NEDERLANDS JURISTENBLAD ONZEKERE RISICO’S EN ZORGPLICHTEN ž Grenzen aan slachtofferrechten ž Staatsrechtelijke televisieseries ž Eerste Kamer ‘revisited’ ž Verslag Seminar Jonge NJV P. 378-442 JAARGANG 89 14 FEBRUARI 2013 10304658 6 /ŶŐĞnjŽŶĚĞŶDĞĚĞĚĞůŝŶŐ Huurrecht. Dé specialisten. ďĞǀĞƐƟŐƚĞdžƉĞƌƟƐĞ Op deze plaats een overzicht van advocaten en partners/kantoren die gespecialiseerd zijn in Huurrecht. /ŶĨŽƌŵĂƟĞ͗ĂƉŝƚĂůDĞĚŝĂ^ĞƌǀŝĐĞƐϬϮϰͲϯϲϬϳϳϭϬ Lexcom Advocaten ǁǁǁ͘ůĞdžĐŽŵ͘ŶůͲŵƐƚĞƌĚĂŵͲϬϮϬϲϳϵϵϰϮϭ Mr. Frank Swart, advocaat WƌŽĐĞĚĞƌĞŶŚŽĞŌŶŝĞƚďĞŐƌŽƚĞůŝũŬƚĞnjŝũŶ͗ gespecialiseerde dienstverlening tegen ĮdžĞĚĨĞĞƐ͘ĞŬĞƌŚĞŝĚŽǀĞƌƉƌŝũƐĞŶ kwaliteit. FDJ Advocaten ǁǁǁ͘ĨĚũ͘ŶůͲĞŶ,ĂĂŐͲϬϳϬϯϱϴϴϵϵϬ Mr. T.M. (Tom) van Dijk, advocaat/ huurrechtspecialist Salomons van der Valk Advocaten ǁǁǁ͘ƐĂůǀĂů͘ŶůͲĞŶ,ĂĂŐͲϬϳϬϯϱϭϮϭϮϰ Expert in het opstellen en beoordelen van huurovereenkomsten, het geven van advies en het procederen op het gebied van bedrijfsruimte en woonruimterecht. Mr. Sabine E. Boellaard-Roeters van Lennep, advocaat 'ĞƐƉĞĐŝĂůŝƐĞĞƌĚŝŶŚƵƵƌƌĞĐŚƚǁŽŽŶͲĞŶ bedrijfsruimte met de focus op sociale ǀĞƌŚƵƵƌ͘ĚǀŝĞƐĂĂŶͲĞŶ ƉƌŽĐĞĚĞƌĞŶǀŽŽƌͲnjŽǁĞů verhuurders als huurders. Rotterdam Straatman Koster Advocaten ǁǁǁ͘ƐƚƌĂĂƚŵĂŶŬŽƐƚĞƌ͘ŶůͲZŽƩĞƌĚĂŵͲϬϭϬϮϰϬϬϰϰϳ Mr. Marleen H.L. van Dijkman, advocaat/ partner DĂƌůĞĞŶĂĚǀŝƐĞĞƌƚĞŶƉƌŽĐĞĚĞĞƌƚŝŶ ŚƵƵƌƌĞĐŚƚĞůŝũŬĞŬǁĞƐƟĞƐĞŶǁŽƌĚƚĚĂĂƌŶĂĂƐƚ veel geraadpleegd voor het opstellen van huurovereenkomsten. ŝƌĞĐƚŶĂĂƌƉƌĂŬƟũŬͬƐƉĞĐŝĂůŝƐƚ͍ ĞnjŽĞŬǁǁǁ͘ŵƌͲŽŶůŝŶĞ͘ŶůͬƐƉĞĐŝĂůŝƐŵĞ Koch & Van den Heuvel Advocaten ǁǁǁ͘ŬŽĐŚͲŚĞƵǀĞů͘ŶůͲƌĞĚĂͲϬϳϲϱϮϮϲϰϳϬ Mr. A.A.M. (Dré) Simons, advocaat/partner Dré is werkzaam in de commerciële ĂĚǀŝĞƐͲĞŶƉƌŽĐĞƐƉƌĂŬƟũŬ͘ Inhoud Vooraf 304 381 Prof. mr. T.N.B.M. Spronken 1,8 miljoen getapte metadata Wetenschap 305 382 Mr. E.R. de Jong Onzekerheid troef? Zorgplichten bij wetenschappelijke onzekerheid, het voorzorgsbeginsel en een typologie van wetenschappelijke onzekerheid Essay 306 390 Mr. A.F. de Savornin Lohman Adviesrecht voor slachtoffers? Grenzen aan slachtofferrechten in het strafproces Essay 307 400 Prof. mr. E.C.M. Jurgens Prof. dr. W.J.M. Voermans Eerste Kamer ‘revisited’ O&M 309 402 Mr. dr. L. Stevens Europa: bedreiging of kans? Verslag Seminar Jonge NJV Rubrieken 310-333 Rechtspraak 334 Boeken 335-341 Tijdschriften 342-350 Wetgeving 351-354 Nieuws 355 Universitair nieuws 356 Personalia 357 Agenda PLASTERK ook in Nederland tot inhoudelijke DISCUSSIE leiden over hoe de BALANS tussen PRIVACY en VEILIGHEID kan worden teruggewonnen Pagina 381 395 Mr. G. Boogaard De macht van de verbeelding Over staatkunde en staatsrechtelijke televisieseries Opinie 308 Laat de FAUX PAS van In GEVALLEN van wetenschappelijke ONZEKERHEID rijst de vraag of op een WERKGEVER een ZORGPLICHT rust en, indien dit het geval is, HOE de inhoud van deze PLICHT kan worden VASTGESTELD Pagina 383 404 422 423 426 436 439 441 441 Het lijkt ronduit ONVERANTWOORD voor een SLACHTOFFER om zich in te laten met een FORMEEL ADVIES aan de rechter. Hij MIST juridische DESKUNDIGHEID, is emotioneel betrokken en hij bevindt zich in de regel nog in een VERWERKINGSFASE van het TRAUMA dat hij opgelopen heeft Pagina 393 Het lijkt ons een GOED IDEE dat langs deze lijnen nader ONDERZOEK wordt gedaan naar VARIANTEN van TWEEKAMERSTELSELS in Europa om de ROL van onze EERSTE KAMER te SPIEGELEN aan die van andere senaten Pagina 401 DIALOOG en REALISME, zo kan wellicht de DAG het beste worden SAMENGEVAT. Of, vrij vertaald naar De rijdende rechter: dit is EUROPA, we moeten het MET ELKAAR Pagina 403 doen POLITIEK en DRAMA hebben al sinds de KLASSIEKE OUDHEID veel MET ELKAAR te maken Pagina 395 Omslag: Leeg gevaar © Nadejda Ivanova/ Shutterstock.com SLECHTS in uitzonderingssituaties zal sprake zijn van een SCHULD waarvan gezegd kan worden dat een ERFGENAAM deze redelijkerwijs NIET KON Pagina 437 KENNEN De VERHOUDING is zoek tussen de verschuldigde GRIFFIERECHTEN en INCASSOVORDERINGEN tot een bedrag van 1500 euro Pagina 438 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- Erevoorzitter J.M. Polak t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken, reviewers beoordeeld. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Peter J. Wattel Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze- Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman informeren over relevante producten en diensten. Indien u Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Adjunct-secretaris Berber Goris hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. Capital Media Services Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, Uitgever Simon van der Linde Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl. augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice, auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der tel. (0570) 673 555. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.). voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon- 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht, dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). Willem J. Witteveen, staatsrecht toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar ADVIESCOMMISSIES I.V.M. DE AMBTELIJKE RECHTSPOSITIE Gezocht: kandidaten voor de functie van Voorzitter van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken en de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken Defensie De Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken adviseert over de te nemen beslissing op bezwaren van (kandidaat-)vertrouwensfunctionarissen in die gevallen waarin is geweigerd een verklaring van geen bezwaar af te geven of waarin die verklaring is ingetrokken. De verklaring van geen bezwaar is een vereiste voor het uitoefenen van een vertrouwensfunctie. Tot het afgeven, weigeren of intrekken van een verklaring van geen bezwaar is de minister van BZK, respectievelijk de minister van Defensie bevoegd. De vacature ontstaat wegens het vertrek van de huidige voorzitter. Van kandidaten voor de functie wordt verwacht: De commissies bestaan momenteel ieder uit vijf leden, onder wie de voorzitter. De commissies worden bijgestaan door een secretariaat. Indien een commissie bijeen wordt geroepen geschiedt dat in de samenstelling: voorzitter en twee leden. De frequentie van de bijeenkomsten ligt gemiddeld op dertig keer per jaar. Het tijdsbeslag van het voorzitterschap van de commissie bedraagt een halve tot een hele dag per week. tBDBEFNJTDIXFSLFOEFOLOJWFBVCJKWPPSLFVS op juridisch gebied; tCFTUVVSMJKLFFSWBSJOH tLFOOJTWBOBSCFJETWFSIPVEJOHFO tHSPPUBOBMZUJTDIWFSNPHFOFOIFUPOEFSTDIFJE kunnen maken tussen hoofd- en bijzaken; tFNQBUJTDIWFSNPHFO tHPFEFDPNNVOJDBUJFWFFOTPDJBMF vaardigheden. De functie is een vertrouwensfunctie. De kandidaat dient ermee in te stemmen dat ten aanzien van hem of haar een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld. Aan het deelnemen aan een vergadering is overeenkomstig het Besluit vergoeding voorzitters en overige leden van een zestal commissies een vergoeding verbonden. Nadere informatie kan worden opgevraagd bij de heer P.J. Stolk, telefoonnummer 06 - 48 13 76 64. Belangstellenden voor het voorzitterschap van de commissie en zij die geschikte kandidaten kunnen aanbevelen, kunnen hiervan vóór 15 maart 2014 melding doen aan de minister van BZK voornoemd. Dit kan schriftelijk, per e-mail aan [email protected] of telefonisch via 070 - 376 57 77. