De eerste vier jaar van de pianoopleiding in Rusland Olga de Kort-Koulikova J arenlang leek het piano-onderwijs in Rusland primair gericht te zijn op het opleiden van professionele pianisten. Maar tijden veranderen en de accenten in het hedendaagse Russische piano-onderwijs worden steeds meer óók naar de brede muzikale ontwikkeling van kinderen verplaatst. Het feit dat de traditionele Russische piano-opleiding op muziekscholen zeven jaar duurt, betekent niet dat daarbij gedacht wordt aan zeven specifieke etappes in de ontwikkeling van de jonge pianist. De indeling in jaren is vrij relatief en gekoppeld aan de traditionele repertoire-indeling. In de praktijk worden in Rusland twee stadia onderscheiden: de eerste vier jaar (oftewel de klassen 1-4), en de daaropvolgende drie jaar (de klassen 5-7). Daarbij beginnen de leerlingen op zes- of zevenjarige leeftijd in klas 1 en de muziekschool wordt dus afgerond op 14-jarige leeftijd. De eerste vier jaren worden gezien als algemeen vormend en verkennend. Deze fase wordt dan ook door de meeste kinderen afgemaakt. Deze vier jaren laten namelijk ‘de dynamiek van de ontwikkeling van de aangeboren muziekcapaciteiten en hun transformatie in de muzikale uitvoeringscapaciteiten’ zien.1 Voor docenten (en onderzoekers) vormen ze een symbolische grens, een beslissend moment dat ‘de ongelijkheid’ in deze ontwikkeling bij diverse groepen leerlingen duidelijk maakt. Slechts een kleine groep leerlingen demonstreert de hoogste technische en muzikale resultaten. Zij worden het geschiktst geacht om later uitvoerende musici te worden. Een relatief grote groep loopt technisch gezien achter op de instrumentale toptalenten maar ontwikkelt zich verder goed in interpretatie en analyse. Deze kinderen hebben, volgens de onderzoekers, de kans om ooit muziektheoretici, dirigenten en componisten te worden. De laatste, grootste groep leerlingen blijkt ‘gemiddelde capaciteiten’ te hebben en is minder flexibel en muzikaal ontvankelijk dan de eerste twee groepen. Met ‘de juiste pedagogische leiding’ kunnen deze kinderen wel goed studeren. Na hun muziekstudie worden zij de ‘goed voorbereide muziekluisteraars en nuttige deelnemers in diverse vormen van muziekbeoefening op amateurniveau’.2 Deze onderzoeksresultaten komen ter sprake in het nieuwe boek Opvoeding van een leerling-pianist van B. Militsj (2008). Het is een methodische uitgave over de opleiding en opvoeding van leerlingen in de klassen 1-7 van de muziekschool. Naast de bespreking van de opleidingseisen adviseert Militsj docenten om de gangbare ideeën over ‘talentloze’ leerlingen te herzien.Volgens hem is het de hoogste tijd om afstand te nemen van de tot eenvormigheid leidende standaardopleiding, en om meer belangstelling voor de algemene muzikale vorming van leerlingen te tonen. Basisvorming De eerste jaren (vooral de eerste twee) zijn de vormende jaren waarin een ‘artistieke basis’ wordt gelegd. De gangbare methodes van Artobolewskaja en Nikolajev introduceren de leerlingen in de wereld van de muziek. Het leermateriaal bestaat hoofdzakelijk uit De eerste vier jaar van de piano-opleiding in Rusland - Olga de Kort-Koulikova De eerste jaren van de opleiding 27 Piano Bulletin 2010/3 28 speciale bundels voor beginners met daarin werken van Maykapar, Goedicke, Gnessina, Bach, Mozart, Sjostakowitsj, Tsjaikowski enz. Het eerste jaar wordt verdeeld in drie delen. De eerste twee maanden leren de kinderen op gehoor eenvoudige eenstemmige liedjes te spelen. Ze maken kennis met de notenwaarden, de Italiaanse termen voor dynamiek en de plaats van de noten op de notenbalken. Het non legato-spel wordt vrij snel