Newton 5 vwo Natuurkunde voor de 2e fase Hoofdstuk 11 Straling en gezondheid Hoofdstukvragen: Ioniserende straling, bijvoorbeeld van radioactieve bronnen, is zeer gevaarlijk voor de gezondheid. Toch zijn er ook veel positieve toepassingen van ioniserende straling, ook in de gezondheidszorg. Hoe kan dat? Wat is ioniserende straling eigenlijk? Hoe ontstaat het? Hoe lang blijven stoffen radioactief? Waarom is straling eigenlijk zo gevaarlijk? Wat gebeurt er als straling in je lichaam komt? Welke maatregelen kun je nemen om de risico’s van straling beperkt te houden? les dag klassikaal/docent opgaven 1 Inleiding opgave 1 t/m 3 2 Exponentieel verval opgave 4 t/m 8 3 Vervalfactor en halveringstijd opg 9 t/m 11 4 Verband tussen A en N opg 12 t/m 14 5 Bronnen in de natuur opg 15 en 16 6 Absorptie van straling opg 17 t/m 21 7 Stralingsdosis opg 22 t/m 27 8 Toepassingen van straling opg 28 t/m 31 Project Probleemgerichte didactiek 7e editie, juni 2010 St. Bonifatiuscollege, burg. F. Andreaelaan 7, 3582 KA Utrecht tel 030-2512315, website: www.boni.nl Uitvoerders: Ad Migchielsen Carolien Kootwijk Cor Buijs Kees Hooyman Otto Kool Technische ondersteuning: Marti van IJzendoorn NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 2 Newton - 11 Straling en gezondheid Inleiding Wat gaan we doen? In de 3e klas heb je al kennis kunnen maken met radioactieve stoffen en ioniserende straling. Wat weet je daar nu nog van? Hieronder staat een aantal uitspraken over de straling die wordt uitgezonden door radioactieve stoffen. Wat weet je al van straling en radioactiviteit? Instap Radioactiviteit en Ioniserende straling Geef bij elk van die uitspraken aan of ze juist of onjuist zijn. Verbeter de onjuiste uitspraken, geef een toelichting bij uitspraken die juist zijn. GOED of FOUT? A Kankerpatiënten kan men soms genezen door hen te bestralen. B Bij het bestralen van de patiënt wordt zijn of haar lichaam radioactief. C Voedsel dat bestraald is zal minder snel bederven. D Straling kan door de wind verspreid worden. E Iedereen ontvangt straling uit het heelal. F G Radioactieve stoffen zitten van nature ook in de bodem, bv in ertslagen. Straling is extra gevaarlijk voor kinderen en zwangere vrouwen. H Straling kun je tegenhouden door deuren en ramen te sluiten. I Een loden plaat schermt straling beter af dan een aluminium plaat. J Radioactieve stoffen zenden in de loop van de tijd steeds minder straling uit. K Sommige radioactieve stoffen blijven duizenden jaren straling uitzenden. L M verbeter de uitspraak of geef een toelichting Straling bestaat, net als licht, uit kleine deeltjes met een beetje energie. Straling heeft, net als licht, altijd een grote snelheid: de lichtsnelheid. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 3 Vervolgopdracht Gevaarlijke straling Ioniserende straling lijkt veel op andere soorten straling, zoals licht, infraroodstraling, magnetronstraling en radiostraling (bijvoorbeeld uit een mobieltje). Toch is ioniserende straling, ook in lage hoeveelheden, veel gevaarlijker dan deze andere soorten straling. Waarom? Theorie Lees de theorie op blz. 70 t/m 74 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Ioniserende straling Radioactieve bron Röntgenstraling -straling -straling -straling Opgaven 1 Welke soort kernstraling lijkt het meest op röntgenstraling? Waarom? Wat is het verschil? 2 In kranten kom je vaak de uitdrukking 'radioactieve straling' tegen. Leg uit waarom die uitdrukking niet juist is, als je de woorden radioactief en straling gebruikt zoals dat in de natuurkunde wordt gedaan. 3 Hoe onderzoek je of een apparaat (bijvoorbeeld een tv-toestel) röntgenstraling uitzendt? NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 4 Newton - 11 Straling en gezondheid 2 Exponentieel verval Wat gaan we doen? Een radioactieve bron zendt stralingsdeeltjes uit. Die deeltjes worden uitgezonden door de atoomkernen. Hoe werkt dat proces eigenlijk? Hoe kan een atoom een stralingsdeeltje uitzenden? Waardoor neemt de activiteit van een bron exponentieel af? Wat is de formule voor de afname van de activiteit? Instap Wat gebeurt er bij radioactief verval? Een atoom kan straling uitzenden als de kern instabiel is. Door het uitzenden van een α-deeltje of een β-deeltje ontstaat een andere atoomkern. Soms is die nieuwe kern nog steeds instabiel, soms is de nieuwe kern stabiel. We kijken alleen naar situaties waarbij één soort instabiele atomen vervalt naar een stabiel atoom. Op de afbeelding zie je een voorstelling van dit vervalproces. Er zijn twee soorten atomen te zien: Beryllium-11 en Boor-11. De Beryllium-kernen zijn instabiel en kunnen een β-deeltje uitzenden. Elk atoom kan één keer een deeltje uitzenden, daarna is het een Boor-atoom geworden. Het vervallen van een individuele atoomkern is een spontaan proces. Het is niet te voorspellen op welk moment dat ene atoom gaat vervallen, dat kan in de volgende seconde zijn, maar ook een miljard jaar later. Omdat de atomen identiek zijn is wel voor elk atoom de kans om te vervallen identiek. Bij Beryllium-11 is die kans elke seconde ongeveer 5,0 %. Omdat het om grote aantallen gaat geldt wel dat elke seconde 5,0% van de Berylliumatomen vervalt, maar je weet niet van tevoren welke atomen. a. Leg uit dat in dit voorbeeld een verval van 5,0% per seconde niet betekent dat na 20 seconde alle atomen vervallen zijn. Applet uit Physics 2000 van de Colorado University http://www.colorado.edu/phy sics/2000/isotopes/radioactive _decay3.html Achtergrond Bij een proces zoals het radioactief verval geldt: De afname is evenredig met de hoeveelheid Exponentieel verval Bij een radioactieve bron neemt het aantal instabiele atomen N altijd af. De activiteit A van de bron wordt ook voortdurend kleiner. Zowel de activiteit A als het aantal instabiele kernen N blijkt exponentieel af te nemen. Dat betekent dat er sprake is van een halveringstijd. Als na een bepaalde periode de helft van het aantal instabiele kernen vervallen is, dan moet in de volgende periode opnieuw de helft vervallen. b. Leg uit dat als de activiteit A gehalveerd ook het aantal instabiele kernen N gehalveerd moet zijn. constante groeifactor c. Leg uit dat één halveringstijd later zowel N als A opnieuw gehalveerd zijn. Exponentiële functie NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 5 De formule van radioactief verval In opgave 4 heb je gewerkt met de grafiek van radioactief Jood-131, zie figuur 3. Als het goed is heb je daarbij gevonden dat de halveringstijd