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties T.a.v. mw. L. Flesschedrager, secretaris van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken p/a Postbus 556 2501 CN DEN HAAG Op de envelop vermeldt u ‘Vacature Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken’. Vooraf 304 1,8 miljoen getapte metadata 6 Op 5 augustus 2013 publiceerde het Duitse weekblad Der Spiegel stukken van klokkeluider Snowden waaruit bleek dat de Amerikaanse National Security Agency (NSA) op grote schaal telecommunicatie van Europese bondgenoten onderschepte. In Nederland zouden in december 2012 1,8 miljoen sets metadata zijn verzameld. Minister Plasterk suggereerde daarop in de media en in antwoord op kamervragen, dat deze data onrechtmatig door de NSA buiten de Nederlandse inlichtingendiensten om zouden zijn verzameld. Op grond van deze uitlatingen werd op 27 november 2013 een rechtszaak gestart, kortweg ‘Burgers tegen Plasterk’ genoemd, waarin onder andere de Nederlandse Vereniging voor Strafrechtadvocaten, de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, de Internet Society Nederland en de stichting Privacy First een verklaring voor recht vragen dat de staat in strijd handelt met het Nederlandse recht en internationale verdragsverplichtingen die de privacy en vrijheid van nieuwsgaring beschermen, door gegevens van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten te ontvangen of te gebruiken die via ongeoorloofde middelen zijn vergaard.1 Ook wordt een verbod geëist op het gebruik van de resultaten van dit soort praktijken en een gebod tot het treffen van beschermingsmaatregelen. De procedure had een onverwacht effect: een dag voor de conclusie van antwoord van de staat meldde Plasterk op 4 februari 2014 in een korte brief aan de Tweede Kamer dat het toch de Nederlandse inlichtingendiensten zelf waren geweest die deze metadata – voornamelijk buitenlands data verkeer – volkomen legaal aan de Verenigde Staten ter beschikking hadden gesteld. De affaire Plasterk die de politieke arena de afgelopen weken in zijn greep hield, was geboren. Als het de eigen AIVD en MIVD zijn geweest die getapte (buitenlandse) data met de NSA hebben gedeeld, is dan daarmee de angel uit de procedure ‘Burgers tegen Plasterk’ gehaald? Dat moet nog worden bezien. In de conclusie van antwoord van 5 februari 20142 wordt namens de staat uitvoerig betoogd dat er niets onrechtmatigs is gebeurd en dat is gehandeld binnen de kaders van de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002, waarop onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend door de Commissie betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD). Maar over hoe het precies zit, zal de CTIVD deze maand (februari 2014) een verslag uitbrengen. De CTIVD rapporteert dan over de reikwijdte van de bevoegdheden van de AIVD en MIVD op het gebied van telecommunicatie in relatie tot de Grondwet en het EVRM, hoe gegevens van Nederlanders via buitenlandse inlichtingendiensten worden verzameld en uitgewisseld en op welke wijze hierbij de door het EVRM gestelde toetsingsnormen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit worden toegepast. De staat heeft beloofd dit rapport na verschijning in het geding te brengen. Intussen heeft het Europese Parlement niet stil gezeten. Naar aanleiding van het NSA-afluisterschandaal dat een golf van verontwaardiging heeft veroorzaakt toen bleek dat de NSA niet alleen door het programma PRISM rechtstreeks toegang had tot gegevens van internetprovi- Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf ders als Google, Facebook, Apple en Skype, maar dat ook op grote schaal Europese bondgenoten inclusief regeringsleiders werden afgeluisterd, heeft het LIBE committee in het najaar van 2013 hoorzittingen georganiseerd. Op 14 januari 2014 is het concept rapport met een ontwerp resolutie gepubliceerd met liefst 116 concrete aanbevelingen. Onder andere Nederland wordt met zoveel woorden gevraagd zijn nationale wetgeving en praktijk in overeenstemming te brengen met het EVRM.3 De analyse maakt duidelijk dat er in veel EU-lidstaten nauwelijks een publieke discussie gevoerd wordt over de massaliteit van dataverzameling door zowel veiligheidsdiensten als private ondernemingen die het mogelijk maakt het priveleven van iedere burger in detail in kaart te brengen. Het rapport roept op tot bezinning over de maatschappij waarin we willen leven en tot actie van de kant van de nationale en EU-wetgever om de fundamentele rechten van burgers te beschermen.4 Een van de belangrijkste aspecten van deze complexe problematiek is – en dat maakt de affaire Plasterk ook wel duidelijk – dat we het overzicht en de controle verloren zijn en dat er, nog afgezien van de rechtmatigheidsvraag, nauwelijks wordt nagedacht over de doelmatigheid, proportionaliteit en politieke aansturing van deze ongebreidelde dataverzameling. De rapporteur Claude Moraes van het Europees Parlement roept op tot de aanvaarding van een Europese ‘Habeas Corpus voor de privacy’, door het invoeren van instrumenten die ervoor moeten zorgen dat de burger enigszins de controle op de verzameling van zijn persoonlijke data terug krijgt. Daarbij zou Europa een onafhankelijke IT-strategie moeten ontwikkelen. Het land waar de servers staan heeft immers de macht in handen. Inmiddels weet iedereen dat er in Burum, Friesland elf schotels staan, een voorziening die ten behoeve van de AIVD en de MIVD radio- en satelietcommunicatie afluistert en de resultaten daarvan deelt met andere inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ik hoorde van iemand die hier jaren geleden in zijn studententijd een rondleiding kreeg toen de schotels nog in handen waren van de KPN, dat hem gevraagd werd een kabeltje vast te houden en toen te horen kreeg: “nu heb je het complete telefoonverkeer van Japan in je handen”. Laat de faux pas van Plasterk ook in Nederland tot inhoudelijke discussie leiden over hoe de balans tussen privacy en veiligheid kan worden teruggewonnen. De aanbevelingen van het Europese Parlement vormen daarvoor een rijke bron. Taru Spronken 1. Alle stukken staan op de site van Bureau Brandeis; http://bureaubrandeis.com/wp-content/uploads/2013/11/Dagvaarding-Burgers-tegen-Plasterk-bureau-Brandeis.pdf 2. http://fali.se/brandeis/Conclusie%20van%20antwoord.pdf. 3. DRAFT REPORT on the US NSA surveillance programme, surveillance bodies in various Member States and their impact on EU citizens’ fundamental rights and on transatlantic cooperation in Justice and Home Affairs (2013/2188(INI)) Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs,Rapporteur: Claude Moraes 4. Zie ook Corien Prins, De klank van veiligheid, NJB 2013/1489, afl. 25. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 381 305 Wetenschap Onzekerheid troef? Zorgplichten bij wetenschappelijke onzekerheid, het voorzorgsbeginsel en een typologie van wetenschappelijke onzekerheid Elbert de Jong1 In een tijd waarin wetenschappelijke onzekerheid over risico’s niet weg te denken is, zal het recht zekerheid moeten verschaffen over de vereiste omgang met wetenschappelijke onzekerheid. In essentie komt het daarbij aan op de vraag hoe en bij welke (on)zekerheid een risico rechtens verwaarloosbaar is. Antwoorden op deze vraag kunnen worden gevonden in het voorzorgsbeginsel, alsmede in een onderscheid naar typen en oorzaken van wetenschappelijke onzekerheid. In deze bijdrage wordt onderzocht hoe bij het formuleren van zorgplichten, wetenschappelijke onzekerheid over het bestaan van risico’s kan worden verdisconteerd. De nadruk ligt op zorgplichten van werkgevers, maar de bespreking is ook relevant voor andere (private) actoren. 1. Een stinkend luchtje? Op woensdag 28 augustus 2013 diende voor de Rechtbank Amsterdam een kort geding tegen de KLM. Een piloot zat al enige tijd arbeidsongeschikt thuis. Hij zou in de vliegtuigcabine zijn blootgesteld aan schadelijke stoffen en als gevolg daarvan negatieve gezondheidseffecten ondervinden. Hij wilde pas weer aan het werk nadat de KLM onderzoek zou hebben uitgevoerd naar de aanwezigheid en schadelijkheid van deze stoffen en, indien dat nodig zou blijken, de werkomgeving veilig(er) zou hebben gemaakt. De KLM weigerde doorbetaling van het loon en verweerde zich onder andere met de stelling dat het bestaan van het risico wetenschappelijk (te) onzeker is. Op 18 september 2013 verplichtte de voorzieningenrechter de KLM om onderzoek te doen naar mogelijk schadelijke concentraties van stoffen in de cabine.2 Uit dit onderzoek bleek dat de gevonden concentraties, voor zover bekend, niet schadelijk zijn.3 2. Zorgplichten bij wetenschappelijke onzekerheid Eén van de problemen in deze zaak was dat in de wetenschap onzekerheid heerst over de vraag of blootstelling aan een lage concentratie van de stoffen schadelijk is. Deze wetenschappelijke onzekerheid vormt de aanleiding voor deze bijdrage. De problematiek staat niet op zichzelf. In het buitenland (Australië, Groot-Brittannië en de VS) zijn bijvoorbeeld ook al procedures gevoerd over schadelijke stoffen in de cabinelucht van vliegtuigen.4 Maar ook op andere terreinen spelen soortgelijke problemen. Voorbeelden uit het verleden vindt men onder andere bij asbest en de schildersziekte.5 In het heden en de toekomst speelt de problematiek onder meer bij nanotechnologie en synthetische biologie. 