MATERIE IN EEN MAGNETOSTATISCH VELD. §1 Inleiding. Wij zullen bij de behandeling van de verschijnselen die optreden, wanneer er materie aanwezig is in een magnetostatisch veld, nagaan wat de gevolgen zijn van het vasthouden aan twee voor het vacuüm gevonden wetten, aan de wet van Ampère (Y&F 29-20) 1) en aan de (magnetische) fluxstelling (Y&F 28-8). Ook houden wij vast aan de wet van Faraday (Y&F 30-3): r r ∫ B ⋅ ds = µ I 0 omsloten , r r ∫∫ B ⋅ dA = 0 en ε ind g .o =− dΦ dt Omdat er nieuwe verschijnselen gaan optreden, zullen wij met de drie genoemde wetten niet uitkomen. Er zullen enige nieuwe definities nodig zijn en er zal een vierde wet bijkomen. § 2 Relatieve magnetische permeabiliteit. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen wij herhaaldelijk gebruik maken van de solenoïde S met N windingen van figuur 1, waarbij wij dan zullen onderstellen dat de lengte l van de solenoïde veel groter is dan de diameter. De oppervlakte van de doorsnede is A. Door de windingen loopt een stroom I. Bevindt de solenoïde zich in vacuüm dan noemen we hem "leeg". Als de ruimte binnen de solenoïde geheel is gevuld met materie ma, zeggen we dat hij "gevuld" is. l ma Figuur 1 We gaan uit van de volgende proef: We nemen aan dat door de solenoïde S in vacuüm een stroom I loopt, die men in de tijd zo verandert dat dI/dt een bepaalde constante waarde heeft. Dan treedt over de spoel een constante e.m.k. van inductie εv = - Lv dI/dt op. (Y&F 31-7). Hierna brengt men materie binnen in de spoel (zie figuur 1). Men laat de stroom I weer zo veranderen dat dI/dt dezelfde waarde heeft als boven. Er treedt nu een e.m.k. van inductie εmat op die in veel gevallen weer constant is maar verschilt van εv. We voeren dan een coëfficiënt van zelfinductie L in die volgt uit ε mat = − Lmat dI / dt . De verhouding Lmat / Lv = εmat / εv = µr is karakteristiek voor het materiaal waarmee de solenoïde gevuld werd; men noemt deze de relatieve magnetische permeabiliteit van dat 1) Young and Freedman, University Physics 9th edition. 1 materiaal. µr kan nog wel afhankelijk zijn van de temperatuur of (bij gassen) van de druk. Uit de definitie van µr volgt dat deze grootheid dimensieloos is. In onderstaande tabel zijn waarden van µr voor enkele stoffen opgenomen. Tabel Media Vacuüm Lucht Argon Koper Chroom (180 C) ijzer µr 1,00000.. (per definitie) 1,0000004 0,99999991 0,999991 1,000311 tot ≈ 300 Een stof. waarvoor µr < 1 noemt men diamagnetisch. Een stof, waarvoor µr > 1 noemt men paramagnetisch. Er zijn ook stoffen of omstandigheden waarbij εmat / εv bij dezelfde waarde van dI/dt niet constant is maar afhangt van de waarde die de stroom door de spoel heeft. Dit geval doet zich voor bij paramagnetische stoffen bij zeer hoge waarden van de stroom door de solenoïde. Ook bestaan er ferromagnetische stoffen. Bij deze zijn de eigenschappen in een magnetisch veld niet alleen afhankelijk van I en dI/dt maar bovendien van de waarden die I tevoren gehad heeft. In het vervolg zullen we allereerst aannemen dat εmat / εv = µr een constante is. Hoe µr gedefinieerd wordt als dit niet het geval is zal later worden behandeld. §3 Invloed van een magnetisch veld op de materie. Wij vragen ons nu af, wat er in de materie gebeurt wanneer deze in een magnetisch veld wordt gebracht. Om een antwoord op deze vraag te vinden gaan wij wat nader in op de in §2 beschreven proef, waarbij we ons de solenoïde leeg of geheel gevuld denken. Op beide situaties passen we de wetten toe waaraan we volgens §1 willen vasthouden. Voor de lege solenoïde geldt: ε v = −N r r dB d d dI Φ v = − − N ∫∫ Bv ⋅ dA = − AN v = − Lv dt dt A dt dt Voor de gevulde solenoïde geldt: 2 ε v = −N r r dB d d Φ mat = − − N ∫∫ Bmat ⋅ dA = − AN mat dt A dt dt Omdat εmat = µr εv volgt hieruit: dBv L dI dBmat µ r Lv dI = v en = dt AN dt dt AN dt Laten we I toenemen van 0 tot I1 dan geldt : L Bv = v AN ∞ L µ r Lv dI ∫0 dt dt = ANv I1 en Bmat = AN ∞ dI ∫ dt dt = 0 µ r Lv I1 AN zodat Bmat = µr Bv d d c b l' c b Figuur 2 Figuur 3 Passen we de wet van Ampère toe op de gesloten weg abcd voor de lege spoel (zie figuur 2) dan vinden we Bv = µ0 I N / l . Nu is zoals wij gezien hebben in het algemeen Bmat ≠ Bv . Voor de solenoïde, gevuld met materie (zie figuur 3) kan, omdat I even groot is, alleen aan de wet van Ampère voor de weg abcd worden voldaan indien er door deze weg, behalve de stroom I l’ N / l nog een andere stroom wordt omsloten, die bij I moet worden opgeteld zodat we kunnen zeggen Bmat = µ0 Itotaal N / l. Omdat we be en ad heel klein kunnen kiezen, hebben wij kennelijk te maken met een oppervlaktestroom. Om aanwijzingen te vinden, waar deze oppervlaktestroom aan te danken is, beschouwen we het gedrag van de individuele atomen der materie wanneer deze in een magnetostatisch veld worden geplaatst. Daarbij zullen wij in het bijzonder moeten letten op het bewegen der elektronen in het atoom. Ieder elektron dat in het atoom om de positieve kern wentelt is op te vatten als een kringstroompje en bezit dus een magnetisch moment. Bovendien draait elk elektron om een eigen as, zoals bijvoorbeeld een tol. Ook de kernen van sommige atoomsoorten vertonen dit verschijnsel. Men spreekt van de spin van elektron of kern. In alle drie gevallen heeft men te maken met roterende lading. De drie effecten samen maken dat de individuele atomen van de r materie een magnetisch moment mat kunnen bezitten. Voor de meeste atomen geldt dat de magnetische momenten van alle afzonderlijke elektronen elkaar compenseren, zodat zij van nature geen magnetisch moment bezitten. Deze atomen krijgen pas een magnetisch moment wanneer zij in een magnetisch veld worden gebracht. Het blijkt dat de richting van dit r moment tegengesteld is aan die van B ; wij hebben hier te maken met de atomen waaruit de diamagnetische stoffen zijn opgebouwd. 3 Om in te zien, hoe de kringstroompjes in de atomen een oppervlakte-stroom kunnen veroorzaken beschouwen we een loodrechte doorsnede van een cilindrisch stuk materie. Als er geen magnetisch veld is, zijn de richtingen van de atomaire kringstroompjes chaotisch verdeeld als in figuur 4a. Zij compenseren elkaar zowel binnen in de materie als aan de omtrek. m m Figuur 4a Figuur 4b Figuur 4c Wordt een zeer sterk homogeen magnetisch veld evenwijdig aan de cilinderas aangebracht dan zullen de kringstroompjes een richting krijgen, die past bij het aangelegde veld, zoals in figuur 4c is getekend. Binnen in de materie zijn de stroomrichtingen van de aan elkaar grenzende gedeelten van twee kringstroompjes tegengesteld en compenseren zij elkaar. Alleen aan het oppervlak van de materie is de stroomrichting van naast elkaar gelegen stroomkringetjes dezelfde. De totale stroombijdrage van deze kringetjes aan het oppervlak van de materie vormt de gezochte oppervlaktestroom. Het zojuist besproken volledige richten van de kringstroompjes treedt pas op bij zeer sterke magnetische velden. Bij kleinere velden zijn de atomaire kringstroompjes minder volledig gericht, zoals in figuur 4b is getekend. Het resultaat zal zijn, dat de stroompjes binnen in het materiaal elkaar nog steeds compenseren, maar aan de omtrek niet volledig. Er treedt een oppervlaktestroom op, die echter kleiner is dan bij het volledig richten der atomen. Men zegt, dat de materie is gemagnetiseerd. §4 Magnetisatie en magnetisatiestroom. Het magnetisch moment der atomen, die van nature zo’n moment bezitten, is altijd aanwezig; het wordt niet door het veld opgewekt. Wij kunnen het richten van de kringstroompjes in een magnetisch veld op de volgende manier met behulp van het magnetisch moment beschrijven. Figuur 5 4 Als gevolg van de temperatuurbeweging liggen de richtingen van de magnetische momenten der atomen kris-kras door elkaar en compenseren zij elkaar als er geen magnetostatisch veld is (zie figuur 5). In een magnetostatisch veld is de potentiële energie van zo’n magnetisch r r moment m at , dat een hoek α maakt met de