Afkoopwet schendt gelijkheidsbeginsel en recht op

advertisement
nr 331 - 15 juni 2016
Rechtsfilosofe Martha Nussbaum
gelauwerd in Hasselt
De wereldvermaarde Amerikaanse rechtsfilosofe en ethica
Martha Nussbaum ontving eind mei een eredoctoraat van de UHasselt.
Ze maakte tijdens haar korte bezoek ook de tijd voor een uitgebreide
Q&A met academici, studenten en journalisten.
De Juristenkrant was erbij.
Afkoopwet schendt
gelijkheidsbeginsel
en recht op
eerlijk proces
Seksismewet
blijft overeind
5
16
D
e wet op de verruimde minnelijke schikking, beter bekend als de afkoopwet,
schendt het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie, en het recht op
een eerlijk proces. Dat heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld. Volgens het
arrest ontbreekt ‘een daadwerkelijke rechterlijke controle’ op de minnelijke
schikking omdat de rechter alleen de formele voorwaarden ervan mag beoordelen.
Lees verder op pagina 3
16
© Belga
2
Nooit te oud om
keukens te verkopen
Veertiendaags (niet in juli en augustus) - 18e jaargang - erkenningsnummer: P409978 - prijs 3 euro
© Belga
Onderbroken
verval tot
sturen blijft
beperkt tot
weekends en
feestdagen
© BelgaImage
U leest de reportage van Bart Aerts op pagina 8-9.
Dopingtests voor studenten?
Toch maar niet, vindt Cedrid Jenart
ISSN 1374 3538 - afgiftekantoor brussel x - Wolters Kluwer België - Motstraat 30 - 2800 Mechelen
2|
© BelgaImage
Nooit te oud om keukens te verkopen
Wat deze zaak tot een succes maakt, is het gemak waarmee de discriminerende behandeling kon worden aangetoond.
Vijftigplussers hebben het vaak moeilijk om een nieuwe betrekking te vinden.
Een van de redenen kan discriminatie bij aanwerving zijn. Toch is dat niet
eenvoudig aan te tonen omdat hard bewijs meestal ontbreekt. De zaak tegen
Dovy Keukens, waarover de arbeidsrechtbank in Gent (afdeling Roeselare)
onlangs uitspraak deed, is in die zin opmerkelijk.
isabelle van hiel
H
et bekende keukenbedrijf Dovy
Keukens had een vacature voor een
zelfstandig verkoper in Turnhout.
Een sollicitant, 59 jaar oud, biedt
zich aan, maar krijgt enkele dagen
later in naam van Dovy Keukens een e-mail
waarin zijn kandidatuur wordt afgewezen. De
mail laat geen twijfel bestaan over de reden
waarom de kandidatuur niet in aanmerking
wordt genomen: ‘Beste M., laat ons zeggen dat
je inderdaad het perfecte profiel hebt met uitzondering van uw leeftijd sorry dat ik daar zo
eerlijk over ben maar het is misschien beter
dat je weet waarom ik u niet direct uitnodig op
gesprek.’
De sollicitant neemt contact op met het Interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en Bestrijding van Discriminatie en Racisme (nu
Unia), dat het bedrijf attent maakt op het verbod van leeftijdsdiscriminatie en tracht te be-
middelen. Hoewel het bedrijf beseft dat de email ‘ongelukkig overkomt’, loopt de poging
tot minnelijke schikking op niets uit en maakt
Unia een stakingsvordering aanhangig bij de
arbeidsrechtbank in Gent, afdeling Roeselare.
Naast een bevel tot staking van de discriminatie, vordert Unia het opleggen van een dwangsom en de bekendmaking van het vonnis via
de media en binnen het bedrijf. De sollicitant
komt vrijwillig tussen om de vordering te ondersteunen en een forfaitaire vergoeding van
54.720 euro te vragen.
vooroordelen beveStigd
Over de juridische grondslag van de zaak was
weinig betwisting mogelijk, want de antidiscriminatiewet verbiedt directe discriminatie op
grond van leeftijd uitdrukkelijk. De wet is van
toepassing op de voorwaarden voor toegang
tot arbeid, met inbegrip van de selectiecriteria
en de selectiekanalen die worden gehanteerd
in het wervingsproces en de aanstellingscrite-
ria die worden gehanteerd bij de aanwerving
of benoeming. Een complicatie was dat het
niet ging om een vacature voor een werknemer, maar voor een zelfstandige. Toch was de
impact daarvan beperkt aangezien de antidiscriminatiewet en de EU-richtlijn 2000/78/EG
waarop ze gebaseerd is, onder arbeidsbetrekking ook de arbeid als zelfstandige verstaan.
Op grond van artikel 28 § 1 is er een omkering
van bewijslast wanneer de eiser voor een
rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan
van een discriminatie op grond van een van de
beschermde criteria kunnen doen vermoeden.
Wat deze zaak tot een succes maakt, is het gemak waarmee de discriminerende behandeling kan worden aangetoond. De e-mail bevatte meteen alle elementen voor het bewijs en
werd dus door de rechtbank als minstens een
vermoeden van het bestaan van een discriminatie beschouwd. Als het vermoeden speelt,
moet de verweerder het tegenbewijs leveren.
De rechtbank oordeelt echter dat Dovy Keukens dat tegenbewijs niet levert. Dovy Keukens beriep zich immers op ‘recente slechte
ervaringen met oudere werknemers die de samenwerking geen verdere kans hebben gegeven omdat zij vooral moeite zouden hebben
met de softwareprogramma’s’, wat haar vooroordelen tegenover oudere werknemers nog
bevestigde en in dit geval werd tegengesproken door de competenties van de sollicitant.
De rechtbank oordeelde dan ook correct dat
de uitleg van Dovy Keukens het onderscheid
niet objectief rechtvaardigde. Vermeldenswaardig is dat de directe discriminatie rechtstreeks werd toegerekend aan Dovy Keukens,
hoewel de contactpersoon die de mail verstuurde, ook een zelfstandige was. Volgens de
rechtbank - die niet dieper inging op dat aspect - bleek uit de vacature duidelijk dat hij
gemandateerd was om in de sollicitatieprocedure op te treden in naam van Dovy Keukens.
AAngeplAkt
Voor de stakingsvordering voorziet artikel 20 §
1 in een procedure zoals in kort geding. Anders
dan bij een kort geding is urgentie in dat geval
niet vereist. Wel relevant blijft de vraag of de
vordering haar belang behoudt wanneer de inbreuk volledig voltrokken is en de discriminatie dus niet meer bestaat op het ogenblik waarop de vordering bij de rechter wordt ingediend.
In lijn met eerdere rechtspraak oordeelt de
rechtbank dat de vordering tot staken haar belang houdt, zolang het niet uitgesloten is dat
het discriminerend gedrag in de toekomst herhaald wordt. Volgens de rechtbank bestaat de
kans op herhaling, omdat Dovy Keukens in de
toekomst opnieuw een beroep kan doen op bijkomende zelfstandige medewerkers of nieuwe
personeelsleden. Dat blijkt ook zo te zijn, want
de vacature staat tot vandaag nog steeds op de
website van het bedrijf. De rechtbank legt het
bedrijf daarom een verbod op om op grond
van leeftijd te discrimineren bij de aanwerving
van sollicitanten in het algemeen en koppelt
het stakingsbevel aan een dwangsom. De publicatie in verschillende kranten wordt echter
als een onevenredige sanctie beschouwd. De
rechtbank vindt wel dat de (potentiële) medewerkers en klanten geïnformeerd moeten worden over het verbod van leeftijdsdiscriminatie.
Daarom moet het beschikkend gedeelte van
het vonnis op een goed zichtbare plaats worden aangeplakt, ook onder verbeurte van een
dwangsom.
SchAdevergoeding
vAn 25.000 euro
Wat de vordering tot schadevergoeding betreft
had Dovy Keukens zich in de bemiddelingsfase
via haar advocaat bereid verklaard een vergoeding van 650 euro te betalen. Het slachtoffer
ging daar niet mee akkoord, en vorderde een
forfaitaire vergoeding gelijk aan zes maanden
brutoloon. Hij begrootte die vergoeding op
54.720 euro, hetzij 9.120 euro bruto per maand.
De rechtbank erkende zijn aanspraak - als zelfstandige - op de forfaitaire vergoeding, maar
volgde zijn berekeningswijze niet. Als verkoper
zou hij immers met een commissieloon worden betaald, en niet met een uurloon. Vermoedelijk vond de rechtbank het bedrag ook excessief. Omdat Dovy Keukens er niet in slaagde
aan te tonen dat de ongunstige of nadelige behandeling van de sollicitant ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn, kende
de rechtbank hem een forfaitaire schadevergoeding toe van een brutoloon van zes maanden, die volgens de billijkheidsmethode ex aequo et bono werd vastgesteld op 25.000 euro en
interesten.
Hoewel het om een specifiek geval ging, had
het vonnis een grote weerklank in de pers. De
tewerkstelling van oudere werknemers is namelijk een grote maatschappelijke uitdaging.
Dat een bedrijf wordt veroordeeld voor het
discrimineren op grond van leeftijd van een
sollicitant, maakt van dit vonnis dan ook een
belangrijk signaal. Dovy Keukens stelde onmiddellijk hoger beroep in tegen het vonnis,
maar gezien het overtuigende bewijs geef ik
dat beroep weinig kans.
Isabelle Van Hiel is assistent bij de Vakgroep
Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht van de
UGent.
Arbrb. Gent, afd. Roeselare (kortg.) 2 mei 2016
www.unia.be
© Imagedesk
kort
potpourri iii
In het Staatsblad verscheen onlangs de
potpourri-III-wet. Hierbij een overzicht van
de belangrijkste nieuwigheden.
- De kosten van alle noodzakelijke medische zorgen voor geplaatste geïnterneerden, waar ze ook geplaatst zijn, vallen ten
laste van de federale overheid. Het is aan
de zorgverleners zelf om te beslissen welke
medische zorgen al dan niet noodzakelijk
zijn.
- Het OM en de advocaat van de geïnterneerde kunnen binnen vijf werkdagen een
cassatieberoep instellen tegen de beslis-
singen van de kamer voor de bescherming
van de maatschappij. Oorspronkelijk was
voorzien in een termijn van 48 uur, maar
het Grondwettelijk Hof heeft die termijn
vernietigd omdat die te kort was. Nu wordt
dus gekozen voor een termijn van vijf
werkdagen.
- De internering van veroordeelden wordt
geïntegreerd in de penitentiaire procedure.
Het is de kamer voor de bescherming van
de maatschappij die voortaan over de
internering zal beslissen. Er worden wel
verschillende garanties voorzien zodat de
geïnterneerde veroordeelde geen strafvoordeel kan halen uit zijn internering. De
uitvoeringsmodaliteiten van de internering
zijn heel divers. De kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist over de
uitvoeringsmodaliteiten. Omdat de eerste
zitting van de kamer voor de bescherming
van de maatschappij vrij snel volgt op de in
kracht van gewijsde gegane interneringsbe-
slissing (uiterlijk binnen drie maanden) kan
zij geen aanvullend forensisch psychiatrisch
onderzoek meer bevelen. Bij een invrijheidstelling op proef bedraagt de proeftermijn - waaraan algemene en eventueel
bijzondere voorwaarden zijn gekoppeld - in
eerste instantie drie jaar. Die proeftermijn is
hernieuwbaar, telkens met maximaal twee
jaar. Een eerste termijn van drie jaar - in
plaats van nu twee jaar - is geschikter voor
de verdere uitvoering van het verzorgingstraject. De feiten waarvoor de onderzoeksen vonnisgerechten een internering kunnen
uitspreken, worden beperkt. Bedoeling is
om de internering zoveel mogelijk te focussen op mensen voor wie die veiligheidsmaatregel echt nodig is en tegen wie de
maatschappij en de slachtoffers beschermd
moeten worden. De veiligheidsmaatregelen
voor geïnterneerde seksuele delinquenten
duren voortaan even lang als de internering
zelf. Ze worden geïntegreerd in het zorgtra-
ject van de geïnterneerde. Geïnterneerden
kunnen maandelijks tot maximum 14 dagen
verlof krijgen. Tot nu lag het maximum op 7
dagen. Zo’n verlofperiode kan bijvoorbeeld
toegekend worden om de re-integratie van
de geïnterneerde in de maatschappij voor
te bereiden.
- De interne werking van de raad van
procureurs des Konings en van de raad van
arbeidsauditeurs wordt geregeld in een
huishoudelijk reglement. Elke raad stelt zijn
eigen reglement op. Tot nu moesten beide
reglementen goedgekeurd worden door de
Koning.
De inwerkingtreding van de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 wordt nogmaals
uitgesteld. Bedoeling is dat de wet nu
uiterlijk op 1 oktober 2016 in werking treedt,
en niet op 1 juli 2016. Oorspronkelijk was
trouwens bepaald dat de wet ten laatste op
1 januari 2016 in werking zou treden (wet 4
mei 2016, BS 13 mei 2016).
havens binnendringen
strafbaar
Havenbedrijven binnendringen zonder
toestemming is voortaan strafbaar. Daders
riskeren een gevangenisstraf van 8 dagen
tot 6 maanden en een geldboete van 26 tot
500 euro (of één van die straffen). Bij verzwarende omstandigheden, bijvoorbeeld
wanneer de feiten in groep of ‘s nachts
worden gepleegd, kan die straf oplopen
tot 1.000 euro boete en een jaar cel. Bij
recidive worden die maximumstraffen nog
eens verdubbeld. Met de maatregel komt
de wetgever tegemoet aan de verzuchtingen van de havenbedrijven. De huidige
vluchtelingencrisis zorgt er immers voor
dat transitmigranten steeds vaker in groep
de Belgische havenvoorzieningen - en
vooral dan die van Zeebrugge - trachten
binnen te geraken om de overtocht naar
Groot-Brittannië te maken (wet 20 mei 2016,
BS 2 juni 2016).
|3
Afkoopwet schendt gelijkheidsbeginsel
en recht op eerlijk proces
H
et arrest komt er na prejudiciële
vragen van de Gentse kamer van
inbeschuldigingstelling. Volgens
advocaat Joris Van Cauter werd
zijn cliënt, die vervolgd werd voor
strafbare financiële transacties, gediscrimineerd omdat het openbaar ministerie door
de afkoopwet ‘na het instellen van de strafvordering en zonder enige controle van de
rechterlijke macht over de motieven van die
beslissing’, kan beslissen over het al dan niet
toekennen van een minnelijke schikking.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat er inderdaad een schending is. ‘Bijgevolg, in zo-
© Photonews
Artikel 216bis § 2 van het wetboek
van strafvordering, de zogenaamde
afkoopwet, schendt het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie
van de Grondwet en het recht op een
eerlijk proces. Dat heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld. Volgens het
arrest ontbreekt ‘een daadwerkelijke
rechterlijke controle’ op de minnelijke
schikking omdat de rechter alleen de
formele voorwaarden ervan mag
beoordelen.
verre het het openbaar ministerie machtigt
om via een minnelijke schikking in strafzaken een einde te maken aan de strafvordering terwijl het dossier bij een onderzoeksrechter aanhangig is gemaakt, zonder dat
een daadwerkelijke rechterlijke controle op
dat voorstel tot minnelijke schikking bestaat, is artikel 216bis, § 2, van het wetboek
van strafvordering niet bestaanbaar met de
artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op een eerlijk proces en met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter (..)’, stelt het
arrest.
Volgens het Hof is het recht op een eerlijk
proces enkel gewaarborgd ‘op voorwaarde
dat de bevoegde rechter een volwaardig toezicht kan uitoefenen, zowel wat de proportionaliteit van de voorgenomen minnelijke
schikking betreft als wat de wettigheid ervan betreft’. Daarvoor moet de beslissing inzake de minnelijke schikking gemotiveerd
worden, wat nu niet het geval is.
De afkoopwet moest vermijden dat strafbare
feiten zoals grote fraudezaken zonder gevolg
bleven door seponering of verjaring door de
overbelasting van het gerecht. De toepassing
ervan, zoals bijvoorbeeld in de strafzaak
Leuvense
en Gentse
Wetsdagen
4 t.e.m. 8 juli 2016
10 onderwerpen
afwisselend in Leuven en Gent

Actualia M&A

Gegevensuitwisseling over belastingen heen

De nieuwe wetgeving overheidsopdrachten 2016

Schaderegeling buiten aansprakelijkheid bij verkeersongevallen

Actualia ontslag

De nieuwe woonfiscaliteit

Privacyrecht in volle verandering

Fiscale regularisatie anno 2016

Actua omgevingsrecht

Potpourri II
www.zomermd.be
rond Omega Diamonds, leidde tot de kritiek
van klassenjustitie.
De omstreden wet werd in februari nog aangepast. Daarvoor konden veroordeelden na
een ongunstig vonnis in eerste aanleg of beroep nog altijd onderhandelen met het
openbaar ministerie over het afkopen van de
strafvordering, zolang er geen cassatiearrest
was. Door de wetswijziging kan een minnelijke schikking alleen ‘voor zover er nog geen
eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken’ en komen afgesloten minnelijke
schikkingen wel in het strafregister, wat
voorheen niet het geval was.
De rol van de rechter bleef echter beperkt
tot het beoordelen van de ‘formele toepassingsvoorwaarden’ en de vraag ‘of de dader
de voorgestelde minnelijke schikking heeft
aanvaard en nageleefd, en het slachtoffer en
de fiscale of sociale administratie werden
vergoed’. Het Grondwettelijk Hof oordeelt
dat dat ‘op discriminerende wijze’ afbreuk
doet aan het recht op een eerlijk proces.
Bron: Belga
GwH arrest nr. 83/2016, 2 juni 2016
www.grondwettelijkhof.be
4|
Schade door implantaat: contractuele
aansprakelijkheidsregeling nog te onduidelijk
Medische producten geven vaak aanleiding tot schade: heupprotheses met loskomende deeltjes, tandbeugels die losschieten,
transplantatie van gebrekkige organen, toedienen van besmet bloed en geneesmiddelen waarvan de bijsluiter onvoldoende
informatie bevat over de bijwerkingen. Onlangs nog sprak de rechtbank van eerste aanleg in Leuven zich uit over schade
veroorzaakt door een hartimplantaat. Het ziekenhuis was volgens de rechtbank niet aansprakelijk voor het gebruik van het
slechte implantaat. Maar over de vraag of de verplichting tot het gebruik van deugdelijk medisch materiaal een resultaats- dan
wel een inspanningsverbintenis is, bestaat in de rechtsleer en rechtspraak discussie. Tijd dat de wetgever klaarheid schept.
H
et hartimplantaat Solysafe Septal Occluder (SSO) is afkomstig van een
Zwitserse producent en werd, na invoer door een Nederlandse invoerder,
in juni 2009 ingeplant bij een patiënt
in het UZ Gasthuisberg. Kort na de operatie
bracht de producent het ziekenhuis op de hoogte
van mogelijke problemen met de SSO. Hoewel de
patiënt - na verschillende gezondheidsklachten
- van nabij werd opgevolgd, werd in november
2012 een mogelijke breuk van de SSO geopperd.
Uiteindelijk moest de patiënt in december 2012
een openhartoperatie ondergaan, waarbij een
breuk aan de SSO werd vastgesteld.
De patiënt besliste daarna om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen tegen het UZ Gasthuisberg, de producent en de EU-invoerder. Wat
de vordering tegen het UZ betreft, is de rechtbank van oordeel dat de verplichting tot het gebruik van deugdelijk materiaal geen resultaatsverbintenis is en dat het ziekenhuis geen fout te
verwijten valt. De producent en de EU-invoerder
worden wel in solidum aansprakelijk gesteld omdat er sprake is van een gebrekkig product. De
rechtbank stelt vervolgens een deskundige aan
om de schade te begroten.
RESULTAAT OF INSPANNING?
De veiligheidsverplichting vloeit voort uit de behandelingsovereenkomst tussen patiënt en arts
en is gebaseerd op artikel 1135 BW. Zo is de verplichting tot het gebruik van deugdelijk medisch
materiaal een accessorium van de hoofdverbintenis van de arts. De vraag rijst of die veiligheidsverplichting gekwalificeerd moet worden als een
inspannings- of een resultaatsverbintenis.
Aangezien het gebruik van medisch materiaal
geen aleatoir karakter zou vertonen, is diverse
rechtspraak en rechtsleer van mening dat de veiligheidsverplichting een resultaatsverbintenis is.
Andere rechtspraak - waaronder het besproken
Productaansprakelijkheid
Om toepassing te maken van de wet productaansprakelijkheid (WPA) moet aan vijf voorwaarden voldaan zijn. Vooreerst moet het gaan om een product. Medische producten
- waaronder ook afgescheiden lichaamsmateriaal - vallen daar ontegensprekelijk onder. Ten tweede moet het product gebrekkig zijn, wat betekent dat het niet de veiligheid
biedt die men gerechtigd is ervan te verwachten. Voor medische producten stelt de rechtspraak zich zeer streng op, door een quasi-absolute veiligheid te verwachten.
