NOTA voor burgemeester en wethouders Onderwerp: Milieuvergunning maatschap Kloosterboer-Vos, Borgelinksweg 1 te Lettele Notanr: 2002.21724 RMW/MIL 18-10-2002 Portefeuillehouder: Adema Agenda B&W 05-11-2002 Besluit: 1. Aan de Maatschap Kloosterboer-Vos, Borgelinksweg 1 te Lettele op grond van de Wet milieubeheer een milieuvergunning te verlenen voor het houden van 435 vleeskalveren en 3 volwassen pony’s en onder de in bijlage 2 bij deze vergunning opgenomen voorschriften; 2. De beschikking vast te stellen overeenkomstig de ontwerpbeschikking; 3. Dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze openbaar te maken, nadat belanghebbende is geïnformeerd. OPENBAARMAKING: dit besluit openbaar te maken nadat betrokkenen is geinformeerd COMMUNICATIE: verplichte publicatie FINANCIELE ASPECTEN: Financiële gevolgen voor de gemeente: Nee TOELICHTING/OVERWEGINGEN: In uw vergadering van 3 september 2002 heeft u besloten om de ontwerpbeschikking vast te stellen. De ontwerpbeschikking heeft van 19 september 2002 tot en met 16 oktober 2002 ter inzage gelegen. Tegen de ontwerpbeschikking zijn geen bedenkingen ingediend. De beschikking is niet gewijzigd ten opzichte van de ontwerpbeschikking. Verzocht wordt de beschikking vast te stellen. Maatschap Kloosterboer-Vos heeft op 21 december 2001 een milieuvergunning aangevraagd voor het houden van 483 vleeskalveren en 3 volwassen pony’s. Op grond van de wettelijke eisen kan een vergunning worden verleend voor het houden van 435 vleeskalveren en 3 volwassen pony’s. Dit betekent dat er 48 vleeskalveren moeten worden geweigerd. Voor een gedetailleerde motivering van deze beschikking word verwezen naar de considerans van de vergunning. Bijlage 1 behorende bij de vergunning van Maatschap Kloosterboer – Vos, Borgelinksweg 1 te Lettele. stap1+5 diersoort ammoniak rav vergunning aantal ammoniak aanvraag aantal ammoniak Notanr: Onderwerp: Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. melkkoeien 9,5 53 503,5 0 0,0 vr jongvee 3,9 37 144,3 0 0,0 pony's 3,1 0 0,0 3 9,3 vleesstieren van 0-6 mnd 2,5 27 67,5 483 1207,5 vleesstieren van 6-24 mnd 7,2 53 381,6 0 totaal 1096,9 stap 2 nh3 em waarvoor amvb huisv geen max emwaarde diersoort ammoniak vergunning aantal ammoniak vr jongvee 3,9 37 vleesstieren van 0-6 mnd 2,5 27 144,3 67,5 vleesstieren van 6-24 mnd 7,2 53 381,6 totaal 593,4 stap 3 nh3 em waarvoor amvb huisv wel max emwaarde diersoort ammoniak vergunning aantal melkkoeien 9,5 ammoniak 53 503,5 totaal stap 4=593,4+503,5= stap 5 em plafond 503,5 1096,9 gecorrigeerde nh3 em 1096,9=1096,9 aanvraag vergunning diersoort ammoniak vergunning aantal ammoniak vleesstieren van 0-6 mnd 2,5 483 1207,5 pony's 3,1 3 9,3 totaal 1216,8 het em plafond mag niet worden overschreden Bijlage 2 Voorschriften behorende bij de revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer. Kenmerk: RMW/MIL/01.21724 0,0 1216,8 Notanr: Onderwerp: d.d. Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. Van Maatschap Kloosterboer - Vos Borgelinksweg 1 7434 RH Lettele. voor een vleesstierenbedrijf, gelegen aan Borgelinksweg 1 te Lettele, kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie K, nr.99. Inhoudsopgave. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Algemeen .............................................................................................................................................. 4 Afvalstoffen ........................................................................................................................................... 4 Geluid- en trillingen .............................................................................................................................. 5 Het houden van vleeskalveren ............................................................................................................ 6 Bestrijdingsmiddelen ......................................................................................................................... 10 Brandpreventieve voorzieningen ...................................................................................................... 11 Bodem ................................................................................................................................................. 11 Opslag van aardolieproducten .......................................................................................................... 12 Meldingen ............................................................................................................................................ 14 Begrippen ............................................................................................................................................ 15 Notanr: Onderwerp: Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. 1 Algemeen 1.1 Gedragsvoorschriften 1.1.1 De inrichting moet in werking zijn overeenkomstig de vergunning. 1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.3 Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.4 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden. 1.1.5 Degene die de inrichting drijft is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om gevaar en schade dan wel hinder buiten de inrichting te voorkomen of te beperken. 1.1.6 Degene die de inrichting drijft is verplicht aan alle in de inrichting werkzame personen een schriftelijke instructie te verstrekken, met het doel gedragingen hunnerzijds uit te sluiten die het gevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet overeenkomstig de vergunning en haar voorschriften, dan wel met de overtreding van een of meer van die voorschriften in werking is. Een zodanige instructie behoort aan een daartoe aangewezen ambtenaar op diens verzoek te worden getoond. Er moet toezicht worden gehouden op het naleven van deze instructie. 1.1.7 Degene die de inrichting drijft is verplicht aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaar op diens eerste verzoek alle berekeningen ten behoeve van leidingen, tanks, appendages, akoestische gegevens, emissiegegevens en dergelijke, en periodieke onderhoudsschema's en inspecties ter inzage te geven. De bevindingen van alle inspecties dienen in een register te worden vastgelegd. 1.1.8 Daar waar in deze vergunning is voorgeschreven dat degene die de inrichting drijft, verplicht is metingen, keuringen en controles aan installaties of installatieonderdelen te verrichten of te doen verrichten, moeten de resultaten daarvan ten minste tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerstvolgende meting, keuring of controle in de inrichting worden bewaard en ter inzage worden gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren, tenzij in deze vergunning anders is bepaald. 