Hoe de indianen hun land kwijtraakten

advertisement
ABG#78 19-11-09 15:27 Pagina 13
grote Duitse steden. Het merendeel
van de mensheid woont echter in een
provincieplaats die maar weinig gemeen
heeft met de metropolen die de auteurs
als toonbeeld opvoeren. Tussen het
beeld in de literatuur en de werkelijkheid van alledag gaapt dus nog een
grote kloof. Wat kan een wethouder uit
Assen of Heerlen bijvoorbeeld met de
ervaringen opgedaan door citymarketeers in Berlijn en München? Het is
hoog tijd dat stadsexperts meer aandacht besteden aan de mogelijkheden
en problemen van ‘de gewone stad’.
Landry doet daarvoor een aanzet door
ook originele beleidsinitiatieven uit
kleinere plaatsen in zijn verhaal mee te
nemen.
Ten slotte blijft de lezer zitten met
de vraag hoe het toch komt dat steden
elkaar zoveel kopiëren. Zo voert elke
gemeente in ons land die een beetje wil
I
meetellen een floridiaans beleid gericht
op creatieve broedplaatsen, zonder
zich af te vragen of de stad in kwestie
daar wel behoefte aan heeft. Als de deskundigen – met Löw en haar concept
van de städtische Eigenlogik voorop –
gelijk hebben dat elke stad anders is, ja
zelfs een andere persoonlijkheid heeft,
hoe komt het dan dat bestuurders zich
telkens laten leiden door best practices
uit andere steden? Wat werkt in New
York is niet per se geschikt voor Nieuwegein. De verklaring van deze paradox
moeten we waarschijnlijk zoeken in
het me too-gedrag van stadsbestuurders. Het is blijkbaar lastig om weerstand te bieden tegen de laatste mode
en je rug recht te houden. Jammer,
want als deze drie boeken iets duidelijk
maken, dan is het wel dat steden beter
kunnen voortbouwen op hun karakter
dan meegaan met de kudde.
Gert-Jan Hospers is bijzonder hoogleraar cityen regiomarketing in Europa aan de Radboud
Universiteit Nijmegen en doceert economische
geografie aan de Universiteit Twente.
Overige literatuur
— R. Florida. The Rise of the Creative
Class. Basic Books. New York 2002.
— G.J. Hospers. Citymarketing in
perspectief. IVIO Wereldschool.
Lelystad 2009.
— G.J. Hospers. Een kleine geografie
van het geluk. Oratie Radboud
Universiteit. Nijmegen 2009.
— Ch. Landry. The Creative City.
A Toolkit for Urban Innovators.
Earthscan. Londen 2000.
Hoe de indianen hun land
kwijtraakten
Heilig eigendom versus heilige grond
n
1854 ontving de president van de Verenigde Staten, Franklin Pierce, een brief
van het Opperhoofd van de Dwamish
indianenstam, Chief Seattle. Het was
een antwoord op een eerdere brief van
Pierce waarin deze de stamleden had
gevraagd in onderhandeling te treden
over de verkoop van hun gronden. ‘De
Great Chief in Washington’, schreef het
Opperhoofd, ‘stuurt ons woorden van
vriendschap en goede wil en dat is erg
aardig van hem, want we weten dat hij
onze vriendschap niet echt nodig heeft.
Toch zullen wij zijn aanbod om te
onderhandelen goed overdenken, want
we weten heel goed dat als wij ons land
níet verkopen, de blanke man met
geweren zal komen om ons land af te
pakken.’
Eeuwen nadat hun voorouders verdreven werden van
hun land, strijden ‘native Americans’ en andere
volkeren om teruggave of genoegdoening. De
geschiedenis en de juridische strijd om deze landclaims laten zien hoe verschillend over eigendom
kan worden gedacht. door Carel Stolker
Bijna een eeuw eerder, in 1768, huurde de Royal Society, de Britse academie
van wetenschappen, de ontdekkingsreiziger James Cook in om per schip
naar de Zuid-Pacific af te reizen. Doel
was het observeren van de omgang van
Venus rond de zon. Door die observaties op verschillende plekken te laten
plaatsvinden, kon de afstand tussen de
zon en de aarde worden berekend. De
Royal Society realiseerde zich dat Cooks
expeditie gemakkelijk in aanraking
zou komen met ‘natives of the several
Lands where the Ship may touch’. James
Douglas, voorzitter van de Society, instrueerde Cook in dat geval ‘the utmost
patience and forbearance’ te betrachten. Eventuele veroveringen, overigens
niet de opzet van de onderneming, zouden onrechtmatig zijn. Want de inwoners ‘zijn de natuurlijke, en in de meest
strikte zin van het woord, wettelijke
de academische boekengids 78 Januari 2010 pagina 13
ABG#78 19-11-09 15:27 Pagina 14
how the indians lost their
land. law and power on the
frontier
door Stuart Banner.
