1 Literatuurstudie 1.1 Situering [1] Trypanosomen behoren tot het fylum Protozoa, dat op zijn beurt deel uitmaakt van de Eukaryoten. Binnen de Protozoa zijn volgende superklassen te onderscheiden: Mastigophora, Euglenoiden, Sacordinia, Ciliophora en Apicomplexa. Trypanosomen behoren tot de Mastigophora. Mastigophora kenmerken zich door hun beweeglijkheid, veroorzaakt door de aanwezigheid van flagellen. Hoewel het merendeel van de Protozoa met flagellen vrij levend is, zijn een aantal parasitair in of pathogeen voor dieren, mensen inbegrepen. De meest belangrijke pathogene Mastigophora zijn de Trypanosoma. 1.2 Morfologie [2] Trypanosomen zijn ééncellig en hebben een grootte die varieert van 8 tot 50 µm. Alle activiteiten zoals voeding, ademhaling, excretie en reproductie vinden plaats binnen dit unicellulair organisme. Het protoplasma bestaat uit een uitwendige beschermende laag, de pellicule (= celmembraan) waarbinnen zich het cytoplasma bevindt. De belangrijkste structuur binnen het cytoplasma is de kern, die een belangrijke rol speelt in de reproductie en tevens het DNA bevat. In het cytoplasma kunnen ook kleine korrels van verschillend origine (= volutin granules) waargenomen worden, bijvoorbeeld voedsel reserves of het resultaat van een reactie tussen trypanosoom en het immuunsysteem van de gastheer. Er is ook een flagel aanwezig die vertrekt van het achtereinde van het parabasaal lichaam en zich uitstrekt over de hele lengte van de trypanosoom. Het flagel kan aan het einde van het lichaam van de trypanosoom nog verder lopen als een vrij flagel. Langsheen het trypanosoom lichaam zijn de pellicule en het cytoplasma geperst tot een dunne laag weefsel die zich tussen het lichaam en de flagel bevindt. Dit wordt het golvend membraan genoemd. 3 Figuur 1.1: Morfologie van de trypanosoom. Een ander basiskenmerk is de kinetoplast. Grootte en positie van de kinetoplast verschilt tussen de trypanosoom soorten en hij is aangrenzend aan het parabasaal lichaam. De kinetoplast speelt een belangrijke rol in de reproductie en het metabolisme en is waarschijnlijk essentieel voor de cyclische overdracht door tseetsee vliegen. De omvang van het golvend membraan en de aan- of afwezigheid van een vrij flagel zijn belangrijk in de identificatie van trypanosomen. Andere morfologische eigenschappen zijn de gemiddelde lengte en de vorm van het lichaam. 1.3 De verschillende subgenera [2] De trypanosomen die Afrikaanse dierlijke trypanosomose veroorzaken behoren tot drie subgenera: Subgenus Nannomonas, met Trypanosoma congolense Subgenus Duttonella, met Trypanosoma vivax SubgenusTrypanozoon, met Trypanosoma brucei 4 1.3.1 Subgenus Nannomas: T. congolense: Kleinste van de pathogene trypanosomen, met grootte van 9-22 µm. Er is geen vrij flagel aanwezig bij de bloedstroomvormen. De bloedstroomvormen zijn monomorfisch. De nucleus is centraal gelegen. De kinetoplast is van medium grootte en zowel marginaal als subterminaal gelegen. Het golvend membraan is zwak ontwikkeld. Figuur 1.2: T. congolense. T. simiae: Deze trypanosomen zijn polymorfisch, met lengte tussen 12 en 24 µm. De kinetoplast is van medium grootte, marginaal en subterminaal gelegen zoals in T. congolense Er bestaan drie morfologische types. 5 Figuur 1.3: T. simiae. T. godfreyi: Morfologisch gelijkaardig aan T. congolense met lengte van 9 – 22 µm, maar het golvend membraan is duidelijk ontwikkeld. 1.3.2 Subgenus Duttonella: T. vivax: Lengte, inclusief vrij flagel tussen 18 en 26 µm. Monomorfisch. De kinetoplast is veel groter dan bij de andere pathogene trypanosomen en bij benadering terminaal gelegen. De kern is centraal gelegen, maar de bulk van het cytoplasma is terug te vinden in het achterste deel van het lichaam. Het achtereind is gezwollen en stomp. Het golvend membraan is zwak ontwikkeld. 6 Figuur 1.4: T.vivax. T. uniforme: Kleine trypanosomen tussen 12 en 20 µm. Verder gelijkaardig aan T. vivax Wordt niet door iedereen erkend als een aparte soort. 