magnetische inductie B gelijk aan − mat B cos α (Y&F 28-27). De magnetische momenten zullen trachten zich zodanig in te stellen dat hun potentiële energie minimaal is. Dit zou het geval zijn als α = 0 was, dat wil zeggen als alle r magnetische momenten in de richting van B zouden staan. Hierin worden de atomen gehinderd door de temperatuurbeweging, maar gemiddeld wijzen er meer magnetische r momenten in de richting van B dan er tegenin (zie figuur 6) en het beschouwde stuk materie r bezit als geheel een magnetisch moment ∑ mat . B B B B B B B Figuur 6 r Wij voeren nu in het begrip magnetisatie M van de materie, dat is het magnetisch moment r r per eenheid van volume: M = ∑ m at / V . r r M is een vector, waarvoor men als positieve richting de richting van B in de materie heeft gekozen. De eenheid van M wordt gevonden uit de eenheid van ( IA / V) en is dus A/m. r r r Opmerking: In bepaalde kristallen wijkt de richting van M af van die van B (of − B ). Wij r r beschouwen echter homogene, isotrope stoffen, waarin M en B dezelfde of tegengestelde richtingen hebben. r We kunnen een verband leggen tussen de ingevoerde grootheid M en de magnetisatiestroom Im aan de hand van het voorbeeld van een cilindrisch stuk magnetisch materiaal waarvan de asrichting samenvalt met die van het magneetveld (zie figuur 7). De lengte is l en de doorsnede heeft oppervlakte A. 5 n l l M m B A Figuur 7a B A Figuur 7b Volgens de definitie is nu het magnetisch moment van de cilinder gelijk aan M A l, terwijl dit moment anderzijds gelijk is aan Im A. Hieruit volgt: r r I M = m = J ms l r De oppervlaktestroomdichtheid J ms van de magnetisatiestroom wordt magnetisatiestroomdichtheid genoemd en heeft de dimensie A/m. r r Door de relatie tussen M en J ms te schrijven als r r r M × n mat = J ms r brengen we het verband naar voren dat bestaat tussen de richting van M ten opzichte van het r r oppervlak en de richting van J ms : de vector n mat is de eenheidsvector in de richting van de normaal op het oppervlak van het materiaal, in de zin van binnen naar buiten. Zonder bewijs r r stellen we nu dat dit verband algemeen geldig is, ook als M niet loodrecht op n mat staat en r ook als M binnen het voorwerp niet overal gelijk is (in dat geval geldt de formule voor de r waarde van M ter plaatse, aan het oppervlak). r r Een voorbeeld waarbij M homogeen is, maar niet loodrecht op n mat vinden we bij een bol van magnetisch materiaal (zie figuur 8). Wanneer we deze bol in een homogeen magneetveld r plaatsen blijkt dat binnen de bol M homogeen wordt. De magnetisatiestroomdichtheid r r varieert nu met de hoek tussen M en n mat . Is deze hoek α, dan geldt r r J ms = M sin α . 6 d α a n mat M c M b B Figuur 8 We beschouwen nu r r M ∫ ⋅ ds langs een gesloten kring abcd, gelegen in het vlak van tekening, heengaande binnen het oppervlak en teruggaande buiten het oppervlak van het magnetische r r r r r materiaal. Binnen het materiaal geldt M ⋅ ds = M sin α ds , buiten het materiaal is M = 0, dus r r ∫ M ⋅ ds = abcd dus ∫ abcd b r r r r M sin α ds = ∫ M × nmat ds ; a r r M ∫ ⋅ ds = I m,omsloten abcd Deze stelling heeft weer algemene geldigheid. De magnetisatiestroom is, zoals uit het bovenstaande blijkt, een aan de materie gebonden stroom; in tegenstelling hiermee noemen we stromen in geleiders of vrij bewegende geladen deeltjes vrije stromen. Wanneer een homogeen isotroop magnetisch materiaal in een homogeen magnetisch veld wordt geplaatst bevinden de magnetisatiestromen zich aan het oppervlak. Ook in een niet-homogeen magneetveld is dat het geval, zolang er geen vrije stromen door het materiaal lopen. Lopen er wel vrije stromen door het materiaal, dan ontstaan er ook magnetisatiestromen in het materiaal. In een niet-homogeen magnetisch materiaal kunnen wel magnetisatiestromen voorkomen zonder de aanwezigheid van vrije stromen. Zou men een willekeurig gevormd stuk magnetisch materiaal vervangen door vacuüm en tegelijkertijd vrije stromen