Harvard University Press.
Cambridge, Mass. 2005.
344 pag. ¤ 19,90
possessing the pacific. land,
settlers, and indigenous
people from australia to
alaska
door Stuart Banner.
Harvard University Press.
Cambridge, Mass. 2007.
388 pag. ¤ 32,50
eigenaren van de Gebieden die zij bewonen’. Geen Europese natie had het recht
hun het land met geweld en zonder toestemming te ontnemen: ‘de verovering
van zulkevolkerenkangeenrechtsgrond
(just title) bieden’. De Engelsen hadden
hiermee inmiddels voldoende ervaringen opgedaan in Noord-Amerika.
verhalen die zij schreven over de plaatselijke indiaanse bevolking lieten een
land van melk en honing zien: het koren
groeit er in de bomen en de vis springt
uit eigen beweging aan het spit. In de
ogen van veel kolonisten hingen de
indianen maar wat rond. De mannen
joegen op dieren, niet veel meer. De
vrouwen, zeker, zíj werkten vrij hard op
het land – maar, al met al: ‘small labour
but great pleasure’. Pas bij het aanbreken van de barre winter drong het tot
de kolonisten door dat ze maar weinig
hadden begrepen van het doordachte
leven van de indianen met de natuur.
In Plymouth, bijvoorbeeld, overleefde
de helft van de kolonisten de eerste
winter niet. En degenen die wel overleefden, hadden dat soms te danken
aan de hulp en bijstand van indianen.
Het leven van veel indianen was
gebaseerd op mobiliteit. Zij leefden
vaker in kleine dorpsgemeenschappen
dan in het grotere stamverband. Afhankelijk van het gebied trokken zij, door
het jaar heen, van de ene plek naar
de andere. Hier was het beter jagen,
daar groeiden de gewassen sneller;
‘Vaak kwamen de eerste kolonisten in pure ellende
terecht: honger, ziekte en kou.’
Kolonisatie heeft vele verschijningsvormen. In Noord-Amerika leidde zij niet
meteen tot conflicten met de lokale
bevolking, ‘de indianen’, of liever: ‘native
Americans’. Er was ruimte genoeg en
beide groepen zagen doorgaans het
belang in van goede relaties. Bovendien waren de nieuwkomers in die eerste tijd druk met overleven. Onbekend
met hetland,zijnklimaat,floraen fauna,
was het vaak pure ellende waarin die
eerste kolonisten terechtkwamen: honger, ziekte en kou als gevolg van het
ontbreken van elementaire levensvoorwaarden.
De romantische brieven die de kolonisten aan het thuisfront stuurden,
droegen bij aan de moeilijke start. De
deze plaats verschafte koelte in de hete
zomer, de andere beschutting tegen
winterstormen. Ook de behuizing varieerde: in de zomer konden in kleine
wigwams een of twee families onderdak vinden; ’s winters woonden enkele
families bij elkaar in grotere lemen
hutten. Het leven van de indiaan was
een leven aangepast aan de natuur. En
van de grond werd omzichtig gebruikgemaakt.
Maar op de kolonisten maakte het
rondtrekken van de indianen de indruk
van doelloos zwerven. De kolonist was
gewend de aarde aan zich te onderwerpen. Hij trok niet rond; hij vestigde
zich. Hij ontgon het land met het oog
op jarenlang gebruik. Hij paste zich
niet aan de natuur aan zoals de indiaan
dat deed; de natuur had zich aan hem
aan te passen. Kortom, de Engelse
‘fixity’ botste met de indiaanse ‘mobility’, zoals de Amerikaanse antropoloog
William Cronon het verschil kernachtig heeft omschreven.
In de kern vloeiden de groeiende
conflicten tussen indianen en kolonisten voort uit de wijze waarop zij met
land omgingen. De indianen hebben
het vaak gezegd: voor de blanke is de
grond een vijand die onderworpen moet
worden, voor de indiaan is de grond
zijn broeder. ‘Wij zijn een deel van de
aarde en de aarde is een deel van ons’,
schreef Opperhoofd Seattle. Het zijn
teksten die bijdragen aan het romantische beeld dat nu nog vaak van indianen bestaat.
