studiedag - Naso Obesitas

advertisement
NASO 15-jarig jubileumcongres
NASO
www.naso-obesitas.nl
Nederlandse Associatie voor de Studie van Obesitas
NASO
15-JARIG
JUBILEUMCONGRES
23 en 24 september 2005
Hotel en congrescentrum Papendal, Arnhem
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en / of openbaar worden gemaakt
door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze dan ook zonder de
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
NASO 15-jarig jubileumcongres
Uitgave van
NASO, Nederlandse Associatie voor de Studie van Obesitas
Ter gelegenheid van het 15-jarig jubileum
P/a Stichting Education Permanente
Postbus 21
4196 ZG Tricht
Tel: 0345-576642
Fax: 0345-571781
E-mail: [email protected]
url:http://www.scem.nl
© september 2004, Stichting Education Permanente
Accreditatie:
Geaccrediteerd door de CvAH van de KNMG voor 11,5 uur onder nummer 04339-W
Geaccrediteerd door de NIV voor 10 punten
11,5 registratiepunten op basis van studiebelasting (contacturen) voor diëtisten
--2--
NASO 15-jarig jubileumcongres
Dit symposium wordt mede mogelijk gemaakt door:
Hoofdsponsors
Overige sponsors:
AstraZeneca
GlaxoSmithKLine
Merck Sharp & Dohme
Sanofi-Synthelabo
Unilever Bestfoods
--3--
NASO 15-jarig jubileumcongres
Voorwoord
De Nederlandse Associatie voor de Studie van Obesitas (NASO) werd 15 jaar gelegen
opgericht. Er is in die 15 jaar veel gebeurd.
Het ledenaantal nam met name de laatste 5 jaar enorm toe en de NASO groeide uit van een
aanvankelijk meer op de basale wetenschap gerichte vereniging naar een vereniging
waarvan de leden afkomstig zijn uit alle richtingen die betrokken zijn bij het epidemisch
groeiende probleem van overgewicht: basale wetenschappers, epidemiologen, biologen,
voedingskundigen, public health mensen, gedragswetenschappers, psychologen, diëtisten,
huisartsen en specialisten.
Na 15 jaar is er dus duidelijk iets te vieren en om dit 3 e lustrum luister bij te zetten, heeft het
bestuur gemeend, samen met de lustrumcommissie, u een aantrekkelijk tweedaags
symposium aan te bieden. Hierbij is gestreefd naar een mix van state-of-the-art lezingen,
gebaseerd op wetenschappelijk en toepasbaar voor de dagelijkse praktijk, waarbij
wetenschappers de vraag van de behandelaars vernemen en hieruit ideeën voor verder
onderzoek kunnen putten en behandelaars feiten krijgen aangeboden om mee verder te
kunnen in de dagelijkse praktijk.
Het zal hopelijk veel discussie geven tijdens de voordrachten en meer informeel tijdens de
pauzes en in de wandelgangen.
Accreditatie is toegekend door de NIV (10 punten) en CvAH van de KNMG (11,5 punten).
Voor diëtisten zijn er registratiepunten op basis van studiebelastingsuren: 11,5 uren.
Het bestuur van de NASO heet u van harte welkom op het NASO 15-jarig jubileumcongres
en nodigt u uit om samen met ons het 3e lustrum te vieren.
Namens het bestuur van de NASO en het organisatiecomité
Prof.dr. Lisbeth Mathus-Vliegen (voorzitter)
Dr.ir. Ellen Blaak (secretaris)
Dr. Pierre Zelissen (penningmeester)
Dr. Tommy Visscher (bestuurslid)
Dr. Patrick Schrauwen
Dr. Pieter Spooren
--4--
NASO 15-jarig jubileumcongres
--5--
NASO 15-jarig jubileumcongres
Inhoudsopgave
Programma donderdag 23 september 2004
5
Programma vrijdag 24 september 2004
6
Sprekers en voorzitters
7
Sessie A: Epidemiologie en gevolgen
Trends in obesitas en de gevolgen voor de volksgezondheid
Dr. Tommy Visscher
Obesitas, het metabool syndroom en risico(reductie) op cardiovasculaire ziekte
en diabetes
Dr. Hanno Pijl
Psychosociale aspecten van obesitas
Dr. Hellen Hornsfeld
8
10
12
Sessie B: Energieverbruik
Energiemetabolisme en lichaamssamenstelling
Prof.dr. Klaas Westerterp
14
Verstoringen in thermogenese en substraatmetabolisme
Dr. Patrick Schrauwen
16
Richtlijnen lichamelijke activiteit voor preventie en behandeling van obesitas
Dr. Marleen van Baak
18
Sessie C: Energie-inname
Rol van overhead, industrie en wetenschap in energie-inname in Nederland
Prof.dr.ir. Jaap Seidell
20
Koolhydraat, vet, eiwit en gewichtsbeheersing
Prof.dr. Wim Saris
22
Regulation of energy-intake
Dr. Waljit Dhillo
24
--6--
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie E: Methoden van onderzoek
Genetische oorzaken van overgewicht
Dr.ir. Caroline van Rossum
26
Proteomics
Prof.dr. Edwin Mariman
28
Diermodellen
Dr. Gert-Jan van Dijk
3.
Sessie F: Behandeling in de praktijk
Multidisciplinaire behandeling van obesitas
Dr. Gerrit de Groot
32
Farmacotherapie
Dr. Jaap Fogteloo
34
Intragastrische ballontherapie
Prof.dr. Lisbeth Mathus - Vliegen
38
Chirurgische behandeling van obesitas (huidige stand van zaken)
Dr. Jan-Willem Greve
40
Sessie G: Obesitas bij kinderen
Obesitas bij kinderen: trends en stand van zaken
Prof.dr. Remy Hirasing
42
Tracking lichamelijke activiteit, voeding en lichaamsgewicht
Dr. Lando Koppes
46
Behandelingsmogelijkheden voor kinderen met obesitas;
effectiviteit op korte en lange termijn
Olga van de Baan - Slootweg
48
Sessie H: Preventie
Advies op maat versus massamedia
Prof.dr.ir. Hans Brug
52
SLIM, preventie van gezondheidscomplicaties van obesitas
Dr.ir. Ellen Blaak
54
NHS-NRG: Nederlands Researchprogramma Gewichtsbeheersing
Dr. Stef Kremers
56
--7--
NASO 15-jarig jubileumcongres
Programma - Donderdag 23 september 2004
9.30 – 10.30 uur
Inschrijving, koffie en thee
10.30 – 10.40 uur
Opening
10.40 – 11.00 uur
Ontstaan NASO
Prof.dr. Wim Saris en Prof.dr.ir. Jaap Seidell
Sessie A: Epidemiologie en gevolgen
Voorzitter: Prof.dr. Lisbeth Mathus-Vliegen
11.00 – 11.30 uur
11.30 – 12.00 uur
12.00 – 12.30 uur
12.30 – 14.00 uur
Trends in obesitas en de gevolgen voor de volksgezondheid
Dr. Tommy Visscher
Obesitas, het metabool syndroom en risico(reductie) op
cardiovasculaire ziekte en diabetes
Dr. Hanno Pijl
Psychosociale aspecten van obesitas
Dr. Hellen Hornsfeld
Lunchpauze
Sessie B: Energieverbruik
Voorzitter: Dr.ir. Ellen Blaak
14.00 – 14.30 uur
14.30 – 15.00 uur
15.00 – 15.30 uur
15.30 – 16.00 uur
Energiemetabolisme en lichaamssamenstelling
Prof.dr. Klaas Westerterp
Verstoringen in thermogenese en substraatmetabolisme
Dr. Patrick Schrauwen
Richtlijnen lichamelijke activiteit voor preventie en behandeling
van obesitas
Dr. Marleen van Baak
Pauze
Sessie C: Energie-inname
Voorzitter: Dr. Pierre Zelissen
16.00 – 16.30 uur
16.30 – 17.00 uur
17.00 – 17.30 uur
Rol van overheid, industrie en wetenschap in energie-inname in
Nederland
Prof.dr.ir. Jaap Seidell
Koolhydraat, vet, eiwit en gewichtsbeheersing
Prof.dr. Wim Saris
Regulation of energy-intake
Dr. Waljit Dhillo
Sessie D
17.30 – 18.15 uur
Debatten: stellingen met betrekking tot praktijk
Prof.dr. Lisbeth Mathus-Vliegen en Dr. Pierre Zelissen
18.15 – 18.30 uur
Prijsuitreiking “Obesitasonderzoek in Nederland”
Stichting Gezond Gewicht
19.00 uur
Diner
--8--
NASO 15-jarig jubileumcongres
Programma - Vrijdag 24 september 2004
Sessie E: Methoden van onderzoek
Voorzitter: Dr. Patrick Schrauwen
8.30 – 8.55 uur
8.55 – 9.20 uur
9.20 – 9.45 uur
9.45 – 10.15 uur
Genetische oorzaken van overgewicht
Dr.ir. Caroline van Rossum
Proteomics
Prof.dr. Edwin Mariman
Diermodellen
Dr. Gert-Jan van Dijk
Pauze
Sessie F: Behandeling in de praktijk
Voorzitter: Dr. Pieter Spooren
10.15 – 10.30 uur
10.30 – 10.45 uur
10.45 – 11.00 uur
11.00 – 11.15 uur
Multidisciplinaire behandeling van obesitas
Dr. Gerrit de Groot
Farmacotherapie
Dr. Jaap Fogteloo
Intragastrische ballontherapie
Prof.dr. Lisbeth Mathus–Vliegen
Chirurgische behandeling van obesitas (huidige stand van zaken)
Dr. Jan-Willem Greve
11.15 – 12.00 uur
Plenaire discussie aan de hand van casus
Dr. Pieter Spooren
12.00 – 13.30 uur
Lunch
Sessie G: Obesitas bij kinderen
Voorzitter: Prof.dr. Lisbeth Mathus-Vliegen
13.30 – 13.55 uur
13.55 – 14.20 uur
14.20 – 14.45 uur
14.45 – 15.15 uur
Obesitas bij kinderen: trends en stand van zaken
Prof.dr. Remy Hirasing
Tracking lichamelijke activiteit, voeding en lichaamsgewicht
Dr. Lando Koppes
Behandelingsmogelijkheden voor kinderen met obesitas;
effectiviteit op korte en lange termijn
Olga van de Baan
Pauze
Sessie H: Preventie
Voorzitter: Dr. Tommy Visscher
15.15 – 15.40 uur
15.40 – 16.05 uur
16.05 – 16.30 uur
16.30 uur
Advies op maat versus massamedia
Prof.dr.ir. Hans Brug
SLIM, preventie van gezondheidscomplicaties van obesitas
Dr.ir. Ellen Blaak
NHS-NRG: Nederlands Researchprogramma Gewichtsbeheersing
Dr. Stef Kremers
Sluiting
--9--
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sprekers en voorzitters
SPREKERS EN VOORZITTERS
Dr. Marleen van Baak, universitair hoofddocent Humane Biologie
Universiteit Maastricht, Maastricht
Olga van de Baan, kinderarts
Astmacentrum Heideheuvel, Hilversum
Dr.ir. Ellen Blaak, universitair hoofddocent Humane Biologie
Universiteit Maastricht, Maastricht
Prof.dr.ir. Hans Brug, hoogleraar Determinanten van de Volksgezondheid
Erasmus MC, Rotterdam
Dr. Waljit Dhillo, clinical lecturer Regulatory Peptides + Hypothalamic Growth,
Imperial College, London, UK
Dr. Gert-Jan van Dijk, bioloog
Rijks Universiteit Groningen, Groningen
Dr. Jaap Fogteloo, internist
Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
Dr. Jan-Willem Greve, chirurg
Academisch Ziekenhuis Maastricht, Maastricht
Dr. Gerrit de Groot, internist
Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk / Nederlandse Obesitas Kliniek, Hilversum
Prof.dr. Remy Hirasing, hoogleraar Jeugdgezondheidszorg / jeugdarts
VU medisch centrum, Amsterdam / TNO Preventie en Gezondheid, Leiden
Dr. Hellen Hornsfeld, gezondheidspsycholoog
Mesos Medisch Centrum, Utrecht
Dr. Lando Koppes, onderzoeker
VU medisch centrum, Amsterdam
Dr. Stef Kremers, onderzoeker Gezondheidsvoorlichting
Universiteit Maastricht, Maastricht
Prof.dr. Edwin Mariman, hoogleraar Functionele Genetica
Universiteit Maastricht, Maastricht
Prof. dr. Lisbeth Mathus-Vliegen, maag-darm-leverarts
Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
Dr. Hanno Pijl, internist
Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
Dr.ir. Caroline van Rossum, voedingskundige / epidemioloog
Centrum voor Voeding en Gezondheid, RIVM, Bilthoven
Prof. Dr. Wim Saris, hoogleraar Humane Voeding
Universiteit Maastricht, Maastricht
Dr. Patrick Schrauwen, universitair docent Humane Biologie
Universiteit Maastricht, Maastricht
Prof.dr.ir. Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid
Vrije Universiteit, Amsterdam
Dr. Pieter Spooren, internist
Twee Steden Ziekenhuis, Tilburg
Dr. Tommy Visscher, epidemioloog
Vrije Universiteit, Amsterdam
Prof. Dr. Klaas Westerterp, hoogleraar Humane Energetica
Universiteit Maastricht, Maastricht
Dr. Pierre Zelissen, internist
Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht
- - 10 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie A:
Trends in obesitas en de gevolgen voor de
volksgezondheid
Dr. Tommy Visscher, epidemioloog
Afdeling Voeding en Gezondheid, Vrije Universiteit, Amsterdam
e-mail: [email protected]
Obesitas komt steeds vaker voor. Ook in Nederland is een sterke stijging te zien over de
afgelopen 25 jaar. Volgens Monitoringsstudies van het RijksInstituut voor Volksgezondheid
(RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) komt obesitas in Nederland voor bij
ongeveer 10% van de bevolking. Obesitas komt met name voor bij mensen met een laag
opleidingsniveau.