1.1.9 Tijdens het bevoorraden van de inrichting, tijdens het aan- en afvoeren van producten en het afvoeren van afvalstoffen uit de inrichting, moet de openbare weg zoveel mogelijk worden vrijgehouden. De toegangen naar woningen en andere belendingen moeten worden vrijgehouden. 1.1.10 De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting, moet zodanig zijn afgeschermd dat geen hinderlijke lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is. 2 Afvalstoffen 2.1 Algemeen Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. 2.1.1 Afvalstoffen mogen in de inrichting niet worden verbrand of begraven. 2.1.2 Afvalstoffen mogen niet in de bodem terechtkunnen komen of in de bodem worden gebracht. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging kan optreden. 2.1.3 Afvalstoffen moeten worden bewaard in daarvoor geschikte, goed gesloten doelmatige verpakking of in door middel van goed sluitende deksels afgesloten containers. Afvalstoffen mogen uitsluitend op de daartoe bestemde plaatsen zijn opgeslagen. 2.1.4 Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting verspreiden. 2.1.5 Afvalstoffen moeten regelmatig uit de inrichting worden afgevoerd. Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 2.2 Gevaarlijke afvalstoffen 2.2.1 De opslag van gevaarlijke afvalstoffen, o.a. afgewerkte olie, moet volgens dezelfde eisen plaatsvinden als voor de daarmee naar aard en samenstelling overeenkomende gevaarlijke stoffen. 2.2.2 Gevaarlijke afvalstoffen moeten in de inrichting worden bewaard in daarvoor geschikte, vloeistofdichte verpakking. De verpakking van deze afvalstoffen moet zijn voorzien van een etiket waarop op een duidelijk te onderscheiden wijze is aangegeven welke afvalstof zich in de verpakking bevindt en de gevarenklasse of categorie waartoe de afvalstof behoort. Gevaarlijke afvalstoffen mogen niet met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen worden gemengd. 3 Geluid- en trillingen 3.1 Geluidsnormen in de buitenlucht 3.1.1 Het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, mag op enig punt 50 meter van de grens van de inrichting niet meer bedragen dan: 40 dB(A) in de uren gelegen tussen 06.00 en 19.00 uur; 35 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur; 30 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 06.00 uur. 3.1.2 Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie, mag op enig punt 50 meter van de grens van de inrichting niet meer bedragen dan: 60 dB(A) in de uren gelegen tussen 06.00 en 19.00 uur; 55 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 22.00 uur; 50 dB(A) in de uren gelegen tussen 22.00 en 06.00 uur. 3.1.3 Behoudens zondagen en algemeen erkende feestdagen is het in deze vergunning met betrekking tot het maximale geluidsniveau gestelde niet van toepassing op transportbewegingen en het laden en/of het lossen ten behoeve van de inrichting voor zover dit plaatsvindt tussen 06.00 uur en 19.00 uur. 3.2 Metingen Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. 3.2.1 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus, en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999). 3.2.2 Een voorschrift met betrekking tot geluid- en/of trillinghinder in een ruimte van derden is niet van toepassing indien een gebruiker van deze ruimte geen toestemming of gelegenheid geeft voor het in redelijkheid (doen) uitvoeren van de benodigde metingen. 3.3 Laden en lossen 3.3.1 Verbrandingsmotoren van voertuigen moeten zijn voorzien van doelmatige en in goede staat van onderhoud verkerende geluiddempers. 3.3.2 Motoren van bevoorradingsvoertuigen mogen alleen in werking zijn, wanneer dit voor het transport, koelen en het laden of lossen strikt noodzakelijk is. 3.3.3 Gedurende het laden en/of lossen moet de muziekinstallatie van het bevoorradingsvoertuig zijn uitgeschakeld. 3.3.4 Gedurende het laden en het lossen mag de motor van het voertuig waarin wordt geladen, onderscheidenlijk waaruit wordt gelost, niet in werking zijn tenzij het in werking zijn van de motor noodzakelijk is voor het laden en het lossen. In dit laatste geval mag niet geladen en gelost worden tussen 19.00 uur en 07.00 uur, en op zondagen en algemeen erkende feestdagen. 3.3.5 Het laden en lossen van goederen mag uitsluitend plaatsvinden op het terrein van de inrichting. 4 Het houden van vleeskalveren en 3 pony’s 4.1 Algemeen 4.1.1 In de inrichting mogen maximaal 435 vleeskalveren en 3 volwassen pony’s worden gehouden. 4.1.2 Van de eisen, die in enig voorschrift zijn gesteld, mag niet worden afgeweken tenzij een alternatieve voorziening wordt toegepast, die tenminste even doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord is. Een alternatieve voorziening moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan een alternatieve voorziening. 4.1.3 Wanneer in de stallen dan wel op of bij het erf ongedierte (zoals ratten, muizen of insecten) voorkomt, moeten doelmatige bestrijdingsmaatregelen worden getroffen. 4.1.4 Ramen en deuren van stallen moeten gesloten worden gehouden, voor zover ze geen functie hebben voor luchtinlaat of het doorlaten van personen, dieren, vaste mest of goederen. 4.1.5 De ventilatiekokers op het dak van de stal moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat de luchtstroom naar boven gericht blijft. 4.2 Behandeling en bewaring van drijfmest 4.2.1 Het brengen van mest in de opslagruimte moet geschieden met een gesloten aanvoerleiding die zo dicht mogelijk bij de bodem van de opslagruimte uitmondt. 4.2.2 Mest moet worden opgeslagen in een afgedekte mestopslagruimte. Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. Indien de mestopslagruimte: geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht voor 1 juni 1987, moet de opslag mestdicht zijn; geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 juni 1987 en 1 februari 1991, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins 1987 (BRM 1987) van toepassing; geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en tot stand is gebracht tussen 1 februari 1991 en 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Bouwtechnische richtlijnen Mestbassins 1990 (BRM 1990) van toepassing; geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is of wordt opgericht na 1 maart 1994, zijn de desbetreffende bepalingen van de Richtlijnen Mestbassins 1992 (RM 1992) van toepassing; niet geheel of gedeeltelijk onder een stal is gelegen en is opgericht na 1 juni 1987, moet voldaan worden aan de voorschriften van het "Besluit mestbassins milieubeheer" (Staatsblad 1990, nr. 618) en is dit Besluit van toepassing. 