Onlangs heeft het Hof van Justitie dat bevestigd in de zaak Boston Scientific Medizintechnik. Het Hof was van oordeel dat, gelet op de functie van medische hulpmiddelen
en de bijzonder kwetsbare situatie van de patiënten die ze gebruiken, de veiligheidseisen die men mag verwachten van zulke hulpmiddelen bijzonder hoog zijn. In die
optiek is het, aldus het Hof, voldoende om aan te tonen dat het medisch hulpmiddel behoort tot een groep of serie van producten die potentieel gebrekkig is, om het gebrek
van eerstgenoemd product aan te tonen. Ten derde moet men schade lijden. Alle schade veroorzaakt door de dood of door lichamelijk letsel wordt vergoed. In Boston
Scientific Medizintechnik besliste het Hof van Justitie dat ook de schade veroorzaakt door een chirurgische ingreep ter vervanging van een gebrekkig product, schade is in
de zin van de WPA. De producent is voor die schade aansprakelijk als de ingreep noodzakelijk was om het gebrek te verhelpen. Ten vierde moet een causaal verband tussen
het gebrekkige product en de schade worden aangetoond. Tot slot moet de producent aangesproken worden. Artikel 4 § 1 WPA stelt verder dat eenieder die in het kader van
zijn economische werkzaamheden, een product in de EU invoert met het oogmerk het te verkopen of het gebruik ervan over te dragen, als producent wordt beschouwd. In
tegenstelling tot wat sommige rechtsgeleerden beweren, draagt de EU-invoerder zo dezelfde aansprakelijkheid als de producent, als aan de voorwaarden is voldaan. De
EU-invoerder is echter niet zoals de leverancier slechts subsidiair aansprakelijk.
De producent beschikt onder artikel 8 WPA over enkele verweermiddelen. Daarnaast bevat de WPA een verjaringstermijn van drie jaar en een vervaltermijn - die loopt vanaf
het in het verkeer brengen van het product - van tien jaar. De verjaringstermijn neemt een aanvang op het ogenblik dat de schadelijder over alle nodige gegevens beschikt
- of daarvan redelijkerwijs op de hoogte zou moeten zijn - om een vordering in te stellen. Van de benadeelde wordt wel een redelijke inspanning verwacht om kennis te
krijgen van de benodigde gegevens. (DV)
© Belga
Dimitri Verhoeven
vonnis - oordeelt dan weer dat de verplichting
slechts een inspanningsverbintenis is. Naar mijn
mening valt voor beide strekkingen iets te zeggen. Zo valt het te betwijfelen of er geen aleatoir
karakter verbonden is aan het gebruik van medisch materiaal. Hartimplantaten kunnen bijvoorbeeld schade veroorzaken terwijl van de arts
niet kan verwacht worden dat hij volledige technische kennis heeft van het product. Anderzijds
is de patiënt beter beschermd door de verplichting te kwalificeren als resultaatsverbintenis.
Verder kan ingestemd worden met de idee dat op
buitencontractuele grondslag - via artikel 1384, 1
BW - wel een resultaatsverplichting tot het gebruik van deugdelijke zaken wordt opgelegd. Om
contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid op elkaar af te stemmen, kan de contractuele veiligheidsverplichting best als resultaatsverbintenis aangezien worden. Gelet op de
disparaatheid in rechtspraak en rechtsleer, kan
de wetgever best klaarheid scheppen.
Dimitri Verhoeven is onderzoeker aan de Uantwerpen.
Rb. Leuven 4 mei 2016, onuitg.
www.legalworld.be
TAALTIP
Karl Hendrickx
O
nlangs keek ik raar op bij het lezen van onderstaande zin uit
een vonnis:
Overwegende dat de beweringen van verweerster met betreffende tot de telefonische contacten tussen partijen, bezwaarlijk kunnen worden aangenomen[…]
Het was niet zozeer de ouderwetse overwegende stijl die me tegen
de borst stootte - hoewel die de leesbaarheid allerminst ten goede komt
- maar wel de vreemde combinatie met betreffende tot. Blijkbaar had
de auteur van de tekst niet door dat de verbinding met betreffende tot
niet bestaat en dat de juiste uitdrukking met betrekking tot ofwel betreffende is. Hij had ze onbedachtzaam, per vergissing, al te snel of uit
onwetendheid uit zijn pen - wellicht zijn toetsenbord, dat gaat nog sneller - laten rollen.
Zulke verhaspelingen worden in de taalkunde contaminaties genoemd, en ze schijnen aan een opmars bezig te zijn. Vorig jaar zei de
directeur van de Nederlandse vertaalafdeling van het Europees parlement in een lezing op de contactdag van de vertalers Nederlands van
alle Europese instellingen dat de vertalers die kwamen solliciteren bij
de Europese instellingen, zo goed als perfect Engels kenden. Daar lag
het probleem niet. Dat lag bij de kennis van hun moedertaal, het Nederlands, en dan vooral bij de contaminaties die overal in hun teksten
opdoken. Uitdrukkingen worden door elkaar gehaald, spreekwoorden in
stukjes gehakt en willekeurig weer samengesteld. Je hoort uitdrukkingen als verantwoordelijkheid afleggen of onderdeel uitmaken van.
Schrijvers denken indruk te maken met zinnen als:
Met betreffende tot
- Het juridiseren van problemen en klachten van burgers door de
overheid in bezwaar- en beroepsprocedures behoort tot één van de belangrijkste knelpunten voor burgers.
- Elke discriminatie is verboden, onafgezien of het gaat om een
directe dan wel een indirecte discriminatie.
Beide zinnen mogen dan wel ronkend geformuleerd zijn, ze bevatten allebei een contaminatie. Zo kan je in de eerste zin niet behoren tot
één van de belangrijkste knelpunten. Behoren tot impliceert immers dat
er een meervoudige betekenis volgt, terwijl hier juist één van de volgt.
Eén van de twee moet dus wegvallen: ofwel behoort het juridiseren tot
de belangrijkste punten, ofwel is het één van de belangrijkste knelpunten. In de tweede zin zijn het voorzetsel afgezien van en het voegwoord
ongeacht (beide met betekenis ‘buiten beschouwing gelaten’) door elkaar gehaald. Hier zou ongeacht op zijn plaats zijn, want er is een voegwoord nodig.
Er zijn moeilijk regels te geven om contaminaties te vermijden,
want het zijn nu net toevallig samengesmolten en steeds wisselende,
nieuwe creaties. Eén goede raad: lees aandachtig uw tekst na, ook op
woordkeuze en het gebruik van uitdrukkingen, en zoek bij twijfel op.
Contaminaties storen immers niet alleen het leesproces doordat de
lezer even in verwarring geraakt over de bedoelde betekenis, ze doen
ook het imago van de schrijver geen goed. Zodra de lezer doorheeft dat
het om een fout van de schrijver gaat, kan hij ook concluderen dat die
zijn taal slecht beheerst en niet heeft nagedacht bij het schrijven van
de tekst. U kunt dus maar beter contaminaties vermijden.
Dat bleek ook mooi tijdens de toneelvoorstelling Het Tribuna(a)l
van theater Antigone, die ik onlangs bijwoonde en waarin het wel en
wee van een rechtbank werd uitgebeeld. Alle clichéfiguren uit de juridische wereld kwamen ten tonele: de vurige procureur, de verstrooide
rechter, de briljant pleitende maar ietwat louche advocaat en natuurlijk
ook de advocate die steeds te laat op hoge hakken de zitting binnenstormde en hijgend aan haar pleidooi moest beginnen met zich te excuseren dat ze door een klein ongelukje zich niet zo goed als anders in
haar dossier had kunnen onderdelven maar toch nog enkele zaken wilde
aanstippelen. Ook hier werden de contaminaties gebruikt om de slordigheid en desinteresse van de advocate te onderstrepen: niet alleen
was ze meer bezig met haar eigen besognes dan met de zaak van haar
cliënt, ze kon bovendien amper deftige zinnen vormen.
Kijk bij twijfel even op het internet of de verbinding die u wilt gebruiken, nog wel vaker voorkomt en neem voldoende tijd om uw teksten
op te stellen en vooral ook na te lezen. Uw lezers zullen er u dankbaar
voor zijn, en uw prestige ook.
Karl Hendrickx
Taaladviseur Rekenhof en docent Rechtstaalbeheersing UA en KU Leuven.
Hebt u ook een vraag over juridisch taalgebruik?
Stuur ze naar [email protected].
Karl Hendrickx beantwoordt ze graag.
|5
© Belga
‘Symbolische’
seksismewet
blijft overeind
Het Grondwettelijk Hof oordeelde op 25 mei over het vernietigingsberoep tegen de
‘seksismewet’. Volgens de eisers ging de wet in tegen de vrijheid van meningsuiting
en was de wet onvoldoende duidelijk en toepasbaar. Behalve de vernietiging van één
woord in artikel 2 van de Franse tekst van de wet en één interpretatie werd het
beroep verworpen en bleven de algemene principes van de wet overeind. Volgens het
Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen blijft België zo het eerste land
ter wereld ‘dat over een krachtig instrument beschikt om seksisme tegen te gaan‘.
Yaiza Janssens
D
e wet verbiedt ‘gebaren of handelingen’
die ‘klaarblijkelijk bedoeld zijn om
minachting uit te drukken’ jegens een
persoon omwille van haar/zijn geslacht, of die een persoon ‘als minderwaardig beschouwen’ of ‘reduceren tot diens geslachtelijke dimensie’. De wet leidde bij haar
totstandkoming tot veel discussie, onder meer
over haar toepassingsgebied en een mogelijk conflict met de vrijheid van meningsuiting (zie onder
meer de bijdragen van Jogchum Vrielink en Silvia
Van Dyck in nr. 289 en 319 van De Juristenkrant).
Veel critici, de eisers inclusief, haalden aan dat er
al andere straffen zijn vastgelegd die zouden kunnen worden toegepast op ‘seksistische feiten’ en
dat de wet dus onnodig was.
De eisers verwijten de wetgever dat het misdrijf in
artikel 2 niet voldoende nauwkeurig en duidelijk
zou zijn gedefinieerd. Ze menen dat verschillende
termen en uitdrukkingen waarop de definitie van
seksisme is gebaseerd een bron van rechtsonzekerheid zijn omdat ze een te grote interpretatie-
Erop gebrand uw rechtszaken
te winnen, advocaat?
marge zouden laten aan de strafrechter. Ze stellen
ook dat de Nederlandse en de Franse versie van de
wet verschillen in strafbaarstelling. Het Hof erkent dat het wettigheidsbeginsel in strafzaken
niet inhoudt dat de rechter van de wetgever geen
beoordelingsbevoegdheid kan krijgen. Daarnaast
concludeert het dat de redactionele verschillen
tussen de Franstalige en de Nederlandstalige versie van de wet niet zo moeten worden begrepen
dat zij verschillende strafbaarstellingen in het leven roepen. Het Hof ziet wel een mogelijke interpretatiemoeilijkheid door het ontbreken van een
equivalent van het Franstalige ‘essentiellement’ in
de Nederlandse tekst en beslist het woord in de
Franse versie te vernietigen. De andere termen en
uitdrukkingen die de eisers als problematisch beschouwen, zijn volgens het Hof voldoende nauwkeurig, duidelijk en voorzienbaar.
De interpretatie van het Hof zorgt ervoor dat er
niet langer onduidelijkheid bestaat over de vraag
of er een algemeen dan wel een bijzonder opzet
vereist is. Het misdrijf seksisme kan volgens het
Hof slechts bestaan wanneer er een (bijzondere)
opzet is ‘om ‘misprijzen’ uit te drukken jegens een
persoon of om deze als minderwaardig te beschouwen in de wetenschap dat het gebaar of de
handeling kan leiden tot een aantasting van de
waardigheid van die persoon)’. Dat gebaar of die
handeling moet ook daadwerkelijk tot een ernstige aantasting van de waardigheid geleid hebben.
Dat impliceert dat de wet alleen maar van toepassing is op ernstige feiten.
Het Hof verduidelijkt dat de zinsnede ‘jegens een
persoon’ inhoudt dat een persoon geen strafbare
seksistische gebaren of handelingen tegenover
zichzelf kan stellen. De wet kan dus niet ingeroepen worden tegen personen die handelingen stellen die een ernstige aantasting van hun eigen
waardigheid inhouden, vrouwen die een confessioneel kledingstuk dragen of in gevallen van vrijwillige prostitutie of pornografie. Diezelfde zinsnede houdt ook in dat de seksistische gedragen
of handelingen tegenover welbepaalde personen
gesteld moeten worden. Er kan bovendien ook
sprake zijn van strafbaar seksisme wanneer een
persoon zelf heeft ingestemd met een gebaar of
handeling van een derde die een ernstige inbreuk
uitmaakt op zijn/haar waardigheid.
Het Hof erkent dat artikel 2 van de wet een inmenging vormt op de vrijheid van meningsuiting. De
wet is volgens het Hof voldoende toegankelijk en
nauwkeurig. De wil van de wetgever om gelijkheid
tussen mannen en vrouwen te waarborgen is een
legitieme doelstelling, die tegelijk een bescherming van de rechten van anderen inhoudt, naast
een bescherming van de openbare orde en een
bevestiging van één van de fundamentele waarden van de democratie. Om al die redenen concludeert het Hof dat de inmenging in het recht op
vrije meningsuiting verantwoord is.
De combinatie van de vereiste van een bijzonder
opzet en de vereiste van de ernstige aantasting
van de waardigheid van welbepaalde personen
zorgt er ook voor dat reclame en algemene uitingen van meningen over de positie van mannen en
vrouwen in de samenleving uitgesloten worden
van het toepassingsgebied van de wet. De vrijheid
van meningsuiting blijft fundamenteel.
Het arrest schept niet alleen duidelijkheid over het
toepassingsgebied van de wet, maar toont ook het
belang ervan aan. Het Hof erkent impliciet de (positieve) symboolwaarde van de wet door te erkennen dat ‘de bevestiging van het strafbare karakter
van een gedrag, omdat het door de wetgever onbestaanbaar wordt geacht met de fundamentele
waarden van de democratie’ ook een ‘educatief en
preventief effect’ kan hebben. Het Hof erkent ook
dat de wet ruimer is dan de bescherming van
slachtoffers van seksisme, omdat hij ook de gelijkheid van vrouwen en mannen waarborgt. Het probleem van seksisme wordt ook impliciet gekaderd
in de strijd tegen geweld op grond van geslacht,
wat overeenstemt met internationaalrechtelijke
interpretaties van het fenomeen.
Yaiza Janssens is assistent en doctoraal onderzoekster
verbonden aan het centrum voor Mensenrechten van
de UGent.
GwH, arrest nr. 72/2016, 25 mei 2016
www.grondwettelijkhof.be
In de kijker
Potpourri I: hervormingen
m.b.t. de burgerlijke rechtspleging
Auteur: M. Castermans
Bestel online op  shop.wolterskluwer.be/NWPV-BI16056
De rechtsplegingsvergoeding in al zijn facetten
Auteurs: B. Van den Bergh, S. Sobrie
Bestel online op  shop.wolterskluwer.be/RPV-BI16001
Tijdschrift voor Procesrecht en Bewijsrecht
16-0112-3
Gedetailleerde kennis over de procedureregels en hun toepassing in de
praktijk, is essentieel voor advocaten. Maar daar stopt het niet. Om geschillen
te winnen, is het belangrijk dat u mee bent met de nieuwste tendensen in het
gerechtelijk recht.
• De nieuwste tendensen in het gerechtelijk recht voor u opgevolgd
• Alles wat u nodig heeft om uw rechtszaken steviger te onderbouwen
• Aanzienlijk meer kans om uw geschillen te winnen
Redactie: N. Peeters, C. De Baets, D. Mougenot, B. Van den Bergh,
J. Vanderschuren, P. Vanlersberghe, S. Voet, K. Wagner
Bestel online op  shop.wolterskluwer.be/PROBEW-MG
Verdiep nu uw kennis van het gerechtelijk recht.
Ontdek het volledige aanbod op
 shop.wolterskluwer.be/gerechtelijkrecht
en geniet van 15% korting op een aantal publicaties.
Deze korting is geldig vanaf 31/05 t.e.m. 31/07/2016.
Vergeet zeker
code 16-0112-3
niet te vermelden
bij het bestellen!
6|
De gemeenten zullen in de toekomst meer autonomie hebben om de openingsuren van handelszaken op hun grondgebied te regelen. Dat volgt uit een recente
wijziging van de wet openingsuren.
Godfried Geudens
D
e wet van 10 november 2006 op de
openingsuren in handel, ambacht
en dienstverlening omvat het gemeenrechtelijke stelsel inzake openings- en sluitingsuren en de wekelijkse rustdag. Centrale bepalingen in de wet
vormen de artikelen 6 en 8. De eerste bepaling
bevat de tijdsblokken waarin vestigingen van
de aangehaalde sectoren gesloten moeten zijn,
artikel 8 legt de verplichting van een wekelijkse rustdag op.
Op dat gemeenrechtelijke regime bestaan een
aantal afwijkingen en uitzonderingen. Wat de
afwijkingen betreft: zowel voor de openingsuren als verplichte rustdag kunnen die volgens
artikel 15 telkens maximaal vijftien dagen per
jaar toegekend worden ‘in bijzondere en voorbijgaande omstandigheden’ (jaarmarkten,
braderijen, nachtelijke releases...). Verder gelden de artikelen 6 en 8 niet voor een aantal
(limitatief) opgesomde specifieke niches zoals
tankstations, kranten- en tabakswinkels.
De wet bevat ook specifieke openingsuren
voor nachtwinkels en belwinkels (‘privaat bureaus voor telecommunicatie’). Voor beide types zaken kan een gemeentelijk reglement afwijkende openingsuren opleggen. Daarnaast
kunnen lokale besturen via een gemeentelijk
reglement een spreidingsbeleid voeren voor
nacht- en belwinkels door hun vestiging te
koppelen aan een voorafgaande vergunning. In
badplaatsen en ‘toeristische centra’ ten slotte
zijn de verplichte sluitingsuren en rustdag niet
van toepassing.
ConfliCtueus
De erkenning als toeristisch centrum won de
voorbije jaren aan populariteit. Hoewel de oorspronkelijke regelingen al decennia ouder waren dan de huidige regeling die gebaseerd is op
de wet openingsuren, is de interesse bij lokale
besturen vandaag wel behoorlijk groot: de erkenning als toeristisch centrum van een (gedeelte) van een gemeente heft immers de gemeenrechtelijke regeling inzake openingsuren
en rustdag op, zodat bijvoorbeeld zondagsopeningen en laatavondopeningen op regelmatige basis mogelijk zijn. De ruime en soepele criteria die bij zo’n erkenning als
toeristisch centrum gelden, verklaren ook
waarom die piste vaak gekozen wordt, veeleer
dan de brede politieke en maatschappelijke
discussie aan te gaan over het al dan niet opleggen van openingsuren en een rustdag.
Zo moet in een toeristisch centrum ‘het toerisme van essentieel belang zijn voor de economie van de gemeente of het gedeelte van de
gemeente’ en moet er sprake te zijn van ‘een
toevloed van toeristen die er verblijven of er
voorbij komen wegens het bestaan van toeris-
Vreemdelingenrecht
Belg worden
De geschiedenis van de Belgische
nationaliteitsverwerving sinds 1830
Auteurs: F. Caestecker, N. Perrin,
T. Eggerickx, B. Renauld
Nawoord: G.-R. De Groot, P. Wautelet
Nieuw
Bestelcode:
BP/MONONAN-BI14001
Publicatievorm: boek
Omvang: 300 pagina’s
16-0004-3
Eenmalige aankoop:
€ 30,00 incl. btw
(€ 28,30 excl. btw)
Bestellen is makkelijk:
Sinds 1984 is onze nationaliteit geregeld in het Wetboek van
de Belgische nationaliteit. Maar in de 150 jaren die daaraan
voorafgingen, was de wetgeving niet altijd even duidelijk. Nu
eens veranderde ze in het belang van de bewindvoerders, dan
weer kregen economische of emancipatorische motieven de
bovenhand.
Dit boek biedt een uniek overzicht van de geschiedenis van
de nationaliteitsverwerving in België en de totstandkoming
van onze huidige wetgeving. Dat gebeurt in twee grote
delen: voor en na 1984. De historisch beschrijvingen worden
telkens toegelicht met voorbeelden en de concrete situatie:
grafieken en tabellen geven de demografische evolutie weer
van de instroom en de afkomst van de buitenlanders die Belg
wilden worden.
 shop.wolterskluwer.be/MONONAN-BI14001
bel 0800 30 144  fax 0800 17 529
e-mail [email protected]
tische attracties’. Het hoeft weinig betoog dat
de erkenning als toeristisch centrum een flexibel instrument is om de gemeenrechtelijke regeling buiten toepassing te kunnen laten.