Het is duidelijk dat obesitas geassocieerd is met vroegtijdig overlijden. Mensen met obesitas
hebben een kortere levensverwachting dan mensen met een normaal gewicht. Dat enkele
oudere studies geen relatie rapporteerden tussen obesitas en sterfte was te verklaren door
methodologische beperkingen. Ook bij mannen in de leeftijd van 55 jaar en ouder is obesitas
gerelateerd aan sterfte, hoewel op die leeftijd de buikomvang een betere voorspeller lijkt dan
de body mass index (gewicht gedeeld door het kwadraat van de lengte).
Belangrijke gevolgen van obesitas zijn type 2 diabetes mellitus en hart- en vaatziekten.
Binnen het metabool syndroom heeft obesitas een belangrijke plaats. Deze presentatie zal
dieper ingaan op de relatie tussen obesitas en diverse klachten aan het bewegingsapparaat,
zoals artrose in het knie- en heupgewricht, beperkingen in functies die nodig zijn in het
algemeen dagelijks leven en arbeidsongeschiktheid.
Het extra risico van obesitas op arbeidsongeschiktheid en ziekte is hoger dan het extra risico
van overgewicht op sterfte. Ziekte door overgewicht treedt dus eerder op dan sterfte door
overgewicht. Mensen met obesitas zullen gemiddeld meer ongezonde levensjaren hebben
dan mensen met een normaal gewicht. Gedurende een periode van 15 jaar zijn mensen met
obesitas daardoor een half jaar langer arbeidsongeschikt, hebben ze een half jaar langer harten vaatziekten en gebruiken ze anderhalf jaar langer medicijnen voor diverse chronische
ziekten.
In deze presentatie zal het belang worden toegelicht van obesitas voor de volksgezondheid
en daarmee het belang voor dit congres over obesitas.
- - 11 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 12 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie A:
Obesitas, het metabool syndroom en risico(reductie) op
cardiovasculaire ziekte en diabetes
Dr. Hanno Pijl, internist
Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
e-mail: [email protected]
Adipositas is geassocieerd met insuline resistentie en een aantal andere metabole
afwijkingen die als cluster worden betiteld als "metabool syndroom", "syndroom X" of
"insuline resistentie syndroom". Enige jaren terug heeft de wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) een definitie van dit syndroom geformuleerd. Abdominale adipositas, hypertensie,
hypertriglyceridemie, laag HDL cholesterol en een verhoogde nuchtere glucose concentratie
zijn de peilers waarop de definitie rust.
Insuline resistentie speelt waarschijnlijk een centrale pathofysiologische rol. De mate van
resistentie associeert met het aantal afwijkende metabole parameters. Bovendien leidt
medicamenteuze behandeling van insuline resistentie tot verbetering van het metabole
profiel. Op grond van epidemiologische studies is duidelijk geworden dat de kans op harten vaatziekte en diabetes (sterk) toeneemt met het aantal door de WHO gedefinieerde
factoren dat bij de patiënt aanwezig is.
Er zijn een aantal nieuwe ontwikkelingen in de behandeling van het metabole syndroom, die
tot een aanzienlijke risicoreductie leiden. Zo zijn er metformine, de thiazolidinediones en
acarbose, alsmede intensieve life-style interventies. De mogelijkheden en problemen van
deze nieuwe ontwikkelingen, van direct belang voor de clinicus practicus, zullen in de
voordracht worden besproken.
- - 13 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 14 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie A:
Psychosociale aspecten van obesitas
Dr. Hellen Hornsfeld, gezondheidspsycholoog
Mesos Medisch Centrum, Utrecht
e-mail: [email protected]
Obesitas heeft fysieke, emotionele en sociaal-economische aspecten. In deze presentatie zal
ingegaan worden op de emotionele aspecten en dan vooral op de lichaamsbeleving.
Over het algemeen wordt dik-zijn als negatief ervaren. Ontevredenheid over het eigen
lichaam is de belangrijkste motivatie voor mensen om aan gewichtsreductie te beginnen;
meer nog dan lichamelijke klachten of een verstoord eetpatroon. De negatieve valentie ten
aanzien van overgewicht lijkt vrij universeel. Er zijn weinig mensen die hun dikke lichaam
als mooi en prettig beleven, enkele culturele verschillen en uitzonderingen daargelaten.
Dit betekent niet dat iedereen met overgewicht of obesitas hier ook daadwerkelijk psychisch
onder lijdt. Integendeel, het merendeel van de obesen vindt zijn of haar overgewicht
weliswaar niet mooi en prettig en men wil graag wat kilo’s kwijt, maar als het er op aan
komt heeft men er niet veel voor over. Men voelt zich niet of nauwelijks beperkt in het
sociale verkeer, en men voelt zich ondanks het overgewicht toch gezien als persoon en
waardevol voor zijn werk, gezin, etc.
Het andere uiterste is een extreme lijdensdruk, blijkend uit uitspraken als, “ik moet eerst
afvallen, dan pas kan ik gelukkig zijn”, “dit lichaam zal ik nooit accepteren, het past niet bij
me en het moet weg”, “ik walg van mezelf, ik voel me een vies, vet, varken”. Deze mensen
beginnen uiterst gemotiveerd aan een lijnprogramma; er staat immers voor hen veel op het
spel - niet alleen hun gezondheid en hun uiterlijk, maar ook hun sociale bewegingsvrijheid
en hun zelfwaardering. Echter, ook voor deze – gemotiveerde - mensen is de kans op
terugval groot.
In deze lezing zal ingegaan worden op de diagnostiek en behandeling van een negatieve
lichaamsbeleving. Vervolgens zullen 5 thema’s worden besproken die van belang zijn bij
obesitas en een negatieve lichaambeleving.
1. Loskoppelen van lichaamsbeeld en zelfbeeld
Het loskoppelen van lichaamsbeeld en zelfbeeld geldt in beide richtingen: enerzijds moeten
mensen leren beseffen dat onvolkomenheden in het uiterlijk hun niet minder waardevol
maken als persoon; zeker niet voor de mensen uit hun directe omgeving. Anderzijds moeten
zij leren dat een gebrek aan zelfvertrouwen maar zeer ten dele gecompenseerd kan worden
door een mooier uiterlijk.
2. Stellen van realistische doelen
Door behandelaars wordt 5 tot 10% gewichtsverlies als mooi resultaat beschouwd met
aanzienlijke gezondheidswinst. Mensen met een negatief lichaamsbeeld ervaren dit als
beslist onvoldoende; voor hen is het stellen van realistische doelen extra moeilijk. Te hoge
streefniveaus zijn gedoemd te mislukken, hetgeen weer aanleiding geeft tot gevoelens van
falen, de moed opgeven en eten.
3. Doorbreken van sociale isolatie
Mensen die zich voor hun uiterlijk schamen, ontzeggen zich veel: ze trekken zich terug,
vermijden verjaardagen, feestjes, pauzes etc. Ook proberen ze kritiek te vermijden door extra
aardig te doen, dienstbaar te zijn en te zorgen dat de ander ze niet kan afwijzen.
Bovenstaande kan leiden tot somberheid en sociale isolatie.
- - 15 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
4. Omgaan met discriminatie
Obese mensen moeten leren omgaan met het sociale stigma dat op hen rust. De discriminatie
van dikke mensen begint al in de kinderleeftijd: dikke kinderen worden van jongs af aan
vaker gepest. Op latere leeftijd komen zij aantoonbaar moeilijker aan een partner en aan een
baan.
5. Behandeling van een (over)eetstoornis
Overgewicht, negatieve lichaamsbeleving en een gebrek aan zelfwaardering gaan vaak
samen met een (over)eetstoornis, bijvoorbeeld de vreetbuistoornis. Het verstoorde
eetpatroon kan samenhangen met extreem lijnen, het “wegeten” van emoties of een gebrek
aan zelfcontrole en impulsbeheersing.
De conclusie van bovenstaande luidt dat een negatieve lichaamsbeleving een belangrijke
motivator is voor gewichtsreductie, maar tegelijkertijd een belangrijke hinderpaal kan zijn in
het bereiken van het gewenste resultaat.