afgewisseld met het legato-spel. De volgende twee maanden werkt een leerling aan de klank en frasering van kleine motieven. Het laatste halfjaar wordt besteed aan korte tweestemmige canons, ritme en dynamische nuancering. De stukken komen uit boeken van Artobolewskaja, Nikolajev en een speciale bundel ‘Fortepiano. Eerste klas’. In het tweede jaar wordt de speelervaring uitgebreid met de tweestemmige polyfonie (Air van Purcell), pianominiaturen met een duidelijk karakter (Lied van Hindemith, Draaiorgel van Sjostakowitsj) en sonatines met korte melodische figuren en herhalende ritmische patronen (Sonatine in F van Diabelli). De jaren 3 en 4 worden gezien als een afsluitende etappe in het beginonderwijs. In deze periode wordt de pianodocent geacht in staat te zijn de specifieke begaafdheid van zijn leerling te ontdekken en een individuele benadering in lesgeven te vinden. Hij moet zijn leerling inspireren en tegelijkertijd diens zelfstandigheid stimuleren. Om de woorden van Heinrich Neuhaus te gebruiken: de pianodocent moet “overbodig worden voor een leerling, door hem de onafhankelijkheid in denken te leren, alsmede werkmanieren, zelfreflectie en het bereiken van een doel”.3 Het repertoire wordt, in vergelijking met de eerste twee jaar, steeds gevarieerder: tweestemmige polyfonie, driestemmige voordrachtstukken, ensemble- en prima vistaspel. Bij het instuderen van de polyfone werken van Bach (bijvoorbeeld Menuet in c of Aria in g uit het Notenbüchlein für Anna Magdalena Bach) wordt aandacht besteed aan de stemvoering, toonvorming, melodiestructuur en de melodische ‘adem’ bij de frasering. De volgende stap wordt gemaakt door het werken met thematisch materiaal van de inventies, fughetten en kleine fuga’s. Aan bod komt de melodielijn, karakter van het thema, articulatie, dynamiek en ritme (het leren ‘voelen’ van het tempo vanaf de eerste maten van de kleine fughetta’s). Het studeren van polyfone werken wordt gezien als ‘een uitstekende school van gehoor- en klanktraining’ die de leerlingen voorbereidt op pianowerken in alle genres.4 Na het studeren van niet te ingewikkelde sonatines en variaties in de eerste twee studiejaren komt de leerling in aanraking met het specifieke sonate-allegro uit de openingsdelen van sonatines en sonates van Clementi, Kuhlau, Dussek en Diabelli. Er wordt gewerkt aan motoriek, ritmische precisie en contrastwerking. Bij de variatiecycli wordt de voorkeur gegeven aan de muziek van de Russische en overige Sovjet-componisten en aan composities gebaseerd op volksliederen (zoals Lichte variaties op een thema van een Russisch volkslied opus 51 van Kabalewski en Variatie op een Russisch thema opus 8 van Maykapar). De kinderen analyseren het thema en proberen de overeenkomsten of verschillen in motiefontwikkeling, ritme of harmonie tussen het thema en de variaties te vinden. De voordrachtstukken worden verdeeld in beweeglijke, motorische stukken met een duidelijke ‘melodie-begeleiding’-structuur en de lyrische werken met het ‘cantilene’ karakter en de duidelijke ontwikkelingslijn van een melodie. Aan de hand van deze laatste categorie voordrachtstukken wordt er gewerkt aan diverse vormen van pedaalgebruik (bijvoorbeeld aan het na-pedaal in De zieke pop van Tsjaikowski), dynamiek en agogische frasering. Karakterstukken zoals marsen, dansen en toccatina’s zijn bepalend voor de verdere technische en ritmische ontwikkeling. Het systematische werken aan toonladderfiguren, intervallen en versieringen wordt voortgezet in het studeren van talloze etudes. Het beoogde resultaat is vingervlugheid in combinatie met een ritmisch en dynamisch precieze voordracht. Hoewel