4.2.3 Dunne mest en gier (en eventueel schrob- en/of spoelwater uit de melkkamer/melktankruimte dat niet op de riolering is aangesloten) moet worden afgevoerd naar een hiertoe bestemde, vloeistofdichte opslagruimte (gierkelder, mengmestput, drijfmestput, mestbassin of opvangput). Leidingen voor het transport van dunne mest en gier moeten vloeistofdicht zijn. 4.2.4 De afvoerpunten van de opslagruimte moeten door middel van goed sluitende deksels gesloten worden gehouden, behoudens tijdens het ledigen ervan. 4.2.5 De opslagruimte mag niet zijn voorzien van een overstort (noodoverloop). 4.3 Behandeling en bewaring vaste mest 4.3.1 Vaste mest, compost en organisch afval moet zijn opgeslagen op een mestdichte mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige voorziening. 4.3.2 Uitzakkend vocht en verontreinigd regenwater mag niet op of in de bodem terechtkomen. Dit vocht moet door middel van een gesloten, mestdichte riolering worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte. 4.3.3 Vaste mest, compost en organisch afval moet zijn opgeslagen op tenminste 100 m afstand van een bebouwde kom of 50 m van een woning van derden of een gevoelig object. 4.3.4 Transport van vaste mest moet geschieden in daarvoor geschikte transportmiddelen die op correcte wijze moeten zijn beladen. 4.4 Agrarisch afvalwater 4.4.1 In het openbaar riool mag geen bedrijfsafvalwater worden gebracht dat: grove of snel bezinkende afvalstoffen bevat; bedrijfsafvalstoffen bevat die door apparatuur zijn versneden of vermalen; stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt; stoffen bevat die brand- of explosiegevaar kunnen opleveren. 4.4.2 Bedrijfsafvalwater mag slechts in een openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een Notanr: Onderwerp: - Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk of de bij dit riool of zuiveringstechnische werk behorende apparatuur, de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, en de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. 4.4.3 Behoudens voor zover anders is bepaald in deze vergunning mogen gevaarlijke afvalstoffen, zoals genoemd in het Besluit houdende aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen (BAGA) van 1 januari 1994, niet in de riolering worden gebracht. 4.4.4 Onverminderd het gestelde in bovenstaande voorschriften, moet het geloosde afvalwater aan de onderstaande voorwaarden voldoen. de pH is gelegen tussen 6,5 en 10; de temperatuur mag niet hoger zijn dan 30 °C; de sulfaatconcentratie mag niet hoger zijn dan 300 mg/l; de chloride concentratie mag niet hoger zijn dan 300 mg/l; de gemiddelde korreldiameter van in het afvalwater aanwezig zand of andere bezinkbare bestanddelen mag niet groter zijn dan 0,5 mm. 4.4.5 Het waterverbruik moet zoveel mogelijk worden beperkt. Hiertoe moet, tenzij dit om technische of organisatorische redenen niet mogelijk is, gebruik worden gemaakt van een hogedrukreiniger. 4.4.6 Afvalwater afkomstig van het schoonmaken van stallen mag niet in de riolering worden gebracht. 4.4.7 Afvalwater afkomstig van stallen mag in de riolering worden gebracht indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: De stal moet vooraf veegschoon zijn gemaakt. Het afvalwater moet voor vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimten een slibvangput passeren. 4.4.8 Schrobwater afkomstig van het schoonspuiten van stallen moet worden afgevoerd naar de mestput. 4.4.9 Voordat het schrobwater op de riolering wordt geloosd moet het eerst door een bezinkbak worden geleid. 4.4.10 De lozing op de riolering moet plaatsvinden via een bufferreservoir, van waaruit een gedoseerde lozing mogelijk is. 4.4.11 De hoeveelheid afvalwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door bijvoorbeeld het gebruik van hogedrukreinigers en good housekeeping. 4.4.12 Het afvalwater in de mestput of opvangput moet worden uitgereden over de landbouwgronden overeenkomstig het Besluit gebruik dierlijke meststoffen. 4.5 Kadavers 4.5.1 Kadavers van dieren mogen niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Kadavers moeten zo spoedig mogelijk uit de inrichting worden verwijderd. 4.5.2 Het reinigen en ontsmetten van de kadaverbak of de kadaverton dient plaats te vinden boven een Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. kadaverplaats met een maximale oppervlakte van 4 m² of een daartoe bestemde spoelplaats. 4.5.3 Bij het reinigen en ontsmetten van de kadaverplaats, de spoelplaats, de kadaverbak of de kadaverton mag de omgeving (bodem) niet worden verontreinigd. 4.5.4 De kadaverbak of kadaverplaats dient vloeistofdicht te zijn en dient bestand te zijn tegen de inwerking van het toe te passen ontsmettings- en/of bestrijdingsmiddel. 4.5.5 Een in voorschrift 4.5.2 bedoelde kadaverplaats of spoelplaats dient te zijn voorzien van een betonnen vloer die aan alle zijden is voorzien van een opstaande rand van beton of metselwerk, met een hoogte en breedte van ten minste 10 cm. 4.5.6 Het spoel- en schrobwater afkomstig van de kadaverplaats of de spoelplaats, verder te noemen het afvalwater, moet via een gesloten leiding kunnen afwateren naar een zo kort mogelijk bij de vloer gelegen, niet van een overstort voorziene opslagruimte of verplaatsbare opvangbak met een inhoud van maximaal 3,6 m3, dan wel rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en binnen de inrichting gelegen mestkelder. 4.5.7 De in voorschriften 4.5.5 en 4.5.6 bedoelde vloer en leidingen, alsmede de wanden en de vloer van de opslagruimte, de verplaatsbare opvangbak of de mestkelder moeten vloeistofdicht zijn en bestand tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- en ontsmettingsmiddel. 4.5.8 Een verplaatsbare opvangbak dient zodanig te zijn geconstrueerd dat deze op een doelmatige wijze kan worden vervoerd zonder dat het afvalwater de omgeving (bodem) verontreinigt. 4.5.9 Behalve tijdens het ledigen moet de in voorschrift 4.5.6 bedoelde opslagruimte of verplaatsbare opvangbak door middel van een verzwaarde en goed sluitende deksel of daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten worden gehouden. 4.5.10 Behalve tijdens het reinigen en ontsmetten dient de in voorschrift 4.5.5 bedoelde vloeistofdichte vloer in zijn geheel met een kadaverkap of met een zodanige voorziening te zijn afgedekt dat zich geen hemelwater in de opslagruimte, de verplaatsbare opvangbak of de mestkelder als bedoeld in voorschrift 4.5.6 kan verzamelen. 4.5.11 Het rechtstreeks lozen van het afvalwater op of in de bodem (puntlozing) is niet toegestaan. 4.5.12 Het lozen van het afvalwater op het oppervlakte water is niet toegestaan. 4.5.13 Het transport van het afvalwater moet geschieden in volledig gesloten tankwagens. 