De uitzonderingsregeling voor toeristische
centra stond echter op gespannen voet met de
uitzonderingsregeling voor nachtwinkels. Binnen de geografische omschrijving van zo’n toeristisch centrum hadden de uitbaters van zulke winkels weinig baat bij hun specifieke
statuut: dat legde immers nog specifieke openingsuren op, vaak aangevuld met spreidingscriteria in gemeentelijke reglementen. Als de
uitbaters afstand deden van dat statuut door
hun zaken om te vormen tot verkooppunten
voor algemene voedingswaren en huishoudelijke artikelen, konden zulke handelszaken in
een toeristisch centrum meteen 24/7 geopend
zijn en werden de gemeentelijke controlemogelijkheden op dat vlak sterk beknot.
Dat probleem was niet nieuw: de wet openingsuren was van bij aanvang intern conflictueus op dat punt, maar precies het stijgende
aantal toeristische centra heeft ertoe geleid
dat het probleem recent qua omvang (veel)
groter is geworden en het conflict dan ook
scherper in beeld kwam.
In het federale regeerakkoord werd een resolutie opgenomen die aan dit probleem tegemoet
wilde komen door de gemeentelijke autonomie op het vlak van de bepaling van de openingsuren uit te breiden. Van een omvattende
herziening van de wet openingsuren was geen
sprake en de uitvoering van de resolutie werd
overgelaten aan het parlementair initiatiefrecht. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in de
wet van 1 april 2016.
Gemeentelijk reGlement
Via een gemeentelijk reglement kunnen voortaan openingsuren opgelegd worden in badplaatsen en toeristische centra. De vrijstellingen voor
specifieke niches (tankstations, kranten- en tabakswinkels,…) blijven expliciet behouden, zodat een gemeentelijk reglement daarop niet van
toepassing kan zijn. De vraag rijst of met name
de kranten- en tabakswinkels geen uitwijkmogelijkheid zullen bieden om gemeentelijke beperkingen van de openingsuren te omzeilen. De
wetswijziging bevat geen specifieke regeling
voor nachtwinkels. Echter, precies door de invoering van openingsuren zal een erkenning als
nachtwinkel opnieuw van belang worden in een
toeristisch centrum. Als een gemeentelijk reglement de openingsuren tijdens de avond en nacht
beperkt, zal het statuut van nachtwinkel immers
vanzelf opnieuw herleven. Anders uitgedrukt: lokale besturen krijgen in toeristische centra greep
op nachtwinkels en precies dat vormde het oogpunt van de wetswijziging. Dat blijkt ook uit het
feit dat de wet betrekking heeft op de reglementering van openingsuren en niet op het wegvallen van de verplichte rustdag in toeristische centra. Dat laatste lag immers politiek volstrekt niet
zo gevoelig als de automatische liberalisering
van de openingsuren die een erkenning als toeristisch centrum tot gevolg had.
Als badplaatsen of gemeenten met een toeristisch centrum opteren voor een reglementering
van de openingsuren, geldt de regeling zonder
onderscheid voor alle daarin bedoelde vestigingen, behoudens de wettelijke uitzonderingen
voor specifieke niches. Dat betekent dat een
verdere geografische opsplitsing van een toeristisch centrum met telkens specifieke stelsels
voor openingsuren uitgesloten is. Evenzeer is
het uitgesloten om voor bijzondere categorieën
handelszaken of dienstverleners elk afzonderlijke openingsuren te bepalen. Bij de bepaling
van gemeentelijke openingsuren gelden de wettelijke gemeenrechtelijke openingsuren als ‘buitengrenzen’: in een badplaats of toeristisch centrum kunnen vrijere of dezelfde openingsuren
zoals in artikel 6 gelden, maar een strengere reglementering is uitgesloten.
© Photonews
Gemeenten kunnen zelf openingsuren
bepalen in toeristische centra
Van belang bij de wetswijziging is ook wat er
niet staat: zo is de opmaak van een gemeentelijk
reglement niet gekoppeld aan vereisten over
openbare orde, zodat er voor de gemeenteraad
op dat vlak bij de bepaling van openingsuren
geen bijzondere motiveringsplicht geldt. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd aangestipt dat de afwijkingen van de gemeenrechtelijke openingsuren in artikel 15 van de wet
behouden blijven. De vraag rijst echter of dat
zonder expliciete vermelding in de wijzigingswet mogelijk is: artikel 15 verwijst immers naar
de wettelijke regeling ter zake en niet naar een
reglementaire regeling. Wellicht is het daardoor
noodzakelijk een specifieke afwijkingsregeling
op te nemen in een gemeentelijk reglement.
Voor de beteugeling van inbreuken op gemeentelijke reglementen inzake openingsuren
wordt verwezen naar de GAS-wet van 24 juni
2013. Dat is opvallend, omdat inbreuken op de
overige bepalingen van de wet openingsuren
worden beteugeld door strafrechtelijke sancties en er daaraan niets gewijzigd werd.
Autonomie
De wijzigingswet verleent gemeenten een ruime
autonomie om openingsuren in te voeren in toeristische centra. Die autonomie is niet geheel
nieuw: ze bestond in het verleden ook al voor
nacht- en belwinkels, maar omwille van de algemene draagwijdte gaat ze wel een stuk verder.
De autonomie is evenmin onbegrensd, al kan
toch opgemerkt worden dat de aangehaalde
buitengrenzen behoorlijk ruim zijn. Of de regeling veel toegepast zal worden, is vooralsnog een
open vraag, al kan uit het ruime parlementaire
draagvlak wel voorzichtig afgeleid worden dat
er op lokaal vlak een zekere bereidheid toe is.
Ook in dat geval echter is het bijvoorbeeld nog
een vraag of eerder voor aansluiting bij de gemeenrechtelijke openingsuren geopteerd zal
worden dan wel voor een vrijer stelsel.
Ten slotte kan ook aangestipt worden dat de
keuze voor een specifieke wetswijziging een
aantal technische vragen doet rijzen, zoals die
over het legitiem karakter van het afwijkende
handhavingsstelsel in de wet. Zulke vragen
duiken wellicht vaker op bij specifieke en gerichte wetswijzigingen omdat het een erg complexe taak is de volledige context steeds voor
ogen te houden en het wetgevend proces doorgaans een stuk sneller verloopt dan bij een algemene herziening van de betreffende wetgeving. Maar men kan dan ook bijna met
zekerheid zeggen dat die vragen alsnog zullen
opduiken en een antwoord zullen behoeven
wanneer de wet geïmplementeerd zal worden.
Godfried Geudens is veiligheidsadviseur op het
kabinet van de burgemeester van Stad Antwerpen.
Deze bijdrage geeft enkel de persoonlijke
opvattingen van de auteur weer.
Wet tot wijziging van de wet van 10 november 2006
betreffende de openingsuren in handel, ambacht en
dienstverlening wat de beperking van openingsuren
in badplaatsen en toeristische centra betreft, B.S.
21 april 2016.
|7
Gewraakte magistraat moet betekening
verwerpingsarrest niet afwachten
Een raadsheer tegen wie een wrakingsverzoek ingediend werd, mag onmiddellijk opnieuw aan de slag na de uitspraak
van het arrest van verwerping door het
Hof van Cassatie. De beslissing hoeft
dus niet betekend te worden. Dat blijkt
uit een recent cassatiearrest.
Pim Vanwalleghem
D
e procureur-generaal vordert een
gerechtelijk onderzoek tegen een
rechter, in toepassing van de bijzondere procedure ‘voorrecht van
rechtsmacht’. Daarna stelt de eerste
voorzitter van het hof van beroep een raadsheer-onderzoeker aan die het gerechtelijk onderzoek voert.
In het kader van dat lopend gerechtelijk onderzoek legt de ondertussen in verdenking gestelde rechter bij de griffie van het hof van beroep een verzoekschrift tot wraking neer tegen
de raadsheer-onderzoeksrechter, op grond
van wettige verdenking. Sinds 1998 is het niet
meer de rechtbank of het hof waartoe de gewraakte rechter behoort die uitspraak doet,
maar beslist het gerecht onmiddellijk hoger in
rang dan dat waartoe die behoort. In dit geval
dus het Hof van Cassatie.
De rechter haalt in zijn verzoekschrift voor
Cassatie een aantal redenen aan waarop hij
zijn grond van wettige verdenking steunt. Zo
twijfelt hij aan de onpartijdigheid van de
raadsheer-onderzoeker omdat die hem eerst
liet oproepen voor ondervraging - een verhoor
dat nadien geannuleerd werd door de opschortende kracht van een vorig wrakingsverzoek - en hij na de verwerping van dat verzoek
onmiddellijk in verdenking gesteld werd, zon-
© Photonews
aanwijzingen van schuld bestaan. Het krantenartikel onthulde namelijk niet alleen dat er een
onderzoek lopende was, maar vermeldde ook
een aantal elementen uit het onderzoek. De onderzoeksmagistraat meende dus geen andere
keuze te hebben. Hetzelfde gold voor de afwijzing van het verzoek tot inzage in het strafdossier.
der voorafgaandelijk verhoord te zijn. De inverdenkinggestelde rechter vindt het verder
ook niet kunnen dat de onderzoeksmagistraat
haar beslissing tot weigering van inzage in het
strafdossier zo summier motiveert en de beslissing op hetzelfde moment als de beslissing
tot inverdenkingstelling neemt. Maar de belangrijkste reden die hij aanvoert, is dat die
magistraat hem in verdenking stelt vóór de
betekening aan de partijen van het arrest van
het Hof van Cassatie dat een vorig wrakingsverzoek verwierp.
Volgens artikel 836 Ger. W. stelt de gewraakte
magistraat binnen de twee dagen een verklaring
op: zij weigert zich van de zaak te onthouden en
geeft haar antwoord op de aangebrachte middelen van wraking. De onderzoeksmagistraat
haalt daarin aan dat zij de verdachte rechter wel
tot een tweede verhoor uitgenodigd heeft, maar
dat dat verhoor opnieuw niet kon plaatsvinden
gelet op het nieuwe wrakingsverzoek. Het klopt
dat ze de verdachte rechter de dag na het vorig
arrest van het Hof van Cassatie al in verdenking
stelde, schrijft ze, maar dat deed ze pas nadat ze
wist dat het Hof in openbare zitting tot de verwerping van het wrakingsverzoek beslist had.
En ze wist dat omdat ze het in de pers gelezen
had. Daarom ook vond ze het noodzakelijk om
de betrokken rechter onmiddellijk in te lichten
van de feiten waarvan hij verdacht werd en hem
in verdenking te stellen voor de feiten waarvoor
er op dat moment van het onderzoek ernstige
Geen GewettiGde VerdenkinG
Het Hof van Cassatie volgt de redenering van
de gewraakte magistrate. Iedere rechter kan
volgens artikel 828, 1° Ger. W. inderdaad gewraakt worden wegens wettige verdenking. Bij
de beoordeling of er wettige redenen zijn om te
twijfelen aan de onpartijdigheid van een rechter, is het bepalend of die vrees objectief is gerechtvaardigd. Dat is hier niet het geval volgens Cassatie. De magistrate oordeelde dat de
informatie die in de pers verscheen, haar verplichtte haar onderzoek al de dag na de uitspraak verder te zetten door de verdachte
rechter zonder voorafgaand verhoor in verdenking te stellen, hem opnieuw tot verhoor
op te roepen en een beschikking tot weigering
van inzage in het dossier te nemen.
Daarbij verduidelijkt het Hof dat artikel 837, al.
1 Ger. W. op straffe van nietigheid alle verrichtingen en vonnissen in de zaak schorst, vanaf
de mededeling van de wrakingsakte aan de
rechter. Die schorsende kracht vervalt wanneer de beslissing van verwerping in kracht
van gewijsde treedt, of in geval van cassatieberoep, na het verwerpingsarrest van Cassatie.
Bij de wraking van een raadsheer van het hof
van beroep, vervalt de opschortende werking
vanaf de uitspraak van het arrest. In die omstandigheden zijn de beslissingen van de onderzoeksmagistraat niet van die aard dat ze bij
de verzoeker of bij derden gewettigde verdenking kunnen doen ontstaan over de geschiktheid van die magistraat om met de vereiste
onpartijdigheid en onafhankelijkheid het onderzoek te voeren.
sChorsinGsPeriode inGekort
Wraking is een aparte en bijzondere procedure
die zich als het ware ent op een bestaande procedure. Bijzonder is de procedure ook omdat er
geen hoger beroep mogelijk is en in dit geval
ook geen cassatie ‘wegens de aard van het
rechtscollege dat de beslissing heeft gewezen’
(Cass. AR P.12.1293.N, 14 augustus 2012). In een
en dezelfde zaak, zoals hier het geval was, zijn
meerdere wrakingsverzoeken mogelijk (artikel
842 Ger. W). De mogelijkheden om in het ongelijk gestelde wrakingszoekers tot een geldboete
of schadevergoeding te veroordelen bestaan,
maar zijn beperkt. Advocaat Hugo Lamon (zie
De Juristenkrant nr. 315) stelde dat de balie na
ieder afgewezen wrakingsverzoek in het kader
van een deontologisch onderzoek zou kunnen
nagaan of het wrakingsverzoek wel deontologisch verantwoordbaar was. Als signaal dat de
advocatuur het respectvol procederen hoog in
het vaandel draagt zou dat kunnen tellen.
In zijn arresten van 21 juni 2000 en 14 november
2012 bepaalde het Hof van Cassatie conform artikel 838 Ger. W. dat de opschortende werking
van de wraking tegen een lid van het hof van beroep noodzakelijkerwijze vervalt vanaf de dag
van de betekening aan de partijen, van het arrest
waarin het Hof het verzoek verwerpt. Nu lijkt het
erop dat die schorsingsperiode ingekort wordt.
Al zal dat meestal theoretisch blijven, want een
rechter is in principe geen partij, tenzij hij vrijwillig tussenkomt. Het vonnis of arrest in de wrakingsprocedure wordt hem dus niet betekend.
Hij krijgt er normaal gezien pas officieel kennis
van wanneer de stukken hem teruggestuurd
worden en dat kan best even duren. Maar het
kennisnemen van een arrest via de pers houdt
toch een risico in, een krantenartikel biedt immers niet automatisch de garantie op een juridisch correcte weergave, zelfs niet van het beschikkend gedeelte. Veiliger is uiteraard zelf het
gerecht dat de uitspraak deed te contacteren.
Pim Vanwalleghem is substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep in Brussel. De eventueel
in dit artikel ontwikkelde standpunten zijn
persoonlijk.
Cass. 27 april 2016, P.16.0509
www.legalworld.be
kort
dernicourt
nieuwe PG
Gent
Erwin Dernicourt, de
voormalige procureur
des Konings in
Dendermonde, is aan de slag gegaan als
nieuwe procureur-generaal bij het hof van
beroep in Gent. De plechtige installatievergadering vindt plaats op 24 juni, meldt het
Gentse parket-generaal. Dernicourt heeft
de eed afgelegd op 6 juni. Hij volgde Anita
Harrewyn op, die eind vorig jaar op eigen
verzoek met pensioen ging. De 50-jarige
Dernicourt was voorheen procureur des
Konings van Dendermonde en na de provinciale hervorming afdelingsprocureur in
Dendermonde. Hij werkte tot voor kort op
het kabinet van minister van Justitie Koen
Geens als adjunct-directeur coördinatie
rechterlijke orde. Hij werd aangewezen tot
het mandaat van procureur-generaal voor
een termijn van vijf jaar.
Potpourri iii
In het Staatsblad is onlangs potpourri III
gepubliceerd. Een overzicht.
- Een van de toegangswegen tot de
magistratuur verloopt via het examen beroepsbekwaamheid. Maar slagen voor dat
examen is niet voldoende: wie in aanmerking wil komen voor een benoeming tot
rechter in de rechtbank van eerste aanleg,
de arbeidsrechtbank of de rechtbank van
koophandel moet ook nog een welbepaalde
beroepservaring kunnen voorleggen. Vijf
jaar ervaring als referendaris of parketjurist komt daarvoor in aanmerking, maar
tot nu moest dat ambt uitgeoefend zijn bij
de hoven van beroep of bij de rechtbanken
van eerste aanleg. Maar aangezien referendarissen en parketjuristen sinds 2008 ook
benoemd kunnen worden in andere rechtscolleges dan eerste aanleg of beroep,
beslist de wetgever nu om de ervaring
van parketjuristen en referendarissen in
alle hoven en rechtbanken te valoriseren.
Een gelijkaardige aanpassing is er voor
wie tot substituut-procureur des Konings,
substituut-arbeidsauditeur of plaatsvervangend rechter benoemd wil worden.
- Minstens één magistraat van het
directiecomité van de rechtscolleges
die de meeste gerechtskosten maken, is
verplicht om een opleiding over budgettair
beheer en gerechtskosten te volgen. Het
gaat concreet om de rechtbanken van
eerste aanleg, de politierechtbanken, de
parketten van de procureurs des Konings
en de arbeidsauditoraten. Bedoeling is de
betrokken directiecomités zo meer bewust
te maken van een doeltreffend gebruik
van de financiële middelen in strafzaken.
De hoofdgriffiers van de rechtbanken van
eerste aanleg en de hoofdsecretarissen
van het openbaar ministerie moeten een
extra opleiding budgettair beheer en
gerechtskosten volgen eens ze benoemd
of aangewezen zijn. Ze hebben twee jaar
de tijd om die opleiding te volgen, te tellen
vanaf het jaar dat volgt op het jaar van
hun benoeming of aanwijzing.
- Als ze slagen voor een mondeling
evaluatie-examen, kunnen kandidaten met
minstens 20 jaar juridische beroepservaring benoemd worden tot rechter in de
rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank of rechtbank van koophandel.
De procedure voor dat examen wordt
eenvoudiger. Het verzoek kan voortaan
elektronisch ingediend worden bij de
benoemings- en aanwijzingscommissie van
de HRJ. Ook de oproeping voor het examen
gebeurt elektronisch. Voor wie geen 20
jaar ervaring als advocaat heeft, kan het
resterende deel aangevuld worden met
een functie waarvoor een gedegen kennis
van het recht nodig is.
- Het OM moet geen advies meer geven
over bevoegdheidsincidenten tussen afdelingen, secties, kamers en rechters binnen
eenzelfde rechtbank. Het wordt wel op de
hoogte gebracht, en kan als het dat nodig
vindt wel nog advies geven, maar dat is
niet langer verplicht.
- De mandaatregels voor de voorzitter en
ondervoorzitter van de vrederechters en
rechters in de politierechtbank worden
op enkele punten gewijzigd. Belangrijke
nieuwigheid is dat het voorzittersmandaat
niet meer afwisselend moet ingevuld
worden door een vrederechter of rechter
in de politierechtbank. Daarnaast duurt
het adjunct-mandaat van de ondervoorzitter voortaan vijf jaar, even lang als het
voorzittersmandaat.
- Voortaan kunnen ook vrederechters aangewezen worden als rechter in een strafuitvoeringsrechtbank. Bovendien kan de
eerste voorzitter van het hof van beroep
nu ook plaatsvervangende magistraten
aanwijzen om een verhinderde rechter in
die rechtbank te vervangen.
- Vooraleer gerechtspersoneel definitief
benoemd kan worden moet het een stage
doorlopen. Die stage wordt aanzien als een
evaluatieperiode. Zij komt in de plaats van
de voorlopige benoeming.
- Hoewel de nieuwe procedure voor de
behandeling van klachten over de werking
van de rechterlijke orde nog niet in
werking is, wordt ze toch al aangepast om
enkele onduidelijkheden weg te werken.
Zowel de advies- en onderzoekscommissies van de HRJ als de korpschefs kunnen
beslissen over de ontvankelijkheid van
de klacht, afhankelijk van wie de klacht
het eerst ontvangt. In principe zendt
de advies- en onderzoekscommissie de
ontvankelijke klachten voor behandeling
door naar de korpschef of zijn hiërarchisch
meerdere, maar daarop zijn voortaan twee
uitzonderingen. De klacht wordt niet voor
behandeling meegedeeld aan de korpschef
of zijn meerdere wanneer de commissie
de klacht kennelijk ongegrond acht, of
wanneer ze vindt dat zij het best geschikt
is om de klacht te behandelen. In beide
gevallen zal de commissie de klacht zelf
behandelen (wet 4 mei 2016, BS 13 mei
2016).
Vredegerechten
De zetel Komen-Waasten van het vredegerecht van het kanton Moeskroen en
Komen-Waasten verhuist naar Moeskroen.
Ook de zetel Overijse van het vredegerecht
van het kanton Overijse en Zaventem
wordt overgebracht, naar Zaventem. De
zetel Rochefort van het vredegerecht van
het kanton Ciney en Rochefort wordt vanaf
30 mei 2016 overgebracht naar Ciney. De
overbrengingen kaderen in de hervorming
van de vredegerechten. In alle kantons met
twee zetels mag er maar één vestigingsplaats meer overblijven.
De zetel van het vredegerecht van het
achtste kanton Antwerpen wordt tijdelijk
overgebracht naar de zetel van het
vredegerecht Kontich. Daar zetelt ook het
vredegerecht van Kontich. Tot nu zetelde
Antwerpen 8 in Berchem.
nieuwe partners
Fieldfisher benoemde advocaat Tim Van
Canneyt tot partner. Hij vervoegde het
kantoor in 2007 en werd in 2013 tot of
counsel benoemd. Van Canneyt onderhandelt voor en geeft advies aan cliënten over
contractuele en contentieuze aspecten van
informatietechnologie, gegevensbescherming en e-commerce.