382 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 In deze bijdrage wordt onderzocht hoe bij het formuleren van zorgplichten, wetenschappelijke onzekerheid over het bestaan van risico’s kan worden verdisconteerd. De nadruk ligt op zorgplichten van werkgevers, maar de bespreking is ook relevant voor andere (private) actoren. Twee vragen spelen een centrale rol. Bij welke mate van (on)zekerheid over een risico kan voor een werkgever de verplichting ontstaan om voorzorgsmaatregelen te nemen? En, hoe weegt wetenschappelijke onzekerheid mee bij de invulling van deze zorgplicht? Bij het vinden van mogelijke antwoorden worden twee wegen bewandeld. Ten eerste wordt aansluiting gezocht bij het voorzorgsbeginsel (par. 5). Ten tweede wordt aan de hand van verschillende typen en oorzaken van wetenschappelijke onzekerheid onderzocht welk gewicht aan onzekerheid kan worden toegekend bij de concretisering van zorgplichten (par. 6). De problematiek en oplossingsrichtingen worden eerst geïllustreerd aan de hand van wetenschappelijke onzekerheid ter zake van de schadelijkheid van TCP’s in de cabinelucht van vliegtuigen en ter zake van koolstofnanobuisjes (par. 3). 3. Twee voorbeelden In deze paragraaf worden twee praktijkvoorbeelden uitgewerkt. De voorbeelden zullen verderop in dit artikel terugkomen. 3.1. TCP’s in vliegtuigcabines TCP’s in vliegtuigcabines vormen een eerste illustratie van de problematiek.6 TCP’s zitten in vrijwel alle vliegtuigmotoroliën. Tijdens een vlucht wordt lucht van buiten, via de motoren de vliegtuigcabine ingepompt om de cabinedruk en het zuurstofniveau op peil te houden.7 De afgelopen tijd komen er berichten naar buiten waarin wordt gesteld dat cabinepersoneel, piloten en frequent flyers negatieve gezondheidseffecten oplopen als gevolg van langdurige blootstelling aan lage concentraties TCP’s.8 De zorgen zijn niet nieuw, sedert de jaren vijftig worden zorgen geuit. Daarnaast is bekend dat blootstelling aan een hoge concentratie TCP’s schadelijk is.9 Het probleem is dat afdichtingen in de motor lage concentraties TCP’s door zouden laten naar de cabinelucht. Als gevolg van de blootstelling zou men het aerotoxic syndrome ontwikkelen. De vermeende symptomen zijn langdurige duizeligheid, evenwichtsstoornissen, blackouts, slaapstoornissen, neuromusculaire pijn, algeheel gevoel van malaise en ademhalingsproblemen.10 Door een gebrek aan (coherente) data bestaat er in de wetenschap evenwel aanzienlijke discussie over de vraag of langdurige blootstelling aan lage concentraties TCP’s de effecten kan veroorzaken. Het aerotoxic syndrome is officieel nog niet als syndroom erkend. 3.2 Koolstofnanobuisjes Een ander voorbeeld vindt men bij koolstofnanobuisjes. Koolstofnanobuisjes zijn koolstofbuisjes die met behulp van nanotechnologie worden bewerkt.11 Nanotechnologie staat voor het beheersen en creëren van materie op nanoschaal en een nanoschaal wordt doorgaans gekarakteriseerd door een dimensie van 1 tot 100 nanometer. Ter illustratie: de diameter van één menselijk haar is ongeveer 80.000 nanometer.12 Door het bewerken en creëren van materie op deze schaal ontstaan er tal van nieuwe fenomenen en applicatiemogelijkheden. Koolstofnanobuisjes worden onder andere gebruikt in de elektronicasector, bouw, energiesector, schoonmaaksector, auto-, verf- en drukindustrie.13 Er bestaan ook zorgen over de mogelijke toxiciteit van koolstofnanobuisjes. Zo blijkt uit studies dat de structuur van (langvezelachtige) koolstofnanobuisjes overeenkomsten vertoont met de structuur van (langvezelachtige) asbestdeeltjes.14 Eveneens blijkt uit dierproeven dat bloot- stelling bij de proefdieren, onder andere, mesothelioom veroorzaakte.15 De zorgen richten zich met name op deeltjes die zich los in de lucht bevinden en kunnen worden geïnhaleerd.16 Door de nieuwe eigenschappen van de deeltjes is het echter lastig om hun toxiciteit vast te stellen. De beschikbare data worden mede daarom niet als sterk en coherent genoeg beschouwd om de zorgen te bevestigen noch om ze weg te nemen. 4. Omgaan met wetenschappelijke onzekerheid In gevallen van wetenschappelijke onzekerheid zoals hierboven omschreven, rijst de vraag of op een werkgever een zorgplicht (ex. art. 7:658 lid 1 BW) rust en, indien dit het geval is, hoe de inhoud van deze plicht kan worden vastgesteld. Of op een werkgever een zorgplicht rust, hangt ten eerste af van de (wetenschappelijke) kennis over het mogelijke risico. Wanneer in de wetenschap op mogelijke risico’s wordt gewezen, kan dit voor werkgevers een aanleiding zijn om voorzorgsmaatregelen te nemen. Uit verscheidene arresten van de Hoge Raad valt af te leiden dat voor het ontstaan van een zorgplicht voor onzekere risico’s, mede bepalend is of gegeven de bestaande inzichten er mogelijkerwijs een verband bestaat tussen een beroepsmatige blootstelling en het intreden van negatieve gezondheidseffecten.17 Dit roept de vraag op wanneer er voldoende zekerheid is dat een bepaalde beroepsmatige blootstelling negatieve effecten kan veroorzaken, alvorens er voor actoren een verplichting kan ontstaan om voorzorgsmaatregelen te nemen. Vervolgens moet de zorgplicht worden geconcretiseerd. Met name de aanvaardbaarheid van de ‘onzeker risicovolle gedraging’ moet worden bepaald.18 Hierbij dienen onder andere ‘de aard en ernst van de risico’s (lees: de effecten) en de mate van zekerheid over het bestaan van het risico’ tegen elkaar te worden afgewogen.19 Met het criterium ‘mate van zekerheid’ wordt gedoeld op de wetenschap- Auteur 7. L.M. Schopfer e.a., ‘Development of ‘Tussen fabel en feit, over aansprakelijk- Gerust ademhalen, (oratie Utrecht) 2013, 1. Mr. E.R. de Jong is promovendus aan het diagnostics in the search for an explanation heidsrechtelijke normstelling bij onzekere http://www.uu.nl/faculty/veterinarymedici- Utrecht Centre for Accountability and Lia- of aerotoxic syndrome’, Analytical Bioche- risico’s aan de hand van nanotechnologie’, ne/NL/Actueel/media/2013/Docu- bility Law. Zijn onderzoek gaat over zorg- mistry 2010/404, pp. 64-74, p. 64; Hale & NJB 2011/2146, afl. 42, p. 2836-2843. ments/005187%20Oratie%20inhal%20 plichten voor onzekere risico’s. De auteur is Al-Saffer 2009, p. 263. 12. National Nanotechnology Initiative, tox_boekje_def.pdf. te bereiken op [email protected]. De auteur 8. Bijv. K. Versteegh & S. Voormolen, ‘Vlie- http://www.nano.gov/nanotech-101/ 17. Vergelijk voetnoot 19. dankt Ivo Giesen en Ida Lintel voor com- gen met een raar luchtje’, NRC Weekend what/definition. 18. De Jong 2011, p. 2837-2838. mentaar op eerdere versies van dit artikel. 1-2 december 2012. 13. Kamerstukken II 2011/12, 29 338, nr. 19. HR 25 juni 1993, NJ 1993/686, m.nt. 9. M.A. Hale & J.A. Al-Saffer, ‘Preliminary 110, p. 6. Stein (Cijsouw I); HR 17 februari 2006, NJ Noten Report on Aerotoxic Syndrome (AS) and the 14. K.A. Gray, ‘Five Myths about Nanotech- 2007/285 m.nt. Brunner (Van Buuren vs. 2. Voorzieningenrechter Amsterdam Need for Diagnostic Neurophysiological nology in the Current Public Policy Debate: Heesbeen). Zie ook HR 17 december 2004, ECLI:NL:RBAMS:2013:5980, JA 2013/184. Tests’, Am. J. Electroneurodiagnostic Tech- A science and Engineering Perspective’, in NJ 2006/147, m.nt. Brunner (Hertel vs. van 3. De resultaten van het onderzoek komen nology 2009/49, p. 260-279, p. 264 & 271. D.A. Dana (red.), The Nanotechnology der Lugt); HR 25 november 2005, NJ hieronder terug. 