hiervan 8,0 dag is. d. Hoeveel keer is A gehalveerd na 32 dagen? Hoe groot is dan de activiteit? e. Hoeveel keer is A gehalveerd na 320 dagen? Hoe groot is dan de activiteit? De grafiek van radioactief verval is altijd een exponentiële functie. Bij de grafiek hoort ook een formule. A(t ) A(0) 12 n f. Welke betekenis heeft n in deze formule? Achtergrond Bij een exponentieel proces is sprake van een constante groeifactor. Bij wiskunde wordt dat geschreven als: y b g t De groeifactor g hangt af van de tijdstap. Je kunt elk exponentieel verband omschrijven naar een andere groeifactor, dus ook naar g = 0,5. g. Leg in je eigen woorden uit dat n berekend kan worden met n t t1 / 2 . h. Controleer de formule in het voorbeeld van figuur 3 met behulp van de grafische rekenmachine. Neem A(0) = 4 en de tijd in dagen. Laat de grafiek doorlopen tot t = 32 dagen. i. Hoe lang duurt het voordat de activiteit is afgenomen tot 1,0∙1010 Bq? Gebruik de formule en controleer het antwoord met de GR. y b 0,5 ct Theorie Lees de theorie op blz. 77 t/m 79 in Newton. Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? A(t ) A(0) 12 n N (t ) N (0) 12 n n t de eenheden voor tijd (onder en boven) moeten gelijk zijn. t1 / 2 LET OP: de formules worden in BINAS en in NEWTON verschillend geschreven. Alle formules waar de vervalconstante in staat behoren niet tot de examenstof. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 6 4 Het diagram hiernaast geeft de activiteit van een bron met de radioactieve jodiumisotoop I-131 in de loop van de tijd. a. Bepaal de halveringstijd van I-131. b. Hoe groot is de activiteit na 40 dagen? 5 De tabel laat zien hoe de activiteit A van een hoeveelheid I-128 verandert in de loop van de tijd t. a. Schat aan de hand van de tabel hoe groot de halveringstijd van I-128 ongeveer is. b. Bereken uit de gegevens de halveringstijd van I-128. 6 De radonisotoop Rn-219 heeft een halveringstijd van 4,0 s. Op tijdstip t = 0 heeft een bron met Rn-219 een activiteit A van 60 MBq. a. Teken het vervaldiagram van Rn-219. b. Bereken met de vervalformule de activiteit van de bron op het tijdstip t=10 s. Activiteit (MBq) tijd (s) 7 De kobaltbron (Co-60) van een bestralingsapparaat in een ziekenhuis blijkt nog 15% van de opgegeven activiteit te hebben. a. Zoek in BINAS de halveringstijd van Co-60 op (tabel 25). b. Bereken de ouderdom van de bron met de vervalformule. 8 Met een GM-teller wordt de activiteit van een radioactieve bron gemeten. Op het tijdstip t = 0 registreert de teller 640 tikken per 15 s. Na 6,0 uur is het aantal tikken per 15 s teruggelopen tot 60. a. Bereken de activiteit van de bron op het tijdstip t = 0. b. Bereken de halveringstijd van de radioactieve isotoop in de bron. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 7 Newton - 11 Straling en gezondheid 3 Vervalfactor en halveringstijd Wat gaan we doen? De halveringstijd van een bron wordt bepaald door kans dat een atoom vervalt. Het groter de instabiliteit van de kernen des te sneller vervalt de bron. Wat is het verband tussen de halveringstijd en de procentuele afname van het aantal instabiele kernen? Instap Verval in een dynamisch model Beryllium-11 is een radioactieve stof die vrij snel vervalt. Elke seconde vervalt ongeveer 5,0% van de instabiele kernen, dat wordt aangegeven met de vervalfactor λ = 0,050. Dit proces is weer te geven in een dynamisch model: A = λ∙N instabiele kernen N activiteit A vervalfactor λ De enige formule in dit model is: activiteit_A = vervalfactor instabiele_kernen_N a. Leg uit waardoor de activiteit A hetzelfde is als de afname van het aantal instabiele kernen per seconde. Van Beryllium-11 vervalt elke seconde ongeveer 5,0%. De halveringstijd is dan 13,9 s. b. Leg uit dat er door een constante procentuele afname een exponentiële functie ontstaat. Het resultaat van dit model (tijdstap 0,01 s) is de onderstaande grafiek: 1.000 Achtergrond Elke exponentiële functie heeft een groeifactor g. De groeifactor geeft aan met welke factor elke (tijd)stap vermenigvuldigd wordt. instabiele_kernen_N 800 600 400 200 0 0 Als elke seconde 5,0% vervalt dan is de vervalfactor = 0,05. De groeifactor per tijdstap is dan: g = 0,95. 10 20 30 40 50 Time Bij een vervalfactor λ = 0,05 is de halveringstijd 13,9 s. c. Hoe zou je zelf kunnen berekenen dat na 13,9 s ongeveer de helft van de kernen vervallen is? NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 8 Bij het element Neon-23 is de vervalfactor ongeveer 0,02. Neem aan dat er op t=0 ook 1000 instabiele kernen Neon-23 zijn. d. Hoeveel kernen vervallen er nu in de eerste seconde? Leg uit. e. Maak een schatting van de halveringstijd van Neon-23 De drie grafieken in het onderstaande diagram zijn gemaakt met behulp van een dynamisch model. Voor de vervalfactor zijn verschillende waarden gekozen: naast λ = 0,05 ook λ = 0,02 en λ= 0,10. f. Lees in de grafiek de halveringstijden af bij λ = 0,02 en λ= 0,10. Noteer het antwoord in de tabel. vervalfactor λ 0,10 halveringstijd t1/2 0,05 0,02 13,9 0,01 0,005 69,3 139 g. Is de halveringstijd omgekeerd evenredig met de vervalfactor λ? Laat zien Achtergrond De activiteit geeft niet alleen de sterkte van een bron aan, het is ook het tempo waarin het aantal instabiele kernen daalt: A(t ) N (t ) t Bij een omgekeerd evenredig verband geldt: A(t ) N (t ) 1 2 h. Hoe groot is de constante bij de resultaten van het model? i. Volgens de theorie zou moeten gelden: Omdat radioactief verval een toevalsproces is, is A evenredig N: De vervalfactor λ bepaalt hoe snel het verval loopt. t constant. t ln 2 . Klopt dat hier? 1 2 Volgens de theorie wordt het verband tussen de halveringstijd, de activiteit en het aantal instabiele kernen beschreven door: A(t ) ln( 2) N (t ) t1 2 j. Klopt deze formule nu met de tabel van de vervalfactor en de halveringstijd? NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 9 Samenvatting Bij radioactief verval is de activiteit A evenredig met het aantal instabiele kernen N. A(t ) N (t ) (hierin is λ de vervalconstante) De vervalfactor λ bepaalt de halveringstijd: t ln( 2) 1 2 Een combinatie van deze twee formules is: A(t ) ln( 2) N (t ) t1 2 9 Kerncentrale In het stalen reactorvat van een oude kerncentrale wordt kobalt-60 aangetroffen. Kobalt-60 is radioactief. Het reactorvat moet na het sluiten van de kerncentrale nog veertig jaar bewaard blijven om ervoor te zorgen dat hoeveelheid kobalt-60 tenminste met een factor 250 is afgenomen is. Ga met een berekening na of na veertig jaar de hoeveelheid kobalt in die mate is afgenomen. 