er in Rusland steeds meer nieuwe, geïllustreerde verzamelbundels op de markt komen, geven de meeste docenten de voorkeur aan oude vertrouwde methodische boeken van Gnessina, Artobolewskaja, Nikolajev en aan de onder redactie van Militsj samengestelde pianobundels (etudes, voordrachtstukken, sonatines) die voor een bepaald opleidingsjaar bedoeld zijn. De tweedelige methode van Aleksandr Aleksandrovitsj Nikolajev (1903-1977) is waarschijnlijk in West-Europa het bekendst dankzij de Duitse uitgave van Sikorski. Die Russische Klavierschule werd voor het eerst gepubliceerd in 1951. Samensteller Aleksandr Nikolajev was op dat moment decaan van de pianoafdeling op het conservatorium in Moskou. Hij was pianostudent geweest van Grigori Ginsburg. Als musicoloog interesseerde hij zich voor het leven en werk van Muzio Clementi (thesis in 1938), ‘geschiedenis en theorie van pianistiek’ en ‘de piano-erfenis van Tsjaikowski’ (doctoraalscriptie in 1946). Naast docent aan de muziekschool van het Moskouse Conservatorium (vanaf 1931) en aan de pianofaculteit van ditzelfde conservatorium (professor vanaf 1974) was hij redacteur van talloze muziekuitgaven van Field, Clementi, Scarlatti en schrijver van methodische werken over het piano-onderwijs. Zijn pianoschool/methode is gebaseerd op het principe ‘zien - horen (zingen) spelen’ en bevat een schat aan eenvoudige, makkelijk in het gehoor liggende volksliedjes en korte melodieën. Deze worden door leerlingen aanvankelijk gezongen en op het gehoor gespeeld. Bij het van blad leren spelen raken de kinderen meteen vertrouwd met de notenwaarden: eerst de liedjes met alleen de ritmisch gelijke noten, daarna de ritmisch meer gevarieerde stukken met kwarten, halve noten en achtsten. De titels en de teksten van de liedjes helpen kinderen het karakter van elk stukje snel te begrijpen om vervolgens de speelmanier en dynamiek er op af te kunnen stemmen. Zo wordt het staccato-spel in het liedje Hopp, hopp, hopp geïntroduceerd, ter1. Omslag van de Russische Klavierschule van wijl de eerste legato-boogjes in wiegeliedAleksandr Nikolajev. jes en volksliederen over de herfst en de winter verschijnen. Nikolajev geeft slechts de noodzakelijke muziektheoretische informatie aan het begin van het boek en geen echte commentaren bij de stukken, maar slechts geheugensteuntjes. Het is aan de docent om alle aanvullende informatie aan de leerlingen te geven. De eerste vier jaar van de piano-opleiding in Rusland - Olga de Kort-Koulikova Methodes en methodische boeken 29 Piano Bulletin 2010/3 2. Hopp-Hopp-Hopp (nr. 30) uit de Russische Klavierschule van Aleksandr Nikolajev. 30 In tegenstelling tot Nikolajev schreef Elena Gnessina (1874-1967) al het muziekmateriaal voor haar boeken zelf. Er verschenen van haar hand in totaal 18 verschillende bundels met etudes, korte stukken en oefeningen voor beginnende pianoleerlingen. De eerste stappen in de pianoles worden gemaakt aan de hand van het Piano ABC (1956). De 44 oefeningen en stukjes zijn voorzien van Gnessina’s eigen commentaar bij de vingerzetting, speelmanier of een leerdoel van het stuk. In de bijbehorende Methodische noot benadrukt de beroemde pianodocente dat haar “kleine etudes en stukjes […] slechts na de voorbereidende lessen met de beginnende leerling gebruikt kunnen worden.”4 De voorbereidende lessen bestaan uit kennismaking met het instrument en het werken aan de juiste houding van de leerling. Vanaf de eerste dag achter de piano wordt gelet op een rechte rug, ontspannen armen en polsen (bijvoorbeeld door middel van gymnastiekoefeningen zoals ‘roterende handbewegingen vanaf het schouder gewricht omhoog en