Dat de indianen een heel ander begrip
van ‘bezit’ hadden dan de kolonisten
was duidelijk. Toch kenden zij beslist
iets als persoonlijk eigendom. Vrouwen
‘bezaten’ datgene wat ze nodig hadden
voor hun dagelijks werk: kleding, manden, gereedschap; de mannen, wat ze
nodig hadden voor de jacht en voor de
oorlogsvoering: pijl en boog, messen,
pony’s. Ook de voortbrengselen van de
landbouw en van de jacht waren persoonlijk bezit.
Maar met land lag het anders. Wie
ergens zijn tent opzette of een veldje
bebouwde, had zekere rechten op die
stukjes grond en op de voortbrengselen ervan. Toch leek dat niet op ons
westers-Romeinse begrip ‘eigendom’.
Zo kon de indiaan die het recht had om
een bepaald stuk grond te bebouwen
zijn dorpsgenoten niet ervan weerhouden over die grond te lopen, er te jagen,
of er wilde, onverbouwde vruchten te
plukken. En de opbrengst van een
boom viel uiteen in schaduw, fruit en
hout, met vaak verschillende gerechtigden. ‘Eigendom’ had dus niet die exclusiviteit die de kolonisten eraan hechtten. Bovendien kon een nederzetting
een paar maanden later verplaatst zijn
naar een plek waar de jacht of de visvangst weer betere kansen bood.
Uit de brief van Opperhoofd Seattle
aan de Amerikaanse president blijkt
de academische boekengids 78 Januari 2010 pagina 14
ABG#78 19-11-09 15:27 Pagina 15
wel hoe ánders de indiaan denkt over
de natuur: ‘Hoe kun je de lucht kopen
of verkopen, de warmte van het land?
Dat is voor ons niet te begrijpen. Als de
mens niet de prikkeling van de lucht en
de glinstering van het water kan bezitten, hoe kun je die dan verkopen? Ieder
stuk van dit land is heilig voor mijn
volk. Iedere spar die glanst in de zon,
elk zandstrand, elke nevel in de donkere bossen, elke open plaats en elke
zoemende bij is heilig in de gedachten
en de herinnering van mijn volk.’
Met deze andere kijk op land hing
overigens dwingend een afwijkend
begrip vangrenzensamen.Arthur Japins
roman De overgave (2007) bevat een in
dit verband sprekende passage: ‘Mijn
vader heeft verteld dat er toen hij klein
was helemaal geen grens bestond. “Die
is meegekomen met jouw moeder,” zei
hij. “En zij is het enige goede wat hij
ons gebracht heeft.” Op een keer toen
wij uit rijden gingen vroeg ik hem om
mij die grens eens aan te wijzen. Ik wist
dat het een lijn was en dat je hem niet
kon zien, en dat hij nu eens hier was en
dan weer daar, zodat je nooit zeker wist
waar hij zich bevond, maar ik begreep
maar niet hoe hij mensen kon tegenhouden als hij alleen uit lucht bestond.’
Het Europese (van oorsprong Romeinse)
recht kent het eigendomsrecht als een
‘absoluut’ recht waarop in beginsel niemand inbreuk kan maken. Eigendom
is een ‘droit sacré’, een ‘heilig recht’, zo
zeggen wij nog steeds de Franse Revolutie na. Het is alsof voor ons het recht
op grondeigendom heilig is, terwijl
voor de indiaan de grond zelf heilig is.
Dat moest wel tot botsingen leiden.
De jurist Stuart Banner, als hoogleraar verbonden aan de University of
California in Los Angeles (UCLA),
schreef er twee boeken over. In How the
Indians Lost Their Land. Law and Power
on the Frontier beschrijft hij de geschiedenis van de eeuwenlange worsteling
met botsende eigendomsconcepten
van Europeanen en indianen in NoordAmerika. In zijn recentere studie Possessing the Pacific. Land, Settlers, and
Indigenous People from Australia to Alaska
laat hij dezelfde worsteling zien voor
verschillende samenlevingen rond de
Stille Oceaan – zoals Australië, NieuwZeeland, Californië, Alaska, Fiji en
Tonga. Die strijd is zowel geschiedenis
als actualiteit. Met enige regelmaat
worden in de Verenigde Staten nog processen gevoerd met als inzet eigendomsrechten van land, vis of grondstoffen. De overheid van Nieuw-Zeeland
stelde tussen 1992 en 2006 zo’n 750
miljoen New Zealand dollar ter beschikking aan groepen Maori’s. En daarmee
houdt het waarschijnlijk niet op.