10. C. Winder & J. Balouet, ‘Aircrew expo- Challenge, Creating Legal Institutions for 2009/103 m.nt. Giesen (Eternit vs. Hor- 4. D. J. Harrington & J.M. Schmidt, ‘Toxic sure to chemicals in aircraft: symptoms of Uncertain Risks, Cambridge: University sting). In arresten over RSI, OPS en de Cabin Air Litigation Continues to Recircula- irritation and toxicity’, J. Occupational Press 2013, p. 11-63, p. 37. schildersziekte wordt ook aansluiting te Through the Courts’, The Air & Space Health Safety 2001/19, vol. 5, p. 471-481; 15. C.A. Poland et al., ‘Carbon nanotubes gezocht bij de wetenschappelijke kennis. Zie Lawyer 2010/23, vol. 2, p. 4. Hale & Al-Seffar 2009, p. 261. introduced into the abdominal cavity of HR 7 juni 2013, JA 2013/108, m.nt. Den 5. Bijv. HR 7 juni 2013, JA 2013/108, m.nt. 11. Zie bijv. B.J. Koops e.a., ‘Een heel klein mice show asbestoslike pathogenicity in a Hoed (Lansink vs. Ritsma); HR 2 juni RvdW Den Hoed (Lansink vs.Ritsma). artikel met grote gevolgen. Eerste verken- pilot study,’ Nature Nanotechnology 2006/546. Zie specifiek bijv. A-G Spier voor 6. TCP’s zijn een verzameling van stoffen; ning van nanotechnologie & recht’, NJB 2008/3, p. 423-428. HR 2 juni RvdW 2006/546, nr. 20-26 & HR tricresyl phosphaten. 2005, afl. 30, p. 1554-1559; E.R. de Jong, 16. F.R. Cassee, Inhalatie-toxicologie: 07 juni 2013, JAR 2013/177, nr. 3.15.1. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 383 Wetenschap pelijke mate van zekerheid.20 Verder kan aansluiting worden gezocht bij op het Kelderluik-arrest geïnspireerde factoren als de bezwaarlijkheid van de voorzorgsmaatregel en het nut van de onzeker risicovolle gedraging.21 Een vraag is hoe wetenschappelijke onzekerheid daarbij meeweegt. In de volgende paragrafen zal ik antwoorden op de hierboven opgeworpen vragen verkennen. Eerst wordt geschetst hoe ingevolge het voorzorgsbeginsel met wetenschappelijke onzekerheid moet worden omgegaan. Vervolgens wordt aan de hand van verschillende typen en oorzaken van onzekerheid onderzocht welk gewicht kan worden toegekend aan wetenschappelijke onzekerheid bij de concretisering van de zorgplicht. 5. Het voorzorgsbeginsel Het voorzorgsbeginsel verschaft een normatief kader voor de omgang met onzekere risico’s. Er bestaat geen eenduidige definitie van het beginsel, maar in de kern genomen tracht het invulling te geven aan de vraag welke onzekerheden welke acties vergen.22 384 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Het beginsel vindt men terug in het (internationale) milieurecht en het Europese recht.23 Daarnaast is het een belangrijk beleidskundig beginsel. Zo ligt het ten grondslag aan het beleid voor de omgang met de risico’s van (o.a.) koolstofnanobuisjes. Aspecten van dit beleid komen hieronder ter illustratie aan de orde. Wat betreft het aansprakelijkheidsrecht wordt terecht gesteld dat het voorzorgsbeginsel via de Kelderluik-exercitie doorwerking kan hebben in zorgplichten.24 Eerst worden enkele centrale gedachten achter het beginsel besproken die van belang kunnen zijn bij deze doorwerking. Vervolgens adresseer ik mogelijke uitwerkingen van het beginsel. 5.1 Enkele gedachten achter het beginsel Een belangrijke gedachte achter het voorzorgsbeginsel is dat wetenschappelijke onzekerheid géén geldige reden tot stilzitten is, maar onder bepaalde omstandigheden juist een reden tot actie vormt. Dit geldt met name ook voor private actoren. Het beginsel stoelt op het idee dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben voor de onzekerhe- den en risico’s die hun bedrijfsmatige activiteiten (op lange termijn) met zich brengen. Deze verantwoordelijkheid is om tenminste twee redenen van belang. Door het beginsel toe te passen kan, ten eerste, tegenwicht worden geboden aan het feit dat een actor eerst zekerheid over het bestaan van een risico wil hebben, alvorens hij voorzorgsmaatregelen neemt. Deze wens van zekerheid valt vanuit een economisch perspectief te verklaren. De voordelen van de onzeker risicovolle activiteit en de kosten van de voorzorgsmaatregelen doen zich op korte termijn voor, terwijl de risico’s zich mogelijkerwijs pas op lange termijn verwezenlijken. De uitwerking van deze economische rationale kan echter maatschappelijk onwenselijk zijn. Voorbeelden uit het verleden tonen aan dat er vaak (onterecht) geen voorzorgsmaatregelen zijn getroffen omdat het risico te onzeker zou zijn. De hieruit voortvloeiende passiviteit heeft vaak bijgedragen aan een onnodige vergroting en verwezenlijking van de risico’s. Asbest en klimaatverandering vormen hiervan belangrijke voorbeelden, maar zijn niet de enige voorbeelden.25 Daarnaast is het negeren van de onzekere risico’s uiteindelijk óók een keuze met consequenties en (mogelijke) kosten.26 Door niets te doen wordt het risico van wetenschappelijke onzekerheid ergens anders neergelegd; bij de potentiële slachtoffers. Daar komt bij dat indien bedrijven nalaten om onderzoek te doen, deze kosten waarschijnlijk op de samenleving komen te liggen. Kennisinstituten gelieerd aan de overheid en wetenschappers krijgen vaak de taak om de schadelijkheid van een substantie in te schatten.27 5.1.1. Plausibele vermoedens van negatieve effecten Het verwondert dan ook niet dat ingevolge het voorzorgsbeginsel geen doorslaggevend bewijs nodig is over het bestaan van een risico. Reeds bij een plausibel vermoeden van het bestaan van een (ernstig) risico moet tijdig, adequaat en redelijkerwijze worden gereageerd. Deze maatstaf van plausibiliteit geeft invulling aan de vraag welke mate van zekerheid over het bestaan van een risico vereist is, alvorens een verplichting tot het nemen van voorzorgsmaatregelen kan ontstaan. Een plausibel vermoeden is een wetenschappelijk gefundeerde hypothese over het bestaan van een risico, die we dusdanig geloofwaardig achten dat we het gevaar niet mogen negeren.28 Zo zouden we het vermoeden verder op zijn juistheid willen testen en, daar waar mogelijk, bloot- stelling aan het gevaar willen reduceren of registreren. Ook de ernst van het mogelijke effect is van belang. Een plausibel vermoeden dat, bijvoorbeeld, nano-zonnebrandcrème een jeukende teen kan veroorzaken noopt minder snel tot een zware zorgplicht dan wanneer men vermoedt dat nano-zonnebrandcrème een levensbedreigende ziekte kan veroorzaken. Onder het kopje Onenigheid over de methoden en conclusies worden criteria besproken om het bestaan van een plausibel vermoeden te beoordelen. Voorbeelden uit het verleden tonen aan dat er vaak (onterecht) geen voorzorgsmaatregelen zijn getroffen omdat het risico te onzeker zou zijn 5.1.2. Doel van toepassing van het voorzorgsbeginsel Een belangrijk doel van toepassing van het beginsel is dat gegeven de wetenschappelijke onzekerheid wordt gereageerd. Het wegnemen van wetenschappelijke onzekerheid is daarbij een doel, maar niet het enige doel.29 Minstens van even groot belang is dat er maatregelen worden genomen om de periode van wetenschappelijke onzekerheid te overbruggen en om zo, mochten dingen mis (dreigen te) gaan, tijdige correctie mogelijk te maken. Een actor moet anticiperen op mogelijke negatieve verassingen. Hiermee wordt getracht zo vroeg mogelijk schade te voorkomen. Op voorhand kan, vanwege de wetenschappelijke onzekerheid, echter niet altijd worden bepaald welke voorzorgsmaatregelen (het meest) effectief zijn.30 De maatregelen zijn daarom in eerste instantie tijdelijk van aard. Zodra er meer zekerheid is, kan een definitieve positie worden ingenomen over de noodzakelijkheid, wenselijkheid en effectiviteit van de voorzorgsmaatregelen. 