nr 331 - 15 juni 2016 Rechtsfilosofe Martha Nussbaum gelauwerd in Hasselt De wereldvermaarde Amerikaanse rechtsfilosofe en ethica Martha Nussbaum ontving eind mei een eredoctoraat van de UHasselt. Ze maakte tijdens haar korte bezoek ook de tijd voor een uitgebreide Q&A met academici, studenten en journalisten. De Juristenkrant was erbij. Afkoopwet schendt gelijkheidsbeginsel en recht op eerlijk proces Seksismewet blijft overeind 5 16 D e wet op de verruimde minnelijke schikking, beter bekend als de afkoopwet, schendt het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie, en het recht op een eerlijk proces. Dat heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld. Volgens het arrest ontbreekt ‘een daadwerkelijke rechterlijke controle’ op de minnelijke schikking omdat de rechter alleen de formele voorwaarden ervan mag beoordelen. Lees verder op pagina 3 16 © Belga 2 Nooit te oud om keukens te verkopen Veertiendaags (niet in juli en augustus) - 18e jaargang - erkenningsnummer: P409978 - prijs 3 euro © Belga Onderbroken verval tot sturen blijft beperkt tot weekends en feestdagen © BelgaImage U leest de reportage van Bart Aerts op pagina 8-9. Dopingtests voor studenten? Toch maar niet, vindt Cedrid Jenart ISSN 1374 3538 - afgiftekantoor brussel x - Wolters Kluwer België - Motstraat 30 - 2800 Mechelen 2| © BelgaImage Nooit te oud om keukens te verkopen Wat deze zaak tot een succes maakt, is het gemak waarmee de discriminerende behandeling kon worden aangetoond. Vijftigplussers hebben het vaak moeilijk om een nieuwe betrekking te vinden. Een van de redenen kan discriminatie bij aanwerving zijn. Toch is dat niet eenvoudig aan te tonen omdat hard bewijs meestal ontbreekt. De zaak tegen Dovy Keukens, waarover de arbeidsrechtbank in Gent (afdeling Roeselare) onlangs uitspraak deed, is in die zin opmerkelijk. isabelle van hiel H et bekende keukenbedrijf Dovy Keukens had een vacature voor een zelfstandig verkoper in Turnhout. Een sollicitant, 59 jaar oud, biedt zich aan, maar krijgt enkele dagen later in naam van Dovy Keukens een e-mail waarin zijn kandidatuur wordt afgewezen. De mail laat geen twijfel bestaan over de reden waarom de kandidatuur niet in aanmerking wordt genomen: ‘Beste M., laat ons zeggen dat je inderdaad het perfecte profiel hebt met uitzondering van uw leeftijd sorry dat ik daar zo eerlijk over ben maar het is misschien beter dat je weet waarom ik u niet direct uitnodig op gesprek.’ De sollicitant neemt contact op met het Interfederaal Centrum voor Gelijke Kansen en Bestrijding van Discriminatie en Racisme (nu Unia), dat het bedrijf attent maakt op het verbod van leeftijdsdiscriminatie en tracht te be- middelen. Hoewel het bedrijf beseft dat de email ‘ongelukkig overkomt’, loopt de poging tot minnelijke schikking op niets uit en maakt Unia een stakingsvordering aanhangig bij de arbeidsrechtbank in Gent, afdeling Roeselare. Naast een bevel tot staking van de discriminatie, vordert Unia het opleggen van een dwangsom en de bekendmaking van het vonnis via de media en binnen het bedrijf. De sollicitant komt vrijwillig tussen om de vordering te ondersteunen en een forfaitaire vergoeding van 54.720 euro te vragen. vooroordelen beveStigd Over de juridische grondslag van de zaak was weinig betwisting mogelijk, want de antidiscriminatiewet verbiedt directe discriminatie op grond van leeftijd uitdrukkelijk. De wet is van toepassing op de voorwaarden voor toegang tot arbeid, met inbegrip van de selectiecriteria en de selectiekanalen die worden gehanteerd in het wervingsproces en de aanstellingscrite- ria die worden gehanteerd bij de aanwerving of benoeming. Een complicatie was dat het niet ging om een vacature voor een werknemer, maar voor een zelfstandige. Toch was de impact daarvan beperkt aangezien de antidiscriminatiewet en de EU-richtlijn 2000/78/EG waarop ze gebaseerd is, onder arbeidsbetrekking ook de arbeid als zelfstandige verstaan. Op grond van artikel 28 § 1 is er een omkering van bewijslast wanneer de eiser voor een rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie op grond van een van de beschermde criteria kunnen doen vermoeden. Wat deze zaak tot een succes maakt, is het gemak waarmee de discriminerende behandeling kan worden aangetoond. De e-mail bevatte meteen alle elementen voor het bewijs en werd dus door de rechtbank als minstens een vermoeden van het bestaan van een discriminatie beschouwd. Als het vermoeden speelt, moet de verweerder het tegenbewijs leveren. De rechtbank oordeelt echter dat Dovy Keukens dat tegenbewijs niet levert. Dovy Keukens beriep zich immers op ‘recente slechte ervaringen met oudere werknemers die de samenwerking geen verdere kans hebben gegeven omdat zij vooral moeite zouden hebben met de softwareprogramma’s’, wat haar vooroordelen tegenover oudere werknemers nog bevestigde en in dit geval werd tegengesproken door de competenties van de sollicitant. De rechtbank oordeelde dan ook correct dat de uitleg van Dovy Keukens het onderscheid niet objectief rechtvaardigde. Vermeldenswaardig is dat de directe discriminatie rechtstreeks werd toegerekend aan Dovy Keukens, hoewel de contactpersoon die de mail verstuurde, ook een zelfstandige was. Volgens de rechtbank - die niet dieper inging op dat aspect - bleek uit de vacature duidelijk dat hij gemandateerd was om in de sollicitatieprocedure op te treden in naam van Dovy Keukens. AAngeplAkt Voor de stakingsvordering voorziet artikel 20 § 1 in een procedure zoals in kort geding. Anders dan bij een kort geding is urgentie in dat geval niet vereist. Wel relevant blijft de vraag of de vordering haar belang behoudt wanneer de inbreuk volledig voltrokken is en de discriminatie dus niet meer bestaat op het ogenblik waarop de vordering bij de rechter wordt ingediend. In lijn met eerdere rechtspraak oordeelt de rechtbank dat de vordering tot staken haar belang houdt, zolang het niet uitgesloten is dat het discriminerend gedrag in de toekomst herhaald wordt. Volgens de rechtbank bestaat de kans op herhaling, omdat Dovy Keukens in de toekomst opnieuw een beroep kan doen op bijkomende zelfstandige medewerkers of nieuwe personeelsleden. Dat blijkt ook zo te zijn, want de vacature staat tot vandaag nog steeds op de website van het bedrijf. De rechtbank legt het bedrijf daarom een verbod op om op grond van leeftijd te discrimineren bij de aanwerving van sollicitanten in het algemeen en koppelt het stakingsbevel aan een dwangsom. De publicatie in verschillende kranten wordt echter als een onevenredige sanctie beschouwd. De rechtbank vindt wel dat de (potentiële) medewerkers en klanten geïnformeerd moeten worden over het verbod van leeftijdsdiscriminatie. Daarom moet het beschikkend gedeelte van het vonnis op een goed zichtbare plaats worden aangeplakt, ook onder verbeurte van een dwangsom. SchAdevergoeding vAn 25.000 euro Wat de vordering tot schadevergoeding betreft had Dovy Keukens zich in de bemiddelingsfase via haar advocaat bereid verklaard een vergoeding van 650 euro te betalen. Het slachtoffer ging daar niet mee akkoord, en vorderde een forfaitaire vergoeding gelijk aan zes maanden brutoloon. Hij begrootte die vergoeding op 54.720 euro, hetzij 9.120 euro bruto per maand. De rechtbank erkende zijn aanspraak - als zelfstandige - op de forfaitaire vergoeding, maar volgde zijn berekeningswijze niet. Als verkoper zou hij immers met een commissieloon worden betaald, en niet met een uurloon. Vermoedelijk vond de rechtbank het bedrag ook excessief. Omdat Dovy Keukens er niet in slaagde aan te tonen dat de ongunstige of nadelige behandeling van de sollicitant ook op niet-discriminerende gronden getroffen zou zijn, kende de rechtbank hem een forfaitaire schadevergoeding toe van een brutoloon van zes maanden, die volgens de billijkheidsmethode ex aequo et bono werd vastgesteld op 25.000 euro en interesten. Hoewel het om een specifiek geval ging, had het vonnis een grote weerklank in de pers. De tewerkstelling van oudere werknemers is namelijk een grote maatschappelijke uitdaging. Dat een bedrijf wordt veroordeeld voor het discrimineren op grond van leeftijd van een sollicitant, maakt van dit vonnis dan ook een belangrijk signaal. Dovy Keukens stelde onmiddellijk hoger beroep in tegen het vonnis, maar gezien het overtuigende bewijs geef ik dat beroep weinig kans. Isabelle Van Hiel is assistent bij de Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht van de UGent. Arbrb. Gent, afd. Roeselare (kortg.) 2 mei 2016 www.unia.be © Imagedesk kort potpourri iii In het Staatsblad verscheen onlangs de potpourri-III-wet. Hierbij een overzicht van de belangrijkste nieuwigheden. - De kosten van alle noodzakelijke medische zorgen voor geplaatste geïnterneerden, waar ze ook geplaatst zijn, vallen ten laste van de federale overheid. Het is aan de zorgverleners zelf om te beslissen welke medische zorgen al dan niet noodzakelijk zijn. - Het OM en de advocaat van de geïnterneerde kunnen binnen vijf werkdagen een cassatieberoep instellen tegen de beslis- singen van de kamer voor de bescherming van de maatschappij. Oorspronkelijk was voorzien in een termijn van 48 uur, maar het Grondwettelijk Hof heeft die termijn vernietigd omdat die te kort was. Nu wordt dus gekozen voor een termijn van vijf werkdagen. - De internering van veroordeelden wordt geïntegreerd in de penitentiaire procedure. Het is de kamer voor de bescherming van de maatschappij die voortaan over de internering zal beslissen. Er worden wel verschillende garanties voorzien zodat de geïnterneerde veroordeelde geen strafvoordeel kan halen uit zijn internering. De uitvoeringsmodaliteiten van de internering zijn heel divers. De kamer voor de bescherming van de maatschappij beslist over de uitvoeringsmodaliteiten. Omdat de eerste zitting van de kamer voor de bescherming van de maatschappij vrij snel volgt op de in kracht van gewijsde gegane interneringsbe- slissing (uiterlijk binnen drie maanden) kan zij geen aanvullend forensisch psychiatrisch onderzoek meer bevelen. Bij een invrijheidstelling op proef bedraagt de proeftermijn - waaraan algemene en eventueel bijzondere voorwaarden zijn gekoppeld - in eerste instantie drie jaar. Die proeftermijn is hernieuwbaar, telkens met maximaal twee jaar. Een eerste termijn van drie jaar - in plaats van nu twee jaar - is geschikter voor de verdere uitvoering van het verzorgingstraject. De feiten waarvoor de onderzoeksen vonnisgerechten een internering kunnen uitspreken, worden beperkt. Bedoeling is om de internering zoveel mogelijk te focussen op mensen voor wie die veiligheidsmaatregel echt nodig is en tegen wie de maatschappij en de slachtoffers beschermd moeten worden. De veiligheidsmaatregelen voor geïnterneerde seksuele delinquenten duren voortaan even lang als de internering zelf. Ze worden geïntegreerd in het zorgtra- ject van de geïnterneerde. Geïnterneerden kunnen maandelijks tot maximum 14 dagen verlof krijgen. Tot nu lag het maximum op 7 dagen. Zo’n verlofperiode kan bijvoorbeeld toegekend worden om de re-integratie van de geïnterneerde in de maatschappij voor te bereiden. - De interne werking van de raad van procureurs des Konings en van de raad van arbeidsauditeurs wordt geregeld in een huishoudelijk reglement. Elke raad stelt zijn eigen reglement op. Tot nu moesten beide reglementen goedgekeurd worden door de Koning. De inwerkingtreding van de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 wordt nogmaals uitgesteld. Bedoeling is dat de wet nu uiterlijk op 1 oktober 2016 in werking treedt, en niet op 1 juli 2016. Oorspronkelijk was trouwens bepaald dat de wet ten laatste op 1 januari 2016 in werking zou treden (wet 4 mei 2016, BS 13 mei 2016). havens binnendringen strafbaar Havenbedrijven binnendringen zonder toestemming is voortaan strafbaar. Daders riskeren een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en een geldboete van 26 tot 500 euro (of één van die straffen). Bij verzwarende omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de feiten in groep of ‘s nachts worden gepleegd, kan die straf oplopen tot 1.000 euro boete en een jaar cel. Bij recidive worden die maximumstraffen nog eens verdubbeld. Met de maatregel komt de wetgever tegemoet aan de verzuchtingen van de havenbedrijven. De huidige vluchtelingencrisis zorgt er immers voor dat transitmigranten steeds vaker in groep de Belgische havenvoorzieningen - en vooral dan die van Zeebrugge - trachten binnen te geraken om de overtocht naar Groot-Brittannië te maken (wet 20 mei 2016, BS 2 juni 2016). |3 Afkoopwet schendt gelijkheidsbeginsel en recht op eerlijk proces H et arrest komt er na prejudiciële vragen van de Gentse kamer van inbeschuldigingstelling. Volgens advocaat Joris Van Cauter werd zijn cliënt, die vervolgd werd voor strafbare financiële transacties, gediscrimineerd omdat het openbaar ministerie door de afkoopwet ‘na het instellen van de strafvordering en zonder enige controle van de rechterlijke macht over de motieven van die beslissing’, kan beslissen over het al dan niet toekennen van een minnelijke schikking. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat er inderdaad een schending is. ‘Bijgevolg, in zo- © Photonews Artikel 216bis § 2 van het wetboek van strafvordering, de zogenaamde afkoopwet, schendt het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie van de Grondwet en het recht op een eerlijk proces. Dat heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld. Volgens het arrest ontbreekt ‘een daadwerkelijke rechterlijke controle’ op de minnelijke schikking omdat de rechter alleen de formele voorwaarden ervan mag beoordelen. verre het het openbaar ministerie machtigt om via een minnelijke schikking in strafzaken een einde te maken aan de strafvordering terwijl het dossier bij een onderzoeksrechter aanhangig is gemaakt, zonder dat een daadwerkelijke rechterlijke controle op dat voorstel tot minnelijke schikking bestaat, is artikel 216bis, § 2, van het wetboek van strafvordering niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het recht op een eerlijk proces en met het beginsel van de onafhankelijkheid van de rechter (..)’, stelt het arrest. Volgens het Hof is het recht op een eerlijk proces enkel gewaarborgd ‘op voorwaarde dat de bevoegde rechter een volwaardig toezicht kan uitoefenen, zowel wat de proportionaliteit van de voorgenomen minnelijke schikking betreft als wat de wettigheid ervan betreft’. Daarvoor moet de beslissing inzake de minnelijke schikking gemotiveerd worden, wat nu niet het geval is. De afkoopwet moest vermijden dat strafbare feiten zoals grote fraudezaken zonder gevolg bleven door seponering of verjaring door de overbelasting van het gerecht. De toepassing ervan, zoals bijvoorbeeld in de strafzaak Leuvense en Gentse Wetsdagen 4 t.e.m. 8 juli 2016 10 onderwerpen afwisselend in Leuven en Gent Actualia M&A Gegevensuitwisseling over belastingen heen De nieuwe wetgeving overheidsopdrachten 2016 Schaderegeling buiten aansprakelijkheid bij verkeersongevallen Actualia ontslag De nieuwe woonfiscaliteit Privacyrecht in volle verandering Fiscale regularisatie anno 2016 Actua omgevingsrecht Potpourri II www.zomermd.be rond Omega Diamonds, leidde tot de kritiek van klassenjustitie. De omstreden wet werd in februari nog aangepast. Daarvoor konden veroordeelden na een ongunstig vonnis in eerste aanleg of beroep nog altijd onderhandelen met het openbaar ministerie over het afkopen van de strafvordering, zolang er geen cassatiearrest was. Door de wetswijziging kan een minnelijke schikking alleen ‘voor zover er nog geen eindvonnis of eindarrest is gewezen in strafzaken’ en komen afgesloten minnelijke schikkingen wel in het strafregister, wat voorheen niet het geval was. De rol van de rechter bleef echter beperkt tot het beoordelen van de ‘formele toepassingsvoorwaarden’ en de vraag ‘of de dader de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, en het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed’. Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat dat ‘op discriminerende wijze’ afbreuk doet aan het recht op een eerlijk proces. Bron: Belga GwH arrest nr. 83/2016, 2 juni 2016 www.grondwettelijkhof.be 4| Schade door implantaat: contractuele aansprakelijkheidsregeling nog te onduidelijk Medische producten geven vaak aanleiding tot schade: heupprotheses met loskomende deeltjes, tandbeugels die losschieten, transplantatie van gebrekkige organen, toedienen van besmet bloed en geneesmiddelen waarvan de bijsluiter onvoldoende informatie bevat over de bijwerkingen. Onlangs nog sprak de rechtbank van eerste aanleg in Leuven zich uit over schade veroorzaakt door een hartimplantaat. Het ziekenhuis was volgens de rechtbank niet aansprakelijk voor het gebruik van het slechte implantaat. Maar over de vraag of de verplichting tot het gebruik van deugdelijk medisch materiaal een resultaats- dan wel een inspanningsverbintenis is, bestaat in de rechtsleer en rechtspraak discussie. Tijd dat de wetgever klaarheid schept. H et hartimplantaat Solysafe Septal Occluder (SSO) is afkomstig van een Zwitserse producent en werd, na invoer door een Nederlandse invoerder, in juni 2009 ingeplant bij een patiënt in het UZ Gasthuisberg. Kort na de operatie bracht de producent het ziekenhuis op de hoogte van mogelijke problemen met de SSO. Hoewel de patiënt - na verschillende gezondheidsklachten - van nabij werd opgevolgd, werd in november 2012 een mogelijke breuk van de SSO geopperd. Uiteindelijk moest de patiënt in december 2012 een openhartoperatie ondergaan, waarbij een breuk aan de SSO werd vastgesteld. De patiënt besliste daarna om een aansprakelijkheidsvordering in te stellen tegen het UZ Gasthuisberg, de producent en de EU-invoerder. Wat de vordering tegen het UZ betreft, is de rechtbank van oordeel dat de verplichting tot het gebruik van deugdelijk materiaal geen resultaatsverbintenis is en dat het ziekenhuis geen fout te verwijten valt. De producent en de EU-invoerder worden wel in solidum aansprakelijk gesteld omdat er sprake is van een gebrekkig product. De rechtbank stelt vervolgens een deskundige aan om de schade te begroten. RESULTAAT OF INSPANNING? De veiligheidsverplichting vloeit voort uit de behandelingsovereenkomst tussen patiënt en arts en is gebaseerd op artikel 1135 BW. Zo is de verplichting tot het gebruik van deugdelijk medisch materiaal een accessorium van de hoofdverbintenis van de arts. De vraag rijst of die veiligheidsverplichting gekwalificeerd moet worden als een inspannings- of een resultaatsverbintenis. Aangezien het gebruik van medisch materiaal geen aleatoir karakter zou vertonen, is diverse rechtspraak en rechtsleer van mening dat de veiligheidsverplichting een resultaatsverbintenis is. Andere rechtspraak - waaronder het besproken Productaansprakelijkheid Om toepassing te maken van de wet productaansprakelijkheid (WPA) moet aan vijf voorwaarden voldaan zijn. Vooreerst moet het gaan om een product. Medische producten - waaronder ook afgescheiden lichaamsmateriaal - vallen daar ontegensprekelijk onder. Ten tweede moet het product gebrekkig zijn, wat betekent dat het niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is