Aantekeningen
- - 16 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie B:
Energiemetabolisme en lichaamssamenstelling
Prof.dr. Klaas Westerterp, hoogleraar Humane Energetica
Capaciteitsgroep Humane Biologie, Universiteit Maastricht, Maastricht
e-mail: [email protected]
Het energiegebruik in het dagelijks leven is een functie van lichaamsgrootte, voedselinname
en lichamelijke activiteit. De introductie van de tweevoudig gemerkt water methode voor
het meten van het energiegebruik onder dagelijkse leefomstandigheden, nu ongeveer 20 jaar
geleden, heeft geresulteerd in een aantal bevindingen die cruciaal zijn voor preventie en
behandeling van overgewicht. Mensen met overgewicht hebben een verhoogde
energiebehoefte, in tegenstelling tot eerdere berekeningen op basis van de gerapporteerde
voedsel-inname. Zelfrapportage van de voedsel-inname resulteert in een onderschatting van
de energiebehoefte door onderrapportage, met name wat betreft de vet-inname. Mensen met
overgewicht hebben een verhoogd energiegebruik in rust en het energiegebruik voor
lichamelijke activiteit is meestal normaal of zelfs ook verhoogd.
Echter, ondanks hetzelfde of zelfs verhoogde energiegebruik voor lichamelijke activiteit,
neemt de hoeveelheid lichaamsbeweging af met toenemend gewicht. De beste manier om
gewichtsverlies te bereiken is het reduceren van de voedsel-inname. Een
bewegingsprogramma, in combinatie met een beperking van de voedsel-inname, resulteert
niet in een verhoging van het energiegebruik en daarmee niet in extra gewichtsverlies. Wel
is een verhoging van de lichamelijke activiteit een prima methode om het risico op
gewichtstoename te beperken, naast de bekende additionele effecten wat betreft de
risicovermindering voor diabetes en hart- en vaatziekten.
Een succesvolle methode voor het verhogen van het activiteitsniveau is om zittende
activiteiten uit te wisselen met activiteiten van middelmatige intensiteit zoals lopen en
fietsen. Hoge intensiteit activiteiten zoals sporten worden te kort vol gehouden om een
significant effect te hebben op het gemiddelde activiteitsniveau en dagelijks energiegebruik.
- - 17 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 18 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie B:
Verstoringen in thermogenese en substraatmetabolisme
Dr. Patrick Schrauwen, universitair docent Humane Biologie
Universiteit Maastricht, Maastricht
e-mail: [email protected]
Obesitas ontstaat doordat de energie-inname groter is dan het energiegebruik. Een genetisch
bepaald laag energiegebruik is dan ook een risicofactor voor het ontstaan van overgewicht.
De totale dagelijkse energiebehoefte wordt bepaald door de fysieke activiteit maar met name
door het rust energiemetabolisme. De belangrijkste determinant van het rust
energiemetabolisme is de hoeveelheid metabool weefsel, zoals de organen en de spiermassa.
Deze weefsels hebben energie nodig voor stofwisseling, maar een deel van de energie gaat
ook verloren in de vorm van warmte, onder andere door zogenaamde mitochondriele
ontkoppelingseiwitten. De hoeveelheid en activiteit van deze eiwitten lijkt dan ook een rol te
spelen bij het ontstaan van overgewicht. Personen die in staat zijn om veel energie verloren
te laten gaan in de vorm van warmte hebben een verlaagde kans om overgewicht te
ontwikkelen. Bij de mens speelt met name het zogenaamde ontkoppelingseiwit-3 een rol.
Muizen waarin dit eiwit tot overexpressie is gebracht zijn beschermd tegen de ontwikkeling
van obesitas op een hoog vet voeding en bij de mens is de hoeveelheid van dit eiwit
gecorreleerd met het rust energiemetabolisme. Ondanks deze bevindingen duidt recent
wetenschappelijk onderzoek erop dat de primaire fysiologische functie van dit eiwit niet de
regulatie van het energiemetabolisme is. In de presentatie zullen de resultaten van dit
wetenschappelijk onderzoek besproken worden.
Naast een verlaagd energiemetabolisme is ook een verminderde capaciteit om vetten te
verbranden geassocieerd met het ontstaan van overgewicht. In het lichaam wordt energie
opgeslagen in de vorm van eiwitten, koolhydraten en vetten. Hierbij streeft het lichaam
ernaar om de voorraad eiwitten en koolhydraten constant te houden, omdat deze enerzijds
het metabole weefsel vormen (eiwitten) en anderzijds slechts een kleine voorraad is
(koolhydraten). Dit betekent dat de verbranding van eiwit en koolhydraat goed is afgestemd
op de inname van deze macronutriënten met de voeding. Vet daarentegen kan in
onbeperkte hoeveelheid worden opgeslagen en een hoge vetinname leidt niet tot een hoge
vetverbranding. Dit heeft tot gevolg dat de consumptie van een vetrijke voeding snel zal
leiden tot vetopslag, vooral als de capaciteit om vetten te verbranden laag is. Het overtollige
vet wordt opgeslagen in het vetweefsel, maar ook in andere weefsels zoals het hart, de lever
en de spieren. Vetopslag in deze weefsel kan leiden tot het ontstaan van insuline resistentie
en uiteindelijke type 2 diabetes mellitus. Duurtraining kan een belangrijke rol spelen bij het
verhogen van de capaciteit om vetten te verbranden en de vetopslag in de metabool actieve
weefsels (tijdelijk) te verlagen. Hiermee kan duurtraining niet alleen helpen bij het
voorkomen of behandelen van overgewicht, maar ook het ontstaan van diabetes voorkomen.
- - 19 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 20 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie B:
Richtlijnen lichamelijke activiteit voor preventie en
behandeling van obesitas
Dr. Marleen van Baak, universitair hoofddocent
Capaciteitsgroep Humane Biologie, Universiteit Maastricht, Maastricht
e-mail: [email protected]
Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking leeft in een omgeving met een
voortdurend beschikbare overvloed aan smakelijk, energierijk voedsel en een zeer beperkte
noodzaak voor lichamelijke activiteit. Dit heeft tot gevolg dat het risico voor obesitas in
individuen die daarvoor een genetische aanleg hebben groot is, wat tot uiting komt in de
sterk stijgende prevalentie van overgewicht en obesitas bij volwassenen, maar zeker ook bij
kinderen. Obesitas gaat veelal vergezeld van ernstige gezondheidsproblemen, zoals hart- en
vaatziekten en type 2 diabetes, en vraagt daarom om behandeling, maar zeker ook om
preventie.
Beweging verhoogt het energiegebruik en vaak, maar niet altijd, leidt extra
lichaamsbeweging ook tot een stijging van het totale dagelijkse energiegebruik.
Trainingsprogramma’s, maar ook verhoogde niveaus van dagelijkse lichamelijke
activiteiten, kunnen daarom aanleiding geven tot gewichtsverlies, waarbij de mate van
gewichtreductie afhankelijk is van de hoeveelheid verrichte inspanning. De hoeveelheid
gewicht die men per tijdseenheid door een bewegingsprogramma kan verliezen is over het
algemeen klein in vergelijking met het gewichtsverlies dat via een energiebeperkt dieet kan
worden bereikt. De recent gepubliceerde richtlijnen van de Obesity Management Task Force
van de Europese Associatie voor de Studie van Obesitas (EASO) [1] geven aan dat
obesitasbehandeling zich onder meer moet richten op het verminderen van lichamelijke
inactiviteit. Obese patiënten moet geadviseerd worden om meer te gaan bewegen en zij
moeten daarbij ook geholpen worden. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de
mogelijkheden en gezondheidstoestand van de patiënt. Aanbevolen wordt tenminste 30
minuten matig intensieve lichamelijke activiteit, op de meeste en liefst alle dagen van de
week, overeenkomend met de Nederlandse norm Gezond Bewegen. Er zijn echter ook
aanwijzingen dat dit te weinig is. Om de overgang van overgewicht naar obesitas te
voorkomen dient het streven eerder 45 tot 60 minuten per dag te zijn. En om nieuwe
gewichtsstijging te voorkomen in obesen die gewicht hebben verloren is mogelijk zelfs 60 –
90 minuten per dag nodig [2]. Hoewel in vrijwel alle richtlijnen sprake is van matig
intensieve lichamelijke activiteit, lijkt bij gewichtsbeïnvloeding toch voornamelijk het totale
energiegebruik een rol te spelen en zijn er geen aanwijzingen dat intensiteit van belang is
anders dan via beïnvloeding van het energiegebruik.
Naast een effect op het lichaamsgewicht, heeft lichamelijke activiteit ook een aantal andere
gunstige effecten die van belang zijn voor de gezondheid van mensen met overgewicht en
obesitas. Veel van de comorbiditeiten van obesitas, zoals hoge bloeddruk, dyslipidemie,
insulineresistentie en type 2 diabetes, worden gunstig beïnvloed door regelmatige
lichamelijke activiteit, zelfs in afwezigheid van gewichtsreductie. Omdat de onderliggende
mechanismen van deze gezondheidseffecten verschillen van die welke betrokken zijn bij de
regulering van het lichaamsgewicht, kan ook de effectiviteit van verschillende vormen van
lichamelijke activiteit variëren afhankelijk van de uitkomstmaat waarnaar men kijkt.
Bij de preventie van overgewicht en obesitas gaat het erom dagelijkse kleine verstoringen
van de energiebalans te beperken en zo een geleidelijke stijging van het lichaamsgewicht te
voorkomen. Omdat het hier om kleine effecten gaat, kan meer lichaamsbeweging een
belangrijke rol spelen bij het constant houden van het lichaamsgewicht. Het opnieuw
- - 21 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
creëren van een omgeving waarin mensen aangezet worden tot meer lichamelijke activiteit
lijkt dan ook een belangrijke vereiste voor het inperken van de huidige obesitasepidemie.
[1] EASO Obesity Management Task Force. Management of obesity in adults: project for
European primary care. Int J Obes 28 (suppl):S226-S231, 2004.
[2] Saris WH, Blair SN, Baak MA van, Eaton SB, Davies PS, Di-Pietro L, Fogelholm M,
Rissanen A, Schoeller D, Swinburn B, Tremblay A, Westerterp KR, Wyatt H. How much
physical activity is enough to prevent unhealthy weight gain? Outcome of the IASO 1st
Stock Conference and consensus statement. Obes Rev 4: 101-114, 2003.
Aantekeningen
- - 22 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie C:
Rol van overheid, industrie en wetenschap
in energie-inname in Nederland
Prof.dr.ir. Jaap Seidell, hoogleraar Voeding en Gezondheid
Afdeling Voeding en Gezondheid, Vrije Universiteit en VU medisch centrum, Amsterdam
e-mail: [email protected]
Na het verschijnen van de rapporten Gezondheid en gedrag (Raad voor Volksgezondheid en
Zorg, 2002), Overgewicht en obesitas (Gezondheidsraad, 2003), en Diet, Nutrition and the
prevention of Chronic Diseases (Wereldgezondheidsorganisatie en
Wereldvoedselorganisatie, 2003) staat de bestrijding van overgewicht hoog op de agenda
van ministeries voor volksgezondheid. In deze rapporten komt vooral naar voren dat we
overgewicht in onze samenleving vooral moeten zien in het licht van maatschappelijke
factoren die er voor zorgen dat de bewegingsarmoede toeneemt en mensen meer eten dan ze
(wat betreft hun energiebehoefte) nodig hebben. De wereldgezondheidsorganisatie heeft dit
in de Global Strategy on Diet, physical activity and Health (2004) de voornaamste boodschap
als volgt samengevat “making the healthy choice the easy choice”. Dit houdt in dat
consumenten zelf verantwoordelijk zijn voor de keuzen in hun gedrag maar dat de
samenleving (overheid, industrie etc.) mede verantwoordelijk zijn voor het bevorderen van
een gezonde keuze.