Praetica versterkt zich voor vennootschapsrecht met de komst van Henri Culot
als nieuwe vennoot, vergezeld van zijn
medewerker, Olivier Mareschal. Henri Culot
zal de leiding nemen van het corporate
departement.
Ook Thales Brussels heeft een nieuwe
vennoot: Grégory Sorreaux is sinds 2001
advocaat aan de Brusselse balie.
© Universiteit Hasselt
8 | Interview
uHAsselt eert MArtHA nussBAuM, één vAn de grootste denkers vAn onze tijd
‘Mijn racistische vader
heeft mijn interesse voor
gerechtigheid aangescherpt’
‘Recht kan mannen opvoeden die denken dat ze vrouwen zomaar mogen aanranden.’ Duidelijke boodschappen voor de
ingewikkelde wereld vandaag. Dat is hét handelsmerk van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum, de vrouw die
rechters oproept een goed boek te lezen om beter te kunnen oordelen. Ze was onlangs in België voor een eredoctoraat
van de universiteit van Hasselt. Als hoogleraar rechtsfilosofie en ethiek aan de universiteit van Chicago is Nussbaum al
jaren een gezaghebbende stem in het debat over rechtvaardigheid. Een gesprek over de link tussen theater en recht, de
bijna persoonlijke strijd tegen seksuele agressie en de relativiteit van erkenning. ‘Het heeft geen enkele zin je te gedragen
als een big shot.’
Bart Aerts
W
anneer Martha Nussbaum
daags voor de uitreiking van
haar eredoctoraat een kleine
aula van de UHasselt binnenwandelt op pumps en in een
paars kleedje, verraadt niets dat ze net 69 is
geworden. Met een brede glimlach begroet ze
de aanwezigen. ‘Het niveau van het Engels is
zo hoog in België’, stelt Nussbaum vast. Dat
wist ze eigenlijk al van de enkele Belgische studenten in Chicago.
Nussbauw is de auteur van de boeken ‘The
Fragility of Goodness’, ‘Love’s Knowledge’,
‘Upheavals of Thought’, ‘Frontiers of Justice’,
‘Not for Profit’, ‘Creating Capabilities’ en ‘Po-
litical Emotions’: Docent Eric Lancksweerdt
vat het verzamelde werk van Nussbaum
tijdens zijn inleiding mooi samen. ‘Ze schrijft
boeken die verstand, hart en ziel raken. Iedere
zin is geschreven met zorg en liefde. We kunnen alleen heel dankbaar zijn voor wie Nussbaum is. En voor alle geschenken die ze al aan
de samenleving heeft gegeven.’
Onder meer daarom krijgt Nussbaum als eredoctor een diploma en een universiteitsmedaille met daarop het opschrift Knowledge in
action, de slagzin van de UHasselt. Het zou
haar persoonlijk motto kunnen zijn. Het denken van Nussbaum staat steeds ten dienste
van onze concrete, alledaagse pogingen om
goed te leven. ‘Filosofie geeft richtlijnen voor
het leven.’ Ze praat er bevlogen over. Inspire-
rend ook. En hoewel ze nog niet lang geleden
op Belgische bodem geland is na een vermoeiende vlucht, maakt één van de grootste actuele
denkers uitgebreid tijd om te antwoorden op
de vragen van wetenschappers, studenten en
journalisten.
U kreeg al meer dan vijftig eredoctoraten
wereldwijd. Waarom blijft u ze aanvaarden?
Martha Nussbaum: ‘In de Verenigde Staten is
het krijgen van een eredoctoraat vaak gelinkt
aan het geven van de commencement speech bij
het uitreiken van de diploma’s. En dan willen ze
een boodschap over vrij onderwijs. Ik geloof dat
het vrij onderwijs in gevaar is. En dus ben ik
graag de advocaat. Ik geef met plezier de boodschap aan vrouwen dat ze iets kunnen bereiken.
Want ik geloof graag dat de vele eredoctoraten
die ik krijg een teken zijn dat ze een vrouw die
iets bereikt heeft, willen eren. Ze willen zo een
signaal geven aan de studenten. Ik denk dat rolmodellen een goed effect hebben. Ik ben blij dat
ik op die manier gebruikt word.’
En waarom aanvaardt u het eredoctoraat
van de UHasselt, een universiteit waar u wellicht nog nooit van gehoord hebt?
‘Filosofie gaat over de wereld. En dus is het belangrijk om iets van de wereld gezien te hebben. Als ik eredoctoraten krijg in andere landen, is dat een kans om te leren. Ik leer telkens
weer veel nieuwe mensen kennen. Ik ben al
eerder in België geweest. Al mijn boeken zijn in
het Nederlands vertaald en vaak doe ik dan
een promotietoer. Ik had inderdaad nog nooit
van Hasselt gehoord tot ik telefoon kreeg van
de Belgische ambassadeur in de Verenigde
Staten met de vraag of ik het eredoctoraat wou
aanvaarden. Ik heb geen seconde getwijfeld,
want ik wilde hier deel van uitmaken en meer
leren over deze universiteit.’
FrAnse revolutie
Klopt het beeld van een jonge Martha Craven die voortdurend met haar neus in de
boeken zat?
‘Ik was een heel gelukkig kind. Ik heb vele din-
Interview | 9
gen gedaan, ik heb niet de hele tijd boeken
gelezen, ook al deed ik dat graag. Ik was een
enig kind tot ik zes was. Ik speelde veel met
de poppen. En met die poppen acteerde ik
dan de verhalen die ik las. Ook de opera’s
waar ze mij al vanaf mijn zesde mee naar toe
namen, acteerde ik thuis na. Mijn moeder
was een interieurarchitecte met een grote interesse voor kunst. Zij was ook heel emotioneel. Zij heeft me leren omgaan met emoties.
Mijn vader was een advocaat. Daar is de interesse voor recht gegroeid bij mij. Ik speelde
ook advocatenkantoortje met mijn poppen.
Mijn vader heeft mijn intellectuele capaciteiten gevoed.’
Hoe heeft uw jeugd uw latere werk beïnvloed?
‘Als klein meisje nam ik eens een zwart vriendinnetje mee naar huis. Mijn vader hield van
mij en hij was fantastisch als vader, maar hij
was ook een racist. Hij groeide op in het diepe
zuiden, in Macon, Georgia. En hoewel hij heel
wetenschappelijk te werk ging, had hij soms
vreemde ideeën. Zo zei hij dat als een AfroAmerikaan van een glas dronk, je dat glas
daarna niet meer kon gebruiken. Ik had niet
veel Afro-Amerikanen in mijn omgeving. Tot
ik Hati leerder kennen. We speelden voetbal
op straat. Op een dag vroeg ik Hati mee naar
binnen om een glas limonade te komen drinken. Mijn vader was verschrikkelijk kwaad.
Dat is blijven hangen in mijn herinnering.’
‘Ik mocht van hem niet meer omgaan met
Afro-Amerikanen. Ook niet met joden. Hij zei
me dat als ik contact zou hebben met een
Afro-Amerikaan, hij me zou onterven en
nooit zou betalen voor mijn hogere opleiding.
Dat werden erg intense conflicten toen ik zestien jaar werd. Maar ik riskeerde het niet om
onterfd te geraken. Later heb ik afstand genomen. Ik ben met een Jood getrouwd en heb
me bekeerd tot het jodendom. Mijn vader is
niet naar het huwelijk gekomen. Mijn moeder
wel. Ik zag heel verschillende gedragingen tegenover rassen en geloof in mijn eigen familie. Dat heeft mijn interesse voor thema’s zoals gerechtigheid enorm aangescherpt.’
U bent theater en filosofie gaan studeren.
Dat zijn heel uiteenlopende interesses.
‘Ik las heel wat klassieke romans van Proust,
Henry James, Dostojevski… Die deden me nadenken over filosofische vragen. Maar ik wou
mezelf ook emotioneel uitdrukken. Dat deed
ik in theater. Ik wou echt een professionele
actrice worden toen. Tot het begon te dagen
dat ik liever nadacht over de toneelstukken
dan er in te acteren. Mijn leraar Frans moedigde dat aan. Als scholier schreef ik een theaterstuk over Robespierre, de man die de
Franse Revolutie in diskrediet bracht door er
een schrikbewind van te maken. Daarin liet ik
al voorbeelden van sociale onrechtvaardigheid aan bod komen. Robespierre stuurde enkele vrienden naar het schavot en liet hun
hoofden afhakken omdat ze de zaak van de
revolutie niet helemaal naar zijn zin hadden
gediend. De revolutie ging voor alles, ook
voor de vriendschap. Robespierre hield te
veel van de mensheid en te weinig van de individuele mens.’
‘Vandaag schrijf ik nog over zulke thema’s.
Maar uiteindelijk doctoreerde ik niet in filosofie, maar in klassieke talen. Vaak komt alles
samen voor mij. Bijvoorbeeld ieder jaar hebben we op de universiteit in Chicago een seminarie over recht en literatuur. En daar organiseer ik telkens ook een theaterstuk. Dat is
veel interessanter dan droge conferentieteksten. En aangezien advocaten goeie sprekers
zijn, blijken het ook vaak goeie acteurs te
zijn.’
10 geBoden vAn nussBAuM
U bent één van de meest vooraanstaande filosofen in de Verenigde Staten en de wereld.
Wat is volgens u de voornaamste verantwoordelijkheid van een filosoof, behalve
denken?
‘Hiërarchie in allerlei vormen is niet goed in
het academische leven. Wij werken hard aan
een universiteitsgemeenschap waar de jong-
ste professor helemaal gelijk is aan de meer
bekende mensen. Je mag niet te veel benadrukken dat sommige wetenschappers bekender zijn dan anderen. Ik probeer altijd een
relativerende houding te hebben tegenover al
die erkenning. Filosofie is een debat tussen
gelijken. De argumenten tellen, niet het palmares. Het heeft dus geen enkele zin je te gedragen als een big shot. En dus probeer ik dat
ook niet te doen.’
U bent bekend voor de ‘capabilities approach’. Hoe is die ontstaan?
‘Die theorie ontwikkelde ik samen met Nobelprijswinnaar Amartya Sen. Ik ontdekte in zijn
theorie filosofische inzichten van Aristoteles.
En ik herkende ook elementen uit mijn denken zoals emoties, verbeeldingskracht en verbondenheid. Plato en de stoïcijnen verwierpen emoties. Maar volgens mij zijn emoties
niet louter irrationeel, ze hebben een cognitieve structuur en leveren kennis op.’
‘Vaak wordt gekeken naar het bruto nationaal
product (bnp) om te bepalen of het goed gaat
met een land. Maar eigenlijk moet je vooral
kijken naar de capabilities, de talenten, vaardigheden of menselijke mogelijkheden die elke democratische samenleving zou moeten
ondersteunen. Ik wou een benadering die
meer over mensen ging. Natuurlijk zal de Wereldbank niet luisteren naar de bevolking,
wat filosofie ooit zou kunnen betekenen.
Mensen die Nabucco horen, worden geraakt
tot diep in hun hart. Verdi begreep dat het om
vrijheid ging.’
‘Hij wist natuurlijk nog niet hoe Europa zou
moeten omgaan met migratie en groepen
vluchtelingen. Vandaag de dag een concept
van vaderlandsliefde uittekenen is zoeken
naar wat ons allemaal kan verbinden. Het zou
gebouwd kunnen zijn op ideeën en idealen en
niet op afkomst en etniciteit. Dat is nog niet
het geval, maar het is veelbelovend. En er zijn
hoopvolle signalen. In Groot-Brittannië
mochten de inwoners een nationaal gerecht
kiezen. Het is chicken tikka masala geworden. Dat is pas inclusief.’
‘Maar het is natuurlijk allemaal veel minder
onschuldig dan dat. De angst voor terrorisme
is groot. Zo zat ik onlangs in een vliegtuig en
enkele rijen voor mij zat een Indische econoom vergelijkingen uit te werken in een notablokje. De vrouw die naast hem zat, dacht: dit
moet wel een Arabische terrorist zijn. Ze heeft
enorm veel misbaar gemaakt en die man heeft
het vliegtuig moeten verlaten. Dat is te gek.
Dat soort angst is zich aan het verspreiden en
dat is verschrikkelijk stom. Want als terroristen slim zijn, dan zullen ze wel opletten dat ze
niet te veel opvallen. Kijk naar de daders van
de bomaanslagen in Boston in 2013. Ze droegen t-shirts van de Boston Red Sox.’
Justitie is één van de meest
hoopvolle sectoren om in te werken.
maar misschien wel naar een intellectueel.
Dat probeer ik dus te doen: de belangen vertegenwoordigen van mensen over de hele wereld die strijden voor menswaardigheid.
Amartya Sen gebruikt de benadering vooral
om landen te vergelijken. Ik wou een stap verder gaan. Ik wou nagaan welke capabilities
een samenleving aan mensen moet geven om
een minimale rechtvaardigheid te hebben.
Dat is erg gelinkt aan grondwettelijk recht. Zo
kwam ik tot een lijst van tien zaken die belangrijk zijn voor alle mensen: leven, gezondheid, lichamelijke integriteit, emoties, verbeeldingskracht, denken, verbondenheid,
andere soorten, spel en controle over de omgeving.’
IMF en Wereldbank focussen nog steeds
vooral op het bnp van landen.
‘We hebben al heel wat vooruitgang geboekt
bij de Wereldbank. De hoofdeconoom, Kaushik Basu, is een Indische econoom die de capabilities approach erg ter harte neemt. Hij is
ook voorzitter van de Vereniging voor Menselijke Ontwikkeling en Mogelijkheden opgericht door Amartya Sen. Die laatste schreef
trouwens een aantal essentiële boeken over
de Indiase economie samen met de Belgische
econoom Jean Drèze. Ze schreven dat de snelle economische groei van India niet of nauwelijks gebruikt wordt om de miserabele levensomstandigheden
van
de
honderden
miljoenen armsten in het land te verbeteren.
We hebben dus wereldwijd vele tentakels die
de benadering verspreiden.’
cHicken tikkA MAsAlA
Na de aanslagen in Parijs op 13 november
2015 riep u op tot een inclusieve vaderlandsliefde waarbij we geen delen van de
bevolking mogen uitsluiten. Is dat een probleem in Parijs en Brussel vandaag?
‘Mensen zijn vooral op zichzelf gericht. Maar
als je een goeie manier van vaderlandsliefde
hebt, dan kan dat een heel krachtig emotioneel effect hebben op mensen. Dat kan zich
uiten in muziek, poëzie en andere kunstvormen. Verdi is een mooi voorbeeld van een exponent van Italiaanse vaderlandsliefde. Zijn
werk heeft meer betekend voor het land dan
‘In de Verenigde Staten heb je dan nog het
probleem dat iedereen een vuurwapen wil. Ze
weten niet hoe ze het moeten gebruiken,
maar ze hebben er toch allemaal één. De wapenlobby heeft het land in zijn greep. En dat
is een gigantisch probleem.’
Frustreert u dat?
‘Ik hoop echt dat Donald Trump het niet zal
halen als president, want hij gelooft natuurlijk niet in een strengere wapenwetgeving.
Maar op lokaal vlak is er veel hoop. Daar zie je
toch stilaan een andere visie op wapengebruik opduiken. Bijvoorbeeld in het politiekorps van Chicago is een verstandige visie
ontwikkeld onder het bewind van een nieuwe
chef. Daar is het gebruik van een vuurwapen
niet langer vanzelfsprekend. Geweld lokt geweld uit. Toch blijft het een enorme strijd tegen onder meer de National Rifle Association
(NRA), een belangenorganisatie die zich inzet
voor het recht om wapens te mogen dragen.’
zelF slAcHtoFFer
Wat moeten we onthouden van uw werk? U
schrijft zowel filosofische literatuurkritiek
als sociaal-politieke werken.
‘Je zou kunnen denken dat mijn werk in twee
compleet verschillende delen uiteenvalt. Er is
het werk rond emoties en er is de capabilities
approach. Ik denk dat er één ding is dat alles
samenhoudt: een diepe bezorgdheid over
menselijke kwetsbaarheid. Een vraag die ik
me altijd stel - en ik hoop dat mensen me helpen om het antwoord te vinden -, is: welke
soort kwetsbaarheid is zo moeilijk en pijnlijk
dat een samenleving ze zou moeten wegnemen? Bijvoorbeeld, persoonlijke liefde is vaak
pijnlijk. Het stelt je bloot aan verlies en verdriet. Maar dat soort kwetsbaarheid maakt
deel uit van het goede leven. Maar aan de andere kant zou geen enkel kind honger mogen
hebben. Dat is het soort kwetsbaarheid waar
we vanaf moeten.’
Eén van uw grote bezorgdheden is de kwetsbaarheid van vrouwen voor seksuele agressie…
‘Geen enkele vrouw zou geconfronteerd mogen worden met seksuele agressie. De reali-
teit is natuurlijk anders. Dus ik hou me bezig
met de vraag wat een samenleving en wat de
wetgeving daar tegen kunnen doen. Daarom
is justitie één van de meest hoopvolle sectoren om in te werken. Als je kijkt hoe wetgeving is tussengekomen in de kwetsbaarheid
van vrouwen tegenover seksuele agressie
sinds 1970: de vooruitgang in het definiëren
van verkrachting, de manier waarop politie
omgaat met verkrachting en hoe processen
verlopen. Dat is het resultaat van feminisme
en justitie. Zo is gaandeweg het algemeen
aanvaarde ‘neen betekent neen’ ontstaan. De
film The Accused met Jodie Foster is een realistisch relaas van die verandering in het
recht. Het is één van de beste films over recht
die ik ken. Daarin zie je mannen die vertellen
dat het slachtoffer sexy aan het dansen was
en dat ze er om vroeg. Ze kregen eerst gelijk.
Maar in beroep kwam het principe naar voor
dat sexy dansen of kortgerokt over straat lopen geen uitnodiging is tot seks. Gelukkig
maar. En dan kwam de volgende stap. De
vrouw moet expliciet instemmen met seksueel contact. De grens schuift op. Op die manier kan recht mannen opvoeden met een
verstoord idee over seksualiteit.’
‘Toch is er nog een hele weg te gaan. Zo heeft
de zaak van de komiek Bill Cosby ons geleerd
dat de samenleving een categorie bekende
mannen heeft gecreëerd die boven de wet
staan. Zelfs als er aanklachten zijn tegen hen,
worden ze beschermd door glamour, vertrouwen van het publiek en toegang tot de beste
advocaten. Cosby is uiteindelijk wel kunnen
vervolgd worden omdat het aantal misbruiken van vrouwen zo groot en flagrant was.’
In een beklijvende column in The Huffington
Post schreef Nussbaum begin dit jaar dat ze
zelf ook zo’n verhaal heeft meegemaakt als
studente. ‘Ik was verliefd op een bekende acteur. Nadat we een paar keer hadden afgesproken, vroeg ik hem mee naar mijn appartementje. Ik had al wat seksuele ervaring,
maar niet veel. Ik ging dus akkoord met seks
met die man, maar niet met de gruwelijke,
pijnlijke aanval die hij zag als geslachtsgemeenschap. Het was verschrikkelijk. Ik
schreeuwde om hulp, maar die kwam niet.
Dat hoort bij seks, was zijn enige uitleg achteraf. Ik durfde geen aangifte doen, ik durfde
zelfs niet naar de dokter te gaan.’
Ze schrijft verder dat ze geen trauma heeft
overgehouden aan de vreselijke ervaring.
Maar ze weet dat veel vrouwen wel getekend
achterblijven. En dus probeert Nussbaum op
deze hoogst persoonlijke herinnering haar
beproefd recept toe te passen: wat kan de samenleving aan zo’n situatie veranderen?
‘Zelfs vandaag kan de wet dit niet oplossen.
Dus vrouwen, laat u niet misleiden door zo’n
mannen. Als het toch zou gebeuren, laat je
leven niet kapen door een wellicht vergeefse
poging tot rechtvaardigheid. Focus op je eigen welzijn en in zo’n geval betekent dat: vergeet de wet.’
Bart Aerts is zelfstandig journalist.
Biografie
nAAM:
Martha NussbauM
°Geboren als Martha Craven op 6 mei 1947 in
New York City
looPBAAn:
- studeerde in 1969 af in theaterwetenschappen en klassieke talen aan de universiteit
van New York
- studeerde in 1972 af in filosofie aan de
universiteit van Harvard
- Getrouwd met een Jood en bekeerd tot het
jodendom
- Hoogleraar rechtsfilosofie en ethiek aan de
universiteit van Chicago
10 | Forum
FORUM
[email protected]
‘De vredegerechten die in één gebouw hun zetel hebben (Antwerpen met
zeven stadskantons, Gent met vijf stadskantons) worden verplicht om hun
griffies samen te voegen. Leve de vooruitgang, leve de
rationalisering. Maar het gaat natuurlijk ook om mensen.