1.3.3 Subgenus Trypanozoon T. brucei: Polymorfisch, met drie hoofdvormen die alle een kleine kinetoplast en een duidelijk ontwikkeld golvend membraan hebben. Lang, slanke vorm (23 – 30 µm) met vrije flagel. Het achtereinde is gepunt en de kern is centraal gelegen. De kinetoplast ligt op 4 µm van het achtereinde. Korte stompe vorm zonder vrij flagel. De kinetoplast is subterminaal gelegen en de ligging van de kern varieert sterk: in sommige gevallen is de kern zo ver achteraan gelegen dat de kinetoplast er voor ligt. Intermediaire vorm, die in lengte varieert tussen de twee voorgaande. Er is steeds een vrije flagel van variërende lengte aanwezig. De kern is centraal gelegen en de kinetoplast ligt aan het achtereinde van de trypanosoom. Gedurende de infectie in de gastheer veranderen de trypanosomen van de lange, slanke vorm over de intermediaire vorm naar de korte, stomp vorm. Dit gaat gepaard met een verandering in de wijze van respiratie, waardoor de trypanosoom zich voorbereidt op zijn verblijf in de tseetsee vlieg. De korte, stompe vormen zijn 7 aangepast aan het leven en ontwikkelen in de tseetsee vlieg, terwijl de lange, slanke bloedstroomvormen sterven in de tseetsee vlieg. T. brucei brucei: niet infectieus voor mensen. T. brucei gambiense: veroorzaker van de klassieke of Gambiaanse menselijke slaapziekte. T. brucei rhodesiense: veroorzaakt menselijke slaapziekte in zuidelijk en oostelijk Afrika. Figuur 1.5: T. brucei. T. evansi: kan op morfologische basis niet onderscheiden worden van de lange,slanke vormen van T. brucei. Deze trypanosoom komt ook voor buiten de tseetsee zone en wordt mechanisch overgedragen. T. equiperdum: is morfologisch identiek aan T. evansi en aan de lange, slanke vormen van T. brucei, maar veroorzaakt enkel trypanosomose bij dieren die tot de paarden familie behoren door. Deze trypanosoom wordt overgedragen door genitaal contact. T. theileri: komt voor in runderen, buffels en andere runderachtigen. Deze trypanosoom is een kosmopoliet en komt dus voor over de hele wereld. T. theileri wordt overgedragen door teken en tabanid vliegen, en is vrij groot (tussen 30 en 60 µm, zelfs tot 100 µm). Binnen het genus Trypanosoma is ook een andere onderverdeling in 2 subgenera mogelijk: de Stercoraria en de Salivaria. Bij de Stercoraria eindigt de ontwikkeling van 8 trypanosomen in de vector met de vorming van infectieuze metacyclische vormen in het achterste deel van het spijsverteringkanaal. Overdracht gebeurt via de feces van insect. Bij de Salivaria gebeurt de overdracht via de bijtende monddelen van de vector. 1.4 Overdracht Wanneer insecten betrokken zijn bij de overdracht van trypanosomen, bestaat de levenscyclus uit twee fasen: één in de vector (= insect) en één in de gastheer (= zoogdier). Overdracht door insecten kan cyclische gebeuren door tseetsee vliegen, Glossina species, of mechanisch door bijtende vliegen. 1.4.1 Cyclische overdracht [1] Figuur 1.6: Cyclische overdracht. 1.4.1.1 T. brucei, T. congolense en T. vivax bloedstroomvormen Wanneer een tseetsee larve zicht ontpopt is deze vrij van trypanosomen. Een tseetsee vlieg wordt besmet met trypanosomen wanneer ze zich voedt met bloed van een geïnfecteerde gastheer. De T. congolense en T. brucei trypanosomen ondergaan een cyclus van ontwikkeling en vermenigvuldiging in het spijsverteringkanaal van de vlieg tot 9 er infectieuze metacyclische trypanosomen ontstaan. Eens deze infectieuze metacyclische trypanosomen ontstaan, is de vlieg infectieus voor de rest van zijn levensduur. Wanneer de vlieg zich voedt, dringt de proboscis de huid binnen. Hierbij worden kleine bloedvaten beschadigd, en ontstaat er een bloedvlek in het weefsel. De vlieg injecteert speeksel om coagulatie van het bloed te voorkomen en door de aanwezigheid van infectieuze trypanosomen in het speeksel wordt de gastheer besmet. In de gastheer ontwikkelen metacyclische T. brucei naar de morfologisch lange slanke bloedstroomvorm. Deze vormen verspreiden zich via lymfevaten en lymfeknopen in de bloedsomloop. Daar de trypanosomen dichtheid in de gastheer beperkt is, evolueren slanke T. brucei vormen naar de morfologisch stompe vorm wanneer hun aantal sterk toeneemt. 