Wat betreft een gezonde keuze zijn er een aantal aspecten (prijs, beschikbaarheid, labelling,
marketing) die de consument te makkelijk verleiden tot een ongezonde keuze. De
voedingsmiddelenindustrie, de levensmiddelenbranche (bijvoorbeeld supermarkten) en
horeca kunnen, al dan niet op verzoek van de overheid, bijvoorbeeld wat doen aan de
productsamenstelling, duidelijke etikettering en productaanbod waarbij vooral gelet moet
worden op de groepen met een hoog risico op overgewicht (zoals mensen met een relatief
laag inkomen of opleiding). Intersectorale activiteiten (landelijk en lokaal) kunnen
bijvoorbeeld gericht zijn op de stimulering van de productie van fruit, groente en volkoren
graanproducten en op het aanbieden tegen een betaalbare prijs aan alle bevolkingsgroepen.
De VAI (de overkoepelende organisatie van de voedingsmiddelenindustrie in Nederland)
heeft inmiddels een gedragscode uitgebracht die hieraan in algemene termen een bijdrage
kan leveren. De effectiviteit van dergelijke maatregelen zal echter afhangen van de manier
waarop de overheid en de VAI de individuele fabrikanten zal aanspreken op de
werkzaamheid van concreet getroffen maatregelen. De wetenschap heeft een belangrijke rol
bij het middels onderzoek aangeven van de meest kansrijke maatregelen en het evalueren
van de effectiviteit en doelmatigheid ervan op het voedingsgedrag en het lichaamsgewicht.
- - 23 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 24 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie C:
Koolhydraat, vet, eiwit en gewichtsbeheersing
Prof.dr. Wim Saris, hoogleraar Humane Biologie
Voedings- en Toxicologisch Instituut NUTRIM, Universiteit Maastricht, Maastricht
e-mail: [email protected]
Als we ons geloof in de wetten van de thermodynamica niet willen verliezen dan maakt het
weinig uit waar we onze energie in de voeding vandaan halen. Eenzelfde energetisch deficit
van bijvoorbeeld 500 Cal./dag met een hoog of laag koolhydraten resp. laag en hoog vet
dieet zal vrijwel tot dezelfde gewichtsreductie leiden. Bij een strikte handhaving van het
dieet is het dan ook zinloos te discussiëren over welk dieet beter is. Dit is onlangs nog weer
eens bevestigd in de grote Europese NUGENOB trial. De kernvraag is echter wat de
gewichtsresultaten zullen zijn op langere termijn wanneer een hoog of laag vet/koolhydraat
dieet wordt aanbevolen ervan uitgaande dat de dieet regels minder strikt worden gevolgd.
Bekend is uit veel humaan experimenteel werk dat diëten met een hoge energiedichtheid per
gewicht leiden tot extra energie opname en dus gewichtstoename. Analyse van het
assortiment aan voedingsmiddelen in de supermarkt laat een zeer hoge correlatie zien
tussen energiedichtheid en het vetgehalte van het product en niet met het koolhydraat
gehalte. Daarnaast is in meerdere meta-analyses van een groot aantal voedingsinterventie
studies van > 3 maanden met een ad libitum laag vet/ hoog koolhydraten voeding
aangetoond dat mensen gewicht verliezen ( ca 2.5 tot 3.5 kg bij een 10 En% reductie in vet
inname). Helaas zijn er nog geen lange termijn gerandomiseerde en gecontroleerde ad
libitum studies gepubliceerd die het omgekeerde aantonen dat namelijk mensen zonder
overgewicht in gewicht toenemen bij een hoog vet voeding versus hoog koolhydraten
voeding. Op basis van de eerder genoemde fysiologische overwegingen zou daarbij het
nadeel van de hoog vet voedingen waarschijnlijk groter zijn.
Ten opzichte van koolhydraten en vetten hebben eiwitten een minder grote invloed op de
totale energie opname. Daarnaast is het verzadigende karakter per kcal veel groter en laat
ad-lib onderzoek zien dat het een significant gewichtsverlies geeft of een beter
gewichtshandhaving na gewichtsreductie.
Ondanks de telkens terugkerende hypes aan nieuwe diëten zoals Atkins is de energieopname bepalend. In dat verband is een eiwitrijke, vetarme voeding het meest aan te
bevelen als het gaat om gewichtsbeheersing. De rol van koolhydraten speelt daarbij een
ondergeschikte rol.
- - 25 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 26 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie C:
Regulation of energy-intake
Dr. Waljit Dhillo, clinical lecturer Regulatory Peptides + Hypothalamic Growth
Department of Metabolic Medicine, Division of Investigative Science,
Imperial College London, London, UK
e-mail: [email protected]
It has previously been established that the hypothalamic arcuate nucleus receives appetite
input signals from both the brain stem and the peripheral circulation. Two neuronal types
control food intake, an inhibitory neurone secreting alpha MSH and CART and a
stimulatory neurone secreting NPY and AGRP. It was established that leptin activated the
inhibitory neurone and inhibited the appetite stimulating neurone.
The intestinal hormone, PYY, released after food ingestion acts in a similar way. In contrast
the 'hormone of hunger' ghrelin, released from the stomach in the fasting state, stimulates
the appetite stimulating neurones and inhibits the appetite inhibitory neurones i.e. acts in an
opposite direction. We have now identified two further gut hormones that influence
appetite, oxyntomodulin and pancreatic polypeptide.
Oxyntomodulin is released after food in a similar way to PYY and has a similar action on
appetite. It is in the same family of peptides as GLP-1, which was previously shown to have
an affect on appetite. GLP-1, however, also releases insulin (thereby causing hypoglycaemia)
and has an affect on both gastric emptying rate and glucagon release. PP is in the same
family as NPY and PYY and is released from the PP cells in the islets of Langerhans, again
after food ingestion and in parallel to insulin. Together these gut hormones form an
integrated appetite regulatory system which tells the brain when the gut is empty and when
it is full and regulates meal size. Of considerable interest is the finding that both basal and
post-prandial release of PYY is reduced in obesity. Defective post-prandial release of PYY
may contribute to reduced satiety in obese individuals. Therapeutic possibilities will be
discussed.
- - 27 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 28 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie E:
Genetische oorzaken van overgewicht
Dr.ir. Caroline van Rossum, voedingskundige / epidemioloog
Centrum voor Voeding en Gezondheid, RIVM, Bilthoven
e-mail: [email protected]
Overgewicht wordt veroorzaakt door vele factoren, zoals de mate van lichamelijke activiteit
en eetgewoonten. Er zijn ook vele aanwijzingen dat bij het ontstaan van overgewicht
erfelijke aanleg een rol speelt. Echter voor de vele personen met overgewicht in de algemene
bevolking zal de oorzaak niet liggen in slechts één zeldzaam voorkomend defect in één gen,
maar meer in de combinatie van verschillende genetische variaties (polymorfismen) in
meerdere genen met elk een mild effect. Daarnaast speelt de samenhang met de
omgevingsfactoren, zoals voeding en lichamelijke activiteit een rol. Een persoon kan
bijvoorbeeld door een aantal genetisch variaties zeer gevoelig zijn om aan te komen, echter
als deze persoon nooit te veel zal eten zal deze persoon toch geen overgewicht ontwikkelen.
Kortom, de erfelijke basis voor de ontwikkeling van de algemene bevolking is zeer complex.
Op velerlei manieren wordt er onderzoek uitgevoerd naar deze erfelijke factoren, ook in
Nederland. Zoals door middel van onderzoek bij tweelingen, waarbij de overeenkomst
binnen eeneiige en twee-eiige tweelingen met elkaar worden vergeleken. Andere manieren
om genetische factoren in kaart te brengen zijn bijvoorbeeld grootschalige epidemiologische
studies, onderzoek naar de eiwit- of genexpressie, experimenten bij proefdieren of aan de
hand van interventiestudies bij mensen die gericht is op de functie van een bepaald gen.
Inzicht in de erfelijke factoren van overgewicht kan zo mogelijk aanknopingspunten bieden
voor preventie of behandeling van overgewicht.
Inmiddels zijn er ruim 250 markers, genen of regionen in het genoom bekend die mogelijk
betrokken zijn bij de ontwikkeling van overgewicht, doordat ze effect hebben op de
eetlustregulatie of het energieverbruik. Echter in hoeverre deze genen en markers voor de
ontwikkeling van overgewicht in de algemene (Nederlandse) bevolking van belang zijn is
niet heel veel over bekend. Van zo’n 15 genetische variaties is dit in de algemene
Nederlandse bevolking onderzocht. Hieruit blijkt dat bepaalde variaties in de LEPR-,
ADRB2-, ADRB3- en IL6-genen vaker voorkomen bij mensen die relatief veel stijgen in
gewicht vergeleken met personen met een redelijk stabiel gewicht. Deze bevindingen zijn
verschillend voor mannen en vrouwen.
Concluderend, lijken erfelijke factoren een rol te spelen bij de ontwikkeling van overgewicht,
echter de wetenschappelijke kennis is nog te klein om preventie of behandeling hierop af te
stemmen. Mogelijk kan meer inzicht in de complexiteit van de genetische factoren kan
hierbij helpen, zoals in welke cellen of en in welke mate een gen een rol speelt, onder welke
omstandigheden dit is, bijvoorbeeld ten gevolge van consumptie van bepaalde
voedingscomponenten of bij veel energieverbruik, etc.
- - 29 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 30 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie E:
Proteomics
Prof.dr. Edwin Mariman, hoogleraar
Capaciteitsgroep Humane Biologie, NUTRIM, Universiteit Maastricht, Maastricht
e-mail: [email protected]
Elk organisme beschikt over een nauw gereguleerde balans tussen energie-inname en
energie-verbruik. Bij een surplus aan energie-inname heeft het lichaam de mogelijkheid om
het overschot aan energie op te slaan in de vorm van triglyceriden in het vetweefsel. In
tijden van schaarste kunnen deze reserves worden aangesproken. Echter, in onze westerse
samenleving bestaat een voortdurend overschot aan energie-inname, waardoor het lichaam
overmatig vet stapelt, hetgeen resulteert in overgewicht. Door met moderne genomics
methoden het proces van vet-stapeling en vet-afgifte te bestuderen, wordt getracht nieuwe
targets voor interventie te vinden.
Het functioneren van een vetcel berust op de werking van vele genen, die met elkaar en met
andere factoren zoals metabolieten een interactie aangaan. Om dit complexe samenspel te
bestuderen beschikt de moderne wetenschapper over verschillende mogelijkheden
voorkomend uit het Humane Genoom Project, waarbij de activiteit van vele genen
tegelijkertijd wordt gemonitoord. Bij transcriptomics gebeurt dat op het niveau van het RNA
met behulp van microarrays. Bij proteomics wordt gekeken naar de dynamiek van de in de
cel aanwezige eiwitten. Nadelen van een proteomics benadering zijn de omvang van het
proteoom, de zich steeds ontwikkelende onderzoekstechnieken en de beperkte blik op het
proteoom die daarmee kan worden verkregen. Als voordelen kunnen genoemd worden: het
meer functionele niveau waarop het onderzoek zich afspeelt en de mogelijkheid om acute
veranderingen in cellen zichtbaar te maken.