5.2. Mogelijke uitwerkingen van het voorzorgsbeginsel Toepassing van de hierboven beschreven gedachten kan een aantal uitwerkingen meebrengen. Het doen van onderzoek ligt daarbij het meest voor de hand, maar er zijn ook andere uitwerkingen te bedenken.31 20. A. Ch. H. Franken, ‘Het voorzorgsbe- het voorzorgsbeginsel, COM (2000) 1. the Context of Scientific Uncertainty’, in R. activiteit. Het probleem is dat een verbod, ginsel in het aansprakelijkheidsrecht’, AV&S 24. J. Spier, ‘Het WRR-rapport Onzekere Goldberg (red.) Perspectives on Causation, zeker bij een nuttige activiteit, negatieve 2010/25, p. 189. Ook dient te worden veiligheid: een welkome stap voorwaarts’, Hart Publishing 2011, p. 383-408, p. 385. effecten met zich kan brengen. vastgesteld of de betreffende werkgever op NJB 2008/1971, afl. 40, p. 2524; Franken 27. C. F. Cranor, Legally poisoned, Cam- 31. Vergelijk HR 6 april 1990, NJ 1990/573, de hoogte is of behoort te zijn van deze 2010. bridge: Harvard University Press, 2013, p. 9. m.nt. Stein (Janssen vs. Nefabas); Spier wetenschappelijke kennis. Ik laat dit subjec- 25. Bijv. European Environmental Agency, Denk aan het Kennis en Informatiepunt 2008, p. 2522; WRR, Onzekere Veiligheid, tieve kennisniveau buiten bestek. Late lessons from early warnings: science, risico’s (KIR) nanotechnologie van het RIVM. Verantwoordelijkheden rond fysieke veilig- 21. HR 5 november 1965, NJ 1966/136, precaution, innovation, Denmark: EEA 28. Gezondheidsraad, Voorzorg met rede, heid, Amsterdam: Amsterdam University m.nt. Scholten (Kelderluik). 2013; Met betrekking tot nanotechnologie: Den Haag: Gezondheidsraad 2008, p. Press 2008. 22. WRR, Klimaatstrategie – tussen ambitie S.F. Hansen e.a., ‘Late lessons from early 16-17; COM (2000), 1, p. 13; Paterson en realisme, Amsterdam: Amsterdam Uni- warnings for nanotechnology’, Nature 2011, p. 349 e.v. versity Press 2006, p. 50. Nanotechnology 2008/3, p. 444-447. 29. Paterson 2011, p. 397. 23. Mededeling van de Commissie, Over 26. J. Paterson, ‘Law’s Approach to Harm in 30. Dit geldt niet voor een verbod op de NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 385 Wetenschap 5.2.1. No data, no exposure Een uitwerking kan bijvoorbeeld zijn; no data, no (or less) exposure. Dit betekent bijvoorbeeld dat, nu het gevaar van koolstofnanobuisjes onzeker is, blootstelling aan deze deeltjes (zoveel mogelijk) moet worden voorkomen. In ieder geval zolang de onzekerheid voortduurt. Wanneer de geschikte data zijn verzameld, kan worden beoordeeld of blootstelling nog steeds moet worden voorkomen. Dit brengt overigens niet met zich dat het gebruik van de buisjes moet worden gestopt. De vraag of een verbod de geschikte maatregel is, komt met name aan de orde indien blootstelling niet kan worden beperkt of voorkomen. De onderzoeksplicht van de KLM om de blootstellingsniveaus van TCP’s in de cabine te meten, kan wat mij betreft worden gezien als een uitwerking van deze gedachte.32 Als uit dit onderzoek blijkt dat de blootstellingsniveaus niet schadelijk zijn, dan zijn geen nadere voorzorgsmaatregelen vereist. In principe kan uit dit type onderzoek Van even groot belang is dat er maatregelen worden genomen om de periode van wetenschappelijke onzekerheid te overbruggen echter niet worden opgemaakt of een lage mate van blootstelling schadelijk is. Aanvullend onderzoek naar de dosiseffect relatie lijkt dus nodig. Daarnaast heeft de overheid deze boodschap begrepen en uitgedragen door gratis materiaal (een zogeheten glovebox) aan werkgevers ter beschikking te stellen waarmee blootstelling aan (bepaalde) nanodeeltjes kan worden voorkomen.33 5.2.2. Handel op basis van de best beschikbare informatie Een andere uitwerking kan zijn dat, ook al is de wetenschappelijke informatie niet eenduidig, al wel gehandeld wordt op basis van de best beschikbare informatie. Vaak zijn veilige blootstellingsniveaus nog niet vast te stellen, maar een gebrek aan dergelijke informatie hoeft niet tot stilzitten te leiden. Zo heeft de Minisister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkgevers aanbevolen om door het RIVM en de SER opgestelde referentiewaarden in acht te nemen. Deze referentiewaarden verschaffen werkgevers een tijdelijke leidraad voor het blootstellingsniveau waar zij onder zouden moeten blijven, zonder dat met zekerheid is vast te stellen dat de blootstellingswaarden veilig zijn.34 Ook in het geval van TCP’s is er onzekerheid over veilige blootstellingswaarden. De meest recente blootstellingsnormen waren uit de jaren vijftig.35 De luchtvaartindustrie had er, geredeneerd vanuit het voorzorgsbeginsel, goed aan gedaan om de blootstellingsnormen te onderzoeken en indien nodig te herzien.36 5.2.3. Maak tijdige correctie mogelijk door middel van registratie Daarnaast kunnen actoren maatregelen nemen die het 386 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 mogelijk maken om, mochten dingen mis dreigen te gaan, tijdig in te grijpen. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld registeren welke werknemers werken met koolstofnanobuisjes en hoeveel zij (kunnen) worden blootgesteld aan de deeltjes.37 Eveneens wordt het zo mogelijk om het intreden van negatieve effecten te monitoren. Een probleem is dat het soms moeilijk is om de blootstelling te meten. Zie hierover nader par. 6.2. 6. Weging van wetenschappelijke onzekerheid: typen en oorzaken Om te bepalen welk gewicht aan wetenschappelijke onzekerheid kan worden toegekend bij de concretisering van een zorgplicht, kan ook worden gekeken naar verschillende typen en oorzaken van wetenschappelijke onzekerheid. Met behulp van deze typen en oorzaken kan worden bepaald welke onzekerheden, welke acties vergen. Afhankelijk van de combinatie tussen type en oorzaak van onzekerheid, komt meer of minder gewicht toe aan de onzekerheid. De aankomende paragrafen bevatten een eerste verkenning van verschillende combinaties. Eveneens komen enkele valkuilen bij het inschatten van wetenschappelijk onzekere kennis aan de orde. De categorieën zijn, in het juridische discours, als zodanig nieuw, maar daar waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande jurisprudentie.38 Ik bespreek hieronder eerst de typen van onzekerheid. 6.1. Typen van onzekerheid Ter verduidelijking van hoe de typen van onzekerheid tot stand zijn gekomen, worden de onderdelen van een risico kort aangestipt. Een risico bestaat, grofweg, uit een agens dat de potentie heeft om schade te berokkenen (dit duidt men aan met de term gevaar),39 de mate van blootstelling aan het gevaar waarbij negatieve effecten intreden, de mogelijke blootstellingssituaties, de de facto blootstelling aan het gevaar en het (mogelijke) intreden van een negatief effect. Tezamen bepalen deze onderdelen de omvang en ernst van een risico. Over elk van de verschillende onderdelen kan wetenschappelijke onzekerheid bestaan.40 Gevaarsonzekerheid Het eerste type is gevaarsonzekerheid. Bij dit type is de potentie om schade te berokkenen onzeker. Zo is het gevaar van koolstofnanobuisjes onzeker omdat de onderscheidende karakteristieken van de deeltjes en daarmee de toxiciteit moeilijk te voorspellen zijn. Aan de andere kant is het gevaar niet onbekend. Er zijn wel enige indicaties, maar over het algemeen worden deze als ontoereikend gezien om de nanodeeltjes als een gevaar te bestempelen. Ingevolge het voorzorgsbeginsel kan er een zorgplicht bestaan indien er plausibele vermoedens zijn dat er een risico aanwezig is. Bij de interpretatie van dit type onzekerheid dient men zich ervan bewust te zijn dat afwezigheid van of een tekort aan wetenschappelijk bewijs, niet moet worden geïnterpreteerd als het bewijs dat er géén risico is. Afwezigheid van bewijs is niet het bewijs van afwezigheid van een risico. Deze drogreden vormt een belangrijke verklaring waarom in het verleden te laat is gereageerd op indicaties van risico’s. De afwezigheid van of een tekort aan bewijs zegt ons alleen dat gegeven de geldende inzichten er geen uitsluitsel kan worden gegeven. Het betekent niet dat er géén plausibele vermoedens van het bestaan van een risico kunnen zijn. Blootstellings-effect onzekerheid Ten tweede kan er onzekerheid bestaan over de relatie tussen de mate van blootstelling en het intreden van een effect. De situatie bij TCP’s is illustratief. Van TCP’s is niet onzeker dát ze een gevaar vormen (bij hoge mate van blootstelling zijn ze toxisch), maar is onzeker of TCP’s ook bij een lage mate van blootstelling negatieve effecten kunnen veroorzaken. Als gevolg hiervan