1.4.1.2 T. brucei procyclische vormen Tseetsee vliegen nemen tijdens een bloedmaaltijd vooral stompe vormen op. Deze vormen veranderen naar procyclische vormen, waarin de variabele oppervlakte glycoproteïnen vervangen worden door incorporatie van uniform verdeeld procycline in de oppervlakte coat. 1.4.1.3 T. brucei epimastigote vormen T. brucei procyclische vormen migreren van de darm van de tseetsee vlieg door het peritroof membraan terug naar de proventriculus en de speekselklier om te differentiëren in delende epimasigote vormen, waarbij de kinetoplast zich achter de kern bevindt. Epimastigoten hebben geen VSG coat. 1.4.1.4 T. brucei metacyclische vormen Epimastigoten hechten zich vast aan gastheer cellen en differentiëren verder tot metacyclische vormen, die de VSG coat bezitten. De cyclische overdracht is voltooid na het loskomen van de metacyclische vormen in het speeksel, zodat infectie van een zoogdier mogelijk wordt 1.4.1.5 T. congolense procyclische, epimastigote en metacyclische vormen T. congolense niet delende bloedstroomvormen differentiëren tot procyclische vormen in de darm en proventriculus van de tseetsee vlieg, migreren via de peritrofe ruimte en 10 hechten zich vast aan de proboscis als epimastigoten. De epimastigoten differentiëren tot infectieuze metacyclische vormen met VSG-coat. 1.4.1.6 T. vivax epimastigote en metacyclische vormen T. vivax bloedstroomvormen hechten zich direct vast aan de binnenkant van de proboscis en differentiëren tot epimastigoten, zonder het procyclische stadium te passeren. Het verder ontstaan van infectieuze metacyclische vormen in de hypoharynx wordt geassocieerd met het verwerven van de VSG-coat. 1.4.2 Niet cyclische overdracht [2] Trypanosoma vivax, T. evansi en T. equiperdum zijn onafhankelijk van de ontwikkeling van metacyclische trypanosomen. Tijdens hun maaltijd kunnen bijtende insecten bloed transfereren van een geïnfecteerd dier naar een ander dier, waar de maaltijd wordt verder gezet. Hierbij is de tijd tussen de twee voeding van belang, daar trypanosomen dood gaan wanneer het bloed opdroogt. Grote bijtende insecten zoals tabanids kunnen meer bloed transporteren en komen dus meer voor als mechanische vector dan bijvoorbeeld muggen. Niet cyclische overdracht is ook mogelijk wanneer dezelfde naald of chirurgisch instrument gebruikt wordt voor verschillende dieren binnen een voldoende korte intervals, zodat het bloed niet de tijd heeft om op te drogen. Dit gebeurt vaak wanneer dieren gevaccineerd of behandeld worden door injectie, of wanneer bloed afgenomen wordt van verschillende dieren achtereen en naalden niet vervangen of gedesinfecteerd worden. Wanneer verschillende dieren vlak na elkaar geopereerd worden (onthoornen, castratie) en de gebruikte instrumenten onvoldoende gedesinfecteerd worden, is de overdracht van trypanosomen eveneens mogelijk. 1.5 De tseetsee vlieg [2] T. brucei, T. congolense en T. vivax kunnen enkel cyclisch overgedragen worden via tseetsee vliegen van het genus Glossina. Van deze vector bestaan er 31 species en subspecies, ieder met specifieke habitat vereisten en gedragspatroon, verspreid over 38 Afrikaanse landen. Mannelijke en vrouwelijke tseetsee vliegen voeden zich met bloed van gewervelde dieren en kunnen enkelvoudige en gemengde infecties overbrengen. 11 Figuur 1.7: De tseetsee vlieg. De verspreiding van cyclisch overdraagbare trypanosomose vertoont grote overeenkomsten met de verspreiding van de vector Glossina. Het betreft hier voornamelijk de sub-Sahara landen gelegen tussen 15°N en 25°S. Figuur 1.8: Voorkomen van de tseetsee vlieg in Afrika. 