opzij’) en de zithouding (de allerkleinsten krijgen een voetenbankje).5 Gnessina adviseert de eerste lessen te besteden aan zangoefeningen om de “klanken, liedjes en korte melodieën zonder en met pianobegeleiding” te leren zingen.Veel aandacht wordt besteed aan ‘de ontwikkeling van het gehoor- en ritmische voorstellingvermogen’ van jonge leerlingen.6 Het doel van de voorbereidende lessen is volgens Gnessina het verkrijgen van “het gevoel van vrijheid in het schoudergewricht, bovenarm en pols en het ervaren van een bepaald gewicht in de hand, dat als het ware geconcentreerd is in de vingertoppen.”7 3. De eerste legato-oefeningen uit Piano ABC van Elena Gnessina. De eerste vier jaar van de piano-opleiding in Rusland - Olga de Kort-Koulikova In de eerste twee/drie weken maken de leerlingen kennis met noten, notenbalken en het non legato-spel. Door eerst met bepaalde vingers (respectievelijk derde, eerste, vijfde) non legato te spelen, leert de leerling de ‘elementaire bewegingsvaardigheden’. Nog voor het aanleren van het legato-spel dient de leerling al met oefeningen te beginnen die voor de juiste vingerplaatsing op de toetsen zorgen. Het legato-spel wordt bij Gnessina aangeleerd met het gebruik van de tweede en derde vinger op halve-toonsafstand (e-f, b-c, c-cis), zie voorbeeld 3. Tijdens het spelen moet de leerling leren luisteren naar de klank die bij het legato-spel ontstaat. Pas daarna wordt het onderleggen van de duim geïntroduceerd en begint men met de voorbereidende oefeningen voor het toonladderspel. De toonladders zelf mogen van Gnessina nog een jaar of twee wachten. Met deze benadering stelt Gnessina het volgende doel van de eerste lessen: het aanleren van de noten, zingen op noten, leren transponeren en het ontwikkelen van onafhankelijkheid tussen beide handen. Deze combinatie leidt “tot de snelle beheersing van het instrument”. Het muziekmateriaal van Nikolajev en de pianostukken van Gnessina worden gebruikt in de methode van Anna Artobolewskaja De eerste ontmoeting met de muziek (1985). Volgens Artobolewskaja, kan men de kinderen niet dwingen om de “muziek te leren”. Een kind moet “worden betoverd door de muziek als door een boeiend sprookje zonder einde”, en als het ware worden “ondergedompeld in de wereld van muziekklanken”.8 Anna Artobolewskaja (19051988), zelf een getalenteerd pianiste, 4. Voorbereidende oefeningen voor toonladders uit begon pas na een succesvolle pianisPiano ABC van Elena Gnessina. tencarrière van twintig jaar met lesgeven. Haar methode kan in één zin beschreven worden: “Vanuit de muziek tot aan de techniek, en niet omgekeerd’.9 In haar werk aan de Centrale Gespecialiseerde Muziekschool van het Conservatorium in Moskou stond een individuele benadering van ieder van haar vijfjarige leerlingen centraal, waarbij zij uitging van ieders specifieke kennisniveau, karakter en aanleg. Het muziekmateriaal uit Artobolewskaja’s boek is bestemd voor het eerste studiejaar. De volgorde van het oefenmateriaal veronderstelt een stap-voor-stap kennismakingsproces. De stukken kunnen worden gebruikt bij het aanleren van de juiste handpositie en het onthouden van de noten. In haar boek geeft Artobolewskaja zelfs speciale gymnastiekoefeningen die nuttig zijn voor de handpositionering. Alle stukken zijn voorzien van haar methodisch commentaar en kleurrijke afbeeldingen. 