ma Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Departement Communicatiewetenschappen Academiejaar 2005-2006 Daphne Op de Beeck De rol van fandom in de identiteitsvorming van Clouseaufans van het eerste uur. Promotor: Prof. Dr. Nico Carpentier Medebeoordelaars: A. Moons W. Vanobberghen Eindverhandeling aangeboden tot het behalen van de graad van licentiaat in de communicatiewetenschappen Woord van dank Toen ik vier jaar geleden aankwam op de VUB, dacht ik steeds “die thesis, dat is nog veraf!”. En kijk, het resultaat, waarvan ik nooit had gedacht het ook maar te kunnen verwezenlijken, ligt nu in je handen. Bij deze wil ik enkele mensen bedanken, die mij gedurende deze “zwaarste periode” en tijdens mijn studententijd enorm hebben bijgestaan. Het eerste woord van dank gaat naar mijn ouders, omdat ze me de kans gaven te doen waar ik zin en interesse in had en er toch waren wanneer ik hen nodig had. Zonder hen was ik waarschijnlijk niet aan deze studie begonnen en was mijn leven nu helemaal anders... Mijn zus, gewoon omdat ze mijn zus is, waarmee ik af en toe eens goed kan lachen. Ook wil ik mijn vriend Mattias bedanken. Hij heeft waarschijnlijk het meeste “afgezien” van mijn gezaag en geklaag bij momenten. Dank je voor je onvoorwaardelijke steun en aanmoedigingen. Al mijn vrienden die ik de laatste vier jaar heb mogen ontmoeten (wegens plaatsgebrek kan ik niet iedereen opnoemen). Bedankt voor de ontspannende momenten en leuke tijden die ik de afgelopen jaren heb mogen beleven. Ook de vrienden van PERSkring waarmee ik drie jaar heb samengewerkt verdienen een vermelding. Daarnaast mag ik zeker mijn promotor, Prof. Dr. Nico Carpentier niet vergeten te bedanken voor zijn eerlijke en kritische feedback. Zonder zijn inzicht en bijsturingen waar nodig, was het schrijven van deze thesis nog moeilijker geweest dan het al is. Graag wil ik ook al mijn respondenten even in de bloemetjes zetten, omdat ze tijd en moeite deden om me te ontvangen en eerlijk op mijn vragen te antwoorden. Hun enthousiasme deed me echt enorm veel plezier. Speciale dank ook aan Diana, die mijn verblijf in Nederland zo aangenaam mogelijk maakte. En tenslotte, de vrienden, kennissen en familie die me hielpen bij het nalezen van mijn thesis, het uitlenen van de GPS die me door Nederland hielp, het printen van honderden pagina’s tekst,... Allemaal héél erg bedankt. 2 Inhoudstafel Woord van dank ............................................................................................. 2 Inleiding ........................................................................................................... 6 I. Identiteit................................................................................................. 12 1. “Identiteit”, van naderbij bekeken ..................................................... 12 1.1. Groepsidentiteit............................................................................... 13 2. Historisch overzicht ........................................................................... 14 2.1. Moderne, cartesiaanse mensbeeld .................................................... 14 2.2. Postmoderne visie ............................................................................ 15 2.2.1. Symbolisch interactionisme..................................................... 18 2.2.1.1. Het belang van interactie ......................................... 19 2.2.1.2. arrativiteit .............................................................. 21 2.2.2. Identiteitsvorming .................................................................. 22 II. Fandom .................................................................................................. 24 1. De context: Populaire muziek ........................................................... 24 1.1. Adorno’s visie ................................................................................. 26 1.2. Kritieken op Adorno ....................................................................... 28 1.3. Populaire muziek en postmodernisme ............................................ 28 2. Het object: Idolen / Sterren................................................................ 30 2.1. De “goddelijke” ster ....................................................................... 31 2.2. Imago en charisma .......................................................................... 32 3. Het publiek: de fans ........................................................................... 34 3.1. Het publiek...................................................................................... 34 3.1.1. Van een passief naar een actief publiek................................. 35 3.1.2. Burger – consument: de eeuwige discussie ........................... 36 3.1.3. Jongeren en populaire muziek ............................................... 38 3.1.4. Subculturen ............................................................................ 40 3.1.4.1. Smaak........................................................................ 42 3.2. Fans / Fandom................................................................................. 44 3.2.1. Definitie ................................................................................. 44 3 3.2.1.1. Sociaal wetenschappelijke visie................................ 47 3.2.1.2. Cultureel economische visie ..................................... 49 3.2.1.3. Alternatief fanmodel ................................................. 52 3.2.2. Eigen definitie........................................................................ 54 3.2.3. De fancultuur ......................................................................... 54 3.2.3.1. Communities ............................................................ 55 3.2.4. Leeftijd en gender .................................................................. 56 3.2.5. Nabijheid van de ster (aanwezigheid) ................................... 58 3.2.5.1. Publiek fandom ......................................................... 58 3.2.5.2. Privaat fandom ......................................................... 60 3.2.6. Identificatie en escapisme ...................................................... 61 3.2.7. Fandom en identiteit .............................................................. 65 III. Clouseau................................................................................................. 68 1. Hoezo? Clouseau: een biografie ........................................................ 68 2. “Altijd heb ik je lief”: Fandom en Clouseau ..................................... 69 IV. Conclusie theoretisch luik .................................................................... 73 V. Fandom, een onderzoek waardig ........................................................ 75 1. Probleemstelling en onderzoeksvragen ............................................. 75 2. Doelstellingen van het onderzoek ..................................................... 76 3. Onderzoeksopzet ............................................................................... 76 3.1. Kwalitatief onderzoek..................................................................... 76 3.1.1. Symbolisch interactionisme................................................... 78 3.2. Dataverzameling en verloop ........................................................... 78 3.2.1. Diepte-interviews................................................................... 78 3.2.2. Selectie respondenten ............................................................ 79 3.2.2.1. Wie bevragen? .......................................................... 79 3.2.2.2. Kenmerken respondenten ......................................... 80 3.2.2.3. Werving respondenten .............................................. 80 3.2.3. Interviews: drie fasen............................................................. 81 3.3. Onderzoeksanalyse ......................................................................... 82 3.3.1. Transcriptie ............................................................................ 83 3.3.2. Coderen .................................................................................. 83 4 3.3.2.1. Open coderen ............................................................ 84 3.3.2.2. Axiaal coderen .......................................................... 84 3.3.2.3. Selectief coderen ....................................................... 85 3.4. Kwaliteitscriteria .............................................................................. 85 3.4.1. Betrouwbaarheid ...................................................................... 86 3.4.2. Validiteit .................................................................................. 86 3.4.3. Rol van de onderzoeker ........................................................... 88 4. Hypothesen ........................................................................................ 88 VI. Onderzoeksresultaten ........................................................................... 91 1. Fase één van het interview: gesprek over het verleden van de fans ................................................................................................ 91 2. Fase twee van het interview: gesprek over de muziek en het fenomeen fans .................................................................................... 99 3. Fase drie van het interview: gesprek over het heden en de toekomst........................................................................................... 104 VII. Conclusies Empirisch Luik ................................................................ 108 1. Hypothesen over fans ...................................................................... 108 2. Hypothese over de identiteit ............................................................ 111 Algemeen Besluit ........................................................................................ 112 Epiloog: denkpistes voor toekomstig onderzoek ..................................... 116 Bibliografie .................................................................................................. 117 Figuur 1: Adorno’s visie op populaire muziek ............................................................. 27 Figuur 2: Lineair communicatiemodel .......................................................................... 35 Figuur 3: Tweedimensionaal veld van Bourdieu (cultureel - economisch kapitaal) .... 50 5 Inleiding Fans, iedereen kent het fenomeen. Je ziet ze tijdens voetbalwedstrijden met vlaggen zwaaien terwijl ze de naam van hun favoriete ploeg scanderen, op concerten zingen ze de liedjes van hun favoriete zanger of zangeres mee,... Ook ik ben gefascineerd door het fenomeen. Mijn beslissing “iets” te doen rond fans was dus snel genomen. De vraag was dan natuurlijk: wat gaan we doen, welke fans gaan we van naderbij bestuderen en vooral ook op welke manier? Muziek is iets wat me altijd al heeft geboeid. Ik kon bij wijze van spreken eerder zingen dan praten. Deze sector is er eentje die me fascineert en dus was ook die beslissing genomen, we doen iets rond fans van muziek. De keuze voor de groep Clouseau was voor mij vanzelfsprekend. Ze bestaan binnenkort 20 jaar en zijn één van de populairste groepen in Vlaanderen, om niet te zeggen de populairste. Met Clouseau kunnen we niet spreken van eendagsvliegen. Zelfs na enkele mislukte pogingen op het Eurosongfestival, Engelstalige cd’s en verschillende groepsbezettingen zijn ze geliefder dan ooit. Dat wordt bewezen door de jaarlijkse shows in het Sportpaleis, die mensen het “hier moet ik bij zijn”-gevoel geven. Daarnaast zijn de broertjes Wauters niet van het scherm weg te branden. Denk hierbij maar aan Idool, X-Factor, Het Verstand Van Vlaanderen,... Na de zogenaamde mania van begin jaren ’90 en de rustigere periode die daarop volgde, kent Clouseau een nieuw hoogtepunt. Zelfs mensen die geen fan zijn beginnen de groep meer te respecteren. In deze thesis zullen we echter enkel ingaan op de bevindingen en ervaringen van fans. Zelf laat de groep me ook niet koud. Daarom was het voor mij een extra motivatie om fans van het eerste uur te ontmoeten, want dit was een periode die ik zelf niet bewust had meegemaakt. Ook Jenkins schreef als fan over de cultuur van de enthousiaste bewonderaar. Dit heeft zijn voor en nadelen. Het is gemakkelijker om in contact te komen met andere fans. Er heerst een soort van samenhorigheidsgevoel en ze staan meer open. Anderzijds is het moeilijker een objectieve houding aan te nemen. We waren ons hier echter van voor de start van ons onderzoek van bewust en hebben dan ook de nodige afstand ten op zichte van de fans proberen te bewaren, wat niet altijd even gemakkelijk was. Daarnaast moet je je hoeden voor mogelijke kritieken van buitenaf. Vandaar dat we zeer oplettend waren bij het schrijven en onderzoeken. Alle stappen in ons 6 onderzoeksproces zijn zo nauwkeurig mogelijk beschreven om overbodige kritiek te weren. Bij het schrijven over fans, is het dus zoeken naar een perfect evenwicht tussen jezelf als fan en als onderzoeker.1 Ons inziens hebben we dit evenwicht goed gevonden. Zoals Jenkins het al zei: “When I write about fan culture, I write both as an academic and as a fan. My account exists in a constant movement between these two levels of understanding which are not necessarily in conflict but are also not necessarily in perfect alignment.”2 Het is onmogelijk om als onderzoeker het fan-zijn helemaal aan de kant te schuiven. Dat is ook niet nodig, zolang het evenwicht tussen beiden gevonden wordt. In deze eindverhandeling zullen we trachten antwoord te geven op de volgende probleemstelling: “Wat is de invloed van het hebben van een idool op de identiteit?”. Om deze stelling te kunnen beantwoorden, zijn er al enkele vragen die we ons kunnen stellen binnen de uitgebreide literatuurstudie: “Hoe wordt de identiteit gevormd?”, “Hoe word je fan?” en “Blijf je dit of is het een tijdelijk fenomeen?”. Deze zijn slechts een leidraad. Tijdens de loop van het onderzoek steken er nog meer vragen de kop op. Aan het eind van dit onderzoek hopen we hiermee antwoord te kunnen geven op onze probleemstelling. Vooreerst schetsen we de nodige bevindingen over het zelf en de identiteit. We geven een historisch overzicht dat bij het cartesiaanse mensbeeld begint en waarna we ook de postmodernistische visie uitwerken. Het wordt al snel duidelijk dat we ons het beste in dit laatste gedachtegoed kunnen vinden. We geloven niet in een identiteit die stabiel blijft, maar zijn ervan overtuigd dat deze constant in werking, in verandering is. Binnen het postmodernistisch standpunt hechten we ook belang aan het symbolisch interactionisme omdat we menen dat deze stroming ook binnen ons eigen empirische onderzoek een niet te verwaarlozen factor is. 1 JENKINS (H.). Textual Poachers. Television fans and Participatory culture. New York, Routledge, 1992, p. 5- 6 2 IDEM, p. 5 7 Vervolgens gaan we dieper in op het fenomeen fandom. We maken onderverdelingen tussen de context, het object en het publiek. Populaire muziek vormt de context voor ons onderzoek. Adorno was één van de eersten die uitspraak deed over deze muziekvorm. Zijn visie is later meerdere keren weerlegd. Kritieken op Adorno’s bevindingen zijn onmisbaar binnen ons onderzoekskader. Zoals al gezegd volgen we het postmodernistische standpunt op de identiteit. Daarom gaan we ook na of populaire muziek binnen deze opvatting stand houdt. Het object binnen fandom is zonder twijfel de ster of het idool. Deze krijgt een goddelijk karakter toegemeten, er wordt hem eigenschappen toegekend die bovenmenselijk zijn. We stellen ons de vraag wat er zo speciaal is aan sommige sterren. Veelal blijkt het te gaan over het imago of charisma. Slechts in enkele gevallen is dit natuurlijk, veelal is de ster kneedbaar en wordt hem een imago opgelegd dat een zo groot mogelijk publiek moet aanspreken. En dat brengt ons bij de fans. We beginnen met zeer algemene definities van het publiek, hebben ook oog voor de evolutie van het passief naar het actief publiek en bespreken de eeuwige twist tussen burger en consument. Vervolgens bestuderen we de jongeren, aangezien fans meestal geassocieerd worden met deze groep. Dit was een bewuste keuze. We konden natuurlijk ook kinderen of senioren als doelgroep afbakenen, maar omdat wij het later specifiek over Clouseaufans van het eerste uur hebben, leek de keuze voor jongeren ons logisch. Na het publiek in het algemeen, gaan we specifieker in op de fans zelf. Ook hier trachten we een definitie te geven. Niettegenstaande iedereen fans kent en er vaak mee in contact komt, blijkt het niet evident hiervoor een allesomvattende omschrijving te vinden. Daarom zetten we eerste de visies van drie scholen uiteen. We bestuderen de sociaal wetenschappelijke opvatting vertegenwoordigd door Joli Jenson, het cultureel economisch standpunt van John Fiske en tenslotte geeft Lawrence Grossberg ons een alternatief model waarin fandom wordt aanzien als een speciale relatie tussen cultuur en publiek. Hoewel het volgens ons onmogelijk is een allesomvattende beschrijving te geven voor de term fandom, trachten we na het betoog van de verschillende scholen toch een eigen omschrijving te geven. We zijn ons ervan bewust dat een definitie nooit van toepassing kan zijn op alle fanculturen. Ieder persoon is zo verschillend, dat een algehele omschrijving nooit volledig tot zijn recht zou komen. Het is dan ook ons doel een zo precies mogelijke benadering te geven van de term. In wat nadien nog volgt geven we enkele kenmerken die doorgaans terugkomen bij onderzoek naar fans. Zo worden voornamelijk tienermeisjes geassocieerd met fandom. 8 Fans trachten steeds zo dicht mogelijk bij het idool te komen. De aanwezigheid blijkt een belangrijk aspect binnen de fancultuur. We onderscheiden hier het publiek van het privaat fandom. Publiek fandom is alles wat voor de buitenwereld zichtbaar is, zoals het naar concerten gaan en de massahysterie waar vaak over gesproken wordt. Privaat fandom daarentegen is alles wat gebeurd binnen de geïsoleerde ruimte. Voor jongeren is de slaapkamer een belangrijk vertrek om aan hun fan zijn vorm te geven. Ook bekijken we hier het gegeven van verzamelen. Wat brengt sommige fans zo ver om al het denkbare over het idool aan te schaffen? Vaak gaat het ook nog verder dan alleen verzamelen en proberen fans zich gelijk te stellen aan het idool, ze te imiteren, zich er mee te identificeren. Tot slot bekijken we ook de relatie tussen fandom en de identiteit. Vooraleer we aan ons eigen onderzoek kunnen beginnen, achten we het nog nodig om de groep Clouseau voor te stellen. Hoewel nog steeds zeer populair, lijkt een biografie over het ontstaan en verloop van de band toch noodzakelijk. De groep bestaat bijna twintig jaar en de belangrijkste gebeurtenissen uit deze twee decennia worden hier geëxpliceerd. Na het uitgebreid te hebben gehad over fans en fandom in het algemeen, passen we deze theorieën nu toe op deze Vlaamse groep (Fandom en Clouseau). Hiervoor werden ook alternatieve werken, zoals het geromantiseerde boek van ex-drummer Bob Savenberg en de reportage “Clouseaumania” van Panorama, doorgelicht. Na deze hele theoretische uiteenzetting, komen we vervolgens tot het empirische luik van onze eindverhandeling (Fandom, een onderzoek waardig). Alvorens naar de resultaten te kijken, verantwoorden we onze onderzoeksmethode. Om de geloofwaardigheid en oprechtheid van onze gegevens te verduidelijken, leggen we zeer nauwkeurig elke stap van ons kwalitatief onderzoeksproces uit. Van de motivatie voor de onderzoeksmethode tot de onderzoeksanalyse. We trachten ook de kwaliteit van ons onderzoek te garanderen door de betrouwbaarheid en validiteit aan te tonen. Zoals we al zeiden kunnen we onszelf als fan niet geheel afsluiten, daarom besteden we ook aandacht aan de rol van de onderzoeker. Hierbij willen we aantonen dat het niet altijd evident is de afstand tegenover de respondenten te bewaren. Na de methodologische problemen te maskeren, bekijken we de onderzoeksresultaten van naderbij. Elk interview kon worden opgedeeld in drie fasen (het verleden – de muziek en het fanfenomeen – het heden en de toekomst) en ook de resultaten worden aan de hand van deze drie stadia besproken. We besluiten ons empirisch deel met het beantwoorden van de voordien opgestelde hypothesen over fans en over de identiteit. 9 Deze eindverhandeling is voornamelijk maatschappelijk relevant. Niet alleen omdat Clouseau een fenomeen is die duizenden mensen op de been kan brengen voor hun optredens. Er is geen enkele Vlaamse groep die zoveel uiteenlopende mensen bereikt en uit hun zetel krijgt. Ook het feit dat we met fans werken is van belang voor de maatschappelijke relevantie. Vaak werd gekeken uit oogpunt van theoretici, artiesten,... Fans kwamen veel minder aan bod. Nochtans bestaat er geen artiest zonder zijn publiek. Wij hebben met deze eindverhandeling oog voor de mening van fans. Bovendien wordt het woord “fan” te pas en te onpas gebruikt. Veelal gebeurt dit op een zeer negatieve manier door de media. Een redelijk recent voorbeeld is de hit “Stan” van Eminem. Hierin toont hij, net zoals in vele andere media of wetenschappelijke literatuur, het stereotiepe beeld van de geobsedeerde fanatiekeling: “I can relate to what you’re saying in your songs So when I have a shitty day, I drift away and put ‘em on Cause I don’t really got shit else So that shit helps when I’m depressed I even got a tattoo with your name across the chest Sometimes I even cut myself to see how much it bleeds It’s like adrenaline, the pain is such a sudden rush for me See, everything you say is real, and I respect you ‘cause you tell it My girlfriend’s jealous ‘cause I talk about you 24/7 But she don’t know you like I know you Slim, no one does She don’t know what it was like for people like us growing up.”3 Wij hopen via deze thesis de pejoratieve karakteristieken van de baan te schuiven. Fan zijn hoeft niet noodzakelijk negatief te zijn, vandaar dat we vonden dat het tijd werd om het publiek, de fan zelf aan het woord te laten. De wetenschappelijke relevantie ligt in het feit dat er een lacune is binnen de (Nederlandstalige) literatuur. Er werd wel reeds onderzoek gedaan naar fans, identiteiten of muziek, maar de groep Clouseau is nooit eerder van naderbij bekeken. De laatste jaren is onderzoek naar fandom aan een opmars begonnen, dit in tegenstelling tot eind vorige eeuw, toen er nog maar enkelingen hiermee bezig waren. 3 Fragment uit “Stan” van Eminem: zie bijlage voor volledige tekst 10 Zoals reeds gezegd, wordt er bovendien meestal niet geluisterd naar de interpretaties, meningen en visies van fans. Deze belangrijke groep van mensen mag echter niet over het hoofd worden gezien bij dergelijk onderzoek. Daarom zijn we er van overtuigd dat deze eindverhandeling iets zou kunnen bijdragen tot de wetenschap. We zullen namelijk trachten oor te geven aan de gevoelens, belevenissen en opvattingen van fans. 11 I. Identiteit Er wordt vaak gesproken over identiteit of identiteiten, over onze zelf, onze ware ik. Maar wat is nu juist een identiteit, het zelf? Of hoe wordt onze identiteit gevormd? In dit hoofdstuk zullen we antwoorden trachten te geven op deze vragen. Na eerst het begrip identiteit van naderbij te hebben bekeken, zullen we een historisch overzicht geven van de verschillende denkbeelden. We vertrekken van een modern, cartesiaans mensbeeld, om te kunnen eindigen bij het postmodernisme en hun ideeën rond het zelf en de identiteit. We besteden ook extra aandacht aan het symbolisch interactionisme en haar kenmerken. Deze stroming kan geplaatst worden binnen het postmodern gedachtegoed en bevat enkele belangrijke kenmerken in functie van ons onderzoek. 1. “Identiteit”, van naderbij bekeken Identiteit is een term die regelmatig gebruikt wordt in onze dagelijkse woordenschat. Toch dienen we met enige voorzichtigheid om te springen met deze term. Het begrip “identiteit” heeft geen eenduidige betekenis. Het woord is afgeleid van het Latijnse ‘identitas’. Dat is dan weer een afgeleide van het woord ‘idem’, wat ‘hetzelfde’ betekent. Wanneer we dit toepassen op het menselijke wezen, gaat het begrip persoonlijke identiteit over “de unieke relatie die ieder mens tot zichzelf heeft”. Of ook wel: “de mens is gelijk aan zichzelf en aan niemand anders”. Volgens Frissen en De Mul wordt met identiteit naar de “ruimtelijke en temporele continuïteit van de persoon” verwezen. Met ruimtelijke continuïteit wordt bedoeld dat lichaam en geest niet los van elkaar kunnen worden bekeken. Beiden zijn samenhangend en onlosmakelijk verbonden met elkaar: “De gedachten, handelingen en verlangens van een persoon zijn op een betekenisvolle wijze met elkaar verbonden” Met temporele continuïteit wordt bedoeld dat mensen tijdens hun leven, onder normale omstandigheden, hun lichaam behouden. Doorheen de tijd blijven ze zich bewust van zichzelf dankzij herinneringen en verwachtingen.4 4 FRISSEN (V.) & DE MUL (J.). Under Construction: persoonlijke en culturele identiteit in het multimediatijdperk. Amsterdam, Infodrome, 2000, p. 10 12 McQuail omschrijft de term identiteit als: “Specific characterization of person, place, etc. by self or others, according to biographical, social, cultural or other features.”5 Het is niet meer of niet minder dan de eigenschappen van een bepaald persoon. Het gaat om de manier waarop mensen zich van elkaar onderscheiden. “Who and what we are and how we are different from others.”6 Van Zoonen sluit zich hierbij aan. We stellen ons de vraag ‘wie ben ik’ of ‘wie zijn we’ als het om collectieve identiteiten gaat. Ik en wij zijn onafscheidelijk van elkaar omdat het ik niet kan bestaan zonder erkenning van derden.7 Andere personen spelen dus een niet te verwaarlozen rol. Ook Marinus Traas volgt deze stelling. Hij gaat er eveneens vanuit dat de “identiteit niet alleen iets is van een persoon zelf, maar dat dit begrip ook de relatie tussen de persoon en de hem omringde samenleving aangeeft.” Identiteit komt van twee kanten, zowel van de persoon zelf, als van de omgeving of samenleving waarin de persoon zich bevindt.8 1.1. Groepsidentiteit De term heeft niet alleen betrekking op individuen. Er kan ook gesproken worden over de identiteit van een groep.9 Menselijke groepen zijn de basis van het sociale leven. We worden opgevoed in families, we krijgen les in klassen, we worden lid van groepen, we spelen teamsporten, werken in organisaties en nemen belangrijke beslissingen in comités. Groepen kunnen enorm verschillen in grootte, levensduur, functie,... De klassen waartoe wij behoren spelen een belangrijke rol in de manier waarop anderen ons kennen. Maar anderzijds wordt ook de wijze waarop we naar onszelf kijken beïnvloed door groepen. Ze bepalen het soort mens dat we zijn, wat we doen, de houdingen en waarden die we hebben, alsook de manier waarop we reageren op mensen rondom ons. Ze geven ons een identiteit, een manier van 5 McQUAIL (D.). Mass Communication Theory. London, Sage Publications, 2000, p. 497 6 IDEM., p. 485 7 VAN ZOONEN (L.). Identiteit en burgerschap in populaire cultuur.Amsterdam, Vossiuspers, 2003, p. 10 8 TRAAS (M.). Cultuur en Identiteit. Overleven in een veranderende wereld. Nijkerk, Intro, 1990, pp. 18-20 9 HERMES (J.) & REESINK (M.). Inleiding televisiestudies. Amsterdam, Boom, 2003, p. 110 13 het lokaliseren van onszelf in relatie tot anderen.10 Groepsleden aanzien zichzelf soms eerder als toonbeelden van de groep dan als unieke individuen. Ze benadrukken dan de gelijkenissen tussen zichzelf en andere leden en voegen deze karakteristieken toe aan hun eigen zelf.11 Fans hebben ook het beeld van een groep. Hier komen we verder nog op terug. Ook in ons eigen onderzoek zullen we trachten te achterhalen of fans zichzelf als groep zien of eerder als uniek individu. Bestaat er een band tussen de fans onderling, heerst er een groepsgevoel of is er eerder sprake van het “ieder voor zich” fenomeen? 2. Historisch overzicht De laatste jaren is de betekenis van het begrip identiteit enorm veranderd. Dit is te wijten aan ontwikkelingen op het gebied van vervoer, communicatiemiddelen, economie en het sociale en persoonlijke leven. Hierdoor zijn ook de activiteiten waarin de mens zich kan vormen sterk toegenomen.12 Het is van belang een kort overzicht te geven van de veranderende denkbeelden over het zelf en de identiteit. We vertrekken van de moderne idee van Descartes om nadien het postmoderne gedachtegoed te schetsen. 2.1. Moderne, cartesiaanse mensbeeld Het begin van het modernisme kunnen we situeren in de periode van de Verlichting. De mens kwam centraal te staan in het modernistisch gedachtegoed. Het modernisme wordt beschouwd als een denkstijl die gekenmerkt wordt door een geloof in vooruitgang, rationaliteit en het individu als centrale betekenisgever.13 Descartes was diegene die aanzet gaf tot de Verlichting. Hij was de persoon die aan het begin van het modernisme de toon zette rond het debat van de identiteit. Zijn ideeën zijn 10 HOGG (M.A.). Social Identity. In: LEARY (M.R.) & TANGNEY (J.P.). Handbook of Self and Identity. New York, The Guildford Press, 2003, p. 462 11 DEVOS (T.) & BANJI (M.R.). Implicit Self and Identity. In: LEARY (M.R.) & TANGNEY (J.P.). Handbook of Self and Identity. New York, The Guildford Press, 2003, p. 155 12 FRISSEN (V.) & DE MUL (J.). Op cit., 2000, pp. 7-11 13 HERMES (J.) & REESINK (M.). Op. Cit., 2003, p.104 14 tot op heden zeer invloedrijk geweest, maar tegelijkertijd stootten ze ook op hevige kritiek. Het moderne mensbeeld stopt niet bij Decartes, maar hij was wel één van de meest invloedrijke personen binnen dit ideeëngoed. Daarom zetten we zijn standpunten hier uiteen. Descartes definieert het ik of zelf als een denkende substantie, dat wil zeggen een ding met (zelf)bewustzijn.14 Men kan vier kenmerken van zijn idee rond het rationalistische mensbeeld onderscheiden. Vooreerst meent hij dat iemands identiteit verbonden is met zijn rationele geest. Het bewustzijn kan volgens hem onafhankelijk bestaan van het lichaam. Iemands bewuste geest wordt door Descartes met andere woorden gezien als primair, het lichaam is minder belangrijk. Bovendien is de mens een denkende substantie, waarvan de ziel onsterfelijk is. Vervolgens wordt de mens gezien als een geïsoleerd subject. Hij is autonoom en moet zich enkel laten leiden door zijn rede. Belangrijkste idee hieromtrent is de welbekende zin: “Ik denk, dus ik besta” (Cogito, Ergo Sum). De derde basisidee van Descartes is dat van een persoonlijke identiteit die gezien wordt als een tijdloze substantie. Mensen hebben een onsterfelijke ziel en het zelf blijft onveranderd doorheen de tijd. Iedereen heeft een vaste, stabiele identiteit, deze zal dus niet veranderen. Men wordt volgens Descartes geboren met een vastomlijnde identiteit, die niet wijzigt. Dit heeft als gevolg dat het menselijk subject geen geschiedenis noch een toekomst heeft, aangezien alles constant blijft. Het vierde en laatste kenmerk ligt in het verlengde van het vorige. Aangezien Descartes het bewustzijn ziet als een substantie, wil dit zeggen dat de identiteit als een ding wordt opgevat. Op elk van deze kenmerken is nadien kritiek gekomen, waarna men evolueerde naar een postmoderne visie rond de identiteit.15 2.2. Postmoderne visie Het postmodernisme is een reactie op het modernisme. Tijdens deze periode staat de mens niet langer centraal. De mens wordt nu gezien als een ‘subject’, iemand die onderworpen is aan systemen. Deze zijn zowel cultureel als sociaal betekenisgevend.16 Gedurende deze periode ontwikkelde de wetenschap zich razendsnel, wat op zich ook weer invloed had op de sociale condities. Back onderscheidt drie veranderingen op 14 FRISSEN (V.) & DE MUL (J.). Op cit., 2000, p. 12 15 FRISSEN (V.) & DE MUL (J.). Op cit., 2000, pp 11-12 16 HERMES (J.) & REESINK (M.). Op cit., 2003, p. 31 15 gebied van het zelf: de aard van de mensen en hun zelfconcept veranderde tijdens deze periode, de wetenschappelijke onderzoeken hadden oog voor nieuwe concepten rond het zelf en tenslotte was ook de culturele representatie van het zelf veranderd. De postmodernistische kijk hierop is enorm innovatief. Er komt verzet tegen de traditionele visies. Eén van de belangrijkste veranderingen in de organisatie van het zelf was deze van een enkelvoudige naar een meervoudige benadering. Men kreeg oog voor verschillende perspectieven. Het zelf werd iets dat niet langer los stond van invloeden van buitenaf. De mens werd aanzien als iemand met verschillende lagen met soms een immense strijd tussen die verschillende dimensies.17 Daar waar het zelf voordien werd gezien als een stabiele eenheid, blijkt deze gefragmenteerd te zijn en in continue wording. Het is samengesteld uit een heleboel ‘zelven’. Dit zijn verschillende identiteiten of subjectposities die we aan- of innemen binnen de verschillende sociale omgevingen waarin we ons bewegen.18 Het gehele zelf is georganiseerd in vele delen (identiteiten), elk verbonden met aspecten van de sociale structuur. Iemand heeft een identiteit voor alle verschillende posities of relaties die hij heeft in de maatschappij. Het zelf als een student is een identiteit, maar ook het zelf als een vriendin, een dochter en alle andere mogelijke rollen die iemand kan innemen, waaronder ook het zelf als fan. De identiteiten zijn de betekenissen die iemand heeft als een lid van een groep, als een persoon. Wat het betekent om een student, vriendin, dochter of fan te zijn vormt de inhoud van de identiteiten. Vaak nemen we twee of meerdere identiteiten tezelfdertijd aan, bijvoorbeeld wanneer we zowel een vriendin als een collega (student) zijn.19 Mead en Morris sluiten zich hierbij aan. Ze stellen dat we een heleboel relaties hebben met uiteenlopende personen. Dat is de reden waarom we ons bij de ene persoon anders kunnen voordoen, of zelfs iemand anders zijn, dan bij een andere persoon. We splitsen met andere woorden onszelf op in verschillende zelven: “We divide ourselves up in all sorts of different selves with reference to our acquaintances. We discuss politics with one and religion with another. 