1.6 Epidemiologie [3] Epidemiologie is de interactie tussen vector, gastheer en parasiet. Factoren die de epidemiologie bepalen zijn: Samenstelling van de voeding van tseetsee vliegen: De epidemiologie verandert wanneer vegetatie in de wildernis verwijderd wordt om plaats te maken voor landbouw. Hierdoor daalt de dichtheid van tseetsee vliegen en wilde gastheren, en stijgt het aantal runderen. Wanneer het aantal wilde gastheren daalt en het aantal runderen stijgt, neemt het aantal bloedmaaltijden bij de runderen toe. 12 Verspreiding en dichtheid van vector en gastheer: Tijdens het regenseizoen blijven de runderen in de buurt van het dorp. Na de oogst lopen de runderen vrij rond, en voeden ze zich met de restanten van de gewassen. Ze keren niet iedere dag terug naar het dorp. Het overleven van de tseetsee wordt sterk bepaald door de mogelijkheid om te anticiperen op een veranderde verspreiding van de gastheer, en wordt beperkt door het bewegen in een dichte vegetatie die veel voorkomend is een landbouw gebieden. Voorkomen van infecties in tseetsee vliegen en in de gastheer. Het voorkomen van trypanosomose bij runderen stijgt wanneer er meer bloedmaaltijden genomen worden van runderen. Zo worden runderen een belangrijk reservoir voor trypanosomose. 1.7 Diagnose [2] [4] 1.7.1 Parasitologische diagnose 1.7.1.1 Directe methoden: a. Vers bloed Deze methode maakt gebruik van ongeveer 5 µl bloed op een draagglas. Dit wordt afgedekt met een dekglaasje. De druppel wordt microscopisch onderzocht met een x40 objectief lens. Trypanosomen worden herkend door hun bewegingen tussen de rode bloedcellen. Voordelen: Simpel en goedkoop. Wanneer trypanosomen gevonden worden, is de diagnose ter plaatse reeds gesteld. Nadelen: Bloed moet snel onderzocht worden daar de trypanosomen hun beweeglijkheid na enige tijd verliezen. Er moet dus een veldmicroscoop meegenomen worden naar de kudde. Beperkte gevoeligheid, de detectielimiet is gewoonlijk rond 104 trypanosomen per ml bloed. Het is moeilijk de trypanosoom soort te identificeren. 13 b. Kleuringen Dikdruppel Een bloeddruppel wordt op een draagglaasje aangebracht en met behulp van een ander draagglaasje uitgesmeerd. Wanneer de film droog is, wordt de bloedfilm gekleurd met Giemsa kleuring. De bloedfilm wordt onderzocht met een x50 of x100 immersie olie objectief lens. Voordelen: Simpel en goedkoop. Geen veldmicroscoop nodig. Soms mogelijk om de trypanosoom species te bepalen. Nadelen: Een diagnose ter plaatse is niet mogelijk. De gevoeligheid van deze methode is beperkt. Uitstrijkje Een kleine druppel vers bloed wordt op een draagglas aangebracht en uitgesmeerd, zodat één laag rode bloedcellen ontstaat. Het uitstrijkje wordt eerste gedroogd, vervolgens gefixeerd met methanol en tenslotte gekleurd. Het aflezen gebeurt met een x50 of x100 immersie olie objectief lens. Voordelen: Diagnose van de trypanosoom specie is mogelijk. Nadelen: De gevoeligheid is zeer laag. Deze uitstrijkjes zijn vooral van belang bij de identificatie van trypanosoom soorten. c. Parasiet concentratie technieken Microhematocriet centrifugatie techniek (Woo-methode) Een microhematocriet tube is een capillair waarvan de binnenkant bekleed is met een anti-coagulans. Wanneer het capillair in contact wordt gebracht met een bloed druppel wordt deze druppel door de capillaire kracht aangezogen. Het capillair kan gevuld worden met ongeveer 7 µl bloed. Deze techniek is gebaseerd op de scheiding van verschillende componenten van het bloed, afhankelijk van hun soortelijk gewicht. Door te centrifugeren aan een hoge snelheid, zullen de wittebloedcellen langzamer uitzakken dan de rode bloedcellen. 