In de loop der eeuwen werd het aantal
kolonisten almaar groter. De indianen
werden westwaarts gedreven. Toch zouden de Noord-Europese kolonisten zich
nog ‘gunstig’ onderscheiden van de
Spanjaarden. Onder het motto God,
Goud en Glorie! hebben de Spaanse
kolonisten in Latijns-Amerika grondig
huisgehouden. Zó moest het in elk
geval niet, daarover waren de Engelsen,
maar ook de Fransen, Zweden en Nederlanders het eens. Vandaar dat zij aan
hún veroveringsdrang een rechtvaar-
‘Pas in de barre winter drong het tot de kolonisten door
dat ze maar weinig hadden begrepen van het doordachte
leven van de indianen met de natuur.’
Toch gebeurde het niet zo vaak dat de
indianen eenvoudigweg van ‘hun’ grond
werden verdreven. Op zijn minst zorgde
men toch voor een juridisch tintje –
getuige ook de opdracht waarmee James
Cook op pad werd gestuurd (‘the utmost
patience and forbearance’). Waar kolonisten en indianen elkaar op eenzelfde
stuk grond troffen, werden vrijwel altijd
koopcontracten gesloten. Maar bij – en
vooral na – het sluiten van die contracten bleek pas écht de uiteenlopende
kijk van indiaan en Europeaan op de
grond en het gebruik daarvan. De
blanke dacht met zo’n contract eigenaar te worden. Maar de indiaan ging
ervan uit dat hij het gebruik van de
grond met de blanken zou delen. Daarom ook zag hij er geen enkel probleem
in om na zo’n eerste contract met weer
andere blanken nóg een contract af te
sluiten.
Ongetwijfeld hebben indianenstammen ook handigheid gekregen in het
tegen elkaar uitspelen van stammen en
kolonisten. Deze ‘dubbele verkopen’
zouden later leiden tot veel processen
over de vraag wie nu eigenlijk eigenaar
van een bepaald stuk grond was. Daarbij stond dan vaak niet een indiaan
tegenover een blanke, maar een blánke
tegenover een blanke.
diging probeerden te geven. Maar hoe
zou dat moeten? Uit het Romeinse
recht stamde al het beginsel ‘qui prior
est tempore potior est iure’. Wie als
eerste een stuk land in bezit neemt,
wordt daar eigenaar van. Volgens het
internationale recht zijn er drie manieren om grond in bezit te krijgen: ontdekking (je bent de eerste), verovering
(je verdrijft een ander van zijn land), of
verwerving (zoals koop).
‘Wie het eerst komt ...’, maar waren
dat niet de indianen? Waren zíj niet
eigenaar van Amerika? De kolonisten
vonden van niet. In een traktaat uit 1621
spreekt een van hen, Robert Cushman,
over het zo grote land en het geringe
aantal indianen. Ze deden toch niet
veel meer dan ‘over het gras hollen, net
als de vossen en de wilde beesten’. Die
konden toch onmogelijk eigenaar zijn?
Deze vraag zou later opnieuw klinken:
hoe kan een groep van honderd Aboriginals eigenaar zijn van Australië?
Dergelijke vragen van de kolonisten
hoefden overigens niet onmiddellijk
op kwade trouw te duiden. De indianen
beschouwden zichzelf evenmin als eigenaren van de grond; dat paste niet in
hun denken. Bovendien maakte het
trekken van de indianen een ongeplande indruk op de blanken, als trok-
de academische boekengids 78 Januari 2010 pagina 15
ABG#78 19-11-09 15:27 Pagina 16
Bull Chief Apsaroke en Chief of the Desert Navaho. Courtesy of Northwestern University Library, Edward S. Curtis, The North American Indian (2001).
ken zij van hot naar her, geleid door het
toeval. Want bijna niemand begreep
dat het trekken in feite róndtrekken
was, volgens vaak eeuwenoude patronen en langs plaatsen die heilig waren.