4.5.14 Het middels een van de in voorschrift 4.5.5 vermelde voorzieningen opgevangen afvalwater dient met de drijfmest diffuus over het land te worden verspreid. 4.6 Wasplaats voor veewagens 4.6.1 Het reinigen en ontsmetten van veewagens dient plaats te vinden boven een daartoe bestemde wasplaats. 4.6.2 Bij het reinigen en ontsmetten van veewagens mag de omgeving (bodem) niet worden verontreinigd. 4.6.3 De wasplaats dient vloeistofdicht te zijn en dient bestand te zijn tegen de inwerking van het toe te passen ontsmettings- en/of reinigingsmiddel. Notanr: Onderwerp: Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. 4.6.4 Een in voorschrift 4.6.1 bedoelde wasplaats dient te zijn voorzien van een betonnen vloer die aan alle zijden is voorzien van een opstaande rand van beton of metselwerk, met een hoogte en breedte van ten minste 10 cm. 4.6.5 Het spoel- en schrobwater afkomstig van de wasplaats, verder te noemen het afvalwater, moet via een gesloten leiding kunnen afwateren naar een zo kort mogelijk bij de vloer gelegen, niet van een overstort voorziene opslagruimte of verplaatsbare opvangbak met een inhoud van maximaal 3,6 m3, dan wel rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en binnen de inrichting gelegen mestkelder. 4.6.6 De in voorschriften 4.6.4 en 4.6.5 bedoelde vloer en leidingen, alsmede de wanden en de vloer van de wasplaats of de mestkelder moeten vloeistofdicht zijn en bestand tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- en ontsmettingsmiddel. 4.6.7 Het rechtstreeks lozen van het afvalwater op of in de bodem (puntlozing) is niet toegestaan. 4.6.8 Het lozen van het afvalwater op het oppervlakte water is niet toegestaan. 4.6.9 Het transport van het afvalwater moet geschieden in volledig gesloten tankwagens. 4.6.10 Het middels een van de in voorschrift 4.6.5 vermelde voorzieningen opgevangen afvalwater dient met de drijfmest diffuus over het land te worden verspreid. 5 Bestrijdingsmiddelen 5.1 Algemeen 5.1.1 Tengevolge van het opslaan en het aanmaken van bestrijdingsmiddelen mogen geen bestrijdingsmiddelen terechtkunnen komen in de bodem, in het openbaar riool, in het oppervlaktewater of in een afvoerput, -goot of -leiding, die aansluiting geeft op het openbaar riool, op een septictank, op de openbare weg of op het oppervlaktewater. 5.1.2 De verpakking van bestrijdingsmiddelen moet zodanig zijn dat: niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; het materiaal van de verpakking niet door de erin opgeslagen bestrijdingsmiddelen kan worden aangetast; de verpakking tegen normale behandeling bestand is. 5.1.3 De bestrijdingsmiddelen moeten in een uitsluitend daartoe bestemde bestrijdingsmiddelenkast worden opgeslagen. 5.1.4 De toegang tot de bestrijdingsmiddelenkast moet, buiten de tijd dat hier door een bevoegd persoon bestrijdingsmiddelen worden ingezet of uitgehaald, met een deugdelijk slot zodanig zijn afgesloten, dat deze door onbevoegden niet kan worden geopend. 5.1.5 Bij de opslag moet met duidelijk leesbare letters de opschriften "BESTRIJDINGSMIDDELEN" en "VUUR EN ROKEN VERBODEN" zijn aangebracht of, voor wat betreft het opschrift "VUUR EN ROKEN VERBODEN", een overeenkomstig genormaliseerd veiligheidsteken volgens NEN 3011, alsmede een afbeelding van een doodshoofd van ten minste 60 mm hoogte. Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. 5.1.6 Bij de opslag moet met duidelijk leesbare letters het opschrift "VERBODEN TOEGANG VOOR ONBEVOEGDEN" zijn aangebracht. 5.1.7 De bewaarplaats moet doelmatig zijn geventileerd. 5.1.8 In de bestrijdingsmiddelenkast moeten, bij de vloer boven de drempelhoogte en bij het plafond, toeen afvoeropeningen zijn aangebracht die hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van kanalen van onbrandbaar materiaal verbinding geven met de buitenlucht en die zodanig ten opzichte van elkaar zijn aangebracht, dat een goede dwarsventilatie door de ruimte gewaarborgd is. De afvoeropening van een ventilatiekanaal mag zich niet bij ramen, deuren of andere ventilatieopeningen bevinden. 5.1.9 Bestrijdingsmiddelen moeten droog, koel en buiten de invloed van zonnestralingen worden opgeslagen. De in voorraad gehouden bestrijdingsmiddelen moeten in de oorspronkelijke verpakking worden bewaard. 5.1.10 Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten gescheiden van vaste bestrijdingsmiddelen zijn opgeslagen. Onderlinge vermenging van de bestrijdingsmiddelen en beschadigingen van de verpakkingen moeten worden voorkomen. Stellingen moeten van een deugdelijke constructie zijn en zodanig zijn bemeten dat het plaatsen en verwijderen van emballage goed en veilig uitvoerbaar is. TOELICHTING: De bestrijdingsmiddelen moeten bij voorkeur vrij van de vloer zijn opgeslagen op stellingen, schappen of laadborden. 5.1.11 Gemorste niet-vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten zo snel mogelijk worden aangeharkt of aangeveegd en worden opgeslagen in een daarvoor bestemde container van doelmatig en onbrandbaar materiaal of in daarvoor bestemde doelmatige emballage. Gemorste vloeibare en opgenomen niet-vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten direct in een speciaal daartoe bestemd vat worden gebracht. Hiertoe moeten voldoende materialen, absorberende en neutraliserende middelen, voor onmiddellijk gebruik gereed, aanwezig zijn. 5.1.12 Bij de bestrijdingsmiddelenkast moet een overmaats vat aanwezig zijn. Een lekkend vat moet onmiddellijk in een deugdelijk overmaats vat worden overgebracht. 6 Brandpreventieve voorzieningen 6.1 Blusmiddelen 6.1.1 In het gebouw dient een klein blusmiddel aanwezig te zijn. Draagbare blustoestellen dienen te voldoen aan het gestelde in het normblad NEN-EN 3, deel 1 t/m 5. 6.1.2 Op de op tekening in rood met PΔ6 aangegeven plaats dient een van rijkskeur voorziene poederblusser met een vulling van minimaal 6 kg bluspoeder, geschikt voor het blussen van A, B en C-branden, te zijn aangebracht. 7 Bodem 7.1 Algemeen Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. 7.1.1 Het is verboden (vloei)stoffen definitief op of in de bodem te brengen. 7.1.2 Oppervlaktewater, hemelwater of drinkwater zijn hiervan uitgezonderd, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigende stoffen niet door een bewerking van het water is toegenomen en indien daaraan geen warmte is toegevoegd. 7.1.3 Stoffen moeten zodanig worden bewaard en gebruikt, dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. Onder een voor het aftappen van vloeistoffen gereedstaande vat, moet een doelmatige lekbak zijn aangebracht. De gelekte en niet meer te gebruiken vloeistoffen moeten afhankelijk van de aard van de stof, worden behandeld, opgeslagen en afgevoerd als gevaarlijk afval. 