17 BACK (K.W.). Thriller: The Self in Modern Society. In: SHOTTER (J.) & GERGEN (K.J.). Texts of identity. London, Sage Publications, 1989, p. 221-223 18 19 HALL (S.). Het minimale zelf en andere opstellen. Amsterdam, Sua, 1991, p.15 STETS (J.E.) & BURKE (P.). A Sociological Approach to Self and Identity. In: LEARY (M.R.) & TANGNEY (J.P.). Handbook of Self and Identity, New York, The Guilford Press, 2003, p. 132 16 There are all sorts of different selves answering to all sorts of different social relations. It is the social process itself that is responsible for the appearance of the self; it is not there as a self apart from this type of experience.”20 Ook James kan zich vinden in deze stelling. Hij gaat verder: “In its widest possible sense, a man’s Self is the sum of all that he CA call his.” Met dit citaat bedoelt James dat datgene wat we ons zelf noemen het totaal is van verschillende kwesties. Hij stelt dat niet alleen het lichaam of psychische krachten bepalend zijn voor het zelf, maar ook iemands kledij, het gezin, de vrienden, zijn reputatie en werk, zijn bankrekening,... Al deze factoren weken ze op één of andere manier emoties los en hebben een invloed op onze zelf. Hij maakt ook een onderscheid tussen het materiële en het sociale zelf. Het materiële zelf bestaat uit ons lichaam en onze keuze voor kledij. We eigenen ons zelf kleren toe en identificeren ons ermee. Daarnaast is ook onze dichtste familie een deel van onze zelf, maar ook bijvoorbeeld onze woning. Alle maken ze een belangrijk deel uit van ons leven. Iemands sociale zelf is de erkenning die hij of zij krijgt van vrienden. Er wordt soms gezegd dat iemand zoveel zelven heeft als er mensen zijn die hem erkennen en een beeld over hem vormen. Wanneer deze personen die een beeld vormen over iemand in klassen zijn onder te verdelen, dan kunnen we zeggen dat iemand zoveel sociale zelven heeft als er verschillende groepen zijn waarvan hij of zij deel uitmaakt. We tonen met andere woorden steeds een andere zijde van onszelf aan iedere verschillende groep.21 Deze definitie komt in grote lijnen overeen met die van Mead en Morris. Enerzijds beïnvloedt het zelf de samenleving door individuele acties waardoor groepen, organisaties, netwerken en instituties gecreëerd worden. Maar anderzijds wordt het zelf ook beïnvloed door de samenleving, door een gedeelde taal en betekenissen die het een persoon mogelijk maakt om een rol in te nemen tegenover iemand anders, om deel te nemen in de sociale interactie. Het zelf doet zich voor in de samenleving, maar is er ook een weerspiegeling van. Daarom is het van belang dat we deze maatschappij waarin het zelf en zijn onderdelen (identiteiten) zich voordoen, trachten te begrijpen. We moeten 20 MEAD (G.H.) & MORRIS (C.W.). Mind, self and society: from the standpoint of a social behaviorist. Chicago, University Press, 1972, p. 142 21 JAMES (W.). The Principles of Psychology. Volume I. Cambridge, Harvard University Press, 1981, pp. 279- 285 17 echter in het achterhoofd houden dat het zelf zich steeds voordoet in een sociale context, waarin andere zelven bestaan. Juist omdat het zelf zich voordoet in sociale interactie binnen de context van een complexe, georganiseerde, gedifferentieerde samenleving, is het logisch dat ook het zelf complex, georganiseerd en gedifferentieerd is. Of ook wel: “the selves reflects society”. Er zijn met andere woorden evenveel zelven als er verschillende posities zijn die iemand inneemt in de maatschappij.22 Ieder theoreticus heeft een andere kijk op het zelf en heeft er zijn eigen ideeën over. Postmodernisten zijn het er wel over eens het dat een persoon veelvoudig samengesteld is. Er wordt dan ook gesproken over een zogenaamde “multiple self”.23 In de postmoderne samenleving kan men dus spreken van een decentralisatie van het subject. De mens staat niet langer centraal, maar men heeft steeds meer oog voor contextuele factoren. Er komt meer en meer aandacht voor structuren en instituten. Hall stelt: “We kunnen het individuele niet langer opvatten in termen van een volledig, gecentreerd, stabiel en voltooid ego, of een autonoom, rationeel zelf. Het zelf wordt nu gezien als gefragmenteerd en onvolledig, samengesteld uit meerdere ‘zelven’ of identiteiten in relatie tot de verschillende sociale werelden waarin we ons bewegen.”24 Deze verandering is het gevolg van een vele factoren, waaronder de culturele revolutie van de jaren ’60, het feminisme, theoretische revoluties van de jaren ’60 en ’70 zoals het structuralisme, de semiotiek en andere, met steeds meer aandacht voor taal, vertoog en representatie.25 Allen liggen ze aan de basis voor een ander denkbeeld, het postmodernisme. 2.2.1. Symbolisch interactionisme Binnen het postmoderne gedachtegoed, kan het symbolisch interactionisme worden geplaatst. Dit is een benadering waarbij het gebruik van symbolen en betekenissen 22 STETS (J.E.) & BURKE (P.). Op. Cit., 2003, pp. 128-132 23 SHOTTER (J.) & GERGEN (K.J.). Texts of Identity. London, Sage Publications, 1989, pp. 222-223 24 HALL (S.). Op. Cit., 1991, p. 140 25 IDEM, p. 140 18 centraal staat. Een belangrijke figuur binnen het symbolisch interactionisme is Blumer, die sterk beïnvloed is door Mead. Blumer ziet Mead als de grondlegger van deze aanpak.26 Drie vooronderstellingen liggen aan de basis van het symbolisch interactionisme. Een eerste idee is dat het menselijk handelen afhankelijk is van de betekenissen die men geeft aan de gebeurtenissen waarmee men in contact komt. Het handelen hangt dus af van de manier waarop je tegenover bepaalde zaken staat, welke betekenis je geeft aan de dingen die je pad kruisen. Deze betekenissen die mensen geven aan dingen, staan bij het symbolisch interactionisme centraal en zijn verbonden met het menselijk handelen. Wanneer men dus dit handelen wil onderzoeken, mogen de waarden niet over het hoofd worden gezien. Een tweede vooronderstelling is dat deze betekenissen vorm krijgen door sociale interactie met medemensen. “Het symbolisch interaktionisme ziet betekenissen dus als sociale producten, als gevormd in en door de bepalende handelingen van de samenhandelende mens.” Deze betekenissen, tenslotte, komen tot stand en kunnen ook wijzigen door een verklarend proces. Dit verloop bestaat uit twee delen. Vooreerst dient een persoon de voor hem betekenisvolle dingen aan te duiden. “Dit aanwijzen is een ver-innerlijkt sociaal proces”, wat wil zeggen dat hij met zichzelf communiceert. Vervolgens creëert en verandert hij de betekenissen naargelang de situatie waarin hij zich bevindt.27 2.2.1.1. Het belang van interactie Binnen het symbolisch interactionisme is interactie van groot belang. Dankzij dit proces, waarin mensen met elkaar handelen, wordt er vorm gegeven aan de sociale werkelijkheid: “mensen produceren de sociale werkelijkheid door hun interpretaties en definities op elkaar te betrekken in hun handelen.”28 Ook bij de identiteitsvorming speelt interactie een belangrijke rol. Descartes ging uit van een abstract subject. Binnen het symbolisch interactionisme wordt daar tegenover de concrete mens geplaatst. Deze mens bestaat enkel door sociale interactie. 26 BLUMER (H.). Symbolisch interaktionisme. Perspektief en methode. Meppel, Boom, 1974, p. 11 27 IDEM, pp. 12-16 28 WESTER (F.). Strategieën voor Kwalitatief Onderzoek. Muiderberg, Coutinho, 1991, p. 24 19 Mead maakt een onderscheid tussen “I” en “Me”. De “Me” staat voor de sociale identiteit of ook wel de verinnerlijkte normen en waarden, terwijl de “I” over het eigenlijke ik gaat, het zelfstandige, niet-conformistische ik, het ware zelf. Maar deze “I” kan enkel tot stand komen in relatie met anderen. We worden ons pas bewust van ons zelf als we omgaan met medemensen.29 Het zelf en sociale interactie kunnen niet los van elkaar gezien worden. Het communicatief proces is ongetwijfeld van groot belang voor het zelf.30 Sociale interactie is noodzakelijk voor het verwerven van onze zelf. Ook Sampson, waarnaar verwezen wordt door Michael gaat uit van het belang van dialoog en conversatie met anderen in onze sociale wereld. We kunnen enkel kennis over onszelf verkrijgen door antwoorden van anderen. Het resultaat is dat we niet enkelvoudig zijn, maar we zijn velen, aangezien we leden zijn van verschillende gemeenschappen, verschillende groepen, elk met hun eigen visies op de wereld, ons zelf en anderen waarmee we onze ervaringen vormen.31 Postmodernisten zijn er van overtuigd dat het zelf iets is dat ontwikkeld wordt; we worden er niet mee geboren. Het zelf komt tot stand in het proces van sociale gebeurtenissen en activiteiten. We moeten met andere woorden in contact komen met andere individuen. Zoals we net zeiden is sociale interactie van essentieel belang in de vorming van de identiteit. Het is duidelijk dat taal hier een noodzakelijk gegeven is voor de ontwikkeling van het zelf.32 De sociale constructie gaat ervan uit dat we in de Westerse cultuur een unieke innerlijke zelf hebben die de oorsprong is van eigen gedachten en gevoelens. Hoewel gedachten en gevoelens privé zijn – waarmee bedoeld wordt dat ze niet noodzakelijk worden gedeeld met anderen – stelt de sociale constructie dat deze gedachten en gevoelens gemaakt worden door cultuur en taal en niet enkel door onze zelf. Ons innerlijke leven is met andere woorden niet het geheel van producten van onze zelf, maar het wordt gevormd door de manier waarop we uiting moeten geven aan deze gevoelens. Alles krijgt met andere woorden vorm door onze omgeving, door datgene wat geschikt of toegelaten is binnen onze cultuur. Taal en andere symboolsystemen zijn van groot belang in het creëren 29 MEAD (G.H.) & MORRIS (C.W.). Op. Cit., 1972, pp. 173-175 30 IDEM, p. 140 31 MICHAEL (M.). Constructing Identities. London, Sage Publications, 1996, p. 14 32 MEAD (G.H.) & MORRIS (C.W.). Op. Cit., 1972, p. 135 20 van een realiteit. Taal, cultuur en andere tekens hebben dan ook een invloed op onze identiteit.33 “Om een identiteit te verwerven, onderschikken we ons aan het maatschappelijk systeem en aan taal”34 Eén van de centrale begrippen binnen het symbolisch interactionisme is de ‘inner talk’. Deze term staat voor het feit dat mensen van dieren onderscheiden worden door hun vermogen een conversatie te voeren met zichzelf, ideeën en gedachten te ontwikkelen. Deze interne communicatie is een tussenstap tussen onze persoon en ons gedrag. ‘Inner talk’ gaat over het zin geven aan wat er rondom ons plaats vindt. Dit gebeurt zowel in ons zelf, als in interactie met anderen. Het zelf is volgens Mead een wederkerig proces, geen structuur. Hiermee bedoelt hij dat mensen met zichzelf moeten handelen, communiceren, aanwijzingen geven, wat vervolgens invloed heeft op zijn handelingen en communicatie met derden.35 2.2.1.2. arrativiteit Een tweede belangrijk aspect van het symbolisch interactionisme is de narrativiteit. Hiermee bedoelen we het feit dat we de werkelijkheid en onszelf begrijpen dankzij de verhalen die we hierover kunnen vertellen. Het verhaal is een geschikt medium waarmee we vorm geven aan onze identiteit. Shotter, waarnaar verwezen wordt door McKinley, gaat ervan uit dat alle belangrijke dimensies van ons leven, waaronder ook de manier waarop we denken en spreken, onder andere gevormd worden door de interactie met anderen. Maar onze identiteit krijgt ook vorm dankzij onze cultuur, waarbinnen bepaalde waarden en normen, maar ook definities en regels verankerd zitten. Vervolgens haalt hij een ander belangrijk aspect aan, namelijk de ‘self-narrative’. Mensen vormen zichzelf door verhalen. Slechts bepaalde zaken worden herinnerd, andere ervaringen worden weggefilterd. Dit zelf-verhaal is zeer individueel en zou door iemand anders met net dezelfde ervaringen totaal anders worden 33 McKINLEY (E.G.). Beverly Hills 90210. Television, Gender, and Identity. Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 1997, pp. 48-49 34 HERMES (J.) & REESINK (M.). Op. Cit., 2003, p. 71 35 BLUMER (H.). Op. Cit., 1974, pp. 17-19 21 weergegeven. Bovendien worden onze ideeën over het verleden ook gekleurd door wat er in het heden gebeurt en door onze verwachtingen over de toekomst.36 Herinneringen zijn meestal vaag, maar de dingen die we ons nog herinneren zijn in de meeste gevallen positief. Veelal zijn het zaken waar we met nostalgie aan terug denken.37 Herinneringen, soms ook vastgelegd op foto, en onze levensloop zijn ook aspecten die onze identiteit vormen.38 Giddens gaat ervan uit dat onze identiteit, onze zelf niet statisch is, maar een reflexief project, wat ook de band legt met het postmodernisme. We eigenen onszelf een geheel van verhalen toe, waardoor onze identiteit wordt blootgelegd. A person's identity is not to be found in behaviour, nor - important though this is - in the reactions of others, but in the capacity to keep a particular narrative going. The individual's biography, if she is to maintain regular interaction with others in the day-to-day world, cannot be wholly fictive. It must continually integrate events which occur in the external world, and sort them into the ongoing 'story' about the self.39 2.2.2. Identiteitsvorming Volgende definities over identiteitsvorming kunnen allemaal beschouwd worden als postmodernistisch. Deze keuze is bewust gemaakt, omdat we zelf ook geloven in het postmodernistische idee rond identiteiten. We gaan ervan uit dat we niet geboren worden met een vaste identiteit, maar dat deze daarentegen constant in werking is. We worden hierin voortdurend beïnvloed door anderen, zoals in de volgende definities duidelijk wordt gesteld. Joke Hermes definieert identiteitsvorming eerder als een sociologisch dan als een psychologisch proces van betekenisgeving, waarbij individuele identiteiten gevormd 36 McKINLEY (E.G.). Op. Cit., 1997, p. 49-53 37 DHOEST (A.). Nostalgie en collectief geheugen. Kijkerherinneringen aan Vlaamse tv-fictie. In: Tijdschrift voor Mediageschiedenis, 2005, jg. 8, nr. 1, p. 59 38 TRAAS (M.). Op. Cit., 1990, pp. 28-29 39 GIDDENS (A.). Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age. Cambridge: Polity Press, 1991, p. 54 22 worden als het resultaat van sociale interactie die gebaseerd is op of gebruik maakt van culturele bronnen.40 Thomas gaat ervan uit dat individuen hun identiteit vormen onder invloed van hun sociale locatie. Identiteitsconstructie is een actief en zelfbewust proces. Deze identiteit is niet vast, stabiel of permanent, zoals in de cartesiaanse opvatting. De identiteit is daarentegen constant in proces en kan dus permanent veranderen.41 Brown e.a stellen dat de identiteitsvorming een zeer complexe taak is en dat deze zowel persoonlijk als sociaal is. Enerzijds zijn het de adolescenten zelf die moeten kiezen een eigen ik te ontwikkelen uit alle mogelijkheden die ze kunnen bedenken, maar aan de andere kant is er de samenleving – ouders, vrienden, scholen, de media en andere sociale instituties – die ons dicteert hoe deze mogelijke zelven er moeten uitzien. Hoe we moeten spreken, voelen en handelen. We worden met andere woorden zowel beïnvloed door het echte, persoonlijke leven als door mediafiguren.42 Deze stelling is van groot belang voor ons onderzoek. We gaan er namelijk ook van uit dat mensen, voornamelijk adolescenten, beïnvloed worden door mediafiguren – in ons geval een muziekgroep of zanger – bij hun identiteitsvorming. Hierop komen we in het volgende hoofdstuk van deze eindverhandeling nog terug. Uit het voorgaande blijkt dat onze identiteit constant in beweging is. Het is geen statisch ‘iets’, maar is dat voortdurend in verandering. Deze evoluties zijn afhankelijk van meerdere factoren zoals onze sociale omgeving, ons lichaam, de band met andere personen, opvoeding, onze levensloop,... Door alles wat we dagelijks meemaken wordt onze identiteit gestuurd. Hieruit kan worden afgeleid dat ook sterren en idolen een invloed hebben op onze identiteit. Welke rol zij hierin spelen, wordt later nog besproken. 40 HERMES (J.). Media Figures in Identity Construction. In: ALASUUTARI (P.). Rethinking the media audience. Londen, Sage Publications, 1999, p. 71 41 THOMAS (L.). Fans, Feminisms and ‘Quality’ Media. London, Routledge, 2002, p.26 42 BROWN (J.D.), DYKERS (C.R.), STEELE (R.J.) & WHITE (A.B.). Teenage Room Culture: where media and identity intersects. In: Communication Research, 1994, vol. 21, no. 6, p. 814 23 II. Fandom Het fenomeen “sterren” is geen nieuw gegeven. In het begin van de 20e eeuw kende theater al populaire sterren. Met de komst van de massamedia werden zij nog belangrijker. Het sterrenfenomeen kent zijn ontstaan in de filmindustrie vanaf 1915. Oorspronkelijk bleven de acteurs veelal anoniem, omdat hun naam niet vermeld werd. De filmindustrie merkte echter al gauw dat het financieel interessant werd om bepaalde acteurs te promoten in films. Dit betekende het ontstaan van het sterrensysteem. De industrie ging nog verder door sterren te manipuleren en te kneden opdat ze een zo groot mogelijk publiek zouden kunnen bereiken.43 In wat volgt zullen we de voor ons belangrijkste actoren van het sterrensysteem binnen de populaire muziek bespreken: de sterren en de fans. We starten met een hoofdstuk over de algemene context van ons thema, namelijk de populaire muziek. In de daaropvolgende hoofdstukken zullen we aandacht besteden aan het object, zijnde de ster of het idool en het publiek, de fans. 1. De context: Populaire muziek “Muziek is een middel om ongedwongen te reflecteren over maatschappelijke gebeurtenissen of de eigen identiteit. aast dit verstandelijke aspect heeft pop, en daar ligt haar primaire aantrekkingskracht, ook altijd een sterke emotionele werking.”44 Populaire muziek mag niet verward worden met popmuziek. Beide zijn twee verschillende termen. Popmuziek is namelijk een onderdeel van de populaire muziek, waaronder ook bijvoorbeeld rock, folk, reggae, rap, gospel, country en vele andere moeten gecatalogiseerd worden. De termen populaire muziek en popmuziek worden in de literatuur en pers vaak verkeerd of door elkaar gebruikt. 43 BOSMA (H.) & PISTERS (P.). Madonna. De vele gezichten van een popster. Amsterdam, Prometheus, 1999, pp. 89-90 44 TER BOGT (T.). One Two Three Four... Popmuziek, jeugdcultuur en stijl. Utrecht, Lemma, 1997, p. 17 24 Wanneer men ‘populaire muziek’ tracht te definiëren is dit zeer problematisch: het gegeven is veel te complex. De reden hiervoor is dat men populaire muziek kan beschouwen als iets creatiefs, het maken van muziek, maar anderzijds ook als een commercieel gegeven.45 Volgende definitie lijkt ons dan ook de beste: “It consists of a hybrid of musical traditions, styles, and influences, with the only common element being that it is characterised by a strong rhythmical component, and generally, but not exclusively, relies on electronic amplification. Indeed, a purely musical definition is insufficient, since pop’s dominant characteristic is a socio-economic one: its mass production for a mass, predominantly youth, market. At the same time, of course, it is an economic product which is invested with ideological significance by many of its consumers.”46 Het belang van jongeren binnen deze muziekindustrie wordt hier reeds aangehaald. Hierop komen we terug bij de studie van het publiek. Liesbet Van Zoonen stelt: “Het grootste probleem van de term is dat het een relationeel object aangeeft.” Wat we als populaire cultuur verstaan wordt altijd afgemeten in relatie tot de elitecultuur. Het gaat hier dan ook meestal om een hiërarchische relatie, waarbij de elite vat tracht te krijgen op de populaire cultuur.47 Bovendien is de term niet stabiel. Wat de dag van vandaag als populaire muziek wordt beschouwd, kan in de toekomst totaal anders zijn. Wat in het verleden onder popmuziek of rockmuziek werd gecategoriseerd is dat nu niet meer. De definitie is met andere woorden constant in verandering.48 Hieruit blijkt duidelijk dat de term bijna onmogelijk te definiëren valt. Er bestaan bovendien verschillende visies over populaire muziek, waarop eenieder een andere mening of interpretatie heeft. 45 SHUKER (R.). Understanding Popular Music. London, Routledge, 1994, pp. 6-7 46 IDEM, p. 10 47 VAN ZOONEN (L.). Op. Cit., 2003, p. 8 48 MIDDLETON (R.). Pop, rock and interpretation. In: FRITH (S.), STRAW (W.) & STREET (J.). The Cambridge Companion to Pop and Rock. Cambridge, University Press, 2001, p. 222 25 Adorno’s visie Adorno was één van de eerste personen die zich uitsprak over het fenomeen “populaire muziek”. Daarom is het van belang zijn benadering te schetsen. Hij stond eerder kritisch tegenover de populaire muziek: “In de eerste helft van deze eeuw [heeft betrekking op de 20e eeuw] hebben velen, zoals de filosoof Theodor Adorno zich kritisch en pessimistisch uitgelaten over de opkomende massacultuur en mediamanipulatie. De groei van populaire muziek in deze eeuw [vorige eeuw] werd als een bedreiging van de cultuur gezien.”49 Adorno was lid van de Frankfurter Schule en verwierf de meeste bekendheid door zijn kritiek op de cultuurindustrie. Deze werd gekenmerkt door de dominantie van kapitaal. De cultuurindustrie produceert commodities, culturele producten die verkoopbaar zijn op de markt. Deze commodificatie zou volgens de Frankfurters al snel de markt inpalmen, met als gevolg een risico tot standaardisatie van culturele producten. Dat zou dan weer tot gevolg hebben dat de ontvangers van deze producten steeds passiever worden.50 Adorno ziet populaire muziek als een algemene industriële cultuurvorm. De kritieken op populaire muziek komen met andere woorden overeen met deze van de cultuurindustrie, die we net bespraken. Hij maakt de opdeling tussen wat hij noemt ‘serieuze’ muziek en gestandaardiseerde ‘populaire’ muziek.51 “At the centre of Adorno’s argument lies a distinction between serious ‘art’ music and commercial ‘pop’ music.”52 ‘Serieuze muziek’ is in Adorno’s ogen zeer kenmerkend en origineel. Bovendien is het een doel op zich, het wordt gemaakt als kunst zonder commerciële doeleinden. Longhurst verwijst in zijn werk naar Jay. Hij stelt dat Adorno deze opdeling niet maakt omwille van zijn eigen muzikale voorkeur, maar de opdeling gaat over muziek die marktgericht is enerzijds en ‘serieuze’ muziek, die geen koopwaar is anderzijds.53 49 BOSMA (H.) & PISTERS (P.). Op. Cit., 1999, p. 13 50 LONGHURST (B.). Popular Music and Society. Cambridge, Polity Press, 1995, p. 4 51 IDEM, p. 6 52 BENNETT (A.). Popular Music and Youth Culture. Music, Identity and Place. Houndmills, Palgrave, 2000, p. 36 53 LONGHURST (B.). Op. Cit., 1995, p. 6 26 Zoals reeds aangetoond heeft Adorno bezwaar tegen het feit dat populaire muziek vercommercialiseerd is. Muziek is koopwaar geworden, het financiële aspect primeert op het artistieke. Dit heeft tot gevolg – zoals we aanhaalden – dat populaire muziek gestandaardiseerd is: “alle populaire muziek lijkt op elkaar, zo meent hij.” Vervolgens ziet hij een afname van het kritische vermogen bij de luisteraars, die “dag in dag uit geconfronteerd worden met ‘dezelfde muziek’.”54 Adorno gaat uit van een onaandachtig publiek dat naar populaire muziek luistert. Ze worden ‘slave of the rhythm’. Luisteraars van populaire songs zijn bovendien emotioneel, waarin hij ook een gevaar ziet, omdat deze gevoelens eerder oppervlakkig zijn. Ze zijn het gevolg van de dominantie van het industriële, kapitalistische systeem. Hierin maakt hij nogmaals het onderscheid met de serieuze muziek, waar het zou gaan om dieperliggende gevoelens.55 Samenvattend en ter verduidelijking nemen we het schema van Longhurst, over Adorno’s visie op populaire muziek, over56: INDUSTRIËLE PRODUCTIE (hieronder behoort de promotie en distributie. Productie neemt zelden vormen in van vakmanschap) POPULAIRE MUZIEK (deze is gestandaardiseerd en wordt gezien als tegenpool van de serieuze muziek) DE LUISTERAAR (is verward en onaandachtig; gehoorzaam en emotioneel) Figuur 1: Adorno’s visie op populaire muziek57 54 TER BOGT (T.). Op. Cit., 1997, p. 8 55 LONGHURST (B.). Op. Cit., 1995, p. 8 56 IDEM, p. 10 57 IDEM, p. 10 27 Kritieken op Adorno Adorno meende dat populaire muziek een bedreiging was voor zijn luisteraars, maar kon nooit een oplossing of mogelijke alternatieven bieden. Op zijn visie kwam dan ook logischerwijs kritiek. De ideeën van Adorno dateren uiy de jaren ’30 tot ’50. We kunnen ons hierbij de vraag stellen of deze vandaag nog stand houden. Volgens sommigen zijn populaire muziekstijlen tegenwoordig zo uiteenlopend dat er niet echt meer sprake kan zijn van standaardisatie. Anderen beweren dan weer dat er standaardisatie optreedt binnen de verschillende stijlen.58 Een andere kritiek op zijn gedachtegoed is dat hij enkele keren generalisaties uitvoert waar het eerder ongehoord is. Adorno veralgemeent de Westerse traditie van serieuze muziek met andere vormen. Verschillende stijlen worden dus met elkaar vergeleken. Volgens Middleton is dit ongehoord. Bovendien zijn de visies van Adorno zeer historisch en sociologisch gebonden. Hij heeft geen oog voor mogelijke veranderingen op deze vlakken. Het dynamische en veranderende karakter van muziek wordt door hem over het hoofd gezien.59 Nadien hebben verschillende visies elkaar opgevolgd, met steeds meer geloof in de kracht van het publiek. Dit publiek werd steeds minder aanzien als slaafse volgelingen en passieve luisteraars. Men had ook oog voor het meer actief, creatief publiek, wat ons bij de postmoderne visie op populaire muziek brengt. Populaire muziek en postmodernisme In deel één van deze eindverhandeling maakten we reeds duidelijk dat we de postmoderne visie op identiteit volgen. Daarom is het interessant ook het postmodernisme te schetsen binnen de populaire cultuur. Strinati onderscheidt hierin vijf kenmerken. Een eerste eigenschap gaat over de relatie tussen cultuur en samenleving. Cultuur kan niet bekeken worden zonder te kijken naar de maatschappij. Beiden zijn met elkaar verbonden. Vervolgens stelt hij dat stijl centraal staat. Het wordt niet toegevoegd aan de inhoud, maar stijl staat meestal op de voorgrond en is onafscheidbaar van de inhoud van een cultureel product. Het derde 58 IDEM, p. 5, p. 12 59 IDEM, pp. 10-14 28 postmodernistische kenmerk van, is de steeds groter wordende verwevenheid tussen de populaire cultuur en de zogenaamde hoge cultuur. Dit heeft geleid tot het moeilijker definiëren en onderscheiden van beide cultuurvormen. Vervolgens haalt Strinati het verdwijnen van oude gevoelens en ervaringen van tijd en plaats aan. Mensen zijn minder gebonden aan een plaats, ze reizen meer en komen meer in aanraking met andere culturen. Televisie heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. Via de beeldbuis krijgt men beelden van andere maatschappijen alsof men er zelf bij is. Het laatste kenmerk wordt ‘the decline of the “meta-narratives”’ genoemd, het verval van de metaverhalen. De grote verhalen of ideeën die de leidraad vormden in het leven van mensen zijn verdwenen.60 Dit zijn eerder algemene kenmerken van postmodernisme. De term wordt ook meer specifiek gebruikt om artistieke veranderingen aan te tonen. Sommigen suggereren dat postmodernisme een breuk is met cultuurvormen die vallen onder het modernisme, een breuk met het verleden. Featherstone haalt enkele duidelijke verschillen tussen beiden aan. Zo is het postmodernisme meer speelbaar dan het serieuze modernisme. Binnen het postmodernisme is het gebruik van populaire cultuur aanvaard en gaat men niet meer uit van een genieuze ster. Modernisme zette de auteur op de voorgrond, deze was de belangrijkste actor. Hoge en lage cultuur werden ook duidelijk van elkaar gescheiden.61 Deze kenmerken vinden op verschillende tijdstippen en met een andere intentie plaats binnen verschillende cultuurvormen, maar desondanks is het postmodernisme de ‘culturele dominante’ geworden.62 Ook in deze postmoderne visies kunnen we ons vinden. De zogenaamde lage cultuur wordt niet langer bekeken als minderwaardig. Populaire muziek krijgt steeds meer respect. 60 IDEM., pp. 111-113 61 IDEM, pp. 113-114 62 IDEM, p. 114 29 2. Het object: Idolen / Sterren Sociologen hadden lange tijd geen interesse in het fenomeen van de “ster”. Dat heeft verschillende redenen. Vooreerst bestudeert men in sociologisch onderzoek voornamelijk gedrag dat afwijkt van het normale, maar dan op een negatieve wijze. Sterren wijken op een positieve manier af van het normale, wat door sociologen als minder interessant werd beschouwd voor onderzoek. De tweede reden is dat de entertainment sector – waaronder ook sterren zich situeren – als te frivool werd beschouwd en dus geen waardige onderzoekstopic leek. Tenslotte beschouwden critici sterren als een onderdeel van de bourgeoiscultuur, als een manier om de markt te beïnvloeden, wat door sociologen ook niet als interessant genoeg voor onderzoek werd bevonden.63 Desondanks het gebrek aan interesse van sociologen deed de Fransman Edgar Morin reeds zeer vroeg onderzoek naar de sociale functies die een ster voor het publiek kan hebben. In zijn boek “Les Stars” heeft hij het over de acteur als ster. Zijn uitspraken kunnen ook van belang zijn voor andere sterren, waaronder de popster. Morin ziet sterren enerzijds als goden. Men aanschouwt hen als de hedendaagse helden. Ze hebben een enorme invloed op mensen. Sommigen kunnen zich herkennen in de ster en zullen zich kleden naar iemand waar ze naar opkijken. Anderzijds zijn sterren koopwaar. Ze zijn een vorm van merchandising. 64 Het belangrijkste bij een ster is de mythe die er rond hangt, aldus Morin. “Un mythe est un ensemble de conduites et de situations imaginaires.” 