van de juiste grootte aanbrengen op de plaatsen waar eerst magnetisatiestromen aanwezig waren, dan zou men overal weer dezelfde magnetische r inductie B verkrijgen als tevoren met het stuk materie. Men kan zeggen dat het magnetische veld met materie wordt veroorzaakt door de (vrije) stromen van het oorspronkelijke veld in samenwerking met de magnetisatiestromen. Wij schrijven dus: Itotaal = Ivrij + Im 7 en rs rs r J totaal = J vrij + J ms en beschouwen nu nogmaals de solenoïde S van § 2. De stroom door de windingen is nu dus Ivrij. Is de solenoïde leeg, dan vinden we de magnetische inductie Bv met behulp van de wet van Ampère: rs Bv = µ 0 NI vrij / l = µ 0 J vrij Wordt de solenoïde gevuld met een magnetisch materiaal terwijl de stroom door de windingen dezelfde blijft, dan zien we dat ook de magnetisatiestromen een bijdrage gaan leveren, dus rs rs r = µ 0 J vrij + J ms Bmat = µ 0 J totaal §5 Magnetische veldsterkte. r r Geen der grootheden B en M kan direct worden gevonden uit de vrije stromen. Om te beschikken over een veldgrootheid, waarvoor dit wel het geval is, voeren we nu een nieuwe r r vectorgrootheid in, de magnetische veldsterkte H . H wordt gedefinieerd door middel van de betrekking: r r r H = B / µ0 − M of r r r B = µ 0 (H + M ) r r r Omdat in het algemeen M dezelfde richting2 heeft als B heeft ook H dezelfde richting als r B. De dimensie van H wordt gevonden uit de eenheid van ( B / µ0 ) ofwel de eenheid van ( M ) en is gelijk aan Am-1. Voor de gevulde solenoïde van §2 vinden we: s s H = B / µ 0 − M = ( J vrij + J ms ) − J ms = J vrij . s , met andere woorden: Hieruit zien we dat H alleen afhangt van de vrije stroomdichtheid J vrij H is onafhankelijk van de aard van de materie waarmee de solenoïde is gevuld. §6 De wet van Ampère voor de magnetische veldsterkte. De magnetische veldsterkte in een met materie gevulde solenoïde is volgens §5: s H = J vrij = NI vrij / l Wij berekenen r r ∫ H ⋅ ds voor de rechthoek abcd van figuur 9: r r r Voor diamagnetische stoffen is M tegengesteld aan B gericht. Voor deze stoffen is M echter klein, zodat r r H toch de richting van B behoudt. 2 8 d c a b M Im l Figuur 9 r r b r r c r r d r r a r r H ∫ ⋅ ds = ∫ H ⋅ ds + ∫ H ⋅ ds + ∫ H ⋅ ds + ∫ H ⋅ ds = abcd a b c d = H ⋅ l + 0 + 0 + 0 = J s ,vrij ⋅ l = N ⋅ I vrij ,omsloten Deze wet geldt algemeen, hetgeen wij als volgt kunnen laten zien: r De magnetische inductie Bmat in een ruimte, waarin materie voorkomt, denken we ons veroorzaakt door vrije stromen Ivrij en magnetisatiestromen Im. r Dan luidt de wet van Ampère voor B : ∫ r r Bmat ⋅ ds = µ 0 I totaal , omsloten = µ 0 ( I vrij , omsloten + I m , omsloten ) r Omdat men kan zeggen dat de magnetisatie M wordt veroorzaakt door de magnetisatier r r stromen (zie §4), geldt voor M afzonderlijk ook de wet van Ampère, dus ∫ M ⋅ ds = I m, omsloten Uit het bovenstaande volgt: r r r r r r ∫ H ⋅ d s = µ ∫ B ⋅ ds − ∫ M ⋅ ds = ( I 1 vrij , omsloten + I m, omsloten ) − I m , omsloten = I vrij , omsloten 0 Men noemt de gevonden betrekking de wet van Ampère voor de magnetische veldsterkte. Het is de in §1 bedoelde vierde wet, die als er materie in het magnetostatische rveld is, moet worden toegevoegd aan de drie grondwetten nl. de wet van Ampère voor B , de magnetische fluxstelling en de wet van Faraday. Omsluit een kromme k een vrije ruimtestroom, dan kunnen wij de wet van Ampère voor de r magnetische veldsterkte formuleren met behulp van het begrip vrije stroomdichtheid J vrij : r r r ∫ H ⋅ ds = ∫∫ J k vrij r ⋅ dA omsloten Omdat we te maken hebben met onveranderlijke stromen volgt voor dit geval uit de wet van r r behoud van elektrische lading, dat ∫∫ J vrij ⋅ dA = 0 . Brengen we nu door de kromme k twee g .o . 