7.1.4 Gemorste vloeistoffen moeten direct worden opgeruimd. Daartoe dient voldoende absorptie- of neutralisatiemiddel of andere daartoe geëigende middelen aanwezig te zijn. De aard en de hoeveelheid van de middelen moeten afgestemd zijn op de aard van de stoffen. Afhankelijk van de aard van de geabsorbeerde of geneutraliseerde stof dient het gebruikte materiaal te worden behandeld, opgeslagen en afgevoerd als gevaarlijk afval. 7.1.5 Stoffen die, om welke reden dan ook, niet (meer) in de inrichting worden gebruikt, alsmede de daarbij behorende emballage, moeten zo spoedig mogelijk uit de inrichting worden verwijderd. 7.1.6 Het bedrijfsrioleringssysteem inclusief verzamelputten, opvangbakken en dergelijke, moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd en bestand zijn tegen de erop te lozen stoffen. 7.2 Bodemverontreiniging 7.2.1 Indien na het van kracht worden van de vergunning verontreiniging van de grond en/of het grondwater met stoffen optreedt of is opgetreden dan wel wordt vermoed, moet deze verontreiniging direct aan de afdeling Milieu worden gemeld, voor zover daarmee niet gehandeld wordt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Wet bodembescherming. Bij verontreiniging van de grond en/of het grondwater als bedoeld onder a dient onmiddellijk al het nodige te worden ondernomen om verdere verontreiniging tegen te gaan. Direct na de melding dient de aard, de mate en de omvang van de grond- en/of grondwaterverontreiniging te worden onderzocht. Het bodemonderzoek dient ten minste te worden uitgevoerd conform de NEN 5740 of een daarmee - ter beoordeling van de afdeling Milieu - vergelijkbare methode. Voordat tot uitvoering van het onderzoek wordt overgegaan dient de afdeling Milieu aan de onderzoeksopzet haar goedkeuring te hebben gegeven. Ter zake van de uitvoering van het onderzoek kunnen (nadere) eisen worden gesteld door de afdeling Milieu. De resultaten van het onderzoek dienen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 3 maanden na de melding te worden overgelegd aan de afdeling Milieu. De opgetreden verontreinigingen moeten overeenkomstig de aanwijzingen van de afdeling Milieu binnen een door deze afdeling te bepalen termijn worden verwijderd of behandeld. Objecten in de bodem, zoals leidingen, buizen en kabels, die met de verontreinigende (vloei)stoffen in aanraking zijn geweest, moeten worden gecontroleerd op aantasting door de betreffende (vloei)stoffen, en zo nodig worden beproefd, hersteld of vervangen. 8 Opslag van aardolieproducten 8.1 Opslag van dieselolie in een bovengrondse tank met een inhoud van 1200 liter. 8.1.1 De stijfheid en sterkte van een tank moeten voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van zettingen, eventuele verzakking van de steunpunten of als gevolg van overdruk bij vulling of Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. overvulling te voorkomen terwijl de dichtheid onder alle normale bedrijfsomstandigheden moet zijn verzekerd. 8.1.2 De ondersteunende constructie van een tank moet uit onbrandbaar materiaal bestaan. Op plaatsen waar kans op verzakking bestaat, moet een doelmatige fundering zijn aangebracht. 8.1.3 Een buiten opgestelde tank moet ten minste 3 m van een gebouw en ten minste 5 m van enig tot de inrichting behorend brandbaar gebouwonderdeel of een bewaarplaats van brandbare stoffen zijn verwijderd, tenzij de wand van het gebouw of de bewaarplaats een brandwerendheid bezit van ten minste 60 minuten. De afstand tussen een tank en de erfscheiding moet ten minste 3 m bedragen. De afstand tussen 2 tanks moet voldoende zijn ten behoeve van inspectie en onderhoud en moet ten minste 1 m bedragen. 8.1.4 Een tank moet zijn voorzien van een ontluchtingsleiding met een inwendige middellijn van ten minste 30 mm. De ontluchtingsleiding moet stevig zijn bevestigd, moet uitmonden in de buitenlucht en tegen inregenen zijn beschermd. 8.1.5 Indien een niveauaanwijzing of peilvoorziening aan de tank is aangebracht, moet deze zodanig zijn ingericht dat het uitstromen van vloeistof uit de tank, ook door verkeerde werking of door breuk, onmogelijk is. 8.1.6 In elke aansluiting op een tank beneden het hoogste vloeistofniveau en in de toevoerleiding naar een verbruikstoestel moet zo dicht mogelijk bij de tankwand een metalen afsluiter zijn geplaatst. Deze moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend, dan wel is gesloten. De zich direct tegen de buitenwand van de tank bevindende verbindingsstukken en de appendages beneden het hoogste vloeistofniveau moeten van staal zijn vervaardigd. 8.1.7 Het uitwendige van een tank en de leidingen moet deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd, bijvoorbeeld door een oppervlaktebehandeling en het direct daarna aanbrengen van een doelmatige verflaag. 8.1.8 Leidingen moeten bovengronds zijn gelegd. 8.1.9 Indien zich binnen een vloeistofdichte lekbak twee of meer tanks bevinden, dan moet de opnamecapaciteit ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks. 8.1.10 Voorschrift van toepassing op enkelwandige tanks. 8.1.11 Een tank moet zijn omgeven door een vloeistofdichte omwalling of muur van zodanige hoogte dat samen met een vloeistofdichte vloer een vloeistofdichte lekbak ontstaat met een inhoud ten minste gelijk aan de inhoud van de tank. Deze omwalling of muur moet voldoende sterk zijn om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van een lekkage optredende vloeistofdruk. 8.1.12 Hemelwater moet regelmatig uit de vloeistofdichte lekbak worden afgevoerd door een leiding, waarin buiten en zo dicht mogelijk bij de omwalling of muur een afsluiter is aangebracht. Deze afsluiter moet gesloten worden gehouden en mag slechts voor het laten afvloeien van hemelwater worden geopend. Deze voorzieningen kunnen achterwege blijven, indien boven de vloeistofdichte lekbak een afdak is aangebracht, zodanig dat geen hemelwater in de lekbak kan komen, of indien een pompvoorziening is opgenomen die slechts voor het verpompen van hemelwater in bedrijf mag worden gesteld. Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. 8.1.13 De tank dient tegen aanrijding te zijn beveiligd met behulp van vangrails, betonnen paaltjes of een andere gelijkwaardige voorziening. 