10 Halveringstijd Sommige isotopen hebben een zeer grote halveringstijd. Om deze halveringstijd te bepalen meet men bij een bron de activiteit en het aantal instabiele kernen: A = 8,7·10³ Bq en N = 7,5∙1011 instabiele kernen. a. Bereken de vervalfactor λ van deze stof. b. Bereken de halveringstijd van deze stof. Reken het antwoord om naar jaren. 11 Voor een bron van Rn-219 geldt op tijdstip t = 0 dat het aantal instabiele kernen N = 1,7∙108. De halveringstijd voor Rn-219 bedraagt 4,0 s. a. Hoe groot is de activiteit van de bron op t=0? Een bron Po-209 (halveringstijd 200 jaar) heeft een activiteit van 3,6 kBq. b. Hoeveel kernen Po-209 zitten er in deze bron? Sommige natuurlijke bronnen hebben een zeer grote halveringstijd. Om deze halveringstijd te bepalen meet met de activiteit en het aantal instabiele kernen. Bij een bepaalde bron meet men: A = 487 Bq en N = 9,9∙1019 instabiele kernen. c. Bereken de halveringstijd van deze stof. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 10 Newton - 11 Straling en gezondheid 4 Verband tussen A en N Wat gaan we doen? De activiteit van een bron hangt af van het aantal instabiele kernen en de halveringstijd (en dus van de instabiliteit van de kernen). Waardoor hebben A en N bijna identieke formules? Instap Instabiele kernen en activiteit De onderstaande grafiek toont het aantal instabiele kernen bij een bron met een vervalfactor λ = 0,05. Op t=0 geldt N = 1000. a. Bereken de activiteit A op tijdstip t=0. N t In de grafiek is een raaklijn getekend op het tijdstip dat het aantal instabiele kernen gedaald is tot 500 (dat is dus na één halveringstijd). b. Leg uit dat de helling van de raaklijn gelijk is aan de activiteit. c. Bepaal de helling van de raaklijn. d. Vul de onderstaande tabel verder in: aantal kernen N activiteit A 1000 500 250 125 50 e. Leg nu in je eigen woorden uit waardoor de formules voor A en voor N zo op elkaar lijken. f. Wiskunde B: Leg uit dat moet gelden: A(t ) N ' (t ) NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 11 Activiteit en helling De activiteit van een bron is gelijk aan de afname van het aantal instabiele kernen per seconde. In de grafiek van N(t) is dat de helling van de raaklijn. Als N geschreven is als een functie dan is A de afgeleide van N. N t A(t ) N ' (t ) A(t ) N t Vervolg De theorie achter t ln 2 1 2 (wiskunde B) In het bovenstaande voorbeeld, met λ = 0,05 en t1/2 = 13,8 geldt: N (t ) 1000 0,5 A(t ) 50 0,5 1 t 13,8 1 t 13,8 a. Bepaal de afgeleide N’(t) en laat zien dat geldt: A(t ) N ' (t ) . Differentiëren Voor het differentiëren van exponentiële functies gelden de volgende rekenregels: De algemene formule voor N(t) is: f (x) f ' ( x) g agx g ln g a g x ln g g b x g x ln g b x x b. Leid daarmee af: A(t ) N (t ) N 0 ( 12 ) t t1 2 ln 2 N (t ) t 12 De vervalfactor en het getal e (wiskunde B) Het getal e is bij exponentiële functies een bijzonder grondtal. Het laat bovedien op een elegante manier zien waar het verband tussen λ en t1/2 vandaan komt. De formule voor N wordt geschreven als macht van e: N (t ) N 0 e t c. Laat zien dat geldt: N’(t) = -N(t). Om nu de halveringstijd te vinden moet je oplossen: e t 1 2 d. Los deze vergelijking op voor t. e. Laat zien dat nu geldt: t ln 2 1 2 NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 12 Theorie Lees de theorie op blz. 76 t/m 79 in Newton. Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? A(t ) A(t ) N (t ) N ' (t ) t ln( 2) N (t ) t1 2 LET OP: de formules worden in BINAS en in NEWTON verschillend geschreven. Alle formules waar de vervalconstante in staat behoren niet tot de examenstof. 12 N (1018 kernen) Activiteit In de grafiek zie je het aantal instabiele kernen van een radioactieve bron . In de grafiek is de raaklijn getekend op t = 8,0 dag, dat is ook halveringstijd van de atoomsoort. a. Bepaal aan de hand van de grafiek de activiteit op t = 8,0 dag. Geef het antwoord in Bq. b. Hoe groot was de activiteit op t = 0? Gebruik het antwoord van vraag a. ΔN Δt c. Bereken met de activiteit A en het aantal instabiele kernen N de vervalconstante λ. d. Controleer dat geldt: 13 t ln 2 1 2 Bij een bepaalde meting aan een radioactief preparaat geeft de teller aan dat er 354 pulsen per 20 seconden waren. Bij deze meting wordt door de GM-buis slechts 1,0% van de straling van het preparaat opgevangen. Bovendien wordt slechts 30% van de opgevangen straling door de teller geregistreerd. De achtergrondstraling wordt in dit geval verwaarloosd. a. Bereken de activiteit van dit preparaat. De leverancier van het preparaat meldt dat na 12,5 jaar de activiteit is teruggelopen tot 20% van de oorspronkelijke waarde. b. Bereken de halveringstijd van dit preparaat. c. Bereken het aantal instabiele kernen in dit preparaat. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 13 14 Ineke wil met een GM-teller de halveringstijd van een bepaalde stof meten. Elke minuut bepaalt zij de activiteit. Van de gemeten waarden maakt zij een grafiek. Zie figuur. Daarna haalt zij de radioactieve stof weg en meet zij de activiteit van de achtergrondstraling. Zij vindt een gemiddelde waarde van 0,50 Bq. a. Stel, met behulp van de metingen van Ineke, een formule op voor activiteit van de radioactieve stof. Gebruik daarbij de figuur. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 14 Newton - 11 Straling en gezondheid 5 Bronnen in de natuur Wat gaan we doen? Radioactiviteit en straling is overal om ons heen, in de grond en in de lucht. Er komt ook straling uit bouwmaterialen. Sommige bronnen hebben een halveringstijd van miljarden jaren. Hoe is die halveringstijd bepaald? Hoe is de halveringstijd van langlevende isotopen bepaald? Instap Bronnen in de natuur Overal op aarde vind je natuurlijke radioactieve bronnen: veel gesteenten bevatten bijvoorbeeld uranium (U-238), kalium (K-40) en thorium (Th-232). De zwaardere elementen zijn ontstaan door kernfusie in de laatste levensfase van een andere ster. In tabel 25 van BINAS vinden we de halveringstijden van deze bronnen: kalium-40 1,28∙109 jaar uranium-238 4,47∙109 jaar thorium-232 1,4∙1010 jaar a. Waarom is het logisch dat we in de natuur vooral bronnen met een zeer grote halveringstijd aantreffen? Thorium-232 heeft een halveringstijd van 14 miljard jaar. Het is onmogelijk om die halveringstijd rechtstreeks te meten, zoals door te meten hoe de activiteit van de bron daalt in de loop van de tijd. b. Leg uit waardoor het onmogelijk is om de halveringstijd rechtstreeks te meten. Natuurlijke radioactiviteit Wat wel gemeten kan worden is de activiteit van de bron en het aantal instabiele kernen Thorium-232 in het materiaal. Dat laatste gebeurt met een massaspectrometer, die alle atomen ‘sorteert’ op massa. c. Hoe zou je de halveringstijd hiermee kunnen bepalen? Koolstof-14 in de atmosfeer In de lucht zit het radioactieve koolstof-14, dat via de koolstofkringloop ook in planten en dieren terechtkomt. Koolstof-14 heeft een halveringstijd van 5730 jaar. De concentratie C-14 in de atmosfeer is redelijk constant. a. Leg uit dat de concentratie alleen constant kan zijn als er voortdurend nieuwe atomen C-14 ontstaan in de atmosfeer. Bij een fossiel stuk bot wordt de activiteit gemeten. Deze activiteit wordt alleen veroorzaakt door koolstof-14. De activiteit van het bot is 5,5 Bq. b. Leg uit dat je met dit gegeven nog niet de ouderdom kunt bepalen. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 15 c. Bereken het aantal atoomkernen C-14 in het bot. Om de ouderdom te bepalen is het nodig om te kijken naar de verhouding tussen ‘normaal’ koolstof-12 en koolstof-14. Naast het aantal atomen koolstof-14 bepaalt men dus het aantal atomen koolstof-12 in het bot. d. Leg uit hoe men met de verhouding koolstof-14 : koolstof-12 de ouderdom van het bot kan bepalen. De verhouding koolstof-14: koolstof-12 blijkt tien keer zo klein te zijn als de verhouding koolstof-14 : koolstof-12 in de atmosfeer. Dat betekent dat van het oorspronkelijke koolstof-14 nog maar ééntiende over is. e. Bereken daarmee de ouderdom van het bot. Koolstof-14 wordt veel gebruikt voor het dateren van organisch archeologisch materiaal, zoals het hout van Romeinse schepen. f. Waarom is datering met C-14 ongeschikt voor botten van dinosauriërs? Radongas in de lucht Ook in baksteen, beton en gips vinden we radioactieve isotopen. Dat is niet ongevaarlijk want uit die materialen (met name gips) kan het radioactieve radongas ontsnappen. De radioactieve radonisotoop Rn-222 wordt in de aardkorst gevormd door het verval van andere radioactieve isotopen. a. Waarom is een gasvormige radioactieve bron extra gevaarlijk? b. Zoek in BINAS de halveringstijd van Rn-222 op. Hoe kan een isotoop met zo’n kleine halveringstijd in de natuur voorkomen? Om de concentratie radon te meten maakt men gebruik van de activiteit van het radongas. In Nederland is de activiteit van deze radonisotoop per m³ buitenlucht gemiddeld 3,0 Bq. c. Bereken het gemiddelde aantal kernen van de radioactieve isotoop Rn-222 per m³ buitenlucht. Een mol radongas (1,610²³ atomen) heeft een massa van 222 gram. d. Bereken de massa (in gram) van de radioactieve isotoop Rn-222 per m³ buitenlucht. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 16 Toepassing vervalfactor De vervalfactor λ geeft aan welk gedeelte van de instabiele kernen elke seconde vervalt. Daarnaast is de vervalfactor λ omgekeerd evenredig met de halveringstijd t1/2. De bijbehorende formules zijn: A(t ) N (t ) en t 1 ln 2 2 Door het meten van A en N kan de vervalfactor bepaald worden. Daarmee wordt indirect de halveringstijd vastgesteld. Omgekeerd kan uit de halveringstijd en de activiteit van een bron het aantal instabiele kernen in de bron bepaald worden. Theorie Lees de theorie op blz. 80 en 81 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Koolstofdateringsmethode 15 Koolstof-14 De onderstaande grafiek geeft het verval van koolstof-14 aan (in %). a. Lees in de grafiek de halveringstijd van koolstof-14 af. Volgens de grafiek is na 19.000 jaar 90% van het koolstof-14 vervallen. b. Hoeveel halveringstijden zijn verstreken na 19.000 jaar? c. Controleer met de formule A(t) = A0 ½n dat na 19.000 jaar inderdaad 90% van het koolstof-14 vervallen is. Als minder dan 0,20% van het koolstof-14 nog over is dan is de methode niet goed meer bruikbaar om de ouderdom van voorwerpen te bepalen. d. Na hoeveel jaar is nog 0,20% over? Stel eerst een vergelijking op. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 17 Opgaven 16 Een bepaalde GM-teller wordt gebruikt bij het vaststellen van de ouderdom van oud hout. De bepaling van de ouderdom berust op de aanwezigheid van radioactief koolstof (C-14) in het hout. Bij een levende boom is de verhouding van het aantal gewone koolstofatomen (C-12) en het aantal radioactieve koolstofatomen (C-14) in een levende boom gelijk aan de verhouding van die atomen in de atmosfeer. Als de boom sterft wordt er geen koolstof meer opgenomen. Omdat er wel C-14 atomen vervallen, verandert de verhouding van het aantal C-12 en C-14 atomen. Met de GM-teller bepaalt iemand de activiteit van 10,0 gram koolstof uit oud hout. Deze activiteit is 57,0 Bq. De activiteit van 10,0 gram koolstof uit hout van een net gekapte boom van dezelfde houtsoort blijkt 228 Bq te zijn. Bereken de ouderdom van het oude hout. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 18 Newton - 11 Straling en gezondheid 6 Absorptie van straling Wat gaan we doen? Bij de absorptie van straling neemt de intensiteit van gamma- en röntgen-straling exponentieel af. Dat geldt niet voor alfa- en betastraling. Is absorptie van straling ook een exponentieel proces? Instap Absorptie van straling De absorptie van röntgen- en gammastraling is goed te vergelijken met de absorptie van licht in laagjes zonnebrilfolie. De stralingsdeeltjes worden stuk voor stuk geabsorbeerd door atomen in het materiaal. Figuur 2.1 Absorptie van zonlicht in laagjes folie. Het verschil tussen absorptie van gamma- of röntgenstraling (links) en het afremmen van alfadeeltjes in onderkoelde lucht (rechts). Bij gamma- en röntgenstraling bewegen de deeltjes met de lichtsnelheid. De deeltjes kunnen dus niet afgeremd worden, ze worden stuk voor stuk geabsorbeerd door een atoom. Dat is voor elk stralingdeeltje een toevalsproces, het ene deeltje dringt dan veel verder in het materiaal door dan het andere. In de bovenstaande figuur is het materiaal verdeeld in vijf even dikke laagjes. In het eerste laagje wordt 50% van de stralingdeeltjes geabsorbeerd. a. Hoeveel procent van de overblijvende straling wordt in het tweede laagje geabsorbeerd? b. Leg uit dat de absorptie evenredig is met het aantal stralingsdeeltjes. c. Laat zien dat hierdoor het aantal stralingsdeeltjes exponentieel afneemt. d. Hoeveel procent van de straling is na vijf laagjes nog over? NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 19 Voor de intensiteit I na een laag materiaal met dikte x geldt een formule die vergelijkbaar is met