14 Hierdoor ontstaat een zogenaamde ‘buffy coat’ tussen de laag rode bloedcellen en de kolom met plasma. Het soortelijk gewicht van trypanosomen is iets kleiner dan dat van de rode bloedcellen, zodat de trypanosomen zich zowel concentreren op de grens tussen het plasma en de buffy coat als in de buffy coat zelf. De buffy coat wordt doorheen de tube met een x40 objectief lens onderzocht. Voordelen: De gevoeligheid is groter dan bij de directe methodes: 103 trypanosomen per ml bloed. Wanneer een veldmicroscoop ter beschikking is en de speciale centrifuge aangedreven kan worden door een generator, dan is diagnose in het veld mogelijk. Het PCV kan tegelijkertijd bepaald worden. Nadelen: Een speciale uitrusting is nodig. Identificatie van de species is niet mogelijk. Figuur 1.9: Microhematocriet tube Darkground, fase contrast buffy coat techniek De hematocriet tube wordt gebroken op 1 mm onder de rode bloedcel-buffy coat scheiding. De buffycoat en de bovenste laag rode bloedcellen wordt aangebracht op een draagglas en afgedekt met een dekglaasje. Een 200 tal velden worden onderzocht op de aanwezigheid van trypanosomen met een dark-ground of fase contrast microscoop met x40 objectief lens. Voor- en nadelen ten opzichte van de klassieke Woo methode: De gevoeligheid is iets groter, de visualisatie van de trypanosomen is gemakkelijker. Beide technieken geven onmiddellijk resultaat en kunnen gebruikt worden voor het screenen van grote aantallen dieren. 15 Een gespecialiseerde uitrusting is noodzakelijk. d. Anion uitwisseling De miniatuur anion uitwisselingschromatografie wordt algemeen gebruikt voor de diagnose van humane slaapziekte, veroorzaakt door T. b. gambiense. Het bloed passeert door een diethyl amino-ethyl (DEAE) cellulose kolom die in evenwicht gebracht is met PBS waarvan de ionaire sterkte aangepast is aan het te onderzoeken bloed. Daar rode bloedcellen meer negatief geladen zijn dan trypanosomen worden deze tegengehouden door de kolom, terwijl de trypanosomen elueren. Het eluens kan onder de microscoop onderzocht worden. Voordelen: Grote hoeveelheden bloed van een zelfde dier kunnen onderzocht worden met als gevolg een hoge gevoeligheid. Nadelen: De techniek is omslachtig. De techniek is niet geschikt voor onderzoek van een groot aantal dieren. e. In vitro cultivatie Voor deze methode is een gesofisticeerde uitrusting nodig en resultaten zijn er pas na enige tijd. In vitro cultivatie is dus niet toepasbaar op grote schaal. f. Inoculatie van dieren of xenodiagnose Trypanosoom gevoelige proefdieren worden geïnjecteerd met 0.5 –2 ml bloed, afhankelijk van hun grootte. Gedurende 2 maanden wordt hun bloed regelmatig onderzocht op de aanwezigheid van trypanosomen. Deze methode is gevoelig, maar de gevoeligheid is afhankelijk van de soort of stam trypanosoom en van het proefdier. Bovendien is de methode niet praktisch, duur en is er geen onmiddellijk resultaat. 1.7.2 Indirecte methodes 1.7.2.1 Serologische tests a. Indirecte fluorescentie antilichaam test Een bloeduitstrijkje dat trypanosomen bevat dient als antigeen. Hierop wordt eerst het te testen serum en vervolgens geconjugeerde antilichamen aangebracht. Tenslotte wordt het draagglas bekeken onder de fluorescentie microscoop. 16 Voordelen: Het antigeen kan in grote hoeveelheden geproduceerd worden in laboratoria, uitgaande van dieren met een hoge parasitemie voor de species waartegen men antilichamen wil detecteren. Nadelen: De test kan enkel in het labo uitgevoerd worden en de procedure is omslachtig. Een speciale uitrusting is nodig. Het commerciële conjugaat is duur. De test kan geen onderscheid maken tussen de verschillende species trypanosomen. Er kan maar een beperkt aantal stalen onderzocht worden in een bepaalde tijdspanne. b. Antilichaam ELISA De binding anti-trypanosomaal antilichaam met antigeen wordt aangetoond door gebruik van anti-gastheer conjugaat, dat op zijn beurt reageert met een substraat zodat kleurverandering optreedt. Voordelen: De test leent zich tot automatisatie en standaardisatie, zodat grote aantallen stalen verwerkt kunnen worden. Nadelen: De test kan niet in het veld uitgevoerd worden, een voldoende uitgerust labo is nodig. De reagentia zijn vrij duur. De test is niet altijd trypanosoom species specifiek. Figuur 1.10: Antilichaam ELISA. 