan die
van de SEE (2001): meer dan 97% van de jongeren zegt dat ze in een huis wonen met bad of douche,
en met een wc binnen. Daar staat tegenover dat bijna een vierde zegt dat ze een lekkend dak of
vochtige muren hebben (JOP, 2010).8 Een kleine 40% zegt dat hun ouders de woning huren. Dat
percentage is beduidend lager dan de officiële cijfers uit de Census 2011. Dat kan te verklaren zijn
doordat de jongeren niet goed weten of hun ouders echt eigenaar zijn van het huis (er was geen
‘weet niet’-categorie voor deze vraag, en een vijfde van de respondenten vulde geen antwoord in).
Anderzijds kan het zijn dat de jongeren die op een Nederlandstalige school zitten een meer
bevoorrechte groep zijn van wie de ouders vaker huiseigenaar zijn.
Ook gegevens uit de laatste nationale gezondheidsenquête (HIS, 2013) bieden informatie over de
woonkwaliteit. Die enquête uit 2013 bij een representatieve steekproef van 3.103 Brusselaars van 15
jaar en ouder, maakt duidelijk dat bijna de helft van de respondenten (49%) zich het laatste jaar thuis
ergerde aan minstens één omgevingsprobleem, waaronder luchtvervuiling, geuroverlast,
geluidsoverlast en trillingen van weg-, trein- of luchtverkeer of van industriële activiteiten. Bovendien
zegt een vijfde (21%) thuis minstens één comfortprobleem te hebben: meestal problemen met vocht
(11%) of om het huis warm te houden (10%). Daarna komt gebrek aan ruimte (5,8%) (HIS, 2013).
3.1.5.
Helemaal geen woning
Volgens de laatste telling van La Strada (Steunpunt thuislozenzorg Brussel) op 6 november 2014 zijn
er in Brussel in totaal 2.603 dak- en thuislozen en mensen in ontoereikende huisvesting (bijvoorbeeld
in kraakpanden). Een vijfde van die mensen was minderjarig. De meeste dak- en thuislozen werden
geteld in de drie treinstations, in het centrum van Brussel en in de vijfhoek (La Strada, 2014).
3.2.
Opleidingsniveau
Opleidingsniveau is een belangrijke graadmeter voor SES. Het is ‘de meest voorkomende indicator
van SES en wordt geassocieerd met het niveau van verworven kennis, de levensstijl en -gewoontes,
de culturele smaak en de opvoedingswaarden en -stijl’ (Reynders, Nicaise & Van Damme, 2005: 5).
Vanuit die optiek brengen we het opleidingsniveau van de Brusselaars hier in kaart.
3.2.1.
Opleidingsniveau
Volgens de Census 2011 had 14% van de Brusselse bevolking in 2011 geen diploma of alleen maar
een getuigschrift lager onderwijs. 33% had een secundair diploma en 26% een hoger diploma. Van
26% was het diploma onbekend.
Vergeleken met de gegevens van de Census (2011) over Gent en Antwerpen zijn er in Brussel meer
hoogopgeleide inwoners dan in Antwerpen (22%), maar minder dan in Gent (32%). 63% van de
8
Een groot deel van de respondenten (rond de 20%) vulde deze vragen niet in. De percentages werden daarom
gecorrigeerd.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
18
Antwerpse inwoners en 65% van de Gentse inwoners heeft hoogstens een secundair diploma,
tegenover 47% van de Brusselse inwoners. Hoewel we er bij deze vergelijking rekening mee moeten
houden dat het aantal inwoners van wie het diploma onbekend is in Brussel veel hoger ligt dan in
Antwerpen (15%) en Gent (11%), suggereren deze cijfers dat Brussel in opleidingsniveau niet slechter
scoort dan de twee Vlaamse vergelijkingssteden. Wellicht is dat te verklaren door de gemiddeld
jonge leeftijd van de Brusselaars of door de hoogopgeleide profielen waarnaar de Brusselse
arbeidsmarkt zoekt (onder andere voor de EU-instellingen).
De JOP-monitor Brussel (2010) vroeg Brusselse jongeren in het Brussels Nederlandstalig onderwijs
ook wat het hoogste diploma is van hun vader en moeder. Een groot deel van de jongeren bleek dat
niet te weten (25% wist het niet voor moeder, 20% niet voor vader).9 Verder blijkt dat de
meerderheid van de ouders hooguit een secundair diploma haalde (34% van de moeders, 30% van de
vaders). Iets meer dan 27% van de vaders en iets meer dan 25% van de moeders haalde een hoger
diploma. 16,5% van de vaders en 19,5% van de moeders haalde helemaal geen diploma, of
hoogstens een getuigschrift lager onderwijs. Ook in de JOP-monitor Gent-Antwerpen (2012) is het
hoogst behaalde diploma van de ouders een diploma secundair onderwijs (28% van zowel de Gentse
als de Antwerpse ouders). 27% van de Antwerpse en 38% van de Gentse ouders zijn volgens hun
kinderen hooggeschoold, met een universitair of een hogeschooldiploma. 11% van de Gentse en een
kleine 15% van de Antwerpse ouders zouden hooguit een getuigschrift lager onderwijs hebben. Ook
hier valt op dat een groot deel van de jongeren niet weet wat het hoogste diploma van hun ouders is
(een kleine 31% van de ondervraagde jongeren in Antwerpen en een kleine 30% in Gent weet dat
niet).
Deze subjectieve cijfers komen overeen met de objectieve registratie van de Census 2011.
3.2.2.
Schoolgaande jongeren
In het schooljaar 2013-2014 waren er in totaal 166 Nederlandstalige kleuter-, lagere en secundaire
scholen in Brussel (BISA, 2014). In die scholen volgden 43.284 leerlingen onderwijs (departement
Onderwijs en Vorming van de Vlaamse overheid). Dat betekent dat Nederlandstalige scholen
gemiddeld 261 leerlingen hebben. Daarnaast volgen een goede 25.000 studenten les aan een van de
vier Nederlandstalige hogescholen in Brussel en aan de VUB (Raynaud, Nakhlé, Verger, 2014).
Ter vergelijking: de kleuter-, lagere en secundaire scholen gesubsidieerd door de Franse
Gemeenschap hadden 201.617 leerlingen. De Europese en internationale scholen en privéscholen
15.875.
Van al die leerlingen verliet 14,4% de school zonder secundair diploma en zonder nog een verdere
opleiding te volgen. Figuur 17 geeft weer hoeveel procent van de 18- tot 24-jarigen geen diploma
secundair onderwijs haalde en geen enkele vorm van onderwijs meer volgt (vroegtijdige
schoolverlaters) en hoeveel 30- tot 34-jarigen een hoger diploma hebben (en dus ‘hoogopgeleid’
zijn). De twee statistieken komen van ADSEI (2014). Hoewel tendensen in opleidingsniveau
observeren niet evident is omdat de cijfers sterk variëren per jaar, lijkt figuur 17 toch een licht
positieve tendens weer te geven: het aantal hoogopgeleiden onder de 30- tot 34-jarige Brusselaars
stijgt licht, terwijl het aantal vroegtijdige schoolverlaters wat lijkt af te nemen van 2000 tot 2014.
9
Dat is voor een deel te verklaren door de gezinssituatie. Als kinderen vooral bij een van de ouders wonen, kan
het moeilijker zijn het diploma van de andere ouder te kennen.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
19
Figuur 17. 18- tot 24-jarige schoolverlaters zonder secundair diploma en 30- tot 34-jarigen met hoger diploma (ADSEI, 2014).
De dualiteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest laat zich ook voelen in het onderwijsniveau. In
het Brussels Gewest heeft 16,2% van de leerlingen in het eerste jaar secundair onderwijs al twee jaar
schoolachterstand opgelopen. In de armste gemeenten komt dat in de buurt van 20%. In Sint-Joostten-Node is het zelfs 22,4%. Dat cijfer is opmerkelijk lager in de gemeenten met een hoog sociaaleconomisch statuut zoals Watermaal-Bosvoorde (5,4%). (Observatorium voor Gezondheid en Welzijn
van Brussel-Hoofdstad, Welzijnsbarometer 2014).
3.3.
Veel werk en veel werkloosheid
In 2013 was het bruto binnenlands product (BBP) van het BHG goed voor een ruime 18% van het
Belgische BBP: het bedroeg toen meer specifiek 71.745 miljoen euro (BISA, 2013). De jobratio – het
aantal jobs in verhouding tot het aantal inwoners – nam wel af: van 100% in 2006 naar 93% in 2012.
Dat was ook in Antwerpen zo: van 93% naar 87%. In Gent steeg de jobratio tussen 2006 en 2012 wel
met 2%: van 102 naar 104% (Steunpunt Werk en Sociale economie, 2013).
In 2013 werkten 364.964 Brusselaars op beroepsactieve leeftijd (18 tot 64 jaar) in een betaalde job
volgens de cijfers van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid (KSZ 2013). Als we dat cijfer afzetten tegen
het totale aantal Brusselaars op beroepsactieve leeftijd – om zo de werkzaamheidsgraad in Brussel te
berekenen – blijkt dat het aantal werkenden in verhouding eerder laag ligt. De werkzaamheidsgraad
in Brussel lag in 2013 op 49%, terwijl dat in Antwerpen 58% en in Gent 65% was (Datawarehouse
arbeid en sociale bescherming van KSZ, 2013). Het grootste deel van de Brusselse werknemers werkt
in de commerciële (52%) en de niet-commerciële (41%) dienstensector. Amper 7% werkt in de
industrie. Het percentage dat in de landbouw werkt, is in een grootstad als Brussel verwaarloosbaar:
minder dan 1% (Steunpunt Werk en Sociale economie, 2012). Een cijferreeks gepubliceerd door BISA
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
20
(op basis van gegevens van Actiris) toont bovendien dat de invullingsgraad van vacatures – het aantal
openstaande tegenover het aantal ingevulde vacatures – schommelt rond 70%. In 2014 was de
invullingsgraad van werkaanbiedingen bijvoorbeeld iets meer dan 71%, wat betekent dat meer dan
een kwart van de in Brussel gepubliceerde vacatures niet ingevuld raakte.
In 2014 was een kleine 46% van de Brusselse inwoners niet-werkend (BISA, 2015). Maar, niet alle
niet-werkenden zijn werkzoekend. Mensen kunnen ook zelf kiezen om niet te werken, bijvoorbeeld
om tijd te maken voor hun gezin. Daarom bekijken we ook de werkloosheidsgraad in Brussel, het
aantal werkzoekenden ten opzichte van het totale aantal personen op beroepsactieve leeftijd. In
2014 lag de werkloosheidsgraad in Brussel op ruim 18% (BISA, 2014). Hierbij stellen we vast dat een
opvallend groot deel van deze werkloze Brusselaars langdurig (meer dan 1 jaar) werkloos zijn. In
2014 was 64% van de werkzoekenden al meer dan één jaar werkloos (BISA, 2014), tegenover 48%
van de Antwerpse en 45% van de Gentse werklozen (Antwerpen buurtmonitor en Gent
buurtmonitor, 2014). In figuur 20 ziet u dat langdurige werkloosheid vooral het westen van Brussel
treft.
Figuur 20. Aandeel langdurig werklozen (meer dan 1 jaar) ten opzichte van het totale aantal werklozen (BISA, 2014). De
blinde vlekken op de kaart zijn wijken waarover er geen detailinformatie is.
Een belangrijke verklaring voor die paradox – economisch succes van de stad en toch financiële
kwetsbaarheid van haar inwoners – ligt in de Brusselse arbeidsmarkt. Meer dan de helft van de
loontrekkenden die bijdragen tot het hoge BBP van Brussel, woont buiten Brussel. De Brusselse
bevolking zelf wordt geconfronteerd met een lage tewerkstellingsgraad. Het mediaan inkomen per
aangifte ligt lager in het Brussels Gewest dan in het hele land, en vooral lager dan in de omringende
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
21
gemeenten. Het mediaan inkomen ligt opvallend hoger in de Vlaamse rand rond Brussel: een groot
deel van de rijkdom die in Brussel geproduceerd wordt, ‘verlaat de (administratieve grenzen van de)
stad’.10 Ook hier weer verbergt het gemiddelde grote verschillen. De werkloosheidsgraad in het
Brussels Gewest varieert sterk tussen de gemeenten: hij is het hoogst in Sint-Joost-ten-Node (29,1%)
en het laagst in Sint-Pieters-Woluwe (9,8%) (Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van BrusselHoofdstad, Welzijnsbarometer 2014).
Professor Christian Vandermotten spreekt van een ‘dramatische dualisering. Van alle Gewestelijke
arbeidsplaatsen situeert 47% zich in de dienstensectoren die een hoog kennisniveau vereisen. Dit
heeft directe gevolgen voor de mogelijkheden op de hoofdstedelijke arbeidsmarkt voor
laaggeschoolden, vooral omdat deze mensen ook te kampen hebben met een gebrek aan
tweetaligheid en de facto discriminatie in verband met hun etniciteit. Hierdoor liggen de
werkloosheidscijfers, bij gelijk onderwijsniveau, aanzienlijker (sic) hoger in de arme sikkel dan in de
rest van het Gewest. (…) Nog verontrustender is dat de algemene toename van het opleidingsniveau
niet tot een vermindering van de Brusselse werkloosheid leidt.’11
We zagen net dat in het Brussels Gewest 14,4% van de scholieren de school verlaat zonder diploma
secundair onderwijs. Zonder dat diploma hebben ze ongeacht hun leeftijd vaak grote moeilijkheden
om zich in te schakelen op de arbeidsmarkt: één op de drie (33,2%) actieve Brusselaars met hooguit
een diploma van lager secundair onderwijs is werkloos (Observatorium voor Gezondheid en Welzijn
van Brussel-Hoofdstad, Welzijnsbarometer 2014).
Door de eerder hoge werkloosheidsgraad is het niet verrassend dat in 2014 bijna een vijfde van de
beroepsactieve Brusselaars een uitkering krijgt. 4,9% leeft van een leefloon of een equivalent
leefloon. Dat cijfer ligt hoger dan in Antwerpen (1,9%) en Gent (2,7%) (Brussels Observatorium voor
Gezondheid en Welzijn, 2014). Sinds 2008 nam het aantal leefloners op beroepsactieve leeftijd in
Brussel lichtjes toe (met 0,7%), maar het aantal mensen op beroepsactieve leeftijd met een
werkloosheidsuitkering nam af (met 0,8%). Dat maakt dat het aantal mensen op actieve leeftijd met
een uitkering min of meer status-quo blijft, op iets minder dan 20% (Brussels Observatorium voor
Gezondheid en Welzijn, 2013). De drie categorieën leefloners zijn allemaal ongeveer even groot: 29%
is samenwonend, 36% is alleenstaand, 34% heeft een gezinslast. Iets meer dan de helft (59%) van de
leefloners heeft de Belgische nationaliteit (BISA, 2014).
3.4.
Inkomen en armoede
Volgens het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel-Hoofdstad is Brussel het gewest met
het hoogste percentage inwoners onder de armoederisicogrens.12 In België is armoede het sterkst
10
Vandermotten Chr., E. Leclercq, T. Cassiers, B. Wayens, ‘Staten-Generaal van Brussel. De Brusselse
economie. Synthesenota nr. 7’, 26 januari 2009
11
Vandermotten, geciteerd werk, p. 5
De armoederisicograad is het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen onder de
armoederisicogrens, vastgelegd op 60% van het nationaal equivalent mediaan inkomen. De mediaan is het
inkomen dat de inkomensverdeling in twee gelijke delen splitst: de helft van de bevolking zit onder de mediaan
12
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
22
geconcentreerd in de grote steden, en Brussel is het grootste stedelijk gebied. Verschillende
indicatoren wijzen op een grotere concentratie van armoede in het Brussels Gewest dan in
Antwerpen en Gent, maar een kleinere concentratie dan in Luik en Charleroi.13
De gemiddelde cijfers voor Brussel verbergen opnieuw een grote sociaal-ruimtelijke dualiteit: er zijn
erg grote verschillen tussen de Brusselse gemeenten in armoede-indicatoren. Daarop gaan we nu
verder in.
3.4.1.
Minder inkomen in de arme sikkel
Het jaarlijks gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner in Brussel was 13.312 euro in 2012. Dat is
minder dan het gemiddeld belastbaar inkomen in Antwerpen (14.843 euro) en Gent (17.189 euro)
(BRIO, 2012). Ook voor deze indicator zijn er in Brussel weer sterke plaatsgebonden verschillen, zoals
u ziet in figuur 18. Het gemiddelde inkomen per inwoner is het hoogst in Watermaal-Bosvoorde:
19.131 euro per jaar. Dat is meer dan dubbel zo hoog als het gemiddeld inkomen per inwoner in SintJoost-ten-Node, waar het gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner met 8.424 euro het laagst is
(BRIO, 2012).
en de andere helft erboven. Het equivalent beschikbaar inkomen komt overeen met het totale inkomen van
een huishouden (lonen, sociale voordelen, pensioenen, inkomen uit eigendom, kindergeld,
kapitaalsinteresten), na belastingen en gedeeld door het aantal leden van het gezin omgezet naar het
equivalent voor volwassenen. Zo kan het inkomen van iemand die samenwoont en twee kinderen heeft,
vergeleken worden met het inkomen van een alleenstaande.
13
Dossier van de conjunctuurbarometer nr. 19 (01/2011): Armoede in Brussel : vaststellingen en evoluties
(.pdf)
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
23
Figuur 18. Jaarlijks gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner per wijk (BISA, 2012). De blinde vlekken op de kaart zijn
wijken waarover er geen detailinformatie is.
3.4.2.
Het beslag van huisvesting op het inkomen
De hoge kosten voor huisvesting blijven toenemen. Ze leggen zwaar beslag op het beschikbare
inkomen van de Brusselse gezinnen. Tussen 2004 en 2013 steeg de gemiddelde huurprijs
gecorrigeerd voor de inflatie met 20%.14 De meerderheid van de Brusselaars is huurder en de
huurprijzen schommelen tussen 456 en 1.232 euro per maand (gemiddeld 640 euro per maand) (zie
4.1.3). Er is dus een wanverhouding tussen het maandelijks inkomen van de Brusselaar (gemiddeld
1.109 euro) en de woningmarkt. De cijfers suggereren dat het budget dat huurders elke maand aan
huur moeten betalen voor een deel van de gezinnen hoger ligt dan de aanbevolen 30% van het
maandelijks inkomen (Vlaamse Woonraad, 2011). Bij veel gezinnen blijft er dus maar weinig budget
over voor het huishouden.
De beschikbare gegevens over de huisvesting van personen in armoede in het Brussels Gewest zijn
erg beperkt of gaan alleen maar over een deel van de huisvestingsmarkt. Dat maakt het moeilijk om
huisvestingsproblemen in kaart te brengen. Toch stelt het Observatorium voor Gezondheid en
Welzijn vast dat de toegang tot huisvesting voor personen met een laag inkomen steeds moeilijker
wordt. Het toenemend aantal gezinnen op de wachtlijst voor een sociale woning (41.461) getuigt van
het stijgende tekort aan sociale woningen: er wordt aan minder dan de helft (46,4%) van de vragen
voldaan.15
3.4.3.
De Brusselse armoede geschat
Armoede gaat niet alleen over het inkomen van gezinnen. Het gaat breder dan dat. Armoede is ‘een
netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en
collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de
samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen’ (Vranken, 2009:40).
Volgens de welzijnsbarometer 2014 van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn in Brussel
loopt 41,2% van de inwoners van het Brussels Gewest ‘risico op armoede of sociale uitsluiting’:
‘Ongeveer een derde van de Brusselaars (32,5%) moet zien rond te komen met een inkomen
onder de armoederisicogrens. Het aandeel van de bevolking onder de armoederisicogrens is
ongeveer vijf keer zo hoog bij de werkloze Brusselaars als bij de werkenden. Bij de Brusselaars
die actief zijn op de arbeidsmarkt is één op vijf (20,4%) en bij de jongvolwassenen (jonger dan
25 jaar) één op drie (30,3%) niet-werkend werkzoekend. Het aandeel van de bevolking met
recht op een werkloosheidsuitkering of een bijstandsuitkering ligt in het Brussels Gewest hoog:
het betreft een vijfde (19,6%) van de Brusselse bevolking op actieve leeftijd (18-64 jaar) en
17,1% van de oudere personen (65 jaar en ouder). Dit maakt dat in het Brussels Gewest één
jongere op tien en één oudere op tien over geen andere inkomensbron beschikt dan hun
bijstandsuitkering. Bijna een vierde van de Brusselse bevolking (24,2%) heeft recht op een
verhoogde tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging (RVV).’
