University of Groningen Verdragsrecht in Nederland. Een studie naar de verhouding tussen internationaal en nationaal recht in een historisch perspectief. Brouwer, Jan IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record Publication date: 1992 Link to publication in University of Groningen/UMCG research database Citation for published version (APA): Brouwer, J. G. (1992). Verdragsrecht in Nederland. Een studie naar de verhouding tussen internationaal en nationaal recht in een historisch perspectief. W.E.J. Tjeenk Willink Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum. Download date: 18-07-2017 Algehele samenvatting Deze studie bevat een rechtshistorischeanalyse van het systeem van interne werking van het verdragsrecht en het ongeschrevenvolkenrecht in de interne rechtsordevan Nederland. De behandeldeproblematiekis van drie€rlei aard. Ten eerste is een aantal vragen gesteld die samenhangenmet de regeling van de verdragsluitendebevoegdheid. Voor de manier waarop het verdragsrechtintern werkt, is van groot belang aan welk orgaan of aan welke organende bevoegdheid toekomt om verdragen te sluiten. In het algemeenkan men zeggendat de positie van het verdrag in de interne rechtsordesterker is naarmatede verdragsluitende bevoegdheidmeer is gedemocratiseerd.Het ligt daarom voor de hand dat eerst wordt onderzocht aan welk orgaan of aan welke organen de verdragsluitendebevoegdheidtoekomt. Verder is ingegaanop de vraag of de rechter het sluiten van een verdrag kan verbieden. als de inhoud van dat verdrag in strijd komt met de Grondwet dan wel met reeds bestaandevolkenrechtelijkeverplichtingen. En of de rechter een bestaandverdrag buiten toepassingkan laten, indien hij meent dat bij de sluiting de grondwettig voorgeschrevenprocedureniet is gevolgd, bijvoorbeeld omdat de regering ten onrechteheeft nagelatenhet verdrag ter goedkeuringaan het parlementvoor te leggen. De tweedeproblematiekhoudt verband met de manier waarop de volkenrechtelijke verplichtingen doorwerken in de interne rechtsorde. Grofueg zijn er twee verschillende systemen: een stelsel waarin het volkenrechtelijke verdrag wordt omgezet in een nationalenorm - hetgeenniet noodzakelijkerwijseen formele wet is - en een systeemwaarin de volkenrechtelijkenorm als zodanig, dat wil zeggen rechtstreeks, in de interne rechtsorde werkt. Onderzocht is welk systeem van interne werking ons staatsrechthanteert. Het systeemvan interne werking onder het huidige grondwetsregiemheeft specifiek te maken met de betekenisvan art 93 van de Grondwet. Gezocht is naar antwoordenop vragen als: is art 93 de bepaling die de omvang van de interne werking van het volkenrechtelijkeverdrag regelt en - zo ja - betekentdit dan dat uitsluitend aan ieder verbindendverdragsrechtinterne werking toekomt? Schept niet-ieder verbindend verdragsrecht,met andere woorden, slechts externe verplichtingenvoor de wetgever of het bestuur?Tevens is de vraag gesteld of ons staatsrechtuitgaat van een monistischedan wel een dualistischeverhoudingvan het nationaletot het internationalerecht. De ten derde onderzochteproblematiekheeft betrekking op de toepasbaarheid van het verdragsrechtdoor de rechter. Welk verdragsrechtkan de rechter toepassen? In verband met het huidige grondwetsregiemis gezocht naar antwoordenop vragen als: kan de rechter niet-iederverbindendverdragsrechttoepassenen - zo ja - op welke wijze? Art 94 van de Grondwet verklaart de rechter bevoegd ieder verbindendverdragsrechttoe te passenzelfs ten koste van een hiermee onverenigbare wet. Wat moet onder ieder verbindend verdragsrechtworden verstaan?Een betrekkelijk recent probleem tenslotte is welk verdragsrecht de rechter moet toepassenals verdragenonderling met elkaar conflicteren? In verband met het ongeschrevenvolkenrecht is aandachtgeschonkenaan ons staatsrechtelijkesysteemvan interne werking, als ook aan de bevoegdheidvan de 325 ALGEHELE SAMENVATTING rechter