zijn er geen duidelijke normen over welke mate van blootstelling is toegestaan. Dit type onzekerheid is belangrijk. De omvang en het bestaan van een risico hangen namelijk af van de hoeveelheid blootstelling. Uit het arrest Van Buuren vs. Heesbeen blijkt dat voor de beoordeling of op een werkgever een zorgplicht rust acht moet worden geslagen op de (wetenschappelijke) kennis over de duur en intensiteit van de blootstelling die nodig is om het effect in te laten treden en de duur en intensiteit van blootstelling in het voorliggende geval.41 Deze regel roept een aantal vervolgvragen op. Een van die vragen is wat kennis over de schadelijkheid van een hoge mate van blootstelling zegt over de schadelijkheid van een lage mate van blootstelling? Wanneer kan dergelijke kennis leiden tot een plausibel vermoeden? Indien in de wetenschap een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de schadelijkheid van verschillende maten van blootstelling dan ligt een dergelijke vertaalslag niet voor de hand. Indien er, anderzijds, indicaties zijn dat een lage mate van blootstelling schadelijk kan zijn en het bekend is dat een hoge mate van blootstelling schadelijk is, dan lijkt een vertaalslag eerder gerechtvaardigd.42 Onzekerheid over de mate van blootstelling en blootstellingssituaties Daarnaast kan er onzekerheid bestaan over de feitelijke mate van blootstelling en de specifieke blootstellingssituaties. Zo is er bij TCP’s onzekerheid over de vraag hoeveel blootstelling daadwerkelijk plaatsvindt. Eveneens zien we bij koolstofnanobuisjes dat er doorgaans geen registratie plaatsvindt van in welke producten én waar de buisjes worden verwerkt. Het feit dat een werkgever niet weet hoeveel en waar er blootstelling plaatsvindt, rechtvaardigt nog niet de blootstelling zelf. De werkgever zal, in voorkomende gevallen, meer kennis moeten vergaren over de blootstelling. Daarom verplichtte de voorzieningenrechter de KLM – terecht – om de blootstellingsniveaus te meten. Dit wordt mijns inziens anders indien de werkgever geen kennis kan hebben van de mate van blootstelling. De oorzaak van de onzekerheid is derhalve van belang. Zie par. 7.2. Effectonzekerheid Ten slotte kan er effectonzekerheid zijn. In dit geval is bekend dat er een gevaar is dat (ernstige) effecten met zich kan brengen, maar zijn de precieze effecten nog onzeker of onbekend. Het schoolvoorbeeld vindt men bij asbest. De meeste asbestarresten zien op de situatie waarin het asbestgevaar als zodanig niet meer wetenschappelijk onzeker was, maar de litigieuze effecten van blootstelling aan asbest ten tijde van de blootstelling onzeker of zelfs onbekend waren. In dat geval kan een werkgever zich niet snel achter wetenschappelijke onzekerheid verschuilen. Afwezigheid van bewijs is niet het bewijs van afwezigheid van een risico Zo had in Nefalit vs. Karamus het slachtoffer longkanker gekregen, waarvan werd gesteld dat het een onzeker en geruime tijd onbekend effect was van blootstelling aan asbest. Ten tijde van de blootstelling was echter wél bekend dat blootstelling aan asbest asbetose kon veroorzaken.43 Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat indien een werkgever nalaat de vereiste veiligheidsmaatregelen te treffen voor de hem bekende gevaren, althans voor gevaren waarmee hij bekend behoorde te zijn, terwijl er zich onbekende effecten verwezenlijken, hij ook aansprakelijk kan zijn voor de verwezenlijking van deze onbekende effecten. Zulks is het geval indien het nalaten van de veiligheidsmaatregelen de kans op verwezenlijking van het onbekende effect aanzienlijk heeft verhoogd.44 De werkgever kan aan aansprakelijkheid ontkomen, onder meer door aan te tonen dat de onbekende effecten ook waren ingetreden indien hij de maatregelen wel had getroffen. Een belangrijke boodschap die uitgaat van deze rechtspraak is dat onzekerheid over de precieze effecten 32. Voorzieningenrechter Amsterdam op: W.E. Walker e.a., ‘Defining Uncertainty. 39. In het Engels gebruikt men hier de term 43. HR 31 maart 2006, NJ 2011/250, m.nt. ECLI:NL:RBAMS:2013:5980, r.o. 4.7 e.v. A Conceptual Basis for Uncertainty hazard. Een agens is datgene dat het gevaar Tjong Tjin Tai (Nefalit vs. Karamus). 33. http://nano.stoffenmanager.nl/public/ Management in Model-Based Decision Sup- met zich draagt. 44. HR 25 juni 1993, NJ 1993/686, m.nt. factsheets/FactsheetStoffenmanagerNano- port’, Integrated Assessment 2003/1, vol. 4, 40. Ook kunnen aan de verschillende Stein (Cijsouw I); HR 17 december 2004, Glovebox.pdf. p. 5-17; L. Maxim & J. Van der Sluijs, ‘Qua- onderdelen waarschijnlijkheden zijn gekop- NJ 2006/147 (Hertel vs. Van der Lugt), r.o. 34. Kamerstukken II 2012/13, 25 883, nr. lity in environmental science for policy: peld. Een bespreking hiervan ligt buiten het 3.13; A-G Spier voor Hertel vs. van der 215. Assessing uncertainty as a component of bestek van dit artikel. Lugt, nr. 7.20. Zie ook HR 29 november 35. Voorzieningenrechter Amsterdam policy analysis’, Environmental Science & 41. HR 17 februari 2006, RvdW 2006/204 2002, NJ 2003/549 m.nt. Vranken (Legio- ECLI:NL:RBAMS:2013:5980, r.o. 4.1. Policy 2011/14, p. 482-492; D.J.C. Skinner (Van Buuren vs. Heesbeen). nellabesmetting) en HR 8 januari 1982, NJ 36. Mits er plausibele vermoedens waren. e.a., ‘A review of uncertainty in environ- 42. Zie nader D. Resnik, ‘Is the precautiona- 1982/614 m.nt. Brunner (Natronloog). 37. In dezelfde geest Gezondheidsraad nr. mental risk: characterising potential natures, ry principle unscientific?’, Studies in History 2012/31, Den Haag, 13 december 2012. locations and levels’, Journal of Risk and Philosophy of Biological and Biomedi- 38. De categorisering is mede gebaseerd Research 2013/17, p. 1-25. cal Sciences 2003/34, p. 329-344. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 387 Wetenschap Een belangrijke boodschap die uitgaat van deze rechtspraak is dat onzekerheid over de precieze effecten vaak géén geldige reden is tot stilzitten vaak géén geldige reden is tot stilzitten, mits de maatregelen die genomen hadden moeten worden voor het wél bekende gevaar ook effectief zouden zijn geweest ten aanzien van het ingetreden onbekende effect. Daarnaast kan men stellen dat de asbestjurisprudentie veelal gaat over een ander type onzekerheid dan het type dat speelt bij koolstofnanobuisjes of TCP’s. Bij de laatstgenoemden is het bestaan van een gevaar onzeker. De hierboven besproken regel lijkt mij niet op te gaan indien zich a-typische effecten hebben voorgedaan. De te nemen maatregelen zullen dan verschillen per effect. In dat licht rijst de vraag wat een a-typisch effect is. Van belang zou daarbij kunnen zijn of er in de wetenschap een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende effecten en oorzaken daarvan. 6.2. Oorzaken van onzekerheid Voorts kan het gewicht dat wordt toegekend aan onzekerheid worden bepaald door te kijken naar de oorzaak van wetenschappelijke onzekerheid. Men kan denken aan onzekerheid als gevolg van een epistemologische oorzaak, praktische oorzaak, onenigheid over de methoden en conclusies alsmede schijn(on)zekerheid. Epistemologische oorzaak In dit geval vloeit onzekerheid voort uit het feit dat de grenzen van wat wetenschappelijk bekend is én te kennen valt – voorlopig – zijn bereikt. Oftewel, de grenzen van ons kenvermogen zijn bereikt.45 Zo is het mogelijk dat de juiste methoden nog niet zijn ontwikkeld en kan het onzeker zijn of de huidige methoden volstaan. Een voorbeeld kan men vinden bij nanodeeltjes. Als gevolg van de nieuwheid van de deeltjes is het onzeker of de huidige test- en onderzoeksmethoden voldoende de nieuwe karakteristieken van de deeltjes verdisconteren. Daarmee is er ook onenigheid over de waarde van de gevonden resultaten. In dit geval is er sprake van gevaarsonzekerheid als gevolg van een epistemologische oorzaak. Men mag aannemen dat bij epistemologische onzekerheid de grenzen van het recht zijn bereikt, althans in zicht komen. In ieder geval geldt dit wanneer, als gevolg van een epistemologische oorzaak, het risico in het geheel niet te kennen valt.46 Indien er wel indicaties van het bestaan van een risico zijn, maar er als gevolg van een epistemologische oorzaak geen uitsluitsel kan worden gegeven over het bestaan van een risico, verschaft het voorzorgsbeginsel aanknopingspunten. In het kader van de te nemen voorzorgsmaatregelen, moet men in dit geval, van onderzoek op korte termijn géén doorslaggevende resultaten over het bestaan van het risico verwachten. Méér onderzoek kan zelfs tot méér onzekerheid leiden. Echter, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, betekent dit type onzekerheid niet dat er naast onderzoek géén andere preventieve maatregelen genomen hoeven te worden. 