3.4.4.
Kinderarmoede: vooral in de arme sikkel
De cijfers voor kinderarmoede in Brussel, Antwerpen en Gent zijn niet vergelijkbaar met elkaar.
Vlaanderen hanteert een kinderarmoedebarometer op basis van zeven indicatoren, maar heeft niet
14
15
Samenvatting Welzijnsbarometer 2014, Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel-hoofdstad
Ibidem.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
24
alle deelindicatoren voor Brussel. Wel zijn er deelindicatoren die reden geven om aan te nemen dat
de situatie in Brussel nog erger is dan in Antwerpen en Gent.16
Volgens de cijfers van ADSEI zijn er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest meer kwetsbare gezinnen:
van de 540.440 private huishoudens in Brussel in 2014 waren er 61.867 of een goeie 11 %
eenoudergezinnen. Dit aandeel is hoger dan in Antwerpen (een kleine 9%) en Gent (iets meer dan
8%) (ADSEI, 2015).
De onderwijskansarmoede-indicator (OKI) geeft een idee van kansarmoede bij de leerlingen in het
Nederlandstalig onderwijs in Brussel. De onderwijskansen van leerlingen zijn beperkter als ze scoren
op deze criteria:




Laag opleidingsniveau van de moeder (33% van de kleuters in het Nederlandstalig onderwijs in
Brussel)
Andere gezinstaal dan Nederlands (67% van de kleuters in het Nederlandstalig onderwijs in
Brussel)
Recht op een schooltoelage (31% van de kleuters in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel)
Buurt met veel schoolse vertraging (niet gerapporteerd door Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming, 2015).
In vergelijking met Antwerpen is er in Brussel een groter aandeel leerlingen in het kleuteronderwijs
met een andere gezinstaal dan het Nederlands, maar het aandeel leerlingen met een moeder met
laag opleidingsniveau of dat in aanmerking komt voor een schooltoelage is hoger in Antwerpen. In
vergelijking met Gent ligt het aandeel kleuters in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel van wie de
moeder laagopgeleid is, die opgroeien in een gezin met een andere taal dan het Nederlands en die
aanspraak maken op een schooltoelage over de hele lijn hoger (Vlaams Ministerie van Onderwijs en
vorming, 2015).
Bij het lezen van de kansarmoede-index van Kind en Gezin is het belangrijk te weten dat slechts een
beperkt deel van de Brusselse gezinnen door Kind en Gezin wordt opgevolgd. In 2009 lag het bereik
van de Brusselse consultatiebureau’s bijvoorbeeld op iets meer dan 10% van de geboorten.17 De
cijfers van Kind en Gezin geven dus een beperkt beeld over de spreiding van kansarme gezinnen over
het gewest. 19,6% van de baby’s die Kind en Gezin registreerde in Brussel waren geboren in een
kansarm gezin (Kinderarmoedebestrijdingsplan 2014-2015). De kansarmoede-index van Kind en
Gezin is gebaseerd op deze criteria:




Maandinkomen: leefloon, werkloosheidsuitkering of een inkomen lager dan het leefloon
Opleidingsniveau ouders: geen, lager, beroepsonderwijs, buitengewoon of niet-afgemaakt
secundair onderwijs
Precaire arbeidssituatie ouders: tijdelijke contracten, beschutte werkplaats, beide ouders zijn
werkloos of alleenstaande ouder is werkloos
Laag stimulatieniveau: beperkte opvolging van kinderen, problemen met verzorging van kinderen
16
VGC-Kinderarmoedebestrijdingsplan 2014-2015
Dit cijfer komt uit een antwoord van Paul Delva op een parlementaire vraag door Jo Vandeurzen. Dit
antwoord werd op 1 oktober geconsulteerd via:
http://webcache.googleusercontent.com/search?q=cache:rE7esgSCI_8J:docs.vlaamsparlement.be/pfile%3Fid%
3D310295+&cd=3&hl=nl&ct=clnk&gl=us
17
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
25


Huisvesting: ongezonde of onveilige woning, gebrek aan nutsvoorzieningen
Gezondheid: zwakke gezondheid of handicap gezinsleden, gebrek aan kennis en deelname aan
de gezondheidszorg.
Als een gezin slecht scoort op drie of meer van deze criteria, wordt het beschouwd als ‘kansarm’.
Figuur 19. Het percentage kinderen dat opgroeit in een kansarm gezin volgens de kansarmoede-index van Kind en Gezin
(aantal kinderen in kansarmoede tegenover het totale aantal kinderen dat Kind en Gezin opvolgt) (Kind en Gezin, 2014)
De cijfers van Kind en Gezin tonen dat het aantal Brusselse kinderen die opgroeien in een kansarm
gezin volgens hun indicatoren licht steeg: van iets minder dan 16% in 2001 tot 20% in 2012 (niet in
visualisatie). Na 2012 wordt die tendens doorbroken door een plotse sterke stijging, tot 25% in 2013
en 23% in 2014. In figuur 19 ziet u dat achter deze trend sterke tendensen zitten in de afzonderlijke
gemeenten: in Anderlecht, Sint-Joost-ten-Node, Koekelberg, Brussel-Stad en Sint-Jans-Molenbeek
piekt de Kind & Gezin kansarmoede-index boven de 25%, terwijl ze in de gemeentes Oudergem, SintLambrechts-Woluwe, Ukkel, Etterbeek en Evere onder de 10% blijft (Kind en Gezin, 2014).
Naast deze ‘objectieve cijfers’ is het tot slot nog interessant het inkomen van Brusselaars ook met
een subjectieve maat in kaart te brengen. In de JOP-monitor Brussel (2010) zeggen de scholieren in
welke mate hun gezin kan rondkomen met het beschikbare inkomen. 22% antwoordde ‘eerder
moeilijk’ tot ‘zeer moeilijk’. Hoewel het om een niet-representatieve groep gaat (Brusselse scholieren
die les volgen in het Nederlandstalig onderwijs) en wellicht niet alle scholieren een heel goed zicht
hebben op de uitgaven van hun gezin, is het toch opvallend dat meer dan een vijfde alleszins het
gevoel heeft dat hun gezin moeite heeft om de eindjes aan elkaar te knopen. Wellicht ervaren zij wel
de stress die gepaard gaat met een beperkt inkomen. Dit percentage ligt bovendien gevoelig hoger
dan het percentage Antwerpse (17%) en Gentse (15%) scholieren die aangeven ‘eerder moeilijk’ tot
‘zeer moeilijk’ rond te komen met het beschikbare inkomen (JOP-monitor Gent-Antwerpen, 2012).
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
26
4. Gezondheid
Je sociaal-economische situatie beïnvloedt je gezondheid. De grote sociale verschillen in het Brussels
Gewest weerspiegelen zich dan ook in grote gezondheidsverschillen. De ongelijkheid in sterftecijfers
tonen het topje van de ijsberg: het risico om te sterven in je eerste levensjaar of vóór je 65 jaar
neemt toe naarmate je lager zit op de sociale ladder. Kinderen die geboren worden in een gezin
zonder inkomen uit werk lopen 1,5 keer meer risico om te sterven in hun eerste levensjaar dan
kinderen in een gezin met twee inkomens uit werk. Jongvolwassenen zijn vaker gezond, en toch
sterven er elk jaar zo’n honderd Brusselse jongeren tussen 15 en 34 jaar (De Grande e.a., 2013). Het
sterftecijfer hangt samen de scholingsgraad. Voor 2001-2006 is de sterfte bij Brusselse mannen
tussen 15 en 34 jaar hoger naarmate hun opleidingsniveau lager ligt. De sterfte van jongvolwassen
vrouwen met minstens een diploma lager secundair onderwijs ligt duidelijk lager dan de sterfte van
vrouwen met hoogstens een getuigschrift lager onderwijs (Welzijnsbarometer 2014 van het Brussels
Observatorium voor Gezondheid en Welzijn).
We bekijken de gezondheid van de Brusselaars van nabij via de resultaten van de jongste nationale
gezondheidsenquête (HIS, 2013) bij een representatieve steekproef van 3.103 Brusselaars van 15 jaar
en ouder. Uit de antwoorden blijkt dat de meeste Brusselaars tevreden zijn over hun gezondheid:
drie vierde schat de eigen gezondheid in als ‘goed’ of zelfs ‘zeer goed’.
Toch kampt een significant deel van de Brusselaars met gezondheidsproblemen die hun dagelijks
leven belemmeren. Zo zegt iets meer dan 27% van de ondervraagden dat ze de laatste vier weken
fysiek pijn hadden. Ook psychologische gezondheidsproblemen spelen bij een deel van de Brusselse
bevolking. Ruim meer dan een derde (38%) van de ondervraagden zegt te kampen te hebben met
psychische stress, angst of depressieve gevoelens. Een derde (33%) kampt met slaapproblemen, zo’n
12% heeft potentieel een eetstoornis (HIS, 2013). Bovendien kunnen niet alle Brusselaars met hun
problemen terecht bij een sociaal netwerk. Iets meer dan een vierde (27%) vindt dat ze sterk
ondersteund worden door hun netwerk. Ongeveer de helft (52%) vindt dat ze gemiddeld steun
krijgen. Bijna een vierde (22%) vindt dat ze maar zwak ondersteund worden door het eigen sociale
netwerk (HIS, 2013).
De meeste Brusselaars vinden de weg naar de dokter als ze met gezondheidsproblemen kampen. Het
gemiddeld aantal doktersbezoeken ligt op iets minder dan drie bezoeken per jaar. Toch zegt een
opvallend groot deel van de ondervraagden (23%) een doktersbezoek soms uit te stellen om
financiële redenen (HIS, 2013).
Bijna een derde (30%) van de ondervraagden is langdurig ziek of heeft een chronische conditie of
blijvende handicap. Van die mensen zegt 36% dat het hun dagelijkse activiteiten permanent
belemmert. Het is moeilijk om in die groep te onderscheiden om hoeveel langdurig zieken het gaat,
en hoeveel personen met een beperking. Daarom vroegen we de Brusselse Welzijnsraad cijfers over
het aantal personen met een beperking in Brussel. Het is niet evident om daar een overzicht van te
krijgen. De FOD Sociale Zekerheid heeft wel wat cijfers: voor een tegemoetkoming of voor sociale of
fiscale voordelen moet die overheidsdienst je eerst erkennen. In 2013 bleken in totaal 39.683
Brusselaars door de FOD Sociale Zekerheid erkend te zijn. Dat komt neer op 34 personen per 1.000
Brusselse inwoners (De Maesschalck, De Ryck & Heylen, 2014).
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
27
Figuur 22. Erkenning van Brusselaars met een beperking (De Maesschalck e.a., 2014)
Daarnaast kunnen Brusselaars met een beperking een beroep doen op het VAPH, Phare of de GGC
om een tussenkomst te vragen voor hulpmiddelen of om een beroep te doen op de door die
organisaties erkende zorgvoorzieningen. Ze moeten kiezen tussen de diensten die erkend worden
door het VAPH (Vlaamse zorgvoorzieningen), Phare (Waalse zorgvoorzieningen) of GGC
(bicommunautaire zorgvoorzieningen): de diensten zijn niet verenigbaar. In 2013 hadden 1.739
Brusselaars een erkenning bij het VAPH, zo’n 11.000 waren erkend door Phare, wat neerkomt op een
kleine 13.000 erkenningen in totaal (De Maesschalck e.a., 2014).
Samengevat
Een relatief groot deel van de Brusselse oppervlakte is woongebied. Toch had de bevolkingsexplosie
van de laatste jaren tot gevolg dat de betaalbare woonruimte voor gezinnen vandaag schaars is.
Woonruimte in Brussel is dan ook duur, of het nu gaat om koop- of huurwoningen. De overgrote
meerderheid van de Brusselaars huurt zijn woning. In combinatie met de vaststelling dat het
maandelijks inkomen van de Brusselaars relatief laag ligt, suggereren de cijfers dat de hoge
huurprijzen voor een deel van de gezinnen onhoudbaar worden.
Voor opleidingsniveau tonen de cijfers positieve tendensen. Het opleidingsniveau van de Brusselaar
wordt wat hoger, en ligt alleszins niet lager dan in de vergelijkingssteden Gent en Antwerpen. Toch
vertaalt dat zich niet in duidelijke kansen op de arbeidsmarkt. Ook al produceert Brussel rijkdom,
toch is één vijfde van de Brusselaars afhankelijk van een uitkering. Terwijl een vierde van de
openstaande vacatures in Brussel niet ingevuld raakt, ligt de werkloosheidsgraad er hoger dan in
Antwerpen en Gent. Ook de langdurige werkloosheid piekt. De meeste armoede-indicatoren wijzen
erop dat in het Brussels Gewest relatief meer mensen in armoede leven dan in de twee andere
gewesten. Van de andere Belgische grote steden scoren alleen Luik en Charleroi slechter. Minstens
een vierde van de Brusselse kinderen wordt beschouwd als kansarm.
Werkloosheid en armoede concentreren zich in het centrum en de arme sikkel rond de stad Brussel,
waar ook de meeste kinderen wonen en de bevolking het snelst groeit. Dat zijn ook de wijken met de
meeste kortgeschoolden. Uit alle gegevens blijkt de dualisering tussen het rijke zuidoosten en het
arme noordwesten van de stad.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
28
De meeste Brusselaars schatten de eigen gezondheid positief in. Toch kampt minstens een vierde van
de Brusselaars met een fysiek of psychisch gezondheidsprobleem. Bovendien kan niet iedereen
ergens terecht met zijn gezondheidsproblemen. Iets meer dan een vijfde geeft aan weinig steun te
vinden bij een sociaal netwerk, en een even grote groep zegt een doktersbezoek soms uit te stellen
om financiële redenen. Door de bevoegdheidsverdelingen is het moeilijk een concreet zicht te krijgen
op het aantal personen met een beperking.
5. Conclusie: dynamische trends in Brussel
Brussel is minder één geheel dan een gewest met sterke plaatsgebonden verschillen. Sommige
geografische tendensen passen in een patroon van uitdijende ‘concentrische cirkels’. Het centrum is
jong en multicultureel, terwijl het publiek dichter bij de rand ouder en Belgischer is. Een tweede
opvallend patroon is de tweedeling tussen het noordwesten en het zuidoosten van Brussel. Het
zuidoosten lijkt beter af te zijn met meer woonruimte voor de gezinnen, duurdere woningen, een
hoger inkomen en minder langdurige werkloosheid. Het noordwesten scoort op die kenmerken veel
minder positief, en vooral de kanaalzone is een aandachtsregio.
Er doen zich in de stad dynamische trends voor. De vergroening en internationalisering zet zich
verder, de vergrijzing daalt en er is een groeiende diversiteit in taal, cultuur en gezinssamenstelling.
Jonge Brusselaars groeien steeds meer op in meertalige gezinnen en zijn tegelijk geïnteresseerd in
minder traditioneel samenwonen of samenhuizen. Daartegenover staan uitdagingen zoals een
toenemende bevolking versus een minder toegankelijke huizenmarkt, de nood aan betere
afstemming tussen de arbeidsmarkt en de bevolking op beroepsactieve leeftijd, en de aanpak van
kansarmoede, die minstens een vierde van alle Brusselse kinderen treft.
Brussel in cijfers. Omgevingsanalyse opgesteld door de Meet- en Weetcel van de VGC (2015)
29
Cultuur, jeugd en sport: analyse van het Brusselse werkveld
In de algemene omgevingsanalyse schetsten we een beeld van de verschillende doelgroepen waarop
het beleid zich kan richten. Nu beschrijven we de stand van zaken van het Nederlandstalig aanbod in
Brussel voor cultuur, jeugd en sport.
Eerst beschrijven we kort de institutionele context van de VGC.
Dan volgt een overzicht van de actoren voor Cultuur, Jeugd en Sport, met het Nederlandstalig
aanbod voor de Brusselaar en het aantal bereikte eindgebruikers. De verschillende sectoren en
deelsectoren hanteren een eigen methode om data te verzamelen en te rapporteren. Die is opgelegd
door de Vlaamse Gemeenschap. Voor enkele sectoren is er een brede waaier van externe,
wetenschappelijke onderzoeksresultaten, voor andere gebeurt er veel minder uitgebreid onderzoek.
In deze schets vindt u zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens en zowel interne als externe
onderzoeksbevindingen.
Ten slotte vermelden we kort de netwerken van de VGC-directies Welzijn en Onderwijs die ook actief
zijn in de sectoren jeugd, sport en cultuur en waarmee we wisselend intensief samenwerken,
afhankelijk van elke lokale situatie. Het gaat hier dus niet om een beschrijving van deze werkvelden
of van de opdrachten van de directies Welzijn en Onderwijs. Maar deze netwerken mogen niet
ontbreken in een overzicht van de actoren die vandaag actief zijn in de Brusselse Nederlandstalige
vrijetijdssector.
1. Politiek-institutionele context van de VGC
De basis voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd gelegd door de staatshervormingen van 1970
en 1980 met de oprichting van de Nederlandse, Franse en Duitse Cultuurgemeenschap (sinds 1980
de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap) en het Vlaams en Waals Gewest. Het was wachten
op de ‘Brusselwet’ van 12 januari 1989 voor de gewestvorming ook voor de Brusselse instellingen
haar beslag kreeg in een eigen statuut. Naast de gewestelijke instellingen werden toen ook de
gemeenschapscommissies opgericht.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft dezelfde gewestelijke bevoegdheden als het Vlaams en het
Waals Gewest. Daarnaast neemt het alle bevoegdheden over van de vroegere agglomeratie BrusselHoofdstad en de bevoegdheden over gewestaangelegenheden van de vroegere provincie Brabant.
De zesde staatshervorming geeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de bevoegdheid over de
‘biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang’.
Daarnaast hebben ook de Vlaamse en de Franse Gemeenschap bevoegdheden in Brussel, maar
alleen over de unicommunautaire instellingen. Dat zijn instellingen (geen personen) die door hun
organisatie (voor de persoonsgebonden aangelegenheden) of activiteiten (voor de culturele
aangelegenheden en het onderwijs) uitsluitend tot één gemeenschap behoren.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
30
Om de uitoefening van de gemeenschapsbevoegdheden, meer bepaald de persoonsgebonden
aangelegenheden, de culturele aangelegenheden en het onderwijs in Brussel te vergemakkelijken,
richtte de Brusselwet drie gemeenschapscommissies op, parallel aan de gewestelijke instellingen:
 De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) als opvolger van de Nederlandse Cultuurcommissie
(NCC)
 De Franse Gemeenschapscommissie (Cocof) als opvolger van de Franse Cultuurcommissie
 En de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC).
De Vlaamse Gemeenschapscommissie is inrichtende macht voor de unicommunautaire
Nederlandstalige instellingen. Sinds 1 januari 1995 treedt de Vlaamse Gemeenschapscommissie ook
op als inrichtende macht van de Nederlandstalige onderwijs- en welzijnsinstellingen van de vroegere
provincie Brabant op het Brusselse grondgebied.
De Franse Gemeenschapscommissie is inrichtende macht voor de unicommunautaire Franstalige
instellingen. Sinds 1 januari 1995 treedt de Franse Gemeenschapscommissie ook op als inrichtende
macht van de Franstalige onderwijs- en welzijnsinstellingen van de vroegere provincie Brabant op het
Brusselse grondgebied. Daarnaast heeft de Franse Gemeenschapscommissie een decreetgevende
bevoegdheid voor de domeinen die de Franse Gemeenschap op 1 januari 1994 aan haar overdroeg.
De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is inrichtende macht voor de
gemeenschapsaangelegenheden van gemeenschappelijk Nederlandstalig en Franstalig belang. Ook is
de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie bevoegd om in persoonsgebonden
aangelegenheden ordonnanties uit te vaardigen voor de individuele Brusselaars en de instellingen
die wegens hun organisatie niet uitsluitend behoren tot één gemeenschap (de ‘bipersoonsgebonden’
aangelegenheden). Door de zesde staatshervorming neemt de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie bevoegdheden over van het federale niveau, onder andere over
gezinsbijslagen.