Ons onderzoek gaat uit van voorlopercellen uit de muis, die zich in vitro ontwikkelen tot
vetcellen. Tijdens dit proces worden de moleculaire activiteiten op het niveau van de
eiwitten gevolgd door protein-profiling met behulp van 2D-gelelectroforese en massa
spectrometrie. Het gebruik van bio-informatica om de gegevens te analyseren kan
belangrijke moleculaire pathways en de schakelmechanismen daarin zichtbaar maken. Door
bovengenoemde techniek te koppelen aan een methode voor labeling van cellen zijn wij te
weten gekomen dat volgroeide vetcellen veel aandacht besteden aan de opbouw en het
onderhoud van hun buitenskelet, de extracellulaire matrix (Bouwman et al., Proteomics
2004). Dit wordt bevestigd door een studie naar de eiwit-secretie door vetcellen. Naast een
aantal adipokines, de eiwit-hormonen die van belang zijn voor het endocrine functioneren
van het vetweefsel, blijken vetcellen actief componenten van de extracellulaire matrix uit te
scheiden (Wang et al., Cell. Molec. Life Sciences 2004). Interventie met de vorming van dit
skelet lijkt een aantrekkelijke target voor het aanpakken van obesitas. Een van de
componenten die door vetcellen wordt uitgescheiden en aan de matrix bindt, is het
prohibitin, een eiwit waarmee onlangs een succesvolle biotechnologische interventie in de
rat is uitgevoerd (Kolonin et al., Nat. Med. 2004).
- - 31 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 32 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie E:
Diermodellen
Dr. Gert-Jan van Dijk, bioloog
Laboratorium voor Dierfysiologie, Rijks Universiteit Groningen, Groningen
e-mail: [email protected]
Binnen het menselijk lichaam (en bij vele andere hogere diersoorten) wordt de mate van
energie-uitgifte gesignaleerd, en nauwgezet aangevuld met de energie afkomstig uit
voedingsbestanddelen. Deze regulatie is zeer nauwkeurig gezien het feit dat de energieopname en energie-uitgifte van volwassen individuen over een periode van diverse jaren
slechts een fractie van een procent van elkaar verschillen. Een belangrijke factor in deze
regulatie is leptine (een hormoon afkomstig uit het vetweefsel) die, bij het ontbreken
daarvan of door het slecht functioneren van leptine receptoren, aanleiding geeft tot een
dramatische vorm van overgewicht bij mens en dier. Studies bij proefdieren (veelal bij ratten
en muizen) duiden erop dat leptine aangrijpt in verschillende hersengebieden (waaronder
de hypothalamus), en via deze weg een sterke invloed uitoefent op regulatie van
voedselopname, maar ook op allerlei endocriene en metabole mechanismen. Onderzoek in
ons laboratorium heeft onder meer aangetoond dat diverse neuronale circuits (waaronder
het melanocortine systeem) bij deze effecten betrokken zijn. Fouten in de signaaloverdracht
van leptine naar deze circuits kunnen aanleiding geven tot een verhoogde gevoeligheid voor
ontwikkeling van overgewicht (en daarmee vaak gekoppelde metabole problemen zoals
type-2 diabetes mellitus), vooral wanneer de betreffende mens of dier een dieet tot zich
neemt waar relatief veel vet in voorkomt. Een verhoogde gevoeligheid voor het ontwikkelen
van overgewicht vindt hoogstwaarschijnlijk haar oorsprong in veranderingen op genniveau. Hoewel dit soort genetische predisposities momenteel minstens als “vervelend”
worden bestempeld, zouden ze wellicht in langvervlogen tijden een hogere kans op
overleving hebben geboden. Daarnaast duiden experimenten in ratten erop dat een
overgewicht-stimulerend dieet (bestaande uit 40-60% vet) duidelijke stress-dempende
effecten heeft. Onderzoek naar de mogelijke voordelen van bepaalde genetische
veranderingen (bijvoorbeeld mutaties in de melanocortine 4 receptor) en/of
omgevingsfactoren (hoog-vet dieet) kan in sommige gevallen leiden tot een beter begrip van
het ontstaan van overgewicht.
- - 33 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 34 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie F:
Multidisciplinaire behandeling van obesitas
Dr. Gerrit de Groot, internist
Rode Kruis Ziekenhuis, Beverwijk / Nederlandse Obesitas Kliniek, Hilversum
e-mail: [email protected]
Obesitas is een chronische ziekte en staat in zeer nauwe relatie met het metabole syndroom.
Risicofactoren als diabetes, hypertensie, gestoord lipidenpatroon in combinatie met obesitas
leiden tot een verhoogd risico op hart- en vaatziekten. De behandeling van obesitas dient
langdurig te zijn. Op dit moment kan alleen bariatrische chirurgie bij de meeste obese
patiënten meer dan 15% gewichtsverlies bereiken over een periode van meer dan 5 jaar.
Van de niet-chirurgische therapieën is multidisciplinaire therapie door middel van een
diëtiste, psycholoog en bewegingstherapeut tot nu toe het meest effectief in gewichtsreductie
en gewichtshandhaving. Monotherapieën hebben een zeer kortdurend effect en zeer hoog
recidief percentage.
Het gebruik van VLCD bij het begin van een multidisciplinaire therapie is nog controversieel
hoewel een aantal studies een gunstiger effect laten zien op langere termijn indien deze
producten worden toegepast. Slechts weinig studies met actieve multidisciplinaire
interventie langer dan 3 jaar zijn bekend. Uit deze studies volgt dat multidisciplinaire
therapie op langere termijn (>5 jaar) niet 15% gewichtsreductie kan handhaven. Het effect is
afhankelijk van de intensiteit van de therapie (duur, frequentie, aantal disciplines etc). Het is
echter wel mogelijk 5 tot 10% reductie te bewerkstelligen op langere termijn.
Uit epidemiologisch onderzoek blijkt dat gewichtsreductie van 5 –10% over een periode van
2 jaar voldoende is om het risicoprofiel voor hart- en vaatziekten te verbeteren en het
ontstaan van diabetes kan reduceren.
In Nederland vinden op weinig locaties buiten studieverband langdurige multidisciplinaire
interventies plaats. In de Nederlandse Obesitas Kliniek werden in een retrospectief
onderzoek 493 patiënten met BMI>30 gevolgd die gedurende 70 weken multidisciplinair
werden behandeld. Daarbij werd gekeken naar het effect van deze therapie op
gewichtsreductie/handhaving, vetpercentage, buikomvang en cardiovasculaire
risicofactoren. Het gewicht, BMI, buikomvang en het vetpercentage in de eerste 20 weken
daalde respectievelijk significant met 17.7kg(15%), 6kg per m 2, 14.1cm en 3.6%.
In de periode van 20 tot 70 weken kwamen de patiënten gemiddeld 4.7 kg aan en het
vetpercentage en de buikomvang nam respectievelijk met 1.1% en 0.8cm niet significant toe.
De cardiovasculaire risicofactoren (bloeddruk, hartfrequentie, glucose gehalte, totaal
cholesterol en HDL) verbeterden significant in de eerste 20 weken.
Het aantal uitvallers in de eerste weken was 12% en in daarop volgende 50 weken 39%. Bij
65 patiënten die werden verwezen door de werkgever werd na het ziekteverzuim 1 jaar voor
en 1 jaar na therapie gekeken. Daarbij bleek dat het aantal ziektedagen gemiddeld voor de
therapie 50 dagen bedroeg en 1 jaar na therapie daalde naar gemiddeld 30 dagen per jaar.
Conclusie: over een vervolgperiode van 70 weken is multidisciplinaire therapie voor
obesitas in een perifere poliklinische setting positief wat betreft gewichtsreductie en
stabilisatie en leidt tot vermindering van cardiovasculaire risicofactoren. Daarnaast is
multidisciplinaire behandeling een efficiënte methode voor reductie van het ziekteverzuim
bij mensen met obesitas.
- - 35 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 36 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie F:
Farmacotherapie
Dr. Jaap Fogteloo, internist
Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
e-mail: [email protected]
Waarom overgewicht (medicamenteus) behandelen
Overgewicht correleert met een verhoogd risico op type 2 diabetes en hart- en vaatziekten
(1). Gewichtsreductie vermindert dit risico. Met elke kilo gewichtsvermindering verbeteren
de (metabole) parameters voor deze ziekten zoals cholesterol, triglyceriden, glucose, insuline
en de bloeddruk (2). Ook verbetert gewichtsvermindering de endotheelfunctie zoals
gemeten met het onderarmsmodel (3). Helaas zijn er geen studies die morbiditeit van ziekte
of mortaliteit als eindpunten hebben.
De huidige medicatie die geregistreerd is voor de behandeling van overgewicht geeft, in
combinatie met een energiebeperkt dieet, vergeleken met placebo, een additioneel
gewichtsverlies van ongeveer 4 kilo na behandeling gedurende een half tot één jaar.
Mogelijke aangrijpingspunten voor farmacotherapie
De basis voor gewichtsreductie is altijd een energiebeperkt dieet waarbij de dagelijkse
energie-inname minder moet zijn dan het energieverbruik. Het additionele effect van
farmacotherapie kan op vier manieren gebeuren:
i.
Verminderen van de energieopname.
ii.
Verminderen van de absorptie van nutriënten via de tractus digestivus.
iii.
Vergroten van het (totale) energieverbruik.
iv.
Stimuleren van de lokale vetmobilisatie of het verminderen van de synthese van
triglyceriden.
Alleen voor de eerste drie mogelijkheden zijn voorbeelden bekend waarbij alleen voor de
eerste en de tweede een geregistreerd geneesmiddel op de markt is, de laatste mogelijkheid
is theorie. Diverse stoffen blijken het energieverbruik in rust te verhogen, maar zijn niet
acceptabel vanwege bijwerkingen. (Cardiaal, of verslavende effecten.) Voorbeelden zijn
thyroxine, coffeïne en efedrine. De in dierproeven veelbelovende ß 3 agonisten blijken in
klinische trials bij mensen weinig werkzaam (4).
De huidige beschikbare medicatie
Op dit moment zijn twee medicijnen voor de behandeling van overgewicht geregistreerd,
een remmer van de vetopname in de darm: orlistat en een eetlustremmer sibutramine.
ORLISTAT:
Orlistat remt specifiek het pancreaslipase en is op deze manier in staat om de totale
vetresorptie met 30% te verminderen. Gedurende een jaar verloor, in combinatie met een
energiebeperkt dieet, de orlistat groep 2,9 kilo meer lichaamsgewicht dan de placebo groep
(5). De bijwerkingen zijn, met name bij een slechte dieetcompliance, steatorrhoea, en een
verminderde opname van vetoplosbare vitamines, waarvoor substitutie noodzakelijk.
- - 37 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
SIBUTRAMINE:
Sibutramine remt de re-uptake van serotonine en heeft een zwak effect in de re-uptake van
noradrenaline. Sibutramine remt de eetlust en heeft een zwak adrenerg effect en verhoogt
daarmee enigszins het basale energieverbruik.