om het ongeschrevenvolkenrechttoe te passen.Men is algemeenvan meningdat er aanhet ongeschreven volkenrechtinternewerkingtoekomt,maarop basis waarvanis onduidelijk. Kennenwij een (grond)wettelijkeregeling van de internewerking voor het ongeschreven volkenrecht?Wat betreftde toepasbaarheid van het ongeschreven volkenrechtdoor de rechtervalt op dat eenbevoegdheidals in art 94 van de Grondwetontbreekt.Betekentdit nu dat de rechterhet ongeschreven volkenrechtnooit kan toepassen als dit onverenigbaaris met formele wetgeving? Een laatstevraag is, welk recht de rechtermoet toepassen als eenverdragsbepalingconflicteertmet eenregelvan ongeschreven volkenrecht. Dezevragenwordenin de Inleidinggepresenteerd en vervolgensin eenachttal hoofdstukkenbeantwoordvoor evenzovelegrondwetsregiems. In 1814(hoofdstukI) werdende Staten-Generaal voor het eerstin de geschiedenis buiten spel gezetbij het sluitenvan eenverdrag.Aan de SoevereineVorst kwam de bevoegdheidtoe om zelfstandigverdragen met vreemde mogendhedente sluiten. Een probleemwerd nu de statusvan een aldus geslotenverdrag in de interne rechtsorde.Was het een wet zoals in eerderestaatsregelingen toen de wetgeverde verdragenratificeerdeen bekrachtigde? Of was het, nu de Vorst de verdragensloot, slechtseen volkenrechtelijkcontractdat intern geengeldinghad, zolang de wetgeverhet niet had omgezetin een nationalewet? De Grondwetgaf geenuitsluitsel. De Grondwetvan 1815 (hoofdstukII) bood evenminduidelijk'heid. In 1840 beslistede Hoge Raad echter dat aan een door de Koning geslotenverdrag na afkondiging "wettelijke verbindende kracht" toekwam voor onderdanenen ingezetenen. De uispraak veroorzaakteeen storm van protesten er ontstondeen krachtig streven naar tussenkomstvan de Staten-Generaal bij het sluiten van verdragen. Dat strevenwerd in 1848(hoofdstukIII) beloond.In de Grondwetvan dat jaar werd de eis van voorafgaandegoedkeuringdoor de Staten-Generaal opgenomen voor verdragen"wettelijke regtenbetreffende".Hiermee kwam evenwelbepaald geen einde aan de onzekererechtsstatusvan het regelgevendeverdrag. Het wezenlijkebezwaarom aan het verdrag intern kracht van wet te doen toekomen was dan wel komente vervallen,maarde Grondwetvan 1848noemdehet verdrag niet als rechtsbronin formelezin. Slechtsde wet en het koninklijkebesluitwerden als zodanig aangemerkten voor rechtstreekse werking van het volkenrechtelijke verdrag was de tijd bepaaldnog niet rijp. Men was algemeenvan mening dat individuenniet door het volkenrechtkondenworden geraakten dat slechtsstaten rechten en plichten konden ontlenenaan het volkenrecht.In de heersendeleer werd de internerechtskrachtvan het verdragdaaromop de goedkeuringswet gebaseerd. Ook met deze constructiewas echterhet nodige mis. De inhoud van de goedkeuringswetbestond namelijk uit niet meer dan het besluit waarmeehet verdrag was goedgekeurd.Bovendienviel de inwerkingtredingvan de goedkeuringswet bijna nooit samenmet die van het volkenrechtelijkeverdrag. Strenge dogmaticieistendaaromeenaparteomzettingswet. 326 Na 1887OoofdstukIV regelgevende verdragenaft ond systeembuitengewoon complicaties.De system dragsregelsvolledigverlor het verdrag dln wel moes woorden door de Hoge R rechter dat aan het verdra kracht toekwam,mits het r derde rechtsbronin forme conflict tussenhet verdrag art 5 van de Wet A.B. (de het verdrag intern nog we was noodzakelijkom drie r niet als subjectvan volke van het verdragals volken gestelden ten derdeomda onzekerheidzou bestaan. De herzieningvan de toekenningvan de bevoeg ring vormvrije verdragenr van het v verzelfstandiging nu somsgeheelontbreken gold, in de rechtspraakstr lt Uit dit voorrangskarakte een verdrag onverenigba eerdere verdrag en de la uit te legg verdragsconform Mede als gevolg van ontstonder na 1945eenv gedachtengoed. Hierin verl se werking van het volken als zodanig - dat wil ze verlenenzou aanhet verdr naal voorschrift dan ook maar bovendienzou