31 Eerste stappen De methode van Anna Artobolewskaja biedt een aantrekkelijk programma voor de eerste lessen. En wat voor lessen! Sprookjes, volksliedjes, kindergedichten, speelgoed en kleurpotloden, alles kan aan bod komen om de belangstelling van de jonge leerlingen voor muziek te doen ontwaken en vast te houden. Hoe vroeger kinderen met lessen beginnen hoe beter, want juist in de leeftijd van vier/vijf jaar vinden kinderen het leuk om alles wat zij zien en horen te imiteren. Alles wat aangeleerd wordt in de eerste pianolessen blijft de pianisten hun hele leven lang bij. 1. Het instrument: De eerste kennismaking met de toetsen begint met een verhaal over de klanken die zich eronder schuilhouden en alleen tot leven worden geroepen bij het indrukken van de toetsen. Om ‘bevriend’ te raken met alle 52 witte en 36 zwarte toetsen leren kinderen alles over de notennamen, toonhoogte en octaven. Spelenderwijs ontdekken ze dat elke toets een eigen stem heeft, en dat uit deze stemmen allerlei melodieën worden gemaakt.Vanzelfsprekend moeten deze melodieën uit mooie klanken bestaan. Daarvoor moeten ze door ‘mooie’ handen gespeeld worden. Piano Bulletin 2010/3 2. Het ‘boetseren’ van de handen: Artobolewskaja adviseert om meteen te beginnen een hand te ‘boetseren’. Zij zelf vroeg de kinderen altijd om hun rechter- en linkerhand voor een paar minuten aan haar ‘te schenken’. Met draaibewegingen maakte ze de handen van haar leerling vrij en legde ze op een rubberen bal. De ontstane koepelvormige handen werden vervolgens op de toetsen geplaatst. De vingers vormen samen één grote ‘familie’ die de ‘koepelhand’ in stand houden. Elke vinger heeft een eigen vorm en karakter (de vierde, bijvoorbeeld, wil bij de derde blijven, terwijl de tweede probeert hard op de toets te slaan), en het kind moet de hele ‘vingerfamilie’ goed leren kennen. De docent moet duidelijk maken dat de handen het middel zijn om de gedachten en wensen van een pianist in klank te vertalen. De handen zijn ‘de stem’, en de pianist ‘spreekt’ door hard of zacht, zangerig en langzaam of snel te spelen. 32 5. Illustraties uit De eerste ontmoeting met de muziek van Anna Artobolewskaja. 4. Ritme: Om het ritmische gevoel te ontwikkelen adviseert Artobolewskaja ritmische loopoefeningen met de kinderen te doen. De notenwaarden kunnen worden uitgelegd naar voorbeeld van appelstukjes (een hele, halve appel enz.). Ook begrippen als tempo, maat en rust komen vanaf het begin ter sprake. De teksten van de liedjes helpen hierbij om ritmisch te leren spelen. De leerlingen kunnen ook zelf eigen woorden verzinnen die gebaseerd zijn op hun eigen associaties met de klanken en hun ritme. 5. Genres en stijlen: Volgens Artobolewskaja moest “de naam van J.S. Bach voor de kinderen vanaf het begin en voor altijd met het begrip ‘de muziek’ verbonden worden.”10 Tijdens het eerste jaar maken de leerlingen kennis met het Notenbüchlein für Anna Magdalena Bach en luisteren naar Bachs preludes en fuga’s. Aan het eind van dit jaar kunnen zij al het Menuet in d spelen. Dit stuk moet gezien worden als “een feest, als een beloning voor een jaar werken”.11 Tussen de andere stukken die een afsluiting van het eerste jaar markeren bevindt zich Erster Verlust van Schumann. In haar commentaar bij dit stuk staat Artobolewskaja De eerste vier jaar van de piano-opleiding in Rusland - Olga de Kort-Koulikova 3. Notenschrift: In de zogenaamde pre-notenschriftperiode kennen de leerlingen al wel de namen van de noten maar kunnen ze deze nog niet op de notenbalken terug vinden. De eerste liedjes (bijvoorbeeld Spring-Sprong) worden op gehoor ingestudeerd en alleen met de derde vinger gespeeld. Het notenbeeld wordt geïntroduceerd als de kinderen het toetsenbord goed kennen en weten op welk gedeelte zich de hoge en lage, de ‘dikke’ en ‘dunne’ klanken bevinden. Artobolewskaja had een bijzonder verhaal bedacht over twee ‘notenstaten’: een land van de vioolsleutel