ervan te verwachten. Voor medische producten stelt de rechtspraak zich zeer streng op, door een quasi-absolute veiligheid te verwachten. Onlangs heeft het Hof van Justitie dat bevestigd in de zaak Boston Scientific Medizintechnik. Het Hof was van oordeel dat, gelet op de functie van medische hulpmiddelen en de bijzonder kwetsbare situatie van de patiënten die ze gebruiken, de veiligheidseisen die men mag verwachten van zulke hulpmiddelen bijzonder hoog zijn. In die optiek is het, aldus het Hof, voldoende om aan te tonen dat het medisch hulpmiddel behoort tot een groep of serie van producten die potentieel gebrekkig is, om het gebrek van eerstgenoemd product aan te tonen. Ten derde moet men schade lijden. Alle schade veroorzaakt door de dood of door lichamelijk letsel wordt vergoed. In Boston Scientific Medizintechnik besliste het Hof van Justitie dat ook de schade veroorzaakt door een chirurgische ingreep ter vervanging van een gebrekkig product, schade is in de zin van de WPA. De producent is voor die schade aansprakelijk als de ingreep noodzakelijk was om het gebrek te verhelpen. Ten vierde moet een causaal verband tussen het gebrekkige product en de schade worden aangetoond. Tot slot moet de producent aangesproken worden. Artikel 4 § 1 WPA stelt verder dat eenieder die in het kader van zijn economische werkzaamheden, een product in de EU invoert met het oogmerk het te verkopen of het gebruik ervan over te dragen, als producent wordt beschouwd. In tegenstelling tot wat sommige rechtsgeleerden beweren, draagt de EU-invoerder zo dezelfde aansprakelijkheid als de producent, als aan de voorwaarden is voldaan. De EU-invoerder is echter niet zoals de leverancier slechts subsidiair aansprakelijk. De producent beschikt onder artikel 8 WPA over enkele verweermiddelen. Daarnaast bevat de WPA een verjaringstermijn van drie jaar en een vervaltermijn - die loopt vanaf het in het verkeer brengen van het product - van tien jaar. De verjaringstermijn neemt een aanvang op het ogenblik dat de schadelijder over alle nodige gegevens beschikt - of daarvan redelijkerwijs op de hoogte zou moeten zijn - om een vordering in te stellen. Van de benadeelde wordt wel een redelijke inspanning verwacht om kennis te krijgen van de benodigde gegevens. (DV) © Belga Dimitri Verhoeven vonnis - oordeelt dan weer dat de verplichting slechts een inspanningsverbintenis is. Naar mijn mening valt voor beide strekkingen iets te zeggen. Zo valt het te betwijfelen of er geen aleatoir karakter verbonden is aan het gebruik van medisch materiaal. Hartimplantaten kunnen bijvoorbeeld schade veroorzaken terwijl van de arts niet kan verwacht worden dat hij volledige technische kennis heeft van het product. Anderzijds is de patiënt beter beschermd door de verplichting te kwalificeren als resultaatsverbintenis. Verder kan ingestemd worden met de idee dat op buitencontractuele grondslag - via artikel 1384, 1 BW - wel een resultaatsverplichting tot het gebruik van deugdelijke zaken wordt opgelegd. Om contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid op elkaar af te stemmen, kan de contractuele veiligheidsverplichting best als resultaatsverbintenis aangezien worden. Gelet op de disparaatheid in rechtspraak en rechtsleer, kan de wetgever best klaarheid scheppen. Dimitri Verhoeven is onderzoeker aan de Uantwerpen. Rb. Leuven 4 mei 2016, onuitg. www.legalworld.be TAALTIP Karl Hendrickx O nlangs keek ik raar op bij het lezen van onderstaande zin uit een vonnis: Overwegende dat de beweringen van verweerster met betreffende tot de telefonische contacten tussen partijen, bezwaarlijk kunnen worden aangenomen[…] Het was niet zozeer de ouderwetse overwegende stijl die me tegen de borst stootte - hoewel die de leesbaarheid allerminst ten goede komt - maar wel de vreemde combinatie met betreffende tot. Blijkbaar had de auteur van de tekst niet door dat de verbinding met betreffende tot niet bestaat en dat de juiste uitdrukking met betrekking tot ofwel betreffende is. Hij had ze onbedachtzaam, per vergissing, al te snel of uit onwetendheid uit zijn pen - wellicht zijn toetsenbord, dat gaat nog sneller - laten rollen. Zulke verhaspelingen worden in de taalkunde contaminaties genoemd, en ze schijnen aan een opmars bezig te zijn. Vorig jaar zei de directeur van de Nederlandse vertaalafdeling van het Europees parlement in een lezing op de contactdag van de vertalers Nederlands van alle Europese instellingen dat de vertalers die kwamen solliciteren bij de Europese instellingen, zo goed als perfect Engels kenden. Daar lag het probleem niet. Dat lag bij de kennis van hun moedertaal, het Nederlands, en dan vooral bij de contaminaties die overal in hun teksten opdoken. Uitdrukkingen worden door elkaar gehaald, spreekwoorden in stukjes gehakt en willekeurig weer samengesteld. Je hoort uitdrukkingen als verantwoordelijkheid afleggen of onderdeel uitmaken van. Schrijvers denken indruk te maken met zinnen als: Met betreffende tot - Het juridiseren van problemen en klachten van burgers door de overheid in bezwaar- en beroepsprocedures behoort tot één van de belangrijkste knelpunten voor burgers. - Elke discriminatie is verboden, onafgezien of het gaat om een directe dan wel een indirecte discriminatie. Beide zinnen mogen dan wel ronkend geformuleerd zijn, ze bevatten allebei een contaminatie. Zo kan je in de eerste zin niet behoren tot één van de belangrijkste knelpunten. Behoren tot impliceert immers dat er een meervoudige betekenis volgt, terwijl hier juist één van de volgt. Eén van de twee moet dus wegvallen: ofwel behoort het juridiseren tot de belangrijkste punten, ofwel is het één van de belangrijkste knelpunten. In de tweede zin zijn het voorzetsel afgezien van en het voegwoord ongeacht (beide met betekenis ‘buiten beschouwing gelaten’) door elkaar gehaald. Hier zou ongeacht op zijn plaats zijn, want er is een voegwoord nodig. Er zijn moeilijk regels te geven om contaminaties te vermijden, want het zijn nu net toevallig samengesmolten en steeds wisselende, nieuwe creaties. Eén goede raad: lees aandachtig uw tekst na, ook op woordkeuze en het gebruik van uitdrukkingen, en zoek bij twijfel op. Contaminaties storen immers niet alleen het leesproces doordat de lezer even in verwarring geraakt over de bedoelde betekenis, ze doen ook het imago van de schrijver geen goed. Zodra de lezer doorheeft dat het om een fout van de schrijver gaat, kan hij ook concluderen dat die zijn taal slecht beheerst en niet heeft nagedacht bij het schrijven van de tekst. U kunt dus maar beter contaminaties vermijden. Dat bleek ook mooi tijdens de toneelvoorstelling Het Tribuna(a)l van theater Antigone, die ik onlangs bijwoonde en waarin het wel en wee van een rechtbank werd uitgebeeld. Alle clichéfiguren uit de juridische wereld kwamen ten tonele: de vurige procureur, de verstrooide rechter, de briljant pleitende maar ietwat louche advocaat en natuurlijk ook de advocate die steeds te laat op hoge hakken de zitting binnenstormde en hijgend aan haar pleidooi moest beginnen met zich te excuseren dat ze door een klein ongelukje zich niet zo goed als anders in haar dossier had kunnen onderdelven maar toch nog enkele zaken wilde aanstippelen. Ook hier werden de contaminaties gebruikt om de slordigheid en desinteresse van de advocate te onderstrepen: niet alleen was ze meer bezig met haar eigen besognes dan met de zaak van haar cliënt, ze kon bovendien amper deftige zinnen vormen. Kijk bij twijfel even op het internet of de verbinding die u wilt gebruiken, nog wel vaker voorkomt en neem voldoende tijd om uw teksten op te stellen en vooral ook na te lezen. Uw lezers zullen er u dankbaar voor zijn, en uw prestige ook. Karl Hendrickx Taaladviseur Rekenhof en docent Rechtstaalbeheersing UA en KU Leuven. Hebt u ook een vraag over juridisch taalgebruik? Stuur ze naar [email protected]. Karl Hendrickx beantwoordt ze graag. |5 © Belga ‘Symbolische’ seksismewet blijft overeind Het Grondwettelijk Hof oordeelde op 25 mei over het vernietigingsberoep tegen de ‘seksismewet’. Volgens de eisers ging de wet in tegen de vrijheid van meningsuiting en was de wet onvoldoende duidelijk en toepasbaar. Behalve de vernietiging van één woord in artikel 2 van de Franse tekst van de wet en één interpretatie werd het beroep verworpen en bleven de algemene principes van de wet overeind. Volgens het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen blijft België zo het eerste land ter wereld ‘dat over een krachtig instrument beschikt om seksisme tegen te gaan‘. Yaiza Janssens D e wet verbiedt ‘gebaren of handelingen’ die ‘klaarblijkelijk bedoeld zijn om minachting uit te drukken’ jegens een persoon omwille van haar/zijn geslacht, of die een persoon ‘als minderwaardig beschouwen’ of ‘reduceren tot diens geslachtelijke dimensie’. De wet leidde bij haar totstandkoming tot veel discussie, onder meer over haar toepassingsgebied en een mogelijk conflict met de vrijheid van meningsuiting (zie onder meer de bijdragen van Jogchum Vrielink en Silvia Van Dyck in nr. 289 en 319 van De Juristenkrant). Veel critici, de eisers inclusief, haalden aan dat er al andere straffen zijn vastgelegd die zouden kunnen worden toegepast op ‘seksistische feiten’ en dat de wet dus onnodig was. De eisers verwijten de wetgever dat het misdrijf in artikel 2 niet voldoende nauwkeurig en duidelijk zou zijn gedefinieerd. Ze menen dat verschillende termen en uitdrukkingen waarop de definitie van seksisme is gebaseerd een bron van rechtsonzekerheid zijn omdat ze een te grote interpretatie- Erop gebrand uw rechtszaken te winnen, advocaat? marge zouden laten aan de strafrechter. Ze stellen ook dat de Nederlandse en de Franse versie van de wet verschillen in strafbaarstelling. Het Hof erkent dat het wettigheidsbeginsel in strafzaken niet inhoudt dat de rechter van de wetgever geen beoordelingsbevoegdheid kan krijgen. Daarnaast concludeert het dat de redactionele verschillen tussen de Franstalige en de Nederlandstalige versie van de wet niet zo moeten worden begrepen dat zij verschillende strafbaarstellingen in het leven roepen. Het Hof ziet wel een mogelijke interpretatiemoeilijkheid door het ontbreken van een equivalent van het Franstalige ‘essentiellement’ in de Nederlandse tekst en beslist het woord in de Franse versie te vernietigen. De andere termen en uitdrukkingen die de eisers als problematisch beschouwen, zijn volgens het Hof voldoende nauwkeurig, duidelijk en voorzienbaar. De interpretatie van het Hof zorgt ervoor dat er niet langer onduidelijkheid bestaat over de vraag of er een algemeen dan wel een bijzonder opzet vereist is. Het misdrijf seksisme kan volgens het Hof slechts bestaan wanneer er een (bijzondere) opzet is ‘om ‘misprijzen’ uit te drukken jegens een persoon of om deze als minderwaardig te beschouwen in de wetenschap dat het gebaar of de handeling kan leiden tot een aantasting van de waardigheid van die persoon)’. Dat gebaar of die handeling moet ook daadwerkelijk tot een ernstige aantasting van de waardigheid geleid hebben. Dat impliceert dat de wet alleen maar van toepassing is op ernstige feiten. Het Hof verduidelijkt dat de zinsnede ‘jegens een persoon’ inhoudt dat een persoon geen strafbare seksistische gebaren of handelingen tegenover zichzelf kan stellen. De wet kan dus niet ingeroepen worden tegen personen die handelingen stellen die een ernstige aantasting van hun eigen waardigheid inhouden, vrouwen die een confessioneel kledingstuk dragen of in gevallen van vrijwillige prostitutie of pornografie. Diezelfde zinsnede houdt ook in dat de seksistische gedragen of handelingen tegenover welbepaalde personen gesteld moeten worden. Er kan bovendien ook sprake zijn van strafbaar seksisme wanneer een persoon zelf heeft ingestemd met een gebaar of handeling van een derde die een ernstige inbreuk uitmaakt op zijn/haar waardigheid. Het Hof erkent dat artikel 2 van de wet een inmenging vormt op de vrijheid van meningsuiting. De wet is volgens het Hof voldoende toegankelijk en nauwkeurig. De wil van de wetgever om gelijkheid tussen mannen en vrouwen te waarborgen is een legitieme doelstelling, die tegelijk een bescherming van de rechten van anderen inhoudt, naast een bescherming van de openbare orde en een bevestiging van één van de fundamentele waarden van de democratie. Om al die redenen concludeert het Hof dat de inmenging in het recht op vrije meningsuiting verantwoord is. De combinatie van de vereiste van een bijzonder opzet en de vereiste van de ernstige aantasting van de waardigheid van welbepaalde personen zorgt er ook voor dat reclame en algemene uitingen van meningen over de positie van mannen en vrouwen in de samenleving uitgesloten worden van het toepassingsgebied van de wet. De vrijheid van meningsuiting blijft fundamenteel. Het arrest schept niet alleen duidelijkheid over het toepassingsgebied van de wet, maar toont ook het belang ervan aan. Het Hof erkent impliciet de (positieve) symboolwaarde van de wet door te erkennen dat ‘de bevestiging van het strafbare karakter van een gedrag, omdat het door de wetgever onbestaanbaar wordt geacht met de fundamentele waarden van de democratie’ ook een ‘educatief en preventief effect’ kan hebben. Het Hof erkent ook dat de wet ruimer is dan de bescherming van slachtoffers van seksisme, omdat hij ook de gelijkheid van vrouwen en mannen waarborgt. Het probleem van seksisme wordt ook impliciet gekaderd in de strijd tegen geweld op grond van geslacht, wat overeenstemt met internationaalrechtelijke interpretaties van het fenomeen. Yaiza Janssens is assistent en doctoraal onderzoekster verbonden aan het centrum voor Mensenrechten van de UGent. GwH, arrest nr. 72/2016, 25 mei 2016 www.grondwettelijkhof.be In de kijker Potpourri I: hervormingen m.b.t. de burgerlijke rechtspleging Auteur: M. Castermans Bestel online op shop.wolterskluwer.be/NWPV-BI16056 De rechtsplegingsvergoeding in al zijn facetten Auteurs: B. Van den Bergh, S. Sobrie Bestel online op shop.wolterskluwer.be/RPV-BI16001 Tijdschrift voor Procesrecht en Bewijsrecht 16-0112-3 Gedetailleerde kennis over de procedureregels en hun toepassing in de praktijk, is essentieel voor advocaten. Maar daar stopt het niet. Om geschillen te winnen, is het belangrijk dat u mee bent met de nieuwste tendensen in het gerechtelijk recht. • De nieuwste tendensen in het gerechtelijk recht voor u opgevolgd • Alles wat u nodig heeft om uw rechtszaken steviger te onderbouwen • Aanzienlijk meer kans om uw geschillen te winnen Redactie: N. Peeters, C. De Baets, D. Mougenot, B. Van den Bergh, J. Vanderschuren, P. Vanlersberghe, S. Voet, K. Wagner Bestel online op shop.wolterskluwer.be/PROBEW-MG Verdiep nu uw kennis van het gerechtelijk recht. Ontdek het volledige aanbod op shop.wolterskluwer.be/gerechtelijkrecht en geniet van 15% korting op een aantal publicaties. Deze korting is geldig vanaf 31/05 t.e.m. 31/07/2016. Vergeet zeker code 16-0112-3 niet te vermelden bij het bestellen! 6| De gemeenten zullen in de toekomst meer autonomie hebben om de openingsuren van handelszaken op hun grondgebied te regelen. Dat volgt uit een recente wijziging van de wet openingsuren. Godfried Geudens D e wet van 10 november 2006 op de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening omvat het gemeenrechtelijke stelsel inzake openings- en sluitingsuren en de wekelijkse rustdag. Centrale bepalingen in de wet vormen de artikelen 6 en 8. De eerste bepaling bevat de tijdsblokken waarin vestigingen van de aangehaalde sectoren gesloten moeten zijn, artikel 8 legt de verplichting van een wekelijkse rustdag op. Op dat gemeenrechtelijke regime bestaan een aantal afwijkingen en uitzonderingen. Wat de afwijkingen betreft: zowel voor de openingsuren als verplichte rustdag kunnen die volgens artikel 15 telkens maximaal vijftien dagen per jaar toegekend worden ‘in bijzondere en voorbijgaande omstandigheden’ (jaarmarkten, braderijen, nachtelijke releases...). Verder gelden de artikelen 6 en 8 niet voor een aantal (limitatief) opgesomde specifieke niches zoals tankstations, kranten- en tabakswinkels. De wet bevat ook specifieke openingsuren voor nachtwinkels en belwinkels (‘privaat bureaus voor telecommunicatie’). Voor beide types zaken kan een gemeentelijk reglement afwijkende openingsuren opleggen. Daarnaast kunnen lokale besturen via een gemeentelijk reglement een spreidingsbeleid voeren voor nacht- en belwinkels door hun vestiging te koppelen aan een voorafgaande vergunning. In badplaatsen en ‘toeristische centra’ ten slotte zijn de verplichte sluitingsuren en rustdag niet van toepassing. ConfliCtueus De erkenning als toeristisch centrum won de voorbije jaren aan populariteit. Hoewel de oorspronkelijke regelingen al decennia ouder waren dan de huidige regeling die gebaseerd is op de wet openingsuren, is de interesse bij lokale besturen vandaag wel behoorlijk groot: de erkenning als toeristisch centrum van een (gedeelte) van een gemeente heft immers de gemeenrechtelijke regeling inzake openingsuren en rustdag op, zodat bijvoorbeeld zondagsopeningen en laatavondopeningen op regelmatige basis mogelijk zijn. De ruime en soepele criteria die bij zo’n erkenning als toeristisch centrum gelden, verklaren ook waarom die piste vaak gekozen wordt, veeleer dan de brede politieke en maatschappelijke discussie aan te gaan over het al dan niet opleggen van openingsuren en een rustdag. Zo moet in een toeristisch centrum ‘het toerisme van essentieel belang zijn voor de economie van de gemeente of het gedeelte van de gemeente’ en moet er sprake te zijn van ‘een toevloed van toeristen die er verblijven of er voorbij komen wegens het bestaan van toeris- Vreemdelingenrecht Belg worden De geschiedenis van de Belgische nationaliteitsverwerving sinds 1830 Auteurs: F. Caestecker, N. Perrin, T. Eggerickx, B. Renauld Nawoord: G.-R. De Groot, P. Wautelet Nieuw Bestelcode: BP/MONONAN-BI14001 Publicatievorm: boek Omvang: 300 pagina’s 16-0004-3 Eenmalige aankoop: € 30,00 incl. btw (€ 28,30 excl. btw) Bestellen is makkelijk: Sinds 1984 is onze nationaliteit geregeld in het Wetboek van de Belgische nationaliteit. Maar in de 150 jaren die daaraan voorafgingen, was de wetgeving niet altijd even duidelijk. Nu eens veranderde ze in het belang van de bewindvoerders, dan weer kregen economische of emancipatorische motieven de bovenhand. Dit boek biedt een uniek overzicht van de geschiedenis van de nationaliteitsverwerving in België en de totstandkoming van onze huidige wetgeving. Dat gebeurt in twee grote delen: voor en na 1984. De historisch beschrijvingen worden telkens toegelicht met voorbeelden en de concrete situatie: grafieken en tabellen geven de demografische evolutie weer van de instroom en de afkomst van de buitenlanders die Belg wilden worden. shop.wolterskluwer.be/MONONAN-BI14001 bel 0800 30 144 fax 0800 17 529 e-mail [email protected] tische attracties’. Het hoeft weinig betoog dat de erkenning als toeristisch centrum een flexibel instrument is om de gemeenrechtelijke regeling buiten toepassing te kunnen laten. De uitzonderingsregeling voor toeristische centra stond echter op gespannen voet met de uitzonderingsregeling voor nachtwinkels. Binnen de geografische omschrijving van zo’n toeristisch centrum hadden de uitbaters van zulke winkels weinig baat bij hun specifieke statuut: dat legde immers nog specifieke openingsuren op, vaak aangevuld met spreidingscriteria in gemeentelijke reglementen. Als de uitbaters afstand deden van dat statuut door hun zaken om te vormen tot verkooppunten voor algemene voedingswaren en huishoudelijke artikelen, konden zulke handelszaken in een toeristisch centrum meteen 24/7 geopend zijn en werden de gemeentelijke controlemogelijkheden op dat vlak sterk beknot. Dat probleem was niet nieuw: de wet openingsuren was van bij aanvang intern conflictueus op dat punt, maar precies het stijgende aantal toeristische centra heeft ertoe geleid dat het probleem recent qua omvang (veel) groter is geworden en het conflict dan ook scherper in beeld kwam. In het federale regeerakkoord werd een resolutie opgenomen die aan dit probleem tegemoet wilde komen door de gemeentelijke autonomie op het vlak van de bepaling van de openingsuren uit te breiden. Van een omvattende herziening van de wet openingsuren was geen sprake en de uitvoering van de resolutie werd overgelaten aan het parlementair initiatiefrecht. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in de wet van 1 april 2016. Gemeentelijk reGlement Via een gemeentelijk reglement kunnen voortaan openingsuren opgelegd worden in badplaatsen en toeristische centra. De vrijstellingen voor specifieke niches (tankstations, kranten- en tabakswinkels,…) blijven expliciet behouden, zodat een gemeentelijk reglement daarop niet van toepassing kan zijn. De vraag rijst of met name de kranten- en tabakswinkels geen uitwijkmogelijkheid zullen bieden om gemeentelijke beperkingen van de openingsuren te omzeilen. De wetswijziging bevat geen specifieke regeling voor nachtwinkels. Echter, precies door de invoering van openingsuren zal een erkenning als nachtwinkel opnieuw van belang worden in een toeristisch centrum. Als een gemeentelijk reglement de openingsuren tijdens de avond en nacht beperkt, zal het statuut van nachtwinkel immers vanzelf opnieuw herleven. Anders uitgedrukt: lokale besturen krijgen in toeristische centra greep op nachtwinkels en precies dat vormde het oogpunt van de wetswijziging. Dat blijkt ook uit het feit dat de wet betrekking heeft op de reglementering van openingsuren en niet op het wegvallen van de verplichte rustdag in toeristische centra. Dat laatste lag immers politiek volstrekt niet zo gevoelig als de automatische liberalisering van de openingsuren die een erkenning als toeristisch centrum tot gevolg had. Als badplaatsen of gemeenten met een toeristisch centrum opteren voor een reglementering van de openingsuren, geldt de regeling zonder onderscheid voor alle daarin bedoelde vestigingen, behoudens de wettelijke uitzonderingen voor specifieke niches. Dat betekent dat een verdere geografische opsplitsing van een toeristisch centrum met telkens specifieke stelsels voor openingsuren uitgesloten is. Evenzeer is het uitgesloten om voor bijzondere categorieën handelszaken of dienstverleners elk afzonderlijke openingsuren te bepalen. Bij de bepaling van gemeentelijke openingsuren gelden de wettelijke gemeenrechtelijke openingsuren als ‘buitengrenzen’: in een badplaats of toeristisch centrum kunnen vrijere of dezelfde openingsuren zoals in artikel 6 gelden, maar een strengere reglementering is uitgesloten. © Photonews Gemeenten kunnen zelf openingsuren bepalen in toeristische centra Van belang bij de wetswijziging is ook wat er niet staat: zo is de opmaak van een gemeentelijk reglement niet gekoppeld aan vereisten over openbare orde, zodat er voor de gemeenteraad op dat vlak bij de bepaling van openingsuren geen bijzondere motiveringsplicht geldt. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd aangestipt dat de afwijkingen van de gemeenrechtelijke openingsuren in artikel 15 van de wet behouden blijven. De vraag rijst echter of dat zonder expliciete vermelding in de wijzigingswet mogelijk is: artikel 15 verwijst immers naar de wettelijke regeling ter zake en niet naar een reglementaire regeling. Wellicht is het daardoor noodzakelijk een specifieke afwijkingsregeling op te nemen in een gemeentelijk reglement. Voor de beteugeling van inbreuken op gemeentelijke reglementen inzake openingsuren wordt verwezen naar de GAS-wet van 24 juni 2013. Dat is opvallend, omdat inbreuken op de overige bepalingen van de wet openingsuren worden beteugeld door strafrechtelijke sancties en er daaraan niets gewijzigd werd. Autonomie De wijzigingswet verleent gemeenten een ruime autonomie om openingsuren in te voeren in toeristische centra. Die autonomie is niet geheel nieuw: ze bestond in het verleden ook al voor nacht- en belwinkels, maar omwille van de algemene draagwijdte gaat ze wel een stuk verder. De autonomie is evenmin onbegrensd, al kan toch opgemerkt worden dat de aangehaalde buitengrenzen behoorlijk ruim zijn. Of de regeling veel toegepast zal worden, is vooralsnog een open vraag, al kan uit het ruime parlementaire draagvlak wel voorzichtig afgeleid worden dat er op lokaal vlak een zekere bereidheid toe is. Ook in dat geval echter is het bijvoorbeeld nog een vraag of eerder voor aansluiting bij de gemeenrechtelijke openingsuren geopteerd zal worden dan wel voor een vrijer stelsel. Ten slotte kan ook aangestipt worden dat de keuze voor een specifieke wetswijziging een aantal technische vragen doet rijzen, zoals die over het legitiem karakter van het afwijkende handhavingsstelsel in de wet. Zulke vragen duiken wellicht vaker op bij specifieke en gerichte wetswijzigingen omdat het een erg complexe taak is de volledige context steeds voor ogen te houden en het wetgevend proces doorgaans een stuk sneller verloopt dan bij een algemene herziening van de betreffende wetgeving. Maar men kan dan ook bijna met zekerheid zeggen dat die vragen alsnog zullen opduiken en een antwoord zullen behoeven wanneer de wet geïmplementeerd zal worden. Godfried Geudens is veiligheidsadviseur op het kabinet van de burgemeester van Stad Antwerpen. Deze bijdrage geeft enkel de persoonlijke opvattingen van de auteur weer. Wet tot wijziging van de wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening wat de beperking van openingsuren in badplaatsen en toeristische centra betreft, B.S. 21 april 2016. |7 Gewraakte magistraat moet betekening verwerpingsarrest niet afwachten Een raadsheer tegen wie een wrakingsverzoek ingediend werd, mag onmiddellijk opnieuw aan de slag na de uitspraak van het arrest van verwerping door het Hof van Cassatie. De beslissing hoeft dus niet betekend te worden. Dat blijkt uit een recent cassatiearrest. Pim Vanwalleghem D e procureur-generaal vordert een gerechtelijk onderzoek tegen een rechter, in toepassing van de bijzondere procedure ‘voorrecht van rechtsmacht’. Daarna stelt de eerste voorzitter van het hof van beroep een raadsheer-onderzoeker aan die het gerechtelijk onderzoek voert. In het kader van dat lopend gerechtelijk onderzoek legt de ondertussen in verdenking gestelde rechter bij de griffie van het hof van beroep een verzoekschrift tot wraking neer tegen de raadsheer-onderzoeksrechter, op grond van wettige verdenking. Sinds 1998 is het niet meer de rechtbank of het hof waartoe de gewraakte rechter behoort die uitspraak doet, maar beslist het gerecht onmiddellijk hoger in rang dan dat waartoe die behoort. In dit geval dus het Hof van Cassatie. De rechter haalt in zijn verzoekschrift voor Cassatie een aantal redenen aan waarop hij zijn grond van wettige verdenking steunt. Zo twijfelt hij aan de onpartijdigheid van de raadsheer-onderzoeker omdat die hem eerst liet oproepen voor ondervraging - een verhoor dat nadien geannuleerd werd door de opschortende kracht van een vorig wrakingsverzoek - en hij na de verwerping van dat verzoek onmiddellijk in verdenking gesteld werd, zon- © Photonews aanwijzingen van schuld bestaan. Het krantenartikel onthulde namelijk niet alleen dat er een onderzoek lopende was, maar vermeldde ook een aantal elementen uit het onderzoek. De onderzoeksmagistraat meende dus geen andere keuze te hebben. Hetzelfde gold voor de afwijzing van het verzoek tot inzage in het strafdossier. der voorafgaandelijk verhoord te zijn. De inverdenkinggestelde rechter vindt het verder ook niet kunnen dat de onderzoeksmagistraat haar beslissing tot weigering van inzage in het strafdossier zo summier motiveert en de beslissing op hetzelfde moment als de beslissing tot inverdenkingstelling neemt. Maar de belangrijkste reden die hij aanvoert, is dat die magistraat hem in verdenking stelt vóór de betekening aan de partijen van het arrest van het Hof van Cassatie dat een vorig wrakingsverzoek verwierp. Volgens artikel 836 Ger. W. stelt de gewraakte magistraat binnen de twee dagen een verklaring op: zij weigert zich van de zaak te onthouden en geeft haar antwoord op de aangebrachte middelen van wraking. De onderzoeksmagistraat haalt daarin aan dat zij de verdachte rechter wel tot een tweede verhoor uitgenodigd heeft, maar dat dat verhoor opnieuw niet kon plaatsvinden gelet op het nieuwe wrakingsverzoek. Het klopt dat ze de verdachte rechter de dag na het vorig arrest van het Hof van Cassatie al in verdenking stelde, schrijft ze, maar dat deed ze pas nadat ze wist dat het Hof in openbare zitting tot de verwerping van het wrakingsverzoek beslist had. En ze wist dat omdat ze het in de pers gelezen had. Daarom ook vond ze het noodzakelijk om de betrokken rechter onmiddellijk in te lichten van de feiten waarvan hij verdacht werd en hem in verdenking te stellen voor de feiten waarvoor er op dat moment van het onderzoek ernstige Geen GewettiGde VerdenkinG Het Hof van Cassatie volgt de redenering van de gewraakte magistrate. Iedere rechter kan volgens artikel 828, 1° Ger. W. inderdaad gewraakt worden wegens wettige verdenking. Bij de beoordeling of er wettige redenen zijn om te twijfelen aan de onpartijdigheid van een rechter, is het bepalend of die vrees objectief is gerechtvaardigd. Dat is hier niet het geval volgens Cassatie. De magistrate oordeelde dat de informatie die in de pers verscheen, haar verplichtte haar onderzoek al de dag na de uitspraak verder te zetten door de verdachte rechter zonder voorafgaand verhoor in verdenking te stellen, hem opnieuw tot verhoor op te roepen en een beschikking tot weigering van inzage in het dossier te nemen. Daarbij verduidelijkt het Hof dat artikel 837, al. 1 Ger. W. op straffe van nietigheid alle verrichtingen en vonnissen in de zaak schorst, vanaf de mededeling van de wrakingsakte aan de rechter. Die schorsende kracht vervalt wanneer de beslissing van verwerping in kracht van gewijsde treedt, of in geval van cassatieberoep, na het verwerpingsarrest van Cassatie. Bij de wraking van een raadsheer van het hof van beroep, vervalt de opschortende werking vanaf de uitspraak van het arrest. In die omstandigheden zijn de beslissingen van de onderzoeksmagistraat niet van die aard dat ze bij de verzoeker of bij derden gewettigde verdenking kunnen doen ontstaan over de geschiktheid van die magistraat om met de vereiste onpartijdigheid en onafhankelijkheid het onderzoek te voeren. sChorsinGsPeriode inGekort Wraking is een aparte en bijzondere procedure die zich als het ware ent op een bestaande procedure. Bijzonder is de procedure ook omdat er geen hoger beroep mogelijk is en in dit geval ook geen cassatie ‘wegens de aard van het rechtscollege dat de beslissing heeft gewezen’ (Cass. AR P.12.1293.N, 14 augustus 2012). In een en dezelfde zaak, zoals hier het geval was, zijn meerdere wrakingsverzoeken mogelijk (artikel 842 Ger. W). De mogelijkheden om in het ongelijk gestelde wrakingszoekers tot een geldboete of schadevergoeding te veroordelen bestaan, maar zijn beperkt. Advocaat Hugo Lamon (zie De Juristenkrant nr. 315) stelde dat de balie na ieder afgewezen wrakingsverzoek in het kader van een deontologisch onderzoek zou kunnen nagaan of het wrakingsverzoek wel deontologisch verantwoordbaar was. Als signaal dat de advocatuur het respectvol procederen hoog in het vaandel draagt zou dat kunnen tellen. In zijn arresten van 21 juni 2000 en 14 november 2012 bepaalde het Hof van Cassatie conform artikel 838 Ger. W. dat de opschortende werking van de wraking tegen een lid van het hof van beroep noodzakelijkerwijze vervalt vanaf de dag van de betekening aan de partijen, van het arrest waarin het Hof het verzoek verwerpt. Nu lijkt het erop dat die schorsingsperiode ingekort wordt. Al zal dat meestal theoretisch blijven, want een rechter is in principe geen partij, tenzij hij vrijwillig tussenkomt. Het vonnis of arrest in de wrakingsprocedure wordt hem dus niet betekend. Hij krijgt er normaal gezien pas officieel kennis van wanneer de stukken hem teruggestuurd worden en dat kan best even duren. Maar het kennisnemen van een arrest via de pers houdt toch een risico in, een krantenartikel biedt immers niet automatisch de garantie op een juridisch correcte weergave, zelfs niet van het beschikkend gedeelte. Veiliger is uiteraard zelf het gerecht dat de uitspraak deed te contacteren. Pim Vanwalleghem is substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep in Brussel. De eventueel in dit artikel ontwikkelde standpunten zijn persoonlijk. Cass. 27 april 2016, P.16.0509 www.legalworld.be kort dernicourt nieuwe PG Gent Erwin Dernicourt, de voormalige procureur des Konings in Dendermonde, is aan de slag gegaan als nieuwe procureur-generaal bij het hof van beroep in Gent. De plechtige installatievergadering vindt plaats op 24 juni, meldt het Gentse parket-generaal. Dernicourt heeft de eed afgelegd op 6 juni. Hij volgde Anita Harrewyn op, die eind vorig jaar op eigen verzoek met pensioen ging. De 50-jarige Dernicourt was voorheen procureur des Konings van Dendermonde en na de provinciale hervorming afdelingsprocureur in Dendermonde. Hij werkte tot voor kort op het kabinet van minister van Justitie Koen Geens als adjunct-directeur coördinatie rechterlijke orde. Hij werd aangewezen tot het mandaat van procureur-generaal voor een termijn van vijf jaar. Potpourri iii In het Staatsblad is onlangs potpourri III gepubliceerd. Een overzicht. - Een van de toegangswegen tot de magistratuur verloopt via het examen beroepsbekwaamheid. Maar slagen voor dat examen is niet voldoende: wie in aanmerking wil komen voor een benoeming tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank of de rechtbank van koophandel moet ook nog een welbepaalde beroepservaring kunnen voorleggen. Vijf jaar ervaring als referendaris of parketjurist komt daarvoor in aanmerking, maar tot nu moest dat ambt uitgeoefend zijn bij de hoven van beroep of bij de rechtbanken van eerste aanleg. Maar aangezien referendarissen en parketjuristen sinds 2008 ook benoemd kunnen worden in andere rechtscolleges dan eerste aanleg of beroep, beslist de wetgever nu om de ervaring van parketjuristen en referendarissen in alle hoven en rechtbanken te valoriseren. Een gelijkaardige aanpassing is er voor wie tot substituut-procureur des Konings, substituut-arbeidsauditeur of plaatsvervangend rechter benoemd wil worden. - Minstens één magistraat van het directiecomité van de rechtscolleges die de meeste gerechtskosten maken, is verplicht om een opleiding over budgettair beheer en gerechtskosten te volgen. Het gaat concreet om de rechtbanken van eerste aanleg, de politierechtbanken, de parketten van de procureurs des Konings en de arbeidsauditoraten. Bedoeling is de betrokken directiecomités zo meer bewust te maken van een doeltreffend gebruik van de financiële middelen in strafzaken. De hoofdgriffiers van de rechtbanken van eerste aanleg en de hoofdsecretarissen van het openbaar ministerie moeten een extra opleiding budgettair beheer en gerechtskosten volgen eens ze benoemd of aangewezen zijn. Ze hebben twee jaar de tijd om die opleiding te volgen, te tellen vanaf het jaar dat volgt op het jaar van hun benoeming of aanwijzing. - Als ze slagen voor een mondeling evaluatie-examen, kunnen kandidaten met minstens 20 jaar juridische beroepservaring benoemd worden tot rechter in de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank of rechtbank van koophandel. De procedure voor dat examen wordt eenvoudiger. Het verzoek kan voortaan elektronisch ingediend worden bij de benoemings- en aanwijzingscommissie van de HRJ. Ook de oproeping voor het examen gebeurt elektronisch. Voor wie geen 20 jaar ervaring als advocaat heeft, kan het resterende deel aangevuld worden met een functie waarvoor een gedegen kennis van het recht nodig is. - Het OM moet geen advies meer geven over bevoegdheidsincidenten tussen afdelingen, secties, kamers en rechters binnen eenzelfde rechtbank. Het wordt wel op de hoogte gebracht, en kan als het dat nodig vindt wel nog advies geven, maar dat is niet langer verplicht. - De mandaatregels voor de voorzitter en ondervoorzitter van de vrederechters en rechters in de politierechtbank worden op enkele punten gewijzigd. Belangrijke nieuwigheid is dat het voorzittersmandaat niet meer afwisselend moet ingevuld worden door een vrederechter of rechter in de politierechtbank. Daarnaast duurt het adjunct-mandaat van de ondervoorzitter voortaan vijf jaar, even lang als het voorzittersmandaat. - Voortaan kunnen ook vrederechters aangewezen worden als rechter in een strafuitvoeringsrechtbank. Bovendien kan de eerste voorzitter van het hof van beroep nu ook plaatsvervangende magistraten aanwijzen om een verhinderde rechter in die rechtbank te vervangen. - Vooraleer gerechtspersoneel definitief benoemd kan worden moet het een stage doorlopen. Die stage wordt aanzien als een evaluatieperiode. Zij komt in de plaats van de voorlopige benoeming. - Hoewel de nieuwe procedure voor de behandeling van klachten over de werking van de rechterlijke orde nog niet in werking is, wordt ze toch al aangepast om enkele onduidelijkheden weg te werken. Zowel de advies- en onderzoekscommissies van de HRJ als de korpschefs kunnen beslissen over de ontvankelijkheid van de klacht, afhankelijk van wie de klacht het eerst ontvangt. In principe zendt de advies- en onderzoekscommissie de ontvankelijke klachten voor behandeling door naar de korpschef of zijn hiërarchisch meerdere, maar daarop zijn voortaan twee uitzonderingen. De klacht wordt niet voor behandeling meegedeeld aan de korpschef of zijn meerdere wanneer de commissie de klacht kennelijk ongegrond acht, of wanneer ze vindt dat zij het best geschikt is om de klacht te behandelen. In beide gevallen zal de commissie de klacht zelf behandelen (wet 4 mei 2016, BS 13 mei 2016). Vredegerechten De zetel Komen-Waasten van het vredegerecht van het kanton Moeskroen en Komen-Waasten verhuist naar Moeskroen. Ook de zetel Overijse van het vredegerecht van het kanton Overijse en Zaventem wordt overgebracht, naar Zaventem. De zetel Rochefort van het vredegerecht van het kanton Ciney en Rochefort wordt vanaf 30 mei 2016 overgebracht naar Ciney. De overbrengingen kaderen in de hervorming van de vredegerechten. In alle kantons met twee zetels mag er maar één vestigingsplaats meer overblijven. De zetel van het vredegerecht van het achtste kanton Antwerpen wordt tijdelijk overgebracht naar de zetel van het vredegerecht Kontich. Daar zetelt ook het vredegerecht van Kontich. Tot nu zetelde Antwerpen 8 in Berchem. nieuwe partners Fieldfisher benoemde advocaat Tim Van Canneyt tot partner. Hij vervoegde het kantoor in 2007 en werd in 2013 tot of counsel benoemd. Van Canneyt onderhandelt voor en geeft advies aan cliënten over contractuele en contentieuze aspecten van informatietechnologie, gegevensbescherming en e-commerce. Praetica versterkt zich voor vennootschapsrecht met de komst van Henri Culot als nieuwe vennoot, vergezeld van zijn medewerker, Olivier Mareschal. Henri Culot zal de leiding nemen van het corporate departement. Ook Thales Brussels heeft een nieuwe vennoot: Grégory Sorreaux is sinds 2001 advocaat aan de Brusselse balie. © Universiteit Hasselt 8 | Interview uHAsselt eert MArtHA nussBAuM, één vAn de grootste denkers vAn onze tijd ‘Mijn racistische vader heeft mijn interesse voor gerechtigheid aangescherpt’ ‘Recht kan mannen opvoeden die denken dat ze vrouwen zomaar mogen aanranden.’ Duidelijke boodschappen voor de ingewikkelde wereld vandaag. Dat is hét handelsmerk van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum, de vrouw die rechters oproept een goed boek te lezen om beter te kunnen oordelen. Ze was onlangs in België voor een eredoctoraat van de universiteit van Hasselt. Als hoogleraar rechtsfilosofie en ethiek aan de universiteit van Chicago is Nussbaum al jaren een gezaghebbende stem in het debat over rechtvaardigheid. Een gesprek over de link tussen theater en recht, de bijna persoonlijke strijd tegen seksuele agressie en de relativiteit van erkenning. ‘Het heeft geen enkele zin je te gedragen als een big shot.’ Bart Aerts W anneer Martha Nussbaum daags voor de uitreiking van haar eredoctoraat een kleine aula van de UHasselt binnenwandelt op pumps en in een paars kleedje, verraadt niets dat ze net 69 is geworden. Met een brede glimlach begroet ze de aanwezigen. ‘Het niveau van het Engels is zo hoog in België’, stelt Nussbaum vast. Dat wist ze eigenlijk al van de enkele Belgische studenten in Chicago. Nussbauw is de auteur van de boeken ‘The Fragility of Goodness’, ‘Love’s Knowledge’, ‘Upheavals of Thought’, ‘Frontiers of Justice’, ‘Not for Profit’, ‘Creating Capabilities’ en ‘Po- litical Emotions’: Docent Eric Lancksweerdt vat het verzamelde werk van Nussbaum tijdens zijn inleiding mooi samen. ‘Ze schrijft boeken die verstand, hart en ziel raken. Iedere zin is geschreven met zorg en liefde. We kunnen alleen heel dankbaar zijn voor wie Nussbaum is. En voor alle geschenken die ze al aan de samenleving heeft gegeven.’ Onder meer daarom krijgt Nussbaum als eredoctor een diploma en een universiteitsmedaille met daarop het opschrift Knowledge in action, de slagzin van de UHasselt. Het zou haar persoonlijk motto kunnen zijn. Het denken van Nussbaum staat steeds ten dienste van onze concrete, alledaagse pogingen om goed te leven. ‘Filosofie geeft richtlijnen voor het leven.’ Ze praat er bevlogen over. Inspire- rend ook. En hoewel ze nog niet lang geleden op Belgische bodem geland is na een vermoeiende vlucht, maakt één van de grootste actuele denkers uitgebreid tijd om te antwoorden op de vragen van wetenschappers, studenten en journalisten. U kreeg al meer dan vijftig eredoctoraten wereldwijd. Waarom blijft u ze aanvaarden? Martha Nussbaum: ‘In de Verenigde Staten is het krijgen van een eredoctoraat vaak gelinkt aan het geven van de commencement speech bij het uitreiken van de diploma’s. En dan willen ze een boodschap over vrij onderwijs. Ik geloof dat het vrij onderwijs in gevaar is. En dus ben ik graag de advocaat. Ik geef met plezier de boodschap aan vrouwen dat ze iets kunnen bereiken. Want ik geloof graag dat de vele eredoctoraten die ik krijg een teken zijn dat ze een vrouw die iets bereikt heeft, willen eren. Ze willen zo een signaal geven aan de studenten. Ik denk dat rolmodellen een goed effect hebben. Ik ben blij dat ik op die manier gebruikt word.’ En waarom aanvaardt u het eredoctoraat van de UHasselt, een universiteit waar u wellicht nog nooit van gehoord hebt? ‘Filosofie gaat over de wereld. En dus is het belangrijk om iets van de wereld gezien te hebben. Als ik eredoctoraten krijg in andere landen, is dat een kans om te leren. Ik leer telkens weer veel nieuwe mensen kennen. Ik ben al eerder in België geweest. Al mijn boeken zijn in het Nederlands vertaald en vaak doe ik dan een promotietoer. Ik had inderdaad nog nooit van Hasselt gehoord tot ik telefoon kreeg van de Belgische ambassadeur in de Verenigde Staten met de vraag of ik het eredoctoraat wou aanvaarden. Ik heb geen seconde getwijfeld, want ik wilde hier deel van uitmaken en meer leren over deze universiteit.’ FrAnse revolutie Klopt het beeld van een jonge Martha Craven die voortdurend met haar neus in de boeken zat? ‘Ik was een heel gelukkig kind. Ik heb vele din- Interview | 9 gen gedaan, ik heb niet de hele tijd boeken gelezen, ook al deed ik dat graag. Ik was een enig kind tot ik zes was. Ik speelde veel met de poppen. En met die poppen acteerde ik dan de verhalen die ik las. Ook de opera’s waar ze mij al vanaf mijn zesde mee naar toe namen, acteerde ik thuis na. Mijn moeder was een interieurarchitecte met een grote interesse voor kunst. Zij was ook heel emotioneel. Zij heeft me leren omgaan met emoties. Mijn vader was een advocaat. Daar is de interesse voor recht gegroeid bij mij. Ik speelde ook advocatenkantoortje met mijn poppen. Mijn vader heeft mijn intellectuele capaciteiten gevoed.’ Hoe heeft uw jeugd uw latere werk beïnvloed? ‘Als klein meisje nam ik eens een zwart vriendinnetje mee naar huis. Mijn vader hield van mij en hij was fantastisch als vader, maar hij was ook een racist. Hij groeide op in het diepe zuiden, in Macon, Georgia. En hoewel hij heel wetenschappelijk te werk ging, had hij soms vreemde ideeën. Zo zei hij dat als een AfroAmerikaan van een glas dronk, je dat glas daarna niet meer kon gebruiken. Ik had niet veel Afro-Amerikanen in mijn omgeving. Tot ik Hati leerder kennen. We speelden voetbal op straat. Op een dag vroeg ik Hati mee naar binnen om een glas limonade te komen drinken. Mijn vader was verschrikkelijk kwaad. Dat is blijven hangen in mijn herinnering.’ ‘Ik mocht van hem niet meer omgaan met Afro-Amerikanen. Ook niet met joden. Hij zei me dat als ik contact zou hebben met een Afro-Amerikaan, hij me zou onterven en nooit zou betalen voor mijn hogere opleiding. Dat werden erg intense conflicten toen ik zestien jaar werd. Maar ik riskeerde het niet om onterfd te geraken. Later heb ik afstand genomen. Ik ben met een Jood getrouwd en heb me bekeerd tot het jodendom. Mijn vader is niet naar het huwelijk gekomen. Mijn moeder wel. Ik zag heel verschillende gedragingen tegenover rassen en geloof in mijn eigen familie. Dat heeft mijn interesse voor thema’s zoals gerechtigheid enorm aangescherpt.’ U bent theater en filosofie gaan studeren. Dat zijn heel uiteenlopende interesses. ‘Ik las heel wat klassieke romans van Proust, Henry James, Dostojevski… Die deden me nadenken over filosofische vragen. Maar ik wou mezelf ook emotioneel uitdrukken. Dat deed ik in theater. Ik wou echt een professionele actrice worden toen. Tot het begon te dagen dat ik liever nadacht over de toneelstukken dan er in te acteren. Mijn leraar Frans moedigde dat aan. Als scholier schreef ik een theaterstuk over Robespierre, de man die de Franse Revolutie in diskrediet bracht door er een schrikbewind van te maken. Daarin liet ik al voorbeelden van sociale onrechtvaardigheid aan bod komen. Robespierre stuurde enkele vrienden naar het schavot en liet hun hoofden afhakken omdat ze de zaak van de revolutie niet helemaal naar zijn zin hadden gediend. De revolutie ging voor alles, ook voor de vriendschap. Robespierre hield te veel van de mensheid en te weinig van de individuele mens.’ ‘Vandaag schrijf ik nog over zulke thema’s. Maar uiteindelijk doctoreerde ik niet in filosofie, maar in klassieke talen. Vaak komt alles samen voor mij. Bijvoorbeeld ieder jaar hebben we op de universiteit in Chicago een seminarie over recht en literatuur. En daar organiseer ik telkens ook een theaterstuk. Dat is veel interessanter dan droge conferentieteksten. En aangezien advocaten goeie sprekers zijn, blijken het ook vaak goeie acteurs te zijn.’ 10 geBoden vAn nussBAuM U bent één van de meest vooraanstaande filosofen in de Verenigde Staten en de wereld. Wat is volgens u de voornaamste verantwoordelijkheid van een filosoof, behalve denken? ‘Hiërarchie in allerlei vormen is niet goed in het academische leven. Wij werken hard aan een universiteitsgemeenschap waar de jong- ste professor helemaal gelijk is aan de meer bekende mensen. Je mag niet te veel benadrukken dat sommige wetenschappers bekender zijn dan anderen. Ik probeer altijd een relativerende houding te hebben tegenover al die erkenning. Filosofie is een debat tussen gelijken. De argumenten tellen, niet het palmares. Het heeft dus geen enkele zin je te gedragen als een big shot. En dus probeer ik dat ook niet te doen.’ U bent bekend voor de ‘capabilities approach’. Hoe is die ontstaan? ‘Die theorie ontwikkelde ik samen met Nobelprijswinnaar Amartya Sen. Ik ontdekte in zijn theorie filosofische inzichten van Aristoteles. En ik herkende ook elementen uit mijn denken zoals emoties, verbeeldingskracht en verbondenheid. Plato en de stoïcijnen verwierpen emoties. Maar volgens mij zijn emoties niet louter irrationeel, ze hebben een cognitieve structuur en leveren kennis op.’ ‘Vaak wordt gekeken naar het bruto nationaal product (bnp) om te bepalen of het goed gaat met een land. Maar eigenlijk moet je vooral kijken naar de capabilities, de talenten, vaardigheden of menselijke mogelijkheden die elke democratische samenleving zou moeten ondersteunen. Ik wou een benadering die meer over mensen ging. Natuurlijk zal de Wereldbank niet luisteren naar de bevolking, wat filosofie ooit zou kunnen betekenen. Mensen die Nabucco horen, worden geraakt tot diep in hun hart. Verdi begreep dat het om vrijheid ging.’ ‘Hij wist natuurlijk nog niet hoe Europa zou moeten omgaan met migratie en groepen vluchtelingen. Vandaag de dag een concept van vaderlandsliefde uittekenen is zoeken naar wat ons allemaal kan verbinden. Het zou gebouwd kunnen zijn op ideeën en idealen en niet op afkomst en etniciteit. Dat is nog niet het geval, maar het is veelbelovend. En er zijn hoopvolle signalen. In Groot-Brittannië mochten de inwoners een nationaal gerecht kiezen. Het is chicken tikka masala geworden. Dat is pas inclusief.’ ‘Maar het is natuurlijk allemaal veel minder onschuldig dan dat. De angst voor terrorisme is groot. Zo zat ik onlangs in een vliegtuig en enkele rijen voor mij zat een Indische econoom vergelijkingen uit te werken in een notablokje. De vrouw die naast hem zat, dacht: dit moet wel een Arabische terrorist zijn. Ze heeft enorm veel misbaar gemaakt en die man heeft het vliegtuig moeten verlaten. Dat is te gek. Dat soort angst is zich aan het verspreiden en dat is verschrikkelijk stom. Want als terroristen slim zijn, dan zullen ze wel opletten dat ze niet te veel opvallen. Kijk naar de daders van de bomaanslagen in Boston in 2013. Ze droegen t-shirts van de Boston Red Sox.’ Justitie is één van de meest hoopvolle sectoren om in te werken. maar misschien wel naar een intellectueel. Dat probeer ik dus te doen: de belangen vertegenwoordigen van mensen over de hele wereld die strijden voor menswaardigheid. Amartya Sen gebruikt de benadering vooral om landen te vergelijken. Ik wou een stap verder gaan. Ik wou nagaan welke capabilities een samenleving aan mensen moet geven om een minimale rechtvaardigheid te hebben. Dat is erg gelinkt aan grondwettelijk recht. Zo kwam ik tot een lijst van tien zaken die belangrijk zijn voor alle mensen: leven, gezondheid, lichamelijke integriteit, emoties, verbeeldingskracht, denken, verbondenheid, andere soorten, spel en controle over de omgeving.’ IMF en Wereldbank focussen nog steeds vooral op het bnp van landen. ‘We hebben al heel wat vooruitgang geboekt bij de Wereldbank. De hoofdeconoom, Kaushik Basu, is een Indische econoom die de capabilities approach erg ter harte neemt. Hij is ook voorzitter van de Vereniging voor Menselijke Ontwikkeling en Mogelijkheden opgericht door Amartya Sen. Die laatste schreef trouwens een aantal essentiële boeken over de Indiase economie samen met de Belgische econoom Jean Drèze. Ze schreven dat de snelle economische groei van India niet of nauwelijks gebruikt wordt om de miserabele levensomstandigheden van de honderden miljoenen armsten in het land te verbeteren. We hebben dus wereldwijd vele tentakels die de benadering verspreiden.’ cHicken tikkA MAsAlA Na de aanslagen in Parijs op 13 november 2015 riep u op tot een inclusieve vaderlandsliefde waarbij we geen delen van de bevolking mogen uitsluiten. Is dat een probleem in Parijs en Brussel vandaag? ‘Mensen zijn vooral op zichzelf gericht. Maar als je een goeie manier van vaderlandsliefde hebt, dan kan dat een heel krachtig emotioneel effect hebben op mensen. Dat kan zich uiten in muziek, poëzie en andere kunstvormen. Verdi is een mooi voorbeeld van een exponent van Italiaanse vaderlandsliefde. Zijn werk heeft meer betekend voor het land dan ‘In de Verenigde Staten heb je dan nog het probleem dat iedereen een vuurwapen wil. Ze weten niet hoe ze het moeten gebruiken, maar ze hebben er toch allemaal één. De wapenlobby heeft het land in zijn greep. En dat is een gigantisch probleem.’ Frustreert u dat? ‘Ik hoop echt dat Donald Trump het niet zal halen als president, want hij gelooft natuurlijk niet in een strengere wapenwetgeving. Maar op lokaal vlak is er veel hoop. Daar zie je toch stilaan een andere visie op wapengebruik opduiken. Bijvoorbeeld in het politiekorps van Chicago is een verstandige visie ontwikkeld onder het bewind van een nieuwe chef. Daar is het gebruik van een vuurwapen niet langer vanzelfsprekend. Geweld lokt geweld uit. Toch blijft het een enorme strijd tegen onder meer de National Rifle Association (NRA), een belangenorganisatie die zich inzet voor het recht om wapens te mogen dragen.’ zelF slAcHtoFFer Wat moeten we onthouden van uw werk? U schrijft zowel filosofische literatuurkritiek als sociaal-politieke werken. ‘Je zou kunnen denken dat mijn werk in twee compleet verschillende delen uiteenvalt. Er is het werk rond emoties en er is de capabilities approach. Ik denk dat er één ding is dat alles samenhoudt: een diepe bezorgdheid over menselijke kwetsbaarheid. Een vraag die ik me altijd stel - en ik hoop dat mensen me helpen om het antwoord te vinden -, is: welke soort kwetsbaarheid is zo moeilijk en pijnlijk dat een samenleving ze zou moeten wegnemen? Bijvoorbeeld, persoonlijke liefde is vaak pijnlijk. Het stelt je bloot aan verlies en verdriet. Maar dat soort kwetsbaarheid maakt deel uit van het goede leven. Maar aan de andere kant zou geen enkel kind honger mogen hebben. Dat is het soort kwetsbaarheid waar we vanaf moeten.’ Eén van uw grote bezorgdheden is de kwetsbaarheid van vrouwen voor seksuele agressie… ‘Geen enkele vrouw zou geconfronteerd mogen worden met seksuele agressie. De reali- teit is natuurlijk anders. Dus ik hou me bezig met de vraag wat een samenleving en wat de wetgeving daar tegen kunnen doen. Daarom is justitie één van de meest hoopvolle sectoren om in te werken. Als je kijkt hoe wetgeving is tussengekomen in de kwetsbaarheid van vrouwen tegenover seksuele agressie sinds 1970: de vooruitgang in het definiëren van verkrachting, de manier waarop politie omgaat met verkrachting en hoe processen verlopen. Dat is het resultaat van feminisme en justitie. Zo is gaandeweg het algemeen aanvaarde ‘neen betekent neen’ ontstaan. De film The Accused met Jodie Foster is een realistisch relaas van die verandering in het recht. Het is één van de beste films over recht die ik ken. Daarin zie je mannen die vertellen dat het slachtoffer sexy aan het dansen was en dat ze er om vroeg. Ze kregen eerst gelijk. Maar in beroep kwam het principe naar voor dat sexy dansen of kortgerokt over straat lopen geen uitnodiging is tot seks. Gelukkig maar. En dan kwam de volgende stap. De vrouw moet expliciet instemmen met seksueel contact. De grens schuift op. Op die manier kan recht mannen opvoeden met een verstoord idee over seksualiteit.’ ‘Toch is er nog een hele weg te gaan. Zo heeft de zaak van de komiek Bill Cosby ons geleerd dat de samenleving een categorie bekende mannen heeft gecreëerd die boven de wet staan. Zelfs als er aanklachten zijn tegen hen, worden ze beschermd door glamour, vertrouwen van het publiek en toegang tot de beste advocaten. Cosby is uiteindelijk wel kunnen vervolgd worden omdat het aantal misbruiken van vrouwen zo groot en flagrant was.’ In een beklijvende column in The Huffington Post schreef Nussbaum begin dit jaar dat ze zelf ook zo’n verhaal heeft meegemaakt als studente. ‘Ik was verliefd op een bekende acteur. Nadat we een paar keer hadden afgesproken, vroeg ik hem mee naar mijn appartementje. Ik had al wat seksuele ervaring, maar niet veel. Ik ging dus akkoord met seks met die man, maar niet met de gruwelijke, pijnlijke aanval die hij zag als geslachtsgemeenschap. Het was verschrikkelijk. Ik schreeuwde om hulp, maar die kwam niet. Dat hoort bij seks, was zijn enige uitleg achteraf. Ik durfde geen aangifte doen, ik durfde zelfs niet naar de dokter te gaan.’ Ze schrijft verder dat ze geen trauma heeft overgehouden aan de vreselijke ervaring. Maar ze weet dat veel vrouwen wel getekend achterblijven. En dus probeert Nussbaum op deze hoogst persoonlijke herinnering haar beproefd recept toe te passen: wat kan de samenleving aan zo’n situatie veranderen? ‘Zelfs vandaag kan de wet dit niet oplossen. Dus vrouwen, laat u niet misleiden door zo’n mannen. Als het toch zou gebeuren, laat je leven niet kapen door een wellicht vergeefse poging tot rechtvaardigheid. Focus op je eigen welzijn en in zo’n geval betekent dat: vergeet de wet.’ Bart Aerts is zelfstandig journalist. Biografie nAAM: Martha NussbauM °Geboren als Martha Craven op 6 mei 1947 in New York City looPBAAn: - studeerde in 1969 af in theaterwetenschappen en klassieke talen aan de universiteit van New York - studeerde in 1972 af in filosofie aan de universiteit van Harvard - Getrouwd met een Jood en bekeerd tot het jodendom - Hoogleraar rechtsfilosofie en ethiek aan de universiteit van Chicago 10 | Forum FORUM [email protected] ‘De vredegerechten die in één gebouw hun zetel hebben (Antwerpen met zeven stadskantons, Gent met vijf stadskantons) worden verplicht om hun griffies samen te voegen. Leve de vooruitgang, leve de rationalisering. Maar het gaat natuurlijk ook om mensen. Het is alsof je van zeven dokterspraktijken in één gemeente, die elk jarenlang zelfstandig gewerkt hebben, opeens één grote praktijk zou maken, willens nillens.’ Joëlle Colaes, voorzitter van de vrede- en politierechters in Antwerpen, verzet zich tegen de besparingen bij justitie. DE STANDAARD, 27 MEI 2016 Beperking van de criteria tot internering: collateral damage? Op 1 oktober 2016 treedt de gewijzigde wet van 5 mei 2014 op de internering in werking, nu de potpourri III-wet houdende internering en diverse bepalingen inzake Justitie in het Staatsblad is verschenen. De hervorming van de internering is substantieel, zowel wat de rechterlijke als de uitvoeringsfase betreft. Eén aspect van de wet is de invoering van een drempel om te kunnen overgaan tot een internering. Oud-raadsheer Henri Heimans heeft toch een aantal vragen bij die hervorming: Zal het recht op zorg voor sommige wetsovertreders met een ggzproblematiek verzoenbaar zijn met de onmogelijkheid om ze nog te interneren? En wat met de personen die nu onder het interneringsstelsel vallen voor misdrijven waarvoor ze krachtens de nieuwe wet niet meer geïnterneerd kunnen worden? Henri Heimans I n een recent verleden is de interneringsproblematiek eindelijk in een versneld tempo aangepakt, zowel op het vlak van wetgeving als op het vlak van organisatie van de zorg voor geïnterneerde personen. De federale overheid stelde daartoe meerjarenplannen op tot ‘opbouw van het zorgtraject voor forensisch psychiatrische patiënten’. De residentiële opvangmogelijkheden voor geinterneerde personen, met name medium-securityplaatsen (Zelzate, Bierbeek en Rekem), forensische psychiatrische verzorgingstehuizen, forensische plaatsen in beschut wonen en gespecialiseerde opvang voor seksuele delin- quenten worden verankerd, gediversifieerd en uitgebreid. Er werden ook ‘coördinatoren extern zorgcircuit voor geïnterneerde personen’ aangesteld door de FOD Justitie samen met de ‘netwerkcoördinatoren’ van de FOD Volksgezondheid, met als doel een brug te vormen tussen justitie en de geestelijke gezondheid- en zorgsector. Om de uitstroom uit de gevangenis en de doorstroom doorheen het zorgcircuit te faciliteren, kwamen er forensische mobiele teams, en schakelteams per ressort van het hof van beroep, en verbeterprojecten. Ons land kende ook een gevoelige uitbreiding van behandelplaatsen in (een meer) beveiligde omgeving. Het FPC Gent (264 plaatsen) opende zijn deu- COLUMN Bert Kruismans J ustice must not only be done, it must also be seen to be done. Dat wist u al. Maar voor juristen blijft dat oog, die perceptie toch altijd een beetje wringen. Wij zijn nu éénmaal opgevoed met het woord, de tekst en de context. Eerst was het woord en dat woord heeft ook euh… het laatste woord, zoiets. Daarom is het goed dat juristen er elkaar af en toe aan herinneren: het oog wil ook wat. Ooit waren de iconoclasten zij die de beelden of iconen radicaal wilden uitbannen. Kladzein betekent in het Grieks dan ook lawaai maken. Dezer dagen heb ik de indruk dat we beelden net nodig hebben om veel lawaai te maken. Als het er maar goed uitziet. Want met de juiste beelden kan je ook zo mooi het juiste ‘signaal’ geven. Een week na de aanslagen van 22 maart nam ik het vliegtuig op de luchthaven van Charleroi. De wandeling naar de incheckbalie duurde deze keer wat langer dan anders. Voor het luchthavengebouw gold een streng parkeerverbod. Slechts één voertuig stond mooi voor de ingang te pronken, een militaire pantserwagen. Als u de laatste maanden wel ‘s door Brussel liep, dan weet u wat ik bedoel. Sinds de beruchte ‘lockdown’ van onze hoofdstad vorig jaar pijnig ik mijn hersens. ren in het najaar 2014; het FPC Antwerpen (182 plaatsen) zal binnen enkele maanden opengaan. In april ging een gesloten afdeling voor langdurige forensisch-psychiatrische zorg (afgekort LFPZ) open op de campus van het UPC SintKamillus in Bierbeek, voor 30 geïnterneerde mannen, en eind juni gaat een nieuwe gesloten afdeling open voor 20 geïnterneerde vrouwen met high-riskprofiel in PC Sint-Jan-Baptist in Zelzate. RECHT OP ZORG Artikel 2 van de wet van 5 mei 2014 op de internering definieert de internering van personen met een geestesstoornis als een veiligheidsmaatregel die er tegelijkertijd toe strekt de maatschappij te beschermen en ervoor te zorgen dat aan de geïnterneerde persoon de zorg wordt verstrekt die zijn toestand vereist met het oog op zijn re-integratie in de maatschappij. Die zorg is volgens de wet gericht op een maximaal haalbare vorm van maatschappelijke re-integratie en verloopt waar aangewezen en mogelijk via een zorgtraject waarin aan de geïnterneerde persoon telkens zorg op maat aangeboden wordt. Die doelstellingen van de internering en de omschrijving als een veiligheidsmaatregel die zowel de bescherming van de maatschappij als de verstrekking van zorg beoogt met het oog op re-integratie, zijn op zich geen nieuwe ideeen. De zinsnede waarin gestipuleerd wordt dat de geïnterneerde personen de nodige zorg zal aangeboden worden om een menswaardig leven te leiden, is dat wel. Op die manier wordt een subjectief recht op zorg voor geïnterneerde personen wettelijk verankerd. De oude criteria die leidden tot internering, worden opgeheven. Samengevat kan een internering krachtens de nieuwe wet bevolen worden, cumulatief onder de volgende voorwaarden: - enkel na een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek; - door onderzoeksgerechten en vonnisgerechten; - enkel voor bewezen verklaarde misdaden en wanbedrijven die de fysieke of psychische integriteit van derden aantasten of bedreigen; - van een persoon die lijdt aan een geestesstoornis op het ogenblik van de beslissing (en dus op het moment dat de rechter de internering beveelt); - in zoverre de geestesstoornis het oordeelsvermogen van de dader of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast (hoeft dus niet volledig uitgeschakeld te zijn); - in zoverre er gevaar bestaat dat de dader ten gevolge van zijn geestesstoornis, desgevallend in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw feiten zou plegen als hierboven bedoeld. Het onderzoeksgerecht of vonnisgerecht beoordeelt op een met redenen omklede wijze of het feit de fysieke of psychische integriteit van derden heeft aangetast of bedreigd. Het maatschappelijk gevaar moet het gevolg zijn van de vastgestelde geestesstoornis, desgevallend in samenhang met - en dat is een nieuw concept - andere risicofactoren, zoals bijvoorbeeld een bijkomende alcohol- of drugproblematiek en/of met de afwezigheid van enige andere beschermingsfactor als sociale en/of familiale context. Het is dus de bedoeling om te focussen op de daders voor wie de beveiligingsmaatregel echt nodig is. Op die manier wordt het oneigenlijk gebruik van de interneringsmaatregel tegengegaan voor lichtere feiten. De toevoeging van de notie ‘bedreiging’ is vereist om de internering mogelijk te maken voor bepaalde feiten die een gevaarlijkheid van de pleger aantonen, zonder dat de fysieke of psychische integriteit van een derde effectief is aangetast. Het kan gaan om feiten waarbij (toevallig) geen slachtoffers zijn, zoals een lichte brandstichting of een bommelding. De internering voor vermogensmisdrijven is niet a priori uitgesloten, als de feiten ook een aantasting of bedreiging van de fysieke of psychische integriteit meebrengen, zoals bijvoorbeeld een inbraak die bij de inwoners angst heeft veroor- Als je haar maar goed zit Wat is in godsnaam het nut van die mastodonten, in Brussel, Antwerpen of Charleroi? Als er een aanslag plaatsvindt, is het dan de bedoeling dat we met z’n allen (In Charleroi stonden we met zo’n 4.000 en masse aan te schuiven) gezellig in dat bakje kruipen? Of is het een schuilhokje voor de militairen die bij hondenweer af en toe discreet hun thermos koffie willen bovenhalen? Is het niet efficiënter om daar een ziekenwagen te plaatsen? Of is efficiëntie eigenlijk helemaal niet zo belangrijk? Want veiligheid moet er wel zijn, maar we moeten ook en vooral tonen dat de veiligheid er is. ‘Kijk Jos, we zijn veilig.’ ‘Hoe weet gij dat Martine, ziet gij hier overal politie in burger misschien? Of weet gij dat de regering geïnvesteerd heeft in inlichtingendiensten, sterkere computers, alerte wijkagenten, verhoogde samenwerking met het buitenland, kortom in preventie?’ ‘Neen Jos, wij zijn veilig, wat daar staat een grote dikke auto in olijfgroen.’ ‘Martine, dat ding staat daar alleen om een signaal uit te sturen naar de bevolking, meer niet.’ ‘Dat kan wel zijn, maar het is dan toch schoon gepresenteerd.’ Iedereen wordt geacht de wet na te leven, daarom heet dat ook de wet. Toch willen sommige parlementsleden nog ‘s duidelijk in de Belgi- © Wouter Van Vaerenbergh [email protected] sche Grondwet schrijven dat godsdienst niet boven de wet staat. Heb je die extra bepaling nodig om de wetten in dit land te laten naleven, om de bescherming van de rechtstaat te garanderen? Helemaal niet. Daarvoor heb je computers nodig, mankracht, gevangenissen van de 21ste eeuw, kortom alles wat België nu ontbeert. De efficiëntie van zo’n extra regeltje is nul komma nul. Maar het stuurt volgens sommigen wel zo’n mooi signaal uit. Andere politici willen dan weer in het parlement religieuze symbolen zoals hoofddoeken en keppeltjes verbieden. Dat moet voor de scheiding van kerk en staat. Brengt zo’n zoveelste verbod die scheiding ook maar één centimeter dichterbij? Natuurlijk niet. Maar het stuurt zo’n mooi signaal uit. Belgische politici spiegelen zich wel ‘s aan Belgische renners in de Ronde van Frankrijk. Na een hopeloze solo-ontsnapping van 100 kilometer worden ze met de grijns op hun gezicht ingehaald door het peloton. ‘Hebben we dan geen platte prijs gereden, we zijn toch maar mooi in beeld geweest. En dat op zich is toch ook al iets.’ Bert Kruismans is jurist en comedian. Forum | 11 [email protected] zaakt. Het komt de rechter toe om dit in concreto te motiveren. nieuwe strafwetgeving die tijdens de uitvoering van de maatregel gunstiger is geworden dan ten tijde van de uitspraak van internering? Zal een persoon die niet meer ‘interneerbaar’ is nog langer opgesloten kunnen blijven? Zal het gelijkheidsbeginsel niet geschonden worden ten aanzien van een geïnterneerde persoon die onder de uitvoering van de interneringsmaatregel van onbepaalde duur blijft, terwijl een geestesgestoorde dader die dezelfde aard van feiten heeft gepleegd niet meer kan geïnterneerd worden en in een ander (verplicht) zorgregime terechtkomt? Dat knelt alvast. Het Grondwettelijk Hof zou hierover alleszins nuttig bevraagd kunnen worden. Zouden de huidige commissies voor de bescherming van de maatschappij niet beter die geïnterneerde personen definitief in vrijheid stellen vooraleer de nieuwe wet in werking treedt? GEWOON STRAFUITVOERINGSCIRCUIT GELIJKHEIDSBEGINSEL HANDHAVEN © Photonews Wat zal er gebeuren met wetsovertreders met een psychiatrische stoornis of mentale beperking die niet meer geïnterneerd kunnen worden? Als de feiten niet beantwoorden aan de hierboven vermelde criteria, zal niet meer geinterneerd kunnen worden. Wanneer die geesteszieke personen echter hun gezondheid of veiligheid ernstig in gevaar brengen of wanneer ze een ernstige bedreiging vormen voor andermans leven of integriteit, zou de wet van 26 juni 1990 op de bescherming van de persoon van de geesteszieke kunnen worden toegepast. Daarbij kan natuurlijk de vraag gesteld worden of die personen op dat ogenblik dan wel beantwoorden aan de criteria van de wet op de gedwongen opnames, namelijk een ernstige bedreiging vormen voor andermans leven of integriteit. Daarenboven zal nog moeten ondervonden worden of de parketten nog zullen geneigd zijn een psychiatrisch deskundig onderzoek te vorderen van daders die hoe dan ook niet meer ‘interneerbaar’ zijn. De parketten zullen desgevallend de keuze moeten maken tussen een vordering tot gedwongen opname of een strafvervolging instellen, met alle gevolgen van dien. Zo zou het kunnen dat personen die eigenlijk ontoerekeningsvatbaar zijn voor de strafrechter moeten verschijnen, die dan nog altijd toepassing kan maken van de schulduitsluitingsgrond van artikel 71 van het strafwetboek als de dader op het tijdstip van de feiten leed aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden volledig heeft tenietgedaan (nieuw artikel 71 Sw). Het zou best mogelijk zijn dat de advocaat van de inverdenkinggestelde elementen daartoe aanreikt. Als de geestesstoornis niet wordt gedetecteerd voor de strafrechter, zal aan betrokkene een straf opgelegd kunnen worden. Die laatste keuze zal dan weer voor gevolg hebben dat personen die aangetast zijn door een (ernstige) geestesstoornis of mentale beperking nog meer dan nu al het geval is, in het gewone strafuitvoeringscircuit zullen terechtkomen, zoals probatie, werkstraf, elektronisch toezicht of effectieve gevangenisstraf. Men kan zich afvragen op welke wijze die geesteszieke daders dan wel toegeleid zullen kunnen worden naar de noodzakelijke geestelijke gezondheidszorg als ze niet meer geïnterneerd kunnen worden. Ook van de justitiehuizen vernemen we dat de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg, bijvoorbeeld voor personen aan wie een probatiemaatregel wordt opgelegd, zeer problematisch is, gelet op de gebrekkige toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor forensische patiënten en het ontoereikend aantal behandelingsplaatsen voor deze specifieke doelgroep. Forensische patiënten moeten ook ‘in de rij staan’ tussen de andere patiënten met een ggzproblematiek om in aanmerking te komen voor opname in een te gering zorgaanbod. Met zekerheid kan gesteld worden dat de zorgsector ook niet georganiseerd is om nog meer burgerrechtelijke gedwongen opnames te beheren, dan nu al het geval is. Cijfermatig wordt de reductie van de internering ingeschat op ongeveer 15 à 20 procent van het totaal aantal geïnterneerde personen. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat de ingrijpende interneringsmaatregel zou dienen om een betere toegang te verschaffen tot de geestelijke gezondheidszorg. Door die redenering zouden de overheid en de samenleving in haar geheel, hun maatschappelijk-ethische plicht om een gedegen psychiatrische hulpverlening te organiseren, gedeeltelijk ontlopen; het is de geestelijke gezondheidszorg die toegankelijk en inclusief moet zijn voor alle burgers, wat hun juridisch statuut ook is. Maar ook in het licht van Europese mensenrechten is het te verantwoorden om ggz-problematieken niet langer te criminaliseren en om te voorkomen dat al te veel personen met een psychiatrische aandoening of mentale beperking in het strafrechtelijk systeem belanden, door de toegang tot het interneringssysteem te beperken. INTERNERING IS GEEN STRAF De internering is geen straf maar een strafrechtelijke beveiligingsmaatregel. Schulduitsluiting, gebaseerd op de geestestoestand op het moment van de feiten, beslaat een ander toepassingsgebied dan de internering. Artikel 71 van het strafwetboek hoeft dan ook niet aan te sluiten op de interneringsvoorwaarden. Daarom werd nu de toepassing van artikel 71 van het strafwetboek beperkt tot volledig niettoerekeningsvatbare daders, terwijl de inter- tie. In dat geval zal de betrokkene een effectieve straf opgelegd kunnen krijgen. Dat hoeft er theoretisch niet automatisch toe te leiden dat die daders geen zorg meer kunnen krijgen. Zorg mag net niet afhankelijk worden gemaakt van internering of een of ander juridisch statuut. Ook een veroordeelde heeft een basisrecht op medische zorgen, inclusief psychiatrische zorg, en dat werd herhaaldelijk beklemtoond door de Europese rechtspraak. Dat de huidige geestelijke gezondheidszorg binnen en buiten de gevangenissen ontoereikend is, ook voor beklaagden of veroordeelden, mag geen argument zijn om personen met een ggz-problematiek te interneren als enige toegangsticket tot de zorg. Er is geen overgangsbepaling voor de personen die nu nog geïnterneerd zijn, in een penitentiaire inrichting of in een psychiatrische kliniek verblijven en die niet meer de drempel halen om nog te worden geïnterneerd. nering ook mogelijk is voor verminderd toerekeningsvatbare daders. Internering heeft een duidelijk dubbel doel: de bescherming van de maatschappij én de zorg voor de geïnterneerde. Het is dus belangrijk om te onderstrepen dat niet iedere geesteszieke delinquent automatisch sociaal gevaarlijk is en toegeleid moet worden tot de internering. Maar alternatieve sancties zullen ook niet kunnen volstaan om geesteszieke daders op te vangen. Zo kan (wil?) een geesteszieke dader niet (altijd) instemming verlenen, wat vereist is voor de werkstraf, de toepassing van de Probatiewet en de toekomstige autonome proba- En wat met de huidige geïnterneerde personen die niet meer vallen onder de nieuwe interneringscriteria? In principe zijn de nieuwe wetsbepalingen van toepassing op alle lopende zaken. Vermits een interneringsmatregel geen straf is, kan er geen sprake zijn van de toepassing van de minst zware straf op het ogenblik van de uitspraak (artikel 2 Sw). Er is geen overgangsbepaling voor de personen die nu nog geïnterneerd zijn, in een penitentiaire inrichting of in een psychiatrische kliniek verblijven en die niet meer de drempel halen om nog te worden geïnterneerd. Hoe zal moeten worden omgegaan met een De geestelijke zorg voor personen die in aanraking komen met justitie mag nooit afhankelijk zijn van de juridische gevolgen van de strafbare feiten die ze gepleegd hebben. Of ze nu volledig toerekeningsvatbaar zijn of volledig ontoerekeningsvatbaar (huidig systeem) of gedeeltelijk toerekeningsvatbaar (nieuw voorstel binnen de globale herziening van het strafwetboek), de personen die lijden aan een geestesstoornis of een mentale beperking, hebben recht op een gediversifieerde zorg op maat. De behandeling moet ertoe strekken de pathologie te stabiliseren en het risico op herval in onaangepast gedrag te beperken. De patiënt moet vrijwillig opgenomen kunnen worden als het kan, en gedwongen als het moet. De volwaardige en flexibele forensisch-psychiatrische zorgcircuits worden nu verder uitgebouwd voor geïnterneerde personen en er wordt een betere samenwerking betracht tussen de diverse actoren in de zorg en bij justitie, maar die groeiende geïntegreerde aanpak moet uitgebreid worden tot alle ‘justitiële clienten’ met een problematiek van geestelijke gezondheidszorg. Maar de samenleving zal ook veel meer inspanningen moeten leveren in de preventieve geestelijke gezondheidszorg die niet kan worden losgekoppeld van andere maatschappelijke fenomenen en noden, waardoor zwakkere of gestoorde geesten belanden bij ‘justitie’ die dan op haar beurt opnieuw appel moet doen op de zorg om hen de vereiste zorgomkadering aan te bieden. Het penale systeem zal in elk geval slechts proportioneel ingeschakeld mogen worden voor bepaalde wetsovertreders met een psychiatrische aandoening of een mentale beperking, waarbij gebruik wordt gemaakt van het ruime wettelijk arsenaal van straffen en maatregelen, terwijl de zorgcircuits op maat verder moeten worden uitgebouwd voor alle personen met een ggz-problematiek in de samenleving, of ze nu strafbare feiten hebben gepleegd of niet. Juridisch moet alleszins ook het gelijkheidsbeginsel gehandhaafd blijven: elke dader met een geestelijke gezondheidsproblematiek heeft recht op zorg en moet in geval van