Het is de Engelse filosoof John Locke
geweest die een praktische en theoretische onderbouwing gaf aan het veroveren en innemen van indiaanse
gebieden. In zijn boek Two Treatises of
Government (1689) probeert hij aan te
tonen dat privé-eigendom geen bedenksel is van de mens, maar een natuurlijk
recht – waarvan de mens geen afstand
kan doen. Lockes theorie, die grote
invloed zou hebben, gaat ervan uit dat
God de aarde schiep voor alle mensen,
dus ook voor de indianen.
De vraag rijst dan of individuen een
stuk grond aan dat gemeenschappelijke erfdeel kunnen onttrekken en of
ze ook nog kunnen verwachten dat alle
overige mensen dat deel als privéeigendom zullen respecteren. Dat kan,
zo vond Locke: privé-eigendom is mogelijk. Ieder mens is eigenaar van zijn
eigen lichaam en daarmee ook ‘eigenaar’ van zijn eigen arbeid. Wat door de
mens uit de natuurlijke staat wordt
gehaald, wordt zijn eigendom. Dat geldt
voor de voortbrengselen van de aarde,
maar ook voor de aarde zélf. God heeft
de aarde bestemd tot gemeenschappelijk profijt en daarmee heeft hij niet
bedoeld dat de aarde ongebruikt zou
blijven. Zij is bestemd voor de ijverigen
en voor de verstandigen, die haar door
hun arbeid verbeteren. Daar gaat het
om: ‘verbeteren’. Nimmer schiep God
iets voor de mens ter verspilling; en
land ongebruikt laten is verspillen.
Nu wordt ook duidelijk waarom de
indianen geen eigenaar van het land
konden zijn en de kolonisten wel, al
waren de indianen ‘eerst’. De indiaan
verspilt het land: hij produceert, zo
schreef Locke, nog geen eenduizendste
van wat het land door arbeid zou kunnen opbrengen. Hij ‘verbetert’ niets: ‘is
wijn niet meer waard dan water, en zijn
kleren en zijde niet meer dan bladeren,
huiden of mos?’. Zo sloot zich de cirkel:
de indiaan bewerkte en gebruikte de
grond niet of nauwelijks. Hij reisde
de academische boekengids 78 Januari 2010 pagina 16
ABG#78 19-11-09 15:27 Pagina 17
slechts rond, beweerde Locke. Hij was
lui, vonden de gewone kolonisten. Bij
zo’n instelling paste hoe dan ook geen
recht van eigendom.
Banner laat echter zien dat de indianen weliswaar een ander eigendomsbegrip hadden, maar wel degelijk aan
landbouw deden. En Locke wist dat
ook. Of, zoals juristen zouden zeggen,
hij had dit behoren te weten. Locke was
namelijk niet alleen politiek filosoof,
maar had als administrator van grote
stukken land in Amerika zelf financiële
belangen. Hij verzweeg het feit van de
landbouw in zijn Two Treatises. ‘Misleidend’ oordeelt Banner.
How the Indians Lost Their Land laat
zich vooral lezen als een prachtige historische analyse. Wie geïnteresseerd is
in de precieze juridische redeneringen
(de opinions van rechters in dit soort
zaken zijn vaak heerlijk om te lezen)
moet op zoek naar de meer traditionele
juridische literatuur over ‘Land Law’ of
‘Property’, te vinden in de boekwinkel
van elke Amerikaanse law school.
In het recentere Possessing the Pacific
– origineler dan zijn eerste boek – laat
Banner zien hoezeer de situatie per
land of per continent kan verschillen.
Zelden was het oude juridische concept van terra nullius – gebaseerd op de
aanname dat grond zonder eigenaar
eenvoudig door de kolonist kan worden
verworven – ‘een kenmerk van koloni-
pecteerde de ene koloniale macht de
‘rechten’ van de inheemse bevolking
en ging zij over tot het sluiten van verdragen of koopcontracten, terwijl de
andere koos voor de veel eenvoudiger
mogelijkheid van terra nullius? De
auteur onderscheidt drie hoofdfactoren. Zo blijkt wel of geen landbouw
een heel bepalende factor. Waar het
‘Hier was het beter jagen, daar groeiden de gewassen
sneller; deze plaats verschafte koelte in de hete zomer,
de andere beschutting tegen winterstormen.’
inheemse volk landbouw kende – in
Nieuw-Zeeland, Hawaï, Tonga en Fiji –
erkenden de nieuwkomers de grondrechten van de bewoners. Maar waar
geen of nauwelijks landbouw was – zoals in Australië, Californië, Oregon,
Washington en Alaska – was van een
dergelijke erkenning geen of nauwelijks sprake.