waar alle dunne en hoge klanken woonden en een land van de bassleutel voor lage en dikke klanken. De woongebieden van elke staat zijn begrensd door de vijf lijntjes. Om de plaats van de noten goed te kunnen onthouden, liet Artobolewskaja haar leerlingen de huisjes voor elke noot tekenen – op, onder, boven en tussen de lijntjes, en zelfs de huisjes met de naam van de noten erop uit papier maken. Ook gebruikte ze een zelfgemaakte ‘muzikale lotto’ waarbij in plaats van de balletjes kaarten met notenafbeeldingen op de juiste plaats op de notenbalken gelegd moesten worden. Op deze manier leerden de jonge kinderen heel snel de verbinding te maken tussen 6. Spring-Sprong uit De eerste ontmoeting met de de noot ‘zien, horen en op het toetsenbord weten te vinden’. muziek van Anna Artobolewskaja. 33 nog even stil bij de aandachtspunten die belangrijk zijn voor de uitvoering: “Het verloop van de melodielijn, contrasten in de linker- en rechterhand, elementen van de polyfonie en de afsluitende ‘explosies’ van akkoorden.”12 Nu komt de tijd om de jonge pianisten met de romantische muziek van Schumann, Schubert en Chopin kennis te laten maken. Nieuw elfjarig professioneel opleidingsprogramma Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw verandert er veel in het muzikale opleidingslandschap in Rusland. De nog steeds bestaande traditionele muziekscholen en -studio’s richten zich tegenwoordig steeds meer op de ‘algemene esthetische ontwikkeling’. Ze werken met kinderen ‘van divers niveau van begaafdheid’ en leggen het accent op de opvoeding van amateurmusici. Het opleidingsprogramma duurt zeven jaar en is bedoeld voor kinderen vanaf hun zevende tot en met hun veertiende jaar. De vijf/zesjarige kinderen kunnen eerst een voorbereidingsjaar volgen. De nieuw opgerichte speciale muzieklycea, kunstlycea en gespecialiseerde muziekcentra en muziekgymnasia hebben daarentegen uitgesproken professionele doelen en houden zich met de ‘vakmatige oriëntatie’ van de leerlingen bezig. Ze werken met de kinderen die “het meest begaafd zijn en in professioneel opzicht het meeste perspectief bieden voor het hoger muzikaal beroepsonderwijs”.12 Het programma is gebaseerd op een elfjarige opleiding. Op het moment van afstuderen zijn de leerlingen zeventien of achttien jaar oud. Hetzelfde elfjarige systeem wordt gebruikt voor de muziekscholen bij conservatoria. Het programma van kunstlyceum ‘Sint-Petersburg’ geeft een goed idee van het programma en de opleidingeisen van gespecialiseerde scholen. De leerlingen van het voorbereidingsjaar krijgen 1 tot 2 uur per week pianoles, 1 uur koorles en 1 uur solfège. In het eerste tot en met vierde jaar hebben de kinderen wekelijks 2 uur pianoles. De andere vakken op hun curriculum zijn solfège, koorklas, muziekgeschiedenis, etiquette, een vreemde taal, elementaire muziektheorie, harmonie, muziekanalyse en een keuzevak (ensemblespel, compositie, improvisatie, begeleiden, prima vista-spel, elementaire muziektheorie, zang of journalistiek). De piano-examens worden afgelegd in het vierde, achtste en elfde studiejaar. In de loop van het schooljaar krijgt iedere leerling de kans om ten minste drie keer voor publiek te spelen. Door het jaar heen komen er nog enkele tentamens voor toonladders en etudes bij. Piano Bulletin 2010/3 Leerplan 34 Het voorbereidingsjaar (voor kinderen van vijf/zes jaar) wordt besteed aan het leren van noten en het aanleren van de basisspeelvaardigheden. Aan het eind van dit jaar kunnen de kinderen eenvoudige melodieën spelen en transponeren. Het repertoire dat toegang geeft tot het eerste jaar van de piano-opleiding bestaat uit, bijvoorbeeld, Menuet