de re met verdragenonverenigb een zodanigebevoegdhe eengrondwettelijkebepalin Bij de herzieningvan grondwetgeverzich aandt goedkeuringsrecht aan de ruimde de laatstehindern rechtstreekse werkingte v vast te leggen dat het in ALGEH ELE SAMENVAT'TING Na 1887(hoofdstukIV) volgde er inderdaadgedurendeeen korte periode op regelgevende verdragenafzonderlijkewetgeving.Men zag echterspoedigin dat dit buitengewoonondoelmatigwas. BovendienIeidde het tot grote praktische systeem De systematiekin wetboekendreigciedoor toevoegingvan vercomplicaties. dragsregels voiledigverlorente gaan.De vraag waaropde internerechtskracht van hetverdragd)n wel moest worden gebaseerd,liet de regering welbewust beantwoordendoor de Hoge Raad. In een uitspraakvan 1906 bepaaldede cassatierechterdat aan het verdrag na afkondiging zelfstandigewettelijke verbindendekrachttoekwam,mits het was goedgekeurdbii wet. Het verdrag werd hierme een derderechtsbronin formele zin naastde wet en het koninklijke besluit. Op een conflicttussenhet verdrag en de wet was om deze reden niet langer de regel van art5 van de Wet A.B. (de latere wet gaat voor de eerdere)van toepassing,hoewel hetverdragintern nog wel als een nationalenorm werd beschouwd.Dat laatste wasnoodzakeliik om drie redenen.Ten eersteomdat het individu in deze tijd nog nietals subjectvan volkenrechtwerd gezien,ten tweedeomdat aan de werking vanhetverdragals volkenrechtelijke norm de eis van afkondigingniet kon worden gesteld en ten derdeomdat er andersover het tijdstip van inwerkingtreding te veel onzekerheid zou bestaan. De herzieningvan de Grondwet in 1922 (hoofdstukV). in het bijzonder de van de bevoegheidaarrde regeringom zonder parlementaire goedkeutoekenning ring vrtrmvrijeverdragen te sluiten, hacl als onhedoeld nevenefl'ecteen verdere verzelt.standiging van het verdragals eigensoortige norn.r.De goedkeuringswet kon nu somsgeheelontbreken.Het verdragkreeg, ondanksdat het als nationalenorm gold,in de rechtspraaksteedseen hogereplaatstoebedeelddan de fbrmele wet. leiddede rechterevenwelniet de bevoegdheidaf om met Uit dit voorrangskarakter eenverdrag()nverenighare wet truiten toepassingte laten. Conflicten tussenhet eerdereveldrag rn de latere wet interpretcerdede recliter rveg doclr de wet verdragsconfolm uit te leggen. Mede ais gevolg van de gebeurtenisscn ti.jdensde Tweede yy*1eldo1,rrlog ontstond er na 1945 een vruchtbarevoedingsbodem voclr een radicaalmr'rrristisrh gedachtengoal. Hierin verplichttehet volkenrechttot een systeemvan rechtstreeksewerkingvan het volkenrechtelijkeverdrag. Door het volkenrechtelijkeverclrag als zodanig- dat wil zeggen ais volkenrcchtelijkenorm - interne welking te verlenen zou aanhet verdragniet alleeneen hogererang toekomendan welk naticlnaalvoorschrittdan ook - de voorrang van het volkenrechtwas onomstretien-maarbovendienzou de rechterper definitie over de bevoegdheidbeschikkenorr.; metverdragen rinverenighale wettenbuitentoepassing te laten.De vastleggingvari eenzodanigebevoegdheidin ile Grondwet werd zelt.sals overbodigbeschor.rwd: eengrondwettelijke bepalingzou slechtsdeclaratttirvan aardziin. Bij de herzieningvan de Grcndwet in 1953 (hoofdstukVI) conformeerdede grondwetgever zich aan deze monisti:rchetheorie. De toedeling van een algemeen goedkeuringsrecht aan de Staten-Generaal voor verdragenin art 60 (nu art 91) ruimdede laatstehindernisop om aan het volkenrechtelijkeverdrag als zodanig rechtstreekse werking te verlenen. Door in art 66 (thans ant 93) van de Grondwet vastte leggen dat het individu als subject van volkenrechtmoest worden be- 327 ALGEHELE SAMENVATTING schouwd,werd zeker gestelddat ook burgersaan het volkenrechtelijkeverdrag rechtenen plichtenkondenontlenen.De enigevoorwaardewasdat het verdragaan van de rechter In art 66 (nu ut 94) werd de bevoegdheid hen was bekendgemaakt. vastgelegdom met het volkenrechtelijkeverdrag onverenigbare(latere) weffen buiten toepassingte