Het is alsof je van zeven dokterspraktijken in één
gemeente, die elk jarenlang zelfstandig gewerkt hebben,
opeens één grote praktijk zou maken, willens nillens.’
Joëlle Colaes, voorzitter van de vrede- en politierechters in Antwerpen,
verzet zich tegen de besparingen bij justitie.
DE STANDAARD, 27 MEI 2016
Beperking van de
criteria tot internering:
collateral damage?
Op 1 oktober 2016 treedt de gewijzigde wet van 5 mei 2014 op de internering in
werking, nu de potpourri III-wet houdende internering en diverse bepalingen
inzake Justitie in het Staatsblad is verschenen. De hervorming van de internering
is substantieel, zowel wat de rechterlijke als de uitvoeringsfase betreft. Eén aspect
van de wet is de invoering van een drempel om te kunnen overgaan tot een
internering. Oud-raadsheer Henri Heimans heeft toch een aantal vragen bij die
hervorming: Zal het recht op zorg voor sommige wetsovertreders met een ggzproblematiek verzoenbaar zijn met de onmogelijkheid om ze nog te interneren?
En wat met de personen die nu onder het interneringsstelsel vallen voor misdrijven waarvoor ze krachtens de nieuwe wet niet meer geïnterneerd kunnen worden?
Henri Heimans
I
n een recent verleden is de interneringsproblematiek eindelijk in een versneld
tempo aangepakt, zowel op het vlak van
wetgeving als op het vlak van organisatie
van de zorg voor geïnterneerde personen.
De federale overheid stelde daartoe meerjarenplannen op tot ‘opbouw van het zorgtraject
voor forensisch psychiatrische patiënten’.
De residentiële opvangmogelijkheden voor geinterneerde personen, met name medium-securityplaatsen (Zelzate, Bierbeek en Rekem),
forensische psychiatrische verzorgingstehuizen, forensische plaatsen in beschut wonen en
gespecialiseerde opvang voor seksuele delin-
quenten worden verankerd, gediversifieerd en
uitgebreid. Er werden ook ‘coördinatoren extern zorgcircuit voor geïnterneerde personen’
aangesteld door de FOD Justitie samen met de
‘netwerkcoördinatoren’ van de FOD Volksgezondheid, met als doel een brug te vormen tussen justitie en de geestelijke gezondheid- en
zorgsector.
Om de uitstroom uit de gevangenis en de doorstroom doorheen het zorgcircuit te faciliteren,
kwamen er forensische mobiele teams, en
schakelteams per ressort van het hof van beroep, en verbeterprojecten. Ons land kende
ook een gevoelige uitbreiding van behandelplaatsen in (een meer) beveiligde omgeving.
Het FPC Gent (264 plaatsen) opende zijn deu-
COLUMN
Bert Kruismans
J
ustice must not only be done, it must also be seen to be done. Dat
wist u al. Maar voor juristen blijft dat oog, die perceptie toch altijd een beetje wringen. Wij zijn nu éénmaal opgevoed met het
woord, de tekst en de context. Eerst was het woord en dat woord
heeft ook euh… het laatste woord, zoiets. Daarom is het goed dat juristen er elkaar af en toe aan herinneren: het oog wil ook wat. Ooit
waren de iconoclasten zij die de beelden of iconen radicaal wilden uitbannen. Kladzein betekent in het Grieks dan ook lawaai maken. Dezer
dagen heb ik de indruk dat we beelden net nodig hebben om veel lawaai te maken. Als het er maar goed uitziet. Want met de juiste beelden kan je ook zo mooi het juiste ‘signaal’ geven.
Een week na de aanslagen van 22 maart nam ik het vliegtuig op
de luchthaven van Charleroi. De wandeling naar de incheckbalie duurde deze keer wat langer dan anders. Voor het luchthavengebouw gold
een streng parkeerverbod. Slechts één voertuig stond mooi voor de ingang te pronken, een militaire pantserwagen. Als u de laatste maanden wel ‘s door Brussel liep, dan weet u wat ik bedoel. Sinds de beruchte ‘lockdown’ van onze hoofdstad vorig jaar pijnig ik mijn hersens.
ren in het najaar 2014; het FPC Antwerpen
(182 plaatsen) zal binnen enkele maanden
opengaan.
In april ging een gesloten afdeling voor langdurige forensisch-psychiatrische zorg (afgekort
LFPZ) open op de campus van het UPC SintKamillus in Bierbeek, voor 30 geïnterneerde
mannen, en eind juni gaat een nieuwe gesloten
afdeling open voor 20 geïnterneerde vrouwen
met high-riskprofiel in PC Sint-Jan-Baptist in
Zelzate.
RECHT OP ZORG
Artikel 2 van de wet van 5 mei 2014 op de internering definieert de internering van personen met
een geestesstoornis als een veiligheidsmaatregel
die er tegelijkertijd toe strekt de maatschappij te
beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde persoon de zorg wordt verstrekt die
zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij. Die zorg is volgens de
wet gericht op een maximaal haalbare vorm van
maatschappelijke re-integratie en verloopt waar
aangewezen en mogelijk via een zorgtraject
waarin aan de geïnterneerde persoon telkens
zorg op maat aangeboden wordt.
Die doelstellingen van de internering en de
omschrijving als een veiligheidsmaatregel die
zowel de bescherming van de maatschappij als
de verstrekking van zorg beoogt met het oog
op re-integratie, zijn op zich geen nieuwe ideeen. De zinsnede waarin gestipuleerd wordt dat
de geïnterneerde personen de nodige zorg zal
aangeboden worden om een menswaardig leven te leiden, is dat wel. Op die manier wordt
een subjectief recht op zorg voor geïnterneerde personen wettelijk verankerd.
De oude criteria die leidden tot internering,
worden opgeheven. Samengevat kan een internering krachtens de nieuwe wet bevolen
worden, cumulatief onder de volgende voorwaarden:
- enkel na een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek;
- door onderzoeksgerechten en vonnisgerechten;
- enkel voor bewezen verklaarde misdaden en
wanbedrijven die de fysieke of psychische integriteit van derden aantasten of bedreigen;
- van een persoon die lijdt aan een geestesstoornis op het ogenblik van de beslissing (en
dus op het moment dat de rechter de internering beveelt);
- in zoverre de geestesstoornis het oordeelsvermogen van de dader of de controle over zijn
daden teniet doet of ernstig aantast (hoeft dus
niet volledig uitgeschakeld te zijn);
- in zoverre er gevaar bestaat dat de dader ten
gevolge van zijn geestesstoornis, desgevallend
in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw feiten zou plegen als hierboven bedoeld.
Het onderzoeksgerecht of vonnisgerecht beoordeelt op een met redenen omklede wijze of
het feit de fysieke of psychische integriteit van
derden heeft aangetast of bedreigd.
Het maatschappelijk gevaar moet het gevolg
zijn van de vastgestelde geestesstoornis, desgevallend in samenhang met - en dat is een
nieuw concept - andere risicofactoren, zoals
bijvoorbeeld een bijkomende alcohol- of drugproblematiek en/of met de afwezigheid van
enige andere beschermingsfactor als sociale
en/of familiale context.
Het is dus de bedoeling om te focussen op de
daders voor wie de beveiligingsmaatregel echt
nodig is. Op die manier wordt het oneigenlijk
gebruik van de interneringsmaatregel tegengegaan voor lichtere feiten.
De toevoeging van de notie ‘bedreiging’ is vereist om de internering mogelijk te maken voor
bepaalde feiten die een gevaarlijkheid van de
pleger aantonen, zonder dat de fysieke of psychische integriteit van een derde effectief is
aangetast.
Het kan gaan om feiten waarbij (toevallig)
geen slachtoffers zijn, zoals een lichte brandstichting of een bommelding. De internering
voor vermogensmisdrijven is niet a priori uitgesloten, als de feiten ook een aantasting of
bedreiging van de fysieke of psychische integriteit meebrengen, zoals bijvoorbeeld een inbraak die bij de inwoners angst heeft veroor-
Als je haar maar goed zit
Wat is in godsnaam het nut van die mastodonten, in Brussel, Antwerpen of Charleroi? Als er een aanslag plaatsvindt, is het dan de bedoeling dat we met z’n allen (In Charleroi stonden we met zo’n 4.000 en
masse aan te schuiven) gezellig in dat bakje kruipen? Of is het een
schuilhokje voor de militairen die bij hondenweer af en toe discreet hun
thermos koffie willen bovenhalen? Is het niet efficiënter om daar een
ziekenwagen te plaatsen? Of is efficiëntie eigenlijk helemaal niet zo
belangrijk? Want veiligheid moet er wel zijn, maar we moeten ook en
vooral tonen dat de veiligheid er is. ‘Kijk Jos, we zijn veilig.’ ‘Hoe weet
gij dat Martine, ziet gij hier overal politie in burger misschien? Of weet
gij dat de regering geïnvesteerd heeft in inlichtingendiensten, sterkere
computers, alerte wijkagenten, verhoogde samenwerking met het buitenland, kortom in preventie?’ ‘Neen Jos, wij zijn veilig, wat daar staat
een grote dikke auto in olijfgroen.’ ‘Martine, dat ding staat daar alleen
om een signaal uit te sturen naar de bevolking, meer niet.’ ‘Dat kan wel
zijn, maar het is dan toch schoon gepresenteerd.’
Iedereen wordt geacht de wet na te leven, daarom heet dat ook de
wet. Toch willen sommige parlementsleden nog ‘s duidelijk in de Belgi-
© Wouter Van Vaerenbergh
[email protected]
sche Grondwet schrijven dat godsdienst niet boven de wet staat. Heb
je die extra bepaling nodig om de wetten in dit land te laten naleven,
om de bescherming van de rechtstaat te garanderen? Helemaal niet.
Daarvoor heb je computers nodig, mankracht, gevangenissen van de
21ste eeuw, kortom alles wat België nu ontbeert. De efficiëntie van zo’n
extra regeltje is nul komma nul. Maar het stuurt volgens sommigen wel
zo’n mooi signaal uit. Andere politici willen dan weer in het parlement
religieuze symbolen zoals hoofddoeken en keppeltjes verbieden. Dat
moet voor de scheiding van kerk en staat. Brengt zo’n zoveelste verbod
die scheiding ook maar één centimeter dichterbij? Natuurlijk niet.
Maar het stuurt zo’n mooi signaal uit. Belgische politici spiegelen zich
wel ‘s aan Belgische renners in de Ronde van Frankrijk. Na een hopeloze solo-ontsnapping van 100 kilometer worden ze met de grijns op
hun gezicht ingehaald door het peloton. ‘Hebben we dan geen platte
prijs gereden, we zijn toch maar mooi in beeld geweest. En dat op zich
is toch ook al iets.’
Bert Kruismans is jurist en comedian.
Forum | 11
[email protected]
zaakt. Het komt de rechter toe om dit in
concreto te motiveren.
nieuwe strafwetgeving die tijdens de uitvoering van de maatregel gunstiger is geworden
dan ten tijde van de uitspraak van internering?
Zal een persoon die niet meer ‘interneerbaar’
is nog langer opgesloten kunnen blijven? Zal
het gelijkheidsbeginsel niet geschonden worden ten aanzien van een geïnterneerde persoon die onder de uitvoering van de interneringsmaatregel van onbepaalde duur blijft,
terwijl een geestesgestoorde dader die dezelfde aard van feiten heeft gepleegd niet meer
kan geïnterneerd worden en in een ander (verplicht) zorgregime terechtkomt? Dat knelt alvast. Het Grondwettelijk Hof zou hierover alleszins nuttig bevraagd kunnen worden.
Zouden de huidige commissies voor de bescherming van de maatschappij niet beter die
geïnterneerde personen definitief in vrijheid
stellen vooraleer de nieuwe wet in werking
treedt?
GEWOON STRAFUITVOERINGSCIRCUIT
GELIJKHEIDSBEGINSEL HANDHAVEN
© Photonews
Wat zal er gebeuren met wetsovertreders met
een psychiatrische stoornis of mentale beperking die niet meer geïnterneerd kunnen worden? Als de feiten niet beantwoorden aan de
hierboven vermelde criteria, zal niet meer geinterneerd kunnen worden. Wanneer die geesteszieke personen echter hun gezondheid of
veiligheid ernstig in gevaar brengen of wanneer ze een ernstige bedreiging vormen voor
andermans leven of integriteit, zou de wet van
26 juni 1990 op de bescherming van de persoon van de geesteszieke kunnen worden toegepast. Daarbij kan natuurlijk de vraag gesteld
worden of die personen op dat ogenblik dan
wel beantwoorden aan de criteria van de wet
op de gedwongen opnames, namelijk een ernstige bedreiging vormen voor andermans leven of integriteit.
Daarenboven zal nog moeten ondervonden
worden of de parketten nog zullen geneigd zijn
een psychiatrisch deskundig onderzoek te vorderen van daders die hoe dan ook niet meer
‘interneerbaar’ zijn. De parketten zullen desgevallend de keuze moeten maken tussen een
vordering tot gedwongen opname of een strafvervolging instellen, met alle gevolgen van
dien.
Zo zou het kunnen dat personen die eigenlijk
ontoerekeningsvatbaar zijn voor de strafrechter moeten verschijnen, die dan nog altijd toepassing kan maken van de schulduitsluitingsgrond van artikel 71 van het strafwetboek als
de dader op het tijdstip van de feiten leed aan
een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen
of de controle over zijn daden volledig heeft
tenietgedaan (nieuw artikel 71 Sw). Het zou
best mogelijk zijn dat de advocaat van de inverdenkinggestelde elementen daartoe aanreikt. Als de geestesstoornis niet wordt gedetecteerd voor de strafrechter, zal aan
betrokkene een straf opgelegd kunnen worden.
Die laatste keuze zal dan weer voor gevolg
hebben dat personen die aangetast zijn door
een (ernstige) geestesstoornis of mentale beperking nog meer dan nu al het geval is, in het
gewone strafuitvoeringscircuit zullen terechtkomen, zoals probatie, werkstraf, elektronisch
toezicht of effectieve gevangenisstraf. Men kan
zich afvragen op welke wijze die geesteszieke
daders dan wel toegeleid zullen kunnen worden naar de noodzakelijke geestelijke gezondheidszorg als ze niet meer geïnterneerd kunnen worden.
Ook van de justitiehuizen vernemen we dat de
toegang tot de geestelijke gezondheidszorg,
bijvoorbeeld voor personen aan wie een probatiemaatregel wordt opgelegd, zeer problematisch is, gelet op de gebrekkige toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg
voor forensische patiënten en het ontoereikend aantal behandelingsplaatsen voor deze
specifieke doelgroep.
Forensische patiënten moeten ook ‘in de rij
staan’ tussen de andere patiënten met een ggzproblematiek om in aanmerking te komen
voor opname in een te gering zorgaanbod.
Met zekerheid kan gesteld worden dat de zorgsector ook niet georganiseerd is om nog meer
burgerrechtelijke gedwongen opnames te beheren, dan nu al het geval is.
Cijfermatig wordt de reductie van de internering ingeschat op ongeveer 15 à 20 procent van
het totaal aantal geïnterneerde personen.
Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat
de ingrijpende interneringsmaatregel zou dienen om een betere toegang te verschaffen tot
de geestelijke gezondheidszorg. Door die redenering zouden de overheid en de samenleving
in haar geheel, hun maatschappelijk-ethische
plicht om een gedegen psychiatrische hulpverlening te organiseren, gedeeltelijk ontlopen;
het is de geestelijke gezondheidszorg die toegankelijk en inclusief moet zijn voor alle burgers, wat hun juridisch statuut ook is.
Maar ook in het licht van Europese mensenrechten is het te verantwoorden om ggz-problematieken niet langer te criminaliseren en
om te voorkomen dat al te veel personen met
een psychiatrische aandoening of mentale beperking in het strafrechtelijk systeem belanden, door de toegang tot het interneringssysteem te beperken.
INTERNERING IS GEEN STRAF
De internering is geen straf maar een strafrechtelijke beveiligingsmaatregel. Schulduitsluiting, gebaseerd op de geestestoestand op
het moment van de feiten, beslaat een ander
toepassingsgebied dan de internering. Artikel
71 van het strafwetboek hoeft dan ook niet aan
te sluiten op de interneringsvoorwaarden.
Daarom werd nu de toepassing van artikel 71
van het strafwetboek beperkt tot volledig niettoerekeningsvatbare daders, terwijl de inter-
tie. In dat geval zal de betrokkene een effectieve straf opgelegd kunnen krijgen. Dat hoeft er
theoretisch niet automatisch toe te leiden dat
die daders geen zorg meer kunnen krijgen.
Zorg mag net niet afhankelijk worden gemaakt
van internering of een of ander juridisch statuut. Ook een veroordeelde heeft een basisrecht op medische zorgen, inclusief psychiatrische zorg, en dat werd herhaaldelijk
beklemtoond door de Europese rechtspraak.
Dat de huidige geestelijke gezondheidszorg
binnen en buiten de gevangenissen ontoereikend is, ook voor beklaagden of veroordeelden, mag geen argument zijn om personen
met een ggz-problematiek te interneren als
enige toegangsticket tot de zorg.
Er is geen overgangsbepaling voor de personen die nu
nog geïnterneerd zijn, in een penitentiaire inrichting of
in een psychiatrische kliniek verblijven en die niet meer
de drempel halen om nog te worden geïnterneerd.
nering ook mogelijk is voor verminderd toerekeningsvatbare daders.
Internering heeft een duidelijk dubbel doel: de
bescherming van de maatschappij én de zorg
voor de geïnterneerde. Het is dus belangrijk
om te onderstrepen dat niet iedere geesteszieke delinquent automatisch sociaal gevaarlijk
is en toegeleid moet worden tot de internering.
Maar alternatieve sancties zullen ook niet
kunnen volstaan om geesteszieke daders op te
vangen. Zo kan (wil?) een geesteszieke dader
niet (altijd) instemming verlenen, wat vereist
is voor de werkstraf, de toepassing van de Probatiewet en de toekomstige autonome proba-
En wat met de huidige geïnterneerde personen
die niet meer vallen onder de nieuwe interneringscriteria? In principe zijn de nieuwe wetsbepalingen van toepassing op alle lopende zaken. Vermits een interneringsmatregel geen
straf is, kan er geen sprake zijn van de toepassing van de minst zware straf op het ogenblik
van de uitspraak (artikel 2 Sw).
Er is geen overgangsbepaling voor de personen die nu nog geïnterneerd zijn, in een penitentiaire inrichting of in een psychiatrische
kliniek verblijven en die niet meer de drempel
halen om nog te worden geïnterneerd.
Hoe zal moeten worden omgegaan met een
De geestelijke zorg voor personen die in aanraking komen met justitie mag nooit afhankelijk
zijn van de juridische gevolgen van de strafbare feiten die ze gepleegd hebben.
Of ze nu volledig toerekeningsvatbaar zijn of
volledig ontoerekeningsvatbaar (huidig systeem) of gedeeltelijk toerekeningsvatbaar
(nieuw voorstel binnen de globale herziening
van het strafwetboek), de personen die lijden
aan een geestesstoornis of een mentale beperking, hebben recht op een gediversifieerde
zorg op maat. De behandeling moet ertoe
strekken de pathologie te stabiliseren en het
risico op herval in onaangepast gedrag te beperken. De patiënt moet vrijwillig opgenomen
kunnen worden als het kan, en gedwongen als
het moet.
De volwaardige en flexibele forensisch-psychiatrische zorgcircuits worden nu verder uitgebouwd voor geïnterneerde personen en er
wordt een betere samenwerking betracht tussen de diverse actoren in de zorg en bij justitie,
maar die groeiende geïntegreerde aanpak
moet uitgebreid worden tot alle ‘justitiële clienten’ met een problematiek van geestelijke
gezondheidszorg.
Maar de samenleving zal ook veel meer inspanningen moeten leveren in de preventieve
geestelijke gezondheidszorg die niet kan worden losgekoppeld van andere maatschappelijke fenomenen en noden, waardoor zwakkere
of gestoorde geesten belanden bij ‘justitie’ die
dan op haar beurt opnieuw appel moet doen
op de zorg om hen de vereiste zorgomkadering
aan te bieden.
Het penale systeem zal in elk geval slechts proportioneel ingeschakeld mogen worden voor
bepaalde wetsovertreders met een psychiatrische aandoening of een mentale beperking,
waarbij gebruik wordt gemaakt van het ruime
wettelijk arsenaal van straffen en maatregelen,
terwijl de zorgcircuits op maat verder moeten
worden uitgebouwd voor alle personen met
een ggz-problematiek in de samenleving, of ze
nu strafbare feiten hebben gepleegd of niet.
Juridisch moet alleszins ook het gelijkheidsbeginsel gehandhaafd blijven: elke dader met een
geestelijke gezondheidsproblematiek heeft
recht op zorg en moet in geval van het plegen
van gelijkaardige misdrijven vóór of na de inwerkingtreding van de nieuwe wet, met vergelijkbare gevolgen, op dezelfde wijze kunnen
worden toegeleid naar de zorg, al dan niet gedwongen.