in d van Mozart, Rigaudon van Rameau en Polonaise in g van Bach, plus de verplichte toonladders van C en G. Tijdens de eerste twee opleidingsjaren worden de leerlingen geacht 10 à 12 etudes te spelen, 4 à 6 polyfone stukken, 2 à 3 sonatines en 8 à 10 voordrachtsstukken.13 In het derde jaar groeit het aantal etudes tot 12 à 14.14 Tijdens het vierde en tevens examenjaar werden er 8 à 10 etudes (Czerny opus 299) gespeeld, samen met 3 à 4 polyfone stukken (twee- en driestemmige Inventies en Franse Suite nr. 2 in c van Bach) en sonates van Haydn en Mozart. Tot de voordrachtstukken behoren Nocturne in Bes van Field, Nocturne in cis, opus posth. van Chopin en 6 Ecossaises van Beethoven. Pianodocenten en pianomethodiek De vaak geciteerde woorden van Heinrich Neuhaus dat talenten niet gemaakt kunnen worden, maar de voorwaarden voor hun ontdekking en groei wél, veronderstellen niet alleen de muzieklessen op een vroege leeftijd en een breed opgezet netwerk van muziekscholen. Tot de noodzakelijke voorwaarden behoren ook betrokken, vriendelijke en goed opgeleide docenten. De methodieklessen op de pianodocenten-opleidingen worden gedurende drie semesters aangeboden. De studenten bestuderen de negentiende- en twintigsteeeuwse methodes, leren alles over de organisatie van het leerproces, onderwijsprincipes van prima vista-spel en pedaalgebruik en over de ontwikkeling van de pianotechniek in de laatste twee eeuwen. Het methodiekexamen bestaat uit theoretische vragen en een methodische analyse van enkele werken uit het repertoire van muziekscholen of uit het schrijven van een werkstuk op een actueel thema. De wereld van de pianomethodiek kent weinig ‘aardverschuivingen’; het gebeurt niet iedere dag dat er nieuwe, baanbrekende theorieën zoals Suzuki of een improvisatiemethode piano van Sergej Maltsev (wiens leerlingen elke fuga van Bach in alle toonsoorten kunnen spelen) gepresenteerd worden. De meest actuele vragen van de laatste jaren hebben betrekking op de verandering in de leeftijd van beginnende leerlingen (vanaf drie jaar), het nieuwe repertoire (oude muziek, ‘vergeten’ muziek van Russische componisten en de hedendaagse muziek), het onderhouden van contacten met de ouders, het belang van improvisatie voor de ontwikkeling van het muzikale geheugen en het muzikale gehoor. De eerste vier jaar van de piano-opleiding in Rusland - Olga de Kort-Koulikova De repertoire-eisen laten zien dat er veel aandacht aan het opbouwen van de techniek wordt besteed. Etudes en toonladders zijn de dagelijkse ‘vingergymnastiek’ voor de leerlingen van alle klassen. Ze dienen om de ‘natuurlijke bewegingen’ te ontwikkelen, en het liefst niet door mechanisch en urenlang ‘stampen’, waarbij de vingers slechts ‘aan stereotype handelingen wennen’, maar door de muzikaal verantwoorde bewegingen die de leerlingen ‘bevriend maken met het instrument’.15 De belangrijkste rol speelt hier de toonladdertechniek, die het mogelijk maakt om aan de verbindingen van posities en diverse groepen binnen deze posities te werken. Voor het eerste jaar zijn er omspeeloefeningen met langzame trillers die uitgevoerd worden door diverse vingergroepen (de eerste en tweede vingers, de tweede en derde enz). In het tweede jaar worden de oefeningen voor het verbinden van diverse posities gedaan door, bijvoorbeeld, het onderleggen van de duim bij het spelen van toonladders in twee octaven.Voor de toonladder van C kan deze oefening er zo uitzien: een groep van drie noten, e-f-g-f-e-f, die door steeds dezelfde groep vingers wordt herhaald: 3-1-2-1-3-1 enz. Vervolgens voegt de leerling nog een noot boven en onder toe, waarbij zijn