De federale overheid is bevoegd voor de federale culturele instellingen op het Brusselse
grondgebied, voor de bi-onderwijsaangelegenheden en voor de regels voor cultuur en onderwijs
voor individuele Brusselaars. Verder zijn er op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest negentien gemeenten met hun eigen gemeentelijke bevoegdheden. Brussel is tot slot de
zetel van de Navo en de Europese Commissie, en ook het Europees Parlement vergadert er
regelmatig.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
31
2. Cultuur
2.1.
Verschillende overheden voor cultuur en vrije tijd in Brussel
De synthesenota ‘Brussel en cultuur’ van de Staten-Generaal van Brussel beschrijft kort maar
treffend het culturele werkveld:
‘Brussel is een internationale kweekvijver voor kunst en cultuur. De stad heeft een
indrukwekkend cultuurnetwerk én een traditioneel zeer bloeiend verenigingsleven dat actief
bijdraagt tot de uitvoering van het beleid op bepaalde gebieden (wijkcontracten, ambulante
geestelijke gezondheidszorg, sociale verhuurkantoren …) Brussel is tevens een internationaal
centrum in verschillende kunstdisciplines, zoals hedendaagse dans, opera of in toenemende
mate de plastische kunsten. Brussel trekt kunstenaars aan. In het Brussels Gewest worden
ook opnamestudio’s en productiebureaus, vooral in de audiovisuele sector, opgericht.
Brussel heeft eveneens een netwerk van kunstscholen met internationale reputatie die in
trek zijn bij een zeer groot aantal buitenlandse studenten van hoog niveau, die er vaak hun
carrière beginnen. Cultureel gezien is Brussel, ondanks de institutionele tegenstellingen, in de
eerste plaats een open stad waarin iedereen kan investeren en initiatieven nemen zonder dat
een bepaald cultuurmodel aanspraak op hegemonie kan maken.’ 18
Naast de grote kunstdisciplines zijn er de musea en erfgoedinstellingen, met veel toonaangevende
collecties. Bovendien kent Brussel een dicht cultuurnetwerk op wijkniveau met een traditie van
participatieve cultuur. Het netwerk van 22 gemeenschapscentra van de VGC – die verspreid over het
gewest verschillende cursussen, activiteiten en projecten opzetten – speelt een belangrijke rol in het
Nederlandstalige cultuuraanbod in Brussel. Onder meer dankzij het decreet lokaal cultuurbeleid
steeg het aantal erkende Nederlandstalige openbare bibliotheken in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest van 12 bibliotheken (waaronder 2 filialen van de Hoofdstedelijke Openbare Bibliotheek) in
2001 naar 20 bibliotheken vandaag. De VGC financiert samen met de Vlaamse Gemeenschap de
hoofdstedelijke bibliotheek in Muntpunt. Daarnaast heeft de VGC een overeenkomst met 17
gemeenten die de randvoorwaarden voor het lokaal cultuurbeleid vastlegt.
Cultuurspreiding en creatie in het stedelijke weefsel, de creativiteit van de burger, culturele innovatie
en deelname aan vrije tijd en cultuur worden op verschillende manieren ondersteund in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. Zowel de federale overheid, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse
Gemeenschap, de VGC, de Cocof, het Brussels Gewest als de 19 gemeenten zijn bevoegd voor
cultuur. Zij voeren elk een eigen beleid.
De sector klaagt al tientallen jaren over het gebrek aan gecoördineerd beleid tussen al die
overheden. Maar gebrek aan coherentie is wel typisch voor de cultuursector: niet alles past onder
één hoed. Zeker in de kunstwereld staat eigenheid centraal. Daarnaast overstijgen de culturele
actoren op het terrein steeds meer het communautaire kader. Culturele initiatieven laten zich niet
binden door bevoegdheidsverdelingen en bespelen dan ook de randgebieden tussen de overheden.
18
Genard, J.-L., Corijn, E., Francq, B. & Schaut, C., in ‘Brussel en Cultuur’, Staten-Generaal van Brussel,
Synthesenota nr. 8, 2009, p. 2.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
32
Op het veld wordt er steeds meer samengewerkt tussen Vlaamse instellingen en hun Franstalige
evenknieën. Ook biculturele initiatieven zoals Zinneke, het Kunstenfestivaldesarts of Cinema Nova
bieden al jaren meertalige activiteiten en een kijk op een diverse stad. De diversiteit of
superdiversiteit van de stad uit zich ook in werkingen met sterk interculturele benadering en
uitstraling, zoals Muziekpublique of Globe Aroma. De VGC ondersteunt sinds 2003 het initiatief van
de Brusselse Kunstensector om zich te verenigingen in het Brusselse Kunstenoverleg (BKO). Dat BKO
ontwikkelde zich tot verbindende organisatie en denktank. De dynamiek leidde al snel tot de
oprichting van de Franstalige tegenhanger Réseau des Arts à Bruxelles (RAB). Sinds 2009 hebben BKO
en RAB naast het cultuurplan voor Brussel thema’s verder uitgewerkt in studies en aanbevelingen.
Die werden onder andere via vormingstrajecten en publicaties zoals Interact verspreid naar de
sector.
Ook overheden verkennen mogelijkheden om samen te werken. De verschillende overheden vinden
elkaar steeds meer, wat zich onder andere uit in een cultureel akkoord tussen de Vlaamse en de
Franse Gemeenschap. Dat biedt een opening naar beter gestructureerd overleg en gezamenlijke
inspanningen in Brussel.
2.2.
Algemeen cultuurbeleid
Cultuur wordt meer en meer erkend als een meerwaarde voor het stedelijke imago en de stedelijke
uitstraling. Onder de noemer ‘toegankelijkheid van vrije tijd voor allen’ stimuleert de VGC de
aandacht voor imagoaspecten en de optimalisering van cultuurcommunicatie via verschillende
kanalen en instrumenten. Zo is er de ondersteuning van laagdrempelige stadsfestivals en
happenings, al dan niet thematisch. Voor cultuurcommunicatie is er een nauwe samenwerking
tussen Stichting voor de Kunsten/VisitBrussels, CultuurNet Vlaanderen, Muntpunt en de VGC.
De toegankelijkheid wordt ook bevorderd door flankerende werksoorten en instrumenten, ingezet in
en door de instellingen, en overkoepelend met een impact op het hele werkveld. Zo is de VGC actief
partner voor de bevordering van kunsteducatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – onder andere
via de netwerkorganisatie Lasso, opgericht in 2006 in de schoot van het BKO. Lasso zette zich op de
kaart door slimme allianties aan te gaan, door vorming en praktijken aan te bieden en door
competenties te verwerven via projectwerking en eigen onderzoek. Die verworven competenties
worden gedeeld met het Brusselse en ook het Vlaamse werkveld op studiedagen, in publicaties en
via digitale communicatie. In tegenstelling tot het BKO heeft Lasso tot vandaag geen Franstalige
tegenhanger. De ondersteuning van kunsteducatieve praktijken in instellingen, al of niet gekoppeld
aan een participatieve of emancipatorische doelstelling, richt zich in de eerste plaats op prakijken
van kennismaking, duiding, begeleiding. Ook hier zien we een sterke groei van het aanbod, wel vaak
nog te weinig voor de nog grotere groei en diversificatie van de vraag.
Mensen in kansarmoede sensibiliseren over het belang van en de deelname aan vrije tijd en cultuur
is vaak een grote uitdaging. Vanwege de ernstige armoedeproblemen in Brussel zet de VGC in op
maatregelen om kansarm publiek te laten participeren aan cultuur. De twee belangrijkste
instrumenten zijn de vrijetijdspas Paspartoe en de Lokale Afsprakennota vrije tijd.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
33
De Lokale Afsprakennota formuleert doelstellingen die geënt zijn op de kwetsbare situatie van
mensen in Brussel. De nota noemt vrije tijd en cultuur basisbehoeften voor een volwaardig bestaan
als mens en burger. Via overleg tussen vertegenwoordigers van mensen in kansarmoede,
intermediaire instellingen en de eigen diensten worden goede praktijken opgespoord, ontwikkeld en
ondersteund. De mensen in kwetsbare situaties worden zoveel mogelijk rechtstreeks betrokken bij
de gemaakte keuzes. De instap voor die ondersteuning houden we zo laagdrempelig mogelijk. De
Lokale Afsprakennota stemt haar doelstellingen af op het globale armoedebeleid van de VGC dat op
zijn beurt verbonden is met een beleidskader over de verschillende overheden heen in Brussel. Er is
versterkte aandacht voor de uitdaging om iedereen toegang te geven tot vrije tijd en er zijn
maatregelen om mensen in kwetsbare situaties effectief te begeleiden in kwalitatieve
vrijetijdsbesteding. Een nieuwe Afsprakennota voor 2016-2021 is ingediend bij de Vlaamse overheid
op 1 oktober 2015.
In 2014 startten de VGC, CultuurNet Vlaanderen en Muntpunt met de vrijetijdspas Paspartoe.
Paspartoe is de ‘UiTPAS’ voor Brussel, een spaar- en voordelenpas om de vrijetijdsparticipatie te
verhogen door kortingen of andere voordelen voor activiteiten bij de aangesloten aanbieders.
Paspartoe wil het aanbod verbreden van cultuur naar vrije tijd, en de toegankelijkheid versterken
voor mensen in kansarmoede. Andere kortingssystemen zoals het Fonds Vrijetijdsparticipatie,
Vakantieparticipatie en langs Franstalige kant Article 27 zijn actief in Brussel en verlagen drempels
voor doelgroepen. Paspartoe is ook een technologisch instrument dat inspeelt op hedendaagse
mogelijkheden van digitale communicatie, dataverwerking en uitstraling over de grenzen van het
gewest.
Verder zijn er in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog wel meer vernieuwende initiatieven die
cultuur en vrije tijd verbinden met eigentijdse methodieken voor gemeenschapsvorming, stedelijke
ecologie, empowerment en participatie. De VGC ondersteunt sommige van die werkingen en
projecten onder andere in het kader van stedenfondsdoelstellingen Cultuur. Ook andere overheden
proberen hun kaders aan te passen aan de hedendaagse uitdagingen van de stedelijke diverse
samenleving. De staatshervorming maakt van toerisme een gewestelijke bevoegdheid die
ondergebracht wordt in een nieuw agentschap.
2.3.
Kunstenlandschap
Brussel is een creatieve grootstad die talent aantrekt en kansen biedt. De kunstensector wordt
ondersteund door de twee gemeenschappen. Professionele, toonaangevende podia zijn een troef. Ze
enten zich op een netwerk van kleinere werkplaatsen, alternatieve managementbureaus en festivals.
Ook vernieuwende kunstopleidingen in verschillende disciplines zorgen voor kruisbestuiving en
aantrekking die tot ver buiten België weerklank vindt. Door die context is de stad en is Brussel als
biotoop een plek waar ontwikkeling centraal staat. Kansen, marge en experiment zijn een boeiende
voedingsbodem voor nieuwe vormen van expressie, van kunst maken en beleven. Daar zorgt ook de
combinatie voor van een jonge bevolking met nationale en internationale instroom van kunstenaars,
ofwel via het kunstonderwijs, ofwel doordat kunstenaars achteraf kiezen voor Brussel om zich te
ontwikkelen.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
34
Brussel is bij uitstek een diverse en gelaagde stad, en dat vertaalt zich ook in kunsten en cultuur. De
actoren in de kunsten zijn:





Talrijk: door het hoofdstedelijk en internationaal karakter van Brussel.
Disciplinerijk en disciplineoverstijgend: alle mogelijke kunstdisciplines zijn actief in Brussel, en er
zijn ook heel wat multidisciplinaire of transdisciplinaire actoren.
Divers: er zijn grote kunstenpodia en heel wat kleinere, meer experimentele werkingen, en
bijzonder veel individuele kunstenaars.
Meertalig: De opmerkingen hierboven gelden zowel voor Nederlandstalige als Franstalige
werkingen. Bovendien zijn er heel wat werkingen die Engels of andere talen gebruiken. Dat heeft
niet alleen te maken met de Europese instellingen, maar ook met de aantrekkingskracht van
Brussel voor internationale kunstenaars: Brussel biedt niet alleen een superdiverse en meertalige
omgeving. Je kunt er ook terecht voor internationaal vermaarde opleidingen, veel experimentele
werkingen en werkplekken, en in vergelijking met andere hoofdsteden of grootsteden is zowel
werk- als leefruimte relatief betaalbaar.
Een veld van kruisbestuiving: De laatste decennia werd Brussel van een tweetalige stad met
vooral afzonderlijke circuits een meertalige stad met, van en voor meervoudige en meerduidige
identiteiten. Verschillende partners werken alsmaar meer samen, ook over talen heen.
Het kunstenbeleid is in Brussel een zaak van verschillende overheden. De Vlaamse Gemeenschap
ondersteunt kunst in Brussel via het Kunstendecreet en door infrastructuur ter beschikking te stellen.
Het kunstenbeleid van de Vlaamse Gemeenschap heeft een enorme impact op de kunsten in Brussel.
Zowel voor structurele werkingen, professioneel opgezette en ingebedde kunstprojecten als voor de
ondersteuning van individuele kunstenaars is het Kunstendecreet dikwijls cruciaal. De VGC speelt een
belangrijke rol als stedelijke overheid, aanvullend bij de decretale regelgeving, gekaderd in een
verordening en met eigen accenten. De VGC voorziet in structurele subsidies, trajectsubsidies en
projectsubsidies. Door kunstenaars, werkplaatsen en toonplaatsen te ondersteunen, is er een ruim
en divers netwerk voor creatie en presentatie.
Er is een grote waaier innovatieve en experimentele werkingen voor kunstenaars. Het grote
potentieel en de stedelijke omgeving nodigen kunstenaars uit om samen te werken en te
experimenteren. Dat zorgt voor veel nieuwe verbindingen en hybridisering van kunstpraktijken.
Investeren in al dat talent en in de infrastructuur en de communicatie is nodig om de kunstscène van
de toekomst, ook internationaal, te blijven uitbouwen. De grote rijkdom aan individuele kunstenaars
vraagt in Brussel nog meer dan elders een sterke aandacht voor begeleiding en ondersteuning van de
individuele kunstenaar, met aandacht voor inbedding, ontwikkeling, loopbaan, facilitaire
voorzieningen als atelier- en experimenteerruimte en spreiding.
Ook de vele labogerichte, laagdrempelige kunstorganisaties bieden kansen aan allerlei kunstenaars
om samen te werken en te experimenteren. Dat staat wel meer en meer onder druk: in de vorige
structurele periode van het Kunstendecreet werden heel wat werkplaatsen niet meer opgenomen,
die vroeger wel structurele ondersteuning kregen in het Kunstendecreet. De VGC blijft het belang van
die experimentele plekken benadrukken, ook met structurele ondersteuning, maar kan die
werkingen op lange termijn niet genoeg draagkracht geven om met een klein budget even
doortastend en creatief te blijven. Soms zitten die experimentele werkingen nog in een boeiende
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
35
fase van heroriëntering, experimentele vormen van samenwerking en openheid die aansluit bij
tendensen tot co-working, sharing, co-creatie. Dat is een belangrijke evolutie die ook in het belang
van individuele kunstenaars genoeg ademruimte verdient. Daarnaast zijn er veel plekken en
werkingen die kleinschalig werken zonder subsidies, en werkingen en toonplekken die
tentoonstellingen of voorstellingen opstellen of werk ondersteunen.
De VGC plant een spreiding van ondersteuningsmogelijkheden, die geen onderscheid of verschil
maakt op basis van discipline of categorie, van podium tot literatuurhuis, van kunstenwerkplaats tot
gezelschap. Dat betekent dat multidisciplinaire en nieuwe uitingen of ongewone samenwerkingen
gemakkelijker ingang vinden bij de VGC dan bij andere overheidspartners. Voor kleinere, nieuwere of
meer experimentele initiatieven kan de VGC de enige of eerste structurele partner zijn. Voor meer
gevestigde partners gaat dit veelal hand in hand met ondersteuning vanuit het Kunstendecreet. De
VGC biedt ook grote aanspreekbaarheid en gericht individueel advies aan individuen of verenigingen
en volgt actief het werkveld op. De VGC heeft daarin een eerstelijnsfunctie voor beginnend talent. De
projectsubsidies geven dikwijls een belangrijke impuls. Ook investeert het kunstenbeleid vaak in
cross-overs om onderzoek en alternatieve benaderingen van de stedelijke uitdaging mogelijk te
maken. De lijn van trajectsubsidies stimuleert ook dikwijls minder voor de hand liggende
verbindingen en coalities. Figuur 24 geeft een overzicht van de aangevraagde en toegekende
subsidies in 2015: vrijwel alle aangevraagde structurele subsidies werden daadwerkelijk toegekend.
Projectsubsidies werden het meest aangevraagd, terwijl trajectsubsidies minder aangevraagd
worden, ook doordat er daarvoor maar één deadline per jaar is en door het specifieke karakter van
die beleidslijn.
Figuur 24. Aantal subsidieaanvragen en toekende subsidies in 2015 (VGC, 2015)
De keuze om via een gericht kunstintegratiebeleid kwalitatieve, artistieke ingrepen te ondersteunen,
creëert onmiskenbaar een meerwaarde voor de recente en op handen zijnde renovaties van het
eigen patrimonium. Het parcours van Vers Brussel dat Passa Porta in opdracht ontwikkelde, is een
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
36
uniek project dat zijn voltooiing nadert, en waarin literatuur en beeldende kunst zich enten op het
stedelijke weefsel. Het netwerk van 22 gemeenschapscentra speelt soms ook een rol in de
ondersteuning van creatie en spreiding van jonge initiatieven.
2.4.
Cultureel erfgoed
Erfgoed is al wat we overerven van vorige generaties en wat we het bewaren waard vinden voor de
generaties na ons. De term ‘cultureel erfgoed’ geeft aan dat het erfgoed een waarde heeft voor een
gemeenschap vanuit een cultureel referentiekader. Uiteraard legt elke generatie andere accenten en
is het erfgoed dus onderhevig aan een continu veranderingsproces. Een proces van toe-eigening
maakt dat we de overgeërfde getuigenissen uit het verleden waarden en betekenissen toekennen die
aangepast zijn aan onze eigen omstandigheden. Het beleid van de Vlaamse overheid gebruikt de
term cultureel erfgoed voor roerend en immaterieel erfgoed.
In Brussel is onroerend erfgoed een bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In deze
analyse komt daarom vooral het roerend en immaterieel erfgoed aan bod.
Het cultureel erfgoed wordt meestal bewaard in musea of archieven met een professionele
omkadering. Maar ook kleinere of niet-professionele organisaties zoals heemkundige kringen
bewaren en ontsluiten cultureel erfgoed.
2.4.1.
Archiefinstellingen
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is heel wat archiefmateriaal te vinden bij verschillende
organisaties. In dit overzicht maken we een onderscheid tussen twee soorten organisaties. De
archiefinstellingen die als kerntaak archief beheren, bewaren en ontsluiten, zijn een duidelijk
afgebakende groep. De andere groep zijn de organisaties met een andere kerntaak, maar die veel
zorg besteden aan hun archief, met een uitgebouwde archiefdienst of een archivaris.
In de eerste groep zijn er in Brussel dertien archiefinstellingen met een Nederlandstalige werking. Zes
zijn publiekrechtelijke archiefinstellingen met vier federale instellingen: Algemeen Rijksarchief,
Archief van het Koninklijk Paleis, Rijksarchief in Anderlecht en SOMA. Het archief van de stad Brussel
en van het OCMW zijn stedelijke instellingen. Cinematek heeft een apart statuut als biculturele
instelling. Zes zijn privaatrechtelijke archiefinstellingen: Archief en Museum voor het Vlaams Leven te
Brussel (AMVB), DACOB, Centrum voor Academische en Vrijzinnige Archieven (CAVA),
Archiefcentrum voor Vrouwengeschiedenis, RoSa en Sint-Lukasarchief. Bijna de helft is vrij
toegankelijk, de andere helft op afspraak.