laten. In meerderheidwas men van mening dat hieraan inderdaadslechtsdeclaratoirebetekenistoekwam.Op grond van het feit dat het norm gold, verdragnu als als volkenrechtelijkeen niet meer als getransformeerde grondwetgever het niet langeropportuundat de rechtereen verdrag oordeeldede buiten toepassingzou kunnenlaten wegenshet niet volgen van de grondwettig procedurevan sluiting. De geldigheidvan het (volkenrechtelijke) voorgeschreven verdragzou in dit systeemslechtsafhangenvan volkenrechtelijkeeisen.In art 60 (thansart 120 Grondwet)werd het de rechterdaaromverbodenin de beoordeling grondwettigheid van welk verdragdanook te treden. van de (procedurele) nadrukkelijkafstandvan In 1956OoofdstukVII) reedsnam de grondwetgever deze monistischestandpunten,mede omdat de internationalerechtsordezich inmiddelsop een geheelanderewdze had ontwikkelddan men kort na de oorlog werking werd weliswaar gehandhad voorzien. Het systeemvan rechtstreekse haafd, maar de keuze voor dit stelselmoest geachtworden in vrijheid te zijn gemaakt.Men verwierp de gedachtedat het volkenrechthiertoe verplichtte.De moestwordengezochtin legitimatievan de internewerking van het verdragsrecht gedachte De monistische dat de rechterop staatsrecht. eenregel van ongeschreven grond van de hogerestatusper definitieover eenbevoegdheid kan beschikkenom met verdragenonverenigbarewetten buiten toepassingte laten, werd evenzeer verworpen. Of de rechter over een zodanigebevoegdheidbeschikte,was een kwestie. Derhalvewas het ook mogelijk om de omvangvan die staatsrechtelijke bevoegdheidin het constitutionelerecht te begrenzen.In art 66 (nu art 94) werd bepaalddat de rechter uitsluitendeen wet buiten toepassingzou mogen laten, indien de toepassingervanonverenigbaar was met eeniederverbindendeverdragsbepaling. De wens tot inperkingvan deze bevoegdheidwerd ingegevendoor de verregaandebereidheidvan de rechter om overeenstemming te cre6ren tussen het nationaleen internationalerecht. De rechterleek geen bezwaarte hebbentegen vervormingvan de wet - dat is het gevenvan eenbetekenisaan de interpretatieve wet die indruist tegende uitdrukkelijkewil van de wetgever- conformverdragen waarvande uitvoeringaande wetgeverof het bestuurwas, in het bijzonderomdat hierbij politiekekeuzesgemaaktdiendente worden.Het waren, met anderewoordie de grondwetgever tot de introductievan den, idee0nover de machtenscheiding het onderscheidtussenieder en niet-iederverbindendverdragsrecht deedbesluiten. In de toelichtingop de Grondwetwerd ook wel gesprokenvan (voor de rechter) rechtstreeks verdragsrecht.Op grondvan dezeomschrijvingmeendede toepasbaar vervorming rechtertwee decenniadat hem elke bevoegdheid tot de interpretatieve van de wet was ontzegd.De rechterveronderstelde dat er pas sprakewas van een verdragsnormeen rechtstreekstoepasbareverdragsbepaling als de desbetreffende kant en klare rechtsnormbevattedie hij in de plaats kon stellenvan de buiten te latenwettelijkeregel. toepassing 328 Die opvattingheeft de ning in 1983 (hoofdstukV noch in de regelingvan r doorwerkingvan het verd beschikt samen met de S Voor de rechter is er om sluitenvan eenverdragte de interne werking, maar verdragde internerechtso erkennendat individuenaa plichten kunnen ontlenen burgers, althansmits het werkingnog i rechtstreekse procedurelegrondwettigh geldigheidvan eenverdra lijke criteria. Ook aan niet-iedervet hebben overheidsorganen voorzoverdit binnenhun t hij niet-iederverbindendvt conform uit te leggen. I verdragsrechtis aanstrikte zover gaan dat uit de wt wetgevergeenszinsheeft doen met een gelimiteerd rechtsnormenkomt in het niet de voorrangvan het ligt er slechtsaanten gro heid toe om iederverbin baar is met formelewetge Het buitentoepassin kan tegenwoordigtwee0r palingenbegrijpt de rech weg van interpretatieve! evenwelbereid is tot inte baarheidmet verdragsrec ling is soms wbl, een aI abstractemethodevan vas verlate van verdragsrecht