8.1.14 De gehele installatie van de tank en de leidingen moet vloeistofdicht zijn, hetgeen binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van deze vergunning of na een grote reparatie, door beproeving moet worden aangetoond. Deze beproeving moet plaatsvinden door de tank en de leidingen geheel met water te vullen of door de tank en de leidingen af te persen met een overdruk van 30 kPa met lucht of 200 kPa met water. Indien bij de beproeving een lekkage of een andere ongerechtigheid wordt geconstateerd mag de tank niet in gebruik worden genomen. Van de beproeving moet tijdig kennis worden gegeven aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaar, zodat deze in de gelegenheid is om bij de beproeving aanwezig te zijn. 8.1.15 Bij het vullen van, of het aftappen uit een tank dient morsen te worden voorkomen. 8.1.16 Een tank mag slechts voor 95% worden gevuld. 8.1.17 Onmiddellijk nadat de vloeistof in een tank is overgebracht en de losslang is afgekoppeld, moet de vulstomp, de vulopening of de vulleiding met een goed sluitende dop of afsluiter worden afgesloten. 8.1.18 Olieleidingen, met uitzondering van flexibele leidingen aan een aftapvoorziening en flexibele verbindingsstukken, moeten zijn vervaardigd van metaal van voldoende mechanische sterkte. De verbindingen moeten onder alle normale bedrijfsomstandigheden even sterk zijn als de rest van de leiding. De leidingen en de appendages moeten blijvend oliedicht zijn. 8.1.19 De omgeving van een tank moet vrij van brandgevaarlijke stoffen worden gehouden. De begroeiing in de omgeving van een tank moet kort worden gehouden. 8.2 Opslag van smeerolie en afgewerkte olie 8.2.1 In de inrichting mag maximaal 60 liter smeerolie en 60 liter afgewerkte olie worden opgeslagen. 8.2.2 Het vaatwerk voor de bewaring van smeerolie en afgewerkte olie dient te zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak, die een capaciteit heeft van ten minste de inhoud van het grootste vat, vermeerderd met 10 % van de gezamenlijke inhoud van de overige vaten. 8.2.3 Afleverbewijzen van afgewerkte olie dienen binnen de inrichting te worden bewaard. 9 Meldingen 9.1.1 Indien door wat voor oorzaak ook, nadelige gevolgen voor het milieu, anders dan bodemverontreiniging, zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, als gevolg van een voorval dat niet kan worden beschouwd als een ongewoon voorval zoals genoemd in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, zoals bijvoorbeeld brand en leidingbreuken, onderhoud aan en reparatie van installaties waardoor deze niet (volledig) normaal kunnen functioneren, moet de vergunninghouder direct: daarvan melding doen aan het bevoegd gezag; maatregelen treffen om verdere verontreiniging te voorkomen; de nadelige gevolgen voor het milieu zo mogelijk op milieuhygiënisch verantwoorde wijze ongedaan maken, dan wel beperken; leidingen die met verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, (laten) controleren op aantasting en, indien nodig, (laten) herstellen of vervangen. Notanr: Onderwerp: Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. TOELICHTING: Alle voorvallen die nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) veroorzaken moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag. Als bodemverontreiniging ontstaat of dreigt te ontstaan moet dit, op grond van de Wet bodembescherming, eveneens worden gemeld bij de provincie. 10 Begrippen 10.1.1 AFGEWERKTE OLIE: smeer- en systeemolie die, hetzij door vermenging met andere stoffen, hetzij op andere wijze onbruikbaar is geworden voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, tenzij: zich in die olie een gehalte aan polychloorbifenylen van meer dan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 of 180 bevindt, of; zich in die olie een gehalte aan organische halogeenverbindingen, berekend als chloor, bevindt van meer dan 1000 mg/kg, of; het vlampunt van die olie lager is dan 55°C, of; die olie die na het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, vermengd is met andere stoffen dan uitsluitend - al dan niet met water of sediment verontreinigde - lichte of zware stookolie, gasolie of dieselolie. Geen afgewerkte olie is: afgewerkte boor-, snij-, slijp- en walsolie of emulsies daarvan. 10.1.2 AFVALSTOFFEN: alle stoffen, preparaten of andere producten, waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. 10.1.3 AFVALWATER: alle water waarvan de houder zich met het oog op de verwijdering daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. 10.1.4 BASSIN: een reservoir voor de opslag van vloeistoffen dat niet gelegen is onder een gebouw, doch waarvan een aanwezige bovenafdekking de functie van vloer kan vervullen. 10.1.5 FOLIEBASSIN: een reservoir voor de opslag van dunne mest dat niet gelegen is onder een gebouw uitgevoerd als een met een afdichtingfolie beklede grondput. 10.1.6 BEDRIJFSAFVALSTOFFEN: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen, afvalwater, autowrakken of gevaarlijke afvalstoffen. 10.1.7 BEDRIJFSAFVALWATER: afvalwater, niet zijnde huishoudelijk afvalwater 10.1.8 BESTRIJDINGSMIDDEL: een stof of mengsel van stoffen zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Bestrijdingsmiddelenwet (Stb. 1962). 10.1.9 BEVOEGD GEZAG: het College van Burgemeester en Wethouders. Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. 10.1.10 BINNENTERREIN: een terrein gelegen aan de achterzijde van verschillende verdiepingen tellende bebouwing en dat door deze bebouwing geheel of gedeeltelijk omsloten is. 10.1.11 BRANDBARE STOFFEN: stoffen die met lucht van normale samenstelling en druk onder vuurverschijnselen blijven reageren, ook nadat de ontstekingsbron is weggenomen. 10.1.12 BRANDWERENDHEID VAN BOUWDELEN: de tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069. 10.1.13 CPR 15-3: Opslag bestrijdingsmiddelen in emballage (vanaf 400 kg). 10.1.14 EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten en big-bags met uitzondering van intermediate bulkcontainers (IBC's). 10.1.15 ENERGIENED (voorheen VEGIN): Vereniging van Energiedistributiebedrijven in Nederland Postbus 9042 6800 GD Arnhem(voorheen VEGIN) tel: (026) 356 94 44 10.1.16 LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): energetisch cumulatie van de langtijdgemiddeld deelbeoordelingsniveaus. 10.1.17 LANGTIJDGEMIDDELD DEELBEOORDELINGSNIVEAU (LAri,LT): equivalent A-gewogen geluidniveau op een beoordelingspunt over een specifieke beoordelingsperiode ten gevolge van een specifieke bedrijfstoestand op een beoordelingspunt, zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, zuivere tooncomponent of muziekgeluid. De methode voor de bepaling van langtijdgemiddeld deelbeoordelingsniveau moet conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999) zijn uitgevoerd. 10.1.18 MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): het maximaal gemeten A-gewogen geluidniveau, meterstand "fast" gecorrigeerd met de meteocorrectieterm Cm. 10.1.19 REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE: toestand waarbij de voor de geluidproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode. 10.1.20 FEESTDAGEN: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag en eerste en tweede Kerstdag. 