2 culturele archiefinstellingen uit Brussel kregen het kwaliteitslabel als collectiebeherende cultureelerfgoedorganisatie binnen het Vlaams cultureel-erfgoedbeleid, nl. het AMVB en CAVA. Alleen het
AMVB wordt door Vlaanderen gesubsidieerd binnen het cultureel-erfgoeddecreet.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
37
Figuur 25. Soort link met VGC van archiefinstellingen die als kerntaak een archief beheren (VGC, 2015)
De tweede groep is veel moeilijker af te bakenen. Voor die groep is het overzicht niet volledig, omdat
dit veld constant beweegt. Het gaat om elf organisaties uit de privésector, zoals bedrijven,
steunpunten, de openbare omroep, universiteiten, en elf archiefdiensten van een bovenlokale en
dus publiekrechtelijke overheidsinstelling. De archieven zijn raadpleegbaar op afspraak. De
organisaties hebben soms heel specifieke collecties en expertise, zoals de geluidsbestanden bij de
openbare omroep.
Figuur 25. Soort link met VGC van organisaties die archief niet als kerntaak hebben (VGC, 2015)
Figuren 24 en 25 tonen dat van de archieven die een beroep doen op het aanbod van de VGC,
netwerking via het Archievenoverleg het populairst is, 85% en 77%. In de tweede plaats werken heel
wat archiefinstellingen mee aan de Erfgoeddag, 69% en 23%.
Apart vermelden we de Brusselse gemeenten, waar ongeveer de helft19 een archiefdienst of een
archiefverantwoordelijke in dienst heeft. Daardoor blijft hun archiefwerking vaak minimaal. Voor de
OCMW’s is het beeld vergelijkbaar. Ten slotte zijn er op zijn minst tien erfgoedorganisaties, vooral
musea, die een uitgebreid archief beheren.
2.4.2.
Erfgoedbibliotheken
De belangrijkste erfgoedbibliotheek van het land is de Koninklijke Bibliotheek van België, een
federale wetenschappelijke instelling. Zij bewaart absolute topcollecties van groot internationaal
belang. Sinds 1965 beheert de Koninklijke Bibliotheek het nationaal wettelijk depot. Interessant is
een project uit 1999 dat de collectie Brusselse drukken uit de 17e en de 18e eeuw catalogiseerde. In
de bibliotheek zit de rijkste collectie Brusselse drukken ter wereld. Een ‘Brusselse bibliografie’ werd
nooit gepubliceerd. De Koninklijke Bibliotheek is duidelijk een erfgoedbibliotheek. Voor andere
bewaarcollecties is het veld niet eenduidig in te delen.
19
Alleen het Archief van het OCMW en van de stad Brussel zijn een uitzondering. Zij zijn dan ook opgenomen in
de eerste groep.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
38
Via de Collectiewijzer van de Vlaamse Erfgoedbibliotheek hebben we de meest recente informatie
geraadpleegd. De collecties zitten bij vijftien heel verschillende organisaties. Onder andere federale
overheidsdiensten, hogescholen en politieke instellingen. Het gaat om organisaties waarvan het
beheer van documentair erfgoed niet de kerntaak is. Daarom hebben ze ook geen afgebakende,
afzonderlijke erfgoedbibliotheekwerking. Alleen het Conservatorium heeft die werking wel.
Naast de collecties die in de Collectiewijzer staan, beheren minstens vijftien erfgoedorganisaties,
vooral musea, een rijke bibliotheekcollectie die thematisch gelinkt is aan hun inhoudelijke werking.
Voor de conservering en de ontsluiting van het documentair erfgoed zit er heel wat expertise in de
Koninklijke Bibliotheek. Het Conservatorium heeft specifieke kennis in huis rond muzikaal erfgoed,
over digitalisering van kostbare werken.
De twee organisaties die zich duidelijk als erfgoedbibliotheek profileren, hebben een link met het
erfgoedbeleid van de VGC, doordat ze meewerken aan Erfgoeddag of doordat ze gebruik maken van
het ondersteuningsaanbod en meewerken aan netwerkmomenten.
2.4.3.
Erfgoedverenigingen
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn heel wat verenigingen actief bezig met erfgoed. Hier delen
we de verenigingen op in vijf categorieën:20
(1) Heemkundige kringen
(2) Verenigingen rond erfgoedbeleving
(3) Verenigingen voor erfgoedstudie
(4) Verenigingen rond erfgoedbemiddeling
(5) Verenigingen voor materiële erfgoedzorg.
(1) In de categorie heemkundige kringen zijn zeven verenigingen actief met een Nederlandstalige
werking. De heemkundige kringen bestuderen en beschrijven de geschiedenis en het erfgoed van de
eigen gemeente, stad of streek. Hun focus is lokaal, maar tegelijk zijn er heel wat verschillen in hun
werking. Ze zijn actief in Anderlecht (2), Laken, Jette, Sint-Agatha-Berchem, Sint-Jans-Molenbeek en
Ukkel.
Figuur 26. Soort link met VGC van heemkundige kringen (VGC, 2015)
20
Plas, H. en Vercauteren, G. (2013). Waarom investeren in erfgoed? En hoe? Brussel: Politeia, 65-67.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
39
Figuur 26 toont dat de VGC 71% van de heemkundige kringen subsidieert voor hun werking of
activiteiten. 43% werkte ooit mee aan Erfgoeddag. 28% maakte al gebruik van het
ondersteuningsaanbod.
(2) In Brussel is geen enkele Nederlandstalige vereniging voor erfgoedstudie actief. Die verenigingen
focussen op onderzoek op haast academisch niveau.
(3) Rond erfgoedbeleving zijn er dertien verenigingen actief. Daar ligt de nadruk vooral op zelf
erfgoed beleven. Deze verenigingen zijn het moeilijkst in kaart te brengen. Heel wat verenigingen
houden namelijk een bepaald soort erfgoed levend, maar zijn er zich niet per se van bewust dat zij
aan erfgoedwerk doen. Het is dankzij hun inspanningen dat dit soort erfgoed bewaard blijft voor
toekomstige generaties. Deze verenigingen zijn vanwege hun Brussels karakter moeilijk in te delen in
Franstalig of Nederlandstalig.
Algemeen: Orde van de Vrienden van Manneken Pis en de Sint-Michielsriddersgilde.
Stoeten en processies: drie verenigingen. De Meyboomplanting wordt ingericht door de
Gezellen van Sint-Laurentius. Verschillende onderafdelingen hebben elk hun specifieke taak
bij deze Brusselse traditie: de Buumdroegers, de Fanfare, de Gardevils en de Poepedroegers.
Ommegang Brussel Events organiseert en promoot de Brusselse Ommegang, die vooral als
toeristisch evenement op de kaart staat. In Anderlecht is het Koninklijk Broederschap SintGuido verbonden aan de gelijknamige processie, maar het is de eerder Franstalige vereniging
Reconstitution historique de la Procession de Saint Guidon et de Notre Dame de Grâce, die
de Sint-Guidoprocessie elk jaar in september organiseert.
Brussels culinair erfgoed: drie verenigingen voor streekgastronomie en streekproducten.
Schuttersgilden: vijf verenigingen van boog- en kruisboogschutters.
De meeste verenigingen ontmoeten elkaar regelmatig rond immaterieel cultureel erfgoed in Brussel.
Zo komen ze naar elkaars activiteiten.
Figuur 27. Soort link met VGC van verenigingen rond erfgoedbeleving (VGC, 2015)
Figuur 27 toont dat 38% van de verenigingen rond erfgoedbeleving al meewerkten aan Erfgoeddag
en dat 31% gesubsidieerd werd door de VGC voor hun werking of activiteiten.
(4) In verschillende domeinen zijn er zes verenigingen rond erfgoedbemiddeling actief in Brussel.
Deze erfgoedverenigingen hebben vooral een sensibiliserende functie. Ze brengen mensen in contact
met een bepaald soort erfgoed of een stuk verleden. Zo zijn er rond taalkunde en dialectologie vier
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
40
verenigingen actief. Be.Brusseleir is hun koepelorganisatie en ondersteunt de kleine, eerder lokale
verenigingen.
Vzw Luizenmolen-Anderlecht sensibiliseert rond de gelijknamige Anderlechtse windmolen die
heropgebouwd werd in de jaren 90 en rond het ambacht van molenaar. Familiekunde Brussel is
actief om mensen warm te maken voor genealogie en familiegeschiedenis. Meer dan de helft van
deze verenigingen heeft een link met het erfgoedbeleid van de VGC. Het gaat vooral over deelname
aan Erfgoeddag en over subsidies.
Figuur 28. Soort link met VGC van verenigingen rond erfgoedbemiddeling (VGC, 2015)
Uit figuur 28 blijkt dat de sterkste link met verenigingen rond erfgoedbemiddeling de subsidiëring is
van hun werking of activiteiten (67%), gevolgd door hun deelname aan Erfgoeddag (50%).
(5) De laatste categorie zijn de verenigingen voor materiële erfgoedzorg. Die zijn vooral in de weer
met erfgoed in kaart brengen, verzamelen, veiligstellen, bewaren en ontsluiten. Voor Brussel doet
Epitaaf dat, een vereniging die zich inzet voor funerair erfgoed in Vlaanderen en Brussel. Ze werken
vanuit het beeldhouwersatelier van Salu aan het kerkhof van Laken en hebben een eigen collectie.
Epitaaf is actief betrokken bij het erfgoedbeleid van de VGC, via subsidies en via het
ondersteuningsaanbod. Epitaaf werkt elk jaar mee aan Erfgoeddag.
2.4.4.
Musea
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn 61 musea met een Nederlandstalige werking actief.
De collecties van de Brusselse musea zijn heel divers: er zijn musea rond kunst, techniek,
wetenschap, geschiedenis (Belgisch, Europees, verre culturen), kunstenaarsateliers. Het
Kindermuseum beheert geen erfgoedcollectie.
De federale overheid is inrichtende macht van veertien verschillende musea. De Brusselse
gemeenten zijn de inrichtende overheid van twaalf musea. Meer dan de helft van de musea (35) zijn
vrij initiatief en worden dus beheerd door bijvoorbeeld een vzw of zelfs een privépersoon.
Behalve de federale hebben alle musea de keuze om te behoren tot de Vlaamse of de Franse
Gemeenschap. Dat heeft gevolgen voor hun eventuele erkenning en voor hun subsidies. Geen enkel
museum heeft een erkenning en subsidie van de Vlaamse Gemeenschap. Tien musea of 16% worden
erkend en gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap. Het gaat om musea die van bij hun ontstaan
meer gericht waren op de Franse Gemeenschap, en om tweetalige musea.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
41
De meeste musea hebben vaste medewerkers in dienst. Een klein deel steunt op vrijwillig
engagement (11%).
De meeste musea zijn vrij toegankelijk, sommige wel met beperkte openingstijden. Een kwart (23%)
is beperkt toegankelijk of alleen na afspraak. Sommige collecties zijn momenteel niet toegankelijk:
Museum Camille Lemonnier, Museum voor Letteren en Manuscripten en Musea van het Verre
Oosten. Ook van de collectie moderne kunst van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van
België is op dit moment maar een kleine selectie toegankelijk.
Meer dan de helft (54%) heeft een educatieve werking, dat wil zeggen minstens één
verantwoordelijke. De focus ligt op scholenwerking, gevolgd door een aanbod in de vrije tijd met
vakantiestages of spelformules voor het gezin. Een kleiner aantal musea heeft een aanbod voor
mensen met een beperking of voor kwetsbare groepen. Voor jongeren zijn er weinig initiatieven van
individuele musea, maar er is natuurlijk Museum Night Fever waarvoor de musea enkele maanden
intensief aan de slag gaan met jongeren in verschillende contexten.
Figuur 29. Soort link van musea met VGC (VGC, 2015)
Figuur 29 laat zien dat 52% van de musea meedoet met Erfgoeddag (52%), en 34% maakt ook gebruik
van het ondersteuningsaanbod en van de netwerkmomenten (collegagroep behoud en beheer).
2.4.5.
Erf- of zwerfgoed?
Een onbekende factor is het roerend erfgoed bij (privé-)erfgoedbeheerders en particulieren die
erfgoedzorg niet als kerntaak hebben. Zo zitten er in Brussel heel wat grote kunstcollecties bij banken
en bij de Nationale Loterij. Bedrijven zoals d’Ieteren en Unisys hebben collecties die gelinkt zijn aan
hun hoofdactiviteit. Sommige religieuze gemeenschappen tonen hun roerend erfgoed, zoals de
basiliek van Koekelberg of de orthodoxe kerk. Ook universiteiten hebben heel wat collecties. Zo
beheren de ULB en UCL heel wat musea in Brussel. De VUB maakt deel uit van het Interuniversitair
Platform voor Academisch erfgoed met op Vlaams niveau het project ‘Balans en perspectief’. Die
collecties zijn bekend omdat hun beheerders ze belangrijk genoeg vinden om er bij bepaalde
gelegenheden mee uit te pakken. Heel wat sport-, jeugd- en andere verenigingen en organisaties zijn
zich niet of te weinig bewust van de waarde van hun erfgoed. Naast het erfgoed dat te vinden is in
het verenigingsleven, zijn er de Brusselaars zelf die verborgen parels in hun bezit hebben. Dat
erfgoed noemen we zwerfgoed.
Een groot deel van dat erfgoed is nog nooit beschreven en is niet of minder toegankelijk. Vaak zit het
verspreid over verschillende locaties met verschillende bewaaromstandigheden. In een grootstad als
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
42
Brussel is het niet eenvoudig om dat zwerfgoed in kaart te brengen. Sensibiliseren rond de waarde
van zwerfgoed is nodig om bewustzijn te creëren en om de aandacht en de zorg voor dat erfgoed te
verhogen zodat we het kunnen doorgeven aan toekomstige generaties. Het AMVB neemt hier een rol
op in samenwerking met de Erfgoedcel voor het Nederlandstalige netwerk van verenigingen en
organisaties, met onder andere trajecten erfgoedzorg. Lokaal startte de Erfgoedcel in 2014 met de
uitbouw van de Erfgoedbank Brussel, die vanuit het lokale draagvlak zal werken aan een platform
voor lokaal (zw)erfgoed.
2.4.6.
Immaterieel erfgoed
Immaterieel erfgoed zit in heel wat aspecten van ons dagelijks leven. Het gaat om verhalen, liederen,
tradities, sociale gebruiken, vaardigheden die alleen bestaan en doorgegeven kunnen worden
doordat mensen ze in praktijk blijven brengen.
Brussel heeft veel immaterieel erfgoed. Voor mondeling erfgoed is er een hechte gemeenschap rond
het Brussels dialect, ondersteund door Be.Brusseleir, maar ook kleinschaliger initiatieven. Daarnaast
gaat vzw Constant in Brusselse wijken op zoek naar gesproken taal. Dat gebeurde al in de Berenkuil in
Schaarbeek en nu ook in de wijk Bosnië in Sint-Gillis. De vele Brusselse sagen en legenden raken wat
in de vergetelheid, maar via enkele initiatieven, onder andere van de Erfgoedcel, werden ze verder
ontsloten.
Typisch Brusselse tradities zijn springlevend, getuige de vele elementen in de categorie ‘sociale
gebruiken, rituelen en festiviteiten’. Zo zijn er in Brussel heel wat stoeten en processies. De meeste
zijn niet-religieus, zoals de Bruegelfeesten in de Marollen, de Meyboomplanting, de Ommegang, de
historische reconstructie van de Processie van Sint-Guido in Anderlecht. Wel religieus zijn de
processies en bedevaarten in Jette en Sint-Lambrechts-Woluwe. In de niet-religieuze stoeten lopen
vaak reuzen mee die bij speciale gelegenheden buiten komen: 14 van de 19 Brusselse gemeenten
hebben reuzen. Wel zijn die niet meer allemaal even actief. De meeste reuzen zijn niet erg oud en
dateren van de tweede helft van de 20e eeuw. Vaak kwamen ze er op initiatief van groepen
handelaars die een wijk nieuw leven wilden inblazen. Meestal zijn ze sterk verbonden met de lokale
identiteit, zoals in Sint-Gillis met het imago van de Kuulkappers, een culinaire orde, en in Evere met
het imago van het witlof. In Brussel zijn er verder nog jaarmarkten (Anderlecht, Jette, Ukkel) en
kermissen (Anderlecht, Zuidfoor) die teruggaan tot de 19e eeuw. Carnaval is beperkt
vertegenwoordigd met de oudste traditie in Schaarbeek, Scharnaval, ontstaan in het begin van de 20e
eeuw.
De culinaire ordes zijn een typisch Brussels verschijnsel, sterk ondersteund door Franstalige
structuren. Zo is er een koepel die al deze verenigingen verzamelt, Conseil Noble des Confréries du
Brabant Wallon et de Bruxelles Capitale. Deze ordes willen de lokale culinaire tradities levend
houden met allerlei initiatieven rond spruitjes, witlof of bier van spontane gisting.
Er zijn in Brussel nog altijd actieve boog- en kruisboogschuttersgilden. Ze doen aan sport en hechten
vaak veel belang aan hun historische wortels. Ze dragen zorg voor hun erfgoed. De meeste zijn actief
in Brussel-Stad, maar ook Neder-over-Heembeek en Schaarbeek hebben een schuttersgilde.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
43
Voor de meer persoonsgebonden domeinen als ambachten en podiumkunsten is het in een
grootstad als Brussel niet evident om dragers te vinden van dit immaterieel cultureel erfgoed. Met
projectmatige of gerichte initiatieven als Schatten van mensen is het mogelijk dragers op te sporen,
onder andere via organisaties. Zo is het typisch Brusselse Theater Toone alom bekend. Circus
Pauwels is een echt Brussels familiecircus. De verschillende culturen die in Brussel leven, houden ook
door allerlei initiatieven en verenigingen hun cultuur levend: Boliviaanse dans, salsa- en tangolessen,
Candombe. Soms faciliteren de Brusselse gemeenschapscentra die gemeenschappen, bijvoorbeeld
door ruimte ter beschikking te stellen.
In de categorie ‘kennis en kunde van de natuur’ zijn tot slot ook nog enkele initiatieven bekend. Zo is
Schaarbeek vanuit de Kriekenboomsage bezig met de herintroductie van de Schaarbeekse kriek. In
Haren ontstaat een nieuwe dynamiek rond de witlofteelt. Recente ontwikkelingen zijn de kruidentuin
als onderdeel van ‘La Ferme du Chant des Cailles’ in Watermaal-Bosvoorde, en schapen kweken voor
kaas.
Net als bij roerend erfgoed, en meer bepaald zwerfgoed, is meer bewustzijn rond dit immaterieel
erfgoed nodig om het te borgen voor toekomstige generaties. Naast sensibilisering is het een
meerwaarde als het erfgoed gevaloriseerd wordt, onder andere door het te documenteren en te
registreren. Denk aan het voorbeeld van de Franstalige Fondation Albert Marinus die focust op
immaterieel cultureel erfgoed, met in 2013 een tentoonstelling over de Ommegang.
2.5.
Sociaal-Cultureel Werk
2.5.1.
Sociaal-cultureel volwassenenwerk in Brussel
In het sociaal-cultureel volwassenenwerk ondersteunt de VGC organisaties die competente en
geëmancipeerde personen vormen, en zo de gemeenschapsvorming bevorderen. Sociaal-cultureel
werk heeft vier dimensies: cultureel, gemeenschapsvormend, educatief en maatschappelijk
activerend.
Verenigingen blijven de hoeksteen van het Vlaamse gemeenschapsleven in Brussel. Maar zeker in
een grootstad als Brussel heeft het traditionele verenigingsleven wat moeite om zich staande te
houden. Anderzijds hervormen verenigingen zich langzamerhand tot nieuwe initiatieven. Boeiende
samenwerkingsverbanden groeien over de grenzen heen. Het hoofdstedelijke verenigingsleven is een
laboratorium voor verenigingen in de rest van het land.
Rechtstreekse steun van de VGC is er door de erkenning van verenigingen en de subsidiëring van hun
jaarwerking en projecten. Onrechtstreeks, maar daarom niet minder belangrijk, worden verenigingen
ook bijgestaan door de gemeenschapscentra, Zinnema – Vlaams Huis voor Amateurkunsten in
Brussel vzw, het Brussels Ouderenplatform, Citizenne. Elke regelgeving hecht veel belang aan
onderlinge samenwerking.
In figuur 30 ziet u dat het aantal door de VGC erkende verenigingen toeneemt. Dat is bijna alleen te
danken aan de welig bloeiende etnisch-culturele verenigingen. Het verenigingsleven verkleurt dus.