de karaktervan verdrags nau ke verdragsbepaling eenduidigeuitwerkingin concretemethodeverlang combinatiemet nationaa uitwerkingdwingen.Con ALGEHELE SAMENVATTING Die opvatting heeft de rechter mede naar aanleidingvan de grondwetsherziening in 1983 (hoofdsruk VIII) verlaten. Deze grondwetswijzigingheeft overigens noch in de regeling van de verdragsluitendebevoegdheid,noch in die van de doorwerking van het verdragsrechtprincipiEle veranderinggebracht. De regering beschikt samen met de Staten-Generaalover de verdragsluitendebevoegdheid. Voor de rechter is er om deze reden nog steedsweinig of geen ruimte om het sluitenvan een verdrag te verbieden. Art 93 Grondwet regelt niet de omvang van de interne werking, maar slechts de hoedanigheid waarin het volkenrechtelijke verdrag de interne rechtsordebinnenkomt. Door in deze bepaling uitdrukkelijk te erkennendat individuen aan het volkenrechtelijkeverdrag als zodanig rechten en plichten kunnen ontlenen, kan het rechtstreekswerken zelfs ten aanzien van burgers, althans mits het aan hen is bekendgemaakt.Voor de rechter heeft de rechtstreekse werking nog altijd als consequentiedat het hem verbodenis om in de procedurelegrondwettigheid te treden van welk verdrag dan ook. Hij mag de geldigheidvan een verdrag slechtsbenordelentegen het licht van de volkenrechtelijke criteria. Ook aan niet-ieder verbindend verdragsrechtkomt interne ',verking toe. Alle overheidsorganenhebhen de plicht het na te leven en uit te voeren, althans voorzover dit binnen hun bevoegdheidssfeer ligt. Voor de rechter geldt hierbij dat hij niet-iederverbindendverdragsrechtslechtskan toepassendoor de wet verdragsconform uit te leggen. De uitleg van de wet conform niet-ieder verbindend verdragsrechtis aan strikte grenzengebonden:de rechter mag met zijn uitleg nooit zover gaan dat uit de wet gevolgen voor de particulieren voortvloeien die de wetgever geenszinsheeft beoogd. Deze beperkte toepasbaarheidheeft niets van doen met een gelimiteerd voorrangskaraktervan verdragsrecht:aan internationale rechtsnormenkomt in het algemeenvoorrang toe. In art 94 van de Crondwet is niet de voorrang van het ieder verbindend verdragsrechtvastgelegd,het primaat ligt er slechts aan ten grondslag. Deze bepaling kent aan de rechter de bevoegdheid toe om ieder verbindend verdragsrechttoe te passenzelfs als dit onverenigbaar is met formelewetgeving. Het buiten toepassinglaten van een wettelijk voorschrift op grond van art 94 kan tegenwoordigtwee0rlei gevolg hebben. Onder ieder verbindendeverdragsbepalingen begrdpt de rechter ook verdragsrechtdat hij slechts langs de indirecte weg van interpretatievevervorming van de wet kan toepassen.Of de rechter evenwel bereid is tot interpretatievevervorming van de wet wegens onverenigbaarheidmet verdragsrecht,beoordeelthij situatief. E6n en dezelfdeverdragsbepaling is soms wbl, een andere keer niet-ieder verbindend. De rechter heeft de abstractemethodevan vaststellingvan het het al of niet-iederverbindendekarakter van verdragsrechtverlaten. In deze methodesteldede rechter het ieder verbindende karakter van verdragsrechtafhankelijkvan de strengeeis dat de volkenrechtelijke verdragsbepalingnaar haar aard, inhoud en bewoordingenverplichtte tot een eenduidige uitwerking in het nationale recht. In de tegenwoordig gehanteerde concrete methode verlangt de rechter dat het volkenrechtelijkeverdragsrechtin combinatie met nationaalrechtelijkefeiten en omstandighedentot een eenduidige uitwerking dwingen. Concrete, nationaalrechtelijkefactoren waarmee de rechter 329 ALCEHELE SAMENVATIING rekeninghoudt, zijn de inhoudvan de te toetsenwet, de opvattingvan de wetgever over de onverenigbare wet, initiatievenvan de wetgevertot het wegnemenvan de onverenigbaarheid en de inhoud van de uitvoeringswetgeving. Dwingt het verdragsrechtin combinatie met nationaalrechtelijkeomstandighedentot een eenduidigeuitwerking, dan tbch beschouwtde rechterhet