65 Wanneer de mythe verdwijnt, hebben mensen geen reden meer om op te kijken naar een ster. De laatste decennia is er steeds meer wetenschappelijk onderzoek gedaan naar sterren en artiesten waardoor er ook steeds meer literatuur over idolen en het hele stersysteem beschikbaar is. 63 LEWIS (G.). Positive Deviance: A Labeling approach To The Star Syndrome In Popular Music. In: Popular Music and Society, 1982, nr. 2, p. 74 64 MORIN (E.). Les Stars. Parijs, Seuil, 1972, pp. 7-134 65 IDEM, p. 38 30 2.1. De “goddelijke” ster Ondanks het feit dat sterren worden gekneed om een zo groot mogelijk publiek aan te trekken, vormen ze een indicatie van normen en waarden die bewegen binnen de samenleving, ze hebben met andere woorden een cultureel-sociologische rol: “Sterren reflecteren of refereren indirect naar wat mooi en aantrekkelijk wordt gevonden op een bepaald moment en welke sociale normen en waarden als belangrijk worden ervaren.”66 Sterren werden oorspronkelijk aanschouwd als goddelijk. Dit beeld van de ster als een goddelijk wezen veranderde doorheen de tijd en sterren werden steeds menselijker. De reden waarom is nog onduidelijkheid. Sommigen beweren dat technologische vernieuwingen, zoals de meer realistische klank van de film de oorzaak is. Deze tendens naar realisme, betekende voor sommige sterren het einde van hun carrière. Ze werden te gewoon. Volgens Morin ligt de oorzaak in het verdwijnen van de mythes die bestonden rond filmsterren. “Sterren waren ideaalbeelden.” Idolen werden aanzien als helden. Voor Morin is een ‘held’ een combinatie van een gewone mens en een god, ook wel half-goden genoemd. “Apparentés aux dieux et aux hommes, les héros des mythes sont très justement nommés demi-dieux.”67 Voor hem betekent de dood van James Dean het begin van de verandering naar meer humane sterren. Hierdoor werd duidelijk bij het publiek dat er meer is dan alleen glitter en glamour. Ook verdriet en eenzaamheid maken deel uit van het sterrendom, waardoor de ster niet langer op een voetstuk wordt geplaatst.68 Ook Burggraeve e.a. leggen de link tussen idolatrie en het religieuze, goddelijke aspect: “Het eigene aan idolatrie is immers dat ze steeds iets of iemand vergoddelijkt, waardoor een profaan object in de idolatrie nooit zomaar gewoon profaan of ‘wereldlijk’ blijft, maar steeds ook sacrale trekken krijgt toegemeten.” Mensen kennen het onderwerp van verering, het idool eigenschappen en kenmerken toe die bovenmenselijk of goddelijk zijn.69 Bovendien wordt gesteld dat profane, menselijke 66 BOSMA (H.) & PISTERS (P.). Op. Cit., 1999, p. 90 67 MORIN, Op. Cit., 1972, p. 39 68 IDEM, pp. 90-91 69 BURGGRAEVE (R.), DE TAVERNIER (J.), POLLEFEYT (D.) & HANSSENS (J.) (red.). Van madonna tot Madonna. In de ban van beelden, idolen en afgoden. Leuven, Davidsfonds, 2002, p. 191 31 afgoden steeds meer toenemen, omdat er “door de teloorgang van de godsdienstigheid steeds minder ‘religieuze godheden’ zijn”. Mensen hebben echter iemand nodig waar ze hun leven op kunnen bouwen, iemand waaraan ze hun hart en ziel kunnen wijden en zich aan kunnen optrekken. Dit verklaart mede waardoor onze westerse samenleving gekenmerkt wordt door de profane idolatrie.70 2.2. Imago en charisma In het verleden was “het werk” van een artiest het belangrijkste aspect voor eventueel succes. Tegenwoordig is het werk minder belangrijk en is de stijl en het imago van de artiest meer op de voorgrond verschenen: “In tegenstelling tot de beginperiode toen het nog om de song ging, werd nu de bewust ontmiddelde of ‘gemaakte’ popster de norm, terwijl de meeste platenmaatschappijen er nu zelfs eerder op uit zijn om de juiste artiest dan het juiste nummer te vinden.”71 Binnen de wereld van sterren, en dus ook binnen die van de populaire muziek, draait alles om imago. Hoewel het om een audioproduct gaat, wordt, onder andere door de komst van televisie en muziekvideo’s, ook het visuele steeds belangrijker. Het voorkomen en het publieke gedrag van sterren bepaalt het imago dat ze opbouwen. Toch kan het beeld dat het publiek heeft over een ster erg verschillend zijn van het vooropgestelde imago.72 Het uiterlijke is een prominente rol gaan spelen in het leven van muzieksterren door de ontwikkelingen in de technologie: “The emphasis changed from what they ‘did’ to what one was ‘like’.”73 Velen geloven dat een ster over het natuurlijke talent beschikt te entertainen. Zoals we reeds zeiden is dit in vele gevallen niet zo. Sterren worden gekneed tot wat ze moeten zijn om zoveel mogelijk mensen aan te trekken. Slechts enkelen hebben een kwaliteitsvol charisma of imago. Meestal wordt het charisma van een ster gemaakt tot dat wat wij, het publiek, te zien krijgen of willen te zien krijgen. Men vormt het charisma op die manier 70 IDEM, p. 205 71 WRIGHT (C.). De platenindustrie. In: MARTIN (G.). Popmuziek. Utrecht, Het Spectrum, 1984, pp. 290-291 72 WELLS (A.). Images of Popular Music Artists: Do Male and Female Audiences have Different Views? In: Popular Music and Society, 1988, jg. 12, nr. 3, p. 1 73 BUXTON (D.). Rock Music, the Star System, and the Rise of Consumerism. In: FRITH (S.) & GOODWIN (A.).On Record: Rock, Pop, & the Written Word, London, Routledge, 1990, p. 430 32 dat het publiek de idee krijgt dat een ster ‘larger-than-life’ is, zodat er een sociale afstand wordt behouden tussen artiest en publiek. Zonder deze afstand zouden mensen geen interesse of fascinatie meer hebben voor sterren, ze zouden dan gelijken zijn, de mystiek zou verdwijnen.74 Doordat fans hun idolen niet kunnen doorgronden, worden ze nog aantrekkelijker voor hen, het geeft hen nog meer charisma. Reden hiervoor is het mysterie of de magie die rond de ster hangt. Dit wordt bewust in de hand gewerkt door de promotiemachine: “Publicity agents work hard to create such an aura around the figures they offer to the public as stars for the simple reason that fans require to experience this sense of something magical about their heroes if they are to recognise them as stars.”75 Het imago wordt dus gevormd. De manier waarop dit gebeurt is afhankelijk van het doelpubliek. Eerst wordt een marktsegment geïdentificeerd, waarna er een imago wordt gecreëerd dat hierbij het beste past. De creatie van een imago heeft twee niet te onderschatten gevolgen voor de artiest. Zo kan hij te maken krijgen met een identiteitsprobleem, waarbij hij het onderscheid niet meer kan maken tussen zijn imago en zijn eigen persoon. Een tweede gevolg handelt over de ‘conservative nature of an image’. Eens een artistieke keuze is gemaakt, is het moeilijk nog te veranderen.76 Op deze zaken gaan we niet verder in, omdat ze minder relevant zijn voor ons onderzoek. Het belangrijkste voor ons is dat het imago van artiesten gevormd zou zijn en dit ‘sterimago’ anders zou zijn dan dat van de persoon achter de artiest. Doel hiervan is een zo groot mogelijk publiek te behagen. Dit publiek, bestaande uit fans, zijn de doelgroep in ons onderzoek. 74 LEWIS (G.). Op. Cit., 1982, pp. 76-77 75 IZOD (J.). Myth, Mind and the Screen. Understanding the Heroes of Our Time. Cambridge, University Press, 2001, p. 80 76 LEWIS (G.). Op. Cit., 1982, pp. 78-80 33 3. Het publiek: de fans Er worden enorm veel mensen blootgesteld aan het product van de ster, de populaire muzikant. Daarom leek het ons interessant om dit publiek eens van naderbij te bekijken. Vooreerst zetten we kort uiteen wat er onder “het publiek” in het algemeen kan worden verstaan, waarna we overgaan op de voor ons belangrijkste doelgroep van het publiek: de fans. 3.1. Het publiek “Wat is het publiek?”. Op deze vraag kan onmogelijk een eenduidig antwoord worden gegeven. Hét publiek bestaat namelijk niet. Het is enorm veranderlijk, beweeglijk, dynamisch en interactief.77 Hét publiek is een term die moeilijk te definiëren is. Het woord zelf is heel simpel en we gebruiken het ook constant in ons dagelijkse taalgebruik, maar de betekenis is niet gemakkelijk te omschrijven. De reden hiervoor is dat deze simpele term in verschillende gevallen werd gebruikt, waardoor er misvattingen ontstonden. Meestal heeft de term betrekking op lezers, kijkers of luisteraars van een mediakanaal of van een voorstelling. Binnen de massamedia is het publiek iets dat in de meeste gevallen niet observeerbaar is. De term heeft met andere woorden een abstract karakter, het is niet tastbaar. Het publiek is zowel het product van de sociale context als het antwoord op de media. Vaak is het beide tegelijkertijd. Een publiek kan op verschillende manieren worden omschreven: door te kijken naar de plaats, naar de mensen, wanneer het gaat om een bepaalde doelgroep, door een bepaald medium of kanaal te viseren, door naar de inhoud van de boodschap te kijken, waardoor genres of stijlen kunnen worden onderscheiden, of door tijd centraal te stellen, waardoor we bijvoorbeeld kunnen spreken van een “prime-time”publiek.78 De visie op ‘het publiek’ onderging vele veranderingen doorheen de tijd. Er was een verschuiving van de kijk op het publiek van passief naar actief. Ook het begrip burgerschap kende vele wijzigingen en lokt tot op de dag van vandaag veel discussie uit. 77 HARRIS (C.) & ALEXANDER (A.). Theorizing Fandom: fans, subculture and identity. Cresskill (N.J.), Hampton Press, 1998, p. 3 78 McQUAIL (D.). Audience Analysis. London, Sage, 1997, p.1-2 34 3.1.1. Van een passief naar een actief publiek Met de opkomst van de massamedia aan het eind van de 19e eeuw spreekt men van een revolutie. Men geloofde dat deze media enorm veel invloed uitoefenden op de mens. Oorspronkelijk werd veel macht toegekend aan de media. Binnen deze “almacht van de media-theorie” ging men uit van de idee dat een boodschap lineair werd verzonden van zender naar ontvanger in één richting, zoals in het volgend vereenvoudigd model van communicatie duidelijk wordt: ZENDER ONTVANGER Boodschap Effect Figuur 2: Lineair communicatiemodel De ontvanger zou deze boodschappen passief en kritiekloos opnemen. Dit idee van de almacht van de media, wordt beschouwd als “de eerste theorie over de werking en effecten van massacommunicatie”.79 Na de theorieën over de kritiekloze massa, zijn er ook stromingen die meer macht toekennen aan het publiek. Bij nader inzien bleek de invloed van de media minder groot dan gedacht. Men kreeg steeds meer oog voor de ontvanger. Daar waar het publiek eerst werd aanzien als een kritiekloze massa die alles passief overneemt, werd het niet langer als een homogene massa, maar als een groep van individuen beschouwd, elk met hun eigen kenmerken die allemaal actief gebruik maken van de media. De interesse van wetenschappers verschoof rond het eind van de jaren zestig van de kant van de zender naar de kant van de actieve ontvanger. Deze visie is vooral bekend onder de naam “uses and gratifications”. Deze benadering kent minder invloed toe aan de media en ziet het publiek als belangrijkste onderzoeksobject.80 Er is duidelijk sprake van een verschuiving van een passief, alles kritiekloos opnemend publiek naar een actief publiek, dat zelf bepaalt wat het doet met de boodschappen die het opneemt. Wij geloven niet dat alle ontvangers binnen het massamediaproces actievelingen 79 DE BOER (C.) & BRENNECKE (S.). Media en Publiek. Theorieën over media-impact. Amsterdam, Boom, 2004, pp. 15-17 80 IDEM, pp. 106-110 35 zijn. We zijn van mening dat niet iedereen passief boodschappen tot zich neemt. In die zin sluiten we ons dus deels aan bij de “uses and gratifications”-benadering. We vinden dat de “almacht van de media-theorie” te eenzijdig is en geen oog heeft voor mogelijke actieve participanten. 3.1.2. Burger – consument: de eeuwige discussie Ang onderscheidt twee paradigma’s rond het publiek. Enerzijds is er de idee van de doelgroep als een publiek. Ze zijn ontvangers van boodschappen waaraan ze hun eigen betekenissen geven. Aan de andere zijde staat de ontvanger als een markt. Bij hen is de betekenisgeving minder belangrijk, maar primeert de attentie die de boodschap krijgt. In het eerste geval spreekt men van burgers. De boodschappen die zij krijgen zijn van informatieve en educatieve aard. Het moet hen verheffen. De tweede visie op het publiek, bekijkt de ontvangers als consumenten. Hier is voornamelijk de kwantiteit van de boodschap van belang. Deze moet de aandacht trekken van zo veel mogelijk mensen, wat ermee gedaan wordt, is niet belangrijk. Beschouwt men het publiek als consument, dan zal de industrie hierop inspelen. Men gaat het publiek geven wat het wil. Wanneer men echter het publiek als burger beschouwt, zal men hen geven wat ze nodig hebben.81 Burgerschap is geen nieuw begrip. Reeds lange tijd worden er debatten en discussies gevoerd over de notie van ‘goede burgers’. “Vanaf de oudheid tot nu aan toe heeft burgerschap tot discussie en strijd geleid over de betekenis en de reikwijdte van het lidmaatschap van de gemeenschap waarin men leeft.”82 Burgerschap gaat om de rechten, plichten en verantwoordelijkheden die mensen hebben in een maatschappij, om lidmaatschap en de participatie binnen de gemeenschap. Deze drie aspecten kenmerken het begrip burgerschap.83 Door Marshall worden drie vormen van burgerschap onderscheiden. Een eerste vorm was het burgerlijke burgerschap, wat betekende dat iemand basisrechten en –plichten had binnen de samenleving. Vervolgens is er het politiek burgerschap. Hier gaat het over de 81 HELLMAN (H.). Legitimations of Television Programme Policies. Patterns of Argumentation and Discursive Convergencies in a Multichannel Age. In: ALASUUTARI (P.). Rething The Media Audience. London, Sage, 1999, pp. 105-107 82 HALL (S.). Op. Cit., 1991, pp. 156-157 83 IDEM, p. 157 36 rechten die verband houden met democratische participatie. Sociaal burgerschap was een laatste vorm die door Marshall werd onderscheiden. Hierbij gaat het om de algemene levensomstandigheden die gegarandeerd moeten worden aan burgers. Bij deze drie vormen stopte Marshall zijn betoog, maar aan het eind van de jaren ’80 en begin jaren ’90 moet hier, binnen de context van een multiculturele samenleving, ook “cultural citizenship”, cultureel burgerschap, aan worden toegevoegd.84 Hartley meent dat we hier nog een vijfde vorm aan moeten toevoegen: het “do-it-yourself” burgerschap.85 Hoewel zijn uiteenzetting betrekking heeft op het medium televisie, kan het ook van toepassing zijn op andere populaire media. Het televisiepubliek werd eerder beschouwd als een gedeelde identiteit, als een zeer homogene groep, wat binnen de cultural studies cultureel burgerschap wordt genoemd. Later is men meer aandacht gaan schenken aan de verschillen binnen het publiek. Hier spreekt Hartley van do-it-yourself burgerschap. Er is sprake van een verschuiving van een cultureel naar do-it-yourself burgerschap. “In my view ‘cultural citizenship’ is at a large stage of rights-information, moving into formal legislative existence in a number of contexts, while DIY [do-it-yourself] citizenship is much more recent, fleeting and of uncertain outcome. It is – or could be – the citizenship of the future; decentralized, postadversarial, international, based on self-determination not state coercion right down to the detail of identity and selfhood.”86 Do-it-yourself burgers stellen als het ware een eigen identiteit samen uit de verschillende keuzes die hun pad kruisen. Het is een keuze die gemaakt wordt door de mens zelf en niet langer wordt opgelegd door de staat.87 Burgerschap hangt nauw samen met de begrippen ‘culturele vorming’, ‘rationaliteit’, ‘wijsheid’,... Iedere ideale burger zou moeten deelnemen aan sociale en culturele activiteiten die bijdragen tot, onder andere, culturele vorming, rationaliteit of reflexief 84 DAHLGREN (P.). Citizenship and the media: cultivating agency via civic culture. In: CARPENTIER (N), PAUWELS (C.) & VAN OOST (O.). Het (on)begrijpbare publiek: een communicatiewetenschappelijke verkenning van het publiek. Brussel, VUB Press, pp. 259-268 85 HARTLEY (J.). Uses of Television. London and New York, Routledge, 1999, p. 179 86 IDEM, pp. 159-161 87 IDEM, p. 178 37 vermogen. Alles wat geen bijdrage levert aan deze ontwikkeling wordt veelal beschouwd als een bedreiging. “Van meet af aan geldt als grootste boosdoener de massacultuur, waarin directe behoeftebevrediging en onbeheerste emotionaliteit – of in Weber’s terminologie hedonisme en irrationaliteit – voorop lijken te staan. Vooral de massamedia zoals de jeugdbladen, de radio en de televisie – die met hun stripverhalen, avonturenfilms en popmuziek de belangrijkste dragers zijn van de populaire cultuur – moesten en moeten het hierbij ontgelden.”88 Binnen ons onderzoek is dit citaat belangrijk. Populaire cultuur, waarvan popmuziek een onderdeel is, werd als slecht beschouwd omdat het gelijk stond aan onbeheerste emoties. Later is gebleken dat deze ontroeringen geen onbeheerst gedrag zijn. Er is eerder sprake van gecontroleerde emotionaliteit. Mensen hebben het vermogen zichzelf te beheersen.89 Net zoals bij de verschuiving van het passieve naar het actieve, kritische publiek, kunnen we ook binnen burgerschap een verschuiving zien. Zo worden mensen die van populaire cultuurvormen houden niet langer beschouwd als minder goede burgers. Ook binnen de fancultuur komt die dualiteit naar voor. Fans werden namelijk lange tijd beschouwd als onderworpen aan de industrie. Ze zijn een gemakkelijke prooi voor marketingmensen. De termen fan en consument gingen hand in hand en het gebeurt nog vaak dat de twee als gelijken worden beschouwd. Toch vinden we dat deze tweedeling niet meer zo eenduidig bekeken kan en mag worden. Fans zijn, net zoals het publiek, niet langer het volgzame publiek. Ze hebben hun eigen ideeën en waarden. Ze zijn net zo goed burger als consument. 3.1.3. Jongeren en populaire muziek We spraken reeds over het belang van jongeren binnen de populaire muziek. Iedereen luistert naar muziek, je kan je geen leven meer voorstellen zonder. Jongeren gebruiken muziek op een andere manier dan volwassenen. Voor tieners is muziek een niet te missen deel van hun leven. 88 KLEIJER (H.) & TILLEKENS (G.). Burgerschap zonder moraal. Een sociologische kijk op de verantwoordelijke burger. Leuven, Garant, 1997, p. 30 89 IDEM, p. 33 38 Het feit dat jongeren van ‘popmuziek’ houden werd als bijzonder beschouwd. Dit soort muziek ging over zaken die van belang waren in het dagelijkse leven van jongeren. Thema’s als verliefdheid en seks kwamen aan bod, zaken die belangrijk waren in het tienerleven. “De rock-‘n-roll brak met de tamelijk vlakke amusementsmuziek die in het midden van de jaren vijftig dominant was. Zijn rusteloze energie spoorde beter met het levensgevoel van een jeugdige generatie die zocht naar een eigen identiteit.”90 Vandaag de dag luistert iedereen naar popmuziek, hoewel het toch een genre blijft van jongeren. Zij luisteren naar popmuziek omdat ze het gewoon mooi vinden. Maar wat wordt beschouwd als mooi, kan enorm verschillen. Ter Bogt tracht de redenen waarom jongeren naar een bepaalde vorm van populaire muziek luisteren te verklaren. Een eerste reden zou kunnen samenhangen met de inhoud van songs. De meeste liedjes handelen over thema’s waaraan jongeren veel belang hechten, die aansluiten bij hun belevingswereld: verliefdheid, romantiek,... Artiesten proberen via hun teksten ervaringen van hun publiek te spiegelen, waardoor ze het gevoel geven één van hen te zijn. Dit zou een reden kunnen zijn waarom jongeren een voorkeur hebben voor een bepaalde vorm van muziek. Het belang van teksten mag echter niet overschat worden. Niet iedereen luistert naar een songtekst. Vorm en sfeer van muziek zouden daarom belangrijker zijn. “Het ritmische en melodieuze geheel wordt dan gewaardeerd, tekst is niet meer dan een bijverschijnsel.” Naast de inhoud, de vorm en de sfeer, is ook de presentatie van een artiest van zeer groot belang. Zeker na de komst van de televisie is muziek ook een visueel spektakel geworden. Jongeren kiezen niet alleen muziek die bij hen past, maar ook een stijl. Soms is naast dit alles de artiest zelf het belangrijkste. Jonge meisjes adoreren vaak popartiesten en aanschouwen hen als liefdesobjecten. “De mannelijke ster is een ideaal projectieveld.”91 Net als Ter Bogt, stellen ook Rosenbaum en Prinsky dat de inhoud van een song niet zo belangrijk is. Vele jongeren begrijpen zelfs een heel deel van de songteksten waarnaar ze luisteren niet. Desondanks neemt populaire muziek toch een belangrijke plaats in, in het leven van tieners. De adolescentie is een periode waar jongeren zich willen afzetten tegen hun ouders en zich meer kunnen identificeren met ‘peers’, of gelijken. Rockmuziek maakt 90 TER BOGT (T.). Op.Cit., 1997, p. 9 91 IDEM, pp. 10-15 39 dit proces van identificatie gemakkelijker omdat het een onontkoombaar onderdeel is van de jongerencultuur. De muziek wordt door en voor jongeren gemaakt en is voor hen een manier om hun subcultuur te omlijnen, die lijnrecht tegenover de wereld van volwassenen staat.92 Muziek is dus over het algemeen iets dat meer interesse krijgt van jongeren. De muziekindustrie speelt hier enorm op in. Ze produceren muziek die specifiek gericht is op adolescenten: “Youth, it is regularly assumed, buys more recorded music because the industry keeps producing the kind of music which people are likely to buy.”93 Richard Dixon ziet de jeugd als een fase die gekenmerkt wordt door grote sociale, emotionele, seksuele en andere experimenten. Muziek kan een antwoord zijn op de moeilijke periode die jongeren doormaken wanneer alles lijkt te veranderen.94 3.1.4. Subculturen Ondanks het feit dat de term subcultuur reeds vanaf begin jaren ’20 gebruikt werd bij jeugdonderzoek, was het dankzij het CCCS, Centre for Contemporary Cultural Studies, dat subcultuur geassocieerd werd met sociologische studies van de jeugd.95 Voordien had de term eigenlijk niets te maken met muziek. In de jaren ’60 werd subcultuur gebruikt voor groepen met een afwijkend gedrag, waaronder bijvoorbeeld dieven. Pas tijdens de jaren ’60 – ’70 werd subcultuur geassocieerd met muziek. Subcultuur stond voor de wereld van stijl waarbinnen de jongeren leefden. Kledij, drugs en ontmoetingsplaatsen maakten hier onder meer deel van uit. Jongeren met dezelfde muziekstijl kwamen samen, ze zetten zich af tegen de stijl van hun ouders. Daar waar vroegere muzieksubculturen bestonden om een revolutie op gang te brengen, werken ze nu om stijlen in stand te houden, om gemeenschappen te behouden waar mensen met eenzelfde voorkeur terecht kunnen.96 De subcultuur is meer dan alleen een manier van 92 ROSENBAUM (J.) & PRINSKY (L.). Sex, Violence and Rock’n’Roll: Youths’s Perceptions of Popular Music. In: Popular Music and Society. 1987, vol. 11, nr. 2, pp. 79-80 93 STRAW (W.). Consumption. In: FRITH (S.), STRAW (W.) & STREET (J.). The Cambridge Companion to Pop and Rock. Cambridge, University Press, 2001, p. 61 94 IDEM, p. 64 95 BENNETT (A.). Op. Cit., 2000, p. 17 96 STRAW (W.). Op. Cit., pp. 67-69 40 rebellie, om zich af te zetten tegen ouders, tegen gezagsdragers. Het is ook een manier om hun identiteit te uiten.97 James Lull geeft de volgende definitie aan subcultuur: “If a culture is a “particular way of life”, then a subculture is an alternative particular way of life that contrasts with the mainstream culture.” Subcultuur hangt met andere woorden nauw samen met cultuur. Alle leden van een subcultuur gedragen zich op een manier die verankerd zit binnen die subcultuur, waardoor groepen van elkaar kunnen worden onderscheiden. Dit kan variëren van muziek tot kledij of religie.98 Jenkins meent dat een diverse en zeer wijdverspreide groep van fans toch als een herkenbare subcultuur kan aanzien worden.99 Hoewel hij zich voornamelijk richtte op televisiefans, kan zijn werk ook van toepassing zijn op ons onderzoek. In het volgende hoofdstuk gaan we meer specifiek in op de fancultuur. Iedere subcultuur heeft zijn eigen stijl. Hebdige gaat ervan uit dat hiermee een antwoord wordt gegeven op sociale ervaringen. Veelal zetten jongeren zich via een stijl af tegen dominante cultuurvormen. Leden van een subcultuur nemen deel in het proces van wat men ‘bricolage’ noemt. Ze spelen in op de omgeving door een bepaalde alternatieve kledingstijl, door meningen te creëren die verschillend zijn van deze van de dominante groepen.100 Wanneer men spreekt over subculturen denkt men meestal aan jongens. Toch hebben meisjes ook hun plaats binnen de subcultuur. Deze is evenwel anders dan die van jongens. Men gaat ervan uit dat hun cultureel leven verschillend is van elkaar. Meisjes hebben globaal gezien een meer romantische en huiselijkere stijl.101 “De media brengen subculturen vaak naar voren als een ‘bedreiging’ voor de samenleving.”102 97 FRITH (S.). Jeugdsociologie. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1987, p. 63 98 LULL (J.). Listeners’ Communicative Uses of Popular Music. In: LULL (J.). Popular music and communication. California, Sage, 1987, p.164 99 JENKINS (H.). Op. Cit., 1992, p. 1 100 LONGHURST (B.). Op. Cit., 1995, pp. 210-214 101 IDEM, p. 217 102 FRITH (S.). Op. Cit., p. 70 41 Ook bij het begrip fandom is dit niet anders. De term werd lange tijd geassocieerd met afwijkend gedrag. Media brengen deze visie op fandom ook meestal naar voren. Denk maar aan de moord op Beatle John Lennon door een geobsedeerde fan, een ‘bedreiging’ voor de samenleving. Wij zien fandom niet als gepathalogiseerd gedrag, maar geloven wel dat binnen de hele fancultuur nog verschillende subculturen bestaan: kleine gemeenschappen met hun eigen normen en waarden, hun eigen rituelen, hun eigen smaak. 3.1.4.1. Smaak Smaken, waaronder ook muziekvoorkeuren, blijken sterk samen te hangen met de klassieke kenmerken: “Keer op keer blijkt dat sekse, sociale status, opleidingsniveau, woonoord en etniciteit van invloed zijn op de preferentie van verschillende muziekgenres.”103 De smaak van tieners wordt continu beïnvloed vanuit verschillende hoeken. Familie, vrienden, media, leeftijd, persoonlijke ervaringen,... Allen spelen ze een rol in het vormen van een muziekvoorkeur.104 Frith gaat ervan uit dat de muzikale smaak correleert met klasse, culturen en subculturen. Ook wordt iedere muziekstijl geassocieerd met een specifieke leeftijdsgroep.105 Hoewel smaken vaak ‘natuurlijk’ lijken, zijn ze dat in geen geval. Ze zijn een gevolg van onze ervaringen als leden van een bepaalde culturele groep. De smaak is één van de belangrijkste peilers sociale verschillen steunen en klassenidentiteiten worden gesmeed. De ene smaak wordt beschouwd als goed, terwijl andere smaken als onaanvaardbaar overkomen. Daardoor is onze smaak vaak niet natuurlijk, maar eerder universeel. Smaken worden ons opgedrongen. En aangezien onze smaak samenhangt met alle aspecten van het sociale en culturele leven, wordt het belangrijk geacht er een ‘goede’ smaak op na te houden. Maar smaak is een relatief begrip, het blijft niet stabiel. Iets wat vandaag als ‘goede’ smaak wordt bestempeld, kan later als ‘slecht’ worden beschouwd.106 103 104 TER BOGT (T.). Op. Cit., 1997, p. 16 CHRISTENSON (P.G.) & ROBERTS (D.F.). It’s nog only rock & roll. Popular music in the lives of adolescents. New Jersey, Hampton Press, 1998, pp. 80-81 105 ALI (S.). Friendship and Fandom: ethnicity, power and gendering readings of the popular. In: Studies in the cultural politics of education. 2002, vol. 23, nr. 2, p. 155 106 JENKINS (H.). Op. Cit., 1992, p. 16 42 Bourdieu ziet smaak als een onderdeel van de habitus van een persoon of een groep. “Onder habitus verstaat Bourdieu een systeem van waarnemings-, denk-, waarderings- en handelingsschema’s. Wij hebben allen de neiging om op een specifieke wijze waar te nemen, te denken, enzovoort.” Hij heeft trachten aan te tonen dat binnen eenzelfde groep de individuele habitus grotendeels overeenkomt, waar dat in heterogene groepen zou verschillen. Binnen een zelfde klasse zou men er ongeveer dezelfde gewoonten op na houden. Een habitus is met andere woorden geen individueel gegeven: “hoe een bepaalde maatschappelijke groep ziet, beschouwt, waardeert, spreekt enzovoort, is het resultaat van een lange geschiedenis.”107 Binnen de cultuur werd er vaak een opdeling gemaakt tussen hoge cultuur en lage cultuur. Hoge cultuur werd beschouwd als algemeen aanvaard en beter dan de populaire, lage cultuur. Fans werden daarom lange tijd als minderwaardig beschouwd, omdat ze vonden dat populaire cultuur minstens evenveel aandacht mocht krijgen als de dominante culturele teksten.108 Ook Bourdieu is een aanhanger van de stelling dat er een correlatie is tussen iemands status en culturele consumptie. Het consumptiegedrag varieert naargelang de sociale klasse. Hogere sociale klassen zullen producten met een hoge culturele waarde consumeren, terwijl men de lagere socio-economische klasse daarentegen met lage culturele producten associeert.109 Stilaan merkt men toch verandering in deze nauwe opdeling. Zo is er een verschuiving merkbaar van een highbrow snob – iemand die enkel participeert binnen de hoge cultuur – naar een omnivoor. De strikte hiërarchie van de hoge tegenover de lage cultuur verdwijnt stilaan. Cultuur en sociale klassen worden steeds minder met elkaar geassocieerd.110 Ook hier volgen we het postmodernistisch denken. De fancultuur kan niet louter omschreven worden als minderwaardig. Dat brengt ons bij het voor dit onderzoek belangrijkste doelpubliek: de fans. 107 TER BOGT (T.). Op. Cit., 1997, p. 105 108 IDEM, p. 17 109 AUSTIN (T.) & BARKER (M.). Contemporary Hollywood Stardom. London, Edward Arnold, 2003, p. 168 110 IDEM, p. 169 43 3.2. Fans / Fandom “Fans are, in fact, the most visible and identifiable of audiences.”111 Volgens Pete Townshend hebben we allemaal nood aan iemand waaraan we ons kunnen optrekken. Elk van ons heeft behoefte op te kijken naar helden of leiders. In die zin zijn we allemaal potentiële fans.112 Ook Lewis gaat hierop verder door te stellen: “Yet we are all fans of something. We respect, admire, desire.”113 Ook wij kunnen ons in beide stellingen vinden. Toch achten we het nodig enkele visies op fandom te schetsen, om zo tot een eigen definitie van het fanfenomeen te komen. 3.2.1. Definitie Net zoals het publiek zijn ook fans en fandom begrippen die zeer moeilijk te definiëren zijn. Wanneer we de beschikbare literatuur consulteren, merken we dat er zeer verschillende en ook erg uiteenlopende visies zijn over de betekenis van fandom. Nochtans is het “fan zijn” een algemeen aanvaarde uitdrukking binnen onze samenleving. Het wordt te pas en te onpas gebruikt. Zo kan je bijvoorbeeld fan zijn van een tv-ster, een chef van een restaurant, een politiek kandidaat of zelfs een zeer mooie zonsondergang. Kortom, je kan fan zijn van alles of iedereen. Maar ondanks het feit dat we de term onophoudelijk gebruiken, worden fans en hun sociale en culturele achtergrond en omgeving zelden getheoriseerd in de sociale wetenschap. Tot voor kort wisten we niet veel over wat fandom produceert, welke specifieke praktijken ermee geassocieerd worden, welke rol fans kunnen spelen in het sociaal en cultureel proces en wie wel of niet gevoelig is om fan te worden.114 De term “fan” is een afkorting van het woord “fanatiek”, wat afstamt van het Latijnse “fanaticus”. Het heeft een zeer negatieve connotatie. We zetten enkele stereotiepe kenmerken op een rijtje. Fans zijn hersenloze consumenten die hun leven wijden aan de cultuur van waardeloze kennis. Het zijn sociale buitenbeentjes, zijn geobsedeerd en 111 LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, p. 1 112 VERMOREL (F.) & VERMOREL (J.). Starlust. The secret fantasies of fans. London, Comet, 1985, p. 7 113 LEWIS (L.A.). Op.Cit., 1992, p. 1 114 HARRIS (C.) & ALEXANDER (A.). Op cit, pp. 3-4. 44 hebben geen normaal sociaal leven. Ook zijn ze kinderlijk, emotioneel en intellectueel onrijp en hebben ze het moeilijk hun fantasie te scheiden van de werkelijkheid.115 Met de term werd vaak verwezen naar mensen die gek of bezeten zijn. Fan en fanatiek was voor velen hetzelfde. Vandaag de dag wordt het woord op een eerder positieve manier gebruikt als verwijzing naar iemand met een bepaalde vorm van enthousiasme. Anderzijds is er ook nog steeds het pejoratieve gebruik van het woord fan als iemand die een enthousiaste deelnemer is binnen de massamedia, die ook wel gek of gestoord wordt genoemd.116 Dit is een beeld van de fan als een emotioneel onstabiel iemand, die sociaal onevenwichtig en onrealistisch is.117 De Meyer en Trappeniers geven volgende definitie aan de fan: “Afgeleid van fanatic. Supporter van een artiest (of ook wel een muziekgenre), vaak in meer dan gewone proporties. Het fan-fenomeen wordt wel eens in verband gebracht met de vedettecultus. Fans worstelen met de paradox dat de vedette hen als het ware persoonlijk aanspreekt maar onbereikbaar is. Deze paradox wordt opgelost door het fetisjistisch verzamelen van wat met de vedette te maken heeft en (foto)materiaal dat identificatieprojectie bevordert.”118 Deze definitie geeft ons al enkele belangrijke aspecten – verzamelen, (on)bereikbaarheid, identificatie – waar we later nog op terug komen. Het wordt al snel duidelijk dat fandom door critici vaak geassocieerd wordt met dwaasheid, een effect van de massacultuur en een voorbeeld van massagedragingen. Het is ook al geïnterpreteerd als een gevolg van manipulatie en exploitatie, iets dat aangemoedigd wordt door de media. Een alternatief perspectief is er eentje van Fiske. Hij stelt dat fandom niet wordt gemanipuleerd, maar hij gaat uit van een ‘productive power’ van het publiek. Dit wil zeggen dat fans actief nieuwe meningen creëren naast deze die hen 115 116 worden opgedrongen.119 Ze zijn actieve participanten in het JENKINS (H.). Op. Cit., 1992, p. 10, 12 CAVICCHI (D.). Tramps like us. Music and Meanings among Springsteen Fans. New York, Oxford University Press, 1998, pp. 38-39. 117 JENKINS (H.). Op. Cit., 1992, p. 13 118 DE MEYER (G.) & TRAPPENIERS (A.). Lexicon van de muziekindustrie. Leuven, Acco, 2003, p. 109 119 McQUAIL (D.). Op. Cit., 2000, p. 376 45 massacommunicatieproces, geen passieve ontvangers van de geïndustrialiseerde cultuur.120 De reden waarom fans niet serieus werden genomen, is volgens academici historisch te verklaren. Oorspronkelijk werd het publiek aanzien als passief en bijgevolg werden ook fans als niet actief en gemanipuleerd beschouwd. Ook de pers keek neer op fans en noemde ze abnormaal, ziek en gevaarlijk. Bijgevolg gingen mensen hun fan-zijn negeren en ontkennen.121 Fandom werd bovendien typisch geassocieerd met dominante lage cultuurvormen, waaronder popmuziek, romans, komische films,...122 Jenkins zette zich al snel af tegen het stereotiepe karakter van de fan. Hij gaat uit van fans als “active producers and manipulators of meaning.”123 McQuail meent dat fandom het best kan beschreven worden als iets collectiefs. Het is een gedeeld gevoel van min of meer intense aantrekking. Er zijn natuurlijk individuele fans, maar het is niet gemakkelijk een eenzame fan te zijn. Fandom werd altijd al gepromoot en gestimuleerd door mediapubliciteit. Het wordt ook opgewekt door de fans zelf, wanneer ze zich met elkaar associëren en hun voorkeuren publiek uiten (via bijvoorbeeld fanzines, kledij,...)124 Ze voelen zich vaak sterk aangetrokken en gelijk aan andere fans. Fan zijn houdt namelijk ook in dat je een bepaalde, aparte vorm van gedrag hebt. Dat uit zich in kledij, taal, mediagebruik, consumptie,...125 De manier waarop ze aan anderen tonen dat ze fan zijn, kan sterk verschillen. Sommigen verzamelen alles wat over hun idool geschreven en gemaakt wordt, anderen imiteren hun idool. Weer anderen voelen zich niet zo geroepen hun fan zijn openbaar te uiten en het met zielsgenoten te delen.126 Kortom, het is onduidelijk aan wat we fans kunnen herkennen en welke kenmerken ze zeker moeten hebben. Alles hangt af van de manier 120 HARRIS (C.) & ALEXANDER (A.). Op. Cit, 1998, p. 186 121 LEWIS (L.A.). Op.Cit., 1992, p. 1 122 FISKE (J.). The Cultural Economy of Fandom. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, p. 30 123 JENKINS (H.). Op.Cit., 1992, p. 23 124 McQUAIL (D.). Op Cit., 2000, pp. 406-407. 125 IDEM, p. 376. 126 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Boven mijn bed: Fancultuur in ederland. Amsterdam, Uitgeverij Jan Mets, 1995, p. 30 46 waarop we de term ‘fan’ definiëren. Bovendien noemt de ene zich fan terwijl een andere het woord te negatief vindt en zich gewoon een liefhebber noemt.127 We zullen het begrip nu bespreken door drie scholen naast elkaar te plaatsen. Deze scholen worden respectievelijk vertegenwoordigd door Joli Jenson, die een sociaal wetenschappelijke kijk heeft op het begrip fandom. Daarna bekijken we de idee van John Fiske van naderbij. Hij definieert fandom als een ondergeschikt systeem van culturele smaak. Lawrence Grossberg tenslotte benadert fandom als een apart gevoel, als een speciale relatie tussen publiek en cultuur.128 Deze drie visies komen aan bod in het boek “The Adoring Audience. Fan culture and popular media” van Lewis, een boek dat niet mag ontbreken in ons onderzoek naar fandom. 3.2.1.1. Sociaal wetenschappelijke visie Joli Jensen beschouwt de fan als een antwoord op het stersysteem. Hij wordt gelijkgesteld met een passief persoon aangezien hij gevormd wordt, tot stand komt door de massamedia. Dezelfde wisselwerking tussen fandom, sterren en invloed van de massamedia komt voortdurend terug. Sterren zijn rolmodellen voor fans en via de massamedia treden fans in een imaginaire relatie met de sterren. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het ziekelijk gedrag dat sommige fans vertonen. Fans worden volgens Jenson aanschouwd als afwijkend van het normale.129 Twee pathologische fanmodellen kunnen onderscheiden worden: enerzijds het model van de geobsedeerde eenzame en anderzijds dat van het hysterische lid van een publiek. De geobsedeerde eenzame zal regelmatig publieke aandacht trekken door het stalken van zijn idool, of in het ergste geval door het vermoorden ervan. Het meest bekende voorbeeld is ongetwijfeld de moord op ex-Beatle John Lennon door een obsessieve, bezeten fan. Het gekke, hysterische publiek wordt gekenmerkt door het schreeuwen, het huilen wanneer een glimp wordt opgevangen van het idool,... 127 (voorbeeld van Max die zichzelf niet fan noemt, maar liefhebber) ALVERMANN (D.E.), HAGOOD (M.C.). Fandom and critical media literacy. In: Journal of Adolescent and Adult Literacy. 2000, vol. 43, nr. 5, pp. 442443 128 LEWIS (L.A.). Op. Cit., 1992, pp 2-3 129 JENSON (J.). Fandom as Pathology: The Consequences of Characterization. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, pp. 10-11 47 In beide gevallen worden fans beschouwd als irrationeel, ongecontroleerd en een gevolg van externe krachten. De invloed van de media en de narcistische samenleving zijn enkele voorbeelden die verklaren waardoor fans slachtoffer zouden kunnen worden van hun fandom. Jenson zelf beweert dat het negatieve beeld dat we hebben over fans niet strookt met de werkelijkheid. Het zegt ons iets over wat we willen geloven, maar niet wat echt is.130 Om prestige te verkrijgen, zal een fan alles doen om in contact te komen met een ster. Hierdoor kan hij respect afdwingen bij andere fans, iets wat hij niet kan bereiken in zijn ‘anonieme’ leven. Men zal dan het tekort aan authentieke relaties compenseren binnen de fangroep. Schickel meent dat het fan zijn een manier is om het tekort aan persoonlijkheid, maar ook gebrek aan macht en herkenning te compenseren. De fan heeft een zeer laag zelfbeeld en zal via fandom op zoek gaan naar een identiteit. De link met fanatisme is hier niet ver te zoeken. Milgram definieert een fanatiekeling als: “someone who goes to extremes in beliefs, feelings and actions.” Het model van een ziekelijke fan maakt duidelijk dat er een subtiele scheiding is tussen de ‘normale’ fan en het extreme fandom. Zolang de fan de lijn kan trekken tussen de realiteit en zijn fantasie is er geen gevaar. Maar de kans bestaat dat emoties de bovenhand nemen en dit kan ernstige, fanatieke gevolgen hebben.131 Jenson wijst erop dat de fan steeds gezien wordt als anders. Het zijn “zij” tegenover “wij”. “Wij” worden aanzien als ‘normaal’, wij hebben normale voorkeuren en smaken, terwijl wat “zij” doen als ‘afwijkend’ wordt beschouwd. Er zijn twee aspecten die maken dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen fans (“zij”) en liefhebbers (“wij”): het voorwerp van verlangen en de manieren waarop men hier uiting aan geeft. Bij liefhebbers gaat het meestal om hoge cultuur zoals bijvoorbeeld schilderijen, daar waar het bij fans eerder om lage cultuur gaat, met een voorkeur voor posters in de plaats van schilderijen. “If the object of desire is popular with the lower of middle class, relatively inexpensive and widely available, it is fandom; if it is popular with the wealth and well educated, expensive and rare, it is preference, interest or expertise.” Hier gaat het dus om een traditionele culturele hiërarchie die als bepalende factor wordt beschouwd voor het onderscheid tussen een fan en een liefhebber. Maar er is nog een 130 IDEM, pp. 11-14 131 IDEM, pp. 16-18 48 andere factor, namelijk de status, of het klassenverschil. Emotieloos, afstandelijk en koel gedrag wordt als beter beschouwd dan emotioneel, gepassioneerd gedrag. Daarnaast is ook de verbinding die men heeft met het idool van belang. Waar een fan eerder emotioneel reageert en wordt beschouwd als gevaarlijk, is de obsessie van een liefhebber eerder rationeel en kan geen kwaad. Jenson zelf gaat niet akkoord met de opdeling die werd gemaakt tussen “them” en “us” (“zij” en “wij”), fans en liefhebbers. Ze gelooft dat liefhebbers evengoed als “fan” kunnen worden gedefinieerd. Jenson vindt het onrespectvol om fans te associëren met ziekelijk. Bovendien zou het ernstige gevolgen kunnen hebben door fans als abnormaal, irrationeel en geobsedeerd te beschouwen. Op deze manier worden ze gemarginaliseerd, terwijl we in de se allemaal dezelfde zijn. Jenson vraagt dat mensen respect hebben voor elkaar, dat we anderen bekijken als onszelf, omdat we uiteindelijk gelijken zijn. Fandom is dus iets dat we niet zomaar over het hoofd moeten zien. Het kan bijdragen tot het zin geven aan ons leven. “Fandom is an aspect of how we make sense of the world, in relation to mass media, and in relation to our historical, social, cultural location. Thinking well about fans and fandom can help us think more fully and respectfully about what it means today to be alive and to be human.”132 In een samenleving zoals die van vandaag is haar vraag naar meer respect en verdraagzaamheid zeker op zijn plaats. Het is een hot issue in de dagbladen en de politiek. 3.2.1.2. Cultureel economische visie Fandom wordt volgens Fiske gelinkt met dominante culturele vormen: popmuziek, romans, komische films,... Het wordt geassocieerd met de culturele smaak van ondergeschikte personen, die machteloos zijn door bijvoorbeeld geslacht, leeftijd, klasse of ras. “Fans create a fan culture with its own systems of production and distribution that forms what I shall call a ‘shadow cultural economy’ that lies outside that of the cultural industries yet shares features with them which more normal popular culture lacks.”133 132 IDEM, pp. 18-27 133 FISKE (J.). Op. Cit., 1992, p. 30 49 Fiske bouwt verder op de theorieën van Bourdieu die cultuur als een economie beschouwt waarin mensen kapitaal spenderen en verzamelen. Bourdieu herleidt de cultuursmaken in verhouding tot de economische status tot een tweedimensionaal veld. Om een duidelijk beeld te geven, hebben we dit veld uitgetekend. De horizontale as geeft het type kapitaal weer, zijnde cultureel of economisch; de verticale as toont de omvang, de hoeveelheid aan cultureel en economisch kapitaal. Omvang (veel cult. + ec. kap.) Academici Type (cult.kap.) Artiesten Dokters Type Architecten (ec.kap.) Proletariaat Omvang (weinig cult. + ec. kap.) Figuur 3: Tweedimensionaal veld van Bourdieu (cultureel - economisch kapitaal) Hoe meer men op de horizontale as naar het links gaat, over hoe meer cultureel kapitaal men beschikt, zoals academici of artiesten. Hoe meer naar rechts, des te meer economisch kapitaal men heeft, zoals architecten of dokters. Beide vormen van kapitaal worden ook nog eens opgedeeld in geërfd of verworven kapitaal. Daar waar geërfd kapitaal eerder tot uiting komt in iemands stijl, wordt verworven cultureel kapitaal uitgedrukt door de kennis die iemand bezit.134 134 IDEM, p. 31-34 50 Fiske meent dat het model enkele zwakheden vertoont. Bourdieu heeft enkel oog voor het economische aspect en de klasse als belangrijkste factor binnen de sociale discriminatie. De dimensies geslacht, ras en leeftijd ziet hij hierbij over het hoofd. Ook ziet hij het proletariaat als een vaste massa, terwijl hij de dominante cultuur in groepen opdeelt. Voor Bourdieu wordt de populaire cultuur als ondergeschikt beschouwd.135 Fiske bouwt verder op Bourdieus model, maar houdt ook rekening met geslacht en leeftijd, alsook met populaire cultuurvormen. Hij onderscheidt drie belangrijke karakteristieken van fandom: Discriminatie en Distinctie, Productiviteit en Participatie en tenslotte wat hij noemt “Capital Accumulation”. Deze karakteristieken zijn algemeen en niet van toepassing voor een specifieke fan of fangroep. Geen enkele fan of fangemeenschap zal alle kenmerken aan zichzelf kunnen toekennen. Wel zullen ze een deel ervan kunnen erkennen.136 Fans zouden volgens Fiske actief discrimineren. Er bestaat een scherpe grens tussen wat binnen hun fandom past en wat niet. Bovendien wordt er ook een onderscheid gemaakt tussen de gemeenschap van fans en de rest van de wereld. Met distinctie of onderscheiding wordt bedoelt dat fans voordelen halen uit het hebben van een idool. Ze krijgen de kracht om zichzelf te uiten, ze krijgen een beter zelfbeeld,... Ook kunnen ze zich optrekken aan hun idool, die ze vaak als voorbeeld zouden zien. Ze geven met andere woorden betekenis aan hun sociale identiteiten en sociale ervaringen. Culturele smaken en praktijken worden hoofdzakelijk geproduceerd door algemene sociale verschillen, niet door individuele. Daaruit volgt dat ook discriminatie en sociale onderscheiding een deel van het culturele proces zijn dat zowel plaats heeft tussen fans onderling als tussen fans en een andere publiek. Sociale factoren zouden dus aan de basis liggen bij het discrimineren.137 Productiviteit wordt door Fiske nog eens opgedeeld in drie onderdelen: semiotische, uitgesproken en tekstuele productiviteit. Ze vinden allen plaats bij het contact tussen het industriële product, zoals de ster of de muziek, en het dagelijkse leven van de fan. Semiotische productiviteit gaat over het vormen van een mening en het geven van betekenis aan het culturele product. Wanneer deze betekenissen aanvaard zijn binnen een bepaalde cultuur, spreken we van een uitgesproken productiviteit. Mensen worden soms fan van iets met het doel deel te kunnen nemen in de sociale interactie met anderen, om 135 IBIDEM 136 IDEM, p. 34 137 IDEM, pp. 34-37 51 over bepaalde zaken mee te kunnen praten. Taal is niet de enige vorm van uitgesproken productiviteit. Ook de wijze waarop mensen zich kleden, hun kapsel of make-up zijn allemaal manieren waarop mensen een sociale identiteit vormen. Tekstuele productiviteit tenslotte gaat over het feit dat fans zelf producten maken. Ze zijn eveneens makers van teksten, met het verschil dat ze deze niet produceren voor geld. Tekstuele productiviteit handelt ook over de betrokkenheid van fans. Het publiek van een concert wordt op een bepaalde manier onderdeel van het spektakel. In andere gevallen kunnen fans ook meewerken aan het product. Zo zijn er voorbeelden gekend waarbij fans hun ideeën aan de regisseur van een film doorgaven en deze daadwerkelijk gebruikt werden in de productie ervan.138 Kapitaalaccumulatie betekent enerzijds dat de verzameling van kennis fundamenteel is voor de verzameling van cultureel kapitaal. De industrie speelt hier sterk op in door de fan een overvloed aan informatie te geven over het object van zijn fandom. Hierdoor worden er vaak onderverdelingen gemaakt door de fans zelf. Men onderscheidt de zogenaamde experts, diegenen die zeer veel weten, respect afdwingen en als leiders worden aanschouwd, van de ondeskundigen. Kennis is een bron van macht. Een andere manier voor het verkrijgen van cultureel kapitaal is het verzamelen van voorwerpen. Deze dingen variëren van platen tot hebbedingetjes. Voor de industrieën zijn fans een belangrijke markt. Ze spelen dan ook sterk in op de vragen en behoeften van fans. Fiske meent dat fandom een overdreven vorm van populaire cultuur is binnen de samenleving. De fan verschilt niet zo enorm van het “normale”, hij is enkel wat meer buitensporig.139 Hieruit wordt duidelijk dat Fiske fans nog steeds ziet als onderworpen aan de dominante cultuur. Hij ziet fans eerder als passieve ontvangers dan als een actief publiek, dat creatief omspringt met ‘boodschappen’. 3.2.1.3. Alternatief fanmodel Grossberg meent dat het algemeen aanvaard wordt wanneer iemand fan is van kunst, maar wanneer het over populaire muziek gaat, wordt het als ongehoord beschouwd. Volgens een eerste benadering draait alles rond status. Toch kan de status van een tekst doorheen de tijd veranderen of kan een tekst zowel in de hoge als lage cultuur worden 138 IDEM, pp. 37-42 52 gecategoriseerd. Een andere visie gaat ervan uit dat fans gebruikt en uitgebuit worden door de cultuur, zonder dat ze zich hiervan bewust zijn. Deze groep wordt beschouwd als passieve consumenten van de populaire cultuur. In de meeste gevallen is de relatie tussen het publiek en populaire teksten echter actief en productief. Voor eenieder is de betekenis van een tekst anders, aangezien deze betekenis enkel tot stand komt in een bepaalde context, ervaring of situatie van het doelpubliek. De context is bepalend voor de manier waarop teksten betekenis krijgen voor het publiek. Deze teksten zullen dus anders worden gebruikt in verschillende contexten. “Culture ‘communicates’ only in particular contexts in which a range of texts, practices and languages are brought together. The same text can and often will be located in a number of different contexts; in each, it will function as a different text and it will likely have different relations to and effects on its audience.” De relatie tussen de cultuur en het publiek zal een andere vorm aannemen in een andere context. Deze relatie wordt door Grossberg “sensibility” genoemd. Dit is een bepaalde manier van handelen die duidelijk maakt welke effecten geproduceerd kunnen worden binnen een bepaalde context. Die beschrijft met andere woorden de relatie tussen tekst en publiek binnen een bepaalde ruimte. De sensibiliteit van een culturele context, wat door Grossberg ook wel ‘apparatus’ wordt genoemd, toont de manieren waarop teksten ervaren kunnen worden, hoe ze gebruikt kunnen worden door het publiek. Alles is dus afhankelijk van de context.140 Er worden twee soorten sensibiliteiten onderscheiden: deze van de consument en die van de fans. De sensibiliteit van de consument gaat over het plezier dat men kan putten uit een tekst, daar waar het bij fans eerder om het gevoel, het affect gaat. Gevoel of affect is iets dat moeilijk te meten is. Het is één van de belangrijkste zaken in het dagelijkse leven en laat ons genieten en vorm geven aan onze identiteit. Affect zorgt ervoor dat we ons kunnen differentiëren van anderen. Dagelijks onderscheiden we ons van derden: als individuen, als leden van een sociale groep,… Grossberg meent dat de identiteit van een fan grotendeels samenhangt met het gevoel voor een bepaald muziekgenre of een bepaalde artiest. Hij stelt dat fans in teksten investeren en dit bijdraagt tot het vormen van 139 LONGHURST (B.). Op. Cit., 1995, p. 227 140 GROSSBERG (L.). Is there a Fan in the House?: The Affective Sensibility of Fandom. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, pp. 50-54 53 weerstand, optimisme, controle over hun levensgevoel,…141 Hij is er ook van overtuigd dat muziek van belang kan zijn voor ons, omwille van het affect, het gevoel dat het opwekt. Toch moeten we ons soms legitimeren voor deze gevoelens: “Grossberg offers an account of how certain forms of music matter to us – through the production of affect – and how we often try to legitimate such affects through arguments.”142 3.2.2. Eigen definitie Voor ons is een fan een aanbidder of ook wel een enthousiaste bewonderaar. Je kan fan zijn van alles. Hoewel fans meestal geassocieerd werden met de populaire cultuur, geloven wij dat de zogenaamde ‘liefhebbers’ van hoge cultuurvormen ook als fan bestempeld kunnen worden. Een fan is intensief begaan met het idool en besteed er veelal ook heel wat tijd en soms ook geld aan. Dit kan gaan van het luisteren naar de muziek of het naar concerten gaan, tot het vergaren van gadgets allerhande.143 Toch zijn er geen concrete richtlijnen of vastgelegde activiteiten die je moet naleven als fan. Daarvoor is de fancultuur een te ruim gegeven. Je kan geen uitspraken doen voor alle fans, hooguit over een bepaalde groep van fans. In onze ogen is fan zijn een gevoel, geen (fanatiek) gedrag. In die zin kunnen we ons het beste aansluiten bij de visie van Grossberg. Niettegenstaande de term veelal negatief in het daglicht werd geplaatst, menen wij dat fan zijn positief is. Er zijn natuurlijk buitensporige voorbeelden te vinden, maar deze worden ons inziens door de media uitvergroot. 3.2.3. De fancultuur We spraken reeds over subculturen. Dit is een alternatieve cultuur waarbinnen aparte waarden, normen en regels verankerd zitten. De fancultuur kan beschouwd worden als een subcultuur. Vaak wordt hieromtrent ook over fan-communities gesproken, kleine fangemeenschappen met haar eigen leefregels, rituelen en visies. 141 IDEM, pp. 55-63 142 LONGHURST (B.). Op. Cit., p. 234 143 We beperken ons hier met enkele voorbeelden uit de (populaire) muziek. 54 3.2.3.1. Communities Fans voelen zich onderling met elkaar verbonden. Ze “delen bepaalde waarden en ideeën met hun idool.”144 We hebben elk een individuele smaak en maken individueel keuzes. Toch kan worden vastgesteld dat we genieten van dezelfde muziek als de mensen waarmee we ons identificeren. Frith concludeert uit onderzoek dat muziek belangrijk is in het leven van jongeren, omdat groepen zich aan de hand van hun muziekvoorkeur kunnen onderscheiden en het hen een aparte status geeft.145 “Fans gaan zelden alleen naar een concert, het concertbezoek vormt juist een mogelijkheid om vrienden en bekenden te ontmoeten.”146 Via een gemeenschappelijke muzieksmaak voelen fans zich met elkaar verbonden. Aerts en Rutten stellen dat deze verbondenheid voornamelijk tot uiting komt tijdens een concert van het idool. Fans krijgen dan een soort van “wij” gevoel, tegenover “zij”, de niet fans, de anderen.147 De muziekvoorkeur speelt een niet te onderschatten rol in het leven van jongeren. Vriendschappen worden bij vrouwelijke adolescenten vaak gevormd op basis van eenzelfde smaak voor muziek.148 Jongeren hechten veel belang aan de verschillen in muziekvoorkeur. Muziek blijkt één van de belangrijkste zaken te zijn waar tieners zich onderscheiden van elkaar op het gebied van status en identiteit. Adolescenten vormen sociale groepen op basis van muzieksmaak.149 Zoals reeds eerder aangehaald gelooft ook Jenkins in de fancultuur als een alternatieve sociale gemeenschap. Het fandom is in zijn ogen een vlucht van de realiteit, naar een alternatieve realiteit, waarvan de waarden menselijker en democratischer zijn dan deze van de mundanes, de niet-fans. De fandomgemeenschap is met andere woorden een utopische gemeenschap.150 144 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995, p. 51 145 LEWIS (G.H.). Patterns of Meaning and Choice: Taste Cultures in Popular Music. In: LULL (J.). Popular music and communication. California, Sage, 1987, pp. 200-201 146 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995, p. 88 147 IDEM, p. 140 148 ALI (S.). Op. Cit., 2002, p. 159 149 STRAW (W.). Op. Cit., 2001, p. 66 150 JENKINS (H.). Op. Cit., 1992, p. 280 55 De passie voor een idool blijkt een gedeeld gegeven te zijn. Deze passie wordt door tienermeisjes vaak gedeeld met één of meerdere vriendinnen, wat vaak ook hun ‘beste vriendin’ blijkt te zijn.151 3.2.4. Leeftijd en gender Wanneer men over fans spreekt, wordt veelal de link gelegd met het vrouwelijke geslacht. Ook de leeftijd lijkt een belangrijke rol te spelen. Tienermeisjes zouden het meeste vatbaar zijn voor fandom. De periode gedurende de tienerjaren is er één waarin jongeren ‘op zoek gaan naar zichzelf’. Wanneer ze in contact komen met anderen reflecteren ze voortdurend naar zichzelf. Ze stellen zich de vraag of ze zelf ook zo zouden willen zijn. Op die manier leren ze ontdekken wie ze zelf zijn. Popidolen spelen hierin een niet te onderschatten rol. Meisjesadolescenten spiegelen zich vaak aan hun object van adoratie.152 De jeugdfase wordt ook door Grossberg als belangrijk geacht. Via popmuziek onderscheiden jongeren hun leefwereld van deze van volwassenen of andere jongeren.153 Er is een fundamenteel verschil tussen de muziekvoorkeur van meisjes en deze van jongens. Zo zouden meisjes over het algemeen meer van pop houden en jongens meer van rock.154 Oorzaken voor deze verschillen in muziekvoorkeuren moeten natuurlijk gezocht worden in de dieperliggende gender-rol socialisatie. Meisjes en jongens zijn anders en deze verschillen worden hen impliciet ook meegegeven in de opvoeding. Zo wordt er van meisjes verwacht dat ze mooi en romantisch zijn, daar waar jongens onafhankelijk en agressief mogen zijn.155 Ans Aerts en Ingrid Janssen deden reeds onderzoek naar fans. In hun boek “Boven mijn bed: Fancultuur in ederland” besteden ook zij een hoofdstuk aan de tienermeisjes. Volgens hen zijn er veel gelijkenissen tussen mannelijke en vrouwelijke fans. Maar deze laatste laten hun fan-zijn meestal op een meer extreme en duidelijke manier blijken.156 151 AERTS (A.) & RUTTEN (P.). Op. Cit., 1994, p.536 152 AERTS (A.) & RUTTEN (P.). ‘Iemand die bij me past’ De rol van popidolen in het leven van tienermeisjes. In: Jeugd en Samenleving, oktober 1994, jg. 24, nr. 10, p. 531 153 IBIDEM 154 CHRISTENSON (P.G.) & ROBERTS (D.F.). Op. Cit., 1998, p. 89 155 IDEM, pp. 92-93 156 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995, p. 47 56 Ook Stephen Hinerman sluit zich hierbij aan. Hij deed onderzoek naar Elvisfans en kwam tot de vaststelling dat vrouwen hun fantasieën, dewelke gelinkt zijn met fandom, gemakkelijker tot uiting brengen dan mannen.157 Hieruit wordt duidelijk dat niet alleen meisjes vatbaar zijn voor fandom, maar ook jongens fan kunnen zijn. Alleen de wijze van openbaring blijkt enorm te verschillen. Het blijkt meer taboe voor mannen om het fandom op een duidelijke manier te tonen aan de buitenwereld. Tienermeisjes gaan op verschillende manieren om met hun idolen. Voor de meeste tienermeisjes heeft het idool een soort van voorbeeldfunctie. Anderen worden verliefd en nog anderen beschouwen hun idool als een vriend bij wie ze alles kwijt kunnen.158 Kort samengevat kunnen we stellen dat voornamelijk jonge meisjes popartiesten publiek aanbidden. Het is ongehoord voor een volwassen vrouw om haar zwak voor een ster te uiten. Als tiener wordt het normaal beschouwd om een voorkeur voor een idool te tonen, het hoort bij de adolescentie. Eens de achttien voorbij wordt dit gedrag als abnormaal geacht.159 In ons onderzoek zullen we nagaan of deze stelling nog opgaat. Wordt het gedrag van vrouwen ongehoord beschouwd wanneer hun tienerjaren voorbij zijn? Verstoppen ze hun fandom voor de buitenwereld? Is er een verschil tussen het fangedrag van een adolescent en dat van een volwassene? En hoe staat het met de mannen? Hoe wordt op hun gedrag geanticipeerd? Tijdens de adolescentie beginnen mensen hun smaken en voorkeuren te ontdekken, ze worden consumenten. Muziek is hierin een belangrijk domein waar ze deze vaardigheden en smaken tot ontplooiing kunnen brengen.160 “Tienermeisjes kiezen dus een idool uit dat past binnen hun eigen leefwereld. Hierbij zijn van belang: de muziek, de uiterlijke aantrekkelijkheid, het gedrag en de levensstijl van het idool en de ideeën 157 HINERMAN (S.). ‘I’ll Be Here With You’: Fans, Fantasy and the Figure of Elvis. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, p. 119 158 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995 p. 51 159 CLINE (C.). Essays from Bitch: The Women’s Rock Newsletter with Bite. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan cultures and Popular Media. Londen, Routledge, 1992, pp. 70-71 160 STRAW (W.). Op. Cit., 2001, p. 65 57 en opvattingen die hij of zij er op na houdt. Het gaat om het totale beeld van het idool.”161 3.2.5. Dabijheid van de ster (aanwezigheid) Fandom kan zich op verschillende manieren uiten. Zo is er het publieke fandom. Dit is het fandom dat voor iedereen zichtbaar is. Het meest bekende voorbeeld is natuurlijk de concerten waar fans onmisbaar zijn. Daarnaast is er ook sprake van privaat fandom. Hierbij gaat het om de manier waarop fans zich individueel gedragen, wanneer ze geïsoleerd zijn van de buitenwereld. In beide gevallen wordt duidelijk dat de aanwezigheid van de ster, het idool belangrijk is. 3.2.5.1. Publiek fandom Zoals we net aanhaalden zijn het voornamelijk tienermeisjes die hun idolatrie ten opzichte van een, meestal mannelijke ster uiten. Massahysterie is hier een kenmerk van. Ehrenreih stelt dat de eerste tekenen van dit gedrag zich voordoen bij meisjes tussen tien en veertien jaar. Het is een uiting van de eerste ontwikkelingen van de vrouwelijke seksualiteit.162 We zagen reeds dat fans zich vaak verbonden voelen met andere fans, soortgenoten. Ze behoren tot dezelfde groep. Wanneer je verbonden bent met een groep, wat we eigenlijk allemaal wel zijn, word je hoe dan ook beïnvloed. Eén van de meest duidelijke kenmerken van een groep is de druk om een eenheid te vormen. De waarden, het gedrag en dergelijke van mensen binnen een groep moet gelijk zijn. Hoe het publiek zich dient te gedragen hangt natuurlijk af van de sociale identiteit die de groep representeert. Ook kan de interactie in groep normen creëren en dit kan dan weer invloed hebben op nieuwe leden.163 Freud ging ervan uit dat de vrouwelijke hysterie, die gepaard ging met aanvallen en neuroses, het gevolg was van seksuele onderdrukking. De visie van Freud werd niet 161 AERTS (A.) & RUTTEN (P.). Op. Cit., 1994, p. 534 162 EHRENREICH (B.), HESS (E.) & JACOBS (G.). Beatlesmania: Girls just want to have fun. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan cultures and Popular Media. Londen, Routledge, 1992, p. 90 163 HOGG (M.A.). Op. Cit., 2003, p. 470 58 serieus genomen, aangezien men dacht dat jonge tienermeisjes geen seksuele gevoelens hadden die onderdrukt konden worden.164 Een andere minder bekende psycholoog stelde dat jongeren door een periode gaan van sterke emotionele en psychische veranderingen. Dit leidt voornamelijk bij meisjes tot de nood om zich uit te drukken. Daar waar jongens zich kunnen laten gaan in sport, hebben meisjes het roepen en flauwvallen, wat kan beschouwd worden als het uiten van seksuele energie. Bij de Beatles gilden meisjes hen toe omdat ze ‘zo sexy’ zijn. Seksuele gevoelens spelen met andere woorden wel een rol wanneer een massa hysterisch begint te gillen.165 Hoewel dus sprake van een zekere hysterie onder fans, vindt deze groep echter dat hun gedrag normaal is, aangezien er altijd wel ergere gevallen te vinden zijn. Hoewel sommigen misschien al redelijk ver gaan in hun fangedrag, zijn ze allen onbewust toch op zoek naar meer extreme voorbeelden, waardoor hun fan-zijn als normaal kan worden bestempeld. Fans proberen hun aparte levensstijl steeds goed te praten, te verdedigen.166 Fans reageren soms fanatiek, omdat ze beseffen dat dit meestal van tijdelijke aard is: “Fans zijn in het nu-moment fanatiek betrokken op hun idool, maar tegelijk gedragen ze zich zo fanatiek omdat ze weten dat het waarschijnlijk toch niet blijft duren.”167 De massahysterie die we onder andere kenden bij Elvis en The Beatles, maar ook nu nog ervaren bij Clouseau, is een gevolg van de marketing en media-aandacht. Jongeren, meerbepaald tieners, zijn sinds de late jaren ’50 een interessante markt. Tieners kunnen steeds meer geld spenderen en vanuit het marketingstandpunt werden tieners dus interessanter dan kinderen. Men ging tieners manipuleren en als consument beschouwen. Tiener zijn werd een status om trots op te zijn en kwam lijnrecht tegenover de volwassenheid te staan. Men wilde tieners het hoofd op hol brengen, waardoor het voor marketingmensen interessant werd te investeren in een bepaalde groep. Massahysterie is het gevolg van een hele economie, waarbij de media een zeer belangrijke rol spelen.168 Vandaag de dag merken we dat deze trend weer opgaat voor de kinderen. Er is een hele industrie voor hen open gegaan met Studio 100 – waaronder K3, Spring, Samson & Gert, 164 EHRENREICH (B.), HESS (E.) & JACOBS (G.). Op. Cit., 1992, pp. 89-90 165 IBIDEM 166 JENKINS (H.) Op. Cit., 1992, p. 19, 21 167 BURGGRAEVE (R.), DE TAVERNIER (J.), POLLEFEYT (D.) & HANSSENS (J.) (red.). Op. Cit., 2002, p. 218 168 IDEM, pp. 97-100 59 Kabouter Plop,… – als marktleider. Kinderen blijken nu de meest interessante markt te zijn. 3.2.5.2. Privaat fandom De private sfeer is de sfeer waar men in alle vrijheid kan leven. Privaat fandom gaat over de individuele handelingen van fans binnen een geïsoleerde, private ruimte. Zoals we reeds onderzochten blijken jongeren de grootste consumenten te zijn van populaire muziek. Belangrijk hierbij is dat de industrie hierop inspeelt en deze muziek produceert die jongeren graag horen: “Youth, it is regularly assumed, buys more recorded music because the industry keeps producing the kind of music which young people are likely to buy.”169 Niet alleen de muziek is interessant voor de industrie, maar zeker ook de hele merchandising er rond. Binnen de fancultuur blijkt het verzamelen een belangrijk aspect te zijn. Fans maken zelf onderscheid tussen experts en minder deskundigen. De experts weten veel af van hun idool, ze dwingen respect af. We kunnen stellen dat kennis macht produceert. Maar naast het verzamelen van kennis, is ook het verzamelen van allerlei prullaria voor fans een manier om cultureel kapitaal te verkrijgen. Op deze behoefte tot verzamelen spelen de media en de markt sterk in.170 We constateerden al dat het imago van een ster gevormd wordt. Fans zijn de “verbruikers” van dit imago. Ze willen zoveel mogelijk te weten komen over hun idool. Niet alleen over hun professionele carrière, maar ook over hun privé-leven. Ze willen steeds meer weten en hoe meer ze te weten komen, hoe groter de drift wordt om nog meer kennis te genereren.171 Wanneer fans zelf een definitie geven aan de term “fan” verwijzen ze vaak naar hun consumptiegedrag.172 Globaal gezien besteden ze redelijk veel tijd, energie en geld in het hele fangebeuren. Ze verzamelen alles wat er van hun favoriete groep of artiest verschijnt, van T-shirts over plakboeken tot pennen. Ze hebben het moeilijk de gadgets te laten liggen. De verzameling die fans na enige tijd bij elkaar hebben gespaard, heeft voor hen 169 STRAW (W.). Op. Cit., 2001, p. 61 170 FISKE (J.). Op. Cit., 1992, pp. 42-47 171 IZOD (J.). Op. Cit., 2001, p. 80 172 SANDVOSS (C.). Fans: The Mirror of Consumption. Cambridge, Polity Press, 2005, p. 7 60 een grote emotionele waarde. Buitenstaanders zien dit verlangen naar het verzamelen van allerlei artikelen als een slimme marketingtruc.173 De slaapkamer is de meest private sfeer die jongeren zich kunnen inbeelden. Dit vertrek speelt een niet te onderschatten rol in de vorming van de identiteit. “For many teens, the bedroom is a safe, private space in which experimentation with possible selves can be conducted.” Het kleine stukje privé dat adolescenten hebben, wordt op een unieke manier ingericht. Zo kunnen ze aan anderen hun zelf laten zien: het beschrijft wie ze zijn of willen zijn.174 De slaapkamer is de plaats waar jongeren helemaal zichzelf kunnen zijn, het is een deel van hun persoonlijkheid. De foto’s en spullen op hun kamer kunnen verschillende betekenissen hebben. Men kan er dingen bij fantaseren door zich iemand anders in te beelden. Of men kan dromen over de personen die worden afgebeeld op de posters. Soms zijn er ook persoonlijke gadgets die men op de kamer bewaart. Items kunnen een manier zijn om zich te vereenzelvigen met of te onderscheiden van anderen.175 Met de verzameling die fans hebben en de posters waarmee hun kamer gesierd wordt, trachten fans de ster tot bij hen te brengen. Het is een oplossing voor de onbereikbaarheid van hun idool. 