Maar het versnippert ook. Heel wat etnisch-culturele verenigingen staan met hun aanbod op een
kruispunt van verschillende maatschappelijke terreinen. Ze maken mensen wegwijs op de
arbeidsmarkt, zorgen voor individuele begeleiding, ondersteunen kinderen bij hun huiswerk. Ze doen
dat omdat ze vinden dat het reguliere aanbod ontoereikend is. Veel nieuwe etnisch-culturele
verenigingen zijn vaak uitsluitend in de eigen gemeenschap en dus naast elkaar actief. De
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
44
samenwerking met ‘traditionele’ sociaal-culturele verenigingen verloopt ook wat moeizaam en de
band met gemeenschapscentra is minder vanzelfsprekend.
Figuur 30. Aantal door de VGC erkende lokale en bovenlokale verenigingen (VGC, 2015)
Het klassieke verenigingsleven krijgt ook het gezelschap van feitelijke en virtuele gemeenschappen
die elkaar niet per se in levenden lijve ontmoeten, maar communiceren via het internet. Groepen
mensen in de stad vormen losse netwerken van bewoners met gemeenschappelijke interesses, zoals
het buurtleven, het milieu of verkeersveiligheid. Niet zelden opereren die groepen onafhankelijk van
elkaar, zonder aansluiting bij koepels of andere verenigingen. Individuen kiezen vaker om samen op
eigen initiatief en in flexibele verbanden activiteiten op te zetten met een sociaal-cultureel karakter.
Die verandering heeft ook te maken met de veranderende invulling van burgerschap. Organisaties
zullen op zoek moeten gaan naar wat hun rol en hun positie daarin kan zijn.21
Vrijwillige inzet, de bouwsteen van sociaal-cultureel volwassenenwerk, ondergaat een grondige
metamorfose. Meer en meer, en zeker in de stad, ruimt de klassieke ‘voor lange tijd multi-inzetbare’
vrijwilliger baan voor de nieuwe ‘pick and choose’-vrijwilliger. Traditionele verenigingen worstelen
met die evolutie en kiezen vaak voor de gemakkelijkheidsoplossing: professionaliseren. Nieuwe
seculiere verenigingsvormen kampen dan weer met het probleem van de continuïteit en het gebrek
21
Vansteen, A., De Voldere, I. & Berckmoes, T. (2013) ‘Toekomstverkenning: de blik van sociaal-cultureel
volwassenwerk, amateurkunsten en jeugdwerk gericht op 2025’. IDEA Consult. p. 51
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
45
aan sociale diversiteit. Anderzijds is er in grootsteden toch nog wat potentieel om een
vrijwilligerswerking op te zetten: vooral bij hoogopgeleiden en allochtonen.22
2.5.2.
De gemeenschapscentra – Cultuurcentrum Brussel
De gemeenschapscentra zijn Nederlandstalige sociaal-culturele organisaties voor
gemeenschapsvorming en ontmoeting. Daarnaast hebben ze als kerntaken communicatie, onthaal en
dienstverlening, cultuur en educatie. Ze willen de cultuurparticipatie verhogen en verbreden in de
vrije en in de schooltijd (levensbreed), en voor jong en oud (levenslang). De 22 gemeenschapscentra
ook evenveel infrastructuren, verspreid over het Brussels Gewest.
De 22 gemeenschapscentra van de VGC zijn als een netwerk – Cultuurcentrum Brussel – geweven
over het hele Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ze functioneren als de lokale ankerpunten van de VGC.
Enerzijds werken zij op de snijlijn tussen de drie beleidsdomeinen van de VGC. Anderzijds houden zij
voor de VGC de vinger aan de pols van de Brusselaars.
De gemeenschapscentra hebben bijzondere aandacht voor participatie, werken met vrijwilligers,
omgevingsgericht (lokaal) werken in de grootstad (bovenlokaal), betrokkenheid organiseren,
samenwerken en netwerken, interculturaliseren.
Figuur 31 toont de geografische spreiding van de 22 gemeenschapscentra van de VGC.
22
Veranderende vrijwillige inzet en hoe sociale bewegingen daarmee omgaan (2009), HIVA-KU Leuven.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
46
Figuur 31: Spreiding van de gemeenschapscentra in Brussel
In 2014 vonden er in de 22 gemeenschapscentra 8.684 ‘unieke’ activiteiten plaats die samen 331.745
mensen bereikten. Als we spreken van ‘unieke’ activiteiten wordt een cursus-, sport of repetitiereeks
maar één keer geteld. Als we echter elke bijeenkomst tellen, ongeacht of deze deel uitmaakt van
een reeks, dan vonden er in 2014 in de gemeenschapscentra 46.667 activiteiten plaats.
Iets minder dan de helft van de activiteiten gebeurde in eigen beheer. Bijna twee derde van de
activiteiten zijn ‘receptief’, dit betekent dat zij door derden worden georganiseerd in de
infrastructuur van het gemeenschapscentrum. Concreet: van de 46.667 activiteiten werden er 31.864
georganiseerd door derden. 14.803 activiteiten werden door de centra zelf opgezet.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
47
Werking gemeenschapscentra
2014
45%
55%
Eigen
Receptieve werking
De bezettingsgraad in de figuur hieronder toont dat activiteiten georganiseerd door externen ook
een aanzienlijk groter beslag leggen op het gebruik van de infrastructuur dan de eigen activiteiten.
Het belang en de impact van de dienstverlening aan externen is dan ook groot. Het weegt in de
bezetting van de infrastructuur relatief zwaarder dan eigen activiteiten.
Bezettingsgraad
gemeenschapscentra
2014
32%
68%
Eigen
Receptieve
werking
We gaan wat dieper in op het eigen aanbod van de gemeenschapscentra. Het eigen aanbod was in
2014 goed voor 14.803 activiteiten of, als we alle reeksen maar één keer tellen, 3.568 unieke
activiteiten. We onderscheiden vijf soorten activiteiten: educatieve, gemeenschapsvormende,
podiumactiviteiten (theater, muziek, film, dans), sportactiviteiten en tentoonstellingen. De
gemeenschapscentra bereikten daarmee 179.815 ‘unieke’ deelnemers, d.w.z. verschillende
individuen.
In de figuren hieronder ziet u hoe het aantal activiteiten en het aantal bereikte deelnemers verdeeld
was over educatie, gemeenschapsvorming, podium, sport en tentoonstellingen.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
48
Sport
[WAARDE]
Tentoonstelling
4822
Podium
88707
Gemeenschapsvormend
41609
Educatief
32525
0
20000
40000
60000
80000
100000
Deelnemers
109
Sport
168
Tentoonstelling
785
Podium
1066
Gemeenschapsvormend
1440
Educatief
0
500
1000
1500
Aantal activiteiten
2.5.3.
Nederlandstalige openbare bibliotheken
Sinds begin 2015 hebben alle 19 Brusselse gemeenten een Nederlandstalige bibliotheek,
gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Naast de 19 Nederlandstalige gemeentelijke
bibliotheken is er ook de grootstedelijke bibliotheek Muntpunt. Samen vormen de twintig
bibliotheken het BruNOnetwerk: met één lenerskaart, de BruNOkaart, kun je bij alle twintig
bibliotheken terecht. De bibliotheken ontwikkelden ook een uitgebreide doelgroepenwerking die
afgestemd is op de Brusselse realiteit. In 2014 verwelkomden de 18 aangesloten bibliotheken 42.882
individuele leners, van wie 37,5% jongeren tot 15 jaar. Als we de groeps- en klaskaarten én het
interbibliothecair leenverkeer meerekenen tellen we 62.379 gebruikers: dat zijn alle leners én
bezoekers die in de bibliotheek de krant komen lezen of op de computer werken, van wie de helft
jongeren.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er ook een netwerk van Franstalige lokale en bovenlokale
bibliotheken. In sommige gemeenten ontwikkelde er zich nauwe samenwerking tussen de Franstalige
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
49
en Nederlandstalige bibliotheek die zich onder andere vertaalt in afspraken over collectievorming.
Op hoofdstedelijk niveau zijn er sporadische contacten met het netwerk van Franstalige bibliotheken.
Figuur 32 geeft het aantal bezoekers weer en het aantal uitleningen van de bibliotheken per
gemeente. De bezoekers en uitleningen van Muntpunt tellen we hier niet bij omdat Muntpunt als
grootstedelijke bibliotheek veel groter is dan de 19 lokale gemeentelijke bibliotheken. De
bezoekersaantallen per bibliotheek varieerden in 2014 tussen 3.240 (in Oudergem) en 68.000 (in
Anderlecht), terwijl het aantal ontleningen varieerde van 10.113 tot 122.819. De bibliotheken van
Anderlecht, Jette, Schaarbeek en Ukkel kregen de meeste bezoekers. In Jette werden de meeste
materialen uitgeleend. Daarnaast zien we ook in de bibliotheken van Brussel-Stad, Etterbeek en SintPieters-Woluwe in 2014 veel uitleningen, hoewel daar in verhouding minder bezoekers komen.
Figuur 32. Aantal bezoekers en aantal uitleningen in de Brusselse bibliotheken, zonder Muntpunt (VGC, 2014)
De Hoofdstedelijke Openbare Bibliotheek was meer dan dertig jaar actief in hartje Brussel. In 2005
beslisten de Vlaamse overheid en de Vlaamse Gemeenschapscommissie om samen een
gemeenschappelijk communicatiehuis te realiseren op de site van de vroegere bibliotheek.
Muntpunt opende in september 2013 de deuren in een gloednieuw gebouw. Het is een hedendaagse
belevingsbibliotheek met informatiecentrum, en speelt als landmark van de Vlaamse Gemeenschap
in Brussel een belangrijke rol in de stads- en gemeenschapscommunicatie.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
50
In 2014 kwamen er in Muntpunt 552.735 bezoekers, gemiddeld 1.749 per dag. Eind 2014 had
Muntpunt 14.267 actieve leden die minstens één keer iets uitleenden. Alles samen waren ze goed
voor 375.260 ontleningen. Bezoekers- en ledenaantallen gaan in stijgende lijn.
Figuur 33. Muntpunt in 2014 (VGC, 2014)
2.5.4.
Het lokaal cultuurbeleid in de Brusselse gemeenten
In het kader van haar grootstedelijk cultuurbeleid heeft de VGC een ondersteunende rol en een
regierol voor de Brusselse gemeenten.
Naast de VGC zelf zijn 17 Brusselse gemeenten volledig erkend in het decreet op het lokaal
cultuurbeleid. Die gemeenten hebben een door de Vlaamse Gemeenschap erkende bibliotheek, een
cultuurbeleidsplan en een cultuurbeleidscoördinator. De VGC sluit met de gemeenten een
overeenkomst af, die het gebruik regelt van het lokale gemeenschapscentrum en de
randvoorwaarden vastlegt voor het lokaal cultuurbeleid.
De VGC ondersteunt actief de voorbereiding, opmaak en uitvoering van de gemeentelijke
cultuurbeleidsplannen. De gemeentelijke plannen moeten afgestemd zijn op de VGC-beleidsplannen
én omgekeerd. De VGC ondersteunt de gemeenten ook bij de uitvoering van hun lokaal
cultuurbeleid: ze legt links tussen culturele domeinen en partners, en tussen verschillende
overheidsniveaus. Ze ondersteunt het overleg van de Brusselse cultuurbeleidscoördinatoren. De VGC
stimuleert de samenwerking tussen de gemeentelijke cultuurdienst, de gemeentelijke bibliotheek en
het lokale gemeenschapscentrum. In de meeste gemeenten groeide dat uit tot een sterk
samenwerkingsverband. In veel gemeenten maken andere lokale partners structureel deel uit van dit
samenwerkingsverband: brede scholen, lokale dienstencentra, wijkwerkingen, kunstinstellingen of
instellingen van het deeltijds kunstonderwijs.
Door het gemeentelijk lokaal cultuurbeleid te ondersteunen, krijgt de VGC een open lijn en een
bevoorrechte politieke en administratieve relatie met de gemeentebesturen. De VGC streeft
maximale synergie na tussen de doelstellingen en de werking van het lokaal cultuurbeleid, de 22
gemeenschapscentra en het netwerk van Brusselse bibliotheken.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
51
3. Jeugd
3.1.
De vrijetijdsbesteding van de Brusselse jeugd
Brussel is het jongste gewest van België, met veel jongeren en jongvolwassenen. De jonge bevolking
leeft meer geconcentreerd in de centrale gemeenten van het gewest, en telt meer niet-Belgen dan
de oudere bevolking. Ter illustratie van die diversiteit: in Brussel bevindt zich zowel de jongste
gemeente van het land (Sint-Joost-ten-Node) als een van de oudste (Ganshoren). De gemiddeld
jonge leeftijd is te verklaren doordat er meer kinderen geboren worden bij niet-Belgen dan bij
Belgen, en doordat de vele nieuwkomers in Brussel doorgaans jong zijn en in het centrum gaan
wonen.
In 2010 deed het JOP een enquête bij de schoolbevolking van het Brussels Nederlandstalig onderwijs
met veel vragen over vrijetijdsbesteding en -beleving. Bovendien bestelde de VGC in 2014 een
onderzoek bij het kennis- en expertisecentrum Kind & Samenleving naar de vrijetijdsbesteding en beleving van scholieren uit het Nederlandstalig Onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De
inzichten uit de twee onderzoeken bieden relevante achtergrondinformatie voor het Brussels
jeugdbeleid. Daarom schetsen we hieronder even de belangrijkste bevindingen.
3.1.1.
Participatiegraad van Brusselaars van diverse achtergrond
De enquête van het JOP die in 2010 werd afgenomen bij de schoolbevolking van het Brussels
Nederlandstalig Onderwijs toont dat tweederde van die jongeren (65,4%) lid zijn van een vereniging.
In Brussel was meer dan één op de tien jongeren nooit lid van een vereniging. Sportverenigingen zijn
veruit het populairst. 13% was op het moment van de enquête aangesloten bij een jeugdbeweging,
en een derde van de jongeren was daar ooit lid van. Jongeren die schoollopen in Vlaanderen
participeren meer. Of autochtone Brusselse jongeren: zij hebben doorgaans een hogere
participatiegraad dan allochtone jongeren. Uitzondering zijn de religieuze of levensbeschouwelijke
verenigingen en initiatieven voor kansarme jeugd, die meer allochtone dan autochtone jongeren
bereiken.23
3.1.2.
Vrijetijdsbeleving: drie verschillende belevingspatronen
Het onderzoek van Kind & Samenleving (2014) werkte op basis van drie dimensies van
vrijetijdsbeleving: thuisgerichtheid, verveling en tijdstekort (zie tabel 1). De drie dimensies verwijzen
naar eenduidige, inhoudelijke deelfacetten van vrijetijdsbeleving. Op basis daarvan onderscheidde
het onderzoek drie clusters leerlingengroepen met eenzelfde profiel op de combinatie van de drie
inhoudelijke dimensies. Elk van de clusters scoort dus anders op deze dimensies van
vrijetijdsbeleving. Het teken geeft aan hoe sterk en in welke richting elk van de clusters scoort. In de
eerste cluster (‘huismussen’) zitten leerlingen die hun vrije tijd het liefst thuis doorbrengen, vooral
door vaak tv te kijken, te computeren of spelletjes te spelen. Dat zijn dus leerlingen die sterk gericht
zijn op de huiselijke sfeer. Ze vervelen zich ook vaker. De tweede cluster (‘socializers’) zijn jongeren
die tijdgebrek ervaren en voor wie vrijetijdsbeleving vooral in het teken staat van sociale omgang
met leeftijdsgenoten. In de derde cluster (‘outdoorkids’) zitten de leerlingen die hun vrije tijd het
liefst buitenshuis beleven, en die zich niet vaak vervelen of kampen met tijdgebrek.
23
Herbots, S. (2011). Brusselse jongeren in het verenigingsleven. In Vettenburg, N., Elchardus, M. & Put, J.
(Red.), Jong in Brussel (pp. 107-136). Leuven: Acco.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
52
Tabel 1. Clusters van vrijetijdsbeleving
Clusters
Huismussen
Socializers Outdoorkids
Thuisgerichtheid
++
-
--
Verveling
++
-
-
Tijdstekort
-
++
--
Dimensies
++: zéér hoge score, +: hoge score, --: zéér lage score, -: lage score
(Kind & Samenleving, 2014)
Over de leeftijdsgroepen heen verschuift de manier waarop de jeugd haar vrije tijd beleeft. Bij
tieners zit ongeveer de helft van de leerlingen in één cluster, de ‘outdoorkids’. Bij de jongeren is dat
aandeel minder dan 25% en zijn de ‘socializers’ de grootste groep (50%). Die resultaten stroken met
bevindingen uit de levensloopliteratuur (Dornbusch,1989) die aantoont dat er bij de overgang naar
de adolescentieperiode een transitie is waarin het sociale vrijetijdsbelevingspatroon belangrijker
wordt. Belangrijk in het kader van dit onderzoek is dat de manier waarop de jeugd haar vrije tijd
beleeft niet alleen verandert in de levensloop, maar dat er ook verschillen zichtbaar zijn tussen
bepaalde sociale groepen. De meest opmerkelijke vaststelling is dat leerlingen uit anderstalige
gezinnen of gezinnen met een laag opleidingsniveau vaker ‘outdoorkids’ zijn dan ‘socializers’, terwijl
het omgekeerde geldt voor leerlingen uit gezinnen met een hoog opleidingsniveau of gezinnen die
alleen Nederlands spreken. Bij die laatste is de kans groter dat ze ‘socializers’ zijn dan ‘outdoorkids’.
3.1.3.
Activiteiten van vrijetijdsbesteding
De focus van de vrijetijdsbesteding lijkt te verschuiven in de levensloop. Tieners doen vaker buitenen sportactiviteiten dan jongeren (buiten spelen of sporten, fietsen, skaten, voetballen in het park,
naar het zwembad gaan, sporten in een sportclub) en gaan vaker naar de bibliotheek of lezen eens
een boek of strip. Jongeren doen vaker sociale activiteiten (afspreken met vrienden of het lief,
chatten, sms’en, bellen met vrienden, naar een fuif, discotheek of bioscoop gaan). De participatie
aan de georganiseerde vakantieactiviteiten is vrij constant bij de verschillende leeftijdsgroepen.
De focus verschuift niet alleen in de levensloop, maar wordt meer uitgesproken naarmate leerlingen
ouder worden. Vooral bij kinderen zien we dat de dimensies van vrijetijdsbesteding minder eenduidig
te interpreteren zijn. Dat is te verklaren door de levensfase waarin kinderen zitten. Zij exploreren
meer gevarieerde activiteiten van vrijetijdsbesteding, en de keuze om activiteiten te doen staat nog
sterk onder de invloed van hun ouders. Bij de oudere leeftijdsgroepen zijn die keuzes meer
uitgekristalliseerd en krijgen de ouders minder invloed.
Participatie aan culturele activiteiten en georganiseerde vakantieactiviteiten wordt vooral bepaald
door de herkomst en de thuistaal van de ouders. Anderstalige leerlingen en leerlingen van nietEuropese afkomst participeren minder aan het cultuuraanbod en het georganiseerd vakantieaanbod
dan leerlingen van Belgische of Europese afkomst of leerlingen die thuis ook Nederlands spreken.
Daarnaast zien we belangrijke verschillen in vrijetijdsbesteding tussen jongens en meisjes: meisjes
doen vaker huiselijke en culturele activiteiten, terwijl jongens vaker sporten. Jongens en meisjes
verschillen wel weinig in hun participatie aan sociale vrijetijdsactiviteiten. Ook de woonplaats van de
leerlingen kon enkele verschillen in culturele vrijetijdsbesteding duiden. In overeenstemming met de
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
53
verwachtingen blijkt woonafstand een belangrijke drempel te zijn. Leerlingen die in of buiten de
Vlaamse rand wonen doen minder vaak culturele vrijetijdsactiviteiten in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest. We stelden ook een interactie-effect vast tussen geslacht en participatie aan het
georganiseerd vakantieaanbod. Bij tieners en jongeren participeren meisjes méér aan het
vakantieaanbod dan jongens. Bij de kinderen zien we het omgekeerde. Daar blijken meisjes minder in
te gaan op het georganiseerd vakantieaanbod dan jongens.
3.1.4.
Wat doet de jeugd versus wat wil de jeugd wel vaker doen?