vingerzetting veranderd in 2-3-1-2-3-2-1-3-2-3-1-2 enz. Hetzelfde principe wordt toegepast bij de uitwerking van de overgang van de zevende trap naar de eerste (van de vierde naar de eerste vinger).16 Alle oefeningen en repertoirewerken uit de eerste vier jaar worden gebruikt als bouwmateriaal voor de vingervlugheid en onafhankelijkheid van de vingers als basis van de toekomstige virtuositeit van een pianist. Zes jaar later spelen deze inmiddels al zeventien/achttienjarige pianoleerlingen het volgende toelatingsprogramma voor het conservatorium: Chopins Etude nr. 8, Debussy’s Etude nr.1, Prelude en fuga in bes uit het Bachs Wohltemperierte Klavier I, Sonatine in Bes KV 281 van Mozart, de Rigoletto-parafrase van Verdi-Liszt en Chopins Ballade nr. 3. 35 De pianodocenten in Rusland kunnen zich gelukkig prijzen met de talloze methodisch-didactische leerboeken en leerplannen voor alle niveaus in het pianoonderwijs. De meeste van deze uitgaven zijn helaas niet bekend bij de Nederlandse collega’s, terwijl ze, mits vertaald en van commentaar voorzien, ongetwijfeld op veel geïnteresseerde lezers kunnen rekenen. De boeken van Gnessina of Artobolewskaja hebben wellicht uiterlijk een ouderwetse vormgeving maar inhoudelijk hebben ze nog steeds veel te bieden aan elke betrokken, zoekende en gepassioneerde pianoleraar. Noten: Militsj, B., Opvoeding van een leerling-pianist, Moskou, Kifara, 2008, p. 10. ibidem, p. 67. ibidem, p. 81. Gnessina, E., Piano ABC, Moskou, Kompozitor, 1993, p. 3. ibidem. ibidem. ibidem. Artobolewskaja, A., De eerste ontmoeting met de muziek, 6de druk, Moskou, Sovjetskij Komponist, 1992, p. 3. ibidem, p. 4. ibidem, p. 38. ibidem. Programma. Speciale fortepiano klas. 1-11 klassen, SPb., Sojuz Hoedozjnikov, 1999, p. 3-4. In het eerste jaar: etudes van Czerny-Germer uit deel I, Burgmüller opus 100 en van Lemoine opus 37; Bachs Kleine Preludes in C en g en Menuetten in G, g en a uit het Notenbüchlein für Anna Magdalena Bach; sonatines van Diabelli of Clementi, Wilder Reiter, Soldatenmarsch, Erster Verlust, Melodie en Fröhlicher Landmann uit het Jugendalbum van Schumann. De verplichte toonladders in dit eerste jaar zijn in C, G, D, F, a, e, b en d. In het tweede jaar: etudes van Czerny uit deel II, Kleine Preludes van Bach (nrs. 6-8, 12) en sarabandes, fughetten, inventio’s en aria’s van Händel, Mozart, Zipoli en Telemann; Sonatine in D van ‘Mozart’, Sonatine in G van Gurlitt en Sonatine in F (deel 1) van Beethoven. Bij de voordrachtstukken vermeldt het studieprogramma de werken van Maykapar, Schumann (Sizilianisch), Poulenc (Villageoises), Burgmüller (Barcarolle en Ballade) en Schubert (drie Duitse Dansen en Wals in b). De toonladders in C, G, D, A, F, Bes, a, e, b, d en g worden in 4 octaven gespeeld (tijdens het eerste jaar nog in twee octaven). 14. In het derde jaar: etudes van Czerny opus 299 nrs. 1-4 en 11, Loeschorn, Burgmüller, Heller en Berens; drie à vier polyfone stukken (tweestemmige inventies van Bach). Bij de sonatines mag gekozen worden tussen Diabelli’s opus 151 (Sonatine nr. 2 in C, deel 1), Haydn (Sonatine nr. 4, HV 70), Cimarosa (Sonatines 2, 3 en 5) en Mozart (Sonatine nr. 5 en 6). De voordrachtstukken (tussen 6 en 8 in totaal) worden uitgebreid met Grieg (Arietta opus 12 en Valse opus 38), Mendelssohn (Gondellied opus 19 nr. 6 en Lied ohne Worte nr. 9 in E),Villa-Lobos (Wiegelied) en Debussy (Le petit nègre). Nieuwe toonladders: E, B, Es, fis en c. 15. Smidt-Sjklowskaja, A., Ontwikkeling van de pianistische vaardigheden, Leningrad, 1985, p. 6. 16. Militsj, B., p. 34. Piano Bulletin 2010/3 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 36