3.2.6. Identificatie en escapisme Voor de populaire muziekfan speelt identificatie zich af op drie niveaus. Vooreerst is er de identificatie met de ster. Deze is “onbereikbaar, maar schijnbaar zo dicht mogelijk bij de fan”. Vervolgens is er identificatie met de muziek, ook wel “het mythische, escapistische tekst- en muzikale materiaal”. Een derde niveau is identificatie met de “solidaire groep van fans”. Dit aspect zagen we al onder het publiek fandom, waar massahysterie het duidelijkste voorbeeld van is. “De kuddegeest van de fans sluit individueel denken af en leidt tot ongecontroleerd massagedrag.”176 173 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995, pp. 30-32 174 BROWN (J.D.), DYKERS (C.R.), STEELE (J.R.) & WHITE (A.B.). Op. Cit., 1994, pp. 814-815 175 IDEM, pp 817-818 176 DE MEYER (G.). De zin van de onzin. De cultuur van de slechte smaak. Antwerpen, Hadewijch, 1994, p. 113 61 Belangrijk voor fans is de binding met hun idool. Ze moeten zich kunnen identificeren en wanneer ze het moeilijk hebben, wordt de relatie ten opzichte van hun idool aangesproken. Op die manier putten meisjes de kracht om moeilijke situaties aan te kunnen. Ze spiegelen zich aan hun favoriete artiesten, maar ook de muziek kan een pepmiddel zijn voor fans. Ze worden er beter gezind van of kunnen er zich door afreageren. “Muziek is bij uitstek het voertuig van emoties en door muziek kan zelfs bewust een bepaalde stemming worden opgeroepen.”177 Het idool speelt ook een voorbeeldfunctie. Dit kan zowel gaan over de ideeën en opvattingen die ze uiten, maar het kan ook over muziek of zang gaan.178 Muziek kan een uitlaatklep zijn in bepaalde situaties. Mensen kunnen zich herkennen in de songteksten. Het kan steun bieden wanneer men het moeilijk heeft, waardoor mensen zich weer beter gaan voelen. “Fans komen in een betere stemming wanneer ze de muziek van hun idool draaien, ze vergeten alles om zich heen, ze komen tot rust.”179 Alles draait om emoties. Liedjesteksten gaan vaak, zoniet altijd, om primaire gevoelens en zielenroerselen. Het hele gamma van uiteenlopende emoties dat via de populaire artiesten, de helden in kwestie, wordt geprojecteerd, zorgt ervoor dat het publiek zich kan inleven en gaandeweg ook gaat meeleven. Het gaat daarbij om dagdagelijkse gevoelens en emoties die heel herkenbaar zijn en waar ook de fan vroeg of laat mee zal moeten omgaan. Het proces van identificatie met een idool is in grote mate te wijten aan het feit dat fans zichzelf herkennen en terugvinden in de muziek of de artiest. Verschillende factoren kunnen dit identificatiegedrag aansporen en sturen in een bepaalde richting, zoals: de gezinssituatie, beroep, opleiding, klasse, leeftijd, karakter, herinneringen allerhande,... Mensen hebben het vaak moeilijk om diepmenselijke gevoelens als teleurstelling, woede, haat, verlangen, verliefdheid, passie, jaloezie, verdriet, pijn, geluk,... te verwoorden en te uiten in hun dagelijkse routine. De muziek en de adoratie van de artiest zijn dan ook voor velen een uitlaatklep waarin zij hun dieperliggende gevoelens de vrije loop kunnen laten. 177 ROEST (K.). Liefdesconcepties in hitsongs: Kort verslag van een kwalitatief onderzoek. In: SMALING (A.) & VAN ZUUREN (F.) (red.). De praktijk van Kwalitatief Onderzoek. Voorbeelden en Reflecties, Meppel/Amsterdam, Boom, 1992, pp. 95-96 178 AERTS (A.) & RUTTEN (P.). Op. Cit., 1994, pp. 536-537 179 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995, pp. 47-51 62 Sheryl Garratt was zelf fan van een groep en spreekt uit persoonlijke ervaring. Ze stelt dat de reden waarom een bepaald idool gekozen wordt samenhangt met de aantrekking die meisjes tot hen hebben. Ze moeten zich kunnen identificeren met hun idool, het gevoel krijgen dat ze er bevriend mee (kunnen) zijn. Garratt stelt bovendien dat de ster zelf niet het belangrijkste is, maar wel het gevoel dat men zijn idool lijkt te kennen, dat ze er affectie van krijgen. Ook de vriendschappen die ontstaan, de interactie met andere fans en het gevoel van samenhorigheid staan centraal.180 Idolen spelen een belangrijke rol in het leven van tienermeisjes. Het kan iemand worden die ze gaan bekijken als hun vriend, iemand waarbij ze hun hart kunnen uitstorten. Het gebeurt meer dan eens dat een meisje verliefd wordt op haar idool. “Het idool vertegenwoordigt een ideaal waar geen enkele jongen die ze kennen aan kan tippen.”181 Vaak wordt identificatie gezien als negatief. Verschillende auteurs, waaronder Boon en Lomore gaan ervan uit dat er voornamelijk pejoratieve aspecten verbonden zijn aan identificatie. Zo zouden jongeren het gedrag overnemen van hun ster, wat als gevolg had dat ze in sommige gevallen bijvoorbeeld ook overmatig drugs gingen gebruiken. Het zelfbeeld werd ook negatiever, omdat men niet kon verdragen dat men niet was zoals de ster.182 Escapisme gaat nog een stap verder dan identificatie. Henning en Vorderer halen volgende definitie van escapisme aan: “In its core, escapism means that most people have, due to unsatisfying life circumstances, again and again cause to ‘leave’ the reality in which they live in a cognitive and emotional way”183 Men laat de sociale situatie even achter zich, vergeet zijn problemen. Het is een tijdelijke vlucht naar betere omstandigheden. Identificatie wordt als één van de belangrijkste mechanismen beschouwd binnen de vorming van de identiteit. Freud geloofde dat we ons niet bewust zijn van dergelijk 180 LONGHURST (B.). Op. Cit., 1995, p. 228 181 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995, p. 47 182 BOON (S.D.) & LOMORE (C.D.) Admirer – Celebrity relationships among young adults, explaining celebrity influence on identity. In: Human Communication Research, 2001, vol. 27, nr. 3, pp. 434-459 183 HENNING (B.) & VORDERER (P.). Psychological Escapism: Predicting the Amount of Television Viewing by Need for Cognition. In: Journal of Communication. March 2001, p. 101 63 mechanisme waardoor onze zelf vorm krijgt in relatie met externe elementen.184 De sterren waarvan men fan is, zijn meestal onbereikbaar. Meestal is men zich hiervan bewust. Fans zijn gefascineerd door de idolen, ze worden aanbeden als goden en godinnen. Hier is sprake van adoratie van de ster, maar men tracht verder niet om de kloof tussen de identiteit van de ster en die van zichzelf te dichten. “The boundaries between self and ideal are quite fixed and stable in these examples”. Men kan met andere woorden de eigen ik nog goed onderscheiden van het ‘ideale’ van de sterren. Sterren zijn echte rolmodellen, ze staan voor het ideale, waardoor sommige mensen zich hierin zouden willen verplaatsen en zelf zo worden. Hier is het verlangen reeds groter om de grens te overschrijden, maar desondanks gaat het nog steeds over fascinatie. Het blijft nog steeds bij een verlangen.185 Men verdwijnt met andere woorden even in een fictieve wereld, maar eens men terug in de realiteit terecht komt, beseffen mensen zich dat deze verlangens nooit gerealiseerd kunnen worden. Soms gaat het verder dan fantasie of fascinatie en zullen fans kenmerken van de ster overnemen. Deze vorm van identificatie wordt “imitatie” genoemd en hangt nauw samen met wat “kopiëren” wordt genoemd. Het verschil ligt in het feit dat kopiëren handelt over de uiterlijke kenmerken, daar waar bij imitatie ook het gedrag tracht te worden overgenomen. Bij dergelijke processen is er sprake van een kruising tussen de zelf en anderen. De scheiding tussen de eigen identiteit en de ‘ideale’ identiteit zal men trachten te verkleinen, men zal proberen te lijken op hun ideale voorbeeld.186 Denken we maar aan de duizenden Elvis look-a-likes, die zo veel mogelijk trachten samen te vallen met hun idool. Dit kan echter ernstige gevolgen hebben voor hun identiteit. Sommigen kunnen zo ver gaan in de adoratie en identificatie van hun idool, dat ze hun eigen zelf geweld aandoen, met als mogelijk gevolg een destructie van hun unieke persoonlijkheid. 187 Stacey merkt op dat identificatie niet altijd als negatief beoordeeld moet worden. Ze weerlegt zelfs het feit dat identificatieprocessen ongunstig zijn. In haar ogen vormt dit 184 STACEY (J.). Feminine Fascinations. Forms of identification in star-audience relations. In: GLEDHILL (C.). Stardom: Industry of desire. London, Routledge, 1991, p. 146 185 IDEM, pp. 149-152 186 IDEM, pp. 153-156 187 BURGGRAEVE (R.), DE TAVERNIER (J.), POLLEFEYT (D.) & HANSSENS (J.) (red). Op. Cit., 2002, p. 219 64 proces een onderdeel van de jeugd en het sociale leven van de jongeren waaraan ze veel plezier beleven.188 Wij kunnen ons aansluiten bij dit uitgangspunt. We geloven dat zich identificeren in een ster niet altijd negatief moet worden geacht. Hierbij aansluitend zijn we ook van mening dat escapisme niet noodzakelijk kritisch van aard is. Via identificatie bestaat de mogelijkheid dat fans zichzelf beter leren kennen, waardoor hun identiteit mee vorm krijgt. We sluiten echter niet uit dat in sommige gevallen identificatie of escapisme wel negatieve gevolgen kan hebben, maar we verzetten ons tegen het feit dat alle gevallen over eenzelfde kam worden geschoren. “Mensen hebben dromen en idealen nodig, want zij richten ons denken, streven en doen. Vanaf het begin zijn die idealen nog niet realistisch en evenwichtig, en dat kunnen en moeten ze nog niet zijn. Idealen boeien ons en kleuren ons spreken: ‘waar het hart van vol is, loopt de mond van over’. Ze kunnen ons zodanig in vervoering brengen, dat zij onze blik vernauwen en drijven tot eenzijdigheid, zelfs tot fanatisme en geweld.”189 3.2.7. Fandom en identiteit “Through fan activity people are helped to construct particular identities.”190 Wanneer fans spreken over het zichzelf herkennen in songs, zijn ze betrokken in een proces van zelfontdekking. Ze creëren een ik-gevoel. Verschillende vormen van verzamelen en luisteren zorgen ervoor dat fans objectief kunnen nadenken over zichzelf en vervolgens een beeld kunnen vormen over wie ze zijn. Fans worden natuurlijk niet simpelweg gevormd door muziek, maar het heeft wel een belangrijke functie in de vorming van de persoonlijke identiteit.191 Voor tienermeisjes is het hebben van een idool een manier om zichzelf beter te leren kennen. Ze maken aan anderen duidelijk wie ze zelf zijn door te kiezen voor een artiest of groep. Voor negatieve commentaren over hun fan-zijn of hun idolen hebben ze geen 188 STACEY (J.). Op. Cit., 1991, p.150 189 IDEM, p. 363 190 ABERCROMBIE (N.) & LONGHURST (B.). Audiences. London, Sage Publications, 1998, p. 121 191 CAVICCHI (D.). Op. Cit., 1998, pp. 136-137 65 oor.192 Mensen in hun nabije omgeving begrijpen vaak de keuze niet voor hun muziekstijl of artiest. Maar voor fans kan dit een manier zijn om zichzelf beter te leren kennen.193 “Toch proberen de fans door hun keuze hun individualiteit te benadrukken.”194 Fans herkennen zich vaak in hun idool en vormen aan de hand daarvan ook hun eigen identiteiten. McKinley geeft het voorbeeld van de jongerenserie Beverly Hills 90210, waar kijkers zich kunnen herkennen in de karakters en zich goed voelen wanneer ze gelijkenissen zien. Mensen leren uit de gebeurtenissen die plaatsvinden in een soap, zeker wanneer deze van toepassing kunnen zijn op hun persoonlijke leven.195 Dit is niet anders bij een idool binnen de muziekindustrie. Het enige verschil is dat fans zich in dit geval ook herkennen in de teksten die gezongen worden. Het volgende citaat doet vermoeden dat er een relatie bestaat tussen fandom en onze identiteit: “There is something about fandom that quickly leads people into the realm of the private, that focuses their discussion and thinking on their personal experiences and thoughts.”196 Fred Vermorel schreef samen met Judy Vermorel een boek waar fans aan het woord werden gelaten. In de slotbeschouwing stelt hij: “Fanhood is an a priori decision about the kind of person you choose to be and the kind of culture you choose to insert yourself in. You are a fan first and then you choose your star. And the star you elect to follow seems secondary, a matter of convenience or taste.”197 Het feit of iemand fan wordt is met andere woorden iets dat ‘in’ deze persoon zit, in de genen. Mensen kunnen op een bepaalde manier zelf bepalen wie ze willen zijn, maar worden hierin, zoals we in deel I over identiteiten reeds zagen, gestuurd door systemen. Vermorel gelooft erin dat mensen eerst fan zijn en nadien een ster kiezen die ze zullen adoreren. Deze keuze hangt af van iemands smaak.198 192 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995, p. 47 193 IDEM, p. 73 194 AERTS (A.) & RUTTEN (P.). Op. Cit., 1994, p. 540 195 McKINLEY (E.G.). Op. Cit., 1997, pp. 100-102 196 CAVICCHI (D.). Op. Cit., 1998, p. 134 197 VERMOREL (F.) & VERMOREL (J.). Op. Cit., 1985, p. 250 198 IBIDEM 66 Ook Sandvoss ziet fandom als een onderdeel van het zelf. Hij meent dat het object van fandom, het idool, een manier is om te tonen wie je bent of zou willen zijn: “The basic premises of my argument, then, is that the object of fandom, whether it is a sports team, a television programme, a film or pop star, is intrinsically interwoven with our sense of self, with who we are, would like to be, and think we are.”199 De pubertijd is een moeilijk fase voor velen van ons. We moeten er echter allemaal door. Muziek kan dan helpen om met gevoelens van vervreemding, frustratie en dergelijke om te springen. Het verschaft jongeren dus plezier. Ze zijn in staat hun identiteit te ontwikkelen dankzij de popmuziek. Aerts en Rutten verwijzen naar Meulenbroek. Hij merkt ook op dat het fanatieke fangedrag zich meestal beperkt tot de jeugdjaren. Hij linkt dit gedrag ook met identiteitsvorming. Volgens hem stabiliseert de identiteit na een aantal jaren en bijgevolg “is het waarachtig fan-atiek of idolaat zijn van voorbijgaande aard”.200 Wij zijn van mening dat de identiteit nooit een vaste vorm aanneemt, ze is constant in verandering. We geloven wel dat tijdens de jeugdfase jongeren trachten uit te zoeken wie ze zijn, ze geven vorm aan hun identiteit en deze zal wel in enige mate stabiliseren, maar constant blijft ze niet. Zoals we in het eerste deel van deze eindverhandeling belichtten, is sociale interactie zeer belangrijk in het vormen van de identiteit. Liedjes zijn ook een vorm van communicatie en hebben bijgevolg ook invloed op onze identiteit.201 “Het idool is op verschillende manieren van belang voor de identiteitsvorming van de fan. De levensstijlen van de geïnterviewde fans blijken overeenkomsten te vertonen met die van hun favoriete groep of artiest. Tienermeisjes kiezen een idool dat past in hun eigen leefwereld, waarmee ze een verschil creëren ten opzichte van anderen.”202 Dit citaat toont duidelijk aan dat er sprake moet zijn van beïnvloeding door een idool op de identiteit van fans. Hoe deze invloed tot uiting komt, zullen we in ons eigen onderzoek trachten te achterhalen. 199 SANDVOSS (C.). Op. Cit., 2005, p. 96 200 AERTS (A.) & RUTTEN (P.). Op. Cit., 1994, p. 531 201 HORTON (D.). The dialogue of courtship in popular music. In: FRITH (S.) & GOODWIN (A.). On Record. Rock, pop, and the written word. London, Routledge, 1990, p. 25 202 AERTS (A.) & RUTTEN (P.). Op. Cit., 1994, p..540 67 III. Clouseau Ons eigen onderzoek beperkt zich tot fans van de groep Clouseau. Alvorens we kijken naar deze aparte fancultuur, beschrijven we het verhaal van wat later “de grootste Vlaamse groep” zou worden genoemd. 1. Hoezo? Clouseau: een biografie Het verhaal van Clouseau begint in het jaar 1984. Als een groepje vrienden uit SintGenesius-Rode worden ze gevraagd een aantal nummers te spelen voor een aperitiefconcert in hun gemeente. Onder de naam “Clouseau en vrienden” spelen ze voornamelijk covers. Dit optreden is als een eenmalige act bedoeld, maar het verhaal draait iets anders uit. Ze blijven samen repeteren, maar verder als lokale beroemdheden gaat het de eerste drie jaar niet. Ondertussen wordt hun naam ingekort tot “Clouseau” en tijdens de zomer van 1987 krijgen Koen en Kris Wauters, Bob Savenberg, Karel Theys en Tjenne Berghmans de kans het Leuvense MarktRock-festival te openen. Dit is de aanzet tot wat later de grootste Vlaamse groep zou worden. Ze krijgen een platencontract aangeboden en nemen hun eerste single op. 1988 is het jaar dat Vlaanderen het vijftal pas echt leert kennen. Ze scoren een eerste hit en nemen samen met onder andere Raymond Van het Groenewoud deel aan de Baccarabeker. Clouseau wint de beker en hierdoor stijgt de bekendheid. In 1989 komt de grote doorbraak met “Anne”, wat een gigantische hit wordt. Hun eerste album ‘Hoezo?’ breekt alle records. De groep heeft een horde fans achter zich staan, dewelke uren voor het concert staan te wachten. Zanger Koen Wauters is het nieuwe meisjesidool bij uitstek. De hits volgen elkaar vliegensvlug op en de reacties zijn nooit eerder gezien. Ook Nederland wordt veroverd en in Vlaanderen neemt het succes een nooit eerder gezien hoogte aan. De gekte en hysterie wordt zo groot dat er gesproken wordt van een ware “Clouseaumania”. Voor Tjenne Berghmans wordt de druk te veel. Hij besluit de groep te verlaten. Het viertal gaat verder en probeert na Nederland nu ook de rest van Europa te veroveren. Ze nemen een Engelstalig album op en nemen, op vraag van de toenmalige BRT, deel aan het Eurovisiesongfestival. Ze behalen een teleurstellende 17e plaats, maar gaan verder met hun Europese toer. Na Tjenne, wordt het ook voor Karel Theys allemaal te veel. Ook hij zegt de groep vaarwel. Na Nederland lijkt ook Duitsland lijkt te vallen voor de charmes van de tot drietal herleide groep. Door dit 68 alles tuimelt Clouseau in een nieuw avontuur: ze mogen het voorprogramma verzorgen van het Europese gedeelte van Roxettes wereldtournee. Na een tweede Engelstalige album hopen ze de deuren van Europa helemaal te openen. Ondanks enorme promotie, doet de cd het buiten Vlaanderen niet goed, waarna de jongens besluiten hun Engelstalige plannen en Europese veroveringspogingen te stoppen en zich terug voltijds op hun Nederlandse repertoire te concentreren. Ondertussen is het 1995 en tijd om een nieuw album op de markt te brengen. Deze krijgt de naam ‘Oker’ en wordt een groot succes in Vlaanderen én Nederland. De groep Clouseau wordt niet langer ondergewaardeerd, men spreekt niet langer alleen over de hysterie en fans, maar ze krijgen ook het muzikale respect. Na een het sabbatjaar in 1996, besluit Bob Savenberg de groep te verlaten. Clouseau bestaat nu enkel nog uit de broertjes Wauters. Toch besluiten ze verder te gaan. Ze nemen nog enkele cd’s op en behalen nooit eerder geziene records. Hun gastoptreden tijdens de Night of the Proms in 2000 krijgt een staartje, wanneer ze in december het Sportpaleis twee keer laten vollopen. Geen enkele Vlaamse artiest deed het hen voor. Het jaar nadien verschijnt er weer een nieuw album – En Dans – dewelke een koerswijziging is. Ze krijgen een nieuwe, opgefriste sound, waarop de reacties uitstekend zijn. Opnieuw spelen ze twee uitverkochte concerten in het Sportpaleis. Sindsdien zijn deze jaarlijkse Sportpaleisconcerten traditie. Het is steeds een feestje, waarvan het succes blijft stijgen. Maar liefst veertien [later zelfs achttien] keer laten ze de Antwerpse concertzaal vollopen en in de pers worden ze gelijkgesteld met wereldberoemde artiesten. Ze verzorgen hun shows met technisch, nooit eerder geziene, hoogstandjes en het publiek reageert dolenthousiast. “ooit tevoren is een Vlaamse band zo succesvol geweest, nooit tevoren heeft het publiek een band van hier zo omarmd.”203 2. “Altijd heb ik je lief”: Fandom en Clouseau Voornamelijk tijdens de beginjaren van Clouseau is er sprake van een ware mania. Tieners die hun kamer volhangen met posters, alles verzamelen van de groep en hun liefde openbaar uiten tijdens een reportage over “Clouseaumania” in Panorama.204 Dit fandom komt overeen met wat we bespraken in ons theoretisch luik. 203 biografie Clouseau-site www.clouseau.be (zie bijlage: biografie Clouseau) 204 Reportage Panorama: 12 april 1990 69 Bob Savenberg, ex-lid van de groep Clouseau, schreef een op zijn leven gebaseerde roman over het bestaan binnen een popgroep205. Ook hij bespreekt het fanfenomeen aan de hand van de fanclub die Clouseau had tijdens hun beginjaren: “Een fanclub is een microkosmos. Alle lagen van de bevolking, elk slag mensen van elke rang en stand, zijn erin vertegenwoordigd. Het is een minimaatschappij met strebers en de bijbehorende naijver, hoogmoed en teleurstelling en ambitie en nederlaag. Er is een harde kern, een zachte schil en er zijn buitenstaanders. Er is liefde en haat, er zijn amateurs en noeste professionals, middelmaatjes en zonderlingen. En er is hiërarchie, strikte hiërarchie. De plaats in die hiërarchie was een heel meetbaar gegeven: ze viel samen met het aantal meter dat tussen fan en idool lag en het aantal minuten dat er contact was tussen de twee. Wie elk optreden aanwezig was en vaak met ons sprak, genoot veel aanzien en werd het onderwerp van afgunst bij de andere fans.”206 Ook binnen de Clouseau-fancultuur was er duidelijk sprake van onderverdelingen. Zoals Fiske stelt is kapitaalaccumulatie van essentieel belang. Zij die veel wisten en vaak met de band in contact kwamen werden als ‘experts’ beschouwd. We beschouwen fans als een aparte subcultuur, of ook wel fancultuur. Bij de groep Clouseau is dit niet anders. Bob Savenberg merkt op dat ook binnen deze fancultuur nog een verdere opdeling gemaakt werd in subculturen: “Er waren subculturen. a elk optreden tekenden die zich duidelijk af. Fans verzamelden zich in groepjes aan de uitgangen van de podia waar we speelden. Er was een groepje Maurice [Tjenne]-fans, Jaak [Karel]fans, fans voor mij en Wim [Kris] en een hele meute Jeroen [Koen]-fans die zich elke keer opnieuw rond hem verdrongen om een handtekening, een foto en het bijbehorende praatje. Ze rivaliseerden met elkaar en staken elkaar de loef af met onze prestaties op het podium.”207 205 Savenberg gebruikte in deze roman fictieve namen voor de groepsleden, liedjes,... 206 BEYERS (I.) & SAVENBERG (B.). Seks, drums & videoclips. Liefde en leed in een popgroep. Antwerpen, Manteau, 2004, p. 174 207 IDEM, p. 175 70 Professor Ingrid Ponjaert (VUB) en professor Rudi Laermans (KUL) werden voor de reportage van Panorama over de zogenaamde “Clouseaumania” gevraagd enkele bevindingen weer te geven. Er wordt gesteld dat fandom er altijd al geweest is. Alleen was het met Clouseau veel duidelijker, omdat het over een Vlaamse band ging. Voordien beperkte dit fandom zich voornamelijk tot de privé-sfeer van de adolescenten. Met Clouseau werd het mogelijk om vaak naar concerten te gaan en een praatje te slaan met de bandleden. Koen Wauters was “een ideaalbeeld dat niet veraf staat.” Deze combinatie van dichtbij en toch veraf zou een verklaring kúnnen zijn voor de enorm impact van de groep. Enerzijds was Koen Wauters iemand die zeer herkenbaar was, wegens zijn Vlaamse routs, zijn kledij was gewoon, kortom: “het zou echt iemand van om de hoek kunnen zijn. En anderzijds staat hij toch veraf, belichaamt hij een soort van idealen van schoonheid, van romantiek.”208 Professor Ponjaert verklaart waarom vele van de tienermeisjes verliefd werden op hun idool Koen Wauters. De vroege seksuele ontwikkeling van meisjes zou hiervan aan de basis liggen: “Hun dromen zijn vervuld van romantische prinsen. En ze kunnen die behoefte die ze op dat moment hebben, die losgemaakt wordt door hun seksuele, hun psychoseksuele ontwikkeling niet altijd rechtstreeks uiten. Ook omdat ze al een beetje verder zijn dan hun leeftijdsgenoten, de jongens.” Bovendien speelt Koen Wauters ook in op de dromen en fantasieën van deze meisjes, wat een mogelijke verklaring is voor het hevige gedrag op concerten. Maar ook de invloed van andere fans speelt een belangrijke rol. Men pept elkaar op: “Ik denk dat die energie voor een stuk vanbinnen in zit, maar dat die ook aangewakkerd wordt door de aanwezigheid van anderen. Men stimuleert elkaar. En daardoor begint men dingen te doen, zich te uiten, die men anders nooit zou doen.” Volgens Ponjaert zijn de buitensporige reacties van het jonge publiek op de concerten perfect normaal. Hun gedrag mag niet worden gepathalogiseerd. Het is ook maar een 208 Rudi LAERMANS (Socioloog KUL) in Panorama: 12 april 1990 71 tijdelijk verschijnsel. De hevige reacties zouden afnemen vanaf de periode dat men een partner heeft waar men de nodige energie en affectie op kwijt kan.209 Voornamelijk jonge meisjes aanschouwden Koen Wauters als hun held. Dit fandom is vandaag de dag geëvolueerd, net als de personen zelf. De zogenaamde mania ligt nu ettelijke jaren achter ons. In ons empirisch gedeelte zullen we trachten na te gaan hoe fans zich de dag van vandaag gedragen. Is hun fandom gematigder geworden, zoals we volgens de literatuur moeten geloven? Of zijn ze nog even ‘hysterisch’ als tijdens hun tienerjaren? Hoe kijken ze vandaag de dag naar hun favoriete groep, is Koen Wauters nog steeds hun held? Dit zijn enkele vragen waarop we na onze kwalitatieve data-analyse een antwoord hopen te kunnen geven. 209 Ingrid PONJAERT (Psychologe VUB) in Panorama: 12 april 1990 72 IV. Conclusie theoretisch luik Uit onze voorgaande studie is gebleken dat fangedrag voornamelijk een kenmerk is van tieners. Adolescenten zetten zich af tegen de waarden en tradities van hun ouders en hechten meer belang aan ‘peers’. Jongeren willen hun eigen gang gaan en vaak zijn hun ideeën tegenstrijdig met die van ouders, scholen,... De muziekvoorkeur is een manier om je hiertegen af te zetten, maar ook om vorm te geven aan jezelf, je identiteit te vormen. Het is een uiting van wie je bent. Fandom hoort hier ook onder. In de literatuur merken we op dat er een zeer pejoratief beeld van de fan wordt weergegeven. Naast de fanatieke habitus van de fan wordt hij ook beschouwd als onkritisch en passief. In onze ogen is fandom geen afwijkend, pathologisch gedrag, maar eerder een onderdeel van het tienerleven. Bovendien zien wij fandom niet als een (fanatiek) gedrag, maar eerder als een gevoel. Hoewel voornamelijk meisjes met het fanfenomeen worden geassocieerd, laten we hier ook ruimte voor jongens. Deze zouden hun fan-zijn wel op een andere manier publiek uiten. Bij jonge tienermeisjes zorgen de vroege sexuele prikkelen voor het feit dat ze soms redelijk hysterische houdingen aannemen. Volgens de meeste wetenschappelijke literatuur stopt de idolatrie van popsterren wanneer de adolescentie voorbij is. In ons empirisch onderzoek zullen we dit trachten na te gaan. Is fandom een aspect van het tienerleven, of blijft het bestaan wanneer men volwassen is? Treedt er verandering op in het fangedrag naarmate men ouder wordt? Bovendien voelen fans zich onderling tot elkaar verbonden. Ze behoren tot eenzelfde groep, wat hen een gevoel geeft samen te horen. Ze onderscheiden zich van de anderen – de niet-fans – maar ook binnen de fancultuur kunnen verschillen worden opgemerkt. Zo worden bijvoorbeeld experts van niet-kenners onderscheiden. Het idool speelt een rol bij de identiteitsvorming. Binnen het discours van de identiteit volgden we de postmodernistische uitgangspunten. De identiteit is geen statisch gegeven, maar is constant in beweging en wordt door alles wat we dagelijks meemaken beïnvloed. Zo ook door een idool. Vaak zonder het zelf te beseffen, geven fans via hun favoriete artiest, uiting tot wie ze zelf zijn, of zouden willen zijn. “Fanhood is an a priori decision about the kind of person you choose to be and the kind of culture you choose to insert yourself in.”210 210 VERMOREL (F.) & VERMOREL (J.). Op. Cit., 1985, p. 250 73 Ze kiezen een idool dat past binnen hun eigen stijl, aan wie ze zich kunnen spiegelen, waarin ze zich kunnen herkennen. Fans hebben het gevoel dat hun favoriete ster een vriend zou kunnen zijn. Ook binnen de door ons gekozen popgroep komen deze fenomen voor. Binnen de Clouseau-fancultuur was er in de beginjaren zelfs sprake van een ware mania. Meisjes vielen in bosjes flauw, scandeerden hysterisch de naam van hun favoriet en verklaarden hun liefde aan frontman Koen Wauters. Welke invloed hij of de groep had en heeft op de identiteit van zijn fans, zullen we in het hierop volgende eigen onderzoek trachten te achterhalen. Via de herinneringen, visies en ervaringen van fans zelf hopen we hierop een antwoord te formuleren. 74 V. Fandom, een onderzoek waardig 1. Probleemstelling en onderzoeksvragen Het is ondertussen duidelijk dat fans ons onderzoeksobject zijn. Binnen dit doelpubliek bestaan natuurlijk verschillende soorten. Zo zijn er mensen die fan zijn van een televisiefiguur, een sportman, een kunstenaar,… Wij moesten ons richten tot één bepaalde categorie van fans. De keuze viel op Clouseaufans. De redenen hiervoor werden al besproken in de inleiding. Binnen de fangemeenschap van Clouseau gingen we op zoek naar fans die er van in het begin bijwaren. Met dit onderzoek willen we te weten komen wat de invloed is van het hebben van een idool op de identiteit van de fans. Om op deze probleemstelling antwoord te kunnen geven, leek het ons het interessantst om de mensen die al 15 jaar of langer fan zijn van de groep te bevragen. Zij maakten het meeste mee: ze waren er bij wanneer de groep doorbrak, waren getuige toen de zogenaamde Clouseaumania plaatsvond en zijn momenteel geëvolueerd van tieners naar volwassen mensen. Mogelijke onderzoeksvragen die ons kunnen helpen om tot een antwoord te komen op onze probleemstelling zijn in welke mate Clouseau voor hen de laatste 15 jaren belangrijk waren en hoe ze nu terugkijken op hun gedrag van toen. Een vraag die we ons hierbij moeten stellen is of hun gedrag wel degelijk veranderd is. Uit het fan-zijn zich op een verschillende manier bij tieners dan bij ‘volwassenen’? Aangezien we de postmoderne visie volgen, gaan we uit van een evolutie in hun identiteit en geloven we bijgevolg niet dat deze stabiel blijft. Belangrijk voor ons is dus welke rol de groep Clouseau in deze evolutie, in de vorming van hun identiteit, heeft gespeeld. Naast antwoorden op onze probleemstelling en bijbehorende onderzoeksvragen, zullen we ook antwoorden trachten te geven op vragen die we onszelf stelden na het theoretisch kader. Zo vragen we ons onder andere af hoe fans zelf de term “fan” omschrijven. Welke definitie geven zij aan het woord? Komt deze overeen met de definities uit de literatuur, of wijkt deze eerder af? In ons theoretisch luik werd ook duidelijk dat fandom iets is dat voornamelijk met meisjes geassocieerd wordt. Dit onderzoek was niet bedoeld om een vergelijking te maken tussen mannelijke en vrouwelijke fans. Gaandeweg hebben we ook mannelijke fans ontmoet. Het aantal is echter niet voldoende om een betrouwbare vergelijking te doen. Dit zou wel een basisidee kunnen zijn voor een eventuele latere genderstudie binnen fandom. 75 2. Doelstellingen van het onderzoek Vaak wordt onderzoek geplaatst onder enerzijds het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek of anderzijds het toegepast wetenschappelijk onderzoek. Naargelang de manier waarop je de resultaten bekijkt, kan ons onderzoek onder beide vormen worden geplaatst. De onderzoeksresultaten kunnen een mogelijke bijdrage leveren aan bestaande theorieën over fandom en fangedrag. Hierover bestaan vele beschrijvingen, die vaak zeer uiteenlopend en tegenstrijdig zijn. Ons onderzoek kan misschien nog andere visies aantonen. Daarnaast zou het een bijdrage kunnen leveren aan de opvattingen over de manier waarop een externe persoon inwerking kan hebben op iemands identiteit. Hierover is nog niet veel (geen?) wetenschappelijk onderzoek gedaan, waardoor onze resultaten een uitbreiding van de kennis omtrent de invloed van sterren op fans kunnen leveren. Over fandom en identiteitsvorming werd al zeer veel geschreven. Toch werd een fenomeen als Clouseau, een groep die bijna 20 jaar bestaat en dé populairste band van Vlaanderen, tot op heden nooit echt onderzocht. Ook fans werden veelal over het hoofd gezien. Voor ons vormen zij het onderzoeksobject. Meestal komen ze op een negatieve manier in het daglicht te staan. Wij willen het tij doen keren en aantonen dat fandom ook positief kan zijn. Ons onderzoek zal dus ongetwijfeld een bescheiden bijdrage leveren aan de wetenschap. Daarom kan het geplaatst worden onder het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is het ook een toegepast wetenschappelijk onderzoek, omdat onze resultaten door derden gebruikt zouden kunnen worden. Het zou een aanzet kunnen zijn voor anderen om soortgelijk onderzoek te doen. Wij maken geen onderscheid tussen culturele groepen, zoals Nederlandse fans tegenover de Vlaamse fans. Verder onderzoek kan misschien aantonen dat er wel degelijk verschillen bestaan tussen de nationaliteiten en hun fandom. Ook het genderaspect zou een mogelijke basis kunnen zijn voor verder onderzoek. 