Wat de jeugd vaak doet in haar vrije tijd en wat ze graag vaker wil doen, hoeft niet per se hetzelfde
te zijn, hoewel de resultaten in het rapport er toch op wijzen dat dat vaak wel zo is. Tieners – in
vergelijking met jongeren – doen vaker buiten- en sportactiviteiten en lezen vaker een boek of strip
of gaan vaker naar de bibliotheek. Jongeren doen vaker sociale activiteiten dan tieners. De
bevindingen over vrijetijdsbesteding komen grotendeels overeen met de resultaten over wat
leerlingen vaker willen doen in hun vrije tijd. Met vrienden afspreken is bij uitstek de meest
terugkerende vraag van jongeren en kinderen. Dat sociale aspect van vrijetijdsbesteding bij jongeren
is vooral gericht op informele activiteiten in ongestructureerde settings (naar een fuif, discotheek,
concert of festival gaan, iets gaan drinken op café). Dat zijn ook de sociale activiteiten die jongeren
vaker willen doen. Tieners en kinderen spelen vaker buiten, fietsen, skaten, voetballen op straat of in
het park, gaan naar het zwembad, sporten in een sportclub. En ook bij hen staan die activiteiten het
hoogst genoteerd op het lijstje van activiteiten die ze nog vaker willen doen. Naar het zwembad gaan
is een sportactiviteit is die vooral tieners en kinderen wel vaker willen doen, terwijl naar de bioscoop
gaan een activiteit is die bij alle leeftijdsgroepen hoog genoteerd staat op het verlanglijstje. De twee
leeftijdsgroepen kiezen als activiteiten die ze graag vaker willen doen vooral voor activiteiten die ze
samen met leeftijdsgenoten of ouders kunnen doen. Zelfs de wens om vaker activiteiten in
gezinsverband te doen, zien we terugkomen in alle leeftijdsgroepen, zij het wel meer uitgesproken
bij kinderen en tieners dan bij jongeren. Opmerkelijk is dat een grote groep jongeren wel vaker tijd
wil spenderen om geld te verdienen. Jongeren beschouwen geld verdienen als een activiteit
waarvoor ze wel tijd willen vrijmaken in hun ‘vrije’ tijd.
Het onderzoek laat zien hoe belangrijk het is om een onderscheid te maken tussen activiteiten die
héél wijd verspreid zijn (naar de bioscoop gaan, met vrienden afspreken) en activiteiten met een
beperkter bereik (naar de jeugdbeweging gaan).
Wat de jeugd vaker wil doen in haar vrije tijd blijkt amper te verschillen als we de
achtergrondkenmerken in rekening brengen. We zagen alleen wat geslachtsverschillen en verschillen
tussen clusters van vrijetijdsbeleving. De voorspellende kracht van socio-economische
achtergrondkenmerken is in dit verband eerder beperkt. De vraag naar sportactiviteiten is groter bij
jongens dan bij meisjes en ook groter bij outdoorkids dan bij de andere clusters van
vrijetijdsbeleving. De vraag om vaker culturele activiteiten te doen of te shoppen, is dan weer groter
bij meisjes. Die geslachtsverschillen uiten zich in alle drie de leeftijdsgroepen.
3.1.5.
Waarom doet de jeugd deze activiteiten niet vaker?
Een vergelijking van gestructureerde activiteiten (zoals sporten in een sportclub, naar de
jeugdbeweging, de teken-, muziek-, dans- of zangschool gaan) met ongestructureerde activiteiten
(zoals een boek of strip lezen, iets met het gezin doen, naar de bioscoop gaan, iets van sport doen,
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
54
maar niet in een sportclub) dringt zich op. Bij de gestructureerde activiteiten wijzen de vaakst
opgesomde redenen eerder in de richting van een aanbodprobleem (de uren passen niet, het is te
duur, er zijn te weinig mogelijkheden in de buurt) of tijdsprobleem (te weinig tijd hebben). Te weinig
mogelijkheden in de buurt is de meest aangehaalde reden voor participatie op schooldagen, in het
weekend en in de vakantie. Dat de jeugd niet méér participeert aan georganiseerde
vrijetijdsactiviteiten is in elk geval veel minder te wijten aan hun leeftijdsgenoten (dat ze te weinig
vrienden hebben om de activiteit te beoefenen, dat ze zich niet goed voelen bij de andere jongeren),
of aan het feit dat de activiteit in het Frans is, dat ze geen lid willen worden, of dat het aanbod niet
aanspreekt.
In het ongestructureerde aanbod is er geen echte uitschieter, hoewel de belangrijkste redenen ook
hier eerder wijzen in de richting van een aanbodprobleem (hoewel minder uitgesproken) of
tijdsprobleem. Typisch voor veel ongestructureerde activiteiten is de ontbrekende supervisie van
volwassenen. Geen toestemming krijgen van de ouders is een van de belangrijkste redenen waarom
de jeugd dit soort van activiteiten niet vaker doet.
3.1.6.
Hoe leerde de jeugd het vrijetijdsaanbod kennen?
Er zijn opvallende verschillen in de manier waarop tieners en jongeren het aanbod in Brussel voor
sport, jeugd, cultuur en andere vrijetijdsactiviteiten leren kennen. Jongeren leren het aanbod vooral
kennen door hun leeftijdsgenoten. Tieners vooral door hun ouders, en pas daarna door de school en
de leeftijdsgenoten. Ook dat was te verwachten op basis van de levensloopliteratuur (Berten & Van
Rossem, 2011; Dornbusch, 1989; Meire, 2013). In de kindertijd zijn de ouders en de school de
belangrijkste socialisatie- en informatiemodellen, terwijl in de adolescentie hun invloed vermindert
ten voordele van de leeftijdsgenoten. De analyses in dit hoofdstuk bevestigen de cruciale rol van
leeftijdsgenoten in de verspreiding van informatie die te maken heeft met vrijetijdsbesteding en de
jongerencultuur.
We onderzochten ook de relatie tussen gebruik van de communicatiekanalen en de kennis van het
aanbod (sport, jeugd, cultuur en andere vrijetijdsactiviteiten). Hoewel leeftijdsgenoten het
belangrijkste kanaal zijn waarlangs jongeren nieuwe informatie krijgen over het aanbod, vertaalt dat
zich niet in betere kennis van het aanbod. De kennis van het vrijetijdsaanbod is beter bij leerlingen
die hun informatie halen bij hun ouders, de school of een andere organisatie dan bij leerlingen die
hun informatie kregen uit het vriendschapsnetwerk. Dat onderstreept het belang van een beleid dat
tegelijk inzet op verschillende kanalen. De meer klassieke kanalen (school, ouders, organisaties) zijn
belangrijke verspreidingskanalen, die de kennis van het aanbod het sterkst beïnvloeden.
3.2.
Jeugdsector
De VGC ondersteunt jeugd- en jongerenbewegingen, jeugdhuizen, werkingen met kansarme
jongeren, speelpleinen en jeugdateliers.
Het beleid voor jeugdwerk van de Franse Gemeenschap speelt zich vooral af op vier terreinen:


Jeugdcentra (lokaal)
Jeugdorganisaties (gemeenschap)
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
55


Taakscholen (provinciaal en gemeenschap)
Advisering door de Conseil de la Jeunesse.
Het aantal gemeenten met een uitgebouwde jeugddienst is eerder beperkt. Wel is er in sommige
gemeenten een aanspreekpunt voor jeugdbeleid of zelfs een echte Nederlandstalige jeugddienst.24
Een andere mogelijke hefboom is de Nederlandstalige cultuurbeleidscoördinator in zeventien
Brusselse gemeenten.
In de praktijk blijkt het jeugdwerklandschap in Brussel dan ook rijk en divers te zijn. Lokaal zijn jeugden jongerenbewegingen, kinder- en jeugdclubs, jeugdateliers, jeugdhuizen en werkingen voor
maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren (WMKJ’s) actief. In de vakantie zijn er verschillende
vakantie-initiatieven. Daarnaast zijn er regionale jeugdwerkorganisaties actief en zorgt de VGC voor
een aanvullend eigen aanbod.
Figuur 34. Jeugdwerkorganisaties in Brussel 2002-2015 (VGC, 2015). De cijfers zijn gebaseerd op de ingediende en
gehonoreerde subsidieaanvragen bij de jeugddienst van de VGC.
Figuur 34 toont een dalende trend voor het aantal jeugdwerkorganisaties in 2002-2015. Het aantal
kinderclubs en jeugdateliers blijft stijgen, terwijl de andere werkvormen dalen. Het meest opvallend
is dat bij de jongerenbewegingen in 2015 amper vier lokale organisaties erkend worden.
24
Elke gemeente ontwikkelt een eigen organogram en geeft een eigen invulling aan ‘jeugd’ en ‘jeugdbeleid’, de
bevoegdheid jeugd, een- en tweetaligheid van de diensten. Daarom is het niet mogelijk hier concrete cijfers
over te geven.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
56
Verschillende andere groepen dienden wel een aanvraag in, maar beantwoordden niet aan de eisen
van het reglement.
In 2015 zijn er bij de jeugdbewegingen elf Chirogroepen, elf scouts- en gidsengroepen, twee FOSgroepen en één werking van de Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM). In vergelijking met 2010
blijft het aantal groepen van Chiro, FOS en JNM gelijk, maar zijn er twee scoutsgroepen minder. Het
aantal leden in 2014 was 1.973, tegenover 1.912 in 2009.
Bij de jongerenbewegingen zijn momenteel nog drie KAJ-groepen erkend door de VGC. Daarnaast
wordt de werking van Basta Brussel sinds 2011 tot de jongerenbewegingen gerekend. In 2014
bereikten ze samen 212 jongeren. Dertien groepen van IJD Jongerenpastoraal werden niet meer
erkend. Bij de opmaak van het vorige beleidsplan waren er in Brussel nog acht afdelingen van KAJ en
vijftien van IJD, die samen 646 jongeren bereikten.
In de categorie ‘kinderclubs en jeugdateliers’ zijn er twaalf kinderclubs en elf jeugdateliers. Van de
twaalf kinderclubs worden er zes georganiseerd door een gemeenschapscentrum, twee door een
zelforganisatie, twee door een gemeentelijke vzw en twee door andere organisaties. Verder kunnen
de kinderen terecht in elf erkende jeugdateliers, waarvan er acht georganiseerd worden door een
gemeenschapscentrum, één door een computerleercentrum en twee door andere organisaties. Er
zijn nog altijd evenveel kinderclubs als in 2010, en sindsdien zijn er nu twee jeugdateliers meer. De
kinderclubs en jeugdateliers bereiken in totaal 755 kinderen en jongeren. Dat is minder dan in 2010,
toen 890 kinderen naar de clubs en ateliers kwamen.
De negen jeugdhuizen bereiken in totaal ongeveer 655 jongeren. Bij de opmaak van het vorige
jeugdbeleidsplan telde Brussel evenveel jeugdhuizen, al werd er toen nog een onderscheid gemaakt
tussen jeugdhuizen en jeugdclubs, maar werd wel het bereik van zo’n duizend jongeren
gerapporteerd. Een verklaring voor de daling is de andere manier van subsidiëren van de jeugdhuizen
die minder outputgericht is. Mogelijk schatten we daardoor het aantal leden nu realistischer in.
Het Brusselse WMKJ-landschap onderging in de periode 2006-2010 grote veranderingen. Op twee
WMKJ’s na hergroepeerden de verschillende WMKJ’s zich in vzw D’Broej. Sinds 2013 ging een van de
twee autonome WMKJ’s ook op in D’Broej. Verder blijft het aantal WMKJ-werkingen stabiel. In 2015
maken acht werkingen deel uit van de koepel-vzw D’Broej, waarvan één in Anderlecht, twee in
Brussel, één in Laken, één in Schaarbeek, twee in Sint-Jans-Molenbeek en één in Etterbeek.
Daarnaast is één autonome WMKJ ingebed in een organisatie met een regionale werking. In totaal
worden zo’n tweeduizend kinderen en jongeren bereikt, dat is meer dan de 1.824 in 2010.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
57
Figuur 35. Jeugdwerkinitiatieven in de vakantieperiodes 2002-2015 (VGC, 2015). De cijfers zijn gebaseerd op de ingediende
en gehonoreerde subsidieaanvragen bij de jeugddienst van de VGC. VGC-initiatieven zijn inbegrepen.
Ook in de vakanties gebeurt er heel wat op jeugdwerkvlak. Het totale aantal initiatieven stijgt
duidelijk, vooral de speelweken en vakantiedriedaagsen. Sinds 2012 is er een eenvormig reglement
dat de verschillende vakantie-initiatieven op eenzelfde manier erkent en subsidieert.
Zeven gemeenten organiseren zelf een Nederlandstalige speelpleinwerking. Het gaat om de stad
Brussel via de vzw Jeugd in Brussel, de gemeente Ganshoren via de vzw Sport, Cultuur en Vrije Tijd
Ganshoren, de gemeente Koekelberg via de vzw Promotie van Koekelberg en de gemeenten Evere,
Jette, Sint-Jans-Molenbeek en Sint-Lambrechts-Woluwe. Sinds 2010 kwam er één initiatief bij, de
speelpleinwerking van Evere. Sinds 2012 wordt de werking in de gemeente Koekelberg beschouwd
als speelpleinwerking in plaats van als speelweek. In hetzelfde jaar besliste de gemeente Sint-Joostten-Node om geen Nederlandstalig speelplein meer te organiseren.
De speelweken en vakantiedriedaagsen vertonen een duidelijk stijgende trend. In 2015 zijn er 29
organisatoren: tien gemeenschapscentra, zes WMKJ’s, vier gemeentelijke initiatieven, twee
jeugdculturele organisaties, twee landelijk erkende jeugdverenigingen, twee andere organisaties, een
zelforganisatie, een museum en een computerleercentrum.
Tot slot zijn er nog de jeugdkampen. Dat zijn meerdaagse verblijven. Behalve jeugd- en
jongerenbewegingen organiseren ook twee andere jeugdwerkorganisaties, een sportvereniging en
een zelforganisatie een jeugdkamp. Ook WMKJ’s en gemeenschapscentra organiseren een kamp,
maar omdat zij vooral speelweken organiseren, brachten we ze daar onder.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
58
Naast de lokale jeugdwerkorganisaties en hun vakantie-initiatieven zijn in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest ook regionale jeugdwerkpartners actief. Het aantal organisaties waarmee we een convenant
afsloten steeg de voorbije beleidsperiode van 7 naar 10. In 2015 gaat het over deze vzw’s: Art Basics
for Children, D’Broej, Groep Intro, JES, Jeugd en Muziek Brussel, Jeugdhuizen Ondersteuning Brussel,
Het Neerhof, Roodebeekcentrum, Trefcentrum Y’ en Zonder Handen. Daarnaast zijn er de
hoofdstedelijke jeugdverbonden: Chiro Gewest Metro, IJD Jongerenpastoraal Brussel en Scouts en
Gidsen District Brussel. Het verbond KAJ Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt sinds 2011 niet meer
erkend. De hoofdstedelijke verbonden en de regionale partners D’Broej, JES en Jeugdhuizen
Ondersteuning Brussel ondersteunen de jeugd- en jongerenbewegingen, de WMKJ’s, de jeugdateliers
en de jeugdhuizen.
Verder organiseert de VGC ook zelf een aanvullend vrijetijds- en vakantieaanbod. Tot en met de
paasvakantie 2015 organiseerde de algemene directie Cultuur, Jeugd en Sport de speelpleinwerking
van de VGC. Sinds de zomervakantie 2015 doet de algemene directie Onderwijs en Vorming van de
VGC dat. Daarnaast is er de jaar- en vakantiewerking in Jeugdcentrum Aximax op de grens tussen
Brussel-Stad en Sint-Joost-ten-Node. Het aantal activiteiten en het aantal ingeschreven kinderen ziet
u in figuur 36.
Aantal ingeschreven kinderen
Aantal activiteiten
Figuur 36. Vrijetijds- en vakantieaanbod en bereik van Jeugdcentrum Aximax 2007-2014 (VGC, 2014)
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
59
4. Sport
Sportbeleving heeft een belangrijke plaats gekregen in onze dagelijkse leefwereld en in de
maatschappelijke dynamiek. Zo werd de mogelijke meerwaarde van sport voor de individuele
gezondheid en de sociale cohesie en emancipatie opgepikt door beleidsdomeinen als welzijn,
onderwijs, gezondheidszorg, armoedebestrijding, economie en ruimtelijke ordening. Dat vertaalt zich
in een breed gedragen streven om sportbeleving weer terug te brengen naar de stad en de openbare
ruimte.
Parallel met de grotere invloed van sport op maatschappelijk beleid en gemeenschapsbeleving is de
sport zelf ook meer dan vroeger onderhevig aan maatschappelijke tendensen. Van economisering
van ook de recreatieve sportbeleving tot medicalisering, van de toegenomen verscheidenheid aan
sporten door de globalisering tot een meer onmiddellijke en ongebonden ‘lichtere’ sportbeleving, los
van de sportclub door de digitalisering (beschikbaarheid van kennis, sociale media als netwerk). Deze
socio-economische verschuivingen vragen om vernieuwing en alertheid van het sportbeleid.
Daarom heeft het VGC-sportbeleid naast de uitbouw van kwalitatieve sportverenigingen ook
bijzondere aandacht voor een kwalitatieve, anders georganiseerde sport, en ageert de VGCsportdienst interlokaal en bovenlokaal. We voeren een activeringsbeleid met het oog op levenslange
sportparticipatie, en met speciale aandacht voor kansengroepen.
De VGC-sportdienst heeft al een lange traditie van inspraak, onder andere met de sportraad als
formeel adviesorgaan, en met verschillende andere structurele en eerder occasionele
inspraakmomenten, zoals het Overlegplatform G-Sport, met leden uit heel verschillende sectoren.
In functie van de opmaak van dit plan verzamelde de sportdienst op allerlei manieren info: via de
analyse van huidige werking, via specifieke trajecten zoals onder meer het participatief traject
(Pro)clubsport 2020 en het Vlabus-traject, via vele gesprekken met diverse intermediaire(n)
organisaties en experten en via tal van onderzoeksrapporten binnen de sportsector en andere
sectoren. Zo gaven bijvoorbeeld de beleidsrapporten ‘Beleid en Management in Sport’, het rapport
sociale verenigingsondersteuning van vzw Buurtsport Brussel en het onderzoek van de jeugddienst
naar de vrijetijdbestedingen en –beleving van scholieren extra inzichten voor het VGC-sportbeleid.
4.1.
Actoren in het VGC-sportbeleid
4.1.1.
Op Brussels niveau
In de VGC
In de VGC werkt de VGC-sportdienst samen met andere diensten. Bijvoorbeeld met Logo voor
gezonde sportbeoefening of met Onderwijs voor schoolsportaanbod en schoolsportinfrastructuur.
Al jaren zijn de gemeenschapscentra belangrijke partners in de lokale promotie van de sport, als
antennes van de behoeftes, als aanbieders van sportlessenreeksen en sportkampen, en soms ook als
accommodatie voor de sportclubs en andere sportaanbieders. Door het grote personeelsverloop in
de voorbije periode was de samenwerking met sommige gemeenschapscentra niet altijd evident en
nam het aanbod zelfs licht af wegens personeelstekort.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
60
De Brusselse sportverenigingen
In 2013-2014 zijn 199 sportverenigingen erkend en gesubsidieerd door de VGC-sportdienst.
Sommige zijn ook erkend door de VGC-afdeling Sociaal-Cultureel Werk (vooral dansverenigingen) of
door de afdeling Erfgoed.



65 van de 199 verenigingen zijn vzw’s. De andere 134 zijn feitelijke verenigingen.
77 sportclubs zijn lid van een erkende Vlaamse sportfederatie (er zijn 32 erkende federaties
actief in Brussel).
73 sportclubs hebben een recreatieve werking, 46 clubs een competitieve werking en 80
clubs zowel een recreatieve als competitieve werking.
In totaal zijn 14.157 sporters lid van een erkende sportclub, van wie er 9.806 (69%) in Brussel wonen
en 4.815 (34%) jonger zijn dan 18 jaar (1.497 meisjes en 3.318 jongens).
Op basis van criteria zoals statuut, ledenaantal, kwalificatie van de trainers of aantal uren training per
week worden de sportclubs ingedeeld in een categorie (A, B, C of D). De A-clubs voldoen aan de
strengste voorwaarden. Er zijn 10 A-clubs, 25 B-clubs, 148 C-clubs en 16 D-clubs.