9 oppervlakken A en B aan, die samen een gesloten oppervlak vormen dan geldt r r J d A ⋅ = 0 , d.w.z. de stroom, die door B het gesloten oppervlak verlaat is even groot als vrij ∫∫ A+ B de stroom, die door A binnenkomt. Hieruit volgt, dat de vorm van het oppervlak, dat door k wordt aangebracht er bij de formulering van de wet van Ampère niet toe doet, mits het maar de kromme tot rand heeft, waarover de lijnintegraal van het linkerlid werd genomen. §7 Magnetische flux in materie; de fluxstelling. Bij de behandeling van de magnetische materialen zijn we er van uit gegaan dat de r r fluxstelling: ∫∫ B ⋅ dA = 0 geldig zou blijven. De daarna ontwikkelde theorie leidde tot het g .o . invoeren van magnetisatiestromen. Daar r r ∫∫ B ⋅ dA nul is onafhankelijk van de aanwezigheid g .o. van stromen wordt de geldigheid van de fluxstelling door deze magnetisatiestromen niet aangetast. r r Zolang we ons in éénzelfde medium bevinden is overal B = µ 0 µ r H met constante µr zodat r r voor integratieoppervlakken die geheel in één medium liggen ook ∫∫ H ⋅ dA = 0 . Wanneer het g .o . integratieoppervlak door twee of meer media met verschillende r waarden van µr loopt heeft de oppervlakte-integraal van H niet meer noodzakelijk de waarde nul. Bij een vlakke plaat van magnetisch materiaal, geplaatst loodrecht op de veldrichting is bijvoorbeeld r r H ∫∫ ⋅ dA ≠ 0 voor een doosje waarvan het bovenvlak buiten en het ondervlak binnen de plaat ligt (figuur 10). Dit is dus juist op een plaats waar de magnetisatiestromen zich niet bevinden. B Figuur 10 Bij een staafmagneet bevinden zich bij de r r uiteinden gebieden waar ∫∫ H ⋅ dA ≠ 0 . We g .o . noemen deze de polen van de magneet (figuur 11). Figuur 11 De waarde van r r ∫∫ H ⋅ dA berekend over een gesloten oppervlak dat een einde van de magneet omvat noemen we de poolsterkte van de magneet. r r r Op grond van de identiteit B = µ 0 ( H + M ) geldt voor r r M ∫∫ ⋅ dA hetzelfde als voor g .o. 10 r r H ∫∫ ⋅ dA . g .o. §8 Magnetische susceptibiliteit. r In een punt, gelegen binnen de materie, is in het algemeen de magnetisatie M een functie van r de magnetische veldsterkte H ter plaatse. Vaak is deze functie een eenvoudige r evenredigheid, althans voor niet te grote waarden van H . We definiëren nu de magnetische r r susceptibiliteit χm van de beschouwde stof door de betrekking M = χ m H . Voor niet te grote r H is dus veelal χm een constante. De dimensie van χm wordt gevonden uit: dim(χm) = dim( M / H ) = 1 ; χm is dimensieloos. Opmerking 1: Bij stoffen die bestaan uit atomen met een van nul verschillend magnetisch r r moment bereikt M voor grote waarden van H een verzadigingswaarde. In dit geval is dus r r M niet meer evenredig met H , en dus χm niet constant. Opmerking 2: In afwijking van het bovenstaande gebruikt men ook de definitie χm = ∂M / ∂H, welke alleen equivalent is met onze definitie als M recht evenredig is met H. De magnetische susceptibiliteit χm hangt samen met de relatieve magnetische permeabiliteit µr van de materie. Beschouwen we, om dit verband te vinden, nog eens de solenoïde van §2. Bij dezelfde stroom I door de windingen van de lege en de gevulde solenoïde volgt uit de wet van Ampère voor H: Hv = Hmat =N I / l. Uit B = µ0 (H + M ) en M = χm H volgt dan: Bv = µ 0 NI / l en Bmat = µ 0 (1 + χ m ) NI / l en ook Φ v = Bv ⋅ A = µ 0 NIA / l en Φ mat = Bmat ⋅ A = µ 0 (1 + χ m ) NIA / l Als we nu I zodanig laten veranderen dat dI / dt voor de lege en voor de gevulde solenoïde dezelfde waarde heeft, is ε v = − N dΦ v / dt = −( µ 0 N 2 A / l ) dI / dt en ε mat = − N dΦ mat / dt = −{µ 0 N 2 (1 + χ m ) A / l } dI / dt Volgens de in §2 gegeven definitie is µ r = ε mat / ε v = 1 + χ m Het gevonden verband is algemeen geldig, we kunnen dus schrijven: r r r Bmat = µ 0 (1 + χ m ) H = µ 0 µ r H = µ H . 