Vergeleken met placebo geeft sibutramine een additioneel gewichtsverlies van –2,78 kilo na
behandeling gedurende 3 maanden en –4,45 kilo na behandeling gedurende één jaar (6). Een
bijwerking is hypertensie, waarschijnlijk veroorzaakt door de zwak adrenerge
eigenschappen van sibutramine. Bij een dosis van 15 mg. per dag stijgt de diastolische
bloeddruk gemiddeld 2 mmHg.
Ontwikkelingen:
Gezien de sterke stijging van de incidentie van overgewicht en de met overgewicht
geassocieerde verhoogde risico voor type 2 diabetes mellitus en hart- en vaatziekten vindt er
veel onderzoek plaats naar farmacotherapie voor overgewicht. Een aantal voorbeelden zijn:
LEPTINE:
Leptine wordt door vetcellen geproduceerd. Hoe groter de vetmassa, hoe hoger de
leptinespiegel. Centraal heeft leptine een eetlustremmend effect, stimuleren van
leptinereceptoren in de hypothalamus downreguleert Neuropeptide Y (NPY) en stimuleert
de expressie van α-MSH. Het resultaat is een remming van de eetlust en een verhoging van
het energieverbruik in rust. Leptinebehandeling heeft echter nauwelijks effect in een situatie
van een neutrale of licht negatieve energiebalans, maar mogelijk wel in combinatie met
sterke energiebeperking. Dit laatste is recent in een studie uit Maastricht aangetoond (7).
Leptinebehandeling zou dus zin kunnen hebben als het gecombineerd wordt met een sterk
energiebeperkt dieet.
GHRELIN EN PYY 3-36:
Ghrelin wordt door de maag wanneer deze leeg is vrijgemaakt en stimuleert de eetlust via
verhoogde expressie van onder andere NPY. Inhibitie van ghrelin of ghrelin receptor
blokkade zou eetlustremmend kunnen werken. De expressie van PYY 3-36 stijgt gedurende
de maaltijd en geeft een gevoel van verzadiging. PYY 3-36 antagoneert NPY in de
hypothalamus. In eerste humaan onderzoek bleek infusie van PYY 3-36 een sterk
eetlustremmend effect te hebben met een afname van de spontane calorie-inname van 30%,
twee uur na injectie (8).
CNTF (CILIARY NEUROPHILIC FACTOR):
CNTF werd ontwikkeld voor de behandeling van amyotrofische laterale sclerose (ALS). Het
bleek niet werkzaam tegen ALS te zijn maar sterk anorectisch te werken. CNTF receptoren in
de hypothalamus zijn verwant aan leptinereceptoren. De eetlustremming van CNTF werkt
ook via downreguleren van NPY en stimuleren van α-MSH. Ten opzichte van placebo
resulteert behandeling met CNTF in een dosisafhankelijk additioneel verlies van
lichaamsgewicht van tussen de 1,6 en 4,2 kilo na 12 weken (9).
RIMONABANT:
Stimulatie van de cannabinoïd receptor stimuleert de eetlust sterk. Dit is een bekend effect
bij gebruikers van cannabis. Rimonabant inhibeert deze receptoren en is daardoor
eetlustremmend (10). De eigenaar van het patent (Sanofi-Synthelabo) voert momenteel fase
III trials met rimonabant uit.
TOPIRAMAAT:
Topiramaat is een anti-epilepticum uit een nieuwe klasse van sulfamaatgesubstitueerde
monosacchariden. Het werkingsmechanisme als anti-epilepticum is niet opgehelderd. In de
eerste klinische trials bleek het naast een effectief anti-epilepticum eetlustremmend te
- - 38 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
werken. In een klinische trial gericht op gewichtsdaling (24 weken energiebeperking,
toparimaat of placebo) bleek topiramaat ten opzichte van placebo (gewichtsdaling van 2,4
%) afhankelijk van de dosis een gewichtsdaling tussen de 5,0 en 6,3% te geven (11). De
bijwerkingen waren neuro-psychiatrisch en deels dosisafhankelijk. Topiramaat is niet
geregistreerd voor de behandeling van overgewicht.
Conclusie:
Behandeling van overgewicht met dieet alleen is teleurstellend, zeker vanwege het hoge
percentage patiënten dat na initiële gewichtsdaling terugkeert naar het uitgangsgewicht:
"weight regain". De additionele gewichtsdaling die de huidige beschikbare geneesmiddelen
geven is relevant ten aanzien van metabole parameters zoals cholesterol, insuline en glucose.
Morbiditeit en mortaliteit studies zijn echter niet bekend. In de registratie is de
behandelduur van de huidige geneesmiddelen (orliststat en sibutramine) beperkt. Gezien
het hoge risico op weight regain (ook na dieet gecombineerd met farmacotherapie) zou een
geneesmiddel geschikt moeten zijn voor chronisch gebruik en aangetoonde preventie van
weight regain geven. Dat bieden de huidige geneesmiddelen niet. Van toekomstige
geneesmiddelen moet verwacht worden dat ze mogelijk een beter effect op gewichtsdaling
laten zien, een neutraal (liefst positief) effect op het risicoprofiel voor hart- en vaatziekten
hebben en geschikt zijn voor chronische (mogelijk levenslange) therapie.
Literatuur
1. National Task Force on the Prevention and Treatment of Obesity. Overweight, Obesity,
and Health Risk. Arch Intern Med. 2000;160:898-904.
2. Case CC, Jones PH, Nelson K, O'Brian Smith E, Ballantyne CM. Impact of weight loss on
the metabolic syndrome. Diabetes Obes Metab. 2002; 4: 407-414.
3. Nicoletti G, Giugliano G, Pontillo A, Cioffi M, D'Andrea F, Giugliano D, Esposito K.
Effect of a multidisciplinary program of weight reduction on endothelial functions in
obese women. J Endocrinol Invest. 2003; 26: RC5-8.
4. Larsen TM, Toubro S, van Baak MA, Gottesdiener KM, Larson P, Saris WH, Astrup A.
Effect of a 28-d treatment with L-796568, a novel beta(3)-adrenergic receptor agonist, on
energy expenditure and body composition in obese men. Am J Clin Nutr. 2002; 76: 780788.
5. Padwal R, Li SK, Lau DC. Long-term pharmacotherapy for overweight and obesity: a
systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. Int J Obes Relat
Metab Disord. 2003; 27: 1437-1446. Review.
6. Arterburn DE, Crane PK, Veenstra DL. The efficacy and safety of sibutramine for weight
loss: a systematic review. Arch Intern Med. 2004;164: 994-1003. Review.
7. Hukshorn CJ, Westerterp-Plantenga MS, Saris WH. Pegylated human recombinant
leptin (PEG-OB) causes additional weight loss in severely energy-restricted, overweight
men. Am J Clin Nutr. 2003; 77: 771-776.
8. Batterham RL, Cohen MA, Ellis SM, Le Roux CW, Withers DJ, Frost GS, Ghatei MA,
Bloom SR. Inhibition of food intake in obese subjects by peptide YY3-36. N Engl J Med.
2003 Sep 4;349(10):941-8.
9. Ettinger MP, Littlejohn TW, Schwartz SL, Weiss SR, McIlwain HH, Heymsfield SB, Bray
GA, Roberts WG, Heyman ER, Stambler N, Heshka S, Vicary C, Guler HP. Recombinant
variant of ciliary neurotrophic factor for weight loss in obese adults: a randomized,
dose-ranging study. JAMA. 2003; 289:1826-1832.
10. Fernandez JR, Allison DB. Rimonabant Sanofi-Synthelabo. Curr Opin Investig Drugs.
2004; 5: 430-435. Review.
11. Bray GA, Hollander P, Klein S, Kushner R, Levy B, Fitchet M, Perry BH. A 6-month
randomized, placebo-controlled, dose-ranging trial of topiramate for weight loss in
obesity. Obes Res. 2003; 11: 722-733.
- - 39 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 40 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie F:
Intragastrische ballontherapie
Prof.dr. Lisbeth Mathus-Vliegen, maag-darm-leverarts
Academisch Medisch Centrum, Amsterdam
e-mail: [email protected]
De waarneming, dat patiënten met een bezoar in de maag aanzienlijk afnamen in gewicht,
heeft ten grondslag gelegen aan de ontwikkeling van intragastrische ballonnen ter
behandeling van overgewicht. Intragastrische ballonnen beperken door hun volume de
voedselcapaciteit van de maag en vertragen de maagontlediging door hun fysieke
aanwezigheid, door obstructie van de maaguitgang. Hierdoor ontstaat een gevoel van
verzadiging, een gevoel van volzitten en weinig honger. Ook centraal cerebraal worden
gevoelens van verzadiging opgewekt doordat de ballon maaguitzetting geeft met daardoor
activatie van strekreceptoren en viscerale afferente vagale zenuwen naar de nucleus tractus
solitarius en de paraventriculaire nucleus. Circulerende nutriënten en gastrointestinale
peptiden zijn hierbij belangrijke kandidaat signalen.
Onderzoek naar ballon volume en ballon vulling (lucht of vloeistof) in relatie tot de
maagontlediging en voedselreductie toonde aan dat de minimale inhoud 500 ml moest zijn,
en bij voorkeur vloeistof, voor een optimaal effect. Problematisch is de mogelijke adaptieve
relaxatie, maagdilatatie en maagwandhypertrofie, die in dierproeven een vermindering van
het effect van ballonnen in de tijd voorspelde. Bij de mens is dit nog niet zo duidelijk
aangetoond.
Behandeling met intragastrische ballonnen staat niet op zichzelf en moet worden ingebed in
de standaard behandeling van overgewicht bestaand uit energierestrictie, vermindering van
zittende levensstijl en toename van lichamelijke activiteiten, en gedragsverandering. Eigen
resultaten in studieverband, waarin leefstijl- en gedragsverandering werden benadrukt,
blijken overeen te komen met resultaten behaald in een minder gecontroleerde en minder
volledige behandelingsopzet in privé-klinieken, waar de behandeling niet wordt vergoed:
25 kg gewichtsverlies in 6 maanden, met dezelfde lage frequentie van complicaties, direct na
het inbrengen van de ballon (ballon intolerantie) en 6 maanden verblijf van de ballon
(mucosa schade aan slokdarm en maag), en lage frequentie van ballon lekkage. Lange
termijn resultaten na ballonverwijdering ontbreken in privé-klinieken. Eigen onderzoek liet
na een ballonvrije periode van een jaar een geleidelijke toename van het gewicht met 11 kg
zien zodat 2 jaar na de behandeling een gewichtsverlies van 14 kg persisteerde. Een
terugkeer naar het uitgangsgewicht werd niet gezien maar in hoeverre een beter behoud van
het gewicht door ondersteunende medicamenteuze behandeling zou zijn bewerkstelligd,
blijft vooralsnog onbeantwoord. Hoewel in een chirurgische studie het gewichtsverlies op
een maagballon gedurende 6 maanden vóór een chirurgische maagbandplaatsing niet het
chirurgische resultaat bleek te voorspellen, bleek het gewichtsverlies behaald tijdens de
ballontherapie door succesvolle patiënten door te trekken in de 12 maanden na chirurgische
maagbandplaatsing.