de formules voor A en N: I ( x) I 0 12 n e. Welke betekenis heeft n in deze formule? f. Hoe bereken je n uit de dikte x en de halveringsdikte d1/2 van het materiaal? Dracht van alfa-deeltjes Bij alfa- en bètastraling is de afname van de intensiteit niet exponentieel. Op de foto zie je dat alle alfadeeltjes vrijwel even ver komen (op één deeltje na dat een meer energie heeft). Er treedt ook geen absorptie van het deeltje op. Het stralingsdeeltje botst tegen atomen en geeft daarbij steeds een beetje energie af. De snelheid van het deeltje wordt afgeremd. De sporen op de foto bestaan uit kleine condensdruppeltjes die gevormd zijn rond een molecuul dat door de botsing geïoniseerd is. a. Hoe groot is de snelheid van het alfadeeltje aan het eind van het condensspoor? condenssporen van -deeltjes b. Leg uit waardoor bij alfa- en bètadeeltjes de snelheid wel kan worden afgeremd door botsingen, en bij gamma- en röntgendeeltjes niet. De dracht van alfa- en bètastraling hangt af van de snelheid van de deeltjes en de dichtheid van het materiaal waar ze doorheen bewegen. c. De condenssporen zijn (op één na) allemaal even lang. Wat betekent dat voor de snelheid waarmee de alfadeeltjes uit de bron (aan de onderzijde van de foto) zijn gekomen? dracht in lucht dracht in water 1-7 cm 0,2-1 m 20-80 m 0,1-10 mm d. Waardoor is de dracht van bètadeeltjes veel groter dan van alfadeeltjes? e. Beschrijf in je eigen woorden waardoor bij alfa-deeltjes geen sprake is van een exponentiële afname van de stralingsintensiteit. Op de foto zie je een scintigram. De radioactieve stof die in het bloed gespoten is zendt straling uit die zichtbaar is op de foto. f. Welk type straling moet de stof uitzenden? Bij een scintigram wordt radioactieve stof in het bloed gespoten. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 20 Halveringsdikte en dracht Alfa- en bètastraling wordt niet geabsorbeerd maar afgeremd. Vergelijkbare deeltjes met dezelfde energie staan na ongeveer dezelfde afstand stil. Die afstand wordt de dracht van de straling genoemd. De dracht hangt af van het type deeltje, de energie van het deeltje en de dichtheid van het materiaal. Voor de absorptie van gamma- en röntgenstraling geldt dat de intensiteit van de straling exponentieel afneemt met de dikte van het materiaal. De halveringsdikte hangt af van het materiaal en de energie van de deeltjes. Röntgenstraling wordt gedeeltelijk geabsorbeerd in het lichaam, gammastraling gaat vrijwel geheel door het lichaam heen. Voor de intensiteit na een dikte x geldt: I ( x) I 0 12 n en n x d1 / 2 In deze formule is I0 de beginwaarde van de intensiteit, x de dikte en d1/2 de halveringsdikte van het materiaal voor het gebruikte type straling. Theorie Lees de theorie op blz. 94 en 95 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Halveringsdikte Dracht van deeltjes Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? I ( x ) I (0) ( ) 1 2 x d1 2 NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 21 17 dikte d (cm) intensiteit I (deeltjes/min) 2,30 1326 6,90 802 11,4 496 16,0 300 Aluminium Tussen een radioactieve bron en een GM-teller worden aluminiumplaatjes van verschillende dikte d gezet. Met de GM-teller wordt de intensiteit I van de doorgelaten straling gemeten. Het resultaat van de metingen is weergegeven in de tabel. a. Welke soort kernstraling zendt de radioactieve bron uit? b. Bepaal de halveringsdikte van aluminium voor de straling die deze bron uitzendt. Gebruik het diagram. 18 Halveringsdikte bij -straling Voor lood is de halveringsdikte voor gammastraling 10 mm. a. Welke waarde heeft n bij een loodplaat van 7,5 cm? b. Hoeveel % van de straling is nog over na een loodplaat van 7,5 cm? c. Voor beton is de halveringsdikte voor -straling 50 mm. Hoe dik moet een muur zijn om 99% van de straling tegen te houden? De absorptie van straling hangt af van het soort straling, de energie van de deeltjes, de dikte en de dichtheid van het materiaal. In één laagje wordt 50% van de straling geabsorbeerd, in drie lagen wordt 87,5% geabsorbeerd. Na 5 lagen is nog maar 3,1% van de straling over. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 22 19 afstand r (cm) intensiteit I (deeltjes/s) 20 88 30 40 40 22 50 14 60 9 70 7 Halveringsdikte Een metalen plaat met een dikte van 6,4 mm laat 20% van de invallende -straling door. Bereken de halveringsdikte van dit metaal voor -straling. 20 Straling en afstand Een radioactieve bron zendt -straling uit. De intensiteit I van de uitgezonden straling neemt af naarmate de afstand r tot de bron groter wordt. Het resultaat van de metingen is weergegeven in de tabel. a. Ga na dat het een omgekeerd kwadratisch evenredig verband is. b. Geldt een dergelijk verband tussen I en r ook voor een bron die - of -straling uitzendt? Leg uit waarom wel of niet. 21 Een radioactieve bron zendt -, - of -straling uit, of een combinatie van deze soorten straling. Welke soorten kernstraling een bron uitzendt, is na te gaan door te kijken naar de absorptie van de uitgezonden straling door verschillende materialen. Papier laat geen -straling door, een dik plaatje aluminium geen -straling en een dikke plaat lood vrijwel geen -straling. Intensiteit bij afscherming door: bron straling geen papier aluminium lood A 1500 400 390 350 B 3600 3580 1769 3 C 860 851 439 163 D 591 3 4 2 De afschermingsplaatjes van aluminium en lood zijn beide vrij dun. Het aluminiumplaatje laat daardoor ongeveer de helft van de invallende -straling door. Het even dikke loodplaatje laat geen -straling door, maar wél een groot deel van de invallende -straling. Beredeneer welke soorten kernstraling de vier radioactieve bronnen uitzenden. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 23 Newton - 11 Straling en gezondheid 7 Stralingsdosis Wat gaan we doen? Om de risico’s van straling zo klein mogelijk te maken moet je weten hoeveel schade de stralingsdeeltjes kunnen veroorzaken en hoe ver de deeltjes het lichaam binnendringen. Hoe kun je de stralingsbelasting berekenen? Instap Schade door stralingsdeeltjes De schade die stralingsdeeltjes in het lichaam aanbrengen ontstaat doordat atomen geïoniseerd worden. Dat kan leiden tot veranderingen in de DNAmoleculen of tot chemische reacties die de cel kunnen beschadigen of doden. De hoeveelheid schade die in het lichaam aangebracht wordt hangt vooral af van de energie die de stralingsdeeltjes afgeven in het lichaam. Alfa- en bètadeeltjes geven die energie af bij botsingen, gamma- en röntgendeeltjes worden geabsorbeerd. a. Waarom is de totale energie zo belangrijk? Beschrijf wat er met die energie gebeurt. b. Welke twee gegevens heb je nodig om de stralingsdosis te berekenen? Welke formule past daarbij? Alfadeeltjes hebben vaak veel energie. Daarnaast kan een alfa-deeltje veel meer schade aanrichten dan een bètadeeltje met dezelfde energie. c. Hoe komt het dat een alfadeeltje veel schadelijker is? d. Hoe wordt hiermee rekening gehouden bij het dosisequivalent? Stralingsdosis Een dosimeter meet de energie van de straling die op het apparaat valt. De stralingsdosis wordt berekend als de energie per kg weefsel (eenheid Gray = Gy). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen -straling en andere stralingssoorten. Dosisequivalent Omdat -straling veel meer schade aanricht, wel 20 keer zoveel als de andere soorten straling, wordt bij α-straling de dosis vermenigvuldigd met 20. Dat geeft de dosisequivalent (eenheid Sievert = Sv) NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 24 Vervolgopdracht Een dodelijke dosis De dosis zegt iets over de hoeveelheid stralingsenergie die het lichaam heeft geabsorbeerd. Een dosisequivalent van 50.000 mSv -straling over het hele lichaam is direct dodelijk (zie BINAS tabel 27H). Het is nu de vraag waardoor deze snelle dood veroorzaakt wordt. Eén van de mogelijke verklaringen is dat door de energie van de straling de temperatuur van het lichaam zoveel gestegen is dat allerlei organen niet meer functioneren. Ga na dat deze verklaring niet juist kan zijn. Theorie Lees de theorie op blz. 84 t/m 93 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Stralingsdosis D Dosisequivalent H Stralingsschade Bestraling en besmetting Stralingsnormen en stralingsdetectie Gesloten en open stralingsbronnen Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? D E str m H D weegfactor NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 25 Opgaven Vervolgopdracht Veiligheidsmaatregelen Wanneer er gevaar dreigt voor besmetting of bestraling dan moeten er veiligheidsmaatregelen getroffen worden. Daarbij kan gekozen worden uit veel verschillende maatregelen, bijvoorbeeld: A Afstand houden tot de bron. B Achter een dikke betonnen muur of een dikke loden plaat gaan zitten. C Ramen en deuren gesloten houden. D Een afgesloten pak (overall) aantrekken. E Regelmatig je lichaam wassen. Welke veiligheidsmaatregelen zou je geschikt vinden voor de volgende situaties? situatie maatregel toelichting Het maken van röntgenfoto’s in een ziekenhuis. Het werken met een sterke, afgesloten bron die - en -straling uitzendt. Bij een klein ongeval in een kerncentrale is een hoeveelheid radioactief stof in de lucht gekomen Uit een beschadigde bron ontsnapt een radioactief gas. 22 Een bron zendt straling uit, en die straling wordt geabsorbeerd door een ontvanger. Het is nuttig, maar soms ook lastig, om die drie dingen uit elkaar te houden: vooral de bron en de straling zelf worden vaak verward. a. Zet elk van de volgende begrippen in de juiste kolom: ionisatie, röntgenstraling, kernstraling, radioactieve stof, röntgenbuis, isotoop, geiger-müllerteller, absorptie, activiteit, dosis, halveringstijd, dosisequivalent, gray, becquerel, sievert, instabiele kern, radioactief verval. bron straling ontvanger b. Het woord deeltje past in twee kolommen: sommige deeltjes zijn een bron van straling, andere deeltjes zijn (een onderdeel van) straling. Geef van elk een voorbeeld. 23 Een liter water wordt bestraald met -straling. Daardoor krijgt het water een hoeveelheid stralingsenergie van 9,0 J toegevoerd. Het water absorbeert daarvan 2,0 J. Hoe groot is de dosis die het water absorbeert? NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 26 24 In een kerncentrale wordt een werknemer blootgesteld aan -straling. Het lichaam absorbeert hierbij 1,05 J stralingsenergie. De werknemer heeft een massa van 70 kg. Hoe groot is het ontvangen dosisequivalent? 25 De intensiteit van de kosmische straling hangt af van de hoogte boven het aardoppervlak. Op grotere hoogte is de stralingsintensiteit groter. Bij een vliegreis met een gewone lijnvlucht op zo'n 10 km hoogte ontvangt het lichaam een dosisequivalent van zo'n 5 μSv per uur als gevolg van kosmische straling. a. Welk dosisequivalent ontvangt een passagier bij een vlucht van Amsterdam naar New York? b. Bij een supersonische vlucht is het dosisequivalent niet hoger dan bij een gewone lijnvlucht, ondanks de grotere vlieghoogte. Leg uit waarom. 26 Via voedsel en ademhaling komen met name de volgende radioactieve isotopen in het lichaam terecht: C-14, K-40, Ra-226 en Rn-222. a. Ga na of deze isotopen -, - of -stralers zijn. b. Welke van deze isotopen zijn in het lichaam het gevaarlijkst? Leg uit waarom. 27 Stralingsdosis De radioactieve radonisotoop Rn-222 wordt in de aardkorst gevormd door het verval van andere radioactieve isotopen. Daardoor bevat de buitenlucht, en dus ook de longen van de mens, een kleine hoeveelheid radioactief radongas. Dit radongas geeft bij het radioactief verval in de longen een stralingsvermogen van 5,3·10-14 W af. De bestraalde massa van de longen is 0,15 kg. Bereken het dosisequivalent dat iemand per jaar in zijn of haar longen ontvangt door het radioactief verval van de radonisotoop Rn-222. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 27 Newton - 11 Straling en gezondheid 8 Toepassingen van straling Wat gaan we doen? Er zijn veel toepassingen van straling. In de medische wereld wordt straling gebruikt om in het lichaam te kijken (medische beeldvorming). Er zijn ook andere toepassingen van straling. Hoe worden de eigenschappen van straling gebruikt? Medische beeldvorming De onderstaande foto’s zijn gemaakt met verschillende beeldtechnieken: een CT-scan, een Röntgenfoto en een MRI-scan. (Je hoeft niet te weten welke techniek bij welke foto hoort). a. Bij welke beeldtechniek wordt geen gebruik gemaakt van ioniserende straling? b. Een MRI-scan is veel duurder dan een CT-scan. Welke afweging zou men in het ziekenhuis maken om in sommige gevallen toch een MRI-scan te laten maken? c. Ken je nog andere voorbeelden waarbij de eigenschappen van ioniserende straling worden toegepast? NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 28 Contexten Lees de contexten op blz. 96 t/m 104 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Röntgenfoto en CT-scan Scintigram Radiotherapie Opgaven 28 Diktecontrole In een fabriek wordt de dikte van de platen gecontroleerd met een stralingsbron. Onder de plaat meet een stralingsmeter de intensiteit van de doorgelaten straling. De plaat beweegt tussen de bron en de stralingsmeter door. Voor de door de bron uitgezonden straling heeft het staal een halveringsdikte van 14,7 mm. Als het staal de juiste dikte heeft wordt 79% van de straling doorgelaten. a. Bereken de dikte van het staal. Op een bepaalde plek wordt 75% van de straling doorgelaten. b. Is de plaat daar te dun of te dik? Leg uit. Volgens de eisen van de afnemers van de platen mag de werkelijke dikte ten hoogste 5% afwijken van de opgegeven dikte. c. Moet deze plaat afgekeurd worden? 