11 §9 Energiedichtheid van het magnetostatisch veld in materie. Als vereenvoudigd geval beschouwen we het homogene magnetische veld binnen de gevulde solenoïde S van §2. De stroom I door S wordt geleverd door een ideale stroombron met spanning V. Als I verandert, ontstaat er een e.m.k. van inductie ε ind over de spoel waarvan wij de weerstand verwaarlozen. Dan volgt uit de spanningswet van Kirchhoff (Y&F 27-6): V + ε ind = 0 De door de batterij in de tijd dt aan de solenoïde geleverde energie bedraagt: dW = VIdt = −ε ind Idt Nu is ε ind = − NdΦ / dt = − NAdB / dt en H = N I / l. Hieruit volgt: dW = A l H dB Al is het volume van de materie in de solenoïde, dus de per eenheid van volume door de stroombron in de tijd dt aan het magnetische veld geleverde energie bedraagt dW = H dB. Is in B = µ H de µ een constante, dan vinden we voor de energiedichtheid van het magnetostatische veld: H w = µ ∫ H ' dH ' = 12 µH 2 = 12 µ 0 µ r H 2 = 12 BH =12 B 2 / µ 0 Deze uitkomst geldt algemeen, ook als het magnetisch veld niet homogeen is. In dit geval geldt voor een willekeurig volume V: W = ∫∫∫ 12 µ 0 µ r H 2 ( x, y , z ) dx dy dz . V De energiedichtheid kan ook als volgt worden geschreven: w = 12 BH = 12 µ 0 ( H + M ) H = 12 µ 0 H 2 + 12 µ 0 HM De energiedichtheid bestaat dus uit twee delen. Het eerste deel is alleen afhankelijk van de veldsterkte H, dus bij vaste I onafhankelijk van de materie en het tweede is de energiedichtheid in de materie ten gevolge van het feit dat deze gemagnetiseerd is. Men noemt 12 µ 0 HM de magnetisatie-energiedichtheid. §10 Grensvoorwaarden voor het stationaire magnetische veld. Uit de hoofdwetten die in paragraaf 6 en 7 zijn geformuleerd is een aantal uitspraken af te leiden voor het verloop van magnetische velden aan de grens van twee media met verschillende relatieve permeabiliteit µr1 en µr2. Wij nemen aan dat de materialen 1 en 2 beide homogeen en isotroop zijn en dat er langs het oppervlak geen vrije stroom loopt. In het algemeen zal aan weerszijden van het grensvlak de 12 magnetische veldsterkte en dus ook de magnetische inductie een hoek maken met de normaal op het oppervlak. r r r r De vectoren H 1 en H 2 en dus ook B1 en B2 maken resp. een hoek α1 en α2 met de normaal op het oppervlak (zie figuur 12). H2 lengte ab=lengte cd=l opp. bovenvlak is A B2 α2 α2 B1 a H b a b d c d c medium 2 medium 1 α1 α1 Figuur 12a Figuur 12b Wij passen nu de kringintegraalstelling voor het magnetische veld toe op de kring abcd in het vlak van tekening. De omsloten vrije stroom is nul, in het grensvlak is slechts een gebonden stroom aanwezig: H2 l sin α2 – H1 l sin α1 = 0 en dus H2 sin α2 = H1 sin α1. Men zegt ook: de tangentiële component van de magnetische veldsterkte is continu. Beschouwen wij abcd als doorsnede van een doosje waarvan boven- en ondervlak de oppervlakte A hebben, dan kunnen wij op dat doosje de stelling voor de magnetische flux toepassen: De totale flux is nul. In het limietgeval waarbij de hoogte van het doosje naar nul gaat geldt: B2 A cos α2 – B1 A cos α1 = 0 en dus B2 cos α2 = B1 cos α1. Men zegt ook: de normale component van de magnetische inductie is continu. Omdat aan weerszijden van het grensvlak geldt r r r r B1 = µ 0 µ r H 1 en B2 = µ 0 µ r H 2 kan men met behulp van de zojuist afgeleide grensvoorwaarden bewijzen dat µ r1 tan α1 = µ r 2 tan α 2 Men kan zeggen dat de veldlijnen aan het grensvlak van twee media worden gebroken. Deze breking wordt door de zojuist afgeleide betrekking beschreven. 13 §11 Ontmagnetiserend veld en ontmagnetiserende factor. Plaatst men een stuk materie in een magnetisch veld dan zal de magnetische veldsterkte zowel binnen de materie als daarbuiten anders zijn dan tevoren. Deze veranderingen worden veroorzaakt doordat de materie wordt gemagnetiseerd. Het berekenen van de nieuwe veldsterkte is slechts in enkele eenvoudige gevallen mogelijk. a) Een vlakke plaat materie A staat loodrecht op de richting van de veldsterkte van een homogeen magnetostatisch veld in vacuüm (figuur 13). De dikte van de plaat is klein ten opzichte van zijn overige afmetingen. Als gevolg van deze veronderstelling kunnen de veldverstorende effecten van de randen van de plaat verwaarloosd worden. A b c Hv a d Figuur 13 De magnetische inductie was oorspronkelijk overal B0. Na het aanbrengen van A wordt buiten A de inductie Bv en in de materie Bmat. De magnetisatiestroom