Concluderend geeft intragastrische ballontherapie een aanzienlijke gewichtsreductie die
zonder ondersteunende therapie na ballonverwijdering weer langzaam teniet gedaan wordt.
Dit is echter niet verbazingwekkend als men onderschrijft dat obesitas een chronische, niet te
genezen ziekte is die levenslange (en niet slechts 6 maanden) behandeling behoeft.
- - 41 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 42 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie F:
Chirurgische behandeling van obesitas
(huidige stand van zaken)
Dr. Jan-Willem Greve, chirurg
Academisch Ziekenhuis Maastricht, Maastricht
e-mail: [email protected]
Behandeling van obesitas en morbide obesitas in het bijzonder blijkt met conservatieve
middelen erg moeilijk te zijn. Hoewel een beperkte gewichtsafname voldoende kan zijn om
de kans op morbiditeit te verkleinen is het sterk wisselen van gewicht als gevolg van
afvalpogingen (jo-jo effect) waarschijnlijk alleen maar risicoverhogend.
Momenteel is chirurgische behandeling de enige bewezen effectieve methode voor blijvend
gewichtsverlies. In de afgelopen decennia zijn er vele technieken ontwikkeld om het
gewenste resultaat te bereiken. De huidige trend is tweevoudig. Aan de ene kant restrictief
(lap-band) en aan de andere kant meer malabsorbtief (gastric bypass).
Restrictieve chirurgie, vooral de maagverkleining volgens Mason (VBG), heeft de
chirurgische behandeling van morbide obesitas populair gemaakt. De relatief eenvoudige
operatie en de goede resultaten zijn daar aanleiding toe geweest. Helaas blijken op de
langere termijn toch vaak problemen op te treden. Om die reden zijn er meerdere andere
operatietechnieken ontwikkeld. Bovendien is het probleem morbide obesitas in de USA van
een andere orde van grootte dan de rest van de wereld. Het aantal super en super super
obese patiënten (BMI >50 en >60) is daar zeer aanzienlijk. In deze groepen patiënten is
restrictieve chirurgie waarschijnlijk minder efficiënt. Als gevolg daarvan worden in de USA
voornamelijk gastric bypass operaties uitgevoerd. Ook in Europa begint de gastric bypass
aan een come back. Een overzicht van de huidige stand van zaken, de resultaten en de
complicaties zal mogelijk een beter inzicht in deze materie geven.
- - 43 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 44 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie G:
Obesitas bij kinderen:
trends en stand van zaken
Prof.dr. Remy Hirasing, hoogleraar Jeugdgezondheidszorg / jeugdarts
EMGO Instituut, VU medisch centrum, Afdeling Sociale Geneeskunde, Amsterdam /
TNO Preventie en Gezondheid, Leiden
e-mail: [email protected]
Overgewicht en obesitas is een sterk groeiend, ernstig en kostbaar gezondheidsprobleem.
Gedurende de laatste decennia is de prevalentie bij zowel volwassenen als kinderen sterk
toegenomen. Daarnaast neemt ook de mate van overgewicht toe. Overgewicht hangt samen
met een verhoogd risico op allerlei complicaties en mortaliteit. Eén van de belangrijkste
gevolgen van obesitas bij kinderen is het ontstaan van type 2 diabetes.
Om inzicht te krijgen in de omvang en ernst van overgewicht bij jeugdigen is de prevalentie
van overgewicht en obesitas bij kinderen in 1980 en in 1997 volgens internationaal
opgestelde BMI-criteria nagegaan.
Zowel bij jongens als bij meisjes was de prevalentie van overgewicht en obesitas in 1997
hoger dan in 1980: bij jongens varieerde de prevalentie van overgewicht in 1997 van 7,1 tot
15,5% en bij meisjes van 8,2 tot 16,1 %. De prevalentie van obesitas bij 5 tot 11 jarige jongens
was in 1997 zelfs 8 keer zo hoog als in 1980. Bij allochtone kinderen werden hogere
prevalenties gevonden dan bij Nederlandse kinderen.
Vroege signalering en preventie van overgewicht zijn van groot belang. Dit moet al op jonge
leeftijd plaatsvinden, omdat overgewicht op jeugdige leeftijd gerelateerd is aan overgewicht
op volwassen leeftijd.
Bij het signaleren van overgewicht en de daarop volgende interventie speelt de
Jeugdgezondheidszorg (JGZ) een cruciale rol. Het longitudinaal volgen van de groei,
waaronder het meten van lengte en gewicht, behoort tot het uniforme deel van het
Basistakenpakket JGZ. Tot voor kort hanteerden de instellingen in de JGZ diverse
protocollen voor het meten van lengte en gewicht die onderling verschilden naar inhoud en
uitvoering. Om daarin verandering aan te brengen hebben wij een signaleringsprotocol
ontwikkeld voor de JGZ, zodat bij alle kinderen in Nederland overgewicht en obesitas op
dezelfde manier wordt gesignaleerd. Voor het ontwikkelen en vaststellen van het
signaleringsprotocol is gebruik gemaakt van literatuuronderzoek naar meetmethoden en
meetinstrumenten gecombineerd met het raadplegen van experts, een expertmeeting en een
pilotstudie. Uitgegaan is van zowel de wetenschappelijke stand van zaken als de
toepasbaarheid in de dagelijkse praktijk van de JGZ. De BMI (gebruikmakend van
internationale leeftijds- en geslachtsafhankelijke criteria) in combinatie met de klinische blik
blijkt de best haalbare, betrouwbare en valide methode om kinderen met overgewicht
binnen het kader van het basistakenpakket JGZ op uniforme wijze op te sporen tijdens de
diverse contactmomenten (zie figuur).
Na signalering moet advisering en/of begeleiding plaatsvinden en daarom wordt
momenteel ter preventie van overgewicht een Minimale Interventiestrategie (MIS)
ontwikkeld en geëvalueerd gericht op ouders van 5-jarige kinderen en inpasbaar binnen de
JGZ. De MIS zal worden ontwikkeld met behulp van de methode Intervention Mapping. Bij
de ontwikkeling is bovendien een multidisciplinaire expertgroep betrokken. In het
preventieprogramma worden door artsen en verpleegkundigen hulpmiddelen en adviezen
op maat aangereikt aan ouders van kinderen met overgewicht om eet-, beweeg- en zittend
- - 45 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
gedrag van hun kinderen te beïnvloeden. Daarnaast wordt aandacht besteed aan
motiverende gespreksvoering en opvoedkundige aspecten.
De MIS zal geëvalueerd worden met een RCT, waarbij 150 ouders en kinderen in de
interventiegroep zullen worden vergeleken met 150 ouders en kinderen in een groep die de
interventie niet krijgt. De MIS zal op procesniveau worden geëvalueerd door middel van
vragenlijsten en interviews. Tevens zal een effect-evaluatie plaatsvinden waarbij gekeken
wordt naar veranderingen in (gedragsdeterminanten van) eet- , beweeg- en zittend gedrag
en biometrische waarden (onder andere BMI en middel-heupomtrek).
Een andere mogelijkheid voor preventie van overgewicht lijkt het stimuleren van
borstvoeding. Grote studies wijzen erop, dat de prevalentie van overgewicht en obesitas bij
kinderen die borstgevoed zijn lager is. Er zijn echter ook studies die deze relatie niet hebben
gevonden. Hoe belangrijk het geven van borstvoeding in Nederland is voor de preventie
van overgewicht zal blijken uit het Terneuzen Onderzoek naar Preventie (TOP). In deze
studie wordt gebruik gemaakt van prospectief vastgelegde gegevens over voeding in de
eerste levensmaanden van alle kinderen die van 1977 tot 1986 in Terneuzen zijn geboren
(n=2.600). Door aanvulling met alle lengte- en gewicht gegevens van deze kinderen uit het
dossier van de JGZ en van metingen bij deze inmiddels jongvolwassenen wordt het effect
van borstvoeding op het gewicht tot op volwassen leeftijd nauwkeurig bestudeerd.
Totdat er evidence-based preventieprogramma’s inpasbaar binnen de Nederlandse situatie
beschikbaar zijn, zal preventie binnen de JGZ plaatsvinden volgens een overbruggingsplan.
Hierin zullen veelbelovende elementen voor preventie zoals het reduceren van frisdranken
en tv kijken en het bevorderen van buitenspelen en borstvoeding verder worden uitgewerkt.
Naast de JGZ is het van belang dat ook andere beroepsgroepen maar ook partijen zoals
ouders, scholen, overheid, gezondheidsbevorderende instanties, industrie, verzekeraars en
media worden ingezet bij de preventie van overgewicht.
De sterke toename van de prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen in
Nederland in de afgelopen jaren wijst op de noodzaak tot een krachtige aanpak van zowel
de preventie als de signalering van overgewicht en obesitas op korte termijn, waarbij een
meersporenbeleid onontbeerlijk is.
- - 46 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
- - 47 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 48 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie G:
Tracking lichamelijke activiteit, voeding en
lichaamsgewicht
Dr. Lando Koppes, onderzoeker
EMGO Instituut & Afdeling Sociale Geneeskunde, VU medisch centrum, Amsterdam
e-mail: [email protected]
Elk jaar verschijnt er weer een aantal wetenschappelijke publicaties over tracking van
cardiovasculaire risico-indicatoren zoals lichamelijke (in)activiteit, voeding en
lichaamsgewicht. Tracking is de algemene term om de (relatieve) stabiliteit van een bepaalde
eigenschap in de tijd aan te geven.
Trackingcoëfficiënten voor lichamelijke activiteit en voedingsinname die in de literatuur
gevonden worden zijn kleiner dan die voor lichaamsgewicht. De oorzaak van de kleinere
trackingcoëfficiënten voor lichamelijke activiteit en voedingsinname ligt niet uitsluitend in
de grotere stabiliteit van lichaamsgewicht, maar ook in de veel kleinere fout die gemaakt
wordt bij het meten van lichaamsgewicht. Met verschillen in meetfout wordt echter niet
altijd rekening gehouden bij de interpretatie van trackingcoëfficiënten.
De interpretatie van de relatief lage stabiliteit van lichamelijke activiteit en voedingsinname
is veelal positief. Het zou aantonen dat verandering in deze eigenschappen (als gevolg van
interventies) mogelijk is. Waarschijnlijk zijn dergelijke interpretaties een gevolg van ‘wishful
thinking’. Iets dat veranderlijk is, hoeft niet veranderbaar te zijn. Inzicht in de
veranderbaarheid van dagelijkse lichamelijke activiteit en voedingsinname wordt verkregen
uit interventieonderzoek en niet uit trackingonderzoek. De relatief grotere stabiliteit van
lichaamsgewicht is daarmee (gelukkig) ook geen indicatie dat het lichaamsgewicht
nauwelijks veranderbaar is.
In de presentatie zal besproken worden welke vormen van tracking er grofweg zijn. Tevens
zal besproken worden op welke manier de resultaten van trackingonderzoek gebruikt
kunnen worden bij het opzetten van interventies ter preventie van overgewicht, en bij het
schatten van het risico van een individu om (extreem) overgewicht te
behouden/ontwikkelen.