29 Afscherming Een radiologisch werker loopt bij het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden op 10 m afstand van een radioactieve bron per uur een stralingsdosis van 0,1 mGy op. a. Welke soort straling zendt de bron in elk geval uit? Leg uit waarom. b. Als afscherming wordt een loodgordijn van 10 mm dikte opgehangen. De halveringsdikte van lood voor de uitgezonden -straling is 3,8·10-3 m. Bereken de stralingsdosis die de radiologisch werker achter het loodgordijn per uur oploopt. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 29 30 Hieronder staat een aantal toepassingen van ioniserende straling. Geef bij elk van deze toepassingen antwoord op de volgende vier vragen. a. Welke soort straling is het meest geschikt voor deze toepassing, en waarom? b. Waarom zijn de andere soorten straling minder of niet geschikt? c. Kan men bij deze toepassing met een gesloten bron werken, of is er een open bron nodig? d. Ontstaat er bij deze toepassing radioactief afval? Zo ja: wat voor afval is dat en wat moet er mee gebeuren? geschikte straling andere straling ongeschikt omdat gesloten of open bron? radioactief afval? Onderzoek naar het functioneren van organen met behulp van een tracer. Inwendige bestraling van een tumor in de schildklier met een jodiumisotoop. Uitwendige bestraling van een huidtumor Steriliseren van injectiespuiten in het ziekenhuis. Diktecontrole in het productieproces van staalplaat. Voedselconservering. 31 Schildklieronderzoek Een van de vele medische toepassingen van kernstraling is het schildklieronderzoek. Voor het maken van een scintigram van dit orgaan krijgt de patiënt een radioactieve jodiumisotoop toegediend. Dit jodium wordt opgenomen door de goed functionerende delen van de schildklier. Bij dit onderzoek van de schildklier ontvangt het lichaam een stralingsdosis. Deze dosis hangt of van de gebruikte jodiumisotoop: I-131 of I-123. In figuur 18 zie je het vervaldiagram van twee gelijke hoeveelheden I-131 en I-123. Op het tijdstip t = 0 is het aantal instabiele kernen voor beide isotopen dus gelijk. a. Bepaal de halveringstijd van de beide jodiumisotopen en leg uit hoe het komt dat de activiteit van een hoeveelheid I-131 vlak na het toedienen veel kleiner is dan de activiteit van eenzelfde hoeveelheid I-123. b. Leg uit van welke jodiumisotoop je het meest moet toedienen om kort daarna een goed scintigram te kunnen opnemen. c. Welk verband is er tussen de toegediende hoeveelheid radioactief jodium en de dosis die het lichaam ontvangt? Leg uit bij welke jodiumisotoop die dosis (dus) het grootst is. Wat is je conclusie: welke jodiumisotoop is het meest geschikt voor dit schildklieronderzoek? NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID 30 Antwoorden hfst 11 - Straling en gezondheid 1 -straling. Het is alleen anders in de plaats van ontstaan. De -straling komt uit de kern van de atomen, de röntgenstraling uit de elektronenwolk eromheen. 12 a. b. c. d. 2 Radioactief zijn atomen die vervallen. Straling is wat bij dat proces vrijkomt. 13 a. 354/20 = 17,7 per seconde. A0,010,30 = 3 Je meet het ioniserend vermogen van dat apparaat met een geigerteller. 4 a. De halfwaardetijd is dus 8 dagen. b. Vijf keer gehalveerd, dus 4,0·1012 × 0,55 = 1,25·1011 Bq. 5 6 a Ongeveer 25 minunten. b Na 80 min geldt: 75,8∙½n = 8,3, dus 0,5n = 0,11. n = log0,11 / log 0,5 = 3,2. Dus 80 min is gelijk aan 3,2 halveringstijden. De halfwaardetijd is t1/2 = 25 min. a Telkens een halfwaardetijd t1/2 later is de activiteit: 60; 30; 15; 7,5. Op t = 10 s is de activiteit 10 MBq. ΔN/Δt = 2,8·1018 / (16×24×3600) = 2,0·1012 Bq. Twee keer zo groot, dus 4,0·1012 Bq. λ = A/N = 2,0·1012 / 2,0·1018 = 1,00·10-6 λ·t1/2 = 1,00·10-6 × (8×24×3600) = 0,691 17,7 geeft A = 5,9 kBq. b. 0,5^n = 0,20 n = 2,32. t1/2 = 12,5/2,32 = 5,38 j = 1,7∙108 s. c. A = ln2/t1/2 ∙N geeft N = 5,9∙10³ × 1,7∙108 / ln2 = 1,4∙1012 14 Verreken de achtergrondstraling: A(0) = 3,5 en A(9) = 0,7. Invullen geeft: 0,7 = 3,50,5^n geeft n = 2,32. Halveringstijd = 9 min/2,32 = 3,9 minuut. Formule: A(t) = 4,0∙0,5(t/3,9), waarin t in minuten 15 a. 5730 jaar b. 19.000 / 5730 = 3,32 halveringen. c. 0,5^3,32 = 0,100. Er is dus 10% over en 90% verdwenen. d. 0,5^n = 0,0020 geeft n = 8,97 en t = 8,97×5730 = 5,1∙104 jaar. 16 A(0) = 228 en A(t) = 57. Invullen geeft 57 = 2280,5^n n = 2. De ouderdom is 2,05730 = 1,15104 jaar. 17 a Het kan nooit -straling zijn. Die komt zelfs niet door het dunste plaatje. Ook komt niet door 15 cm. Zelfs door water komt die maar 10 mm. De intensiteit neemt duidelijk exponentieel af met toenemende dikte van het aluminium. Het betreft dus -straling. b A(t) = A(0) . ( ½ )t / t1/2 A(10) = 60 . ( ½ )2,5 A(10) = 10,6 MBq. 7 a 5,27 jaar b A(t) = A(0) . ( ½ )t / t1/2 15 = 100 . ( ½ )t / 5,27 t = 14,4 jaar. 8 a 640 tikken per 15 s betekent 640 / 15 = 42,7 s1 = 43 Bq. b 60 tikken per 15 s betekent 60 / 15 = 4,0 s1 A(t) = A(0) . ( ½ )t / t1/2; 4,0 = 42,7 . ( ½ )6,0 / t1,5; t1/2 = 1,8 uur. 9 De halveringstijd is 5,27 jaar. Na 40 jaar zijn er 40/5,27 = 7,6 halveringen. 0,5^7,6 = 0,0052. 1/250e = 0,004. Het is nog meer dan 1/250e 10 a. λ = A /N = 8,7·10³ / 7,5·1011 = 1,16·10-8 b. λ·t1/2 = 0,693 geeft t1/2 = 6,0·107 s = 1,9 jaar 11 a. A = ln2/t1/2∙N = 0,693/4,0 × 1,7∙108 = 2,9∙107 Bq. b. t1/2 = 200 jaar = 6,3∙109. λ = ln2/6,3∙109 =1,1∙10-10. N = A/λ = 3,3∙1013. c. λ = A/N = 487/9,9∙1019 = 4,9∙10-18. t1/2 = ln2/λ = 1,4∙1017 s. b Grafiek met lineaire assen: Bij 2,30 cm hoort 1326 tikken. Na twee halveringsdiktes wordt dat 332. Bij 332 hoort een dikte van 15,2 cm. Dat betekent dat 15,2 2,30 = 12,9 cm twee halveringsdiktes is. De halveringsdikte is dus 6,5 cm. 18 a n = 7,5 b 100×0,5^7,5 = 0,55%. c 0,5^n = 0,01 geeft n = 6,64. dikte = 50×6,64 = 332 mm = 33 cm. 19 0,5^n = 0,20 geeft n = 2,32. De plaat van 6,4 mm is gelijk aan 2,32 halveringsdikten. d1/2 = 6,4 / 2,32 = 2,8 mm. 20 a Als r 3×zo groot wordt dan wordt I ongeveer 9× zo klein. Gebruik van PwrReg geeft: I = 4,2104 r-2 b Voor - en -stralen zal dat zeker niet het geval zijn. Uitgangspunt van de kwadratenwet is dat de totale hoeveelheid straling die door een boloppervlak met straal r gaat constant is. Door absorptie van - en -deeltjes is dat zeker niet het geval bij die typen straling. 