het plegen van gelijkaardige misdrijven vóór of na de inwerkingtreding van de nieuwe wet, met vergelijkbare gevolgen, op dezelfde wijze kunnen worden toegeleid naar de zorg, al dan niet gedwongen. Henri Heimans is ere-kamervoorzitter van het hof van beroep in Gent en voorzitter van de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij bij de gevangenis in Gent. Deze bijdrage sluit aan bij de grondige bespreking van de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014: Heimans, Vander Beken en Schipaanboord, Eindelijk een echte nieuwe en goede wet op de internering? De gerechtelijke en de uitvoeringsfase, Delen 1 en 2, Rechtskundig Weekblad, 2014-2015, nr. 27 van 7.03.15 en 2015-2016, nr. 2 van 12.09.15; er volgt een deel 3 over de reparatie van de nieuwe wet. © Belga 12 | Forum [email protected] Neutraliteit van private ondernemingen versluiert vrijheid van religie Un état voyou? In een recente conclusie heeft advocaat-generaal bij het Hof van Justitie Kokott aangegeven dat een hoofddoekenvervod in privéondernemingen in bepaalde gevallen toegelaten kan zijn. Professor arbeidsrecht Filip Dorssemont vindt dat de conclusie haaks staat op het emanciperende elan dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie kenmerkt. Advocaat Marcel Storme richt zich in een open brief aan de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, ridder Jean De Codt. Marcel storme Weledelgestrenge heer Eerste Voorzitter, V orig jaar mocht ik u enkele malen ontmoeten, en heb u toen ervaren als een klassiek magistraat: bewust van het belang van de rechterlijke macht, één van de pijlers van de trias. Ik begreep dat u net als uw collega van de Nederlandse Hoge Raad, de heer Corstens, van oordeel bent dat ‘vorm geven aan de rechtvaardigheid dé opdracht is van de rechter’. In het licht van die perceptie was ik dan ook met verstomming geslagen toen ik uw scherpe uitval over ‘l’état voyou’, vernam. Nu is ‘état voyou’ wellicht minder scherp dan schurkenstaat, maar toch is ook dat een staat, die het nationaal en internationaal recht niet respecteert en de rechten van de mens verkracht. Ook dat is voor ons land een lasterlijke bewering. Als ik u aanschrijf, zijn daar twee redenen voor, een negatieve en een positieve. En ik doe dat omdat ik sinds 1948 het justitiebeleid in dit land volg. Sinds 1948 hebben wij 30 ministers van Justitie gekend en ik heb hen allen mogen ontmoeten en de hand drukken, sommige met waardering en sommige met misprijzen. Wij hebben uitstekende ministers gekend, maar ook ondermaatse. De slechtste was ongetwijfeld Laurette Onkelinx, dat laatste in strijd met wat die ‘militant politique’ opruiend heeft durven voorhouden. Laurette Onkelinx kende niets van Justitie. Zij installeerde haar kabinet buiten de administratie van haar departement, zij maakte proceswetten die precies een aanzienlijke vertraging hebben veroorzaakt en de kosten enorm verhoogd. Bij haar culmineerden alle oorzaken van disfunctioneren van Justitie. Zij was het bijvoorbeeld ook die na het negatief advies van de Raad van State over het homohuwelijk ‘krijste’ dat dit advies niet zou worden gevolgd, terwijl ze als overheidspersoon de wetten van een rechtstaat niet mag negeren. Mijn dubbele reactie was eerst bijzonder negatief, omdat het mijns inziens niet betaamt dat magistraten publiekelijk hun onvrede via de media naar buiten brengen. Zo’n beeld zal de boze burger niet gerust stellen, maar eerder bevestigen in zijn gelijk. En bij die burger zal het idee postvatten dat men het van de rechter niet meer moet hebben, want die heeft zijn zaken niet op orde. De rechter die ruzie maakt met de bestuurders en langs de weg van het protest in plaats van langs de weg van het recht zijn gelijk wil halen. De rechter die in een tijd dat iedereen moet bezuinigen, daarvan volledig verschoond wil blijven om redenen die de burger niet kan begrijpen. Zulke uitspraken ondermijnen het vertrouwen in Justitie, dat reeds zwaar gehavend is. Het draagt evenmin bij tot een positief imago van ons land, dat evenzeer gehavend is als een zogeheten ‘failed state’. Wat zou het niet betekenen zo de voorzitter van het Amerikaanse Supreme Court de Verenigde Staten zou kwalificeren als een ‘rogue state’? Ik dacht eerst dat minister Geens werd geviseerd, maar dat schijnt niet de bedoeling. Dus nu tijd voor mijn positieve appreciatie. En dan vervoeg ik u, want sinds jaar en dag verkondig ik dat Justitie in dit land ondergewaardeerd wordt. In 1994 bezwoer ik de toenmalige minister van Justitie: ‘Justitie verkeert bij ons in een crisistoestand. In noodsituaties moet een crisismanager worden aangeduid: un Gandois pour la Justice. Dit moet zeer dringend gebeuren.’ In de zeventiger jaren heb ik mijn oneliner gelanceerd: ‘In ons land wordt meer geld besteed aan de postbedeling dan aan de rechtsbedeling’. En ik vestigde steeds de aandacht op de Grondwet van Costa Rica, die bepaalt dat 6 procent van de begroting jaarlijks voor Justitie moet worden gereserveerd. Dit is dus een oud zeer en het is fout dat uitsluitend vandaag te situeren. Al in 1905 had Roscoe Pound het over ‘the causes of popular dissatisfaction with the administration of Justice’. De oorzaken van de disfuncties bij Justitie heb ik toegelicht in ‘Storme(n) over recht en gerecht’, maar vandaag moeten wij de erbarmelijke klaagcultuur vervangen door de constructie van de justitie van morgen. 1. De burgers moeten meer zelfredzaam worden en hun conflicten zelf oplossen. Ook moet de normvervaging worden aangepakt. 2. Voor vele conflictoplossingen moet uitgeweken worden, naar alternatieve vormen: arbitrage, bemiddeling, bindende derdenbeslissing… 3. De korpsoversten moeten er meer dan ooit over waken dat hun rechtscollege daadkrachtig functioneert. Zo is het algemeen geweten dat de Franstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel op chaotische wijze functioneert. Daarentegen lees ik in een krant met groot genoegen dat onze oud-kantoorgenoot Bart Willocx, nu voorzitter van de grootste rechtbank van eerste aanleg, in eigen boezem kijkt en zoekt naar nieuwe justitievormen. 4. De wetgever moet zijn primordiale opdracht uitvoeren: kwalitatief behoorlijke, maar niet overdadige wetgeving maken (in 2014 telde het Staatsblad 107.270 pagina’s). De feitelijke afschaffing van de Senaat is in dat opzicht een waanzinnige beslissing geweest. 5. De rechtstaatcultuur in dit land absoluut meer dan aanmoedigen. Wel herhaal ik dat Justitie gedurende decennia in ons land al te zeer als Assepoester werd behandeld, maar evenzeer dat de kritiek desbetreffend binnenskamers moet worden geuit om het tanend vertrouwen in Justitie niet verder af te bouwen, en dat de rechterlijke macht mee moet helpen zoeken naar ‘une justice en temps de pénurie’. Uw briljante Franse collega Aydalot zei dat de rechterlijke macht de laatste meertouwen die haar nog verbonden met het neoliticum moest losgooien. Met bijzondere hoogachting, Marcel Storme, advocaat sinds 1952. filip dorssemont D e kaderrichtlijn 2000/78 voor gelijke behandeling in arbeid en beroep beteugelt directe en indirecte discriminatie op basis van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Niettegenstaande discriminatie van werknemers op basis van godsdienst of overtuiging (lees: levensbeschouwing) alleen al in België aanleiding gaf tot een aantal niet onopgemerkt gebleven zaken, sprak het Hof van Justitie zich tot op heden nog nooit in een prejudiciële procedure over die discriminatiegrond uit. In 2015 hebben zowel het Franse als het Belgische Hof van Cassatie twee kernvragen overgemaakt. De vraag van het Belgische Hof van Cassatie komt logisch eerst. Het Belgische Hof wenst te vernemen of een verbod om een hoofddoek te dragen een directe dan wel indirecte vorm van discriminatie kan uitmaken, als een regel die bij de werkgever van kracht was alle werknemers verbiedt om uitwendige tekenen te dragen van hun politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen. De Franse zaak gaat over de vraag of het louter feit dat een cliënt van een werkgever aanstoot neemt aan het dragen van een hoofddoek mag worden meegewogen bij de draagwijdte van de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten die van aard zijn (directe) discriminatie te wettigen. Op 31 mei bracht advocaat-generaal Juliane Kokott een conclusie uit in de Belgische zaak. ontslagen Wegens HoofddoeK De Belgische zaak gaat in essentie over de rechtmatigheid van een ontslag van een werkneemster die geweigerd had gevolg te geven aan een instructie van de werkgever. De vrouw werd geregeld uitgezonden naar cliënten van de onderneming om daar receptie- en onthaaldiensten te verzekeren. G4 Secure Solutions gebood haar om géén hoofddoek te dragen in uitvoering van haar contractuele arbeidstaken. De problemen ontstonden toen de vrouw vroeg om in de toekomst met een hoofddoek te mogen werken. Haar verzoek werd afgewezen. Niettegenstaande zij al drie jaar lang ‘blootshoofds’ had gewerkt, bestond er op het ogenblik van het tussen haar en de werkgever gerezen geschil géén schriftelijk hoofddoekenverbod. Naarmate het conflict bleef voortduren, besloot de werkgever het arbeidsgreglement aan te passen. De ondernemingsraad keurde gedwee een bepaling goed die het werknemers verbood om op de werkplaats zichtbare tekenen te dragen van hun politieke, filosofische of religieuze overtuiging. De werkgever wachtte het van kracht worden van dat reglement niet af. Via het betalen van een opzeggingsvergoeding beëindigde hij per kerende de overeenkomst. In een uiterst lezenwaardig en leesbaar arrest van 23 december 2011 overwoog het arbeidshof in Antwerpen dat er geen sprake kon zijn van een schending van het gelijkheidsbeginsel. De litigieuze regel maakte geen enkel onderscheid tussen werknemers dat zou zijn gebaseerd op deze of gene overtuiging. Het arbeidshof oordeelde dat de Belgische antidiscriminatiewet niet werd geschonden. Het ontslag vormde evenmin een vorm van rechtsmisbruik. De vaststelling dat de Belgische rechtspraak blijk gaf van grote verdeeldheid volstond om te besluiten dat het ontslag niet kennelijk onredelijk kon zijn. Die benadering smeekte bijna tot het stellen van een prejudiciële vraag om aan de rechtsonzekerheid een einde te stellen. Het Hof van Cassatie gaf daaraan gehoor. gelijKHeid of ongelijKHeid? De prejudiciële vraag staat eigenlijk haaks op de benadering van het arbeidshof. De vraag naar het direct karakter van de discriminatie komt logisch slechts aan de orde, als wordt vastgesteld dat er sprake is van een ongelijke behandeling. Het arbeidshof wees er in dat verband op dat de formule formeel alle werknemers met (sterke) religieuze of metafysische overtuigingen op voet van gelijkheid behandelt. Het komt me voor dat dit ietwat kort door de bocht is. Het op identieke wijze behandelen van mensen die zich in een onderscheiden situatie bevinden is in een klassieke Aristotelische benadering eveneens een vorm van ongelijkheid. Het EHRM heeft in zijn arrest Eweida v. UK (15 januari 2015) uitdrukkelijk gewezen op dat aspect van het gelijkheidsbeginsel. Het vond ook weerklank in het Hema-vonnis van de arbeidsrechtbank in Tongeren (2 januari 2013). Men kan aannemen dat de positie van personen met sterke religieuze of metafysische overtuigingen onderling vergelijkbaar is. De AG gaat evenwel in op de vergelijking tussen werknemers die een behoefte zouden ervaren hun overtuigingen uit te drukken en zij die zo’n behoefte niet ervaren. Men zou ook mensen met religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen kunnen vergelijken met ‘onverschilligen’. Zij oordeelt evenwel dat er geen sprake was van een ongunstige benadeling die direct zou zijn gebaseerd op godsdienst. Een expressieverbod treft echter wel degelijk mensen met overtuigingen sterker dan mensen die géén overtuigingen koesteren, zelfs als men het begrip overtuiging ruim definieert. direCt of indireCt De ontkenning van directe discriminatie wijkt af van het door de Belgische regering en door het Centrum voor Gelijke kansen (Unia) ingenomen standpunt. Het Nederlandse College voor Mensenrechten (Commissie Gelijke Behandeling) heeft in constante oordelen over hoofddoeken gewag maakte van directe discriminatie. Helemaal verrassend is de overweging van de AG als zou de godsdienst zich in se niet lenen tot directe discriminatie. De AG maakt in dat verband een onderscheid tussen discriminaties die gebaseerd zijn op fysieke eigenschappen die onafscheidelijk zijn van de persoon en discriminaties gebaseerd op overtuigingen die zich in gedragingen kunnen openbaren. Die overweging lijkt gebaseerd op een bijna cartesiaans onderscheid tussen lichaam en geest. Sympathiek lijkt me dat bij hoge uitzondering het lichaam op meer begrip kan rekenen. Onbegrijpelijk is de impliciete suggestie dat de mens geen verantwoordelijkheid zou dragen voor bepaalde fysieke eigenschappen, als zou deze of gene religieuze overtuiging wel het resultaat zijn van een vrije keuze. De AG erkent dat er sprake zou kunnen zijn van een niet verantwoorde vorm van indirecte discriminatie. Van indirecte discriminatie is sprake als een op eerste gezicht neutraal criterium, veel meer werknemers zou raken die deze of gene religie belijden, veeleer dan een andere. Zij wijdt het gros van haar conclusie aan de draagwijdte van de factoren die een gebeurlijke indirecte discriminatie kunnen wettigen. Boeiend lijkt me dat de Forum | 13 [email protected] AG vooreest de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten in die analyse betrekt, alvorens de draagwijdte van de klassieke proportionaliteitstoets te verduidelijken (legitiem doel, passende en noodzakelijke middelen). Die uitweiding lijkt te suggereren dat de AG toch niet zo zeker is van haar stuk. Mocht het Hof van Justitie oordelen dat sprake is van directe discriminatie, dan komt die uitweiding goed van pas. Baas in eigen Bedrijf Haar analyse van de wezenlijke en bepalende beroepsvereisten is alleszins vrij rekkelijk. Zij distantieert zich uitdrukkelijk van een stroming in de jurisprudentie van het Hof die weigerachtig staat om het economische of pecuniaire belang van de werkgever als een legitieme doelstelling te zien om discriminatie te rechtvaardigen. Zij bepleit een ruime appreciatiemarge voor de werkgever om te bepalen of er sprake is van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten. Die appreciatievrijheid gaat uiteraard ten koste van de mate van rechterlijke controle. Als fundering voor die overweging religie ‘doen’ in hun vrije tijd. Moet men dan zijn grondrechten in de locker stoppen, wanneer men als werknemer de onderneming betreedt? Volgens Kokott zou dat nu net de charme uitmaken van religieuze overtuigingen. Je kunt ze in de vestiaire achterlaten, in tegensteling tot discriminatiegronden die met fysieke eigenschappen verband houden. Alsof dat alles nog niet genoeg is, houdt Kokott nog een slag om de arm. Als zoveel vrijheid van ondernemen niet genoeg is om een rechtvaardiging van een indirecte discriminatie te wettigen, dan doet artikel 2 § 5 van de richtlijn 2000/78 wel de rest. Dat artikel bepaalt dat de richtlijn ‘de nationale wettelijke bepalingen onverlet laat die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden’. Onder die rechten en vrijheden schaart zij immers de vrijheid van ondernemen. De Justitiestraat Column MaGISTRaaT BéaTRICE POnET En aDVOCaaT HUGO LaMOn REaGEREn BEURTELInGS OP DE jURIDISCHE aCTUaLITEIT. Gegrom bij justitie D e actiedag van 7 juni van de magistraten in het noorden en het zuiden van het land kan in deze rubriek uiteraard niet onbesproken blijven. Het oorspronkelijk idee van Waalse magistratenverenigingen om te staken werd al snel bijgesteld en herleid tot een korte symbolische actie op de trappen van (of in) de gerechtsgebouwen. Dat zorgde ervoor dat de pers in heel wat justitiepaleizen opvallende taferelen kon filmen, maar toch werden alle zaken behandeld. De vaststellingen van de magistratenverenigingen zijn bekend: de onderbemanning (de wetten die de kaders vastleggen worden niet nageleefd), de financiering (‘justitie wordt behandeld als een administratie die onder voogdij staat’), de bezuinigingen die de goede werking ondermijnen, de slechte staat van de gebouwen, de informaticaproblemen (bezuinigingen op het budget en het gebruik van verschillende systemen die niet compatibel zijn), de rechtsdocumentatie (‘de magistraten hebben geen enkele garantie dat zij op bestendige wijze toegang zullen hebben tot de rechtsdocumentatie’) en tot slot de cruciale vaststelling dat het budget het enig doel is geworden (‘de burgerlijke en strafprocedures worden gewijzigd zonder rekening te houden met de kwaliteitsvereisten die nodig zijn voor de goede rechtsbedeling’). De magistratenverenigingen hadden dan ook vier vragen: naleving van de wetten die de kaders vastleggen; een financiering die overeenstemt met de behoeften; werkomstandigheden die een justitie van de 21ste eeuw waardig zijn en een beheer dat de onaf- © Photonews hankelijkheid van de rechterlijke macht respecteert (waarbij gepleit wordt voor een dotatie wijst de AG op de erkenning van de vrijheid van ondernemen in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het is niet de eerste keer dat de vrijheid van ondernemen wordt gezien als een factor die de interpretatie van een arbeidsrechtelijke richtlijn beperkt (Alemo Herron, 2013). Voor het eerst wordt dat beginsel tegen het nondiscrimiatierecht gemobiliseerd. Volgens de AG speelt die vrijheid van ondernemen vooral in verband met de context waaruit die beroepsvereisten kunnen worden afgeleid. Meer dan de aard van de arbeidstaken, wordt die context door de werkgever georganiseerd. Zo rekent ze de door de werkgever ervaren noodzaak om rekening te houden met de wensen van de cliënten, als een contextueel gegeven. De AG vindt het evident dat het ondernemingen vrij staat om hun corporate image in te roepen ter legitimering van een bedrijfspolitiek die mogelijk indirect discriminatoir zou zijn. Volgens haar mag een louter private onderneming zich op het door die onderneming vormgegeven neutraliteitsbeginsel beroepen als bron van beroepsvereisten. In een land als Frankrijk zou die stelling de lachlust opwekken. In dit land kan enkel de overheid zich op de ‘laicité’ beroepen. Die benadering roept toch wel enige vragen op. In zijn conclusie bij de Belgische zaak Feryn, (10 juli 2008) distantieerde AG Maduro zich uitdrukkelijk van de gedachte dat een werkgever zich bij wijze van economische rationale achter zijn cliënten zou kunnen verschuilen om discriminatie op basis van afkomst te legitimeren. Maatgevend was de mooie gedachte dat markten niet zelfregulerend waren (‘markets will not cure discrimination’). In het arrest Eweida v. UK gaf het EHRM duidelijk te kennen dat het corporate image van een onderneming niet echt kon opwegen tegen het respect van de vrijheid van religie. De obsessie van Kokott voor de vrijheid van ondernemen gaat ver(der). Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van vrijheidsbeperkende of discriminatoire maatregelen houdt de AG veel rekening met het kostenplaatje. Mogelijk minder vrijheidsbeperkende maatregelen worden om die reden niet meegewogen in de beoordeling. Naar redelijke aanpassingen als oplossing heeft de AG al helemaal geen oren. Mensen moeten maar aan Een groot euvel van die bepaling lijkt me wel te zijn dat die rechten en vrijheden beschermd worden door nationale wettelijke bepalingen. Die formule leest enger dan het bekende ‘prescribed by law’ van het EVRM. Kokott onderzoekt in dat verband of de arbeidsreglementenwet als zo’n nationale wettelijke bepaling kan gelden. Het arbeidshof betoogde dat het reglement slechts de bekrachtiging was van een ongeschreven regel. Hoe zo’n ongeschreven regel inpasbaar kan zijn in de logica van artikel 2 § 5 van de Kaderrichtlijn is mij een raadsel. Is het overigens toelaatbaar om regels die door de ondernemingsraad bij wijze van arbeidsreglement moeten worden vastgesteld, op een alternatieve en ondemocratische wijze vast te stellen? nationale identiteit Tot overmaat van ramp breekt Kokott ook een lans voor een naar nationaal recht gediffferentieerde interpretatie van het discriminatieverbod op basis van religie. Een schimmige referentie naar het respect voor die identiteit dat de EU de lidstaten verschuldigd zou zijn (artikel 4 § 2 VEU) geldt als grondslag. In zijn conclusie bij Feryn waarschuwde AG Maduro nochtans voor het gevaar van concurrentieverstoring, als discriminatierecht volgens een ‘geometrie variable’ zou worden georganiseerd. Laat dat nu net het gevolg zijn van de door Kokott ontwikkelde redenering. Is men nu echt vergeten hoe het allemaal begon? Laat ons er geen doekjes omwinden. Er zijn best allerlei humanistische en emancipatorische argumenten denkbaar om een hoofddoekenverbod te bepleiten, alsook het tegendeel van zo’n verbod. Het uiterst mercantiele argumentarium dat AG Kokott in haar conclusie opvoert, lijkt me dit debat evenwel onwaardig. Kokott beweert dat een waarachtige sociale markteconomie diegene is die vrijheid van ondernemen vooropstelt. Men mag hopen dat voor het Hof in een waarachtige sociale markteconomie het discriminatieverbod blijft primeren. door het parlement, met een controle door het Rekenhof). Het is geen eenvoudige taak om onze justitie modern te maken, waarbij er sinds de Tweede Wereldoorlog een relatieve stilstand is. De actiedag bracht de minister er wel toe om te reageren in een opiniestuk in De Standaard (‘Van achterstand naar voorsprong’, DS 7 juni), waarin hij onder meer stelt : ‘Een goede jurist worden vraagt een heel leven. Recht is een ervaringswetenschap.’ Maar de minister vervolgt: ‘Het is paradoxaal genoeg die passie voor het vak op zich die, naast structurele onderfinanciering en gebrek aan langetermijnvisie, vernieuwing van binnenuit soms moeilijk maakt. Er is gewoon geen tijd voor. De vernieuwing moet ook van buiten komen.’ Die vernieuwing van buiten zorgt bij de magistraten voor gemengde gevoelens. Er kan zeker niet ontkend worden dat er een malaise is bij justitie (wat de actiedag onderstreept). De krant La Libre Belgique publiceerde in dat verband, gespreid over vijf dagen, een diepgravende analyse van de toestand van onze justitie. Op 7 juni was de kop: ‘La profession de magistrat a perdu de son lustre’. De Brusselse onderzoeksrechter Paul Dhaeyer wordt er aan het woord gelaten. Die stelt onder meer vast: ‘A force de cracher sur le judiciaire, on en éloigne ceux qui y entraient naguère par idéalisme’. In datzelfde artikel stelt de collega ook vast dat briljante juristen liever actief zijn in gespecialiseerde advocatenkantoren ‘eerder dan toe te treden tot een instelling die sinds enige tijd meer als een dienst dan als een macht wordt beschouwd’ (‘une institution qui, depuis quelque temps, est davantage considéréé comme un service que comme un pouvoir’). Is er bij dit alles nog plaats voor idealisme in de magistratuur? Wat is nog de maatschappelijke rol van de uitspraak door een rechter? Het is duidelijk dat het de bedoeling is om de rol van de rechter, maar ook die van de andere actoren van justitie, aan te passen. Op dat vlak staan er in het ontwerp van potpourri IV nog grotere vernieuwingen in de steigers. Zo wil het ontwerp de partijen die te veel rechtsmiddelen opwerpen kunnen bestraffen, zodat ze zelfs als ze de in het gelijk gestelde partij zijn toch tot de gerechtskosten (met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding) kunnen worden veroordeeld. Ook de procedure voor de rechtbank van koophandel zou volledig wijzigen, met ook een andere rol voor de rechter. De plannen zorgen voor ongerustheid. Zowat alle professoren gerechtelijk recht van dit land (klaarblijkelijk met uitzondering van die van de KULeuven) hebben via het Interuniversitair Centrum voor Gerechtelijk Recht een uitgebreide studie gemaakt over potpourri IV (www.procedurecivile.be). De professoren sparen hun kritiek niet op het ontwerp op vier cruciale punten: de instaatstelling van de zaken voor de rechtbank van koophandel, de wijzigingen aan de territoriale bevoegdheid, de nieuwe regeling over de nutteloze kosten en de voorgenomen hervormingen van het hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank van koophandel. Misschien kan de wetgever die juridische commentaren toch ter harte nemen, wil men vermijden dat de verdere hervormingen tot chaos gaan leiden. Recht is niet alleen een ervaringswetenschap, maar ook mensen- Filip Dorssemont is hoogleraar arbeidsrecht (Université catholique de Louvain en Université Saint Louis de Bruxelles). Zaak C-157/15, S.A. t. G4S Secure Solutions NV werk. Hervormingen moeten ook daar rekening mee houden. Béatrice Ponet is magistraat. 14 | Wandelgangen (Wandelgangen) Hennart werkt niet mee De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel, Luc Hennart, toont een gebrek aan samenwerking met de Hoge Raad voor Justitie voor een audit in de rechtbank. Dat heeft de HRJ aan minister van Justitie Geens gemeld. Geens vroeg de HRJ in februari een audit van de Franstalige rechtbank. Dat gebeurde na de vrijlating van politicus Christian Van Eyken in een moordonderzoek, omdat het aanhoudingsbevel niet door de onderzoeksrechter was ondertekend. Volgens Hennart was de fout te wijten aan personeelsgebrek, maar voor Geens volstond die uitleg niet. ‘Er is duidelijk iets loos met het functioneren van die rechtbank’, vond de minister. ‘Een fantastisch idee’, reageerde Hennart op de aangekondigde audit. Hennart kwam al vaker in aanvaring met de politieke wereld. Zo haalde hij uit naar de antiterreurmaatregelen van de regering-Michel en hamert hij steevast op het personeelsgebrek. Geens noemde Hennart eind januari ‘bijzonder ondankbaar’ en benadrukte dat voor de Franstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel al veel inspanningen waren gedaan en dat Hennart een bijna volledig gevuld kader had. ‘Mijnheer Hennart moet eens in eigen boezem kijken naar wat fout is met het beheer van de rechtbank’, luidde het. In een brief die minister Geens vrijdag ontving, ‘betreurt’ de bevoegde commissie binnen de HRJ ‘dat ze niet over de nuttige informatie beschikt opdat ze de audit van het humanresourcesmanagement kan voorbereiden die ze wilde uitvoeren in de rechtbank, een audit die er beslist toe zou leiden de toestand van het personeelsbestand bij de rechtbank te onderzoeken en die bijgevolg te objectiveren’. Verder heeft de commissie het over een ‘gebrek aan medewerking van de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel’ in het kader van de ambtshalve audit die ze wilde voeren. Geens zegt er akte van te nemen, maar wil geen verdere commentaar kwijt. In een reactie zegt Hennart dat hij niet ‘à chaud’ wil reageren en niet wil polemiseren. Hij herhaalt altijd voorstander te zijn geweest van een audit in nauwe samenwerking. Niet te snel Ondertussen heeft de Hoge Raad voor de Justitie zijn klachtenverslag 2015 voorgesteld. Volgens de HRJ moet justitie snel werken, maar ook weer niet te snel, blijkt daaruit. De Hoge Raad heeft een klacht gegrond verklaard van een man die zeven minuten te laat op het vredegerecht aankwam en te horen kreeg dat de rechter al een vonnis bij verstek had uitgesproken. De Hoge Raad vermeldt de zaak als voorbeeld van een klacht over het gedrag van een Franstalige magistraat, maar het is niet bekend om welke rechtbank het gaat. De zaak dateert van oktober 2014 en draaide rond het betalen van een parkeervergoeding. Ze werd vastgesteld geld(t) voor pleidooien op een terechtzitting om 8.30 uur. ‘Op de dag van de terechtzitting heeft de klager problemen om zich te parkeren in de buurt van het vredegerecht en komt in de zittingszaal toe om 8.37 uur. Bij zijn aankomst blijkt de advocaat van de verzoekende partij reeds vertrokken, terwijl de rechter zich klaarmaakt om de zittingszaal te verlaten. Bij die gelegenheid wordt de klager meegedeeld dat een vonnis bij verstek, op tegenspraak (vermits de zaak het voorwerp uitmaakte van een ingereedheidbrenging), tegen hem uitgesproken werd’, zegt de Hoge Raad. De advocaat van de beklaagde stapte naar de Hoge Raad en die verklaarde de klacht gegrond. ‘Wat de inhoud betreft wil de CAE (de Franstalige klachtencommissie) het principe herbevestigen dat het verloop van de terechtzitting, met inbegrip van de controle op de stiptheid van de betrokken partijen op de zitting tot de soevereine beoordeling van de rechter behoort.’ De HRJ houdt echter rekening met de bijzondere omstandigheden van de zaak, onder meer dat de rechter zich klaar maakte om de zaal te verlaten. ‘Dat betekent dat op het eerste gezicht er geen enkele nood was inzake timing en stiptheid van de terechtzitting om het verstek te verlenen aan de tegenpartij om 8.30 uur stipt. (...) De CAE meent bijgevolg dat de klacht gegrond is, aangezien de klager de mogelijkheid had moeten krijgen zijn middelen van verweer uiteen te zetten enkele minuten na het vastgestelde uur voor de pleidooien en dat hij bijgevolg geen dienstverlening heeft gekregen die elke rechtzoekende mag verwachten van een goede rechtsbedeling.’ Overigens leert het klachtenverslag dat 8 procent van de in 2015 afgesloten klachten draaide rond ‘traagheid van de rechtsgang’. Een aparte categorie ‘snelheid van de rechtsgang’ lijkt momenteel nog niet aan de orde. Lulkoek Een andere rechter, die in zijn vonnis de versie van een veroordeelde als ‘lulkoek’ omschrijft, krijgt ook een veeg uit de pan van de (Nederlandstalige klachtencommissie AOC) van de HRJ, die vindt dat de rechter daarmee onvoldoende eerbied voor de beklaagde toont. De AOC verklaarde de klacht gegrond wegens het ongepast taalgebruik in een verstekvonnis van 11 december 2013 van de ondervoorzitter van een Nederlandstalige correctionele rechtbank. ‘Klager, een Nederlander, beklaagde zich over de uitlatingen van de ondervoorzitter van de correctionele rechtbank in zijn verstekvonnis. Zo bijvoorbeeld zei de ondervoorzitter over de persoonlijke situatie van klager dat het ‘lulkoek’ was. Klager voelde zich hierdoor gekwetst’, schrijft het klachtenverslag. De Hoge Raad kreeg vorig jaar 25 klachten over het gedrag en het gebrek aan eerbied van een magistraat, deskundige of griffier. In 2015 waren er 10 klachten over het gedrag en het gebrek aan eerbied van magistraten bij de Ne- derlandstalige advies- en onderzoekscommissie (AOC), en 15 klachten bij de Franstalige advies- en onderzoekscommissie (CAE). De AOC verklaarden één zo’n klacht gegrond, de CAE twee. De Hoge Raad voor de Justitie behandelde vorig jaar in totaal 413 klachten, tegenover 357 klachten in 2014. Het grootste aantal klachten vorig jaar omvatten kritiek op een rechterlijke beslissing (28 procent) en klachten over het verloop van de procedure (15 procent). Weeral actie De verenigingen van magistraten roepen op tot een nieuwe bijeenkomst in Brussel op maandag 20 juni. Vorige week verzamelden rechters, magistraten, advocaten en griffiers in verschillende gerechtsgebouwen in België om de ‘eenzijdige’ bezuinigingsmaatregelen van de regering en de ‘onderfinanciering’ van de rechterlijke macht aan de kaak te stellen. In Gent en Brussel waren ze met meer dan honderd, in Charleroi met ongeveer tweehonderd en in Kortrijk met een zestigtal magistraten. Volgens Manuela Cadelli, de voorzitster van Association Syndicale des Magistrats (ASM), was de bijeenkomst van dinsdag ‘een groot succes’. Volgens de rechter toonde de actie de vastberadenheid van de beroepsgroep. De verenigingen van magistraten die het initiatief namen voor deze eerste bijeenkomst, willen de actie op 20 juni in Brussel herhalen. Maar het zal nog steeds geen staking zijn, zegt de voorzitster van ASM. ‘We willen de rechtzoekende niet gijzelen’, klinkt het. ‘De burgers zien steeds meer het belang van onze eisen in’. De plaats van de bijeenkomst ligt nog niet vast. Cadelli zegt ook ‘verbijsterd’ te zijn over de uitspraken van minister van Justitie Geens in de krant Le Soir. Daarin bevestigt hij zijn vastberadenheid om de hervormingen bij justitie voort te zetten. ‘Hij antwoordt ons op deze manier terwijl wij een debat vragen’, klaagt ze. Het evenwicht tussen de drie grondwettelijke machten en de rechtsstaat komt in gevaar door de aanhoudende onderfinanciering van justitie. Dat is de boodschap van de Brusselse magistraten en advocaten. Zonder bijkomende middelen voor personeel, gebouwen en informatisering dreigt de Belgische justitie de rechtszoekende in de kou te moeten laten staan en dreigen de mensenrechten in ons land niet langer gerespecteerd te worden. Volgens de AMS is de rechterlijke macht in België op sterven na dood. ‘De uitvoerende macht mishandelt de rechterlijke, door de jarenlange onderfinanciering en de nieuwe aangekondigde besparingen. Ze verbreekt het evenwicht tussen de drie machten en heeft geen enkel respect meer voor de rechtszoekende. We verzetten ons met klem tegen een sluipende privatisering van justitie. Of willen we een justitie die enkel nog oog heeft voor cijfers, die enkel nog rekening houdt met haar eigen rendabiliteit bij het beoordelen van dossiers?’ Vakbondsprotest Maar niet iedereen is zo enthousiast over de acties van de magistraten. ‘Zijn de magistraten echt bekommerd om hun personeel?’, vraagt Guy Van Cauwenberghe van de liberale vakbond VSOA naar aanleiding van de protestactie. ‘Nu zoeken de magistraten steun bij het personeel, terwijl ze vroeger het personeel onder druk hebben gezet om niet deel te nemen aan vakbondsacties.’ ‘De magistraten kaarten met hun actie van dinsdag de malaise bij justitie aan’, aldus Van Cauwenberghe in een persmededeling. ‘Gemakshalve nemen zij in dezelfde beweging het personeel mee om hen te ondersteunen. Maar toen in het verleden het personeel actie voerde, liet net diezelfde magistratuur uitschijnen dat niet te appreciëren en oefende ze soms zelfs druk uit op het personeel om niet deel te nemen aan de syndicale acties.’ ‘Vandaag trachten zij dit personeel voor hun kar te spannen. Waarom? Uit eigenbelang? Wie kent het antwoord? Het VSOA Groep Rechterlijke Orde werd niet betrokken bij deze actie. Het VSOA Rechterlijke Orde is zich zeer bewust van de moeilijke situatie waarin justitie zich bevindt en blijft zich constructief opstellen tijdens de onderhandelingen, in het belang van het personeel en voor een beter en performanter justitieel apparaat.’ Weeral platzak Justitie kreeg nog maar net meer dan 140 miljoen euro om haar achterstallige facturen te betalen, of de achterstallen lopen alweer op. In een rapport over de begroting waarschuwt het Rekenhof dat justitie aan het einde van het eerste kwartaal van dit jaar de achterstallen uit 2015 alweer raamde op 33,6 miljoen euro. Dat schreef De Tijd vorige week. Voor de openstaande facturen die dateerden van 2011 tot en met 2014 kreeg de minister van Justitie een eenmalig bedrag van ruim 101 miljoen euro. In juni vorig jaar volgde een nieuwe raming van de achterstallen die uitkwam op 146 miljoen euro, waardoor er nog meer geld naartoe ging om alles aan te zuiveren. Maar nu gapen er alweer nieuwe miljoenenputten, zegt het Rekenhof. De 33,6 miljoen euro waarvan sprake bestaat vooral uit kosten voor de werking van het gerecht (16,4 miljoen euro) en de gevangenissen (17,2 miljoen). Volgens het Rekenhof kan het bedrag in de loop van het jaar nog stijgen. In de huidige begrotingsdocumenten ziet het Rekenhof zo goed als geen extra kredieten om de putten bij Justitie te vullen. Om altijd maar nieuwe achterstallen te voorkomen is er volgens de administratie van Justitie nood aan 106 miljoen euro, elk jaar opnieuw. In de aangepaste begroting 2016 is maar sprake van 73,3 miljoen euro. Minister Geens relativeert de onheilspellende cijfers maar geeft toe dat ‘het probleem van de structurele onderfinanciering blijft’. (Belga en eigen berichtgeving) ian Mensen | 15 ‘Engagement ligt me beter dan neutraliteit’ MohaMed el oMari Dirk Leestmans zich naast gerechtelijke invorderingen hoe langer hoe meer ook bezig met minnelijke invorderingen. Je ziet trouwens op dat terrein dat de overheden en overheidsbedrijven niet bepaald het goede voorbeeld geven. Een ziekenhuis zal uitstaande schulden heel snel doorgeven aan een gerechtsdeurwaarder en die mag dat dan naar eigen goeddunken concreet invullen. Maar een gerechtsdeurwaarder heeft natuurlijk ook zijn eigen commerciële belangen. Aan invorderingen valt ook geld te verdienen. Er wordt niet voor niets gesproken over de invorderingsindustrie.’ Met enige ironie zou je kunnen zeggen dat jij ook W Schaamte over SchuLD Mohamed El Omari laat de balie achter zich en stapt over naar het OCMW van Gent. Daar houdt hij zich eerst bezig met de juridische onderbouw van het activeringsbeleid van het OCMW-cliënteel richting tewerkstelling en later met schuldbemiddeling. Zo rolde hij in de sector waar hij nu nog steeds actief is als coördinator van het Vlaams Centrum Schuldenlast. ‘De nadruk ligt hier op consumentenbescherming en daarom ook wellicht dat ik me hier goed voel. Hier kan ik me voluit engageren om de zwakke positie van de consument te versterken.’ ‘Er is enorm veel schaamte over schuldproblemen. Daarom ook proberen we aan preventie te werken door het probleem meer bespreekbaar te maken. Vooral het gezin is hier erg belangrijk. Hoe je ouders omgaan met geld is erg bepalend voor hoe jij met geld omgaat.’ Recht is de juridische vertaling van waar een samenleving voor staat. © Elisabeth Broekaert e schrijven begin jaren 2000. In Antwerpen laat Abou Jahjah zich opmerken met zijn Arabisch-Europese Liga. ‘Zij kwamen in de media als de organisatie van relschoppers, provocateurs. Wij wilden onze positie als minderheid versterken via juridische actie.’ Mohamed El Omari is naast onder andere Abderrahim Lahlali een van de gangmakers achter Divers en Actief, een groep van jonge Gentse juristen van allochtone origine. ‘We hebben bijvoorbeeld gewerkt rond de praktijktests. Alleen op die manier kan je immers afdoende discriminatie aantonen.’ Of die strijd gewonnen is, is nog maar de vraag, maar minstens een slag haalden ze thuis. ‘We dagvaardden de regering Verhofstadt en die werd ook veroordeeld voor het niet uitvaardigen van de nodige kb’s.’ De aanpak typeert de jonge jurist Mohamed El Omari. ‘Als je creatief bent met wetgeving kan je veel in beweging zetten. Er wordt vaak neergekeken op de juridisering van de samenleving maar ik zie vooral mogelijkheden. Waarom zou een rechter geen oordeel mogen vellen over maatschappelijke kwesties? Zo’n uitspraak kan ook een precedentwaarde hebben en daarmee kan je andere zaken dan weer afdwingen.’ Mohamed El Omari zag de zaken groots. ‘Wij hadden de droom van een allochtone burgerrechtenbeweging.’ Nochtans was zijn keuze voor de studie rechten veeleer een kwestie van eliminatie. ‘Achttien is eigenlijk te vroeg om zo’n fundamentele keuze te maken, vind ik. Zelfs als je afstudeert, op je 23, ben je nog altijd niet helemaal volwassen.’ Na vijf jaar rechten was Mohamed El Omari nog niet klaar voor de arbeidsmarkt. ‘En dus deed ik nog een specialisatie bedrijfsjurist.’ Op het einde van dat jaar solliciteerde hij al wel als advocaatstagiair. ‘Al begon ik ook aan mijn stage met het idee dat ook dat een vorm van opleiding was, een schakel tussen de theorie en de praktijk. Als het meeviel, zou ik verder doen als advocaat.’ Maar het viel niet mee. Na een jaar hield hij ermee op. ‘Ik kon werken als volwaardig advocaat, op zich best interessant, maar ik voelde me niet goed bij wat van een advocaat verwacht wordt: opkomen voor een zuiver individueel belang en de waarheid in functie daarvan verbloemen, het is niet echt mijn ding. Een cliënt die in dronken toestand een verkeersmisdrijf veroorzaakt én vluchtmisdrijf pleegt, hoe moet je daar dan, in overeenstemming met je geweten, verzachtende omstandigheden bij verzinnen?’ Of hij dan misschien een goed magistraat zou zijn? ‘Ook dat niet. Ik zou veel te lang twijfelen, geen knopen kunnen doorhakken, precies omdat de werkelijkheid vaak zo genuanceerd is. Je moet de wet volgen en een oordeel vellen, ook al denk je daar persoonlijk misschien anders over. Eerlijk gezegd zou ik waarschijnlijk meer partij kiezen voor de zwakkeren dan werkelijk onpartijdig te werk gaan. Engagement ligt me beter dan neutraliteit.’ ‘Voor mij is de weg naar de rechtbank een goede weg. Wat heb je immers aan wetgeving als ze niet wordt toegepast?’ Dat zegt Mohamed El Omari, een jurist die het na een jaar balie als advocaat voor bekeken hield. ‘Ik voelde me niet goed bij wat van een advocaat verwacht wordt.’ El Omari belandde via het OCMW bij het Vlaams Centrum Schuldenlast. ‘Schuldproblemen zijn een taboe onderwerp. We vertellen elkaar niet graag hoeveel we verdienen, laat staan dat we elkaar gaan zeggen hoeveel schulden we hebben.’ Een gesprek, niet over schuld en boete, wel over geld en schuld. ‘Als je wil vermijden dat mensen in schulden geraken, kan je inzetten op het versterken van die mensen. Maar je kan ook inzetten op de ontzettend grote druk in deze samenleving om uit te geven, te consumeren, op krediet te kopen.’ De verleidingen zijn groot en met het internet en de nieuwe media komen daar nieuwe manieren bij om geld uit te geven. ‘De drempel om te kopen wordt inderdaad nog lager met de digitale contracten. We willen een tegenstem geven in dat debat. Wij zeggen niet dat je minder moet consumeren, we zeggen wel dat je dat op een gezonde manier moet doen, zodanig dat je budget in evenwicht blijft.’ Worden jullie geconfronteerd met de uitwassen van het kapitalistisch systeem? ‘We worden duidelijk wel geconfronteerd met de uitwassen van de consumptiemaatschappij. Of die twee samenvallen weet ik niet. In de problematiek van schulden zit heel veel miserie, zo veel is wel duidelijk. Dat kan gaan van relatieproblemen over psychische problemen tot verslavingsproblemen…’ Wordt de menselijke zwakte geëxploiteerd? ‘Mensen besteden soms te veel geld, maar is dat de schuld van de mensen? Waarom moeten men- sen zo nodig een groot plasmascherm kopen? De nieuwste smartphone hebben? Maar de vraag is ook hoe die telefoon verkocht is geraakt. De koppelverkoop is sinds een paar jaar weer toegestaan. En dan zie je dat die smartphone wordt aangeboden voor één euro met een heel duur abonnement erachter verscholen. Of een plasmascherm wordt verkocht met nul procent krediet maar dan blijkt dat daar een betalende kredietkaart achter zit waarmee je achteraf gestimuleerd wordt opnieuw te kopen. Ja, dat is toch wel misbruik maken van zwakheden van mensen.’ ‘We hebben in ons land heel veel consumentenwetgeving. Op papier zijn we bij de best beschermde consumenten ter wereld. Maar dat blijft allemaal te vaak dode letter. De actoren zeggen dan dat er meer ingezet moet worden op zelfregulering, maar we denken dat we beter beginnen met de bestaande wetgeving te handhaven. Daar is toch wel werk aan de winkel.’ InvorDerIngSInDuStrIe ‘Wat de schuldinvorderingen betreft, zien we een belangrijke verschuiving van de advocaten naar de gerechtsdeurwaarders. Die laatsten houden deel uitmaakt van die industrie? ‘Dat denk ik niet. Ons werk beantwoordt aan een reële behoefte en zodra dat niet meer zo zou zijn, stop ik ermee. Ik handhaaf m’n job echt niet alleen om mijn eigen broodwinning.’ ‘Weet je, ik solliciteerde ooit voor een job bij een bedrijf. Men vroeg me wat ik zou doen mochten mijn juridische adviezen genegeerd worden door het management. Ik zei dat ik dan graag de motivatie van die weigering zou kennen. En mochten mijn adviezen systematisch genegeerd worden, ik zou gedemotiveerd geraken. Ik was nog maar net buiten en ik kreeg al een telefoontje dat ik niet meer hoefde terug te komen. Men wou een volgzaam jurist die blindelings achter de besluiten van het management zou gaan staan. Niets voor mij is dat. Zinloos werken zou ik niet lang volhouden.’ Mohamed El Omari wil ook in zijn huidige job het recht strategisch aanwenden. ‘Kijk naar de invoering van de groepsvordering. Daarmee kan je de drempels die er zijn voor een individu collectief makkelijker nemen.’ En, zo vreest hij, die drempels zullen zeker niet verlagen. ‘Denk aan wat heet het efficiënter maken van de juridische bijstand, het verhogen van de griffierechten, de rechtsplegingsvergoeding, de afbouw van de juridische bijstand.’ ‘Recht is de juridische vertaling van waar een samenleving voor staat. Het risico op klassenjustitie is vergroot, dat zeggen wij niet alleen. De rijke mensen durven nog procederen, de armen eventueel ook, die hebben pro Deo, maar de middenklasse…’ ‘De minister van Justitie legt de klemtoon op efficiëntie, een woord waar vanalles onder geplaatst kan worden. Maar menselijke waardigheid en rechtvaardigheid mogen ook niet vergeten worden. Al mogen we ook niet overdrijven. Onze rechtstaat functioneert. We moeten alleen waakzaam blijven dat ze voor iedereen, ook de zwakkeren, blijft functioneren.’ De auteur is journalist bij de VRT Nieuwsdienst. Biografie naam Mohamed EL OMARI °1976 LooPBaan - Licentiaat rechten, UGent (1994-1999) - Specialisatie bedrijfsjurist, UGent (1999-2000) - Advocaat, balie Gent (2000-2001) - OCMW Gent (2001-2006) - Vlaams Centrum Schuldenlast (vanaf 2006) 16 | Cedric Jenart DE ACTUALITEIT ROEPT VAAK JURIDISCHE VRAGEN OP. IN DEzE RUBRIEK ANALySEERT DE JURISTENKRANT DE JURIDISCHE ACHTERGRONDEN VAN EEN ACTUEEL THEMA. Dopingtests in het onderwijs Een tijd geleden gingen er stemmen op voor dopingtests in het onderwijs. Toen was de motivering de veiligheid en gezondheid van jongeren. Dit jaar vonden voorstanders een bijkomend argument: concurrentievervalsing. Cedric Jenart bekijkt de juridische mogelijkheden en obstakels. © Photonews E en nieuwe examenperiode, een nieuwe stroom aan media-aandacht voor hulpmiddelen tijdens het studeren. Jaar na jaar staat de berichtgeving vooral stil bij het gebruik van Rilatine en andere pepmiddelen. Traditioneel beroepen voorstanders van een strengere controle op zulke middelen zich op het algemeen belang. Wanneer we drugtests toelaten op de openbare weg, is dat ook een inbreuk op de privacy van autobestuurders. Toch rechtvaardigen we die inbreuk door motieven van algemeen belang, zoals de veiligheid van weggebruikers. We zouden Rilatine eveneens kunnen verbieden en controleren op scholen, vanwege het belang dat we hebben bij de gezondheid van jongeren. Maar waar eindigt dat? Het motief van publiek belang dreigt daardoor ‘doping’controles op quasi elke plaats te kunnen rechtvaardigen. Aangezien motieven van publiek belang ons dus op een hellend vlak zetten, gingen commentatoren dit jaar op zoek naar een ander argument: concurrentievervalsing. Volgens dopingspecialist Peter Van Eenoo zijn de commerciële gevolgen en fair play cruciale redenen waarom sporters gecontroleerd worden op doping. Ook in het onderwijs bestaat het risico op concurrentievervalsing. Net zoals sporters financiële gevolgen dragen van het bedrog door concurrenten, kunnen studenten ook lijden onder het misbruik van pepmiddelen door medestudenten. De eerlijke studenten presteren mogelijk minder goed, waardoor ze een graad mislopen en waardoor een ‘valsspeler’ met de job van hun dromen aan de haal gaat. Het zou te eenvoudig zijn om te beweren dat Rilatine hoe dan ook niet helpt om een diploma te behalen, aangezien studies een werk van lange adem zijn. Datzelfde argument zou immers eveneens gelden voor schaakspelers die hun wedstrijden maandenlang voorbereiden. Niettemin worden zij gecontroleerd op prestatiebevorderende middelen. zelfs als Rilatine slechts gedurende vijf minuten een verhoogde concentratie toelaat, kan dat concurrentievervalsend werken. Juridisch gezien zouden studenten bijgevolg, net zoals sporters, een impliciet contract aangaan, bij hun toetreding tot de sportvereniging of onderwijsinstelling. Dat contract bevat een gedeeltelijke afstand van het recht op privacy, waardoor sporters en studenten onderworpen mogen worden aan dopingcontroles. Maar daar wringt het schoentje. Niemand verplicht een persoon om een bepaalde sport uit te oefenen. De sporter kan perfect stoppen met zijn sport - althans in clubverband - wanneer hij geen dopingcontroles meer wil ondergaan en zijn privacy hoger in het vaandel draagt. Het mantra luidt: take it or leave it. In tegenstelling tot landen als Portugal, Venezuela en Jordanië, kent België bovendien geen afdwingbaar grondrecht om te sporten. zelfs als een afdwingbaar recht om te sporten wel bestaan zou hebben via een ruime lezing van het recht op vereniging (artikel 27 GW), het recht op eigendom (artikel 1 EP EVRM jo. artikel 16 GW) of het recht op een menswaardig leven met het recht op arbeid en het recht op maatschappelijke zelfontplooiing (artikel 23 GW), kon de inperking van zo’n recht gerechtvaardigd worden door de bewezen impact van dopinggebruik op het bestaanswezen van competitieve sportbeoefening. Die rechtvaardiging om afstand te doen van het recht op privacy omdat een ander mensenrecht (het ‘recht om te sporten’) geen afdoende tegengewicht biedt, wordt echter problematisch bij dopingtests voor leerlingen in het lager en secundair onderwijs. Voor leerlingen geldt immers de leerplicht die ook vervat is in artikel 24 § 1 en 3 van de Grondwet. De leerplicht vormt wel een tegengewicht tegenover de vrijheid om afstand te doen van het recht op privacy. Die plicht vereist volgens de interpretatie van het Grondwettelijk Hof toegang voor die leerlingen tot een onderwijsniveau gelijkwaardig aan de onderwijsinstellingen (107/2009 en 168/2009). Het kan daarom niet uitsluitend uitgeoefend worden in een park… De middelbare scholieren hebben niet de volledige vrijheid to leave it en daarom lijkt hun toestemming tot dopingcontroles onderhevig te zijn aan dwang. Wanneer studenten uit het hoger onderwijs beslissen om het onderwijs vaarwel te zeggen om dopingcontroles te ontlopen, offeren zij ook hun recht op onderwijs op (artikel 24 GW, artikel 2 Eerste Protocol bij EVRM en artikel 13 ECOSOC-verdrag). Toch liggen de zaken daar opnieuw anders, aangezien de leerplicht voor die studenten niet langer geldt. Het Grondwettelijk Hof, dat steeds soepeler geweest is tegenover inperkingen op het recht op hoger onderwijs, zou dopingcontroles dan moeten aanvaarden als een geoorloofde afstand van recht. De reglementering van toegang tot hoger onderwijs is in het verleden aanvaard voor voorwaarden die gaan over de bekwaamheid van kandidaat-studenten, rekening houdend met de situatie van de overheidsfinanciën. Dopingcontroles van studenten kunnen gezien worden als een beperking die de bekwaamheid van (kandidaat-)studenten betreft en kunnen dus juridisch beargumenteerd worden. Niettemin zou zo’n proportionaliteitsafweging de balans zelfs bij studenten hoger onderwijs doen overslaan in het nadeel van dopingcontroles. De middelen die gepompt zouden moeten worden in de controle van studenten staan simpelweg niet in een evenredige verhouding tot de beperkte invloed van een energiek examen op de duizenden factoren die een carrière kunnen beïnvloeden. Laten we van instellingen van hoger onderwijs dus geen sportwedstrijden maken en hopen dat academische boeken er… het Opium des Volkes blijven. Cedric Jenart is FWO aspirant-onderzoeker bij de onderzoeksgroep Overheid en Recht van de UAntwerpen. Onderbroken verval tot sturen blijft beperkt tot weekends en feestdagen Een onderbroken verval van het recht tot sturen kan alleen tijdens het weekend worden opgelegd. Volgens het Grondwettelijk Hof is dat geen discriminatie tegenover mensen die in het weekend hun auto nodig hebben om te gaan werken. roeland vasseur E en man werd voor de politierechtbank vervolgd wegens een snelheidsovertreding. Volgens artikel 29 § 3 van de wegverkeerswet moest de rechter een verval van het recht tot sturen opleggen. De beklaagde verzocht de rechter om het verval te beperken tot de dinsdag en de woensdag, aangezien hij op zaterdag en zondag werkt en zijn wagen nodig heeft voor beroepsdoeleinden. De rechter moest evenwel vaststellen dat de wet, en meer bepaald artikel 38 § 2bis van de wegverkeerswet, niet in die mogelijkheid voorziet. Het artikel laat de rechter immers enkel toe te beslissen om het verval uit te voeren van ‘vrijdag om 20 uur tot zondag om 20 uur, en van 20 uur op de vooravond van een feestdag tot 20 uur op die feestdag’. De beklaagde vond die beperking discriminatoir tegenover mensen die in het weekend werken. Hij voerde in dat verband aan dat de doelstelling van het artikel er net in bestond enigszins tegemoet te komen aan mensen die hun wagen voor professionele activiteiten nodig hebben. Die argumentatie inspireerde de politierechter tot een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof. verKeerde premisse De ministerraad betwistte de doelstelling van het onderbroken verval zoals de beklaagde dat voorstelde, en voerde aan dat de wetgever met de maatregel van het onderbroken verval tegemoet wou komen aan de problematiek van de weekendongevallen, en op die manier wilde bijdragen tot de bevordering van de verkeersveiligheid. De ministerraad was dan ook van oordeel dat de prejudiciële vraag vanuit een verkeerde premisse werd gesteld. Het Grondwettelijk Hof volgt het standpunt van de ministerraad. Het Hof herinnert eraan dat de maatregel van het verval van het recht tot sturen een straf is die zowel een repressief als een preventief karakter heeft. Door rechters toe te laten bestuurders die zich niet houden aan de verkeersregels de toegang tot het verkeer als bestuurder van een motorvoertuig te ontzeggen, draagt de maatregel ook bij aan de verkeersveiligheid. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever met de maatregel van het onderbroken verval tot sturen specifiek wou bijdragen aan de verkeersveiligheid vanuit de bekommer- colofon Kernredactie: Bernard Hubeau (hoofdredacteur), Ruth Boone (eindredacteur), Annelien Keereman (redacteur) adviesraad: Eric Brewaeys, Pol Deltour, Petra Foubert, Dirk Leestmans, Ilse Samoy, Flip Voets vaste medewerKers: Isabelle Bambust, Paul Bekaert, Paul Borghs, Eric Brewaeys, Pieter Cannoot, Erik De Bock, Wim De Bus, Erik De Ridder, Peter De Smedt, Walter De Smedt, Ivo Flachet, Alexis Fierens, Simon Geiregat, Maaike Geuens, Anthony Godfroid, Jurgen Goossens, Frederic Helsen, Karl Hendrickx, Frank Judo, Stef Keunen, Bert Kruismans, Dirk © Photonews analyse De maatregel van het onderbroken verval is volgens het Hof specifiek bedoeld om verkeersongevallen tijdens weekends en op feestdagen tegen te gaan. nis om verkeersongevallen in welbepaalde ‘risicoperiodes’, te weten in de weekends en op feestdagen, tegen te gaan. De maatregel van het onderbroken verval is volgens het Hof dus specifiek bedoeld om verkeersongevallen tijdens weekends en op feestdagen tegen te gaan en zo de algemene verkeersveiligheid te bevorderen. Daaruit volgt dat de beklaagden die op weekdagen zijn tewerkgesteld en beklaagden die tijdens het weekend zijn tewerkgesteld zich, althans ten aanzien van de doelstelling van artikel 38 § 2bis niet in wezenlijk verschillende situaties bevinden, zodat hun gelijke behandeling niet zonder redelijke verantwoording is. In de praktijk grijpen beklaagden het artikel regelmatig aan om de kwalijke gevolgen van het verval van het recht tot sturen op hun professionele bezigheden zoveel als mogelijk te beperken. Het onderbroken verval wordt vanuit die optiek doorgaans eerder als een gunstmaatregel ten voordele van de beklaagde beschouwd. Nochtans blijkt uit het besproken arrest dat dit geenszins de hoofdbekommernis van de wetgever was. Wat er ook van zij, de gunstige nevenwerkingen van het artikel blijven beperkt tot beklaagden die niet tijdens het weekend moeten werken… De auteur is substituut-procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge. Deze bijdrage werd uitsluitend ten persoonlijke titel geschreven. GwH. arrest nr. 88/2016, 2 juni 2016 www.grondwettelijkhof.be Leestmans, Oliver Lenaerts, Annelies Maes, Sarah Moens, Bart Nelissen, Jan Nolf, Béatrice Ponet, Ruben Roex, Ilse Samoy, Frank Schuermans, Raf Schoefs, Geert Somers, Marc Taeymans, Karel Van Cauwenberghe, Wannes Vandenbussche, Tom Vandromme, Cathy Van Vyve, Pim Vanwalleghem, Roeland Vasseur, Marek Verhoeven, Elisabeth Verjans, Diederik Vermeir, Dorien Vervoort, Dirk Voorhoof, Jogchum Vrielink, Brecht Warnez, Karen Weis. Kort: met medewerking Kluwer Content Office. redactieadres: Wolters Kluwer De Juristenkrant Ruth Boone, Motstraat 30, 2800 Mechelen Tel.: 015/36.15.89 Fax: 015/36.16.96 E-mail: [email protected] advertenties: Kluwer Regie Motstraat 30 2800 Mechelen Tel.: 0800/30 145 (gratis nummer) Tel.: 015/78.76.15 Fax: 015/36.15.94 E-mail: [email protected] prijzen: (incl. BTW en verzendkosten) Jaarabonnement 2016: € 70 voor papier, € 66 voor digitaal, € 85,85 voor papier én digitaal verantwoordelijKe uitgever: Hans Suijkerbuijk, Motstraat 30, 2800 Mechelen FotograFie: Elisabeth Broekaert, Wouter Van Vaerenbergh voor vragen over abonnementen: Klantenservice Kluwer Uitgevers Tel.: 0800/14 500 (gratis nummer) e-mail: [email protected] ontwerp lay-out: Brussels Lof uitgever: Danny Ballet adreswijziging: Bij wijziging van adres, graag een e-mail naar [email protected] Behoudens de uitdrukkelijk bij Wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder uitdrukkelijk voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.