10.1.21 GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN: gebouwen of objecten, als aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. 10.1.22 GELUIDSGEVOELIGE RUIMTE VAN EEN WONING: een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd. 10.1.23 GELUIDSNIVEAU IN dB(A): het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) ter zake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651. 10.1.24 GEVAARLIJKE STOFFEN: stoffen die op basis van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen van de Wet milieugevaarlijke stoffen (WMS) als zodanig worden aangemerkt. 10.1.25 GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN: bij of krachtens het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen als zodanig aangewezen afvalstoffen, met inachtneming van ter zake voor Nederland verbindende verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. 10.1.26 HERGEBRUIK: het gebruiken van een product, stof of materiaal in een zelfde toepassing als waarvoor het oorspronkelijk bestemd was. Bijvoorbeeld: statiegeldflessen, kratten. Sommigen spreken van producthergebruik. 10.1.27 INRICHTING: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. 10.1.28 ISO 3310-1: test zeven; technische vereisten en keuring; test zeven van metaaldraadweefsel. 10.1.29 LICHT ONTVLAMBARE STOFFEN: stoffen die: bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kunnen stijgen en tenslotte kunnen ontbranden; in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kunnen worden ontstoken en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien; in vloeibare toestand, een vlampunt beneden 21 oC hebben; in gasvormige toestand, bij normale druk, met lucht ontvlambaar zijn of bij aanraking met water of vochtige lucht, licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen ("stoffen die in aanraking met water licht ontvlambare gassen ontwikkelen"). 10.1.30 K1-VLOEISTOFFEN: brandbare vloeistoffen waarvan het vlampunt lager is dan 21oC, bepaald volgens NEN-EN 57, en die bij 37,8oC een dampspanning hebben van ten minste 35 kPa en ten hoogste 100 kPa, bepaald volgens NEN 928, of verfproducten waarvan het vlampunt lager is dan 21oC, bepaald volgens NEN-EN 57 (volgens het Besluit Verpakking en Aanduiding van Milieugevaarlijke Stoffen zijn de verpakkingen voorzien van het opschrift "licht ontvlambaar"). 10.1.31 K2-VLOEISTOFFEN: brandbare vloeistoffen of verfproducten waarvan het vlampunt 21oC of hoger is, doch lager dan Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. 55oC, bepaald volgens NEN-EN 57 (volgens het Besluit Verpakking en Aanduiding van Milieugevaarlijke Stoffen zijn de verpakkingen voorzien van het opschrift "ontvlambaar"). 10.1.32 K3-VLOEISTOFFEN: brandbare vloeistoffen waarvan het vlampunt 55 oC of hoger is, bepaald volgens NEN-ISO 2719, of een verfproduct waarvan het vlampunt 55 oC of hoger is, bepaald volgens NEN-EN 57. 10.1.33 KIWA: KIWA N.V., instituut voor certificatie, keuringen en advisering integrale kwaliteitszorg voor bouw-, water- en milieusector, gevestigd te Rijswijk. 10.1.34 Lmax: de hoogste aflezing van de geluidsmeter gemeten in de meterstand "fast" "F". 10.1.35 NEN 1594: brandweermaterieel, droge stijgleidingen. 10.1.36 NEN 2559: draagbare blustoestellen controle en onderhoud. 10.1.37 NEN 3011: veiligheidskleuren en -tekens (algemeen). 10.1.38 NEN 3211: Brandweermaterieel - Vaste slaghaspels met rubberslang en straalpijp (met 2e correctieblad februari 1997). 10.1.39 NEN 3380: veiligheid van koelinstallaties. 10.1.40 NEN 6069: experimentele bepaling van brandwerendheid van bouwdelen. 10.1.41 NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. 10.1.42 NEN-EN 671; deel 1: vaste brandblusinstallaties; slangsystemen; deel 1: vaste slanghaspels met vormvaste slang. 10.1.43 NEN-EN: een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. 10.1.44 NEN-ISO: een door de International Organization for Standardization opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. 10.1.45 NITRAATHOUDENDE MESTSTOFFEN: nitraathoudende kunstmeststoffen van klasse C als bedoeld in CPR 1 'Nitraathoudende kunstmeststoffen, vervoer en opslag', derde druk 1982. Notanr: Onderwerp: Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. 10.1.46 NOVEM: Nederlandse Onderneming Voor Energie en Milieu BV. Catharijnesingel 59, postbus 8242, 3503 RE Utrecht tel: (030) 239 34 93 fax: (030) 231 64 91 Voor informatie over NOVEM zie ook internet <http://www.novem.nl>. 10.1.47 NVN: een door het Nederlands Normalisatie instituut (NNI) uitgegeven voornorm. 10.1.48 ONBRANDBAAR: het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064. 10.1.49 ONTVLAMBARE STOFFEN: stoffen die in vloeibare toestand een vlampunt van ten minste 21 oC en ten hoogste 55 oC hebben. 10.1.50 RECYCLING: Het gebruiken van een product, stof of materiaal in een andere toepassing dan waarvoor het oorspronkelijk bestemd was; bijvoorbeeld: kunststof bekertjes, oud papier (indien niet dezelfde kwaliteit kan worden gewaarborgd). 10.1.51 RIOLERING: bedrijfsriolering, openbaar riool of een andere - niet gemeentelijke - voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater (bedrijfsriolering van derden). 10.1.52 Voor zover een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR of NPR, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen, werktuigen en installaties, wordt bedoeld de norm, BRL, CPR, NPR of het AI-blad die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel - voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties betreft - de norm, BRL, CPR, NPR of het AI-blad die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. 10.1.53 BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA Den Haag tel: (070) 378 98 80 fax: (070) 378 97 83 10.1.54 DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie Instituut (NNI), afdeling Verkoop Postbus 5059 2600 GB Delft tel: (015) 269 02 56 fax: (015) 269 02 71 Voor informatie over het NNI zie ook internet: <http://www.nni.nl>. 10.1.55 BRL-richtlijnen bij: Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. KIWA NV Postbus 70 2280 AB Rijswijk tel: (070) 414 44 00 fax: (070) 414 44 20 Voor informatie over KIWA N.V. zie ook internet: <http://www.kiwa.nl>. 10.1.56 VPT: procedures en technieken die worden toegepast om de verspreiding van planten of plantendelen te beperken. 