verdragsrechtals nietieder verbindend,indien de toepassingvan het verdragsrechtzijn rechtsvormende taak te buiten gaat. Of dit het geval is hangtonder meer samenmet het mandaat van de bijzondererechter als ook de aard van het nationalerecht waarin om wordt verzocht. toepassing van het verdragsrecht Wat betreft de doorwerking van het ongeschrevenvolkenrechtin de interne rechtsordegeldt het volgende.Ook dit werkt rechtstreeks,transformatieis niet nodig. Het scheptals zodanigrechtenen verplichtingenvoor de wetgever,het bestuur,de rechteren de burger. Dit laatsteis mogelijk dankzij art 93 Grondwet waarin het individu impliciet als subjectvan volkenrechtwordt aangemerkt.De mogelijktedenvoor de rechter om het ongeschreven volkenrechttoe te passen, vallen het best te vergelijkenmet die van het niet-iederverbindendverdragsrecht. De rechterkan het ongeschreven volkenrechttoepassen, zolanghet niet conflicteert met formele wetgeving.Er bestaatechter66n belangrijkverschil. Somsbeschikt de rechter bij het ongeschrevenvolkenrechtwdl over de bevoegdheidom een onverenigbarewet buiten toepassingte laten, dan wel de wet interpretatiefte vervormen.Dat is het geval als het om regelsvan ongeschreven volkenrechtgaat waaropbepalingen als art l3a Wet A.B. en art 8 Sr betrekkinghebben. Tenslotteis de vraag beantwoordof Nederlandeen monistischdan wel dualistisch systeem van doorwerking van het internationalerecht heeft. Meestal wordt werking van het volkenrechtvereenzelvigdmet transformatieversusrechtstreekse is de tegenstelling dualismeversusmonisme.Dat is echterminderjuist. In essentie de tegenstellingslechts terug te voeren op een verschil in legitimatie van de gelding van het internationalerecht: schuilt zij in een regel van nationaalstaatsrecht of in een norm van volkenrecht.Zo kan er zelfs bij een systeemvan rechtstreeksewerking sprake zijn van een dualistischstelsel, namelijk als de geldingvan het volkenrechtvoortvloeituit eenregel van constitutiorechtstreekse neel recht. Bij ons dat het geval?De grondwetgeverkwam in 1956 nadruktelijk terug op het monistischeidee dat het internationalerecht verplichtte tot een systeemvan rechtstreeksewerking. Het feit dat ons land een dergelijk stelsel kende, moest worden gezien als het gevolg van een staatsrechtelijkgemaakte keuze.De bevoegdheidstoedeling aande rechterom met volkenrechtelijkenormen onverenigbarewettenbuiten toepassingte laten, diendeal evenzeerbeschouwdte worden als een onderwerpter vrije regeling van het nationalestaatsrecht.Die opvattingverschaftein 1956 de ruimte om een beperkingvan die bevoegdheid door te voeren. In 1983 gaf de grondwetgevernadrukkelijkte kennen zich te willen conformerenaanhet bestaande systeem.Die verklaringleidt derhalvetot de in dubbelopzichtuitgaatvan eendualistischsysteem conclusiedat ons staatsrecht van internewerkingvan het volkenrecht. Summary This study is concernedwil the domesticeffect of inter law. It may assumedthatth of the organor organs,that statusof the treaty in the in makingpower hasbeenden into the legal frameworkc particular the extent to w concludingtreaties.The stu as: doesa court have autho court reftlseto applyan exi manner an unconstitutional The study then adhere processby which treaty ot Two systemsareto be dist the treaty are transformed ment), and second,a syst direct effect in the intern domesticeffectthat havebe present constitutionalregi shouldone view discussed: direct effect. If so, doesth internal effect and create agenciesonly? The interrelationbetwe with the terms monism ar internationallaw is often a transformationis frequent ationsare inaccurate.Deci the differencein theoretica Is this effect foundedon a effect of internationallaw I convincedthat a stateis re law of nationsas such.In I to regulatethe positionof However. the fact that int legal order of a country monisticposition.It is quit law is bared on a rule of which havebeenreflectedil