3. Onderzoeksopzet 3.1. Kwalitatief onderzoek Sommige verschijnselen kan je beter onderzoeken aan de hand van kwalitatieve onderzoeksmethoden. Om te ontdekken wat aan de basis ligt van een fenomeen worden 76 vaak kwalitatieve werkwijzen gebruikt.211 Kwalitatief onderzoek wil informatie verkrijgen over wat leeft binnen een bepaalde doelgroep en vooral ook waarom. Aangezien ook wij willen te weten komen wat de ervaringen en meningen zijn van een bepaalde groep van mensen, namelijk de fans van Clouseau, was het al snel duidelijk dat we voor de kwalitatieve onderzoeksmethode zouden kiezen. Alleen deze benadering stelt ons in staat hun ervaringen, belevingen, herinneringen en dergelijke in kaart te brengen door ons in te leven in de wereld van de respondenten. We geven enkele belangrijke kenmerken van de kwalitatieve methode met betrekking tot ons onderzoek: - In kwalitatief onderzoek zijn het de mensen die betekenis geven aan de sociale wereld: “‘De’ werkelijkheid is geen ‘gegeven-buiten-het-socialeom’, maar wordt veeleer door mensen gemaakt.”212 We zullen trachten te kijken vanuit het perspectief van onze respondenten, de fans. Het is belangrijk om ons als onderzoeker proberen te verplaatsen in hun positie. Dit is nodig om een beeld te krijgen van de door de actoren ontwikkelde werkelijkheid om te bekomen tot een reconstructie ervan.213 - De onderzoeksprocedure is open. Aangezien we ons willen inleven in de wereld van de actoren is het niet mogelijk met een gestructureerde vragenlijst te werken. We laten de respondenten vrij te antwoorden en trachten zo weinig mogelijk in te grijpen.214 De interviews die we doen, kunnen het best omschreven worden als informele gesprekken.215 - Er is een cyclisch-iteratieve wisselwerking tussen verzamelen en analyseren. Dit is ook een onderdeel van de open benadering van kwalitatief onderzoek. Het houdt in dat dataverzameling en data-analyse 211 STRAUSS (A.) & CORBIN (J.). Basics of Qualitative Research: Grounded Theory: Procedures and Techniques. Newbury Park, Sage Publications, 1991, p. 19 212 BOEIJE (H.). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Boom, Onderwijs, 2005, pp. 20-27 213 WESTER (F.) & PETERS (V.). Kwalitatieve Analyse. Uitgangspunten en procedures. Bussum, Coutinho, 2004, p. 15 214 BOEIJE (H.). Op. Cit., 2005, p. 33 215 BAARDA (D.B.), DE GOEDE (M.P.M.) & TEUNISSEN (J.). Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen, Stenfert Kroese, 2005, pp. 231-232 77 niet strikt gescheiden zijn. Wanneer gegevens verzameld worden, geeft dit nieuwe inzichten waardoor bijsturing van het onderzoek mogelijk wordt.216 3.1.1. Symbolisch interactionisme Ons onderzoek situeert zich binnen het symbolisch interactionisme. Dit perspectief geeft zin aan de natuurlijk sociale wereld waarin interacterende personen participeren. Bij deze visie ligt de nadruk op het beschrijven van “de sociale werkelijkheid als zinvol resultaat van het constructieproces van hen die daarin met elkaar leven.” 217 Betekenisgeving en interactie staan bij het symbolisch interactionisme centraal. De sociale wereld komt met andere woorden tot stand door de betekenissen die de actoren er aan geven. Voor ons zijn het de fans die betekenis geven aan de wereld waarin ze zich bevinden. Als onderzoeker moeten we ons trachten te verplaatsen in hun denkwereld.218 We komen hierop terug wanneer we de rol van de onderzoeker bespreken. 3.2. Dataverzameling en verloop 3.2.1. Diepte-interviews “Qualitative interviewing is a way of finding out what others feel and think about their worlds. Through qualitative interviews you can understand experiences and reconstruct events in which you did not participate.”219 We kozen voor het interview, omdat deze methode ons toelaat te pijlen naar ervaringen van fans. We willen te weten komen hoe mensen geëvolueerd zijn, of hun fangedrag veranderd is. Daarom kozen we voor diepte-interviews. Hoewel we ook focusgroepinterviews overwogen, lijkt de methode waarvoor wij opteren ons net iets interessanter, 216 SMALING (A.) & VAN ZUUREN (F.) (red.). De praktijk van kwalitatief onderzoek. Voorbeelden en reflecties. Meppel/Amsterdam, Boom, 1992, p. 14 217 WESTER (F.) & PETERS (V.). Op. Cit., 2004, pp. 12-23 218 IDEM, pp. 23-24 219 RUBIN (H.J.) & RUBIN (I.S.). Qualitative Interviewing. The Art Of Hearing Data. London, Sage Publications, 1995, p. 1 78 omdat respondenten dan ongeremd over hun ervaringen kunnen spreken. In een focusgroep kan er nu en dan al eens concurrentie ontstaan. Een groepsinterview kan natuurlijk ook voordelen hebben. Zo zouden mensen helemaal kunnen opgaan in ervaringen van anderen en kunnen ze zich misschien ook dingen herinneren aan de hand van verhalen van derden. Wij namen echter het zekere voor het onzekere en besloten individuele interviews te doen. Binnen de interviewmethoden, kozen we voor het diepte-interview met semigestructureerde vragenlijst. Dit is een vorm van open interviewen, wat voor ons belangrijk is, aangezien het ons niet interessant leek met vragen te werken die op voorhand vastlagen. We willen kunnen doorvragen wanneer er iets interessants aangehaald wordt. Bovendien lijkt een open interview ons persoonlijker, omdat het meer op een gewoon gesprek lijkt dan wanneer je werkt met een gestructureerd interview.220 We gaan echter niet geheel ongestructureerd te werk. Als kapstok gebruiken we een vragenlijst.221 Dit is enkel een houvast. De vragen vormen een basis voor ons gesprek, de werkelijke vragen liggen niet van tevoren vast. Ook de volgorde van de vragen wordt niet vooropgesteld. Het interview zelf zal ons in sterke mate sturen. “You cannot plan the entire design for a qualitative project in advance, because the design changes as you learn from the interviewing.”222 Zoals we eerder aanhaalden is er binnen kwalitatief onderzoek sprake van een cyclischeiteratieve wisselwerking. Dit betekend dat de vragenlijst die we hebben ook na elke periode van dataverzameling gewijzigd kan worden. 3.2.2. Selectie respondenten 3.2.2.1. Wie bevragen? We kozen er voor Clouseaufans van het eerste uur te bestuderen. We wilden een mogelijke evolutie aantonen: is hun fangedrag veranderd? Welke invloed heeft Clouseau gehad op hun persoonlijkheid? Daarom selecteerden we fans die er van in het begin bijwaren, aangezien zij opgegroeid zijn met de groep. Het is niet evident om te 220 BAARDA (D.B.), DE GOEDE (M.P.M.) & TEUNISSEN (J.). Op.cit., 1998, pp. 130-134 221 Voor de vragenlijst: zie bijlagen 222 RUBIN (H.J.) & RUBIN (I.S.). Op.Cit., 1995, p. 43 79 achterhalen wanneer men kan spreken van fans. Daarom was ons enige criterium dat de respondenten zichzelf zagen als fan, ongeacht hun persoonlijke definitie van het begrip. 3.2.2.2. Kenmerken respondenten Bij het zoeken naar onze respondenten, wisten we dat de leeftijd een belangrijke rol zou spelen. De groep Clouseau bestaat bijna 20 jaar, dus onze fans kunnen zelf niet jonger zijn dan 20. De beginperiode van Clouseau werd door ons vastgelegd bij de zogenaamde “mania” van begin jaren ’90. We besloten onze doelgroep af te bakenen en fans te zoeken tussen de 25 en de 40 jaar. Zij hebben de hele Clouseau-periode meegemaakt. De meesten waren tieners wanneer ze in contact kwamen met de groep en zoals we zagen zijn voornamelijk deze personen vatbaar voor het fenomeen fandom.223 We gingen op zoek naar alle soorten Clouseaufans. Daarbij behoren zowel Vlaamse als Nederlandse personen. Ook op het vlak van gender namen we onszelf voor geen onderscheid te maken. Toch werd het al snel duidelijk dat voornamelijk vrouwen zichzelf fan noemen. Zoals we al aanhaalden binnen het theoretisch luik voelen voornamelijk vrouwen zich aangetrokken tot een idool en komen zij er veel openlijker voor uit. Dit werd ons ook duidelijk wanneer we op zoek gingen naar fans. Het was frappant hoe weinig mannelijke fans we tegenkwamen op onze zoektocht. Toch waren er ook twee jongemannen die al jaren fan zijn en ons te woord wilden staan. Met deze gegevens hoopten we te kunnen zien of er een andere visie is bij mannen dan bij vrouwen. Omdat er te weinig mannelijke cases zijn, is het niet echt mogelijk een vergelijking te maken of te generaliseren, maar het kan een eerste stap zijn voor onderzoek naar de verschillen in fandom bij mannen en vrouwen. 3.2.2.3. Werving respondenten We vonden onze respondenten op verschillende manieren. Zo gingen we naar optredens van Clouseau tijdens de zomermaanden waar we eerst de mensen een tijdje observeerden. Nadien stapten we op hen af en vroegen hen naar hun fan zijn. Ook gingen we in december enkele keren naar het Sportpaleis, waar Clouseau een reeks concerten gaf. Voor Clouseaufans is het de ‘place to be’ en ook voor ons konden Sportpaleisbezoeken niet ontbreken in de zoektocht naar fans. Soms kwamen we zelfs dezelfde personen tegen, 80 waardoor het duidelijk werd dat ze nog altijd redelijk grote fan zijn. Naast deze zoekmethoden naar respondenten, werden er ook regelmatig berichtjes en oproepen op het officiële Clouseau-forum (www.clouseau.be) geplaatst, waarop ook reactie kwam. Het voordeel bij reacties hierop is dat je weet dat mensen ook effectief interesse hebben in je onderzoek, aangezien ze je zelf contacteren. Dit in tegenstelling tot wanneer wij hen aanspreken. Het overkwam ons meer dan eens dat mensen plots “geen tijd meer” hadden voor ons of gewoon niets meer van zich lieten horen. Tenslotte werd ook de sneeuwbalmethode toegepast. Vaak kenden fans namelijk nog andere mensen die ook al van in de beginjaren fan zijn. Op die manier kwamen we opnieuw in contact met andere respondenten. We stelden niet voorop hoeveel respondenten we zouden bevragen, aangezien de grootte van onderzoek tot onderzoek verschillend is. De regel bij kwalitatief onderzoek is: “Je gaat door totdat er sprake is van inhoudelijke verzadiging ofwel saturatie.”224 We wisten dus niet op voorhand hoeveel interviews we zouden doen en contacteerden tijdens de dataverzameling ook continu nieuwe respondenten. Dit deden we tot we vonden dat de gegevens geen nieuwe bevindingen weergaven en er met andere woorden sprake was van saturatie. 3.2.3. Interviews: drie fasen De diepte-interviews die we afnamen waren semi-gestructureerd. We werkten met een vragenlijst die niet sluitend was. De interviews kunnen opgedeeld worden in drie fasen. Deze zijn niet altijd duidelijk van elkaar afgebakend. Afhankelijk van de manier waarop de respondenten antwoordden, liepen deze fasen al dan niet door elkaar. - Fase één: het verleden Gedurende deze eerste fase gaan we na hoe de respondent fan is geworden van de groep. Waarom zijn ze fan van Clouseau? Wat vonden ze zo speciaal aan deze groep en hoe gedroegen ze zich op concerten? Dit doen we om later na te gaan hoe het is geëvolueerd en om te kijken of het fandom een typisch kenmerk van de adolescentie is. Om de gedragingen en gedachten van fans van tijdens de beginjaren van Clouseau te achterhalen, zullen we moeten peilen naar het verleden. Het oproepen van herinneringen is geen eenvoudige klus. Zo kunnen vertekeningen optreden door veranderde situaties. De 223 zie bijlage: respondenten 224 BAARDA (D.B.), DE GOEDE (M.P.M.) & TEUNISSEN (J.). Op. Cit., 2005, p. 165 81 kijk op het verleden wordt ook sterk beïnvloed door latere ervaringen. Herinneringen staan altijd in verband met het heden.225 Bovendien is het voor respondenten vaak niet gemakkelijk om specifieke zaken te herinneren. Men herinnert zich voornamelijk dingen uit nostalgie. Mensen zijn vaak geneigd zaken te vervormen of te wijzigen.226 - Fase twee: de muziek en het fanfenomeen Nadat we peilden naar het verleden van de fans komt de muziek en het fenomeen fandom aan bod. Hier gaan we onder andere na welke definitie fans zelf geven aan het begrip, wat de kenmerken zijn van een fan, maar ook of er een band, een samenhorigheidsgevoel bestaat tussen fans onderling. We gaan na in hoeverre er sprake is van identificatie met de groep, de muziek en zielsgenoten. - Fase drie: het heden / toekomst De derde fase tenslotte handelt over het heden en de toekomst. Hier onderzoeken we hoe men het fan-zijn vandaag beleeft en dit in vergelijking met vijftien tot twintig jaar geleden. In welke mate is hun fangedrag veranderd? We peilen naar het belang van de groep doorheen hun hele leven. Aangezien de interviews een open manier van bevragen zijn, lag de volgorde van de vragen uit de verschillende fasen niet op voorhand vast. Ook waren de drie fasen niet strikt gescheiden. We lieten de respondenten vrij antwoorden en stuurden zo weinig mogelijk bij, waardoor de drie fases meer dan eens door elkaar liepen. Het was niet altijd duidelijk onder welke fasen iets kon worden onderverdeeld. Sommige fragmenten konden onder meer dan één fase worden geplaatst. In onze analyse waren we verplicht zelf deze keuzes te maken. 3.3. Onderzoeksanalyse “Data analysis is exciting because you discover themes and concepts embedded throughout your interviews. As you continue with the data analysis, you weave these themes and concepts into a broader explanation of theoretical or practical import to guide your final report. Data analysis is the final stage of listening to hear the meaning of what is said.”227 225 DHOEST (A.). Op. Cit., 2005, p. 43 226 BAARDA (D.B.), DE GOEDE (M.P.M.) & TEUNISSEN (J.). Op. Cit., 1998, p. 137 227 RUBIN (H.J.) & RUBIN (I.S.). Op. Cit., 1995, p. 226 82 De basis van een kwalitatieve analyse is het uiteenrafelen van gegevens om deze nadien weer te structureren, in elkaar te zetten.228 We leggen eerst kort de stappen uit die we hebben overlopen tijdens onze onderzoeksanalyse. 3.3.1. Transcriptie Alvorens aan de eigenlijke analyse kon worden begonnen werden alle interviews integraal uitgetypt. Ook stopwoorden en dialecten werden opgenomen in de transcriptie, omdat het in onze ogen soms ook duidelijk kan maken hoe mensen zich voelen. “Tijdens de transcriptie van opnamen gebeurt er iets met de gegevens. Zo gaat het non-verbale gedrag, zoals gelaatsuitdrukkingen en houding, toon, ritme en intonatie, verloren.”229 Om deze reden werden de interviews zo snel mogelijk uitgetypt, zodat we ons de meeste contextuele gegevens nog herinnerden. Er werden memo’s bijgehouden waarin onze eerste bevindingen werden genoteerd en ook het non-verbale gedrag werd verwerkt tijdens de transcriptie. In de bespreking van de resultaten hebben we het dialect achterwege gelaten op plaatsen waar het ons storend leek. 3.3.2. Coderen “Coding is the process of grouping interviewees’ responses into categories that bring together the similar ideas, concepts, or themes you have discovered, or steps or stages in a process.”230 Het coderen is de hoofdactiviteit in de analyse. “Bij het coderen onderscheidt de onderzoeker thema’s of categorieën in de onderzoeksgegevens en benoemt hij deze met een code.”231 228 BOEIJE (H.). Op. Cit., 2005, p. 63 229 IDEM, p. 61 230 RUBIN (H.J.) & RUBIN (I.S.). Op. Cit., 1995, p. 238 231 BOEIJE (H.). Op. Cit., 2005, p. 84 83 Voordat we het codeerproces startten werden de interviews eerst nog een keer herlezen. Deze lezing stelt ons in staat de verschillende betekenissen, concepten en visies te ontdekken.232 Hennie Boeije verwijst in zijn werk naar Strauss en Corbin die drie typen van coderen onderscheidden: de open codering, de axiale codering en de selectieve codering. Ook wij bouwen hierop verder en nemen als het ware de “onderzoeksslang” die Boeije uitwerkte over.233 3.3.2.1. Open coderen In deze eerste codeerfase, het open coderen, werd het verzamelde materiaal uiteengerafeld. Alle fragmenten werden benoemd door er één of meerdere trefwoorden aan toe te kennen. Eén van de belangrijkste activiteiten bij deze fase is het in vraag stellen van het materiaal. “Codes zijn een samenvattende notatie voor een stukje tekst, waarin de betekenis van het fragment wordt uitgedrukt.”234 Er werd nog geen selectie gemaakt op basis van relevantie van het onderzoeksmateriaal. De op het eerste zicht minder relevante passages konden zo eventueel later nog worden opgenomen in het onderzoekskader. Het resultaat dat we bekwamen door het open coderen was een hele lijst van codes. 3.3.2.2. Axiaal coderen Gedurende de tweede codeerfase werd nagegaan of de reeds ontwikkelde codes voldoende het materiaal dekten. Daar waar nodig werden nieuwe codes ontwikkeld en synoniemen werden bijgewerkt. “Axiaal coderen is een manier om de codes uit de eerste fase te ordenen.”235 Van de lijst die we bekwamen na de open codering, maakten we een overzichtelijke codeboom, met hoofd- en subcodes. Deze codeboom werd onderverdeeld in de drie fases 232 RUBIN (H.J.) & RUBIN (I.S.). Op. Cit., 1995, p. 228 233 BOEIJE (H.). Op. Cit., 2005, pp. 83-85 (zie bijlage: onderzoeksslang) 234 IDEM, p. 85 235 IDEM, p. 99 84 van het interview. (verleden, fanfenomeen en muziek, heden en toekomst)236. Vervolgens werden de interviews nogmaals gecodeerd om na te gaan of de codeboom volledig was. Alle fragmenten met eenzelfde code werden tenslotte samengevoegd. 3.3.2.3. Selectief coderen Na het uiteenrafelen werd het in deze fase tijd om de gegevens opnieuw te gaan structureren. De fragmenten die reeds onder eenzelfde code werden ondergebracht werden nogmaals geanalyseerd. Tijdens het selectief coderen werd diep nagedacht over de antwoorden op de onderzoeksvragen. Verbanden werden gezocht tussen de verschillende categorieën en er was ook sprake van een vergelijking met de opgedane kennis uit de literatuur. 3.4. Kwaliteitscriteria Wanneer onderzoek wordt gedaan, moet de kwaliteit hiervan worden gegarandeerd: “De methodologische kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek moet gezocht worden in de weg, de methode in de ruimste zin van het woord, waarlangs de onderzoeksconclusies bereikt worden. Onder ‘de methode in de ruimste zin van het woord’ verstaan we alles wat een onderzoeker in het werk stelt om de onderzoeksconclusies argumentatief overtuigend te maken.Er is sprake van methodologische kwaliteit wanneer de onderzoeksconclusies overtuigend beargumenteerd worden op basis van het desbetreffende onderzoek.”237 Van belang om kwaliteit te garanderen is goed beargumenteren wat je doet en waarom. Er zijn ook enkele kwaliteitscriteria die wij nu eerst kort zullen uiteenzetten in functie van ons onderzoek. 236 Zie bijlage: codeboom 237 MASO (I.) & SMALING (A.). Kwalitatief Onderzoek: Praktijk en Theorie. Amsterdam, Boom, 1998, p. 64 85 3.4.1. Betrouwbaarheid “In de klassieke zin wordt betrouwbaarheid gedefinieerd als de mate waarin metingen onafhankelijk zijn van toeval.”238 Het is evident dat we zo betrouwbaar mogelijk te werk gingen. Het is echter nooit mogelijk te garanderen dat een onderzoek 100% betrouwbaar is, aangezien we zelf ook maar mensen zijn met eigen gevoelens, ervaringen en voorkennis. Deze kennis hebben we aan het begin van het onderzoek tijdelijk proberen weg te cijferen. Wanneer we aan de interviews begonnen, hebben we getracht datgene wat we reeds wisten aan de kant te schuiven om zo betekenis te laten komen uit de gesprekken met de respondenten. Ook hebben we de betrouwbaarheid proberen te garanderen door in alle fasen van ons onderzoek de genomen beslissingen te beargumenteren: wat doen we hier? Waarom doen we dit? Tijdens de interviews werden er ook aantekeningen gemaakt over de sfeer en de transcriptie gebeurde zo snel mogelijk om zo veel mogelijk herinneringen over het verloop van de gesprekken op te nemen. Een probleem waar we ons bewust van waren, is dat we peilden naar herinneringen. Voor mensen is het soms niet evident zaken uit het verleden op een correcte manier weer te geven. Ook dit hebben we beargumenteerd bij de bespreking van de onderzoeksmethode. 3.4.2. Validiteit “Validiteit heeft te maken met de juistheid van de onderzoeksbevindingen.Het gaat daarbij om de vraag in hoeverre de onderzoeksbevindingen een goede weergave vormen van datgene wat zich feitelijk in de praktijk afspeelt”239 Onder validiteit of geldigheid verstaan wij het goed weergeven van de realiteit. Onder andere de manier waarop gegevens verzameld worden speelt hierin een belangrijke rol. Deze validiteit kan opgedeeld worden in twee luiken. Enerzijds is er de interne validiteit. Hierbij draait het om de stappen binnen het onderzoek. De keuze voor diepte-interviews als onderzoeksmethode was in onze ogen de beste om inzicht te krijgen op wat we willen bestuderen. Enkel fans zelf kunnen ons vertellen hoe ze zich gedroegen en kunnen ons hun mening geven. Natuurlijk is het moeilijk en niet evident te peilen naar herinneringen. 238 BAARDA (D.B.), DE GOEDE (M.P.M.) & TEUNISSEN (J.). Op. Cit., 2005, p. 193 239 IDEM, p. 197 86 Toch zijn we ervan overtuigd dat enkel via interviews veel informatie kan verkregen worden over het gedrag van Clouseaufans. Zeker wanneer het over het fangedrag van ongeveer 15 jaar geleden zal gaan. Er zijn wel enkele reportages over Clouseau geweest op televisie, maar veelal kwamen de fans zelf niet aan bod. Aangezien we in ons onderzoek vanuit het standpunt van de fans willen kijken, zijn diepte-interviews hiervoor de beste oplossing. De interviews werden afgenomen in een voor de fans rustige en gemoedelijke omgeving. Meestal gebeurde dit bij de respondenten thuis. We onderbraken het gesprek zo weinig mogelijk en lieten plaats voor anekdotes en ervaringen die op het eerste zicht niet belangrijk leken voor het onderzoek. Het was noodzakelijk de respondenten onze betrokkenheid te laten voelen. Ook lieten we de mogelijkheid open om foto’s of ander beeldmateriaal te laten zien. Op die manier herinnerden sommigen zich weer nieuwe dingen. Om de validiteit van het gehele onderzoek te garanderen bespraken we alle analysestappen al in het voorgaande hoofdstuk. Aan de andere kant spreekt men ook van externe validiteit of ook wel generaliseerbaarheid. “De externe validiteit verwijst naar de geldigheid van de resultaten onder andere omstandigheden, op andere tijden, op andere plaatsen en bij andere onderzoekseenheden.”240 De vraag die we ons moeten stellen is of er in ons onderzoek naar de identiteitsvorming van fans ook sprake is van generaliseerbaarheid. Het antwoord daarop lijkt eerder negatief. Identiteit is iets dat niet zomaar veralgemeend kan worden, maar is voor elke persoon anders. Zoals we zagen in het theoretische luik, is identiteit bovendien niet stabiel, wat het ook nog eens bemoeilijkt om generaliserende uitspraken hieromtrent te doen. Ook de term “fan” is te breed. Er bestaan fans van popgroepen, maar ook fans van voetbalclubs en dergelijke meer. Om deze verschillende redenen is er geen sprake van externe validiteit in ons onderzoek. Wel kunnen generaliserende uitspraken gedaan worden over de Clouseaufans van het eerste uur. Het is vanzelfsprekend dat we niet de gehele populatie konden bevragen, maar de steekproef die getrokken werd gebeurde 240 ’T HART (H.), BOEIJE (H.) & HOX (J.) (red.). Onderzoeksmethoden. Amsterdam, Boom Onderwijs, 2005, p. 163 87 aselect en was representatief, waardoor uitspraak doen over de gehele populatie (Clouseaufans van het eerste uur) toch mogelijk werd. 3.4.3. Rol van de onderzoeker Als onderzoeker ben je een buitenstaander. Daarom was het nodig dat we ons zoveel mogelijk aanpasten aan de onderzoekssubjecten. We trachtten ons te verplaatsen in hun denkwereld en behielden een open visie. Dit was soms moeilijker dan gedacht. Wanneer mensen begonnen te praten, hadden we vaak de neiging mee te gaan in het verhaal. Als onderzoeker moesten we echter de grens vinden tussen de betrokkenheid en de afstandelijkheid. Na een kritische zelfevaluatie blijkt dat deze grens soms moeilijk te vinden was. Er waren momenten dat we te betrokken waren en ons misschien te veel lieten meeslepen in de verhalen en posities van de respondenten. Op andere momenten bewaarden we te veel afstand, maar deze kwamen minder frequent voor. 4. Hypothesen Uit de theorische bevindingen hebben we enkele hypothesen kunnen detecteren die we zullen toetsen aan de empirische gegevens die we verzamelden. Nadien zullen we nagaan of de door ons opgestelde hypothesen en theorieën bevestigd of gefalsifieerd worden. Zulk onderzoek wordt ook wel hypothetico-deductief onderzoek genoemd.241 De hypothesen worden opgedeeld in twee categorieën: we onderscheiden hypothesen over de fans en over de identiteit. Deze categorieën kunnen niet strikt van elkaar worden gescheiden. a) De fans Theorie: Het woord fan wordt vandaag de dag enerzijds op een eerder positieve manier gebruikt als verwijzing naar iemand met een bepaalde vorm van enthousiasme. Anderzijds is er ook nog steeds de negatieve connotatie van het woord fan als iemand die een overenthousiaste deelnemer is binnen de massamedia en die ook wel gek of gestoord wordt genoemd. 241 Hoe wordt de term door fans zelf gedefinieerd? MASO (I.) & SMALING (A). Op. Cit., 1998, p. 28 88 Hypothese: Door fans wordt de term eerder als normaal, enthousiast gedrag beschouwd en niet als gek of bezeten. Theorie: Jongeren hechten veel belang aan de inhoud van songs. De meeste liedjes handelen over thema’s waaraan jongeren veel belang hechten, die aansluiten bij hun belevingswereld. Vorm en sfeer zouden nog belangrijker zijn, aangezien niet iedereen naar de tekst luistert. Ook de presentatie van een artiest is van zeer groot belang. Jongeren kiezen niet alleen muziek die bij hen past, maar ook een stijl. Wat wordt door Clouseaufans van het eerste uur aangehaald als de reden voor het ontstaan van hun fandom? Hypothese: Het uiterlijk van hun idool is voor fans tijdens de jeugdjaren zeer belangrijk, maar ook de songteksten en de muziek hebben een belangrijke waarde. Fans hechten belang aan alle aspecten. Theorie: Leden van een groep beschouwen zichzelf soms eerder als toonbeelden van de groep dan als unieke individuen. Ze benadrukken dan de gelijkenissen tussen zichzelf en andere groepsleden en voegen deze karakteristieken toe aan hun eigen zelf. Fans voelen zich vaak sterk betrokken en gelijk aan zielsgenoten. Zien fans zich als een groep die hen ook een identiteit geeft, of is er eerder sprake van het “ieder voor zich” fenomeen? Hypothese: Fans kunnen beschouwd worden als een groep. Ze voelen zich verbonden met mede-fans en men kan spreken van een groepsgevoel. Theorie: Het is ongehoord voor een volwassen vrouw om haar zwak voor een ster te uiten. Als tiener is het normaal om een voorkeur voor een idool te tonen, het hoort bij de adolescentie. Nadien wordt dit gedrag als abnormaal beschouwd. Hoe gedragen fans van het eerste uur zich wanneer de tienerjaren voorbij zijn? In welke zin is hun fangedrag veranderd? 89 Hypothese: Aangezien het ongehoord is na de adolescentie je adoratie voor een idool te laten blijken, zal men het fan-zijn minder tonen. Het gedrag van de volwassen fan zal met andere woorden gematigder zijn dan tijdens de jeugdjaren. b) De identiteit Theorie: Het zelf is samengesteld uit een heleboel ‘zelven’. Dit zijn verschillende identiteiten of subjectposities die we aan- of innemen binnen de verschillende sociale omgevingen waarin we ons bewegen. Hoe gedragen onze respondenten zich onder verschillende omstandigheden? Hypothese: Wanneer men zich in een andere omgeving of situatie bevindt, gedragen mensen zich op verschillende manieren. Fans uiten hun fan-zijn dus niet constant. Ze passen zich aan aan de omgeving waarin ze zich bevinden. 90 VI. Onderzoeksresultaten Volgende uiteenzetting geeft een synthese van de analyse weer. De belangrijkste onderzoeksresultaten worden hier weergegeven. Na een 15-tal interviews hadden we ook één man onder onze respondenten. Zijn visie verschilde slechts een beetje van die van de dames. Daarom besloten we om nog een man extra te zoeken, om na te gaan of het om een uitzondering ging. Dit bleek niet het geval. We konden toen al stellen dat er slechts een zeer klein onderscheid bestaat in de manier waarop mannen en vrouwen denken over fandom en de standpunten die ze erover innemen. Toch dient hier te worden gewezen op het feit dat het aantal mannen niet voldoende is om hierover veralgemenende uitspraken te doen. We zijn ons hiervan bewust, maar de resultaten die wij behaalden, kunnen een eerste stap vormen in onderzoek naar het genderverschil bij fans. 1. Fase één van het interview: gesprek over het verleden van de fans Wanneer we peilden naar de reden van het fan worden bij Clouseaufans van het eerste uur of naar wat hen zo aansprak in de groep, waren typische antwoorden: “De muziek, de teksten en dan ook Koen Wauters eerlijk gezegd. Toen die periode, dat was toen echt een droom van ho, en zo de kriebels in de buik.” (R.12, 31 jaar, Geraardsbergen) of “leuke jongens om te zien en heel herkenbare teksten en mooie muziek.” (R.4, 39 jaar, Almere NL) Hieruit kwamen al enkele belangrijke eigenschappen – zoals het belang van het imago of charisma van de ster en het identificatie-aspect – van fandom naar voren. We zetten de belangrijkste bevindingen uit de eerste fase op een rijtje. Jongeren Tijdens de beginperiode van Clouseau, waren de meeste van onze respondenten tiener of vroege twintiger. Dit gegeven was belangrijk voor ons om na te gaan of het fenomeen fandom iets typisch voor adolescenten is. Via hun herinneringen peilden we hiernaar. Enkelen haalden spontaan het woord puber aan: “als puber, hoe oud was ik toen? 16, 17 jaar en dan gingen we daar naar kijken en dat sprak mij wel aan.” (R.7, 35 jaar, Mechelen) De meesten vinden het ook passen bij jeugd: “ik was nog een kind, dat mocht toen wel. Ik ben er zeker niet beschaamd over. Ik vind dat zeer normaal als ik erover nadenk dat we daar staan gillen hebben.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) Het past binnen de leefwereld van jongeren. Deze fans hebben geen spijt van de manier waarop ze 91 zich als adolescent gedroegen en zouden het zo opnieuw doen, weliswaar moesten ze terug jonger zijn. “Als ik jonger was nu, ik zou het gewoon weer doen.” (R.4, 39 jaar, Almere NL) We kunnen stellen dat de leeftijd een significante factor is binnen het fangebeuren. In de derde fase, over het heden en de toekomst, komen we hier op terug en gaan we na of er een verschil merkbaar is in hun gedrag als een tiener en hun gedrag nu, als volwassene. Gender en adolescentie Wanneer er over het fanfenomeen gesproken wordt, legt men meestal meteen de link met tienermeisjes. Jongens worden veelal over het hoofd gezien. Het werd ons al voor de analyse duidelijk dat fandom zich niet uitsluitend beperkt tot het vrouwelijke domein. Ook mannen kunnen fan worden van een popgroep, zoals Clouseau. Dit werd merkbaar nadat we ook fans vonden van het mannelijke geslacht. Deze zijn weliswaar in de minderheid, waardoor niet duidelijk is of het om uitzonderingen gaat. De visies en meningen van deze mannen en ook hun fangedrag kwam in grote lijnen overeen met dat van de vrouwelijke fans. Hier en daar waren er kleine verschillen. Deze bespreken we dan ook waar nodig. Volgens één van deze mannen kan de reden voor het kleine aantal mannelijke fans gevonden worden in het feit dat mannen vaak te macho zijn. Bovendien was het vroeger taboe als man fan te zijn van een popgroep, maar dit begint steeds te minderen. Daardoor uiten ook steeds meer mannen hun muziekvoorkeur: “Het begint steeds meer te veranderen, de diversiteit in het Clouseaupubliek.” (R.16, 26 jaar, Leuven) Belang van het imago en charisma van de ster De muziek en de teksten van Clouseau zijn voor de fans van essentieel belang. Deze kenmerken bespreken we in fase twee van ons onderzoek. Naast de muziek en de teksten blijkt ook het uiterlijk een aspect te zijn waaraan fans enorm veel aandacht schonken: “Het belangrijkste blijft uiteindelijk toch wel de muziek, die liedjes denk ik, maar natuurlijk, die twee jongens maken het ook wel helemaal af hé. Want, ja, ze mogen ook gezien worden alle twee vind ik. En daar ga je ook een stuk voor, dat is ook een stuk fan zijn denk ik.” (R.15, 35 jaar, Lier). Een andere fan reageert op een gelijkaardige manier: “Die liedjes, ik vond die heel leuk om mee te zingen. En het uitzicht van de groep zelf. Bijvoorbeeld Koen Wauters, ik vond dat die ongelooflijk mooie ogen had. En dat sprak me eigenlijk aan.