17 c. Kaart agglutinatie test Deze test wordt gebruikt voor detectie van anti-T. evansi antilichamen. Serum stalen worden gemend op een plastieken kaart met gefixeerd en gekleurd antigeen. De test is positief wanneer het antigeen agglutineert. d. Antigen ELISA Deze test detecteert de aanwezigheid van circulerend trypanosomaal antigeen met behulp van monoclonale antilichamen. Deze monoclonale antilichamen reageren zeer specifiek met één enkel antigeen. Een plaat wordt eerst gecoat met monoclonale antilichamen, vervolgens wordt serum toegevoegd, gevolgd door geconjugeerde monoclonale antilichamen. Door reactie met het substraat ontstaat kleurverandering. Deze test geeft geen stabiele resultaten, en het gebruik ervan wordt afgeraden. 1.7.2.2 Moleculaire testen a. Detectie van trypanosomaal DNA door middel van DNA probes Het te onderzoeken staal wordt verhit zodat de 2 DNA ketens gesplitst worden. Vervolgens wordt een gelabelde probe toegevoegd, dit is een lineaire sequentie nucleotiden van bepaalde lengte, bereid om te corresponderen met een gelijkaardige sequentie op het te onderzoeken DNA. De probe hybridizeert op de DNA streng met de complementaire base sequentie. De specificiteit van deze test wordt bepaald door de gebruikte probe. Er bestaan probes gemeenschappelijk aan alle species van een subgenus en probes die specifiek zijn voor een specie, subspecie of zelfs type. Hybridisatie wordt aangetoond doordat wanneer de gelabelde probe aanwezig blijft na wassen, er radioactiveit wordt waargenomen bij een radioactief gelabelde probe of kleurverandering bij een enzym gelabelde probe. Voordelen: Afhankelijk van de gebruikte probe is de test meer of minder specifiek. Nadelen: Radio-isotopen zijn niet bruikbaar in het veld laboratoria. De procedure duurt lang en vereist vele stappen. Werken met radioactieve isotopen vereist een speciale training en uitrusting. DNA probes voor trypanosoom detectie zijn niet commercieel beschikbaar. 18 b. PCR Een enzym, DNA polymerase vermenigvuldigt een DNA sequentie totdat voldoende DNA aanwezig is voor detectie. Vervolgens ondergaat het DNA elektroforese, en na kleuring worden verschillende banden zichtbaar. Voordelen: Deze methode is zeer gevoelig Nadelen: Valse positieven zijn mogelijk door contaminatie van stalen met vreemd DNA. Valse negatieven zijn mogelijk wanneer de primers te specifiek zijn. De test vereist een gespecialiseerde uitrusting en getraind personeel. Momenteel vormen de kosten voor PCR analyse de belemmering voor routine gebruik van de test. 1.8 Ziektebeeld [1] De belangrijkste pathogene trypanosomen voor vee zijn T. congolense en T. vivax. De ernst en duur van de klinische tekens hangt af van de trypanosoom soort en de virulentie van de stam. Ook trypanosoomgevoeligheid en -tolerantie van de gastheer spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van de klinische symptomen. Een trypanosoom infectie verloop als volgt: 5 tot 10 dagen na infectie ontwikkelt zich een knobbelvormige huidzwelling als immuunrespons op de trypanosomen, aanwezig op de plaats van de tseetsee beet. Bij beten van niet geïnfecteerde tseetsee vliegen ontwikkelt de huidzwelling (sjanker genoemd) zich niet. De ontwikkeling en grootte van de sjanker staat in verband met het aantal vermenigvuldigende trypanosomen, de Trypanosoma species in de huid, de gastheer specie en het immuunsysteem van de gast. Trypanosomen bevinden zich eerst lokaal, verspreiden zich dan via de lymfeknopen naar de lymfevaten, tot ze in de bloedbaan terechtkomen. De ziekte kan acuut zijn en resulteren in een snelle dood, of chronisch zijn wat typisch is voor inheemse rundersoorten. De meest opvallende pathologische veranderingen zijn toenemende anemie, weefsel letsels met name myocarditis (ontsteking van de hartspier) en myositis, en spijsverteringsstoornissen. In een laat infectie stadium zijn krimpende lymfeknopen het bewijs van lympadenopathy en toenemende immunodepressie. De ziekte leidt tot algemene zwakheid met de dood als gevolg. Anemie: trypanosomen scheiden toxines uit, die lyse van de rode bloedcellen veroorzaken. Hierdoor vermindert het aantal rode bloedcellen, zodat ook de zuurstof 19 transportcapaciteit daalt. Er is onvoldoende zuurstof beschikbaar voor de cellen, en de cel activiteit daalt. 