Een tweede bepalende factor betrof
de mate van politieke organisatie van
het inheemse volk. Banner laat dit zien
aan de hand van de vier Polynesische
gebieden. In Nieuw-Zeeland en op Fiji
waren de stammen te klein en te verdeeld om tegen de nieuwkomers een
vuist te maken. Zij opereerden op eigen
‘Op de kolonisten maakte het rondtrekken van de
indianen de indruk van doelloos zwerven.’
aal landbeleid’. Zelden was er namelijk
sprake van niet één bewoner. Slechts
bij uitzondering vaardigde de koloniale
macht terra nullius als formele lijn uit,
zoals in Australië en in Californië. In
vrijwel alle andere gebieden gebeurde
dat niet en werd de grond verworven
door verdragen.
Banner zoekt naar een verklaring
voor die grote verschillen. Waarom res-
De derde factor van belang was de snelheid van het kolonisatieproces. Waar
de blanken in grote aantallen aankwamen en op de formele kolonisatie vooruitliepen, hingen de ontwikkelingen af
van de beslissingen van individuele
kolonisten. Waar daarentegen de koloniale overheid als eerste arriveerde,
waren het overheidsbeslissingen die de
houtje of tuimelden over elkaar heen in
hun drang om land aan de nieuwkomers te verkopen in ruil voor vooral
wapens. In Tonga en Hawaï daarentegen was de politieke organisatie goed
ontwikkeld. Het waren koninkrijkjes
die uitstekend in staat waren controle
te houden over het land en de landaankopen. Zij begrepen het gevaar van
nieuwkomers.
toekomst bepaalden. In die gevallen,
zoals in Australië, werd vaak het terra
nullius-concept opgelegd. De koloniserende macht had daar geen last van
mogelijke eerdere landaankopen door
settlers.
Het zijn deze drie factoren die volgens Banner de verschillen kunnen verklaren – landbouw of niet, een robuuste
politieke organisatie of niet, en de snelheid van het kolonisatieproces: eerst
de settlers of eerst de overheid? Toch
verklaren ze niet alles. Het zijn immers
ook zo vaak de toevallige personen die
de loop van de geschiedenis bepalen.
Russell Shorto’s The Island at the Center of the World (2004) laat dat voor
Manhattan prachtig zien, met hoofdpersonenalsPeterStuyvesantenAdriaen
van der Donck.
Het was in Amerika overigens niet zo
dat de indianen helemaal niets overhielden. Weliswaar waren zij geen
eigenaar van de grond, maar zij kregen
toch een soort gebruiksrecht, een right
of occupancy. Bovendien bepaalde de
Engelse koning dat in zijn koloniën
transacties waarbij indianen hun gebruiksrecht opgaven via de Kroon moesten lopen. Op die manier zouden de
indianen beschermd worden tegen al
te onvoordelige overeenkomsten. Maar
deze regel werd nogal eens geschonden: de Engelse Kroon – en na de onafhankelijkheid de Amerikaanse over-
de academische boekengids 78 Januari 2010 pagina 17
ABG#78 19-11-09 15:27 Pagina 18
heid – werd in heel wat transacties met
indianen niet gekend. Daaraan ging
ook steeds vaker geweld en de dreiging
met geweld vooraf. De indianen werden
almaar verder westwaarts gedreven.
Soms ook sloot de overheid zelf contracten met indianenstammen. Dat ging
dan in de vorm van verdragen waarin
werd vastgelegd wat de grenzen waren
van het land dat door de indianen werd
afgestaan en waarheen zij zouden verhuizen. Tot en met de eerste jaren na de
Amerikaanse onafhankelijkheid (1776)
vormden de indianen bij die onderhandelingen een tamelijk geduchte tegenstander. De federale overheid was
uitgeput door de onafhankelijkheids-
Wat blijft, is een schrale troost: tot op
de dag van vandaag rusten op grote
stukken grond – en water – in de Verenigde Staten en elders sluimerende
claims van de oorspronkelijke bewoners. Soms boeken zij succes. Zo wist
in 1985 een handjevol nakomelingen
van de stam van de Oneida-indianen
aan te tonen dat eeuwen eerder hun
gebruiksrecht van de grond op onrechtmatige wijze was afgepakt. Zij ontvingen een grote schadevergoeding. Maar
de Amerikaanse rechters, ook die van
de Supreme Court, waren verdeeld. Er
waren er die vonden – net als zoveel
Amerikaanse burgers – dat een schadevergoeding aan nakomelingen grote
‘De blanke dacht met een contract eigenaar van een stuk
grond te worden, de indiaan dat hij het gebruik van de
grond met de blanken zou delen.’