Henri Heimans is ere-kamervoorzitter van het hof
van beroep in Gent en voorzitter van de Commissie
tot Bescherming van de Maatschappij bij de
gevangenis in Gent.
Deze bijdrage sluit aan bij de grondige bespreking
van de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014:
Heimans, Vander Beken en Schipaanboord,
Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de
internering? De gerechtelijke en de uitvoeringsfase, Delen 1 en 2, Rechtskundig Weekblad,
2014-2015, nr. 27 van 7.03.15 en 2015-2016, nr. 2
van 12.09.15; er volgt een deel 3 over de reparatie
van de nieuwe wet.
© Belga
12 | Forum
[email protected]
Neutraliteit van private
ondernemingen versluiert
vrijheid van religie
Un état
voyou?
In een recente conclusie heeft advocaat-generaal bij het Hof van Justitie Kokott
aangegeven dat een hoofddoekenvervod in privéondernemingen in bepaalde
gevallen toegelaten kan zijn. Professor arbeidsrecht Filip Dorssemont vindt dat
de conclusie haaks staat op het emanciperende elan dat de jurisprudentie van
het Hof van Justitie kenmerkt.
Advocaat Marcel Storme richt zich in een open brief aan de eerste voorzitter
van het Hof van Cassatie, ridder Jean De Codt.
Marcel storme
Weledelgestrenge heer Eerste Voorzitter,
V
orig jaar mocht ik u enkele malen
ontmoeten, en heb u toen ervaren als
een klassiek magistraat: bewust van
het belang van de rechterlijke macht,
één van de pijlers van de trias. Ik begreep dat u net als uw collega van de Nederlandse Hoge Raad, de heer Corstens, van oordeel bent dat ‘vorm geven aan de
rechtvaardigheid dé opdracht is van de rechter’.
In het licht van die perceptie was ik dan ook
met verstomming geslagen toen ik uw scherpe
uitval over ‘l’état voyou’, vernam. Nu is ‘état voyou’ wellicht minder scherp dan schurkenstaat,
maar toch is ook dat een staat, die het nationaal
en internationaal recht niet respecteert en de
rechten van de mens verkracht. Ook dat is voor
ons land een lasterlijke bewering.
Als ik u aanschrijf, zijn daar twee redenen voor,
een negatieve en een positieve. En ik doe dat
omdat ik sinds 1948 het justitiebeleid in dit land
volg. Sinds 1948 hebben wij 30 ministers van
Justitie gekend en ik heb hen allen mogen ontmoeten en de hand drukken, sommige met
waardering en sommige met misprijzen. Wij
hebben uitstekende ministers gekend, maar
ook ondermaatse. De slechtste was ongetwijfeld Laurette Onkelinx, dat laatste in strijd met
wat die ‘militant politique’ opruiend heeft durven voorhouden.
Laurette Onkelinx kende niets van Justitie. Zij
installeerde haar kabinet buiten de administratie van haar departement, zij maakte proceswetten die precies een aanzienlijke vertraging
hebben veroorzaakt en de kosten enorm verhoogd. Bij haar culmineerden alle oorzaken van
disfunctioneren van Justitie. Zij was het bijvoorbeeld ook die na het negatief advies van de Raad
van State over het homohuwelijk ‘krijste’ dat dit
advies niet zou worden gevolgd, terwijl ze als
overheidspersoon de wetten van een rechtstaat
niet mag negeren.
Mijn dubbele reactie was eerst bijzonder negatief, omdat het mijns inziens niet betaamt dat
magistraten publiekelijk hun onvrede via de
media naar buiten brengen.
Zo’n beeld zal de boze burger niet gerust stellen,
maar eerder bevestigen in zijn gelijk. En bij die
burger zal het idee postvatten dat men het van
de rechter niet meer moet hebben, want die
heeft zijn zaken niet op orde. De rechter die ruzie maakt met de bestuurders en langs de weg
van het protest in plaats van langs de weg van
het recht zijn gelijk wil halen. De rechter die in
een tijd dat iedereen moet bezuinigen, daarvan
volledig verschoond wil blijven om redenen die
de burger niet kan begrijpen. Zulke uitspraken
ondermijnen het vertrouwen in Justitie, dat
reeds zwaar gehavend is. Het draagt evenmin
bij tot een positief imago van ons land, dat
evenzeer gehavend is als een zogeheten ‘failed
state’.
Wat zou het niet betekenen zo de voorzitter van
het Amerikaanse Supreme Court de Verenigde
Staten zou kwalificeren als een ‘rogue state’?
Ik dacht eerst dat minister Geens werd geviseerd, maar dat schijnt niet de bedoeling. Dus
nu tijd voor mijn positieve appreciatie. En dan
vervoeg ik u, want sinds jaar en dag verkondig
ik dat Justitie in dit land ondergewaardeerd
wordt. In 1994 bezwoer ik de toenmalige minister van Justitie: ‘Justitie verkeert bij ons in een
crisistoestand. In noodsituaties moet een crisismanager worden aangeduid: un Gandois pour la
Justice. Dit moet zeer dringend gebeuren.’
In de zeventiger jaren heb ik mijn oneliner gelanceerd: ‘In ons land wordt meer geld besteed
aan de postbedeling dan aan de rechtsbedeling’. En ik vestigde steeds de aandacht op de
Grondwet van Costa Rica, die bepaalt dat 6 procent van de begroting jaarlijks voor Justitie
moet worden gereserveerd. Dit is dus een oud
zeer en het is fout dat uitsluitend vandaag te situeren. Al in 1905 had Roscoe Pound het over
‘the causes of popular dissatisfaction with the administration of Justice’.
De oorzaken van de disfuncties bij Justitie heb
ik toegelicht in ‘Storme(n) over recht en gerecht’,
maar vandaag moeten wij de erbarmelijke
klaagcultuur vervangen door de constructie
van de justitie van morgen.
1. De burgers moeten meer zelfredzaam worden en hun conflicten zelf oplossen. Ook moet
de normvervaging worden aangepakt.
2. Voor vele conflictoplossingen moet uitgeweken worden, naar alternatieve vormen: arbitrage, bemiddeling, bindende derdenbeslissing…
3. De korpsoversten moeten er meer dan ooit
over waken dat hun rechtscollege daadkrachtig
functioneert. Zo is het algemeen geweten dat
de Franstalige rechtbank van eerste aanleg in
Brussel op chaotische wijze functioneert. Daarentegen lees ik in een krant met groot genoegen
dat onze oud-kantoorgenoot Bart Willocx, nu
voorzitter van de grootste rechtbank van eerste
aanleg, in eigen boezem kijkt en zoekt naar
nieuwe justitievormen.
4. De wetgever moet zijn primordiale opdracht
uitvoeren: kwalitatief behoorlijke, maar niet
overdadige wetgeving maken (in 2014 telde het
Staatsblad 107.270 pagina’s). De feitelijke afschaffing van de Senaat is in dat opzicht een
waanzinnige beslissing geweest.
5. De rechtstaatcultuur in dit land absoluut
meer dan aanmoedigen.
Wel herhaal ik dat Justitie gedurende decennia
in ons land al te zeer als Assepoester werd behandeld, maar evenzeer dat de kritiek desbetreffend binnenskamers moet worden geuit om
het tanend vertrouwen in Justitie niet verder af
te bouwen, en dat de rechterlijke macht mee
moet helpen zoeken naar ‘une justice en temps
de pénurie’.
Uw briljante Franse collega Aydalot zei dat de
rechterlijke macht de laatste meertouwen die
haar nog verbonden met het neoliticum moest
losgooien.
Met bijzondere hoogachting,
Marcel Storme, advocaat sinds 1952.
filip dorssemont
D
e kaderrichtlijn 2000/78 voor gelijke
behandeling in arbeid en beroep beteugelt directe en indirecte discriminatie op basis van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele
geaardheid. Niettegenstaande discriminatie van
werknemers op basis van godsdienst of overtuiging (lees: levensbeschouwing) alleen al in België
aanleiding gaf tot een aantal niet onopgemerkt
gebleven zaken, sprak het Hof van Justitie zich tot
op heden nog nooit in een prejudiciële procedure
over die discriminatiegrond uit.
In 2015 hebben zowel het Franse als het Belgische
Hof van Cassatie twee kernvragen overgemaakt.
De vraag van het Belgische Hof van Cassatie komt
logisch eerst. Het Belgische Hof wenst te vernemen of een verbod om een hoofddoek te dragen
een directe dan wel indirecte vorm van discriminatie kan uitmaken, als een regel die bij de werkgever van kracht was alle werknemers verbiedt
om uitwendige tekenen te dragen van hun politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen. De Franse zaak gaat over de vraag of het
louter feit dat een cliënt van een werkgever aanstoot neemt aan het dragen van een hoofddoek
mag worden meegewogen bij de draagwijdte van
de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten die
van aard zijn (directe) discriminatie te wettigen.
Op 31 mei bracht advocaat-generaal Juliane Kokott een conclusie uit in de Belgische zaak.
ontslagen Wegens HoofddoeK
De Belgische zaak gaat in essentie over de rechtmatigheid van een ontslag van een werkneemster
die geweigerd had gevolg te geven aan een instructie van de werkgever. De vrouw werd geregeld uitgezonden naar cliënten van de onderneming om daar receptie- en onthaaldiensten te
verzekeren. G4 Secure Solutions gebood haar om
géén hoofddoek te dragen in uitvoering van haar
contractuele arbeidstaken. De problemen ontstonden toen de vrouw vroeg om in de toekomst
met een hoofddoek te mogen werken. Haar verzoek werd afgewezen. Niettegenstaande zij al drie
jaar lang ‘blootshoofds’ had gewerkt, bestond er
op het ogenblik van het tussen haar en de werkgever gerezen geschil géén schriftelijk hoofddoekenverbod. Naarmate het conflict bleef voortduren,
besloot de werkgever het arbeidsgreglement aan
te passen. De ondernemingsraad keurde gedwee
een bepaling goed die het werknemers verbood
om op de werkplaats zichtbare tekenen te dragen
van hun politieke, filosofische of religieuze overtuiging. De werkgever wachtte het van kracht
worden van dat reglement niet af. Via het betalen
van een opzeggingsvergoeding beëindigde hij per
kerende de overeenkomst.
In een uiterst lezenwaardig en leesbaar arrest van
23 december 2011 overwoog het arbeidshof in
Antwerpen dat er geen sprake kon zijn van een
schending van het gelijkheidsbeginsel. De litigieuze regel maakte geen enkel onderscheid tussen
werknemers dat zou zijn gebaseerd op deze of gene overtuiging. Het arbeidshof oordeelde dat de
Belgische antidiscriminatiewet niet werd geschonden. Het ontslag vormde evenmin een vorm
van rechtsmisbruik. De vaststelling dat de Belgische rechtspraak blijk gaf van grote verdeeldheid
volstond om te besluiten dat het ontslag niet kennelijk onredelijk kon zijn. Die benadering smeekte
bijna tot het stellen van een prejudiciële vraag om
aan de rechtsonzekerheid een einde te stellen.
Het Hof van Cassatie gaf daaraan gehoor.
gelijKHeid of ongelijKHeid?
De prejudiciële vraag staat eigenlijk haaks op de
benadering van het arbeidshof. De vraag naar het
direct karakter van de discriminatie komt logisch
slechts aan de orde, als wordt vastgesteld dat er
sprake is van een ongelijke behandeling. Het arbeidshof wees er in dat verband op dat de formule
formeel alle werknemers met (sterke) religieuze of
metafysische overtuigingen op voet van gelijkheid behandelt. Het komt me voor dat dit ietwat
kort door de bocht is. Het op identieke wijze behandelen van mensen die zich in een onderscheiden situatie bevinden is in een klassieke Aristotelische benadering eveneens een vorm van
ongelijkheid. Het EHRM heeft in zijn arrest Eweida v. UK (15 januari 2015) uitdrukkelijk gewezen
op dat aspect van het gelijkheidsbeginsel. Het
vond ook weerklank in het Hema-vonnis van de
arbeidsrechtbank in Tongeren (2 januari 2013).
Men kan aannemen dat de positie van personen
met sterke religieuze of metafysische overtuigingen onderling vergelijkbaar is. De AG gaat evenwel in op de vergelijking tussen werknemers die
een behoefte zouden ervaren hun overtuigingen
uit te drukken en zij die zo’n behoefte niet ervaren.
Men zou ook mensen met religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen kunnen vergelijken
met ‘onverschilligen’. Zij oordeelt evenwel dat er
geen sprake was van een ongunstige benadeling
die direct zou zijn gebaseerd op godsdienst. Een
expressieverbod treft echter wel degelijk mensen
met overtuigingen sterker dan mensen die géén
overtuigingen koesteren, zelfs als men het begrip
overtuiging ruim definieert.
direCt of indireCt
De ontkenning van directe discriminatie wijkt af
van het door de Belgische regering en door het
Centrum voor Gelijke kansen (Unia) ingenomen
standpunt. Het Nederlandse College voor Mensenrechten (Commissie Gelijke Behandeling)
heeft in constante oordelen over hoofddoeken
gewag maakte van directe discriminatie. Helemaal verrassend is de overweging van de AG als
zou de godsdienst zich in se niet lenen tot directe
discriminatie. De AG maakt in dat verband een
onderscheid tussen discriminaties die gebaseerd
zijn op fysieke eigenschappen die onafscheidelijk
zijn van de persoon en discriminaties gebaseerd
op overtuigingen die zich in gedragingen kunnen
openbaren. Die overweging lijkt gebaseerd op een
bijna cartesiaans onderscheid tussen lichaam en
geest. Sympathiek lijkt me dat bij hoge uitzondering het lichaam op meer begrip kan rekenen. Onbegrijpelijk is de impliciete suggestie dat de mens
geen verantwoordelijkheid zou dragen voor bepaalde fysieke eigenschappen, als zou deze of gene religieuze overtuiging wel het resultaat zijn van
een vrije keuze.
De AG erkent dat er sprake zou kunnen zijn van
een niet verantwoorde vorm van indirecte discriminatie. Van indirecte discriminatie is sprake als
een op eerste gezicht neutraal criterium, veel
meer werknemers zou raken die deze of gene religie belijden, veeleer dan een andere. Zij wijdt het
gros van haar conclusie aan de draagwijdte van
de factoren die een gebeurlijke indirecte discriminatie kunnen wettigen. Boeiend lijkt me dat de
Forum | 13
[email protected]
AG vooreest de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten in die analyse betrekt, alvorens de draagwijdte van de klassieke proportionaliteitstoets te
verduidelijken (legitiem doel, passende en noodzakelijke middelen). Die uitweiding lijkt te suggereren dat de AG toch niet zo zeker is van haar stuk.
Mocht het Hof van Justitie oordelen dat sprake is
van directe discriminatie, dan komt die uitweiding goed van pas.
Baas in eigen Bedrijf
Haar analyse van de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten is alleszins vrij rekkelijk. Zij distantieert zich uitdrukkelijk van een stroming in de
jurisprudentie van het Hof die weigerachtig staat
om het economische of pecuniaire belang van de
werkgever als een legitieme doelstelling te zien
om discriminatie te rechtvaardigen. Zij bepleit
een ruime appreciatiemarge voor de werkgever
om te bepalen of er sprake is van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten. Die appreciatievrijheid
gaat uiteraard ten koste van de mate van rechterlijke controle. Als fundering voor die overweging
religie ‘doen’ in hun vrije tijd. Moet men dan zijn
grondrechten in de locker stoppen, wanneer men
als werknemer de onderneming betreedt? Volgens Kokott zou dat nu net de charme uitmaken
van religieuze overtuigingen. Je kunt ze in de vestiaire achterlaten, in tegensteling tot discriminatiegronden die met fysieke eigenschappen verband houden.
Alsof dat alles nog niet genoeg is, houdt Kokott
nog een slag om de arm. Als zoveel vrijheid van
ondernemen niet genoeg is om een rechtvaardiging van een indirecte discriminatie te wettigen,
dan doet artikel 2 § 5 van de richtlijn 2000/78 wel
de rest. Dat artikel bepaalt dat de richtlijn ‘de nationale wettelijke bepalingen onverlet laat die in
een democratische samenleving noodzakelijk
zijn voor de openbare veiligheid, de handhaving
van de openbare orde en het voorkomen van
strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en
vrijheden van derden’. Onder die rechten en vrijheden schaart zij immers de vrijheid van ondernemen.
De Justitiestraat
Column
MaGISTRaaT BéaTRICE POnET En
aDVOCaaT HUGO LaMOn REaGEREn
BEURTELInGS OP DE jURIDISCHE aCTUaLITEIT.
Gegrom bij justitie
D
e actiedag van 7 juni van de magistraten in het noorden en het zuiden van het land
kan in deze rubriek uiteraard niet onbesproken blijven. Het oorspronkelijk idee van
Waalse magistratenverenigingen om te staken werd al snel bijgesteld en herleid
tot een korte symbolische actie op de trappen van (of in) de gerechtsgebouwen. Dat
zorgde ervoor dat de pers in heel wat justitiepaleizen opvallende taferelen kon filmen, maar
toch werden alle zaken behandeld.
De vaststellingen van de magistratenverenigingen zijn bekend: de onderbemanning (de
wetten die de kaders vastleggen worden niet nageleefd), de financiering (‘justitie wordt
behandeld als een administratie die onder voogdij staat’), de bezuinigingen die de goede
werking ondermijnen, de slechte staat van de gebouwen, de informaticaproblemen (bezuinigingen op het budget en het gebruik van verschillende systemen die niet compatibel zijn),
de rechtsdocumentatie (‘de magistraten hebben geen enkele garantie dat zij op bestendige
wijze toegang zullen hebben tot de rechtsdocumentatie’) en tot slot de cruciale vaststelling
dat het budget het enig doel is geworden (‘de burgerlijke en strafprocedures worden gewijzigd zonder rekening te houden met de kwaliteitsvereisten die nodig zijn voor de goede
rechtsbedeling’). De magistratenverenigingen hadden dan ook vier vragen: naleving van de
wetten die de kaders vastleggen; een financiering die overeenstemt met de behoeften; werkomstandigheden die een justitie van de 21ste eeuw waardig zijn en een beheer dat de onaf-
© Photonews
hankelijkheid van de rechterlijke macht respecteert (waarbij gepleit wordt voor een dotatie
wijst de AG op de erkenning van de vrijheid van
ondernemen in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het is niet de eerste
keer dat de vrijheid van ondernemen wordt gezien als een factor die de interpretatie van een arbeidsrechtelijke richtlijn beperkt (Alemo Herron,
2013). Voor het eerst wordt dat beginsel tegen het
nondiscrimiatierecht gemobiliseerd.
Volgens de AG speelt die vrijheid van ondernemen
vooral in verband met de context waaruit die beroepsvereisten kunnen worden afgeleid. Meer dan
de aard van de arbeidstaken, wordt die context
door de werkgever georganiseerd. Zo rekent ze de
door de werkgever ervaren noodzaak om rekening te houden met de wensen van de cliënten, als
een contextueel gegeven. De AG vindt het evident
dat het ondernemingen vrij staat om hun corporate image in te roepen ter legitimering van een
bedrijfspolitiek die mogelijk indirect discriminatoir zou zijn. Volgens haar mag een louter private
onderneming zich op het door die onderneming
vormgegeven neutraliteitsbeginsel beroepen als
bron van beroepsvereisten. In een land als Frankrijk zou die stelling de lachlust opwekken. In dit
land kan enkel de overheid zich op de ‘laicité’ beroepen.
Die benadering roept toch wel enige vragen op. In
zijn conclusie bij de Belgische zaak Feryn, (10 juli
2008) distantieerde AG Maduro zich uitdrukkelijk
van de gedachte dat een werkgever zich bij wijze
van economische rationale achter zijn cliënten
zou kunnen verschuilen om discriminatie op basis van afkomst te legitimeren. Maatgevend was
de mooie gedachte dat markten niet zelfregulerend waren (‘markets will not cure discrimination’).
In het arrest Eweida v. UK gaf het EHRM duidelijk
te kennen dat het corporate image van een onderneming niet echt kon opwegen tegen het respect
van de vrijheid van religie.
De obsessie van Kokott voor de vrijheid van ondernemen gaat ver(der). Bij de beoordeling van de
noodzakelijkheid van vrijheidsbeperkende of discriminatoire maatregelen houdt de AG veel rekening met het kostenplaatje. Mogelijk minder vrijheidsbeperkende maatregelen worden om die
reden niet meegewogen in de beoordeling. Naar
redelijke aanpassingen als oplossing heeft de AG
al helemaal geen oren. Mensen moeten maar aan
Een groot euvel van die bepaling lijkt me wel te zijn
dat die rechten en vrijheden beschermd worden
door nationale wettelijke bepalingen. Die formule
leest enger dan het bekende ‘prescribed by law’ van
het EVRM. Kokott onderzoekt in dat verband of de
arbeidsreglementenwet als zo’n nationale wettelijke bepaling kan gelden. Het arbeidshof betoogde
dat het reglement slechts de bekrachtiging was
van een ongeschreven regel. Hoe zo’n ongeschreven regel inpasbaar kan zijn in de logica van artikel
2 § 5 van de Kaderrichtlijn is mij een raadsel. Is het
overigens toelaatbaar om regels die door de ondernemingsraad bij wijze van arbeidsreglement
moeten worden vastgesteld, op een alternatieve
en ondemocratische wijze vast te stellen?
nationale identiteit
Tot overmaat van ramp breekt Kokott ook een
lans voor een naar nationaal recht gediffferentieerde interpretatie van het discriminatieverbod
op basis van religie. Een schimmige referentie
naar het respect voor die identiteit dat de EU de
lidstaten verschuldigd zou zijn (artikel 4 § 2 VEU)
geldt als grondslag. In zijn conclusie bij Feryn
waarschuwde AG Maduro nochtans voor het gevaar van concurrentieverstoring, als discriminatierecht volgens een ‘geometrie variable’ zou worden georganiseerd. Laat dat nu net het gevolg zijn
van de door Kokott ontwikkelde redenering. Is
men nu echt vergeten hoe het allemaal begon?