1.9 Immunologie [3] In een vroege fase van dierlijke Afrikaanse trypanosomose varieert het aantal trypanosomen in de bloedsomloop sterk door een cyclus van immunologische reacties van de gastheer, en het omzeilen van deze reactie door de trypanosoom. Trypanosomen in een gastheer hebben een oppervlaktelaag die bestaat uit antigenische moleculen. Deze laag is gekend als variabel antigeen type (VAT) of variabele oppervlakte glycoproteïnen (VSG). Wanneer een dier geïnfecteerd is met een bepaalde populatie trypanosomen, dan ontwikkelt het antilichamen tegen deze bepaalde VAT. Hierdoor vermindert de parasitemie. Maar ondertussen hebben enkele trypanosomen een andere VAT, deze trypanosomen kunnen niet vernietigd worden door de initieel geproduceerde antilichamen. De trypanosomen met nieuwe VAT vermenigvuldigen zich, zodat de parasitemie weer stijgt. Wanneer een nieuwe immunologische respons ontstaat, gericht tegen deze nieuwe VAT zal de parasitemie weer dalen, tot een nieuwe VAT opduikt. Nieuwe VATs verschijnen om de paar dagen als gevolg van gen activatie. Een trypanosoom kan tijdens een infectie tot 100 verschillende VATs aannemen, en er wordt vermoed dat het aantal antigenische genen groter is dan 1000. Het vervangen van de VSG wordt antigenische variatie genoemd, en is een effectief mechanisme om de immuunrespons van de gastheer te omzeilen. 1.10 Belang van de ziekte [1] 1.10.1 Belang voor de landbouw Afrikaanse dierlijke trypanosomose heeft een belangrijke invloed gehad op de geschiedenis van tropisch Afrika. De aanwezigheid van tseetsee zones van de Glossina morsitans groep had een grote invloed op migrerende Afrikaanse stammen die vee introduceerden in sub-Sahara Afrika vanaf 500 voor Christus. Zwaar geïnfesteerde zones werden vermeden om zo het sterven van vee te voorkomen. Ook nu nog is er een grote overeenkomst tussen het voorkomen van trypanosomose en de Glossina vector. Er wordt geschat dat ongeveer 46 miljoen van 142 miljoen runderen blootgesteld wordt aan trypanosomose binnen een gebied van 8.7 miljoen km² dat 41 sub-Sahara landen omvat. Gedurende de periode 1989-1993 was 26% van het rundvlees en 19% van de melk geproduceerd in sub-Sahara landen afkomstig uit door tseetsee vliegen geteisterde 20 gebieden. Doordat een groot gedeelte van vruchtbaar Afrika niet beschikbaar is en niet ten volle geëxploiteerd kan worden, beperkt trypanosomose sterk de expansiemogelijkheden van de landbouwproductie. 1.10.2 Belang voor menselijk welzijn Trypanosomose dwong mensen en vee om te verhuizen naar de dorre savanne gebieden met lage landbouw potentiaal buiten de tseetsee getroffen gebieden. De ziekte beperkt de voordelen van vee en landbouw door een lager inkomen uit vlees en melk, verminderde trekkracht en minder cash inkomen door minder verkoop van huiden, mest en dierlijke trekkracht. 