10.1.57 WEERSTAND TEGEN BRANDDOORSLAG EN BRANDOVERSLAG (WBDBO): de tijd, uitgedrukt in minuten, gedurende welke geen uitbreiding van brand naar andere ruimten mag plaatsvinden, bepaald volgens NEN 6068. Notanr: Onderwerp: Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. VERGUNNING WET MILIEUBEHEER RMW/MIL/01.21724 Deventer, Aanvraag. Burgemeester en wethouders van Deventer hebben op 21 december 2001 een aanvraag om een vergunning Wet milieubeheer ontvangen van Maatschap Kloosterboer-Vos, Borgelinksweg 1, 7434 RH Lettele. De aanvraag heeft betrekking op het adres Borgelinksweg 1 te Lettele. Dit adres is kadastraal bekend als gemeente Deventer, sectie K, nr 99. Het gaat om een revisievergunning voor een kalvermesterij. Procedure. Wij hebben bij de vergunningverlening de procedure gevolgd, die in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht is voorgeschreven. De aanvraag is om advies naar de brandweer gestuurd. Door de onduidelijkheden met betrekking tot nieuwe wetgeving voor veehouderijen is deze aanvraag, in overleg met de aanvrager, blijven liggen. 10.2 Overwegingen Voor deze inrichting is op 11 september 1990 onder kenmerk 1989/36 een revisievergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer. Deze vergunning is verleend voor de volgende veestapel: Diersoort Ammoniak 1 Vergunning Aantal Ammoniak Melkkoeien 9,5 53 503,5 Vr jongvee 3,9 37 144,3 Vleesstieren van 0-6 mnd 2,5 27 67,5 Vleesstieren van 6-24 mnd 7,2 53 381,6 Totaal 1096,9 1. ammoniakemissie per dierplaats per jaar in kg. Uit diertelling gegevens is gebleken dat de vergunning gerealiseerd is. 10.3 Toetsing van de aanvraag aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Maatschap Kloosterboer-Vos is van plan nu alleen nog vleesstieren te gaan houden van 0 tot 6 maanden. Het bedrijf is gelegen binnen een afstand van circa 250 meter vanaf een kwetsbaar gebied. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) dient een vergunning voor het veranderen van een veehouderij te worden geweigerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend Vervolg Notanr: Error! Reference source not found. Onderwerp: Error! Reference source not found. dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in een kwetsbaar gebied, dan wel in een zone van 250 meter rond een zodanig gebied. Maatschap Kloosterboer-Vos gaat nu alleen vleesstieren houden, dit betekent een uitbreiding in een diercategorie. In afwijking van artikel 6, lid 1, wordt de vergunning niet geweigerd, voor zover: de ammoniakemissie uit de dierenverblijven na de uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding: 1. Zou mogen veroorzaken indien de emissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde, of; 2. Op grond van eerder verleende nog geldende vergunningen mocht veroorzaken, indien deze lager is dan de ammoniakemissie, als bedoeld onder 1. Dit betekent dat de aangevraagde ammoniakemissie niet hoger mag zijn dan het berekende ammoniakplafond (dit is de gecorrigeerde ammoniakemissie). Voor de berekening van het ammoniakplafond wordt verwezen naar bijlage 1. Uit de aanvraag blijkt dat de aangevraagde ammoniakemissie hoger is dan het berekende ammoniakplafond. De vergunning dient dan geweigerd te worden. Echter, wij kunnen de vergunning gedeeltelijk weigeren, dus voor het gedeelte dat uitkomt boven het berekende ammoniakplafond. Hierdoor wordt de grondslag van de aanvraag niet verlaten en wordt er geen andere vergunning verleend dan is aangevraagd. Onderstaand volgt een overzicht het aantal dieren volgens de huidige vergunning en het aanvraagde aantal dieren. Diersoort Ammoniak Rav Vergunning Aantal Aanvraag Ammoniak Aantal Ammoniak Melkkoeien 9,5 53 503,5 0 0,0 Vr jongvee 3,9 37 144,3 0 0,0 Pony's 3,1 0 0,0 3 9,3 Vleesstieren van 0-6 mnd 2,5 27 67,5 483 1207,5 Vleesstieren van 6-24 mnd 7,2 53 381,6 0 Totaal 1096,9 0,0 1216,8 Uit de tabel blijkt dat de aanvraag 119,9 (1216,8 – 1096,9) kg ammoniak teveel bedraagt, ten opzichte van het berekende ammoniakplafond. Dit gedeelte wordt geweigerd. In dieraantallen betekent het dat er van de 483 vleesstieren 48 vleesstieren minder kunnen worden gehouden. De vergunning wordt dus verleend voor het houden van 435 vleesstieren, 41 vleesstieren worden geweigerd. 10.4 Toetsing van de aanvraag aan de Brochure veehouderij en hinderwet en de Richtlijn veehouderij en stankhinder. Het aantal mestvarkeneenheden (mve) neemt toe van 62 naar 145. Op basis van de afstandsgrafiek dient met het gevraagde aantal van 145 mestvarkeneenheden een minimale afstand te worden aangehouden van 50 meter ten opzichte van niet tot het bedrijf behorende woningen tot de dichtstbijzijnde stankemitterende stal. De kortste afstand van de stallen tot een dichtbijgelegen categorie IV-woning, gelegen aan de Borgelinksweg 2, bedraagt circa 162 meter. Uit toetsing van de aanvraag aan de Brochure Veehouderij en Hinderwet en de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder blijkt dat de vergunning kan worden verleend. Diersoort Mve* Vergunning Te verlenen Notanr: Onderwerp: Vervolg Error! Reference source not found. Error! Reference source not found. Aantal Mve Aantal Mve Melkkoeien - 53 - 0 - Vr jongvee - 37 - 0 - Pony's - 0 0,0 3 - Vleesstieren van 0-6 mnd 3 27 9 435 145 Vleesstieren van 6-24 mnd 1 53 53 0 0,0 Totaal 62 145 * aantal dieren per mestvarkeneenheid. Er gelden voor deze inrichting geen beperkingen of voorschriften overeenkomstig het gemeentelijk milieubeleidsplan, 1997. De nadelige beïnvloeding van het milieu door de activiteiten van de inrichting worden door het stellen van voorschriften in voldoende mate beperkt. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan staat de vestiging van de inrichting toe. De aanvraag en de bijbehorende stukken maken onderdeel uit van deze beschikking. De inrichting is gelegen in het buitengebied van de gemeente Deventer. Er worden geen ontwikkelingen verwacht in het gebied waarin de inrichting is gelegen die voor het beschermen van het milieu van belang zijn. De aanvraag en de ontwerpvergunning hebben van 18 september 2002 tot en met 16 oktober 2002 ter inzage gelegen. Naar aanleiding hiervan zijn geen bedenkingen ingediend. Besluit. Op grond van de bovengenoemde overwegingen en gelet op de hoofdstukken 8 en 13 van de Wet milieubeheer, B E S L U I T E N W I J: aan Maatschap Kloosterboer-Vos de gevraagde vergunning Wet milieubeheer (voor het houden van 483 vleeskalveren en 3 volwassen pony’s) te verlenen voor het houden van 435 vleeskalveren en 3 volwassen pony’s, overeenkomstig de bij dit besluit behorende aanvraag met tekeningen en onder de in Bijlage 2 genoemde voorschriften. 48 vleeskalveren worden geweigerd. Burgemeester en wethouders van Deventer, de secretaris de burgemeester Mr Th. Bakhuizen Drs. J. van Lidth de Jeude