op de rand van de plaat bevindt zich op zeer grote afstand van het midden. Daarom is bij benadering Bmat = B0. De fluxstelling, toegepast op het doosje abcd, levert op Bmat = Bv = B0. Daaruit volgt Hv = µr Hmat. De veldsterkte Hmat in de plaat kunnen we nu beschouwen als de resultante van het oorspronkelijke veld H0 en een tweede veldsterkte samenhangend met de magnetisatiestromen. De laatstgenoemde veldsterkte noemt men de ontmagnetiserende veldsterkte Hontm en het hierbij behorende veld het ontmagnetiserend veld r r r r r r dus: H mat = H 0 + H ontm en H mat = H 0 − H ontm , waaruit volgt: r r r r r H ontm = H 0 − H mat = ( µ r − 1) H mat = χ m H mat . r r r r r r Maar ook geldt M = χ m H mat , zodat H ontm = M en H ontm = − M . 14 b) Een staaf materie is met zijn as evenwijdig aan de richting van de veldsterkte in een homogeen magnetostatisch veld in vacuüm geplaatst (zie figuur 14). Hv H a b d c Figuur 14 De diameter van de staaf is klein ten opzichte van zijn lengte. Als gevolg van deze onderstelling kunnen de veldverstorende effecten veroorzaakt door de uiteinden van de staaf worden verwaarloosd. Dit betekent dat Bv = B0. Omdat er geen vrije stroom is, levert de wet van Ampère, toegepast op de rechthoek abcd van figuur 8 het volgende op: Hmat = Hv , waaruit nu volgt: Hontm = H0 – Hmat ≈ Hv – Hmat = 0 c) Als het uitwendige veld homogeen is en het stuk materie een willekeurige vorm heeft, kan men met behulp van de basisvergelijkingen van het magnetostatische veld (zie paragraaf 6 en 7) het ontmagnetiserende veld als functie van de plaats in het stuk materie in principe berekenen. Indien het stuk r materie de vorm heeft van een ellipsoïde, waarvan één der hoofdassen in de richting van H staat, vindt men dat het ontmagnetiserende veld eveneens homogeen is (figuur 15). v mat ontm a b d c Figuur 15 15 De gevallen a) en b) zijn nu te beschouwen als limietgevallen van ellipsoïden: de plaat is een ellipsoïde waarvan de hoofdas in de veldrichting veel kleiner is dan de beide andere, de staaf is een ellipsoïde waarvan de hoofdas veel langer is dan de beide andere. r In het geval van de ellipsoïde met de hoofdas evenwijdig aan de richting van H 0 geldt steeds r r dat het ontmagnetiserende veld H ontm evenredig is met de magnetisatie M : r r r r H ontm = H mat − H 0 = − N M Men noemt N de ontmagnetiserende factor; voor de dunne vlakke plaat geldt, zoals gebleken is, dat N = 1, voor de lange dunne staaf geldt N = 0. In het geval van een bol vindt men N = 1/3. In het algemeen hangt N niet af van de aard van de materie, doch alleen van de vorm en steeds is 0 ≤ N ≤ 1. Bij de behandeling van het ontmagnetiserende veld hebben we ons (om r historische redenen) bediend van de veldgrootheid H . Beter in overeenstemming r met de behandeling van het r ontpolariserende veld in dielektrika was geweest om B te gebruiken. We hadden dan een Bontm gekregen als rechtstreeks gevolg van de magnetisatiestromen, r echter in een paramagnetische stof gelijkgericht met B0 . Het op het eerste gezicht verrassende r resultaat dat door het toevoegen van uitsluitend magnetisatiestromen een H ontm ontstaat r terwijl H was ingevoerd om een veldgrootheid te hebben die uitsluitend van de vrije stromen r afhangt kan langs deze omweg plausibel worden gemaakt. Overigens is het verband tussen H r r en de vrije stromen alleen afgeleid in de vorm van een integraalstelling ∫ H ⋅ ds = I vrij , omsl . Bij r r beschouwing van figuur 15 lijkt het ook heel aannemelijk dat ∫ H ⋅ ds langs de kring abcd de r waarde nul zou kunnen hebben daar zowel langs ab als langs cd H kleiner is dan voordat het voorwerp werd aangebracht. §12 De toroïde met luchtspleet. Een ringvormige solenoïde (toroïde) is op een smalle spleet ter breedte b na opgevuld met een (ferro-) magnetisch materiaal. (zie figuur 16). De lengte van de hartlijn van de toroïde is l. Wij verwaarlozen het verschil tussen de lengtes van de verschillende cirkels C binnen de