1.11 Socio-economisch impact [1] Afrikaanse dierlijke trypanosomose kost jaarlijks ongeveer 1340 miljoen US$ aan veeboeren en consumenten, zonder rekening te houden met de indirecte opbrengsten zoals mest en trekkracht. De economische impact bestaat uit directe verliezen: verlies in productie, mortaliteit en abortus kosten voor controle: kosten van medicatie, hun transport, salarissen enz. indirecte verliezen: verlies aan potentiële productie (dit is de productie die kon behaald worden wanneer trypanosomose niet was voorgekomen). Directe gevolgen van trypanosomose: zie tabel 1.11.1 Tabel 1.1: directe gevolgen van trypanosomose Tolerant ras Gevoelig ras Kalf ratio - 1 tot 12% - 11 tot 20% Mortaliteit bij kalveren - 0 tot 10% - 10 tot 20% Melk opbrengst - 10 tot 26% Uit een aantal kleine studies is gebleken dat boeren, gevestigd in een gebied met groot risico op trypanosomose slechts 25 tot 60% zoveel dieren houden als boeren in nabijgelegen gebied met laag risico. Trypanosomose vermindert de dichtheid van runderen met 37% in de sub-vochtige zone en met 70% in vochtige zone. 21 Indirecte gevolgen: daling van de landbouwproductie met 2 – 10% daling van de beplante oppervlakte per gezin met 50% door verminderde werk efficiëntie van ossen. 1.12 Controle van tseetsee overgedragen trypanosomose. [5] 1.12.1 Controle van de vector 1.12.1.1 Verwijdering van vegetatie Het verwijderen van alle bomen en struiken in een gebied is de oudste tseetsee controle methode en is bovendien zeer efficiënt. Deze methode is zeer succesvol omdat zo de habitat van de tseetsee vlieg verwijderd wordt. Er is wel een belangrijk nadeel: het effect op het milieu. Daarom gaat wordt er nu selectiever tewerk gegaan: enkel de delen van de vegetatie die essentieel zijn voor het overleven van tseetsee vliegen worden verwijderd. Deze methode is gebaseerd op het feit dat de vangst van tseetsee vliegen in een gebied niet willekeurig is, maar beperkt tot bepaalde zones in de vegetatie. 1.12.1.2 Eliminatie van tseetsee doelen en het plaatsen van omheiningen In de jaren ’40 werd gestart met het neerschieten van dieren die behoren tot de doelgroep van de tseetsee vliegen. Deze methode werd op grote schaal toegepast, maar stootte op heel wat publiek protest, waardoor de methode werd opgegeven in 1960. Door een sterke toename van het aantal tseetsee vliegen werd deze controversiële methode weer in gebruik genomen vanaf 1964. Door het gebruikt van omheiningen tracht men bepaalde gebieden vrij te houden van dieren die behoren tot de doelgroep van tseetsee vliegen, zodat een invasie van tseetsee vliegen vermeden wordt. 1.12.1.3 Gebruik van insecticiden Insecticiden die voldoende toxisch zijn voor tseetsee vliegen kunnen gebruikt worden voor de controle van tseetsees door het besproeien van de vegetatie. Een andere mogelijkheid is het plaatsen van systemen die tseetsee vliegen aantrekken en tegelijkertijd gecoat zijn met een insecticide. 22 1.12.2 Controle van de parasiet Trypanosomose kan behandeld worden met geneesmiddelen. Deze geneesmiddelen blokkeren één of meerdere vitale processen van trypanosomen. 1.12.2.1 Belangrijkste trypanociden Tabel 1.2: Chemotherapeutische en chemoprofylactische componenten, gebruikt voor trypanosomose overgedragen door tseetsee vliegen bij runderen component diminazene aceturaat Homidium chloride Homidium bromide dosis handelsnaam (mg/kg) Berenil Veriben Ganaseg Trypanzen Trypan Novidium 1.0 - 2. 0 activiteit i.m. T. congolense therapeutisch T. vivax T. brucei i.m. Trypacide sulphate gebruik therapeutisch / profylactisch bij T. congolense lage blootstelling T. vivax T. brucei Ethidium Isometamidium Samorin Trypamidium Quinapyramine dimethylsulfaat 3.5 - 7.0 route therapeutisch / 0.5 - 1.0 i.m. T. congolense profylactisch T. vivax T. brucei 3.0 - 5.0 s.c. T. congolense profylactisch T. vivax Quinapyramine dimethylsulfaat: Trypacide Prochloride salt Triquin therapeutisch / T. brucei 1.12.2.2 Resistentie van trypanosomen tegen trypanociden Bij alle trypanosoom species komen stammen voor die resistent zijn voor de hele reeks trypanociden. Een mogelijke oorzaak van deze resistentie is de blootstelling van trypanosomen aan sub-therapeutische concentraties van trypanociden, vaak veroorzaakt door onderdosering. Ander factoren die mogelijk bijdragen tot resistentie zijn het gebruik van trypanociden op grote schaal en het gebruik van geneesmiddelen die langzaam uit het lichaam verwijderd worden. 23