Laat ons er geen doekjes omwinden. Er zijn best
allerlei humanistische en emancipatorische argumenten denkbaar om een hoofddoekenverbod te
bepleiten, alsook het tegendeel van zo’n verbod.
Het uiterst mercantiele argumentarium dat AG Kokott in haar conclusie opvoert, lijkt me dit debat
evenwel onwaardig. Kokott beweert dat een waarachtige sociale markteconomie diegene is die vrijheid van ondernemen vooropstelt. Men mag hopen
dat voor het Hof in een waarachtige sociale markteconomie het discriminatieverbod blijft primeren.
door het parlement, met een controle door het Rekenhof).
Het is geen eenvoudige taak om onze justitie modern te maken, waarbij er sinds de
Tweede Wereldoorlog een relatieve stilstand is. De actiedag bracht de minister er wel toe om
te reageren in een opiniestuk in De Standaard (‘Van achterstand naar voorsprong’, DS 7
juni), waarin hij onder meer stelt : ‘Een goede jurist worden vraagt een heel leven. Recht is
een ervaringswetenschap.’ Maar de minister vervolgt: ‘Het is paradoxaal genoeg die passie
voor het vak op zich die, naast structurele onderfinanciering en gebrek aan langetermijnvisie, vernieuwing van binnenuit soms moeilijk maakt. Er is gewoon geen tijd voor. De vernieuwing moet ook van buiten komen.’
Die vernieuwing van buiten zorgt bij de magistraten voor gemengde gevoelens. Er kan
zeker niet ontkend worden dat er een malaise is bij justitie (wat de actiedag onderstreept).
De krant La Libre Belgique publiceerde in dat verband, gespreid over vijf dagen, een diepgravende analyse van de toestand van onze justitie. Op 7 juni was de kop: ‘La profession de
magistrat a perdu de son lustre’. De Brusselse onderzoeksrechter Paul Dhaeyer wordt er aan
het woord gelaten. Die stelt onder meer vast: ‘A force de cracher sur le judiciaire, on en
éloigne ceux qui y entraient naguère par idéalisme’. In datzelfde artikel stelt de collega ook
vast dat briljante juristen liever actief zijn in gespecialiseerde advocatenkantoren ‘eerder
dan toe te treden tot een instelling die sinds enige tijd meer als een dienst dan als een
macht wordt beschouwd’ (‘une institution qui, depuis quelque temps, est davantage considéréé comme un service que comme un pouvoir’). Is er bij dit alles nog plaats voor idealisme
in de magistratuur? Wat is nog de maatschappelijke rol van de uitspraak door een rechter?
Het is duidelijk dat het de bedoeling is om de rol van de rechter, maar ook die van de
andere actoren van justitie, aan te passen. Op dat vlak staan er in het ontwerp van potpourri IV nog grotere vernieuwingen in de steigers. Zo wil het ontwerp de partijen die te veel
rechtsmiddelen opwerpen kunnen bestraffen, zodat ze zelfs als ze de in het gelijk gestelde
partij zijn toch tot de gerechtskosten (met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding) kunnen worden veroordeeld. Ook de procedure voor de rechtbank van koophandel zou volledig
wijzigen, met ook een andere rol voor de rechter. De plannen zorgen voor ongerustheid. Zowat
alle professoren gerechtelijk recht van dit land (klaarblijkelijk met uitzondering van die van
de KULeuven) hebben via het Interuniversitair Centrum voor Gerechtelijk Recht een uitgebreide studie gemaakt over potpourri IV (www.procedurecivile.be). De professoren sparen
hun kritiek niet op het ontwerp op vier cruciale punten: de instaatstelling van de zaken voor
de rechtbank van koophandel, de wijzigingen aan de territoriale bevoegdheid, de nieuwe
regeling over de nutteloze kosten en de voorgenomen hervormingen van het hoger beroep
tegen de beslissingen van de rechtbank van koophandel. Misschien kan de wetgever die
juridische commentaren toch ter harte nemen, wil men vermijden dat de verdere hervormingen tot chaos gaan leiden. Recht is niet alleen een ervaringswetenschap, maar ook mensen-
Filip Dorssemont is hoogleraar arbeidsrecht (Université
catholique de Louvain en Université Saint Louis de
Bruxelles).
Zaak C-157/15, S.A. t. G4S Secure Solutions NV
werk. Hervormingen moeten ook daar rekening mee houden.
Béatrice Ponet is magistraat.
14 | Wandelgangen
(Wandelgangen)
Hennart werkt niet mee
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van
eerste aanleg in Brussel, Luc Hennart, toont
een gebrek aan samenwerking met de Hoge
Raad voor Justitie voor een audit in de rechtbank. Dat heeft de HRJ aan minister van Justitie Geens gemeld. Geens vroeg de HRJ in februari een audit van de Franstalige rechtbank. Dat
gebeurde na de vrijlating van politicus Christian Van Eyken in een moordonderzoek, omdat
het aanhoudingsbevel niet door de onderzoeksrechter was ondertekend. Volgens Hennart was de fout te wijten aan personeelsgebrek, maar voor Geens volstond die uitleg niet.
‘Er is duidelijk iets loos met het functioneren
van die rechtbank’, vond de minister. ‘Een fantastisch idee’, reageerde Hennart op de aangekondigde audit.
Hennart kwam al vaker in aanvaring met de
politieke wereld. Zo haalde hij uit naar de antiterreurmaatregelen van de regering-Michel en
hamert hij steevast op het personeelsgebrek.
Geens noemde Hennart eind januari ‘bijzonder ondankbaar’ en benadrukte dat voor de
Franstalige rechtbank van eerste aanleg in
Brussel al veel inspanningen waren gedaan en
dat Hennart een bijna volledig gevuld kader
had. ‘Mijnheer Hennart moet eens in eigen
boezem kijken naar wat fout is met het beheer
van de rechtbank’, luidde het.
In een brief die minister Geens vrijdag ontving,
‘betreurt’ de bevoegde commissie binnen de
HRJ ‘dat ze niet over de nuttige informatie beschikt opdat ze de audit van het humanresourcesmanagement kan voorbereiden die ze wilde
uitvoeren in de rechtbank, een audit die er beslist toe zou leiden de toestand van het personeelsbestand bij de rechtbank te onderzoeken
en die bijgevolg te objectiveren’. Verder heeft
de commissie het over een ‘gebrek aan medewerking van de voorzitter van de Franstalige
rechtbank van eerste aanleg te Brussel’ in het
kader van de ambtshalve audit die ze wilde
voeren. Geens zegt er akte van te nemen, maar
wil geen verdere commentaar kwijt. In een reactie zegt Hennart dat hij niet ‘à chaud’ wil reageren en niet wil polemiseren. Hij herhaalt altijd voorstander te zijn geweest van een audit
in nauwe samenwerking.
Niet te snel
Ondertussen heeft de Hoge Raad voor de Justitie zijn klachtenverslag 2015 voorgesteld. Volgens de HRJ moet justitie snel werken, maar
ook weer niet te snel, blijkt daaruit. De Hoge
Raad heeft een klacht gegrond verklaard van
een man die zeven minuten te laat op het vredegerecht aankwam en te horen kreeg dat de
rechter al een vonnis bij verstek had uitgesproken.
De Hoge Raad vermeldt de zaak als voorbeeld
van een klacht over het gedrag van een Franstalige magistraat, maar het is niet bekend om
welke rechtbank het gaat. De zaak dateert van
oktober 2014 en draaide rond het betalen van
een parkeervergoeding. Ze werd vastgesteld
geld(t)
voor pleidooien op een terechtzitting om 8.30
uur. ‘Op de dag van de terechtzitting heeft de
klager problemen om zich te parkeren in de
buurt van het vredegerecht en komt in de zittingszaal toe om 8.37 uur. Bij zijn aankomst
blijkt de advocaat van de verzoekende partij
reeds vertrokken, terwijl de rechter zich klaarmaakt om de zittingszaal te verlaten. Bij die
gelegenheid wordt de klager meegedeeld dat
een vonnis bij verstek, op tegenspraak (vermits
de zaak het voorwerp uitmaakte van een ingereedheidbrenging), tegen hem uitgesproken
werd’, zegt de Hoge Raad.
De advocaat van de beklaagde stapte naar de
Hoge Raad en die verklaarde de klacht gegrond. ‘Wat de inhoud betreft wil de CAE (de
Franstalige klachtencommissie) het principe
herbevestigen dat het verloop van de terechtzitting, met inbegrip van de controle op de
stiptheid van de betrokken partijen op de zitting tot de soevereine beoordeling van de rechter behoort.’
De HRJ houdt echter rekening met de bijzondere omstandigheden van de zaak, onder meer
dat de rechter zich klaar maakte om de zaal te
verlaten. ‘Dat betekent dat op het eerste gezicht er geen enkele nood was inzake timing en
stiptheid van de terechtzitting om het verstek
te verlenen aan de tegenpartij om 8.30 uur
stipt. (...) De CAE meent bijgevolg dat de klacht
gegrond is, aangezien de klager de mogelijkheid had moeten krijgen zijn middelen van
verweer uiteen te zetten enkele minuten na het
vastgestelde uur voor de pleidooien en dat hij
bijgevolg geen dienstverlening heeft gekregen
die elke rechtzoekende mag verwachten van
een goede rechtsbedeling.’
Overigens leert het klachtenverslag dat 8 procent van de in 2015 afgesloten klachten draaide rond ‘traagheid van de rechtsgang’. Een
aparte categorie ‘snelheid van de rechtsgang’
lijkt momenteel nog niet aan de orde.
Lulkoek
Een andere rechter, die in zijn vonnis de versie
van een veroordeelde als ‘lulkoek’ omschrijft,
krijgt ook een veeg uit de pan van de (Nederlandstalige klachtencommissie AOC) van de
HRJ, die vindt dat de rechter daarmee onvoldoende eerbied voor de beklaagde toont.
De AOC verklaarde de klacht gegrond wegens
het ongepast taalgebruik in een verstekvonnis
van 11 december 2013 van de ondervoorzitter
van een Nederlandstalige correctionele rechtbank. ‘Klager, een Nederlander, beklaagde zich
over de uitlatingen van de ondervoorzitter van
de correctionele rechtbank in zijn verstekvonnis. Zo bijvoorbeeld zei de ondervoorzitter
over de persoonlijke situatie van klager dat het
‘lulkoek’ was. Klager voelde zich hierdoor gekwetst’, schrijft het klachtenverslag.
De Hoge Raad kreeg vorig jaar 25 klachten
over het gedrag en het gebrek aan eerbied van
een magistraat, deskundige of griffier. In 2015
waren er 10 klachten over het gedrag en het
gebrek aan eerbied van magistraten bij de Ne-
derlandstalige advies- en onderzoekscommissie (AOC), en 15 klachten bij de Franstalige advies- en onderzoekscommissie (CAE).
De AOC verklaarden één zo’n klacht gegrond,
de CAE twee.
De Hoge Raad voor de Justitie behandelde vorig jaar in totaal 413 klachten, tegenover 357
klachten in 2014. Het grootste aantal klachten
vorig jaar omvatten kritiek op een rechterlijke
beslissing (28 procent) en klachten over het
verloop van de procedure (15 procent).
Weeral actie
De verenigingen van magistraten roepen op
tot een nieuwe bijeenkomst in Brussel op
maandag 20 juni. Vorige week verzamelden
rechters, magistraten, advocaten en griffiers
in verschillende gerechtsgebouwen in België
om de ‘eenzijdige’ bezuinigingsmaatregelen
van de regering en de ‘onderfinanciering’ van
de rechterlijke macht aan de kaak te stellen.
In Gent en Brussel waren ze met meer dan
honderd, in Charleroi met ongeveer tweehonderd en in Kortrijk met een zestigtal magistraten.
Volgens Manuela Cadelli, de voorzitster van
Association Syndicale des Magistrats (ASM),
was de bijeenkomst van dinsdag ‘een groot succes’. Volgens de rechter toonde de actie de vastberadenheid van de beroepsgroep.
De verenigingen van magistraten die het initiatief namen voor deze eerste bijeenkomst, willen de actie op 20 juni in Brussel herhalen.
Maar het zal nog steeds geen staking zijn, zegt
de voorzitster van ASM. ‘We willen de rechtzoekende niet gijzelen’, klinkt het. ‘De burgers
zien steeds meer het belang van onze eisen in’.
De plaats van de bijeenkomst ligt nog niet vast.
Cadelli zegt ook ‘verbijsterd’ te zijn over de uitspraken van minister van Justitie Geens in de
krant Le Soir. Daarin bevestigt hij zijn vastberadenheid om de hervormingen bij justitie voort
te zetten. ‘Hij antwoordt ons op deze manier
terwijl wij een debat vragen’, klaagt ze.
Het evenwicht tussen de drie grondwettelijke
machten en de rechtsstaat komt in gevaar door
de aanhoudende onderfinanciering van justitie. Dat is de boodschap van de Brusselse magistraten en advocaten. Zonder bijkomende
middelen voor personeel, gebouwen en informatisering dreigt de Belgische justitie de
rechtszoekende in de kou te moeten laten
staan en dreigen de mensenrechten in ons land
niet langer gerespecteerd te worden.
Volgens de AMS is de rechterlijke macht in België op sterven na dood. ‘De uitvoerende macht
mishandelt de rechterlijke, door de jarenlange
onderfinanciering en de nieuwe aangekondigde besparingen. Ze verbreekt het evenwicht
tussen de drie machten en heeft geen enkel respect meer voor de rechtszoekende. We verzetten ons met klem tegen een sluipende privatisering van justitie. Of willen we een justitie die
enkel nog oog heeft voor cijfers, die enkel nog
rekening houdt met haar eigen rendabiliteit bij
het beoordelen van dossiers?’
Vakbondsprotest
Maar niet iedereen is zo enthousiast over de
acties van de magistraten. ‘Zijn de magistraten
echt bekommerd om hun personeel?’, vraagt
Guy Van Cauwenberghe van de liberale vakbond VSOA naar aanleiding van de protestactie. ‘Nu zoeken de magistraten steun bij het
personeel, terwijl ze vroeger het personeel onder druk hebben gezet om niet deel te nemen
aan vakbondsacties.’
‘De magistraten kaarten met hun actie van
dinsdag de malaise bij justitie aan’, aldus Van
Cauwenberghe in een persmededeling. ‘Gemakshalve nemen zij in dezelfde beweging het
personeel mee om hen te ondersteunen. Maar
toen in het verleden het personeel actie voerde,
liet net diezelfde magistratuur uitschijnen dat
niet te appreciëren en oefende ze soms zelfs
druk uit op het personeel om niet deel te nemen aan de syndicale acties.’
‘Vandaag trachten zij dit personeel voor hun
kar te spannen. Waarom? Uit eigenbelang?
Wie kent het antwoord? Het VSOA Groep
Rechterlijke Orde werd niet betrokken bij deze
actie. Het VSOA Rechterlijke Orde is zich zeer
bewust van de moeilijke situatie waarin justitie
zich bevindt en blijft zich constructief opstellen tijdens de onderhandelingen, in het belang
van het personeel en voor een beter en performanter justitieel apparaat.’
Weeral platzak
Justitie kreeg nog maar net meer dan 140 miljoen euro om haar achterstallige facturen te
betalen, of de achterstallen lopen alweer op. In
een rapport over de begroting waarschuwt het
Rekenhof dat justitie aan het einde van het eerste kwartaal van dit jaar de achterstallen uit
2015 alweer raamde op 33,6 miljoen euro. Dat
schreef De Tijd vorige week.
Voor de openstaande facturen die dateerden
van 2011 tot en met 2014 kreeg de minister van
Justitie een eenmalig bedrag van ruim 101 miljoen euro. In juni vorig jaar volgde een nieuwe
raming van de achterstallen die uitkwam op
146 miljoen euro, waardoor er nog meer geld
naartoe ging om alles aan te zuiveren.
Maar nu gapen er alweer nieuwe miljoenenputten, zegt het Rekenhof. De 33,6 miljoen euro
waarvan sprake bestaat vooral uit kosten voor
de werking van het gerecht (16,4 miljoen euro)
en de gevangenissen (17,2 miljoen). Volgens
het Rekenhof kan het bedrag in de loop van het
jaar nog stijgen. In de huidige begrotingsdocumenten ziet het Rekenhof zo goed als geen extra kredieten om de putten bij Justitie te vullen.
Om altijd maar nieuwe achterstallen te voorkomen is er volgens de administratie van Justitie nood aan 106 miljoen euro, elk jaar opnieuw. In de aangepaste begroting 2016 is
maar sprake van 73,3 miljoen euro.
Minister Geens relativeert de onheilspellende
cijfers maar geeft toe dat ‘het probleem van de
structurele onderfinanciering blijft’.
(Belga en eigen berichtgeving)
ian
Mensen | 15
‘Engagement ligt me beter dan neutraliteit’
MohaMed el oMari
Dirk Leestmans
zich naast gerechtelijke invorderingen hoe langer hoe meer ook bezig met minnelijke invorderingen. Je ziet trouwens op dat terrein dat de
overheden en overheidsbedrijven niet bepaald
het goede voorbeeld geven. Een ziekenhuis zal
uitstaande schulden heel snel doorgeven aan een
gerechtsdeurwaarder en die mag dat dan naar
eigen goeddunken concreet invullen. Maar een
gerechtsdeurwaarder heeft natuurlijk ook zijn
eigen commerciële belangen. Aan invorderingen
valt ook geld te verdienen. Er wordt niet voor
niets gesproken over de invorderingsindustrie.’
Met enige ironie zou je kunnen zeggen dat jij ook
W
Schaamte over SchuLD
Mohamed El Omari laat de balie achter zich en
stapt over naar het OCMW van Gent. Daar houdt
hij zich eerst bezig met de juridische onderbouw
van het activeringsbeleid van het OCMW-cliënteel richting tewerkstelling en later met schuldbemiddeling. Zo rolde hij in de sector waar hij nu
nog steeds actief is als coördinator van het
Vlaams Centrum Schuldenlast. ‘De nadruk ligt
hier op consumentenbescherming en daarom
ook wellicht dat ik me hier goed voel. Hier kan ik
me voluit engageren om de zwakke positie van
de consument te versterken.’
‘Er is enorm veel schaamte over schuldproblemen. Daarom ook proberen we aan preventie te
werken door het probleem meer bespreekbaar te
maken. Vooral het gezin is hier erg belangrijk.
Hoe je ouders omgaan met geld is erg bepalend
voor hoe jij met geld omgaat.’
Recht is de juridische
vertaling van waar een
samenleving voor staat.
© Elisabeth Broekaert
e schrijven begin jaren 2000. In
Antwerpen laat Abou Jahjah zich
opmerken met zijn Arabisch-Europese Liga. ‘Zij kwamen in de
media als de organisatie van relschoppers, provocateurs. Wij wilden onze positie als minderheid versterken via juridische actie.’ Mohamed El Omari is naast onder andere
Abderrahim Lahlali een van de gangmakers achter Divers en Actief, een groep van jonge Gentse
juristen van allochtone origine. ‘We hebben bijvoorbeeld gewerkt rond de praktijktests. Alleen
op die manier kan je immers afdoende discriminatie aantonen.’ Of die strijd gewonnen is, is nog
maar de vraag, maar minstens een slag haalden
ze thuis. ‘We dagvaardden de regering Verhofstadt en die werd ook veroordeeld voor het niet
uitvaardigen van de nodige kb’s.’ De aanpak typeert de jonge jurist Mohamed El Omari. ‘Als je
creatief bent met wetgeving kan je veel in beweging zetten. Er wordt vaak neergekeken op de
juridisering van de samenleving maar ik zie
vooral mogelijkheden. Waarom zou een rechter
geen oordeel mogen vellen over maatschappelijke kwesties? Zo’n uitspraak kan ook een precedentwaarde hebben en daarmee kan je andere
zaken dan weer afdwingen.’ Mohamed El Omari
zag de zaken groots. ‘Wij hadden de droom van
een allochtone burgerrechtenbeweging.’ Nochtans was zijn keuze voor de studie rechten veeleer een kwestie van eliminatie. ‘Achttien is eigenlijk te vroeg om zo’n fundamentele keuze te
maken, vind ik. Zelfs als je afstudeert, op je 23,
ben je nog altijd niet helemaal volwassen.’