toroïde die concentrisch met de hartlijn zijn. K (N windingen) c α l d Figuur 16 16 Ook de randeffecten bij de spleet worden verwaarloosd omdat deze zeer smal is gedacht. Het aantal windingen van de toroïde is N, de stroom door de windingen I. We gaan nu de wet van r r Ampère ∫ H ⋅ ds = I vrij , omsl toepassen op een cirkel C nabij de hartlijn. Als de spleet zeer smal is mogen we aannemen dat nabij de hartlijn de inductielijnen van het B-veld nagenoeg concentrische cirkels zijn, ook in het vacuüm. Dan geldt dat nabij die hartlijn overal, in de materie én in de spleet, B dezelfde waarde heeft (fluxstelling toegepast op een doosje dat half in de spleet en half in de materie ligt). Voor H geldt dan µ0 Hs = µ0 µr Hmat; op grond van de wet van Ampère is (l - d) Hmat + d Hs = N I ; hieruit volgt: H mat = µ r NI µ 0 µ r NI NI ; Hs = ; Bs = . l + d ( µ r − 1) l + d ( µ r − 1) l + d ( µ r − 1) Het gevonden resultaat voor B moeten we vergelijken met de waarde die we verkregen zouden hebben zonder aanwezigheid van het materiaal: dan was B = µ0 N I / l door het aanbrengen van het magnetische materiaal hebben we deze waarde bij dezelfde stroomsterkte I vergroot met een factor µ r l /{l + d ( µ r − 1)} , dus maximaal met een factor ≈ µr als (µr - 1)d klein is t.o.v. l (door de grote waarde die µr bij ferromagnetische materialen kan bereiken geldt dit alleen voor een zeer smalle luchtspleet; ook bij wat grotere waarden van d is de winst nog aanzienlijk). Op deze wijze kan men tussen de poolschoenen van een magneet B-waarden van 1 à 2 tesla bereiken. De magneet en de spoelen worden dan vaak uitgevoerd als figuur 17 en niet in de vorm van een toroïde. Figuur 17 Het hierboven afgeleide resultaat voor Hmat verschilt van wat men krijgt als de wet van Ampère wordt toegepast op een integratiekring K (figuur 16) in de veronderstelling dat buiten de toroïde geen magneetveld aanwezig is: deze redenering zou opleveren ( α/2π ) l Hmat = ( α/2π ) N I dus Hmat = N I / l. De verklaring voor dit onjuiste resultaat is dat ook het gedeelte r r van K dat buiten de toroïde ligt een bijdrage tot ∫ H ⋅ ds levert tengevolge van hier aanwezige strooivelden die nabij de ronden van de spleet “naar buiten lekken” (figuur 18). 17 Figuur 18 Figuur 19 Wanneer de luchtspleet niet meer smal is t.o.v. de lengte van de hartlijn laat ook de boven gebruikte benadering ons in de steek: we zien in figuur 19 hoe dan de veldlijnen gaan “uitpuilen” buiten de torusvormige spoel, en hoewel er nog wel nabij de hartlijn een veldlijn zal voorkomen in de vorm van een concentrische cirkel zien we aan de veranderende onderlinge afstand van de veldlijnen dat de waarde van B langs deze veldlijn niet meer overal gelijk is. Een soortgelijke situatie komt voor hij een gedeeltelijk met ijzer gevulde solenoïde (figuur 20). Figuur 20 Wanneer zowel het gevulde als het ongevulde deel lang zijn t.o.v.de diameter van de spoel, dan is op grote afstand van het grensvlak zowel in het ijzer als in de lucht het B-veld homogeen. Vlak bij de as (ver van het cilindrische oppervlak) geldt dat op het grensvlak Bmat = Blucht , maar in een gebied ter weerszijden van het grensvlak zal de waarde van B op de as toch veranderen van de hoge waarde midden in het ijzer naar de veel lagere waarde midden in het lege gedeelte van de spoel. Ook hier lekt een gedeelte van de flux weg naar buiten de solenoïde. 18 § 13 Overzicht van definities, wetten en formules voor het magnetostatische veld in materie. Definities: Wetten: µr = Lmat / Lv ∫∫ B ⋅ dA = 0 r r (magn. Fluxstelling) g .o. r M= magn. moment r r B ∫ ⋅ ds = µ0 ( I vrij ,omsl. + I m, omsl. ) r (Ampère voor B ) per vol.eenh. r r r H = B / µ0 − M r r M ∫ ⋅ ds = I m, omsl. χm = M / H r r H ∫ ⋅ ds = I vrij r (Ampère voor H ) ε ind (Faraday) µ = µ0 µ r Φ= r r ∫∫ B ⋅ dA = − dΦ / dt opp. A Formules: r r r B = µ 0 µ r H = µH r r r B = µ0 ( H + M ) µr = 1 + χ m r r H ontm = − NM w = 12 BH = 12 µH 2 = 12 B 2 / µ = 12 µ 0 H 2 + 12 µ 0 HM 19