- - 49 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 50 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie G:
Behandelingsmogelijkheden voor kinderen met
obesitas; effectiviteit op korte en lange termijn
Olga van de Baan - Slootweg, kinderarts
Astmacentrum Heideheuvel, Hilversum
e-mail: [email protected]
Gezien de epidemische omvang van het obesitasprobleem en de te verwachten lange termijn
consequenties van obesitas op de kinderleeftijd zijn adequate behandelmogelijkheden van
groot belang. Uit literatuuronderzoek blijken een aantal (aspecten van) interventies
veelbelovend. Bij de behandeling van kinderen met obesitas lijken stimuleren van
lichamelijke activiteit en reductie van inactiviteit (Epstein 1985, Epstein 1995, Schwingshandl
1999) naast een gezond voedings- en eetpatroon waarbij ook de ouders bij het programma
nadrukkelijk worden betrokken (Brownell 1983, Wadden 1990, Epstein 1994, Golan 1998) de
beste perspectieven te bieden. Dergelijke interventies moeten wel voldoende langdurig
worden aangeboden. Het beschikbare wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van
de behandeling van kinderen met obesitas kent echter nogal wat leemtes en bezwaren zoals
methodologische onvolkomenheden en veelal betreft het onderzoek met kleine aantallen
kinderen en hoge uitval (Summerbell 2003).
Te onderscheiden zijn studies naar bewegingsinterventies, studies naar
gedragstherapeutische interventies en literatuur over de behandeling van extreem obese
kinderen. De studies naar bewegingsinterventies laten zien dat voedingsadvies alléén niet
effectief is, tenzij gecombineerd met een verhoogd activiteitsniveau en dat reductie van
inactiviteit minstens zo effectief is als toename van fysieke activiteit en wellicht betere
resultaten geeft op langere termijn.
De meeste studies zijn gepubliceerd over gedragstherapeutische interventies. Hieruit blijkt
onder meer dat ouderparticipatie bij de behandeling van een kind met obesitas een
additioneel positief effect heeft en dat spierontspanningsoefeningen mogelijk even effectief
lijken te zijn als gedragstherapie. Ook is gebleken dat de kosteneffectiviteitratio van
groepsbehandeling gunstiger is dan van individuele behandeling zonder verschil in
effectiviteit.
De literatuur over zomerkampen voor kinderen met overgewicht, het gebruik van medicatie
en bariatrische chirurgie op de kinderleeftijd laat een goede plaatsbepaling binnen de
behandeling van kinderen met obesitas nog onvoldoende toe.
Over extreem obese kinderen is nog weinig gepubliceerd. Uit beschrijvend onderzoek van
klinische behandeling van deze kinderen blijkt multidisciplinaire klinische behandeling in
deze groep effectief met een gemiddelde BMI-daling van ca. 10 kg/m² aan het eind van de
interventieperiode (Boeck 1993, Frelut 1999, Braet 2003). Beperkte gegevens over de
effectiviteit op langere termijn (tot > 3 jaar na beëindiging van de interventie) geeft te zien
dat de gemiddelde BMI significant lager blijft dan bij opname (Frelut 1999, Braet 2003). Deze
bevindingen komen overeen met de bevindingen in onze eigen kliniek (Heideheuvel
Hilversum). Ons klinisch aangeboden, multidisciplinaire behandelprogramma voor
kinderen met extreme, exogene, obesitas blijkt een gewichtsreductie van ca. 20% van het
aanvangsgewicht te kunnen bewerkstelligen. Het gemiddelde BMI daalt met ca. 10 kg/m² en
deze winst blijkt tenminste tot 1 jaar na ontslag te kunnen worden behouden.
Om tot een kwantitatief en kwalitatief voldoende behandelaanbod voor kinderen met
overgewicht en obesitas te kunnen komen zullen in Nederland nog de nodige knelpunten
- - 51 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
moeten worden opgelost. De grote toename van het aantal kinderen met
gewichtsproblemen, het vooralsnog ontbreken van evidence-based behandelstrategieën, de
hoge kosten die obesitas en de eraan gerelateerde aandoeningen (zullen gaan) veroorzaken
zijn daar enkele belangrijke voorbeelden van.
Literatuur:
Boeck M et al
Initial experience with long term inpatient treatment in morbidly obese children
Ann NY Acad Svi 1993;699:257-259
Braet C et al
Inpatient treatment of obese children: a multicomponent program without stringent caloric
restriction
Beh Ther 2003;62(6):391-396
Brownell KD et al
Treatment of obese children with and without their mothers: changes in weight and
bloodpressure
Pediatr 1983;71:515-523
Epstein LH et al
A comparison of lifestyle exercise, aerobic exercise and callisthenics on weight loss in obese
children
Beh Ther 1985;16:345-356
Epstein LH et al
Effect of diet and controlled exercise on weight loss in obese children
J Pediatre 1985;107:358-361
Epstein LH et al
Ten-year outcomes of behavioural, family-based treatment for obese children
Health Psychol 1994;13(5):373-383
Epstein LH et al
Effects of decreasing desedtary behaviour and increasing activity on weight change in obese
children
Health Psychol 1995;14(2):109-115
Frelut M-L, Isnard P, Pères G, Tête MJ et al
Etude retrospective de l’evolution de 259 adolescents atteints d’obesite sevère traites en
centre de moyen sejour entre 1990 et 1997
Arch Ped 1999;6(suppl2):S556
Golan M et al
Parents as the exclusive agents of change in the treatment of childhood obesity
Am J Clin Nutr 1998;67:1130-1135
Schwingshandl J et al
Effects of an individualised training programme during weight reduction on body
composition: a randomised trial
Arch Dis Child 1999;81:426-428
Summerbell CD, Ashton V, Campbell KJ et al
Interventions for treating obesity in children
- - 52 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Cochrane Review, The Cochrane Library 2003, Issue 3
Wadden TA, Stunkard AJ, Rich L, Rubin CJ, Sweidel G, McKinney S
Obesity in black adolescent girls: a controlled clinical trial of treatment by diet, behaviour
modification and parental support
Pediatrics 1990;85-3:345-352
- - 53 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 54 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie H:
Advies op maat versus massamedia
Prof.dr.ir. Hans Brug, hoogleraar Determinanten van de Volksgezondheid
Afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus MC, Rotterdam
e-mail: [email protected]
Behandeling van overgewicht en obesitas blijkt vaak problematisch. Patiënten vallen vaak
wel af, maar terugval naar het oude gewicht is eerder regel dan uitzondering. Daarom is
meer aandacht voor de mogelijkheden van preventie van overgewicht belangrijk. Echter
goed wetenschappelijk onderzoek om interventies ter primaire preventie van overgewicht te
ontwikkelen en uit te voeren, ontbreekt nog grotendeels.
In het onderzoek op het gebied van gezondheidsvoorlichting en gezondheidsbevordering
(GVO) zijn twee belangrijke ontwikkelingen zichtbaar: (1) onderzoek naar de mogelijkheden
om met behulp van ICT gezondheidsvoorlichting zo goed mogelijk te individualiseren
(Advies-op-maat), en (2) onderzoek naar de rol van de fysieke omgeving als determinant
van overgewichtinducerend gedrag en naar mogelijkheden om die omgeving ten goede te
beïnvloeden (omgevingsinterventies). In deze presentatie wordt de rationale voor advies-opmaat en omgevingsinterventies in de preventie van overgewicht gegeven en worden
resultaten van onderzoek gepresenteerd naar de effecten van dit soort interventies.
- - 55 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 56 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie H:
SLIM,
preventie van gezondheidscomplicaties van obesitas
Dr. ir. Ellen Blaak, universitair hoofddocent
Capaciteitsgroep Humane Biologie, Universiteit Maastricht, Maastricht
e-mail: [email protected]
Diabetes mellitus is een groot gezondheidsprobleem met een grote impact op de
samenleving. Wereldwijd waren er in het jaar 2000 150 miljoen mensen met diabetes en de
verwachting is dat dit aantal zal zijn verdubbeld in 2005. Ook in Nederland is de
verwachting dat de diabetes prevalentie in 2010 36% gestegen is in vergelijking met 1993.
Deze toename van prevalentie is met name toe te schrijven aan een toename van de
incidentie van diabetes mellitus type 2. Type 2 diabetes mellitus wordt gekenmerkt door een
verminderde werking van insuline (insuline resistentie) en/of een verminderde insuline
secretie. De ziekte gaat gepaard met micro- en macrovasculaire complicaties zoals
retinopathie, nefropathie, perifeer vaatlijden en cardiovasculaire ziekten. Deze complicaties,
met name cardiovasculaire ziekten, zijn verantwoordelijk voor het grootste gedeelte van de
sterfte ten gevolge van diabetes.
Daarnaast is er een snelle stijging van de kosten van de gezondheidszorg voor diabetes
wereldwijd en komt het grootste gedeelte voort uit de behandeling van de lange termijn
complicaties. Het wordt daarom steeds belangrijker om meer informatie te verkrijgen over
de effectiviteit van primaire (voorkomen) of secundaire preventie (vroeger opsporen) van
type 2 diabetes mellitus. In deze presentatie wordt ingegaan op de primaire preventie van
type 2 diabetes en cardiovasculaire risicofactoren door middel van interventies van voeding,
leefstijl en medicatie.
- - 57 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 58 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Sessie H:
NHS-NRG:
Nederlands Researchprogramma Gewichtsbeheersing
Dr. Stef Kremers, onderzoeker Gezondheidsvoorlichting
Universiteit Maastricht, Maastricht
e-mail: [email protected]
Gezien het belang van preventie van overgewicht en obesitas is het Nederlands
Researchprogramma Gewichtsbeheersing (NHS-NRG) ontwikkeld, in het kader van het topdown programma van de Nederlandse Hartstichting. Het doel van dit programma is om de
determinanten van gewichtsstijging te bestuderen, en om geïntegreerde, multidisciplinaire
preventieprogramma’s bij verschillende doelgroepen uit te voeren en te evalueren.
Onderzoekers op het terrein van epidemiologie, sociale psychologie, biologie,
lichaamsbeweging, voeding en gezondheidsvoorlichting werken samen binnen het
programma.
De eerste resultaten van NHS-NRG, dat van start ging in de zomer van 2002, zijn reeds
bekend. Uit de eerste studie, een epidemiologische studie, bleek dat veranderingen in
gedrag beter voorspellend zijn voor verandering in lichaamsgewicht bij jongvolwassenen
dan het gedrag op baseline alleen. Méér snacken bij vrouwen en mìnder gaan fietsen bij
mannen waren voorspellers van gewichtsstijging. Uit de tweede studie, een studie naar
sociaal-psychologische determinanten van energiebalans gerelateerde gedragingen, is
gebleken dat omgevingsfactoren de belangrijkste determinanten zijn voor wel of niet met de
fiets naar school gaan door adolescenten. De drie overige studies, de interventies gericht op
1) adolescenten (de DO-iT studie), 2) jongvolwassenen (In Balans), en 3) pas
gepensioneerden (WAAG-studie) zijn in de zomer van 2003 daadwerkelijk van start gegaan.
In deze presentatie zal aandacht zijn voor de gedragwetenschappelijke uitgangspunten van
het NHS-NRG project, de opzet en uitvoering van de interventies ter preventie van
gewichtsstijging en de eerste resultaten van de determinantenstudies.
- - 59 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
Aantekeningen
- - 60 - -
NASO 15-jarig jubileumcongres
- - 61 - -
Download