Na vijf jaar rechten was Mohamed El Omari nog
niet klaar voor de arbeidsmarkt. ‘En dus deed ik
nog een specialisatie bedrijfsjurist.’ Op het einde
van dat jaar solliciteerde hij al wel als advocaatstagiair. ‘Al begon ik ook aan mijn stage met het
idee dat ook dat een vorm van opleiding was, een
schakel tussen de theorie en de praktijk. Als het
meeviel, zou ik verder doen als advocaat.’ Maar
het viel niet mee. Na een jaar hield hij ermee op.
‘Ik kon werken als volwaardig advocaat, op zich
best interessant, maar ik voelde me niet goed bij
wat van een advocaat verwacht wordt: opkomen
voor een zuiver individueel belang en de waarheid in functie daarvan verbloemen, het is niet
echt mijn ding. Een cliënt die in dronken toestand een verkeersmisdrijf veroorzaakt én
vluchtmisdrijf pleegt, hoe moet je daar dan, in
overeenstemming met je geweten, verzachtende
omstandigheden bij verzinnen?’ Of hij dan misschien een goed magistraat zou zijn? ‘Ook dat
niet. Ik zou veel te lang twijfelen, geen knopen
kunnen doorhakken, precies omdat de werkelijkheid vaak zo genuanceerd is. Je moet de wet
volgen en een oordeel vellen, ook al denk je daar
persoonlijk misschien anders over. Eerlijk gezegd zou ik waarschijnlijk meer partij kiezen
voor de zwakkeren dan werkelijk onpartijdig te
werk gaan. Engagement ligt me beter dan neutraliteit.’
‘Voor mij is de weg naar de rechtbank een goede weg. Wat heb je immers aan
wetgeving als ze niet wordt toegepast?’ Dat zegt Mohamed El Omari, een jurist
die het na een jaar balie als advocaat voor bekeken hield. ‘Ik voelde me niet
goed bij wat van een advocaat verwacht wordt.’ El Omari belandde via het
OCMW bij het Vlaams Centrum Schuldenlast. ‘Schuldproblemen zijn een taboe
onderwerp. We vertellen elkaar niet graag hoeveel we verdienen, laat staan dat
we elkaar gaan zeggen hoeveel schulden we hebben.’ Een gesprek, niet over
schuld en boete, wel over geld en schuld.
‘Als je wil vermijden dat mensen in schulden geraken, kan je inzetten op het versterken van die
mensen. Maar je kan ook inzetten op de ontzettend grote druk in deze samenleving om uit te
geven, te consumeren, op krediet te kopen.’ De
verleidingen zijn groot en met het internet en de
nieuwe media komen daar nieuwe manieren bij
om geld uit te geven. ‘De drempel om te kopen
wordt inderdaad nog lager met de digitale contracten. We willen een tegenstem geven in dat
debat. Wij zeggen niet dat je minder moet consumeren, we zeggen wel dat je dat op een gezonde
manier moet doen, zodanig dat je budget in
evenwicht blijft.’
Worden jullie geconfronteerd met de uitwassen
van het kapitalistisch systeem? ‘We worden duidelijk wel geconfronteerd met de uitwassen van
de consumptiemaatschappij. Of die twee samenvallen weet ik niet. In de problematiek van schulden zit heel veel miserie, zo veel is wel duidelijk.
Dat kan gaan van relatieproblemen over psychische problemen tot verslavingsproblemen…’
Wordt de menselijke zwakte geëxploiteerd?
‘Mensen besteden soms te veel geld, maar is dat
de schuld van de mensen? Waarom moeten men-
sen zo nodig een groot plasmascherm kopen? De
nieuwste smartphone hebben? Maar de vraag is
ook hoe die telefoon verkocht is geraakt. De koppelverkoop is sinds een paar jaar weer toegestaan. En dan zie je dat die smartphone wordt
aangeboden voor één euro met een heel duur
abonnement erachter verscholen. Of een plasmascherm wordt verkocht met nul procent krediet
maar dan blijkt dat daar een betalende kredietkaart achter zit waarmee je achteraf gestimuleerd wordt opnieuw te kopen. Ja, dat is toch wel
misbruik maken van zwakheden van mensen.’
‘We hebben in ons land heel veel consumentenwetgeving. Op papier zijn we bij de best beschermde consumenten ter wereld. Maar dat
blijft allemaal te vaak dode letter. De actoren zeggen dan dat er meer ingezet moet worden op
zelfregulering, maar we denken dat we beter beginnen met de bestaande wetgeving te handhaven. Daar is toch wel werk aan de winkel.’
InvorDerIngSInDuStrIe
‘Wat de schuldinvorderingen betreft, zien we een
belangrijke verschuiving van de advocaten naar
de gerechtsdeurwaarders. Die laatsten houden
deel uitmaakt van die industrie? ‘Dat denk ik
niet. Ons werk beantwoordt aan een reële behoefte en zodra dat niet meer zo zou zijn, stop ik
ermee. Ik handhaaf m’n job echt niet alleen om
mijn eigen broodwinning.’
‘Weet je, ik solliciteerde ooit voor een job bij een
bedrijf. Men vroeg me wat ik zou doen mochten
mijn juridische adviezen genegeerd worden door
het management. Ik zei dat ik dan graag de motivatie van die weigering zou kennen. En mochten
mijn adviezen systematisch genegeerd worden,
ik zou gedemotiveerd geraken. Ik was nog maar
net buiten en ik kreeg al een telefoontje dat ik
niet meer hoefde terug te komen. Men wou een
volgzaam jurist die blindelings achter de besluiten van het management zou gaan staan. Niets
voor mij is dat. Zinloos werken zou ik niet lang
volhouden.’ Mohamed El Omari wil ook in zijn
huidige job het recht strategisch aanwenden.
‘Kijk naar de invoering van de groepsvordering.
Daarmee kan je de drempels die er zijn voor een
individu collectief makkelijker nemen.’ En, zo
vreest hij, die drempels zullen zeker niet verlagen. ‘Denk aan wat heet het efficiënter maken
van de juridische bijstand, het verhogen van de
griffierechten, de rechtsplegingsvergoeding, de
afbouw van de juridische bijstand.’
‘Recht is de juridische vertaling van waar een samenleving voor staat. Het risico op klassenjustitie is vergroot, dat zeggen wij niet alleen. De rijke
mensen durven nog procederen, de armen eventueel ook, die hebben pro Deo, maar de middenklasse…’
‘De minister van Justitie legt de klemtoon op efficiëntie, een woord waar vanalles onder geplaatst kan worden. Maar menselijke waardigheid en rechtvaardigheid mogen ook niet
vergeten worden. Al mogen we ook niet overdrijven. Onze rechtstaat functioneert. We moeten
alleen waakzaam blijven dat ze voor iedereen,
ook de zwakkeren, blijft functioneren.’
De auteur is journalist bij de VRT Nieuwsdienst.
Biografie
naam
Mohamed EL OMARI
°1976
LooPBaan
- Licentiaat rechten, UGent (1994-1999)
- Specialisatie bedrijfsjurist, UGent
(1999-2000)
- Advocaat, balie Gent (2000-2001)
- OCMW Gent (2001-2006)
- Vlaams Centrum Schuldenlast (vanaf 2006)
16 |
Cedric Jenart
DE ACTUALITEIT ROEPT VAAK JURIDISCHE VRAGEN OP.
IN DEzE RUBRIEK ANALySEERT DE JURISTENKRANT
DE JURIDISCHE ACHTERGRONDEN VAN EEN ACTUEEL THEMA.
Dopingtests in het onderwijs
Een tijd geleden gingen er stemmen op voor dopingtests in het onderwijs.
Toen was de motivering de veiligheid en gezondheid van jongeren. Dit jaar
vonden voorstanders een bijkomend argument: concurrentievervalsing.
Cedric Jenart bekijkt de juridische mogelijkheden en obstakels.
© Photonews
E
en nieuwe examenperiode, een nieuwe stroom aan media-aandacht voor hulpmiddelen tijdens het
studeren. Jaar na jaar staat de berichtgeving vooral stil bij het gebruik van Rilatine en andere
pepmiddelen.
Traditioneel beroepen voorstanders van een strengere controle op zulke middelen zich op het
algemeen belang. Wanneer we drugtests toelaten op de openbare weg, is dat ook een inbreuk op de privacy van autobestuurders. Toch rechtvaardigen we die inbreuk door motieven van algemeen belang, zoals
de veiligheid van weggebruikers. We zouden Rilatine eveneens kunnen verbieden en controleren op scholen,
vanwege het belang dat we hebben bij de gezondheid van jongeren. Maar waar eindigt dat? Het motief van
publiek belang dreigt daardoor ‘doping’controles op quasi elke plaats te kunnen rechtvaardigen.
Aangezien motieven van publiek belang ons dus op een hellend vlak zetten, gingen commentatoren dit
jaar op zoek naar een ander argument: concurrentievervalsing.
Volgens dopingspecialist Peter Van Eenoo zijn de commerciële gevolgen en fair play cruciale redenen
waarom sporters gecontroleerd worden op doping. Ook in het onderwijs bestaat het risico op concurrentievervalsing. Net zoals sporters financiële gevolgen dragen van het bedrog door concurrenten, kunnen studenten ook lijden onder het misbruik van
pepmiddelen door medestudenten. De eerlijke
studenten presteren mogelijk minder goed,
waardoor ze een graad mislopen en waardoor
een ‘valsspeler’ met de job van hun dromen
aan de haal gaat. Het zou te eenvoudig zijn
om te beweren dat Rilatine hoe dan ook niet
helpt om een diploma te behalen, aangezien
studies een werk van lange adem zijn. Datzelfde argument zou immers eveneens gelden
voor schaakspelers die hun wedstrijden
maandenlang voorbereiden. Niettemin worden zij gecontroleerd op prestatiebevorderende middelen. zelfs
als Rilatine slechts gedurende vijf minuten een verhoogde concentratie toelaat, kan dat concurrentievervalsend werken.
Juridisch gezien zouden studenten bijgevolg, net zoals sporters, een impliciet contract aangaan, bij
hun toetreding tot de sportvereniging of onderwijsinstelling. Dat contract bevat een gedeeltelijke afstand
van het recht op privacy, waardoor sporters en studenten onderworpen mogen worden aan dopingcontroles.
Maar daar wringt het schoentje. Niemand verplicht een persoon om een bepaalde sport uit te oefenen.
De sporter kan perfect stoppen met zijn sport - althans in clubverband - wanneer hij geen dopingcontroles
meer wil ondergaan en zijn privacy hoger in het vaandel draagt. Het mantra luidt: take it or leave it. In
tegenstelling tot landen als Portugal, Venezuela en Jordanië, kent België bovendien geen afdwingbaar
grondrecht om te sporten. zelfs als een afdwingbaar recht om te sporten wel bestaan zou hebben via een
ruime lezing van het recht op vereniging (artikel 27 GW), het recht op eigendom (artikel 1 EP EVRM jo. artikel 16 GW) of het recht op een menswaardig leven met het recht op arbeid en het recht op maatschappelijke zelfontplooiing (artikel 23 GW), kon de inperking van zo’n recht gerechtvaardigd worden door de
bewezen impact van dopinggebruik op het bestaanswezen van competitieve sportbeoefening.
Die rechtvaardiging om afstand te doen van het recht op privacy omdat een ander mensenrecht (het
‘recht om te sporten’) geen afdoende tegengewicht biedt, wordt echter problematisch bij dopingtests voor
leerlingen in het lager en secundair onderwijs.
Voor leerlingen geldt immers de leerplicht die ook vervat is in artikel 24 § 1 en 3 van de Grondwet. De
leerplicht vormt wel een tegengewicht tegenover de vrijheid om afstand te doen van het recht op privacy.
Die plicht vereist volgens de interpretatie van het Grondwettelijk Hof toegang voor die leerlingen tot een
onderwijsniveau gelijkwaardig aan de onderwijsinstellingen (107/2009 en 168/2009). Het kan daarom niet
uitsluitend uitgeoefend worden in een park… De middelbare scholieren hebben niet de volledige vrijheid
to leave it en daarom lijkt hun toestemming tot dopingcontroles onderhevig te zijn aan dwang.
Wanneer studenten uit het hoger onderwijs beslissen om het onderwijs vaarwel te zeggen om dopingcontroles te ontlopen, offeren zij ook hun recht op onderwijs op (artikel 24 GW, artikel 2 Eerste Protocol bij
EVRM en artikel 13 ECOSOC-verdrag). Toch liggen de zaken daar opnieuw anders, aangezien de leerplicht
voor die studenten niet langer geldt. Het Grondwettelijk Hof, dat steeds soepeler geweest is tegenover inperkingen op het recht op hoger onderwijs, zou dopingcontroles dan moeten aanvaarden als een geoorloofde afstand van recht. De reglementering van toegang tot hoger onderwijs is in het verleden aanvaard
voor voorwaarden die gaan over de bekwaamheid van kandidaat-studenten, rekening houdend met de situatie van de overheidsfinanciën. Dopingcontroles van studenten kunnen gezien worden als een beperking
die de bekwaamheid van (kandidaat-)studenten betreft en kunnen dus juridisch beargumenteerd worden.
Niettemin zou zo’n proportionaliteitsafweging de balans zelfs bij studenten hoger onderwijs doen overslaan in het nadeel van dopingcontroles. De middelen die gepompt zouden moeten worden in de controle
van studenten staan simpelweg niet in een evenredige verhouding tot de beperkte invloed van een energiek
examen op de duizenden factoren die een carrière kunnen beïnvloeden. Laten we van instellingen van hoger
onderwijs dus geen sportwedstrijden maken en hopen dat academische boeken er… het Opium des Volkes
blijven.
Cedric Jenart is FWO aspirant-onderzoeker bij de onderzoeksgroep Overheid en Recht van de
UAntwerpen.
Onderbroken verval tot
sturen blijft beperkt tot
weekends en feestdagen
Een onderbroken verval van het recht tot sturen kan alleen tijdens het weekend
worden opgelegd. Volgens het Grondwettelijk Hof is dat geen discriminatie
tegenover mensen die in het weekend hun auto nodig hebben om te gaan werken.
roeland vasseur
E
en man werd voor de politierechtbank vervolgd wegens een snelheidsovertreding. Volgens artikel 29
§ 3 van de wegverkeerswet moest de
rechter een verval van het recht tot
sturen opleggen. De beklaagde verzocht de
rechter om het verval te beperken tot de
dinsdag en de woensdag, aangezien hij op zaterdag en zondag werkt en zijn wagen nodig
heeft voor beroepsdoeleinden. De rechter
moest evenwel vaststellen dat de wet, en
meer bepaald artikel 38 § 2bis van de wegverkeerswet, niet in die mogelijkheid voorziet.
Het artikel laat de rechter immers enkel toe
te beslissen om het verval uit te voeren van
‘vrijdag om 20 uur tot zondag om 20 uur, en
van 20 uur op de vooravond van een feestdag
tot 20 uur op die feestdag’. De beklaagde
vond die beperking discriminatoir tegenover
mensen die in het weekend werken. Hij voerde in dat verband aan dat de doelstelling van
het artikel er net in bestond enigszins tegemoet te komen aan mensen die hun wagen
voor professionele activiteiten nodig hebben.
Die argumentatie inspireerde de politierechter tot een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.
verKeerde premisse
De ministerraad betwistte de doelstelling
van het onderbroken verval zoals de beklaagde dat voorstelde, en voerde aan dat de wetgever met de maatregel van het onderbroken
verval tegemoet wou komen aan de problematiek van de weekendongevallen, en op die
manier wilde bijdragen tot de bevordering
van de verkeersveiligheid. De ministerraad
was dan ook van oordeel dat de prejudiciële
vraag vanuit een verkeerde premisse werd
gesteld.
Het Grondwettelijk Hof volgt het standpunt
van de ministerraad. Het Hof herinnert eraan
dat de maatregel van het verval van het recht
tot sturen een straf is die zowel een repressief
als een preventief karakter heeft. Door rechters toe te laten bestuurders die zich niet
houden aan de verkeersregels de toegang tot
het verkeer als bestuurder van een motorvoertuig te ontzeggen, draagt de maatregel
ook bij aan de verkeersveiligheid. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever met de maatregel van het onderbroken
verval tot sturen specifiek wou bijdragen aan
de verkeersveiligheid vanuit de bekommer-
colofon
Kernredactie:
Bernard Hubeau (hoofdredacteur), Ruth
Boone (eindredacteur), Annelien
Keereman (redacteur)
adviesraad:
Eric Brewaeys, Pol Deltour,
Petra Foubert, Dirk Leestmans,
Ilse Samoy, Flip Voets
vaste medewerKers:
Isabelle Bambust, Paul Bekaert, Paul
Borghs, Eric Brewaeys, Pieter Cannoot,
Erik De Bock, Wim De Bus, Erik De
Ridder, Peter De Smedt, Walter De
Smedt, Ivo Flachet, Alexis Fierens,
Simon Geiregat, Maaike Geuens,
Anthony Godfroid, Jurgen Goossens,
Frederic Helsen, Karl Hendrickx, Frank
Judo, Stef Keunen, Bert Kruismans, Dirk
© Photonews
analyse
De maatregel van het onderbroken verval is volgens het Hof
specifiek bedoeld om verkeersongevallen tijdens weekends
en op feestdagen tegen te gaan.
nis om verkeersongevallen in welbepaalde
‘risicoperiodes’, te weten in de weekends en
op feestdagen, tegen te gaan. De maatregel
van het onderbroken verval is volgens het
Hof dus specifiek bedoeld om verkeersongevallen tijdens weekends en op feestdagen tegen te gaan en zo de algemene verkeersveiligheid te bevorderen. Daaruit volgt dat de
beklaagden die op weekdagen zijn tewerkgesteld en beklaagden die tijdens het weekend
zijn tewerkgesteld zich, althans ten aanzien
van de doelstelling van artikel 38 § 2bis niet
in wezenlijk verschillende situaties bevinden, zodat hun gelijke behandeling niet zonder redelijke verantwoording is.
In de praktijk grijpen beklaagden het artikel
regelmatig aan om de kwalijke gevolgen van
het verval van het recht tot sturen op hun
professionele bezigheden zoveel als mogelijk
te beperken. Het onderbroken verval wordt
vanuit die optiek doorgaans eerder als een
gunstmaatregel ten voordele van de beklaagde beschouwd. Nochtans blijkt uit het besproken arrest dat dit geenszins de hoofdbekommernis van de wetgever was. Wat er ook
van zij, de gunstige nevenwerkingen van het
artikel blijven beperkt tot beklaagden die
niet tijdens het weekend moeten werken…
De auteur is substituut-procureur des Konings bij
de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen,
afdeling Brugge. Deze bijdrage werd uitsluitend ten
persoonlijke titel geschreven.
GwH. arrest nr. 88/2016, 2 juni 2016
www.grondwettelijkhof.be
Leestmans, Oliver Lenaerts, Annelies
Maes, Sarah Moens, Bart Nelissen, Jan
Nolf, Béatrice Ponet, Ruben Roex, Ilse
Samoy, Frank Schuermans, Raf
Schoefs, Geert Somers, Marc Taeymans,
Karel Van Cauwenberghe, Wannes
Vandenbussche, Tom Vandromme,
Cathy Van Vyve, Pim Vanwalleghem,
Roeland Vasseur, Marek Verhoeven,
Elisabeth Verjans, Diederik Vermeir,
Dorien Vervoort, Dirk Voorhoof, Jogchum
Vrielink, Brecht Warnez, Karen Weis.
Kort: met medewerking Kluwer Content
Office.
redactieadres:
Wolters Kluwer
De Juristenkrant
Ruth Boone, Motstraat 30, 2800
Mechelen
Tel.: 015/36.15.89
Fax: 015/36.16.96
E-mail: [email protected]
advertenties:
Kluwer Regie
Motstraat 30
2800 Mechelen
Tel.: 0800/30 145 (gratis nummer)
Tel.: 015/78.76.15
Fax: 015/36.15.94
E-mail: [email protected]
prijzen:
(incl. BTW en verzendkosten)
Jaarabonnement 2016: € 70 voor
papier, € 66 voor digitaal,
€ 85,85 voor papier én digitaal
verantwoordelijKe uitgever:
Hans Suijkerbuijk, Motstraat 30, 2800
Mechelen
FotograFie:
Elisabeth Broekaert, Wouter Van
Vaerenbergh
voor vragen over abonnementen:
Klantenservice Kluwer Uitgevers
Tel.: 0800/14 500 (gratis nummer)
e-mail: [email protected]
ontwerp lay-out:
Brussels Lof
uitgever:
Danny Ballet
adreswijziging:
Bij wijziging van adres, graag een
e-mail naar [email protected]
Behoudens de uitdrukkelijk bij Wet
bepaalde uitzonderingen mag niets uit
deze uitgave worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt,
op welke wijze ook, zonder uitdrukkelijk
voorafgaande en schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Download