oorlog. Nieuwe oorlogen, dit keer met
de indianen, was wel het laatste waaraan zij behoefte had. Maar naarmate de
jaren verstreken, veranderde de krachtsverhouding. De overheid legde meer en
meer haar voorwaarden op, zeker in de
gebieden waar de indianen te lijden
hadden onder ziekten die de kolonisten hadden meegebracht of waar honger werd geleden. Bovendien waren de
indianen bijna steeds in het nadeel
omdat de contracten en verdragen in
het Engels werden opgemaakt. Eventuele vertalingen waren weinig precies.
Hoewel niet alle verdragen even
nadelig waren, kunnen we niet anders
dan concluderen dat onder het mom
van recht en met de dreiging van geweld
de indianen van het ene gebied naar
het andere werden gedreven. Slachtingen hoorden daar maar al te vaak bij.
Het was in die tijd dat Chief Seattle zijn
beroemde brief schreef: ‘wij weten dat
als wij ons land niet verkopen, de blanke
man met geweren zal komen om ons
het land af te pakken’. Veel keuze was
er dus niet.
onzin was. ‘Als de indianen zelf geen
idee hadden van privé-eigendom’, zo
schreven enkele rechters in een ander
vonnis, ‘waarom moet de Amerikaanse
Staat dan gigantische schadevergoedingen betalen aan indianen die kennelijk vele hectaren per persoon nodig
hadden om zichzelf door de jacht en
door een nomadisch bestaan in leven
te houden?’ Vergelijk dat, zo voegden
zij daar nog aan toe, met de overige
Amerikanen, ‘our people’, die ‘zichzelf
in leven houden met grote aantallen
mensen op kleine stukjes grond door
efficiënt en hard te werken’.
Het vraagstuk van de ‘grondrechten’
is dus nog steeds actueel in de Verenigde
Staten – evenals in enkele andere common law-landen – doordat het daar geldende recht veel minder principieel via
het leerstuk van de verjaring een einde
maakt aan (oer)oude eigendomsclaims.
Maar het onderzoek naar de status van
eigendomsrecht op grond is behalve
actueel ook nog steeds inspirerend. De
juridische strijd biedt uiteenlopende
perspectieven op grond en het gebruik
ervan – perspectieven die in het nieuwe
duurzaamheidsdenken misschien wel
extra interessant zijn.
Intussen is het leerstuk ‘Indian
Title’ (onderdeel van het curriculum
van iedere Amerikaanse law school)
Nederlandse juristen volstrekt onbekend. Dat laat nog eens zien hoezeer
een belangrijk deel van het recht, en
bijgevolg van de rechtswetenschap,
een sterk nationale oriëntatie heeft – in
tegenstelling tot andere wetenschapsgebieden.
‘We zullen zien’, schreef Chief Seattle,
‘één ding weten we en de blanke man
zal het eens ontdekken: onze god en
uw god is dezelfde. U kunt nu wel denken dat u hem bezit, zoals u ons land
wilt bezitten, maar dat kunt u niet. Hij
is de god van alle mensen en zijn hart
klopt evenzeer voor de rode man als
voor de blanke man. Deze aarde is hem
lief en beschadigen van de aarde, betekent zijn schepper beledigen.’
Carel Stolker is jurist en decaan van de
Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de
Universiteit Leiden.
Overige literatuur
— W. Cronon. Changes in the Land.
Indians, Colonists, and the Ecology of
New England. Hill and Wang. New
York 1983. [20th anniversary edition
2003]
— A. Japin. De overgave. De Arbeiderspers. Amsterdam 2007.
— R. Shorto. The Island at the Center
of the World. The Epic Story of Dutch
Manhattan and the Forgotten Colony
that Shaped America. Doubleday.
New York 2004.
— De vertalingen van de brief van
Opperhoofd Seattle komen uit de
publicatie Hoe kun je de lucht bezitten?
De rede van Seattle. Aktie Strohalm/
Uitgeverij Jan van Arkel. Utrecht 1991.
de academische boekengids 78 Januari 2010 pagina 18
Download