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) Voornamelijk het uiterlijk van zanger Koen Wauters wekte bij de meeste dames in het verleden de nodige interesse op: “De frisheid 92 van de liedjes vond ik gewoon heel erg leuk en ja, Koen vond ik gewoon een lekker ventje.” (R.3, 38 jaar, Dronten NL). Hoewel de meesten een voorkeur hadden voor Koen, beperkt dit zich niet bij iedereen tot de frontman. Anderen vonden de drummer, Bob Savenberg interessanter: “die drummer vond ik wel wat hebben” (R.17, 34 jaar, Jette) en nog anderen hadden dan weer een voorkeur voor Karel: “wij waren in eerste instantie vooral voor Karel. Kareltje was ons idool”. (R.9, 33 jaar, Geel) Iedere fan heeft zijn eigen smaak en bijgevolg ook zijn persoonlijke favoriet. Het visuele aspect is duidelijk een zeer belangrijke factor. Het medium televisie heeft dit mede in de hand gewerkt. Bijna wekelijks was Clouseau te gast in Tien om te Zien en zanger Koen Wauters werd één van de gezichten van de commerciële omroep VTM. Hij presenteerde er het ene programma na het andere. Fans bekeken deze programma’s ook speciaal voor hem: “Ik weet dat ik vroeger absoluut de ‘Super 50’ wou zien, maar dat is dus in’t begin, het eerste jaar van VTM. ‘Kriebels’ vond ik fantastisch, maar dat was ook gewoon fantastisch. En ‘Binnen zonder bellen’, moest Koen het niet gepresenteerd hebben, zou ik niet gekeken hebben, maar nu dus wel.” (R.16, 26 jaar, Leuven) Sommigen woonden zelfs opnames bij om Clouseau of Koen Wauters nog eens aan het werk te zien: “In de tijd van Tien om te Zien gingen we elke maandag naar Leuven.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) “Wij zijn ook naar opnames geweest van Tien om te Zien, Familieraad, alles zo’n beetje.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) De verschillende media – concerten en televisiewerk – gingen hand in hand. Identificatie Fans moeten zich kunnen herkennen in hun idool of de muziek ervan. Vaak herkennen ze zich in de songteksten. Het geeft hen steun op moeilijke momenten: “Op die moment was ik verwikkeld in een echtscheiding en die teksten, dat was realistisch, ik trok mij daar wel aan op.” (R.10, 40 jaar, Buggenhout) De muziek is een middel waardoor ze zich beter gaan voelen of zich kunnen afreageren. “ ‘Vroeger is voorbij’, dat gil ik gewoon helemaal uit als ze dat zingen hé.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) De muziek van hun favoriete band weekt heel wat emoties los, zowel positieve als negatieve: “Bij de cd ‘Vanbinnen’ zit je bij de eerste nummers volledig mee te zingen en daar geraakt ge zo wat van opgepept en dan opeens komt ‘Ik denk aan jou’ en dan rollen de tranen weer over mijn wangen. Dus ja, ge vindt u daar in verschillende manieren in terug, zowel blij als triestig.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) In vele van de songteksten kan men zichzelf terugvinden: “Ik denk, bijna elke tekst kunt ge in een bepaalde situatie van uw leven 93 plaatsen.” (R.8, 33 jaar, Mechelen) Fans kunnen het gevoel krijgen dat liedjes op hun lijf geschreven zijn. “Soms heb je een gevoel van ‘goh, da’s voor mij gezongen’ als er inderdaad iets gebeurd is in uw leven.” (R.11, 39 jaar, Heusden-Zolder) Het gevoel dat het voor hen geschreven zou kunnen zijn en het zich herkennen in bepaalde teksten blijkt een belangrijk gegeven te zijn voor fans. Daarnaast is ook het gevoel van zich herkennen in het idool voor Clouseaufans van grote betekenis. Vaak kunnen ze gemeenschappelijke kenmerken terugvinden in hun karakter en dat van hun idool. Ze krijgen het gevoel dat ze er bevriend mee zouden kunnen worden. “Koen heeft een heel aparte soort van humor en dat heb ik eigenlijk ook.” (R. 2, 31 jaar, Erica NL) Veelal wordt wel beseft dat dit een illusie is. Sommigen beschouwden ze ook degelijk als vrienden, maar zijn later realistischer geworden: “Je beschouwt ze een beetje als vriend, terwijl dat ze dat helemaal niet zijn natuurlijk. Zij kennen jou niet en jij kent ze alleen door hun muziek, maar je beschouwt ze een beetje als kennis of vriend.” (R.4, 39 jaar, Almere NL) De groep Clouseau of meerbepaald zanger Koen Wauters gaf fans het gevoel dat hij een vriend van hen was: “Dat was ons vriendje toen. En bekeek je Koen dan ook echt als iemand die je kende of zou willen kennen? Ja. Ja, dat was gelijk een gedacht dat we hem kenden, terwijl dat dus zeker niet is. Maar ja, dat was gelijk gaan naar uw vriendje hé. Op een heel andere manier, maar er was een band.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) Ook de tijd kan hierin een rol spelen. Wanneer fans hun idool al enkele jaren volgen denken ze hem te kennen en hebben ze het moeilijk om te zeggen dat het slechts een idool is. Op de duur beschouwen ze hun idolen dus meer als vrienden of kennissen: “Als je zoveel jaren gaat, denk ik wel dat ge ziet hoe dat alles in elkaar zit. Als ze een mindere dag hebben, wij zien dat op een concert. Als hij relatieproblemen had, wij zagen dat op een concert. Als hij zich goed voelt, ge ziet dat.” (R.10, 40 jaar, Buggenhout) “Idool kan ik het niet noemen, maar het is een soort kennis. Ik ken ze al te lang om echt zo te zeggen ‘het is mijn idool’.” (R.17, 34 jaar, Jette) Verliefd Vele vrouwelijke respondenten geven toe dat ze als jongere een gevoel van verliefdheid hadden bij het zien van hun idool: “Eigenlijk was dat begonnen als een dolle verliefdheid” (R.1, 32 jaar, Kapellen) “Ja, Koen, ik was 17 en toen was dat inderdaad wel verliefd en zo. En ik vond hem wel leuk. Dat is denk ik mijn pubergedrag van toen.” (R.5, 34 jaar, 94 Rijswijk NL) “Die lange jas en die uitstraling van Koen, ja, toen ging mijn hartje een beetje rapper tikken.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) Koen Wauters was voor de meeste fans als tiener de man of jongen van hun dromen. “Gewone” jongens van hun leeftijd interesseerden hen in veel mindere mate tijdens deze periode: “In het begin als ik heel veel naar concerten ging, dan interesseerden jongens me niet zo heel veel.” (R.2, 31 jaar, Erica NL) Het idool is voor de jonge fans een ideaalbeeld waar niemand tegen op kan: “En natuurlijk op die leeftijd, ge idealiseert hé. Dat is dan precies de meest perfecte mens die er rond loopt.” (R.12, 31 jaar, Geraardsbergen) Toch kunnen we niet stellen dat iedereen verliefd was op zijn idool. Het valt op dat de iets oudere fans over het algemeen ook realistischer waren en in mindere mate verliefd werden op hun idool: “Ik ben daar nooit echt verliefd op geweest.” (R.7, 35 jaar, Mechelen) “Ik heb nooit gehad van ‘woehoe’. Denk je dat dat dan iets te maken heeft met de leeftijd? Ja, dat denk ik wel. Pas op, ik was ook al geen 16 meer toen Clouseau begon hé. Ik was 25 als ik beginnen gaan ben en dan ben je al zo...” (R.10, 40 jaar, Buggenhout) We weten niet of de leeftijd hierbij de bepalende factor is. In onze ogen is de ene persoon er meer vatbaar voor dan de andere. Over het algemeen is deze verliefdheid ook van voorbijgaande aard. Vanaf de periode dat ze zich meer in jongens gaan interesseren, verandert hun verliefdheid in respect en kan men beter relativeren: “Als tiener droomt ge daar van hé. Dan denkt ge ‘oh, dat gaat mij lukken, ik ga die kunnen strikken’. Maar met ouder worden, dan komt ge wel met uw voetjes op de grond natuurlijk en dan gaat ge meer relativeren.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) In de derde fase gaan we na hoe de verliefdheid geëvolueerd is bij de volwassen fans. De mannelijke fans in ons onderzoek hebben nooit een gevoel van verliefdheid gehad, maar ze beschouwden de groep Clouseau en meer specifiek Koen Wauters wel als hun voorbeeld: “Ik denk dat het zo’n beetje een voorbeeld was voor mij, als kleine jongen.” (R.16, 26 jaar, Leuven) Wat Clouseau deed, was iets wat ze ook wilden doen. Ook zij konden zich in zekere zin herkennen in de groep of de frontman: “Ik herkende een beetje mijzelf daarin. In Koen Wauters dan? Dat wou ik ook doen. Hetgeen dat hij deed op dat moment, zo met een bandje spelen en wat zingen, awel dat had ik toen op die leeftijd ook graag gedaan. As ik zo 16, 17 jaar was.” (R.13, 37 jaar, Walem) 95 Publiek fandom Voor fans zijn concerten een belangrijk gegeven. Tijdens de adolescentie gebeurde het meer dan eens dat ze verschillende optredens per week bijwoonde. Ze volgden de groep over het hele land: “Ik heb heel België doorkruist, van de ene kant naar de andere kant zelfs. Ik heb zelfs eens twee concerten op een weekend gedaan.” (R.10, 40 jaar, Buggenhout) We zijn ons er van bewust dat dit bij wereldsterren bijna onmogelijk is. Clouseau beperkt zich echter tot Vlaanderen en Nederland waardoor dit haalbaar is. Op een bepaald moment toerden ze ook in Duitsland, maar ook dat was voor sommige fans zeker niet te ver: “Zelfs toen Clouseau voorprogramma was van Roxette ben ik ook een keer meegeweest. Dan zijn we naar Bielefeld geweest en daar hebben we een huisje gehuurd met negen Clouseaufans.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) Fans gingen soms heel ver om hun favoriete groep verschillende keren aan het werk te kunnen zien: “De ‘In Every Small Town’-tour ben ik bijna elk concert geweest.” (R.5, 34 jaar, Rijswijk NL) “We hebben soms weekenden gehad dat we op cola en tucies geleefd hebben alleen maar dus om van concert naar concert te gaan.” (R.2, 31 jaar, Erica NL) Bij deze fans stond het leven helemaal in het teken van Clouseau. Ze stonden ermee op en gingen ermee slapen. Clouseau was een hobby die hun leven beheerste. De manier waarop Clouseaufans zich als jongere op concerten gedroegen, is zeer verschillend. Sommigen beweren dat ze kalm waren, anderen geven toe redelijk hysterische momenten te hebben gehad: “Dat was eigenlijk nog vrij normaal, buiten sommige hysterische momenten.” (R. 18, 34 jaar, Sint-Truiden) “Ik heb zo nooit mee hysterisch staan roepen, dat niet. Ik was zo meer de stille die zo meer aan het kijken was, in trance. Maar zo echt het bewustzijn verliezen of flauwvallen, nee. Wel veel zien gebeuren.” (R.12, 31 jaar, Geraardsbergen) Fans achten hun gedrag bijna allemaal als normaal. Het valt op dat bijna niemand zich wil vergelijken met de hysterische, flauwvallende meisjes die men kent van reportages op de televisie: “Ik ben nooit zo ne fan geweest, ik bedoel niet zo, niet iemand die die hype echt mee heeft gedaan. ... En als jij naar een concert ging, hoe gedroeg jij je daar dan? ooit zoals gillende meisjes. Maar ik bedoel, we dansen wel en we doen wel mee en we zingen wel mee en dat wel hé.” (R.15, 35 jaar, Lier) 96 Ze trachten duidelijk hun gedrag te verdedigen door meer extreme gevallen als voorbeeld te geven. Voor bijna iedereen is het van groot belang dat ze een goed plaatsje hebben op de concerten. Fans willen vooraan staan om een glimp van hun idolen op te vangen: “Wij zorgden wel altijd dat we vooraan stonden. De eerste rij, want anders hoefde het eigenlijk niet.” (R.3, 38 jaar, Dronten, NL) “Ik krijg al de slappe lach als ik er nog maar aan terug denk. Altijd op de eerste rij willen staan en schreeuwen en springen. Het kon niet zot genoeg. Ja. En waarom was dat belangrijk dat ge zo op de eerste rij stond? Ah, voor hem te zien hé. En dan proberen van die aan te raken en een handtekening vast te krijgen.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) Ook de manier waarop fans zich gedragen op een concert verschilt van hoe ze zich daarbuiten opstellen. Ze beweren iemand totaal anders te zijn: “Ik was een totaal andere Linda... Daar kan ik gewoon mezelf zijn. Daar ben ik gewoon ik.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) “Ik was heel verlegen op school, ik kon geen twee woorden zeggen zonder euh... En bij Clouseau bloeide ik precies helemaal open.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) Hieruit blijkt dat het zelf is opgebouwd uit verschillende identiteiten. Deze verschillende delen zijn elk verbonden met aspecten van de sociale structuur. In alle mogelijke situaties neemt iemand dus een andere positie en identiteit aan. Op een concert gedragen onze respondenten zich als fan, thuis nemen ze de identiteit van moeder of partner aan en op het werk die van collega. In vele gevallen zal men ook verschillende identiteiten aannemen. Invloed anderen De omgeving waarin fans zich bevinden kan ook bepalend zijn voor hun gedrag. Ze laten zich meeslepen door anderen rondom zich: “Op SuikerRock in Tienen, de eerste jaren dat ze daar gekomen zijn, heb ik wel eens na het concert op hen staan wachten, maar toen waren we met een bende, dus dat was ook meer met hen... Maar persoonlijk zou ik dat dus niet doen... Bendevorming hé, dat doet ook veel, maar ja, ik denk dat ge dat bij alles hebt. Als ge op stap gaat is dat ook zo hé. Als ge met twee op stap gaat is dat ook anders dan wanneer ge met een hele bende zijt.” (R.18, 34 jaar, Sint Truiden). Hieruit kunnen we afleiden dat jongeren erg worden beïnvloed door hun sociale omgeving. Vrienden of in dit geval voornamelijk vriendinnen spelen hierin een niet te onderschatten rol: “Wij waren 97 met drie vriendinnen en wij hadden alle drie die Clouseau-gekte en wij gingen ook, als er hier in de omstreken optredens waren, dan gingen wij daar ook naar toe.” (R.9, 33 jaar, Geel) “Twee keer per maand gingen we naar een concert, met allemaal, een hele vaste groep.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) Niet alleen de muziek, maar ook het hele gebeuren er rond, waaronder de vrienden die gemaakt worden en de sfeer die er hangt op concerten, blijken belangrijke aspecten binnen het fangebeuren te zijn: “Het is op de duur niet meer alleen Clouseau, maar ook alles er om heen.” (R.5, 34 jaar, Rijswijk NL) Bereikbaarheid Als Vlaamse band is de groep Clouseau zeer bereikbaar voor Belgische en Nederlandse fans. Toen de groep trachtte door te breken in de rest van Europa mislukte dit. De meeste fans geven grif toe dat ze daar blij om zijn. Anders werd de groep Clouseau, volgens hen, veel minder bereikbaar: “Ik snap eigenlijk niet dat ze daar niet met zijn doorgebroken. Maar ja, gelukkig want dan hadden we ze niet zo veel meer gehad hier hé.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) Zoals eerder vermeld, kan men verschillende keren in een korte periode naar concerten gaan. Bovendien krijgt men regelmatig de kans hun favoriete bandleden te ontmoeten en er een praatje mee te slaan, wat het gevoel van bereikbaarheid vergroot en waardoor de distantie tussen ster en idool wordt verkleind: “Koen Wauters, die woonde in België, dat was een Belg. Wauw, die was bereikbaar.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) “Ja, gewoon de bereikbaarheid van de jongens zelf. Ik bedoel, Bon Jovi, dat is gewoon niet bereikbaar. Daar kan je niet even zeggen ‘Kom, we gaan even een foto maken of een handtekening vragen’. Dat werkt gewoon niet. En dat had ik dus heel erg bij Clouseau. Het was gewoon bereikbaar en het is ook voor gewone mensen. Ik bedoel, het is niet zo dat zij zo uit de hoogte zijn van ‘Pff, wij zijn hier de ster, dus we gaan maar weer.’” (R.2, 31 jaar, Erica NL) Reacties van de omgeving Onze groep van Clouseaufans kreeg te maken met twee verschillende soorten reacties vanuit de omgeving. Enerzijds waren er fans die veel medeleven en begrip kregen van hun sociale milieu. Ouders brachten hen naar concerten en steunden hen bij het fangebeuren: “Mijn ouders, die vonden het geweldig, die hebben me ook heel vaak gebracht... Ze zijn zelfs een keertje, toen waren we op vakantie en traden ze hier op. En toen is mijn moeder speciaal met mij terug gereden vanop vakantie naar hier om naar Clouseau te kunnen en 98 dan zijn we de volgende dag gewoon weer op vakantie gegaan.” (R.2, 31 jaar, Erica NL) “Zij brachten mij overal naar toe. Ze waren blij dat ik dat eigenlijk deed in plaats van op café te gaan zitten.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) Ook vrienden leefden bij sommigen enorm mee: “Ze belden toen ook allemaal op als Clouseau op televisie was. Je moet op 2 kijken of op 3 kijken. En als ze op de radio waren, werd ik gebeld. Dus iedereen leefde wel mee.” (R.3, 38 jaar, Dronten NL) Anderzijds waren er ook fans die gepest werden of voor gek werden verklaard door vrienden of familie: “Ik werd een beetje voor onnozel verklaard. Een beetje zot. Met Clouseau was dat op dat moment precies ‘not done’ om daar fan van te zijn.” (R.17, 34 jaar, Jette) “In het begin werd daar heel hard mee gelachen ja, maar dat is minder en minder.” (R.16, 26 jaar, Leuven) “Ik werd daar eigenlijk een beetje door gepest door mijn zussen. Wij hebben elks nen andere smaak. Mijn zus was fan van Wham en George Michael en ik was dan maar fan van Clouseau. Dat was meer zoiets, dat was ook niet hip hé Clouseau in die tijd, dat was maar boehoe.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) Voor zulke reacties hadden fans geen oor. Ze lieten het dan ook gewoon over zich heen gaan: “Ik heb mij daar eigenlijk nooit iets van aangetrokken.” (R.17, 34 jaar, Jette) “Ik trek mij dat niet aan, ik trek mij dat echt nie aan. Ik doe mijn goesting. Ik trek mij dat niet aan wat anderen daar van vinden.” (R.8, 33 jaar, Mechelen) “Dat was het ene oor in en het andere weer uit. Ik doe toch mijn eigen zin.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) 2. Fase twee van het interview: gesprek over de muziek en het fenomeen fans Populaire muziek De muziek van Clouseau blijkt iets te zijn waar fans zich aan optrekken. Het geeft hen steun op bepaalde momenten: “Dan voel ik mij gewoon echt heel lekker in mijn vel. Echt. Zij hebben mij ook door hun muziek, door een bepaalde periode van mijn leven heen geloodst. Met ons vader, als ik het moeilijk had, dan zette ik wel eens muziek van Clouseau op en ja, dan voelde ik mezelf weer net iets meer mens. Ja, ze hebben alle fases van mijn leven eigenlijk een beetje mee doorworsteld.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) “Als ik vies gezind ben, dan zet ik hun muziek op en dan word ik weer goed gezind.” (R.8, 33 jaar, Mechelen) Zoals we reeds zagen kunnen fans zich identificeren met de 99 muziek van hun favoriete groep. De teksten gaan zeer vaak over primaire zielenroerselen die zeer herkenbaar zijn voor de fans. Het Engelse repertoire van Clouseau wordt door de meeste fans wel gesmaakt. Toch vinden ze bijna allemaal dat het Nederlandse niet verloren mag gaan. Fans waren Clouseau in hun moedertaal al gewoon en vonden dan ook dat dit zo moest blijven. De taal is voor iedereen een redelijk belangrijk gegeven. Het moet iets zijn dat verstaanbaar is: “Het heeft voor mij geen drempel dat het ederlands is of Engels, maar het moet wel een taal zijn dat ik kan begrijpen waar ze het over hebben.” (R.17, 34 jaar, Jette) “Ik ben eigenlijk blij dat het ederlands is, want als het Engelstalig is, dan zingen wij ook wel mee, maar negen op de tien keer zit er dan is een foutief woord in.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) Bij fans gaat het niet alleen om de muziek, maar ook om de personen die de muziek vertegenwoordigen: “Het gaat natuurlijk om meer dan de muziek, die jongens zijn natuurlijk ook hartstikke aardig.” (R.5, 34 jaar, Rijswijk NL) Het imago en charisma van deze personen blijkt, zoals we zagen heel belangrijk te zijn. Sommige fans geven dan ook toe dat ze de groep ook met hun Engelstalige repertoire zijn blijven volgen, gewoon omdat het Clouseau was: “Eigenlijk omdat het Clouseau was, want moest het van een andere groep geweest zijn, dan niet.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) Hieruit kunnen we afleiden dat de personen die de muziek belichamen van even groot belang zijn, zoniet belangrijker dan de muziek en teksten zelf. Privaat fandom Het merendeel van de fans hebben gedurende een bepaalde periode verschillende zaken verzameld, die allemaal te maken hadden met Clouseau. Het gaat hier van krantenknipsels tot latjes en T-shirts. “Verzin het en ik heb het.” (R.3, 38 jaar, Dronten NL) “Elk boekske waar ze instonden moest ik hebben, al was dat fotoke maar ne centimeter groot, maar ik knipte dat uit en plakte dat op.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) Voor sommigen was het verzamelen van gadgets en hebbedingetjes een manier om te pronken ten opzichte van anderen: “Ik geloof dat ik zelfs ne pennenzak heb gehad van Clouseau. En dan met dat logo daarop. Ja, dat was toen toch wel zo om te laten zien.” (R.9, 33 jaar, Geel) 100 Naast deze gadgets, staat bijna iedereen ook met hun favoriete band op de foto. Veelal doen ze dit om een herinnering te hebben aan bepaalde momenten. Wanneer ze er dan nadien terug naar kijken, denken ze met nostalgie terug aan bepaalde Clouseaumomenten. “Dat is gewoon plezant om naar te kijken.” (R.16, 26 jaar, Leuven) In sommige gevallen was ook dit een manier om het fan-zijn te tonen: “Dat was nadien zo het bewijs van ‘zie ne keer’... Dat was toen die periode zeker om te pronken ook een stuk.” (R.12, 31 jaar, Geraardsbergen) Alles wat gedurende de verschillende jaren werd verzameld heeft een enorm emotionele waarde voor de fans, waardoor het voor de meesten ook moeilijk is de verzameling weg te doen: “Dat is zo’n sentimentele waarde, ik kan dat precies niet weg doen.” (R.12, 31 jaar, Geraardsbergen) Definitie Daar waar er in de theorie overvloedig gesproken wordt over het ziekelijke gedrag van fans, is er slechts één respondent die vindt dat het woord fan een negatieve connotatie heeft. “Ik vind fan ook zo’n vies woord. Da’s precies of ik geobsedeerd ben.” (R.16, 26 jaar, Leuven) Over het algemeen hebben mensen geen probleem met de term. Wanneer we ze echter vragen naar wat het fan-zijn in hun ogen inhoudt, zijn er zeer verschillende visies. Veelal is deze visie wel zeer breed: “Ik vind als je echt meer dan een oppervlakkige interesse hebt voor een band, of een groep, of een artiest, dan vind ik dat je je daar wel fan van mag noemen.” (R.3, 38 jaar, Dronten NL) Het naar concerten gaan wordt door velen toch als een belangrijke factor beschouwd bij het fangebeuren: “Als ge minstens één keer per jaar naar een concert gaat en als je niet alles afkraakt wat ze doen. Je mag wel kritiek hebben, ik vind ook als fan mag je kritiek hebben. Maar ja, gewoon, minstens één keer per jaar naar een concert.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) “Ik vind fan zijn, dat ben je als je gewoon naar concerten gaat. Eén of twee concerten per jaar en ge houdt u een beetje up to date met het internet wat er allemaal gebeurt.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) Anderen vinden het naar concerten gaan minder belangrijk: “Ik vind als ze de muziek graag horen en ze appreciëren dat. Ik vind niet dat dat afhangt van hoeveel keer je naar een concert gaat.” (R.12, 31 jaar, Geraardsbergen) 101 Men gaat er van uit dat er verschillende soorten van fans zijn: “Ik denk dat je daar gewoon verschillende categorieën in hebt.” (R.2, 31 jaar, Erica NL) Vaak wordt er gesproken van “de harde kern”. Dit zijn fans die de groep overal volgen. Veelal gaat men uit van het feit dat mensen zelf beslissen of ze zich fan noemen of niet: “Iedereen beslist dat een beetje voor zichzelf... Maar als fan moet ge wel een beetje overhebben voor een groep vind ik. Af en toe ne keer naar een optreden gaan. En wij blijven dan ook graag wachten na een optreden om ne keer een woordje te wisselen. Ik vind dan wel als fan, als ge zegt, ik moet hem niet zien, dan vind ik dat toch wel bizar. Maar ja, iedereen bepaalt dat zelf.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) Fancultuur Fans voelen zich regelmatig verbonden met andere Clouseaufans. Dit komt vooral tijdens de concerten tot uiting, waar het “wij” gevoel heerst: “Er zijn er bij die mee uitzinnig zijn en dan voel ik mij daar wel één mee, want ik ben net zo uitzinnig.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) Niet alleen concerten geven een gevoel van samenhorigheid. Nieuwe media, zoals fora werken dit gevoel mee in de hand. Fans komen er regelmatig samen om hun bevindingen en ervaringen te delen: “Veel van onze verhalen zijn bijna hetzelfde. Als ik dat zo vergelijk met andere fans op het forum of zo bijvoorbeeld... Dus ergens voel ik mij wel vrij verbonden met hen.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) Een muziekgroep zoals Clouseau kan vriendschappen doen ontstaan. De passie voor een idool is een gedeeld gegeven. Jongeren delen hun voorkeur voor een idool meestal met één of meerdere vriendinnen: “Ik heb een vriendin door Clouseau leren kennen. En die is nu nog steeds een vriendin van me, dus dat vind ik wel heel leuk.” (R.4, 39 jaar, Almere NL) “Mijn beste vriendin toen op dat moment, die vond het ook helemaal geweldig.” (R.2, 31 jaar, Erica NL) Hoewel er langdurige vriendschappen kunnen worden opgebouwd, zijn die vaak ook zeer oppervlakkig. Er is wel sprake van een band met andere fans, maar verder dan de muziek gaat het niet: “Dat is wel een band die je schept eigenlijk, maar dat is ook niet, geen echte vriendschap. Het is echt een Clouseauvriendschap. Als we over iets praten, is het enkel Clouseau.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) 102 Er was niet altijd sprake van een verbondenheid of vriendschap. Ook jaloezie was iets waar men soms mee te kampen kreeg: “Bij sommigen was er echt zo een rivaliteit. Precies ne strijd van ‘Ik heb al zoveel foto’s of ik heb hem daar gezien of ik heb hem dan gesproken’ En dan was dat een beetje de jaloezie die naar boven kwam.” (R.12, 31 jaar, Geraardsbergen) Rivaliteit en jaloezie was vooral merkbaar bij fans die heel veel naar concerten gingen: “Is er soms ook sprake van rivaliteit en dergelijke? ee, dat was vroeger. Toen ik echt nog iedere week of iedere maand naar concerten ging en ge had dan zo van die groepekes.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) Niet iedereen had de behoefte om andere fans te leren kennen. Sommigen gingen met familie of andere vrienden naar concerten en vonden het niet nodig andere fans te leren kennen: “Ik ging eigenlijk altijd alleen of met mijn zus, wij hadden gewoon lol onder elkaar. Er was niet echt contact geweest met de anderen.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) Hysterie Bijna niemand wil zich vereenzelvigen met de hysterische, gillende fans. Alle respondenten hebben hierover hun bedenkingen. Meestal vinden ze van zichzelf dat ze zich kalm en normaal gedroegen. Ze geven wel toe dat er sprake was van hysterie of van een manie, maar zelf stonden ze daar naar eigen zeggen buiten: “Ik vond dat heel onnozel dat iedereen daar stond te kressen.” (R.8, 33 jaar, Mechelen) “Allez, flauwvallen, dat doet ge toch niet. En ja, dat was gewoon pure hysterie. ee, daar heb ik mij nooit in kunnen vinden.” (R.6, 40 jaar, Bergen Op Zoom NL) “Het is natuurlijk hun persoonlijke keuze, maar ik vind dat een beetje ziekelijk. Ik denk niet dat je dan nog een leven kan hebben naast Clouseau.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) Er is toch iemand die toegeeft dat haar reacties soms overdreven en buiten proportie waren. Wanneer je er echter zelf midden in zit, zou je dit gedrag normaal vinden en heb je vaak niet door dat je aan het overdrijven bent, vindt ze: “Als het een tijd geen Clouseau was, ik liep hier gewoon tegen de muren op. Ja, waarom? Ja, dat was een verslaving geworden. Ja, dat was gewoon niet meer gezond toen... Dat begon echt obsessioneel te worden... Maar ik vond dat, ja, als je daar zelf inzit, dan ziet ge dat niet dat da fanatiek is. Ik denk als je dat zelf niet doet en ge ziet dan iemand anders dat je denkt van ‘seg, er zijn belangrijkere dingen in het leven’, maar als je dat zelf doet, 103 beseft ge dat niet. Ik vond het wel normaal toen, ik doe daar toch niks verkeerd mee?” (R.11, 39 jaar, Heusden-Zolder) 3. Fase drie van het interview: gesprek over het heden en de toekomst Evolutie binnen de groep “Het is natuurlijk niet meer dezelfde soort muziek, ik bedoel, de thema’s waar ze over zingen beginnen serieuzer te worden. Ik heb het gevoel, bij mij groeit dat mee.... Maar dat is misschien ook omdat ik mee met de Clouseaumuziek groei hé.” (R.9, 33 jaar, Geel) Onze respondenten volgen hun idolen ondertussen al meer dan vijftien jaar. Gedurende deze periode is er natuurlijk heel wat veranderd. Zowel de fans zelf als de groep Clouseau zijn geëvolueerd: “De kwaliteit is er op vooruit gegaan. Dus qua professionaliteit zijn ze er ongelooflijk op vooruit gegaan, maar qua boodschap, de liedjes nee.” (R.13, 37 jaar, Walem) De groep Clouseau heeft door de jaren heen een hele transformatie meegemaakt. De meeste respondenten vonden het eerst jammer als er een lid van de band wegging, maar uiteindelijk worden Koen en Kris Wauters als de belangrijkste leden beschouwd. Veelal werden ook alleen zij met Clouseau geassocieerd en niet de andere bandleden: “Voor mij is eigenlijk Koen en Kris, dat is Clouseau. Ik heb veel respect voor de bandleden, maar zij behoren eigenlijk niet tot Clouseau hé.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) Verliefd? Zoals we in de eerste fase van onze analyse al zagen worden voornamelijk tienermeisjes verliefd op hun idool. Binnen ons onderzoek was dit meestal op Koen Wauters. Wanneer de jonge meisjes stilaan ouder werden, kregen ze meer oog voor jongens en ging de verliefdheid stilaan over: “Dat was Koen hé en ge wilt die zoveel mogelijk zien. Dat is als ge verliefd zijt hé. Maar hoe oud was ik toen? Och ja, het begin van uw tienerjaren. En hoe staat ge daar nu tegenover? Als ge nu Koen Wauters ziet, wat denkt ge dan? Oh, knappe gast, maar verder niet. De kriebelkes zijn weg. Ik ben gelukkig getrouwd.” (R.19, 29 jaar, Kaulille) 104 Wanneer men over deze gevoelens spreekt verwijst men zeer opvallend naar het verleden. De verliefdheid heeft plaats gemaakt voor appreciatie en respect voor de hele band, daar waar men oorspronkelijk alleen oog had voor Koen Wauters: “Vroeger bestond Clouseau alleen uit Koen Wauters. Dat was blinde verliefdheid. Maar met de jaren heb ik zowel de muziek als de personen Koen én Kris leren appreciëren... Die verliefdheid heeft plaatsgemaakt voor respect.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) De verliefdheid voor een idool is duidelijk van voorbijgaande aard en kan geassocieerd worden met de adolescentie. Tijdens deze periode zijn meisjes het meest vatbaar voor deze gevoelens. Publiek fandom Over het algemeen is het gedrag van oudere Clouseaufans gematigder geworden, dan tijdens hun adolescentie. Ze zijn minder fanatiek op concerten, hechten minder belang aan het vooraan staan en kunnen meer genieten van de muziek: “Er zijn nog zeer veel gelijkenissen, buiten dat maniakale, dat is er een beetje af hé.” (R.14, 27 jaar, Sint Eloois Vijve) “u geniet ik er meer van, omdat ik zelf rustiger ben geworden.” (R.11, 39 jaar, Heusden-Zolder) Ja, ik denk dat ik het nu steeds beter kan relativeren. Ik kan nu ook veel meer genieten van een optreden. Vroeger was het zo die adrenaline van ’s morgens vroeg als ik wist dat Clouseau kwam en nu is dat echt gewoon genieten.” (R.16, 26 jaar, Leuven) Anderzijds zijn er ook een paar fans die beweren dat ze met de leeftijd alsmaar heviger en gekker werden: “Zotheid komt met de jaren. Hoe ouder, hoe onnozeler dat ge wordt. Hoe ouder dat ge wordt, hoe meer dat ge begint te beseffen dat ge moet genieten van de dingen.” (R.8, 33 jaar, Mechelen) Deze fans zijn echter in de minderheid en we gaan er van uit dat dit uitzonderingen zijn. Bovendien is dit uitzinnigere gedrag bij deze fans volgens ons afhankelijk van andere factoren dan de leeftijd. Zo kwamen ze in een latere periode toevallig meer in contact met andere Clouseaufans, die hen misschien onbewust beïnvloed hebben. Escapisme Ook nu nog, als volwassene, is er bij fans sprake van escapisme. Tijdens concerten leven fans bij wijze van spreken in een andere wereld. Ze vergeten alles en iedereen rondom hen. Hun problemen worden tijdelijk overboord gegooid en ze zijn er helemaal ontspannen: “Dat is efkens van de wereld afzijn.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) 105 Dit is niet alleen het geval op concerten. De muziek zelf kan ook gewoon een manier zijn om je zorgen even van je af te zetten en een moment van ontspanning in te lassen: “Clouseau, dat is meer ontspanning.” (R.16, 26 jaar, Leuven) Invloed anderen De sociale omgeving waarin men terecht komt is zeer bepalend voor het gedrag. Eén van de respondenten merkt op dat ze heviger werd in haar fangedrag door de invloed van haar collega’s die ook Clouseaufan zijn. Ze peppen elkaar op: “Ge hebt dan ook collega’s die dan fan zijn van Clouseau en dan wordt ge daar natuurlijk ook wat meer in opgenomen.” (R.15, 35 jaar, Lier) De sfeer op een concert blijkt ook nu nog een enorme invloed te hebben op de manier waarop fans zich gedragen. Ze laten zich er helemaal in meeslepen: “De sfeer op concerten, ja, daar ga je gewoon helemaal in mee hé.” (R.19, 28 jaar, Kaulille) “Iedereen doet onnozel en uitbundig en ge doet zelf ook uitbundig.