21 Stralingsbronnen Uit het feit dat bij D je na aluminium meer meet, dan na papier, geeft aan dat je terdege rekening moet houden met de onzekerheidsmarge van de statistiek. Ook veronderstellen we dat we niet op zoek gaan naar kleine verontreinigingen. α niet door papier β voor de helft door dun alum β gaat niet door dun lood A 1500–400 niet dus 350 B 3600–3580 niet dus ja 3 niet dus C 860–851 niet dus ja D ja 439–163 γ ook door dun lood 163 2 niet dus conc lusie 22 a bron straling ontvanger radioactieve stof röntgenstraling ionisatie röntgenbuis kernstraling GM-teller isotoop halveringstijd absorptie activiteit gray becquerel sievert instabiele kern dosis halveringstijd dosisequivalent Het begrip ‘radioactief verval’ past bij geen van drie. Het is het proces dat bij de bron optreedt, waarbij de straling ontstaat. b. Een Cs-deeltje is een radioactieve stof, een bron. Een -deeltje is een van de stralingssoorten. 23 De massa van een liter water is een kilogram. De dosis D = E / m = 2,0 / 1 = 2,0 Gy. 24 De dosis D = E / m = 1,05 / 70 = 15.10-3 Gy = 15 mGy Het dosisequivalent H = D weegfactor = 15.103 . 20 = 0,30 Sv. 25 a We gaan uit van 7 uur vliegen. Dan is het dosisequivalent: 7 . 5 = 35 Sv. b De belasting per uur is wel hoger, maar de vlucht duurt korter. 26 a C-14: -straler t1/2 = 5730 jr K-40: -straler t1/2 = 1,28.109 j Ra-226: straler t1/2 = 1,6.103 j Rn-222: -straler t1/2 = 3,8 dg b C-14: vervalt langzaam en is dus minder gevaarlijk NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID K-40: vervalt uiterst langzaam en is dus niet gevaarlijk Ra-226: vervalt ‘snel’, maar vooral vanwege hoog ioniserend vermogen en weegfactor gevaarlijk. Rn-222: vervalt snel en dan ook nog eens via . Duidelijk de gevaarlijkste. 27 Stralingsdosis We veronderstellen dat genoemde 5,3.1014 J/s opgenomen wordt door die 0,15 kg. Dan is de dosis D = E / m = 365 . 24 . 3600 . 5,3.1014 / 0,15 = 11.106 Gy per jaar. Het dosisequivalent H = D . weegfactor = 11.106 . 20 = 0,22 mSv per jaar. 28 Dracht van -straling a. 0,5n = 0,79 geeft n = ln(0,79)/ln(0,5) = 0,34 d = 0,3414,7 = 5,0 mm b. De plaat is te dik, er komt minder straling door. c. De maximale dikte is 5,25 mm I = 100%0,5(5,25/14,7) = 78,1%. De plaat moet afgekeurd worden. 29 Afscherming a De dracht van - en -straling in lucht is resp. 6 cm en 1 m. Als je op 10 m straling detecteert van een bron, moet er -straling worden uitgezonden. b Je mag de formule van de halveringsdikte ook toepassen op de dosis. Ook maakt het niet uit of het gordijn dichter bij de bron of de radiologisch werken wordt geplaatst. Dus: I(x) = I(0) . 2-x/d = 0,1 . 2-0,010 / 0,0038 = 0,016 De ontvangen dosis is dus 0,02 mGy. 30 Stralingstoepassingen A tracer in diagnostiek ∙ -straler is het meest geschikt. De plaats van de bron is te bepalen en de ionisatiekans is gering, dus ook de kans op schade. De ionisatiekans van - en -stralers is te groot, zij verlaten het lichaam niet en zijn dus niet buiten het lichaam te detecteren. ∙ eigen aan de tracer is dat hij door het lichaam wordt opgenomen. Het moet dus een open bron zijn. De veiligheidsmaatregelen hebben betrekking op de afscherming tegen straling voor de radiologische medewerkers, en de straling die de patient in zijn omgeving uitstraalt als hij de onderzoeksruimte verlaat. Vooral dit laatste is/was erg in discussie. Verder zijn er natuurlijk veiligheidsmaatregelen nodig bij productie, vervoer en afvalverwerking. ∙ Je kunt hierbij denken aan spuiten, verbandmiddelen, maar ook aan urine. Het in het ziekenhuis ontstane afval wordt verzameld en in speciale verpakking naar opslagplaatsen gebracht. Als de urine bepaalde normen overschrijdt, moet de patiënt eigenlijk in quarantaine. B Inwendige bestraling ∙ Men wil gelokaliseerd bestralen. Daarvoor zijn en -stralers geschikt. -stralers juist niet omdat de stralen een geringe ionisatiekans hebben en dus niet op de plaats waar ze zijn bestralen, afgezien dan van de kwadratenwet. ∙ Het jodium wordt door het lichaam opgenomen en naar de schildklier vervoerd. Het moet dus 32 C ∙ ∙ ∙ D ∙ ∙ E ∙ F ∙ een open bron zijn. Zie A voor de veiligheidsmaatregelen. Uitwendige bestraling Een huidtumor is nog lokaal. Daarvoor geldt in principe wat ook bij B is opgemerkt. Een - en/of - zalfje/pleister was niet gek, maar het werken ermee stuit op problemen. In ieder geval is dat er niet. -stralen zijn hanteerbaar en worden gebruikt. Wel moet je een oplossing bedenken voor de stralen die hun ioniserende werking doen in het gezonde weefsel achter de tumor. Hier gebruik je een gesloten bron. Je hebt dan geen besmettingskans. Je hebt grip op de bron. Omdat het een ingekapselde bron betreft, heb je geen direct afval. Wel natuurlijk bij productie en bij vervanging van preparaat/toestel. Steriliseren van spuiten voor het ziekenhuis. Het gaat om verpakte producten. De straling moet door de verpakking heen. Dus -stralen. De bron hoeft niet in contact te komen met het te bestralen voorwerp, dus gesloten bron. Diktemeting staal De straling moet door de staalplaat heen: straling. Geen - of -straling omdat die er niet door kunnen. Voedselconservering De straling moet door voedsel en verpakking heen, dus gammastraling. NEWTON 11 – STRALING EN GEZONDHEID ∙ De bron mag gesloten zijn. ∙ Er is geen direct afval. 31 Schildklieronderzoek a Na vier halfwaardetijden is het aantal kernen I123 nog 37,5. Dus 4 . t1/2 = 2,4 d t1/2 = 0,60 d = 14 h. Voor I-131 is op t1/2 = 8,0 d de helft bereikt. De isotoop I-123 heeft een kortere halveringstijd en vervalt dus sneller en heeft daarom een grotere activiteit. b Je hebt voldoende activiteit nodig om een meting te kunnen doen. Omdat I-123 een grotere activiteit laat zien bij eenzelfde aantal kernen heb je daar minder van nodig. c De ontvangen dosis is recht evenredig met de hoeveelheid radioactieve isotoop, maar ook met de energie van de geabsorbeerde deeltjes. De -straler I-123 zendt straling uit van 0,159 Mev; I-131 zendt uit van 0,6 MeV en van 0,4 MeV. Omdat je van I-123 minder nodig hebt, deze alleen uitstraalt en ook nog eens van lagere energie, is de dosis bij I-123 veel lager. I-123 is dus het gunstigst voor dit schildklieronderzoek. 33