Er zijn 54 sporttakken die voor subsidiëring in aanmerking komen in het kader van het Vlaams
sporttakkenbeleid. Van die 54 zijn er 30 sporttakken waarvoor je in Brussel terechtkunt in een door
de VGC erkende sportclub. Voor 21 van die sporttakken kun je terecht bij een sportclub met een
jeugdwerking: minstens 25% van de leden zijn dan nog geen 18 jaar.
In totaal zijn er 175 erkende VGC-sportclubs die een sporttak aanbieden die voorkomt op de
sporttakkenlijst. Daarvan zijn er 44 clubs met een jeugdwerking. De clubs met een jeugdwerking
hebben in totaal 4.579 jeugdleden. De sporttakken die het meest vertegenwoordigd zijn bij deze
jeugdclubs: zwemmen (9 clubs), voetbal (5 clubs), tennis, jiu-jitsu, basketbal en gehandicaptensport
(elk 3 clubs).
Voor 24 sporttakken van op de Vlaamse sporttakkenlijst kun je vandaag niet terecht bij een erkende
VGC-sportclub. Het VGC-sportbeleid wil die hiaten zoveel mogelijk wegwerken.
Vzw Buurtsport Brussel
Vzw Buurtsport Brussel is eind 2000 opgericht met als opdracht een laagdrempelig sportaanbod
creëren in Brusselse achtergestelde wijken, aanvullend bij initiatieven van de VGC-sportdienst, en
waarin het bestaande opleidings- en tewerkstellingstraject ‘buurtsportmedewerker’ ondergebracht
wordt.
Door de jaren is de vzw gegroeid en heeft ze in vier aandachtswijken (Kuregem, Brussel centrum,
Oud-Molenbeek en de Noordwijk) een regelmatig naschools en ruim vakantieaanbod. Vanuit de
wijkwerking startte Buurtsport Brussel zelf clubwerkingen op om op termijn te verzelfstandigen.
Buurtsport bouwde op verschillende vlakken expertise op, onder andere rond het maatschappelijk
luik in het sportaanbod, en vooral in de clubs.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
61
Vzw Buurtsport Brussel wordt ondersteund op basis van een convenant via de reguliere VGCsportbegroting en via het Stedenfonds. Voor hun projecten halen ze geld binnen via verschillende
fondsen. De verschillende clubwerkingen, die ontstaan zijn in de schoot van Buurtsport, kunnen een
beroep doen op de structurele financiële VGC-ondersteuning voor sportclubs. We onderzoeken of
Buurtsport gedeeltelijk in te kantelen is in de VGC.
BIS-Foyer
In 1991 werd in de schoot van de Foyer, een organisatie die zich bezighoudt met integratie van
allochtone bevolkingsgroepen, BIS-Foyer opgericht. De werking wil kansarme jongeren de kans geven
en ertoe aanzetten om kwaliteitsvol, gestructureerd en duurzaam te sporten. Om dat te bereiken,
richtte BIS sportclubs op (atletiek, basketbal, tafeltennis). Momenteel ondersteunt BIS vooral Atlemo.
BIS-Foyer richt zich de laatste jaren ook meer naar nieuwkomers en neemt initiatieven samen met de
integratiesector.
BIS-Foyer wordt gesubsidieerd op basis van een convenant via de reguliere VGC-sportbegroting voor
een deel van de werking en voor een voltijds medewerker. De clubwerkingen kunnen een beroep
doen op de structurele financiële ondersteuning voor sportclubs.
De Nederlandstalige Brusselse scholen
De VGC werkt regelmatig en op verschillende vlakken samen met de Nederlandstalige Brusselse
basis- en secundaire scholen. Alle scholen worden betrokken bij de verspreiding van sportinformatie
bij de leerlingen en regelmatig geïnformeerd over sportieve materies op vergaderingen en in
verschillende nieuwsbrieven. Met sommige scholen werken we samen aan concrete sportinitiatieven
(Sportsnack, SNS-pas, powerplaysoccerkooien en -tornooien, veldlopen,
interscholenzwemwedstrijden, Ket2Sport, Fietsprogramma). Met het oog op naschools gebruik van
schoolsportinfrastructuren door sportclubs en andere actoren zijn er ook initiatieven zoals
investeringen en samenwerkingsakkoorden.
Brusselse gemeenten
Geen enkele Brusselse gemeente is begin 2008 rechtstreeks ingestapt in het nieuwe decreet Sport
voor Allen. De meeste gemeenten richten zich vooral op het beheer en de uitbouw van de
sportinfrastructuur. Gemeenten bieden meestal ook een kleine ondersteuning aan sportclubs. Een
minderheid is bezig met sportpromotie. Er zijn geen Nederlandstalige sportraden en er zijn bijna
geen sportdiensten met een goed uitgebouwde Nederlandstalige sportpromotionele werking. Vaak
staan gemeentelijke sportinitiatieven open voor iedereen, maar in de praktijk is er vooral een louter
Franstalig aanbod. Toch zijn gemeenten bijna altijd bereid mee te werken aan Nederlandstalige korte
initiatieven op hun terrein, zoals de scholenveldlopen of scholenzwemwedstrijden. Een directe win is
belangrijk. De gemeenten spelen vooral een belangrijke rol voor de sportinfrastructuur en de
inrichting van de openbare ruimte (zoals de verdere uitbouw van looppistes). In het kader van de
verdere uitbouw van doorgroeisportclubs spelen de gemeenten zeker in de toekomst een cruciale
rol.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Cocof
De VGC-sportdienst heeft voor sportinfrastructuur een band met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
en de Cocof. De VGC maakt samen met de Cocof en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest deel uit van
de Technische Infrastructuurcommissie (TIC) die de investeringssubsidies van het Brussels
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
62
Hoofdstedelijk Gewest voor gemeentelijke sportinfrastructuur opvolgt en erover adviseert.
Daarnaast adviseert de VGC over de subsidies van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan sportclubs.
In 2012-2013 werd ook samengewerkt aan een kadaster en een digitale kaart van de Brusselse
sportinfrastructuur en het Brusselse sportaanbod. Tot nu toe mondde dat niet uit in een permanente
databank. In het najaar werd dit opnieuw opgepikt in de TIC. Andere voorstellen om samen te
werken (zoals voor meer openingstijden van de Brusselse zwembaden en een gewestelijke
tussenkomst voor de hoge exploitatiekosten voor sportinfrastructuren) is nog in voorbereiding.
Andere Brusselse actoren














De commerciële sportsector (onder andere de fitnesscentra) voor het gebruik van de
sportinfrastructuur en de organisatie van een extra aanbod in de VGC-sportinitiatieven
Muntpunt, het Vlaams communicatiecentrum in Brussel voor de promotie van het aanbod
Brussels Volley en Brussels Athletics voor initiatieven rond hun sporttak en ondersteuning
van volley- en atletiekverenigingen
JES, voor sportieve stadsinitiatieven voor de jeugd en expertise ‘Kort op de Bal’
D’Broej, voor ondersteuning van de boksclub
Circus Zonder Handen
Het Huis van het Nederlands voor oefenkansen Nederlands
Br(ik) voor studentensport
Brussels Ouderen Platform voor seniorensport
Dienstencentra, vooral voor seniorensport
Vrijetijdszorgorganisaties, welzijnsorganisaties (dagcentra, instellingen, internaten),
tweetalige en Franstalige organisaties voor G-sport
BON en Minor Ndako voor de diversiteit van de pool van de sportlesgevers en doorstroom
naar regulier Nederlandstalig sportaanbod
Verenigingen waar armen het woord nemen en Klein Kasteeltje voor de uitvoering van de
afsprakennota in het kader van het participatiedecreet
Gevangenis St.-Gillis en de Rode Antraciet
Brusselse sportinfrastructuur
In de sportinfrastructuur in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zit een divers aanbod. Om dat te
illustreren, citeren we cijfers uit het onafgewerkte kadaster, opgesteld in opdracht van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest, Cocof en VGC:
 15 publieke zwembaden (minstens 25m)
 55 sporthallen in scholen en 18 publieke sporthallen (minstens 42x22x7m)
 29 publieke sportzalen (minstens 22x13x7m)
 102 publieke sportterreinen (voetbal, hockey, rugby, Amerikaans voetbal, baseball en
korfbal)
De VGC is zelf eigenaar-beheerder van sportaccommodaties: de sporthal en de polyvalente zaal in
VGC-Koekelberg, de sporthal en de danszaal van KA Emanuel Hiel (naschools in VGC-beheer), twee
sporthallen en verschillende sportlokalen in de schoot van de gemeenschapscentra, sporthallen in
VGC-scholen zoals Nieuwland en Kasterlinden. Ter vergelijking: de Cocof is eigenaar-beheerder van
drie openluchtsportterreinen, één sporthal, twee sportlokalen en één zwembad. De Franse
Gemeenschap heeft in Brussel vijf sporthallen, één watersportcentrum, drie sportlokalen, één
openluchtsportterrein en één atletiekpiste. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is op zijn beurt
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
63
eigenaar van één atletiekpiste met één sporthal (MIVB), één sportlokaal en zestien
openluchtsportterreinen. Ook de federale overheid heeft sportinfrastructuur in Brussel: twee
atletiekpistes, twee maneges, vier openluchtsportterreinen, vier sporthallen, vijf sportlokalen, twee
schietstanden, één tennishal en twee zwembaden. Het gros van de Brusselse sportinfrastructuur is in
handen van de 19 gemeenten.
Het kadaster toont dat de sportinfrastructuur onevenwichtig gespreid is en dat er een enorm tekort
is aan openluchtsportterreinen voor veldsporten en reglementaire sporthallen. Daarnaast groeit het
tekort aan zwembaden, zeker in het noorden van Brussel. Om de grootste behoeften van haar
doelpubliek te lenigen sluit de VGC samenwerkingsakkoorden met onderwijsinstellingen en
organisaties met sportinfrastructuur over het naschoolse gebruik van de infrastructuur door derden
(vooral de Nederlandstalige sportclubs).
4.1.2.
Op Vlaams en provinciaal niveau
Bloso
In het Vlaams sportbeleid en sportleven speelt Bloso een fundamentele rol. Om subsidies toe te
kennen, om het decreet lokaal sportbeleid uit te voeren, en ook op andere vlakken. De VGC speelt
ook in op de sportpromotionele campagnes en acties van Bloso. We zetten samen acties en
initiatieven op met de Bloso-inspectiedienst Vlaams-Brabant en Brussel zoals Stadskriebels en de
Zomerpromotietoer. En we werken samen met de Vlaamse Trainersschool van Bloso. De VGC krijgt
inspraak via het Sport-voor-Allenplatform en door Bloso opgerichte klankbordgroepen.
De provinciale sportdiensten en de Sportdienst Vlaams-Brabant
Er is overleg en samenwerking met alle provincies voor G-sport. Met de Sportdienst Vlaams-Brabant
is de samenwerking uitgebreider en ook op het vlak van vormingsinitiatieven, provinciale
evenementen, grootschalige VGC-evenementen en schoolsport.
Het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid vzw (ISB) en de afdeling Vlaams-Brabant en
Brussel
ISB speelt een belangrijke rol in het ondersteunen (op heel verschillende vlakken en een groot deel
via vorming en expertisedeling) en samenbrengen van de sportdiensten, waaronder de VGCsportdienst. ISB organiseert veel permanente werkgroepen en het centrumstedenoverleg.
De Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS) en de provinciale afdeling Vlaams-Brabant en Brussel
SVS verbindt zich ertoe om, naast de structurele werking, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een
bijdrage te leveren aan de doelstellingen van het VGC-sportbeleid en het sportbeleidsplan van de
VGC-sportdienst en aan de uitbouw van schoolse en naschoolse sport.
Voor de uitbouw van de naschoolse sport worden de Follo’s ingeschakeld. Zij werken samen met de
VGC-sportdienst de modellen van de ‘brede School met sportaanbod’ uit naar Brussels model. Dat
zijn de SportSnack Brussel (basisonderwijs) en de SNS-pas (secundair onderwijs).
De werking van de sportorganisatie in Brussel wordt begeleid door een stuurgroep schoolsport
Brussel (SVS, VGC-sport, VGC-onderwijs, vertegenwoordigers doelpubliek en collegeleden, 1x per jaar
Bloso met het oog op brede school met sportaanbod). SVS wordt gesubsidieerd op basis van een
convenant via de reguliere VGC-sportbegroting voor de Brusselwerking.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
64
De Vlaamse Sportfederatie, Dynamo en de Vlaamse sportfederaties
De VGC heeft geen structurele band met de sportfederaties. Het huidige decreet op de
sportfederaties moedigt de sportfederaties op geen enkele manier aan om een actieve werking uit te
bouwen in Brussel. Toch werken we op verschillende manieren samen met de sportfederaties: de
federaties komen naar sportpromotionele initiatieven zoals Ket2Sport en Stadskriebels, we werken
samen rond G-sport en seniorensport (platform, ondersteuning), aan de oprichting van nieuwe clubs
(zoals het volleybalproject met de Vlaamse en de Brusselse bond), en we werken samen
programma’s uit voor sportkampen, en programmeren en organiseren vorming.
Met de Vlaamse Sportfederatie (VSF) is er sinds drie jaar structureel overleg.
Het Vlaams Bureau voor sportbegeleiding (Vlabus)
Deze Vlaamse organisatie krijgt vanaf 2016 de uitdrukkelijke opdracht om een pool van lesgevers te
organiseren voor Brussel. Om een Brusselwerking uit te bouwen, startte sinds 2014 een intense
samenwerking Vlabus-VGC.
G-Sport Vlaanderen
De VGC-sportdienst is naast de Vlaamse provincies, de 3 G-sportfederaties en andere Gsportorganisaties een actor in de overkoepelende organisatie G-Sport Vlaanderen. Het
gemeenschappelijk doel is samen meer mensen met een beperking duurzaam aan het sporten
brengen.
4.2.
Huidig VGC-sportbeleid en evaluatie
De VGC-sportdienst werkt momenteel rond verschillende pijlers en zeker ook rond de verplichte
decretale aandachtspunten onder de missie: ‘Het doel van het sportbeleid van de Vlaamse
Gemeenschapscommissie bestaat erin zoveel mogelijk Brusselaars zo regelmatig en zo lang mogelijk
op een kwaliteitsvolle manier te laten bewegen en sporten, bij voorkeur in een Nederlandstalige
omgeving. Dit vanuit de vaste overtuiging van de grote waarde van sport, zowel omwille van de sport
“an sich” als omwille van haar maatschappelijk draagvlak.
De VGC-sportdienst zal dit trachten te bereiken via sensibilisering, via het kenbaar maken,
ondersteunen en het mee ontwikkelen en uitbouwen van een Nederlandstalig kwaliteitsvol en
laagdrempelig sport- en bewegingsaanbod.
De VGC-sportdienst zal die actieve regierol in het Brussels Nederlandstalig sportgebeuren zowel op
het regionaal als het lokaal vlak op een zichtbare manier opnemen in complementariteit en
samenspraak met tal van partners.’
4.2.1.
Het doelpubliek informeren en sensibiliseren
Eerst en vooral moet het doelpubliek ‘weten alvorens te zweten’. Daarvoor is correcte en
toegankelijke informatie cruciaal. Via een diverse waaier van communicatiekanalen en
communicatiedragers informeert de sportdienst over het bestaande Brusselse aanbod. De sportgids
is nog altijd de meest gegeerde brochure. En ook onze website (sinds kort een nieuwe, meer
toegankelijke site), de nieuwsbrieven, de Facebookpagina, de doelgroepgerichte en aanbodspecifieke
brochures, de kaarten met gevisualiseerd aanbod zijn in trek. Het belang van intermediairen en nog
meer doorgedreven doelgroepencommunicatie wordt meer en meer duidelijk.
Daarnaast blijft het belangrijk de Brusselaars te sensibiliseren om te bewegen en aan sport te doen,
het belang ervan aan te tonen. In het voorjaar 2014 werd een voorstudie gedaan voor de
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
65
ontwikkeling van een digitaal sportassessment. Die tool moet het mogelijk maken op basis van een
beweeg- en sportprofiel nog beter op maat te communiceren en mensen aan te moedigen om
duurzaam te sporten. Helaas is de ontwikkeling ervan te duur.
4.2.2.
Sportaanbod van derden ondersteunen
De VGC-sportdienst ondersteunt waar dat kan. De dienst werkt met een uitgebreid en divers gamma
ondersteuningsvormen voor het duurzaam sportaanbod van sportclubs en andere verenigingen en
organisaties en voor sportpromotionele initiatieven van tal van actoren.
Voor de uitbouw van duurzaam sportaanbod spelen sportclubs de hoofdrol. De ondersteuning
gebeurt door een uitgewerkt subsidiebeleid en door de clubs op verschillende andere vlakken bij te
staan: eerstelijnshulp, begeleiding op maat, projectmatige begeleiding, hulp aan lesgevers, logistiek.
De VGC-sportdienst werkt ook met sportzonewerkers, een verantwoordelijke G-Sport en een
verantwoordelijke seniorensport. Zo kunnen sportclubs in een bepaalde regio die zich richten op
specifieke doelgroepen extra bijgestaan worden.
In 2014 startte een participatief VGC-traject ‘(Pro)clubsport 2020’ om het ondersteuningsbeleid nog
beter te maken: nog beter af te stemmen op de noden en ambities van de verenigingen en op het
belang van de sportverenigingen voor het sociaal-maatschappelijk en sportief beleid van de VGC.
Bevragingen leverden op dat er naast financiële ondersteuning zeker extra ondersteuning is op vlak
van administratie, vrijwilligers én trainers en jeugdwerking. Daarnaast hebben clubs die meer
inzetten op sociale en maatschappelijke aspecten meer ondersteuning nodig.
De uitdaging bestaat er ook in te zorgen voor meer sportdisciplines die in sportclubverband beoefend
kunnen worden.
De inzet van beroepskrachten in sportclubs is ook een van de aandachtspunten van het nieuw
decreet lokaal sportbeleid. In Brussel zijn er nu al sportclubs met professionele werkkrachten. Soms
is die ondersteuning het gevolg van een convenant, dat opgesteld is tussen de VGC en de organisatie.
In andere gevallen maken de beschikbaarheid van gewestmiddelen of middelen uit een wijkcontract
het mogelijk om een professional in te zetten.
Verder ondersteunt de VGC-sportdienst tal van andere organisaties, zoals brede scholen, scholen,
Buurtsport Brussel, Foyer (BIS), vzw Zonder Handen, jeugdhuizen, gemeenten, dienstencentra,
Brussels Ouderenplatform, SVS, … om een sportief vrijetijdsaanbod te organiseren. De ondersteuning
kan heel verschillend zijn: financiële, logistieke, professionele, materiële of promotionele
ondersteuning. In functie van afstemming is het vooral belangrijk dat de VGC hierin een regierol
opneemt.
4.2.3.
Aanbod van VGC-sportdienst, vaak in partnerschap met andere organisaties
De VGC-sportdienst staat zelf ook in voor een heel divers anders georganiseerd sport- en
bewegingsaanbod, aanvullend bij het aanbod van derden, en vaak in partnerschap met andere
organisaties. Een aanbod voor de jongsten die nog niet gekozen hebben voor een sporttak
(bewegingsscholen en multimove), sportacademies, een aanbod voor wie de weg nog niet vindt naar
de club (of voor wie er geen club bestaat), voor wie liever onder vrienden of individueel sport, voor
leerlingen na school, een aanbod in eigen sportinfrastructuren of die van de gemeenschapscentra en
Aximax, loop- en fietsinitiatieven, acties in samenwerking met Logo, een aanbod voor doelgroepen
zoals G-sport en seniorensport. De focus ligt op het duurzaam aanbod en de doorstroom naar het
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
66
reguliere aanbod. Ook op de uitbouw van een gevarieerd en kwaliteitsvol sportief vakantieaanbod
zetten we volop in.
Om bepaalde sportdisciplines en sportclubs te promoten, en voor specifieke doelgroepen worden tot
slot ook nog eenmalige acties op touw gezet, vaak in partnerschap met derden. Het gaat onder
andere om: Stadskriebels (i.s.m. Bloso), G-sportdagen (i.s.m. hogescholen en federaties), Ket2Sport
(i.s.m. de VUB, Bloso, SVS), veldlopen (i.s.m. SVS, Brusselse gemeenten en scholen), week van de
sportclubs (i.s.m. Bloso en de sportclubs), zomerpromotietoer (i.s.m. Bloso en federaties), sporttak in
de kijker, sportdagen als start of einde van een seizoen.