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) Leeftijd Uit alle voorgaande elementen wordt al gauw duidelijk dat fandom zeer leeftijdsgebonden is. Niet zozeer het fan zijn is afhankelijk van de ouderdom, maar wel de manier waarop dit wordt geuit: “Als we nu zo naar die jonge generatie kijken dan denken we ‘ja, zo zijn we ook ooit geweest’. Maar ja, het is sowieso helemaal veranderd. Het zot van toen bestaat niet meer.” (R.17, 34 jaar, Jette) “Als ge nu ziet in het Sportpaleis, die jeugd is toch enthousiaster, maar ja, ik denk dat dat typisch is voor die leeftijd.” (R.18, 34 jaar, Sint Truiden) Ook het verzamelen en dergelijke meer is zeer leeftijdsgebonden. Geen enkele van de door ons geïnterviewde fans verzamelt de dag van vandaag nog gadgets of hangt nog posters op de kamer, terwijl ze dat vroeger wel deden: “Ik denk dat ik daar te oud voor geworden ben.” (R.9, 33 jaar, Geel) “Vroeger, mijn kamer hing helemaal vol, ge zag niks meer van het behangpapier. u zijn het allemaal de kinderen die hier hangen, maar vroeger, als ik thuis nog woonde, jaren geleden, allemaal Clouseau.” (R.12, 31 jaar, Geraardsbergen) Belang van de groep Gedurende de verschillende fasen in het leven zijn er andere prioriteiten die spelen: “Ik heb nu huisje, boompje, beestje, kindje en Clouseau speelt erin mee, maar niet meer zo 106 belangrijk als 10 jaar geleden.” (R.4, 39 jaar, Almere NL) Fans maken andere dingen mee, ze worden ouder, ontmoeten een levensgezel en kiezen voor een ander leven, waar het gezin of het werk de meest bepalende factoren zijn. Toch kunnen ze de groep Clouseau niet volledig aan de kant zetten: “Ik denk dat het hart nog steeds wel even vol is, dat wel, alleen, ik denk dat mijn gezonde verstand me wat hebbelijker stuurt en mijn drukke leven ook.” (R.3, 38 jaar, Dronten NL) “Het is nog altijd een redelijk groot deel van mijn leven zeg maar. Maar ja, het is allemaal een beetje omgedraaid. ou is het mijn kindjes en mijn man, die zijn heel belangrijk en dan komt Clouseau ook wel, maar het blijft nog wel belangrijk.” (R.2, 31 jaar, Erica NL) De meesten zijn opgegroeid met de groep Clouseau en kunnen zich bijgevolg geen leven meer zonder voorstellen: “Ik ben eigenlijk mijn halve leven al fan van Clouseau, dus nee, ik zou het niet kunnen missen.” (R.5, 34 jaar, Rijswijk NL) “Ik zou mijn leven niet meer kunnen voorstellen zonder Clouseau.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) Identiteit Logischerwijs evolueren mensen. Ze groeien uit van een tiener tot een volwassen persoon. Niet alleen de sociale status, klasse, opleidingsniveau en dergelijke meer blijken hierin een rol te spelen. Ook het idool of muziek kan bepalend zijn voor iemands identiteit. Door de herkenning in de teksten of in het idool wordt mede vorm gegeven aan hun identiteit. De meeste fans zijn zich niet bewust van de mate waarin ze door hun idool beïnvloed of gestuurd worden. Slechts enkelen beseffen die invloed wel: “Ik ben toen veranderd van dat heel verlegen meisje in meer praat durven hebben. Ik denk ook dat dat komt door die teksten, dat ge uw eigen een beetje moed inspreekt.” (R.1, 32 jaar, Kapellen) “Ge zijt ouder geworden en ge evolueert ook wel mee hé. Ja, ik denk wel dat de groep nen invloed heeft op uw leven.” (R.7, 35 jaar, Mechelen) Zowel het idool als de tekst kan dus bepalend zijn bij de vorming van de identiteit. 107 VII. Conclusies Empirisch Luik 1. Hypothesen over fans Hypothese 1: Door fans wordt de term eerder als normaal, enthousiast gedrag beschouwd en niet als gek of bezeten. Als mens zal je moeilijk van jezelf zeggen dat je gek bent. Alle respondenten vonden dat hun gedrag normale proporties aannam. Slechts één iemand geeft toe dat haar manieren en gedragingen soms buitensporig waren, maar desondanks vond ze het toch “normaal” gedrag, dat past bij de leeftijd die ze toen had. Wel frappant is dat men steeds verwijst naar anderen die zogenaamd veel heviger reageerden. In zekere zin probeert men zijn gedrag dus te verdedigen. Over het algemeen vinden de respondenten niet dat de term een negatieve connotatie heeft. Het staat niet voor obsessioneel of ziekelijk gedrag. Toch bestaan er ook fans die als gek en bezeten kunnen worden omschreven. Er bestaan met andere woorden verschillende categorieën van fans. Zo zijn er mensen die gewoon de muziek graag horen, maar verder niet echt vaak concerten doen. Deze kunnen zichzelf ook fan noemen. Het wordt duidelijk dat fan zijn een gevoel is, niet noodzakelijk een bepaald soort van gedrag. Voor de meeste fans is een interesse voldoende om te spreken over fandom. De visie is dus zeer breed Iedereen kan persoonlijk bepalen of hij zich fan noemt of niet. Er bestaat geen éénduidige definitie onder de fans zelf over de term. Daar waar er in de theorie veelal gesproken wordt over ziekelijk, dwaas en hysterisch gedrag, wordt dit door fans tegengesproken. Niet alle fans zijn noodzakelijk obsessioneel bezig met hun idool of zijn onderworpen aan de massacultuur. Er zijn verschillende soorten van fans: er bestaan fans die zich laten meeslepen door massagedragingen, maar daar tegenover zijn er ook fans die zeer actief bezig zijn binnen de cultuur. Iedere persoon is anders en besteed aandacht aan verschillende aspecten binnen het fangebeuren. We kunnen met andere woorden fans niet langer allemaal over één kam scheren, zelfs niet binnen één en dezelfde fancultuur. 108 Hypothese 2: Het uiterlijk van het idool is voor fans tijdens de jeugdjaren zeer belangrijk, maar ook de songteksten en de muziek hebben een belangrijke waarde. Fans hechten belang aan alle aspecten. Het uiterlijk blijkt zeer belangrijk te zijn bij het ‘zoeken’ van een idool waarvan fans vinden dat bij hen past. Vooral tijdens de jeugd is dit aspect van grote betekenis voor meisjes. Bij de jongens draait het allemaal veel minder om het uiterlijk. Zij vinden de muziek het belangrijkste en de herkenning in hun idool. Ze kunnen zich er mee vereenzelven en willen net zoals hen zijn. Fans besteden inderdaad aandacht aan zeer uiteenlopende factoren bij hun idool, waaronder de teksten, de muziek en het uiterlijk. Daarnaast is ook de sfeer rond een concert en rond het hele Clouseaugebeuren een niet te onderschatten gegeven. Jongeren ‘kiezen’ als het ware een idool dat bij hen past en daarbij speelt zowel de inhoud van de songs, de vorm en de sfeer en ook de presentatie van de artiest een belangrijke rol. Tijdens de tienerjaren wordt het meeste aandacht geschonken aan het uiterlijk, men is ook meer vatbaar om verliefd te worden op het idool. Nadien verschuift dit naar de muziek en de teksten. Alle aspecten blijven wel belangrijk. Fans kunnen niet langer uitsluitend beschouwd worden als passieve participanten, ze zijn vaak zeer actief bezig binnen het proces van de massacommunicatie en zijn zich meestal bewust van hun visies en gedrag. Hypothese 3: Fans kunnen beschouwd worden als een groep. Ze voelen zich verbonden met medefans en men kan spreken van een groepsgevoel. McQuail stelt dat fandom een collectief gegeven is. Dit blijkt niet altijd het geval. Er zijn verschillende respondenten die zich niet konden associëren met andere fans en die zich helemaal niet verbonden voelen met hen. Deze individuele fans zijn wel in de minderheid. Bovendien is het samenhorigheidsgevoel ook leeftijdsgebonden, deels omdat men als jongere over het algemeen meer naar concerten ging. Fans die veel naar optredens gingen als adolescent, kwamen vaak in contact met dezelfde personen en hadden ook sneller het groepsgevoel. In vele gevallen kan eenzelfde muziekvoorkeur ook de basis zijn voor een vriendschap. Deze blijven in de meeste gevallen wel oppervlakkig, ze beperken zich enkel tot het onderwerp van fandom. Ook hier kunnen we niet veralgemenen, aangezien er fans zijn die zich niet willen vergelijken met anderen. Niet iedereen blijkt de behoefte te hebben vrienden te maken die 109 ook fan zijn van Clouseau. In vele gevallen wordt de passie voor een idool wel gedeeld met één of meerdere vriendinnen. Hypothese 4: Aangezien het ongehoord is na de adolescentie je adoratie voor een idool te laten blijken, zal men het fan-zijn minder tonen. Het gedrag van de volwassen fan zal met andere woorden gematigder zijn dan de houding van tijdens de jeugdjaren. We kunnen wel stellen dat het gedrag van een jonge fan meestal uitbundiger of heviger is dan wanneer men volwassen is. Voornamelijk het private fandom wordt gematigder. Fans hebben niet langer de behoefte alles van hun idool te verzamelen en ze hangen hun kamer niet langer vol met posters. De verzameling die ze echter bij elkaar spaarden tijdens hun jeugd heeft wel een emotionele waarde en men heeft het vaak moeilijk deze weg te doen. Veelal wordt deze dan ook bewaard, of toch deze spullen waaraan men de leukste herinneringen heeft. Wat het publieke fandom betreft is er sprake van een mindere frequentie van het gaan naar concerten. Het gedrag op concerten is over het algemeen ook gematigder. Toch is men op een concert meer uitgelaten dan op andere momenten, onder andere omstandigheden. Naarmate men ouder wordt, krijgt men andere interesses en wordt de prioriteit van fans verlegd op andere zaken. Ze verstoppen hun voorkeur voor Clouseau echter niet, maar het krijgt een andere plaats in hun leven en de manier waarop het fan-zijn geuit wordt, verschilt hierdoor van hoe men zich als tiener gedroeg. Ook hier wordt de theorie, die stelt dat het ongehoord is als volwassene je zwak voor een ster te tonen, weerlegt. Het is niet ongehoord, maar de manier waarop het gebeurd verschilt, omdat men bij het ouder worden andere prioriteiten krijgt en een ander leven gaat leiden. Al onze respondenten tonen nog steeds duidelijk hun voorkeur voor de groep Clouseau aan hun sociale omgeving. 110 2. Hypothese over de identiteit Hypothese 5: Wanneer men zich in een andere omgeving of situatie bevindt, gedragen mensen zich op verschillende manieren. Fans uiten hun fan-zijn dus niet constant. Ze passen zich aan, aan de omgeving waarin ze zich bevinden. Het zelf blijkt geen vaste, stabiele eenheid te zijn. Ze is constant in beweging: de fans die wij spraken zijn ondertussen vijftien jaar of langer fan van de groep en hun identiteit is zeker niet meer dezelfde dan deze die ze hadden als adolescent. De identiteit verandert ook naargelang de verschillende situaties die men inneemt in het leven. Fans van Clouseau gedragen zich voornamelijk als fan wanneer ze op concerten zijn. Dit gedrag verschilt in grote mate met de manieren waarop ze daarbuiten handelen. Wanneer men zich op een concert bevindt, zal men zich meer uitgelaten gedragen, daar waar dat in het dagelijkse leven, als student, collega of ouder vaak minder mogelijk is. Als jongere kwam niet iedereen uit voor het feit dat ze fan waren van Clouseau omdat het door de omgeving niet aanvaard werd. In sommige gevallen hield men de muziekvoorkeur dus geheim voor de sociale omgeving en kon men tijdens optredens en andere Clouseauactiviteiten pas helemaal zichzelf zijn. Onze bevindingen zijn grotendeels overeenstemmend met de theorie. Het moderne, cartesiaanse mensbeeld is niet langer aannemelijk en de postmoderne visie sluit aan bij onze onderzoeksresultaten. Het zelf is gefragmenteerd, het is samengesteld uit een heleboel ‘zelven’. De positie die we innemen is afhankelijk van de sociale omgeving waarin we ons bevinden. Onder verschillende omstandigheden nemen we bijgevolg een andere identiteit aan. 111 Algemeen Besluit “Wat is de invloed van het hebben van een idool op de identiteit?”, “Hoe wordt de identiteit gevormd?”, “Hoe word je fan? Blijf je dit of is het een tijdelijk fenomeen?”, “Uit het fan-zijn zich op een verschillende manier bij tieners dan bij ‘volwassenen’?” Om op deze vragen antwoord te krijgen, leek het ons voor de hand liggend fans zelf te bestuderen en hen te bevragen naar de ervaringen, visies en standpunten over hun fandom. We opteerden voor kwalitatieve diepte-interviews. Dit is de enige manier om via herinneringen naar feiten en gedachten uit het verleden van “gewone burgers” te peilen. We hoopten een evolutie in het gedrag van de fans bloot te leggen. De gesprekken met onze respondenten worden in zekere mate gekenmerkt door diversiteit. Iedere persoon heeft een andere levenssituatie, een eigen kijk op het leven en logischerwijs komt dat ook binnen onze selecte groep van Clouseaufans tot uiting. Niet alleen de gesprekken, maar ook de respondenten zelf verschillen enorm. We maakten geen onderscheid in nationaliteit en ondervroegen zowel Belgen (Vlamingen) als Nederlanders. Binnen deze culturele groepen bestaan vele Clouseaufans. De leeftijdsgrens die we hanteerden was tussen de 25 en 40 jaar en ook op het gebied van geslacht sloten we niemand uit. Normaliter komen op die manier zeer uiteenlopende definities en diverse uitgangspunten naar voor. Toch kwamen de meningen van deze zeer verschillende personen op de belangrijkste aspecten van ons onderzoek grotendeels overeen. Deze visies werden reeds uiteengezet binnen de conclusies van het empirisch luik, door antwoord te geven op de hypothesen. We herhalen deze nog eens zeer gesynthetiseerd: fans vinden dat hun gedrag normale proporties aanneemt, ze kunnen niet langer uitsluitend beschouwd worden als passieve ontvangers, ze zijn ook zeer actief en hechten belang aan alle aspecten verbonden met hun idool. De prioriteiten in het leven evolueren en ook het fangedrag groeit mee. Toch hebben volwassen fans geen probleem om hun voorkeur voor een bepaalde artiest publiek kenbaar te maken. De identiteit blijkt niet constant te zijn en neemt ook onder verschillende sociale omstandigheden andere proporties aan. Tenslotte kunnen we concluderen dat het zeer moeilijk is generaliserende uitspraken te doen over het fenomeen. Iedereen is zo anders, dat veralgemeningen doen over mensen zeer moeilijk is. Zelfs binnen eenzelfde fancultuur, blijkt dit niet altijd mogelijk. 112 Het doel van deze eindverhandeling was enerzijds om een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke literatuur omtrent fandom. Anderzijds streefden we ook maatschappelijke doelen na. Binnen de literatuurstudie merkten we op dat fandom nog vaak stereotiepe negatieve associaties opwekt. Voor artiesten zijn fans dé bron van inkomsten. Wij vinden dan ook dat deze groep van mensen meer serieus moet worden genomen. We hopen de pejoratieve bijklank die verbonden is met de term aan de kant te hebben geschoven. We vergeten de mogelijke negatieve effecten echter niet, maar vinden dat de literatuur en media ook oog moeten hebben voor de positieve aspecten, daar waar dit in het verleden veel minder en te weinig werd gedaan. Volgende uitspraak van Jenkins vonden we dan ook perfect passen bij ons uitgangspunt: “Fandom does not prove that all audiences are active; it does, however, prove that not all audiences are passive.”242 Eenieder heeft nood aan iemand om zich aan kunnen op te trekken. We hebben allemaal behoefte op te kijken naar helden of leiders.243 Een idool kan hierop een antwoord bieden. Wanneer men een moeilijke periode heeft, wordt vaak de relatie tot de ster aangesproken. Deze geeft hen de kracht om door te zetten. Dat kan op verschillende manieren tot uiting komen. Zo blijkt muziek een belangrijke factor te zijn, maar ook de identificatie met het idool of zielsgenoten kan hierbij hulp bieden. In vele gevallen heerst er een gevoel van samenhorigheid met andere fans, waardoor men zich niet langer alleen voelt. In deel I werd duidelijk dat onze identiteit geen vast, stabiel gegeven is, maar voortdurend in verandering. Het wordt beïnvloed door het verleden, het heden en de toekomst. Ieders persoonlijke levensloop speelt dus een rol bij de vorming van de identiteit, maar daarnaast zijn ook de sociale omgeving en media belangrijke factoren. In alles wat we meemaken worden we gevormd, alle personen die we leren kennen laten op één of andere manier een spoor na op onze identiteit. Zo ook idolen of sterren. We hebben allemaal wel iemand waarnaar we opkijken en die bijgevolg bewust of onbewust een effect op ons heeft. Deze kan zowel positief als negatief zijn, maar zoals we eerder bespraken, zetten wij de 242 JENKINS (H.). Op. Cit., 1992, p. 287 243 VERMOREL (F.) & VERMOREL (J.). Starlust. The secret fantasies of fans. London, Comet, 1985, p. 7 113 positieve effecten op de voorgrond. Fans komen via hun idool oog in oog te staan met zichzelf. Ze stellen zich de vraag “wie ben ik?”. De voorkeur voor een bepaalde ster kan een deel van het antwoord bieden. De smaak voor een specifieke muziekvorm, of een idool kan een manier zijn om zichzelf te leren kennen en aan anderen te laten zien wie ze zijn.244 In ons onderzoek werd duidelijk dat fans via hun favoriete muziek het gemakkelijker hebben hun emoties de vrije loop te laten. Ze voelen zich beter en soms ook sterker na het bijwonen van concerten of de communicatie – al dan niet door middel van een foto – met de leden achteraf. Het idool heeft een ware voorbeeldfunctie, ze kijken er dan ook enorme naar op. In deze aspecten schuilt de invloed van het hebben van een idool op de identiteit. Aangezien onze identiteit geen constante is, blijft ook het fandom niet stabiel. Ook fans evolueren doorheen de jaren en bijgevolg verandert hun gedrag. Het hysterische gedrag kan geassocieerd worden met de adolescentie, zo blijkt ook uit ons onderzoek. Toch is niet iedereen vatbaar voor soortgelijk gedrag. Frappant is wel dat men steeds het eigen gedrag tracht te verdedigen door voorbeelden van meer extreem gedrag van anderen te geven. Uit ons eigen onderzoek en dat van onze voorgangers, kunnen we ervan uitgaan dat hysterisch gedrag iets normaal is binnen het leven van jongeren en dus niet pathologisch zoals eerder werd gesteld. Het volgende citaat van één van onze respondenten geeft zeer mooi de gedragsevolutie weer die fans ondergaan van tijdens hun adolescentie tot de periode dat ze volwassen worden: “Ik denk dat dat hetzelfde is als in een relatie. In’t begin als ge u lief gaat zien is dat ‘oh en oh’ en een kuske hier en een kuske daar. a drie jaar, vier jaar is dat ook niet meer hé. Laat ons zeggen, als ge het vergelijkt met een relatie, dat ik smoorverliefd was vroeger, dat het dan zoals in elke relatie wel is gaan golven en dat het nu een soort van liefde is.” (R.16, 26 jaar, Leuven) Deze vergelijking met een liefdesrelatie toont ook zeer sterk het ‘normale’ karakter van fandom dat we hier wilden benadrukken. Ook wordt hierin geaccentueerd dat het geen tijdelijke dimensie is, maar iets dat we meedragen tijdens ons leven. Fan-zijn stopt niet, maar de manier waarop dit aan de buitenwereld wordt getoond evolueert, net zoals in een 244 AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Op. Cit., 1995, p. 47 114 relatie. Het citaat geeft ook weer dat fandom een gevoel is, een liefde. Ook wij zagen in deze eindverhandeling fan zijn als een gevoel, eerder dan als een gedrag. Dat bleek ook duidelijk na onze diepte-interviews. Niet alle respondenten waarmee wij in contact kwamen, hadden stereotiepe gedragskenmerken. Toch noemden ze zichzelf fan. Het is met andere woorden een gevoel dat diep in de mens verscholen ligt en kan niet uitsluitend met bepaalde, fanatieke handelingspraktijken worden geassocieerd. 115 Epiloog: denkpistes voor toekomstig onderzoek Als beginnend onderzoeker droom je er natuurlijk van dat anderen jou resultaten kunnen gebruiken en er op kunnen voortbouwen voor soortgelijk of aanvullend onderzoek. We schetsen hier enkele denkpistes voor mogelijk verder of analoog onderzoek: 1. Binnen het fanfenomeen moesten we ons tot één bepaalde subcultuur beperken. Je kan niet alle types van fans gelijktijdig bestuderen. Een vergelijking van ons onderzoek naar fans binnen de populaire muzieksector met een andere fancultuur – alternatieve muzieksector, sportsector en dergelijke meer – kan weer nieuwe inzichten bieden. 2. Wij kozen voor deze eindverhandeling, als respondenten, Clouseaufans die ondertussen zijn meegegroeid met de groep. Ze waren adolescent toen de groep doorbrak en zijn nu geëvolueerd tot volwassen mensen. Daar waar bij de doorbraak van Clouseau voornamelijk pubers de interessantste markt waren binnen de muziekindustrie, is dit vandaag verschoven naar de kinderen. Verder onderzoek kan eventuele gelijkenissen of verschillen trachten aan te tonen. 3. Clouseau trekt een zeer uiteenlopend publiek naar zijn concerten. Een mogelijk voortbouwend onderzoek naar de motieven van hun concertbezoek zou een interessante invalshoek kunnen zijn. Wat brengt enorm verschillende groepen – jongeren, volwassenen, bejaarden – zover om een optreden van de Vlaamse popgroep Clouseau bij te wonen? 4. Wij maakten geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Helaas was het aantal mannen die ons pad kruisten en er openlijk voor uitkwamen Clouseaufan te zijn niet voldoende om betrouwbare generaliserende uitspraken te doen. We geloven echter dat dit van case tot case verschillend is. Wellicht zullen er andere artiesten zijn, waar dan weer meer mannen beweren fan van te zijn. Op dit genderidee kan wel worden voortgebouwd om een vergelijkende studie te doen op dit vlak binnen de fancultuur. Dit zijn slechts enkele voorbeelden voor mogelijk verder onderzoek rond fandom. Het onderwerp heeft ons na de vele maanden helemaal in de ban. We hopen dan ook dat er in de toekomst meerdere studenten of academici bereid zijn ons onderzoek verder te zetten, of soortgelijke fanstudies te doen. 116 Bibliografie • ABBINNETT (R.). Culture & Identity. Critical Theories. London, Sage Publications, 2004, 230 p. • ABERCROMBIE (N.) & LONGHURST (B.). Audiences. London, Sage Publications, 1998, 197 p. • AERTS (A.) & JANSSEN (I.). Boven mijn bed: Fancultuur in ederland. Amsterdam, Uitgeverij Jan Mets, 1995, 116 p. • AERTS (A.) & RUTTEN (P.). ‘Iemand die bij me past’ De rol van popidolen in het leven van tienermeisjes. In: Jeugd en Samenleving, oktober 1994, jg. 24, nr. 10, pp. 531-541 • ALI (S.). Friendship and Fandom: ethnicity, power and gendering readings of the popular. In: Studies in the cultural politics of education. 2002, vol. 23, nr. 2, pp. 153165 • ALVERMANN (D.E.), HAGOOD (M.C.). Fandom and critical media literacy. In: Journal of Adolescent and Adult Literacy. 2000, vol. 43, nr. 5, pp. 436-446 • BAARDA (D.B.), DE GOEDE (M.P.M.) & TEUNISSEN (J.). Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Houten, Stenfert Kroese, 1998, 255 p. • BACK (K.W.). Thriller: The Self in Modern Society. In: SHOTTER (J.) & GERGEN (K.J.). Texts of identity. London, Sage Publications, 1989, pp. 220-236 • BENNETT (A.). Popular music and youth culture. Music, identity and place. Houndmills, Palgrave, 2000, 223 p. • BEYERS (I.) & SAVENBERG (B.). Seks, drums & videoclips. Liefde en leed in een popgroep. Antwerpen, Manteau, 2004, 347 p. • BLUMER (H.). Symbolisch interaktionisme. Perspektief en methode. Meppel, Boom, 1974, 164 p. • BOEIJE (H.). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Boom, Onderwijs, 2005, 179 p. • BOON (S.D.) & LOMORE (C.D.) Admirer – Celebrity relationships among young adults, explaining celebrity influence on identity. In: Human Communication Research, 2001, vol. 27, nr. 3, pp. 434-459 117 • BOSMA (H.) & PISTERS (P.). Madonna. De vele gezichten van een popster. Amsterdam, Prometheus, 1999, 205 p. • BROWN (J.D.), DYKERS (C.R.), STEELE (R.J.) & WHITE (A.B.). Teenage Room Culture: where media and identity intersects. In: Communication Research, 1994, vol. 21, no. 6, pp. 813-827 • BURGGRAEVE (R.), DE TAVERNIER (J.), POLLEFEYT (D.) & HANSSENS (J.) (red). Van madonna tot Madonna. In de ban van beelden, idolen en afgoden. Leuven, Davidsfonds, 2002, 369 p. • BUXTON (D.). Rock music, the star system, and the rise of consumerism. In: FRITH (S.) & GOODWIN (A.). On Record. Rock, pop, and the written word. London, Routledge, 1990, pp. 427-440 • CASTELS (M.). The Power of Identity. Oxford, Blackwell Publishers, 1998, 461 p. • CAVICCHI (D.). Tramps like us. Music and meaning among Springsteen fans. New York, Oxford University Press, 1998, 222 p. • CHRISTENSON (P.G.) & ROBERTS (D.F.). It’s nog only rock & roll. Popular music in the lives of adolescents. New Jersey, Hampton Press, 1998, 305 p. • CLINE (C.). Essays from Bitch: The Women’s Rock Newsletter with Bite. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan cultures and Popular Media. Londen, Routledge, 1992, pp. 69-83 • DAHLGREN (P.). Citizenship and the media: cultivating agency via civic culture. In: CARPENTIER (N), PAUWELS (C.) & VAN OOST (O.). Het on(be)grijpbare publiek: een communicatiewetenschappelijke verkenning van het publiek. Brussel, VUB Press, 2004, pp. 259-268 • DE BOER (C.) & BRENNECKE (S.). Media en Publiek. Theorieën over mediaimpact. Amsterdam, Boom, 2004, 256 p. • DE MEYER (G.). De zin van de onzin. De cultuur van de slechte smaak. Antwerpen, Hadewijch, 1994, 174 p. • DE MEYER (G.) & TRAPPENIERS (A.). Lexicon van de muziekindustrie. Leuven, Acco, 2003, 303 p. • DEVOS (T.) & BANJI (M.R.). Implicit Self and Identity. In: LEARY (M.R.) & TANGNEY (J.P.). Handbook of Self and Identity. New York, The Guildford Press, 2003, pp. 153-175 118 • DHOEST (A.). Nostalgie en collectief geheugen. Kijkerherinneringen aan Vlaamse tvfictie. In: Tijdschrift voor Mediageschiedenis, 2005, jg. 8, nr. 1, pp. 41-62 • EHRENREICH (B.), HESS (E.) & JACOBS (G.). Beatlemania: Girls Just Want to Have Fun. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, pp. 84-106 • FISKE (J.). The Cultural Economy of Fandom. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, pp. 30-49 • FRISSEN (V.) & DE MUL (J.). Under Construction: persoonlijke en culturele identiteit in het multimediatijdperk. Amsterdam, Infodrome, 2000, 55p. • FRITH (S.). Jeugdsociologie. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1987, 103 p. • FRITH (S.) & GOODWIN (A.). On Record. Rock, pop, and the written word. London, Routledge, 1990, 492 p. • GIDDENS (A.). Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age. Cambridge: Polity Press, 1991, 256 p. • GROSSBERG (L.). Is there a Fan in the House?: The Affective Sensibility of Fandom. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, pp. 50-65 • HALL (S.). Het minimale zelf en andere opstellen. Amsterdam, Sua, 1991, 214 p. • HARRIS (C.) & ALEXANDER (A.). Theorizing Fandom: fans, subculture and identity. Cresskill (N.J.), Hampton Press, 1998, 257 p. • HARTLEY (J.). Uses of Television. London and New York, Routledge, 1999, 246 p. • HELLMAN (H.). Legitimations of Television Programme Policies. Patterns of Argumentation and Discursive Convergencies in a Multichannel Age. In: ALASUUTARI (P.). Rething The Media Audience. London, Sage, 1999, pp. 105-129 • HENNING (B.) & VORDERER (P.). Psychological Escapism: Predicting the Amount of Television Viewing by Need for Cognition. In: Journal of Communication. March 2001, pp. 100-120 • HERMES (J.). Media Figures in Identity Construction. In: ALASUUTARI (P.). Rethinking the media audience. Londen, Sage Publications, 1999, pp. 69-85 • HERMES (J.) & REESINK (M.). Inleiding televisiestudies. Amsterdam, Boom, 2003, 303 p. 119 • HINERMAN (S.). ‘I’ll Be Here With You’: Fans, Fantasy and the Figure of Elvis. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, pp. 107-134 • HOGG (M.A.). Social Identity. In: LEARY (M.R.) & TANGNEY (J.P.). Handbook of Self and Identity. New York, The Guildford Press, 2003, pp. 462-479 • HORTON (D.). The dialogue of courtship in popular music. In: FRITH (S.) & GOODWIN (A.). On Record. Rock, pop, and the written word. London, Routledge, 1990, pp. 14-26 • IZOD (J.). Myth, Mind and the Screen. Understanding the Heroes of Our Time. Cambridge, University Press, 2001, 237 p. • JAMES (W.). The Principles of Psychology. Volume I. Cambridge, Harvard University Press, 1981, 649 p. • JENKINS (H.). Textual Poachers. Television Fans & Participatory Culture. New York, Routledge, 1992, 343 p. • JENSON (J.). Fandom as Pathology: The Consequences of Characterization. In: LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, pp 9-29 • KIHLSTROM (J.F.), BEER (J.S.) & KLEIN (S.B.). Self and Identity as Memory. In: LEARY (M.R.) & TANGEY (J.P.). Handbook of Self and Identity. New York, The Guilford Press, 2003, pp. 68-90 • KLEIJER (H.) & TILLEKENS (G.). Burgerschap zonder moraal. Een sociologische kijk op de verantwoordelijke burger. Leuven, Garant, 1997, 206 p. • LEARY (M.R.) & TANGEY (J.P.). Handbook of Self and Identity. New York, The Guilford Press, 2003, 703 p. • LEARY (M.R.) & TANGEY (J.P.). The self as an Organizing Construct in the Behavioral and Social Sciences. In: LEARY (M.R.) & TANGEY (J.P.). Handbook of Self and Identity. New York, The Guilford Press, 2003, pp. 3-14 • LEWIS (G.H.). Patterns of Meaning and Choice: Taste Cultures in Popular Music. In: LULL (J.). Popular music and communication. California, Sage, 1987, pp.198-211 • LEWIS (L.A.). The Adoring Audience. Fan culture and popular media. London, Routledge, 1992, 245 p. • LONGHURST (B.). Popular Music and Society. Cambridge, Polity Press, 1995, 277 p. 120 • LULL (J.). Listeners’ Communicative Uses of Popular Music. In: LULL (J.). Popular music and communication. California, Sage, 1987, pp. 140-174 • MASO (I.) & SMALING (A.). Kwalitatief Onderzoek: Praktijk en Theorie. Amsterdam, Boom, 1998, 146 p. • McKINLEY (E.G.). Beverly Hills 90210. Television, Gender, and Identity. Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 1997, 274 p. • McQUAIL (D.). Audience Analysis. London, Sage, 1997, 166 p. • McQUAIL (D.). Mass Communication Theory. London, Sage Publications, 2000, 542 p. • MEAD (G.H.) & MORRIS (C.W.). Mind, self and society: from the standpoint of a social behaviorist. Chicago, University Press, 1972, 401 p. • MICHAEL (M.). Constructing Identities. London, Sage Publications, 1996, 179 p. • MIDDLETON (R.). Pop, rock and interpretation. In: FRITH (S.), STRAW (W.) & STREET (J.). The Cambridge Companion to Pop and Rock. Cambridge, University Press, 2001, pp. 213-225 • MORIN (E.). Les Stars. Parijs, Seuil, 1972, 188 p. • ROEST (K.). Liefdesconcepties in hitsongs: Kort verslag van een kwalitatief onderzoek. In: SMALING (A.) & VAN ZUUREN (F.) (red.). De praktijk van Kwalitatief Onderzoek. Voorbeelden en Reflecties, Meppel/Amsterdam, Boom, 1992, pp. 95-111 • ROSENBAUM (J.) & PRINSKY (L.). Sex, Violence and Rock’n’Roll: Youths’s Perceptions of Popular Music. In: Popular Music and Society. 1987, vol. 11, nr. 2, pp. 79-89 • RUBIN (H.J.) & RUBIN (I.S.). Qualitative Interviewing. The Art Of Hearing Data. London, Sage Publications, 1995, 302 p. • SANDVOSS (C.). Fans: The Mirror of Consumption. Cambridge, Polity Press, 2005, 198 p. • SHOTTER (J.) & GERGEN (K.J.). Texts of Identity. London, Sage Publications, 1989, 244 p. • SHUKER (R.). Understanding Popular Music. London, Routledge, 1994, 331 p. • SMALING (A.) & VAN ZUUREN (F.) (red.). De praktijk van kwalitatief onderzoek. Voorbeelden en reflecties. Meppel/Amsterdam, Boom, 1992, 190 p. 121 • STACEY (J.). Feminine Fascinations. Forms of identification in star-audience relations. In: GLEDHILL (C.). Stardom: Industry of desire. London, Routledge, 1991, pp. 141-163 • STETS (J.E.) & BURKE (P.). A Sociological Approach to Self and Identity. In: LEARY (M.R.) & TANGNEY (J.P.). Handbook of Self and Identity. New York, The Guilford Press, 2003, pp. 128-152 • STRAUSS (A.) & CORBIN (J.). Basics of Qualitative Research: Grounded Theory: Procedures and Techniques. Newbury Park, Sage Publications, 1991, 270 p. • STRAW (W.). Consumption. In: FRITH (S.), STRAW (W.) & STREET (J.). The Cambridge Companion to Pop and Rock. Cambridge, University Press, 2001, pp. 5373 • TER BOGT (T.). One Two Three Four... Popmuziek, jeugdcultuur en stijl. Utrecht, Lemma, 1997, 132 p. • ’T HART (H.), BOEIJE (H.) & HOX (J.) (red.). Onderzoeksmethoden. Amsterdam, Boom Onderwijs, 2005, 384 p. • THOMAS (L.). Fans, Feminisms and ‘Quality’ Media. Londen, Routledge, 2002, 220 p. • TRAAS (M.). Cultuur en Identiteit. Overleven in een veranderende wereld. Nijkerk, Intro, 1990, 168 p. • VAN DER LOO (H.) & VAN REIJEN (W.). Paradoxen van Modernisering. Bussem, Coutinho, 2001, 339 p. • VAN ZOONEN (L.). Identiteit en burgerschap in populaire cultuur. 2003, Amsterdam, Vossiuspers, 28 p. • VERMOREL (F.) & VERMOREL (J.). Starlust. The secret fantasies of fans. London, Comet, 1985, 253 p. • WELLS (A.). Images of Popular Music Artists: Do Male and Female Audiences have Different Views? In: Popular Music and Society, 1988, jg. 12, nr. 3, pp. 1-17 • WESTER (F.). Strategieën voor Kwalitatief Onderzoek. Muiderberg, Coutinho, 1991, 208 p. • WESTER (F.) & PETERS (V.). Kwalitatieve Analyse. Uitgangspunten en procedures. Bussum, Coutinho, 2004, 220 p. • WRIGHT (C.). De platenindustrie. In: MARTIN (G.). Popmuziek. Utrecht, Het Spectrum, 1984, pp. 290-297 122