Onderstaande figuren geven de evolutie weer van het aantal sportlessenreeksen, sportkampen,
veldlopen en het aantal deelnemers aan deze activiteiten aan het begin en het einde van ons vorige
beleidsplan.
Figuur 37. Aantal sportlessenreeksen en sportkampen in 2011 en 2014-2015 (Bron: VGC, 2015)
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
67
Figuur 38. Aantal veldlopen in 2011 en 2014-2015 (Bron: VGC, 2015)
Figuur 39. Aantal deelnemers aan sportlessenreeksen en sportkampen in 2011 en 2014-2015 (Bron: VGC, 2015)
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
68
Figuur 40. Aantal deelnemers aan veldlopen in 2011 en 2014-2015 (Bron: VGC, 2015)
Figuur 41. Evolutie aantal scholen die deelnemen aan het project ‘sportsnack’ van 2010 tot 2014(Bron: VGC, 2015)
Sportsnack (voorheen Project Naschoolse Sport) i.s.m. SVS
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
69
Figuur 41 toont dat het aantal scholen dat hieraan meedoet door de jaren bleef toenemen. Ook het
totaal aantal uren voor dit initiatief groeide: van 887 uren in 2010 tot 2.937 uren in 2014 (niet in de
grafiek).
4.2.4.
Focus op participatie
Participatie is de rode draad in de volledige sportbeleidsvoering en de sportwerking. Iedereen moet
kunnen meedoen, zonder uitzondering. Alle initiatieven van de VGC-sportdienst doorlopen dan ook
de toets van de toegankelijkheid en de laagdrempeligheid. De focus blijft op jeugd liggen, maar er
wordt wel ingezet op specifieke doelgroepen zoals personen met een beperking, senioren, sociaal
zwakkeren, mensen in armoede. De VGC-sportdienst werkt aan de verruiming van het sportaanbod
voor personen met een verstandelijke, fysieke, visuele, auditieve en psychische beperking en aan de
verhoging van de deelname aan dat aanbod. Daarvoor werkt de sportdienst op drie niveaus:
inclusief, G-werking in regulier circuit en exclusief.
In het participatiedecreet neemt de sportdienst zelf initiatieven voor onder andere thuislozen en
gevangenen. Vzw Buurtsport Brussel en BIS-Foyer worden speciaal ingezet in de wijken met de
grootste maatschappelijke achterstelling en hun opdracht is een sportwerking te ontplooien die nog
laagdrempeliger is. De sportdienst neemt ook initiatieven om het aanbod op een gepaste manier bij
de doelgroep te brengen via onder andere aangepaste promotiekanalen, toeleiders, financiële
tegemoetkomingen (onder andere met de Paspartoe) en structureel overleg met actoren die een rol
kunnen spelen.
4.2.5.
Focus op kwaliteit en randvoorwaarden
Tot slot zet de VGC-sportdienst ook in op de nodige omkadering van de sport, vooral op deskundige
sportlesgevers, sportbegeleiding en kwaliteitsvolle sportinfrastructuur.
Gekwalificeerde sportlesgevers
Door de jaren ontwikkelde en vormde de VGC-sportdienst een groot sportlesgeversbestand. De
sportlesgevers worden ingezet voor de eigen initiatieven, maar ook voor initiatieven van derden
(sportclubs, scholen). De vraag naar dienstverlening voor sporttechnisch gekwalificeerde begeleiding
stijgt nog altijd. De VGC maakt de pool ook diverser met allerlei initiatieven. In 2015 kreeg de VGCsportdienst met zijn project ‘oefenkansen Nederlands’ (i.s.m. het Huis van het Nederlands) een
Europese prijs.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
70
Figuur 42. Aantal lesgeveruren onder VGC-contract van 2011-2014 (VGC, 2014)
Figuur 42 toont dat vooral het aantal lesgeveruren op sportkampen en het duurzaam aanbod van
derden steeg. Het aantal lesgeveruren voor evenementen (VGC en i.s.m. derden) daalde.
Terwijl de inzet van de lesgevers voor het eigen aanbod van de VGC-sportdienst en de
gemeenschapscentra eerder stagneert, is er een blijvende groei bij onder andere clubs,
dienstencentra, scholen en andere derden. De stagnatie bij de sportdienst komt vooral doordat we
alleen nog evenementen behouden die gelinkt zijn aan het duurzaam aanbod en rationalisatie. De
daling van het aantal initiatieven met de gemeenschapscentra heeft te maken met een tijdelijk
personeelstekort en kadert in een oefening van grootstedelijke afstemming.
Kwaliteitsvolle sportinfrastructuur
De VGC stelt sportinfrastructuur ter beschikking via het eigen beheer van twee (binnenkort drie)
sporthallen, via de sportzalen in de gemeenschapscentra en via (school)sportzalen waarmee VGC een
samenwerkingsakkoord heeft. Aandacht gaat ook naar de individuele sporter.
De Brusselse sportinfrastructuur is grotendeels eigendom van de Brusselse gemeenten. Ook het
Gewest speelt een grote rol. Zeker nu bij de zesde staatshervorming het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest bevoegd wordt voor de financiering en de subsidiëring van gemeentelijke sportinfrastructuur
en zal kunnen optreden op dezelfde manier als de gemeenschappen. Het is belangrijk dat er een
degelijke infrastructuurdatabank (kadaster) komt dat permanent aangewend kan worden voor een
goed overdacht Brussels sportinfrastructuurbeleid. Het is ook belangrijk dat de Brusselse noden,
bezien vanuit VGC en netwerk, opgenomen worden in het toekomstig globaal, strategisch
sportinfrastructuurplan voor Vlaanderen
Registratie en monitoring
Aandacht voor kwaliteit heeft ook te maken met goede databanken met betrouwbare gegevens,
waarin eenvoudige toepassingen mogelijk zijn en gebruiksvriendelijke en efficiënte software. In 2013
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
71
en 2014 werd vooral een interne databank uitgebouwd en inschrijvings- en registratiesoftware
ontwikkeld. Voor de verouderde Spin kon het kadaster of de interne databank nog geen oplossing
bieden. Reservatiesoftware en digitalisering van de digitale flow, waaraan beiden een grote nood is,
zijn in voorbereiding.
5. Nederlandstalige netwerken uit andere sectoren actief in de vrije
tijd
De VGC ondersteunt vanuit onderwijs en welzijn Nederlandstalige organisaties ennetwerken die ook
actief zijn in de vrije tijd. Deze netwerken zijn belangrijk voor de beleidsdomeinen cultuur, jeugd en
sport. Er wordt dan ook al heel wat samengewerkt op lokaal vlak.
In de algemene omgevingsanalyse zagen we dat de kansarme wijken van Brussel zich vooral
bevinden in het noordwesten, in de arme sikkel en rond de kanaalzone. In de kaartjes hieronder ziet
u dat de VGC met zijn welzijns- en onderwijsbeleid sterk inzet op deze regio’s.
5.1.
Lokale dienstencentra
Om tegemoet te komen aan de zorgnoden van de senioren in Brussel, is er een uitgebreid gamma
aan dienstverlening. De VGC erkent onder andere de lokale dienstencentra. Dat zijn
ontmoetingsplaatsen voor oudere mensen. Ze organiseren activiteiten voor ouderen, versterken hun
emancipatie en verhogen hun integratie in hun woonomgeving. Daarvoor zijn er activiteiten zoals
museumbezoeken, theatervoorstellingen, allerhande cursussen. Ook zijn er diensten voor mensen
die beperkt zijn in hun mobiliteit, zoals maaltijden of medische verzorging aan huis. Tien lokale
dienstencentra zijn een structurele partner in het lokaal cultuurbeleid, zes zijn gehuisvest in een
gemeenschapscentrum.
Het gaat om de volgende lokale dienstencentra:
Lokaal Dienstencentrum Aksent Evere
Lokaal Dienstencentrum Het Anker vzw
Lokaal Dienstencentrum Aksent Schaarbeek
Lokaal Dienstencentrum Lotus vzw
Lokaal Dienstencentrum Chambéry vzw
Lokaal Dienstencentrum Miro
Lokaal Dienstencentrum Cosmos-Excelsior vzw
Lokaal Dienstencentrum Parkresidentie vzw
Lokaal Dienstencentrum De Harmonie
Lokaal Dienstencentrum Randstad
Lokaal Dienstencentrum De Kaai vzw
Lokaal Dienstencentrum Vives
Lokaal Dienstencentrum De Vaartkapoen
Lokaal Dienstencentrum Zoniënzorg Noord - SLW
Lokaal Dienstencentrum De Zeyp
Lokaal Dienstencentrum Zoniënzorg Noord - SPW
Lokaal Dienstencentrum Ellips
Lokaal Dienstencentrum Zoniënzorg Zuid - Oudergem
Lokaal Dienstencentrum Forum vzw
Lokaal Dienstencentrum Zoniënzorg Zuid - Wabo
Lokaal Dienstencentrum Icarus
In figuur 43 worden ze op kaart gezet.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
72
Figuur 43. Brusselse lokale dienstencentra volgens de VIKS-databank van de VGC (Bron: VGC, 2015)
5.2.
Initiatieven voor buitenschoolse opvang
Op het kruispunt van onderwijs en vrije tijd van schoolkinderen zijn er de initiatieven buitenschoolse
opvang (IBO) die kinderen opvangen na schooltijd, op vrije namiddagen of in de vakantie. Officieel
zijn er zeven IBO’s in Brussel. Samen staan ze in voor ruim twintig vestigingsplaatsen met een totale
maximumcapaciteit van bijna duizend kinderen.
IBO De Buiteling - Sint-Joost Grens 18
IBO De Rivieren - Heilig Hart
IBO De Buiteling Kogelstraat
IBO De Verliefde Wolk Havenwijk
IBO De Buiteling Nieuwland
IBO De Verliefde Wolk Vierwinden
IBO De Buiteling Sint-Joost Grens 67
IBO Helmet
IBO De Buiteling Sint-Joris
IBO KIK (Ket in Kuregem) Eloy
IBO De Buiteling Vorst
IBO KIK (Ket in Kuregem) Odon
IBO De Puzzel - Leopold
IBO KIK (Ket in Kuregem) Scheut
IBO De Puzzel - Margritte
IBO Nekkersdal
IBO De Puzzel - Poelbos
IBO Stroomopwaarts - Etterbeek
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
73
IBO De Puzzel - Vande Borne
IBO Stroomopwaarts - Laken
IBO De Rivieren - De Rivieren
Deze IBO’s richten zich op een vijftigtal scholen.25 In figuur 44 worden de IBO’s in kaart gebracht.
Momenteel loopt er in de VGC een onderzoek naar kinderopvang in Brussel, waarvoor ook de IBO’s
ondervraagd worden. De resultaten worden eind 2015 verwacht.
Figuur 44. Brusselse IBO’s volgens de VIKS-databank van de VGC (Bron: VGC, 2015)
5.3.
Brede scholen
Om het onderwijs af te stemmen op de veranderende, dynamische context van Brussel, wordt
geëxperimenteerd met onderwijsvormen en samenwerkingsmogelijkheden. Vooral de recente ‘brede
school’-werkingen vallen op. Het concept ‘brede school’ kwam vanuit Zweden, Nederland en het
Verenigd Koninkrijk naar België. Het wordt door scholen en andere organisaties aangegrepen als een
mogelijk antwoord op de toenemende maatschappelijke complexiteit. In Brussel werd er in 2012
25
Cijfers uit voorlopige resultaten van onderzoek naar een cartografie van de Nederlandstalige kinderopvang in
Brussel.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
74
voor gekozen om de ontwikkeling van brede scholen te ondersteunen omdat ‘er nood (is) aan een
integrale en gecoördineerde samenwerking tussen onderwijs, welzijn, jeugd, sport, cultuur, zorg’
(Onderwijscentrum Brussel, 2012 in Van Avermaet & Blaton, 2014). Een brede school is een
samenwerking tussen verschillende sectoren – waaronder minstens één school – om de leef- en
leeromgeving voor kinderen te versterken op school en in hun vrije tijd, en om zo hun
onderwijskansen te maximaliseren (Joos & Ernalsteen, 2010). Vandaag erkent de VGC liefst 29 brede
scholen in verschillende wijken en gemeenten in Brussel. Aan die brede scholen werken in totaal 58
Brusselse jeugd- en 38 Brusselse sportorganisaties mee. 85 van de organisaties waar de brede
scholen mee samenwerken, horen thuis in de cultuursector. Andere partners werken in de
onderwijssector (124), in welzijn, gezondheid en gezin (66), gemeentelijke diensten (35), deeltijds
kunstonderwijs (19) en de privésector (1).26 In tien gemeenten is de Brede School een structurele
partner in het lokaal cultuurbeleid. De impact van de brede scholen wordt momenteel onderzocht
door het Onderwijscentrum Brussel. De resultaten van de evaluatie worden binnenkort verwacht.
Het gaat om de volgende brede scholen:
Brede School Brom (D'Broej)
Brede School Noord
Brede School Brom (gemeente) vzw De Molenketjes
Brede School Papageno
Brede School BruSec
Brede School Sint Joost
Brede School De vlotte babbel!
Brede School Sint-Gillis
Brede School De Witlofkinderen
Brede School Sint-Pieters-Woluwe
Brede School Domino - samen KENNIS maken
Brede School Vorst
Brede School Elsene
Brede School De Brede Stroom
Brede School Essegem (BreS)
Brede School De Haven
Brede School Flamingo
Brede school Buiten de Lijntjes
Brede School Hartje Anderlecht
Brede school Klavertje 4
Brede School Helmet
Brede school De Kriek
Brede School Kuregem
Brede school Lucerna
Brede School Laken
Brede school De verrekijker
Brede School Nellie Melba
Brede school Oudergem
Brede School Nieuwland
In figuur 45 worden ze in kaart gebracht.
26
Cijfers uit voorlopige resultaten van onderzoek naar de impact van de brede scholen in Brussel.
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
75
Figuur 45. Door de VGC erkende Brusselse brede scholen volgens de VIKS-databank van de VGC (Bron: VGC, 2015)
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
76
6. Bronnen
6.1.
Studies, tijdschriftartikels, boeken
Adriaenssens S., van Meeteren M., Pacolet J., De Wispelaere F., Hendrickx J., Engbersen G. (2009). De
ongekende samenleving: Schattingen en inzichten over irreguliere migranten en economische
schaduwactiviteiten. In: Vanderleyden L., Callens M. en Noppe J. (eds.) (2009). Sociale Staat van
Vlaanderen 2009. Brussel: Studiedienst Vlaamse Regering, pp. 335-362
Block, T. (2011). Toekomstonderzoek in Vlaamse steden. Creatieve economie en multiculturaliteit in
2035. Onderzoeksrapport. Brussel: Steunpunt Beleidsrelevant onderzoek – Bestuurlijke organisatie
Vlaanderen
Botterman, S., Hooghe, M. (2009). Religieuze praktijk in België 2007: een statistische analyse.
Rapport ten behoeve van de Belgische Bisschoppenconferentie. Centrum voor Politieke
Wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven
Burgess E.W. (1924). The growth of the city: an introduction to a research project. Publications of the
American Sociological Society, 18, 85-97
De Maesschalck, F., De Rijck, T., Heylen, V. (2014). Dossier wisselwerking Vlaams-Brabant en Brussel.
Leuven: Steunpunt sociale planning
Dienst Vreemdelingenzaken (2015). Maandelijkse statistieken voor het jaar 2015. Onuitgegeven
document, laatst geconsulteerd op 2 september 2015 via
https://dofi.ibz.be/sites/dvzoe/NL/Documents/Statistieken/Stat_M_Asile_Nl_2015_07.pdf
Federaal Planbureau & Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium (ADSEI) (2015).
Demografische vooruitzichten 2014-2060. Bevolking, huishoudens en prospectieve sterftequotiënten.
Brussel: Federaal Planbureau & ADSEI.
Genard, J.-L., Corijn, E., Francq, B. & Schaut, C., in ‘Brussel en Cultuur’, Staten-Generaal van Brussel,
Synthesenota nr. 8, 2009.
Hermia, J. (2014). Demografische barometer 2013 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Focus, 3,
1-9. Brussel: Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse
Joos, A., Ernalsteen, V. (2010). Wat is een brede school? Een referentiekader. Onuitgegeven
onderzoeksrapport. Brussel: Steunpunt Diversiteit en Leren
Kruispunt Migratie-Integratie (2011). Jaarboek integratie ne inburgering. Laatst geconsulteerd op 1
oktober via
http://www.inburgering.be/sites/default/files/Jaarboek_IntegratieInburgering2011_LR.pdf
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
77
La Strada, steunpunt thuislozenzorg Brussel. Dak- en thuislozen in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest. Onuitgegeven document, laatst geconsulteerd op 7 augustus 2015 via
http://www.lstb.be/images/LaStrada_Telling_2014_resultaten_NL.pdf
Naudts, W., Plompen, M., Colpaert, J. (2008). Onderzoek Brusselnorm en Brusseltoets. Brussel:
Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum
Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad (2013). Welzijnsbarometer 2014.
Brussel: gemeenschappelijke gemeenschapscommissie
Pelfrene, E. (2009). De nieuwe ‘bevolkingsvooruitzichten 2007-2060’. Een vergelijking met vorige
prognoses. SVR-rapport, (3). Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering
Raynaud, F., Nakhlé, L., Verger, S. (2014). Blik op het studentenleven in Brussel: stedelijke praktijken
en omgang met de stad. Brussel: Agentschap voor territoriale ontwikkeling vzw
Reynders, T., Nicaise, I., Van Damme, J. (2005). Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs. De
constructie van een SES-variabele voor het SiBO-onderzoek. LAO-rapport, 31, Steunpunt loopbanen
doorheen onderwijs naar arbeidsmarkt, Cel schoolloopbanen in het basisonderwijs
Schwarz, N. (2010). Urban form revisited – Selecting indicators for characterising European cities.
Landscape and urban planning, 96, 29-47
Torrekens, C.. (2007). Concentratie van de moslimbevolkingenstructurering van het moslimverenigingsleven in Brussel. Brussels studies, (4), 1-17
Van Avermaet, P., Blaton, L. (2014). Een onderzoek naar Brusselse Brede Scholen en hun impact op
de ontwikkelingskansen van kinderen en jongeren. Onuitgegeven onderzoeksvoorstel
Vandermotten Chr., E. Leclercq, T. Cassiers, B. Wayens, ‘Staten-Generaal van Brussel. De Brusselse
economie. Synthesenota nr. 7’, 26 januari 2009
Vanneste, D., Thomas, I., Goossens, L. (2007). Woning en woonomgeving in België. Sociaaleconomische enquête. Monografieën. Brussel: ADSEI
Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming (2015). Statistisch jaarboek van het Vlaams onderwijs
schooljaar 2013-2014. Brussel: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
Vlaamse Woonraad (2011). Wonen en armoede. Aanbevelingen voor een woonbeleid gericht op het
tegengaan van armoede en sociale uitsluiting. Advies 2011, (4), 28 april 2011
Vranken, J. (2009). Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2009. Leuven: Acco
6.2.
Onlinedata
Algemene Directie Statistiek België (ADSEI): www.statbel.fgov.be
Antwerpen buurtmonitor: www.antwerpen.buurtmonitor.be
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
78
Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA): www.bisa.irisnet.be
Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum (BRIO): www.briobrussel.be
Census 2011 (volkstelling): census2011.fgov.be
Departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse overheid:
www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/2013-2014/statistischjaarboek20132014/publicatiestatistischjaarboek2013-2014.htm
Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ):
https://dofi.ibz.be/sites/dvzoe/NL/Statistieken/Pages/default.aspx
Federaal Planbureau: www.plan.be
Gent buurtmonitor: www.gent.buurtmonitor.be
JOP-monitor Brussel: www.jeugdonderzoeksplatform.be
JOP-monitor Gent en Antwerpen: www.jeugdonderzoeksplatform.be
Kind en Gezin: www.kindengezin.be
Kruispuntbank Sociale Zekerheid (KSZ), datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming:
www.bcss.fgov.be/nl/dwh/homepage/index.html
Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel-hoofdstad: www.observatbru.be
Steunpunt Werk en Sociale Economie (WSE): www.steunpuntwse.be
Werkveldanalyses Cultuur, Jeugd & Sport (2015)
79
Download