388 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Ondanks de onzekerheid kan men bijvoorbeeld wel blootstelling voorkomen. Er kan dan ook minder gewicht toekomen aan deze oorzaak van onzekerheid indien er effectieve maatregelen zijn om blootstelling te voorkomen. Onenigheid over de methoden en conclusies Ook kan er onzekerheid bestaan doordat de conclusies van een wetenschappelijke studie worden betwist door andere wetenschappers. Hier komt onzekerheid vaak voort uit onenigheid over de effectiviteit van de gebruikte methoden. Deze oorzaak staat daarom in nauw verband met epistemologische onzekerheid. In 2010 stelden Song & Du bijvoorbeeld de eerste ‘nano-doden’ te hebben gevonden.47 Hun studie werd door vooraanstaande nano-wetenschappers heftig bekritiseerd.48 En zo is de waarde van de Poland studie, waarin muizen mesothelioom ontwikkelden als gevolg van blootstelling aan koolstofnanobuisjes, onzeker omdat de waarde van dierproeven voor effecten op mensen niet gemakkelijk te bepalen zijn. Bij dit type onzekerheid dient men zich er ten eerste van bewust te zijn dat ondanks dat één specifieke studie zwak bewijs vormt, er wel op basis van andere bewijsmiddelen plausibele vermoedens van een mogelijk risico kunnen zijn. Om het mogelijke bestaan van een risico te beoordelen, zullen wetenschappers het beschikbare bewijs in onderlinge samenhang beoordelen. Cherry picking (het zoeken van voor een bepaald standpunt gunstige conclusies) van studies is daarbij uit den boze. Alle relevante informatie (wetenschappelijke informatie die de argumentatielijnen op de een of andere manier kan beïnvloeden) moet worden gebruikt.49 Om te bepalen of een specifieke studie, bijvoorbeeld de Song & Du studie, mag worden genegeerd, zou het debat tussen de partijen (met behulp van deskundigen) zich kunnen toespitsen op de reacties van andere wetenschappers, hun staat van dienst, de opvatting van kennisinstituten (zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) aangaande de problematiek en de wetenschappelijke mate van consensus over het bestaan van een onzeker risico. Dergelijke overwegingen kunnen ook bruikbaar zijn bij het bepalen of er een plausibel vermoeden is. Praktische oorzaak Onzekerheid als gevolg van een praktische oorzaak doet zich voor wanneer de onderzoeksgegevens in wetenschappelijke zin wel verzameld konden worden, maar dit om niet-wetenschappelijke redenen is nagelaten.50 Een voorbeeld van gevaarsonzekerheid – mede – als gevolg van een praktische oorzaak kan worden gevonden bij TCP’s. In 1951 is al een eerste publicatie over de problematiek verschenen en uit een in 1977 verschenen wetenschappelijk review bleek dat vervolgonderzoek noodzakelijk was. Over de afgelopen 30 jaar is er, volgens Hale & Al-Seffar, echter weinig op onderzoeksgebied gebeurd, behalve dat geconcludeerd is dat er te weinig bewijs is om een causale link vast te stellen.51 Hadden vliegtuigmaatschappijen, in dit geval, gerechtvaardigde redenen om stil te zitten? Ook kan onzekerheid over de blootstellingssituaties en de de facto blootstellingsniveaus een praktische oorzaak hebben. In het geval van TCP’s lijkt het er bijvoorbeeld op dat de luchtvaartindustrie de blootstellingsniveaus al eerder had kunnen meten maar dit heeft nagelaten. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de KLM, nadat de rechter het bedrijf daartoe verplichtte, de blootstellingsniveaus wel heeft gemeten. Bij koolstofnanobuisjes speelt een soortgelijk probleem. Zo stelt de Minister van Buitenlandse Zaken in 2012: ‘de benodigde informatie, is veelal niet beschikbaar of wordt niet beschikbaar gesteld. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld informatie over welke producten nanomaterialen bevatten en in welke hoeveelheden, welke eigenschappen deze materialen hebben en wat de mogelijke blootstelling is op diverse momenten in de keten’.52 Doorslaggevend bij deze oorzaak is of het voor een werkgever te bezwaarlijk is om blootstelling te voorkomen en om onderzoek te doen. Bij het bepalen van deze bezwaarlijkheid kan de omvang van het bedrijf een rol spelen.53 Schijn (on)zekerheid Ten slotte is er schijn(on)zekerheid. Dit is de situatie waarin (het lijkt alsof) er wetenschappelijke onzekerheid is, maar de industrie zelf al meer kennis (en zekerheid) heeft over het bestaan van een risico of doelbewust het genereren van wetenschappelijke zekerheid belemmert. De consequentie is dat daar waar voorzorgsmaatregelen wenselijk zijn, deze niet worden genomen. De eerste situatie ziet men bijvoorbeeld terug in asbestarresten tegen Eternit. Niet zelden wordt daarin geoordeeld dat Eternit zelf al geruime tijd kennis had van het bestaan van de risico’s.54 De tweede situatie is (nog) kwalijker, maar komt daarom niet minder voor. Hier wordt de wetenschap gemanipuleerd, bijvoorbeeld door wetenschappers tegen betaling onverantwoorde en onjuiste conclusies te laten trekken. Een voorbeeld kwam onlangs naar voren in een Amerikaanse zaak tegen het Zwitserse chemiebedrijf Sygenta. Sygenta had jarenlang een miljoenen kostende campagne gevoerd tegen wetenschappers die concludeerden dat (het in Europa verboden middel) antrazine schadelijk was. Dit deed het bedrijf onder andere door wetenschappers letterlijk psychisch voor gek te verklaren en dat naar buiten toe te communiceren.55 Klimaatverandering en roken zijn andere voorbeelden. 56 Het spreekt voor zich dat schijn(on)zekerheid tot een grote(re) mate van verwijtbaarheid leidt. Schijn(on)zekerheid is echter moeilijk vast te stellen. Van groot belang is dat men zich er in ieder geval bewust van is. Om de kans op schijn(on)zekerheid te verkleinen kan men aan een aantal gezichtspunten denken.57 Deze gezichtspunten kunnen tijdens het debat tussen partijen worden uitgekristalliseerd. Ten eerste, zoals ook de voorzieningenrechter in Amsterdam in de KLM zaak vereist, moet er sprake zijn van een objectief en onafhankelijk onderzoek.58 Daarnaast kan men, zoals in de VS wordt gedaan, zich de vraag stellen of de wetenschapper zijn taak als een redelijk wetenschapper uitvoert en hij de methodologie toepast met ‘the same level of intellectual rigor that he uses in his scientific practice’.59 Uiteindelijk wordt hierbij gekeken naar de overeenkomsten tussen hoe redelijke wetenschappers redeneren in vergelijkbare gevallen en de redenering in het voorliggende geval. Daarnaast kunnen in dit verband ook de mate van acceptatie van het onderzoek in de wetenschap, of de wetenschappelijke resultaten peer reviewed zijn en, zo ja, of ze in een wetenschappelijk tijdschrift zijn gepubliceerd van belang zijn.60 Belangrijk is dat eveneens wordt gekeken naar wie het onderzoek financiert. 7. Onzekerheid troef? In een tijd waarin wetenschappelijke onzekerheid over risico’s niet weg te denken is, zal het recht zekerheid moeten verschaffen over de vereiste omgang met wetenschappelijke onzekerheid. In essentie komt het daarbij aan op de vraag hoe en bij welke (on)zekerheid een risico rechtens verwaarloosbaar is. Antwoorden op deze vraag kunnen wor- Ten slotte is er schijn(on)zekerheid den gevonden in het voorzorgsbeginsel, alsmede in een onderscheid naar typen en oorzaken van wetenschappelijke onzekerheid. In ieder geval kunnen de in dit artikel voorgestelde benaderingen ertoe leiden dat bedrijven bijdragen aan een adequate en tijdige omgang met wetenschappelijke onzekerheid. Een gedachte die in lijn is met het voorzorgsbeginsel en de uitspraak van de voorzieningenrechter in de KLM-zaak en die ertoe strekt dat wetenschappelijke onzekerheid rechtens geen troefkaart is. 45. G. De Vries e.a., ‘Taming uncertainty: http://erj.ersjournals.com/con- 52. Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 58. Voorzieningenrechter Amsterdam the WRR approach to risk governance,’ tent/34/3/559.full 1506, p. 7. ECLI:NL:RBAMS:201:5980, nr. 4.1. Journal of Risk Research, 2011/14, p. 485- 48. A.D. Maynard, ‘Nanoparticle exposure 53. HR 4 juni 2004, JAR 2004/287 (Broug 59. Kum Ho Tire, 526 U.S. at 152, 119 S.C. 499, p. 489. M.B.A. van Asselt, Perspecti- and occupational lung disease – six expert vs. Gemex). 60. Daubert, 509 U.S. at 589, 11 S.C. Falsi- ves on Uncertainty and Risk (diss. Maas- perspectives on a new clinical study’, 2009, 54. HR 25 november 2005, NJ 2009/103 ficatie wordt hier ook als criterium tricht), Dordrecht: Kluwer 2000, p. 86 e.v. http://www.safenano.org/KnowledgeBase/ m.nt. Giesen (Eternit vs. Horsting). genoemd. Dat criterium geldt al geruime 46. C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, CurrentAwareness/Blogs/tabid/249/ 55. http://www.environmentalhealthnews. tijd niet meer als goede indicator. D. Good- Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000, entryid/106/Default.aspx. org/ehs/news/2013/atrazine. stein, ‘How Science Works’, in Reference on nr. 903 & 907; Franken 2010, p. 186-187. 49. C.F. Cranor, Toxic Torts, Science, Law 56. N. Orsesker & E.M. Conway, Merchants scientific evidence in the law, Washington: 47. X. Li. Song & X. Du 2009, ‘Exposure to and the Possibility of Justice, Cambridge: of Doubt, New York: Bloomsbury Press Federal Judicial Center 201, p. 7-54. nanoparticles is related to pleural effusion, University Press 2008, p. 138 e.v. 2010. pulmonary fibrosis and granuloma’, Europe- 50. Van Asselt 2000, p. 86. 57. Helaas is het voorkomen van schijnon- an Respiratory Journal 2009/559 vol. 34, 51. Hale & Al-Seffar 2009, p. 271. zekerheid een utopie. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 389 306 Essay Adviesrecht voor slachtoffers? Grenzen aan slachtofferrechten in het strafproces Alexander F. de Savornin Lohman1 In oktober 2013 maakte Staatssecretaris Teeven het voornemen kenbaar het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, uit te breiden met een adviesrecht aan de rechter. Het oogt sympathiek om slachtoffers meer rechten te geven. Maar is dit adviesrecht wel een verstandig plan? Een adviesrecht voor slachtoffers doet afbreuk aan de kwaliteit van de strafrechtspraak en is schadelijk voor het proces van traumaverwerking van het slachtoffer. I n oktober 2013 maakte Staatssecretaris Teeven het voornemen kenbaar het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces, uit te breiden met een adviesrecht aan de rechter. Lange tijd is de positie van slachtoffers in het strafproces miskend geweest. Er is nu sprake van een inhaalslag. Sinds 2005 hebben slachtoffers van zware misdrijven het recht om op de strafzitting tegen de verdachte een verklaring af te leggen over de impact die het misdrijf op hun leven heeft gehad. Onderzoek van Slachtofferhulp Nederland wijst uit dat spreekrecht een succes is.2 Het huidige plan van de staatssecretaris is een volgende stap naar erkenning. Slachtoffers en nabestaanden mogen dan, naast het spreekrecht, tevens de rechter adviseren over juridische aspecten van de strafzaak, zoals de schuldvraag, de strafbaarheid van de verdachte en de op te leggen straf. Het oogt sympathiek om slachtoffers meer rechten te geven. Maar is dit adviesrecht wel een verstandig plan? Susan Herman, algemeen directeur van het Amerikaanse National Center for Victims of Crime en auteur van Parallel Justice for Victims of Crime (2010)3 wijst erop dat een misdaad niet alleen een dader produceert, maar ook een slachtoffer. De samenleving moet niet alleen recht doen jegens de dader, maar ook jegens het slachtoffer. De dader moet verantwoordelijk gesteld worden voor het overtreden van de wet. Het antwoord van de samenleving jegens het slachtoffer moet zijn: ‘Wat u is overkomen is in strijd met de gestelde regels. We bieden u daarom ondersteuning aan om uw leven weer op de rit te krijgen.’ Het slachtofferproces Het proces van recht doen jegens de dader (strafproces) en dat van recht doen jegens het slachtoffer (slachtofferproces) zijn volgens Herman’s Parallel Justice, twee los van elkaar staande processen, die tegelijkertijd parallel naast elkaar lopen en die aan elkaar gerelateerd zijn. Herman onderstreept het belang dat slachtoffers in de strafproce- 390 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 dure worden gehoord. Maar zij wijst er tegelijk op dat het strafproces niet de beste mogelijkheid biedt om in de behoeften van slachtoffers te voorzien. In 90% van de gevallen vindt geen strafzitting plaats. In al die gevallen hebben slachtoffers evenzeer behoefte aan erkenning. Ook zij willen gehoord worden en hun verhaal kunnen doen. Het is belangrijk om het strafproces jegens de dader en het proces van ‘recht-doenaan-slachtoffers’ los van elkaar te bezien Het is belangrijk om de beide processen, het strafproces jegens de dader en het proces van ‘recht-doen-aanslachtoffers’ los van elkaar te bezien in het kader van het voorgenomen adviesrecht. In het huidige spreekrecht van slachtoffers op de strafzitting lopen ‘daderproces’ en ‘slachtofferproces’ even met elkaar op. Als het adviesrecht er gaat komen, wordt dit ‘samen oplopen’ uitgebreid. De invloed daarvan op beide processen moet worden nagegaan. Susan Herman komt ten aanzien van het spreekrecht voor slachtoffers tot conclusies die aansluiten bij die van Slachtofferhulp Nederland. Zij stelt dat het spreekrecht voorziet in een belangrijke behoefte van het slachtoffer en dat de strafrechtspraak algemeen aan vertrouwen wint als het slachtoffer op de strafzitting wordt gehoord. Het proces dat slachtoffers door te maken hebben nadat een misdrijf jegens hen is gepleegd, is traumaver- werking. Niet alle slachtoffers raken door een misdrijf getraumatiseerd. Het ene misdrijf is het andere niet en dat geldt ook voor de persoon van het slachtoffer. Het éne slachtoffer kan nu eenmaal meer ‘hebben’ dan een ander. De kern van traumatisering bij misdrijven is dat – naast de materiële en/of lichamelijk toegebrachte schade – het slachtoffer een stuk van diens ‘onbevangenheid’ wordt afgenomen. De dader rukt door zijn daad een stuk weg van het basisvertrouwen dat het slachtoffer in zijn medemensen en in de samenleving stelde. Het slachtoffer is daardoor vaste grond onder zijn voeten kwijt. En het probleem daarbij is dat afgenomen onbevangenheid en basisvertrouwen niet meer vanzelf terugkeren. De enige remedie daarop is traumaverwerking. Verwerking van het trauma stelt het slachtoffer in staat om langzaam nieuw vertrouwen op te bouwen. Dat nieuwe vertrouwen berust dan op verwerkte levenservaring, ofwel wijsheid. Door traumaverwerking kan het slachtoffer weer vreugde in het leven gaan ervaren en een gelukkig mens worden, ondanks hetgeen hem of haar werd aangedaan. In het verwerkingsproces ligt de uitdaging besloten van een nieuw levensperspectief voor slachtoffers, met wijsheid als fundament van nieuw opgebouwd vertrouwen. Uiteindelijk kan traumaverwerking tot vergeving leiden, omdat (ex) slachtoffers levensblijheid niet langer willen onderdrukken door gevoelens van wrok en rancune. Het proces van traumaverwerking is uitgebreid beschreven door Elizabeth Kübler-Ross. Het bestaat uit vijf fasen: ontkenning, boosheid, marchanderen, depressie en acceptatie. Traumaverwerking vraagt tijd. Verwerking kan niet worden afgedwongen. Heeft het misdrijf slechts een gering trauma veroorzaakt, dan kan het verwerkingsproces zich heel snel voltrekken. Is er sprake van een ernstiger trauma dan kunnen er jaren overheen gaan voordat het slachtoffer eraan toe is een begin te maken met het verwerkingsproces. Vaak moet de strafzaak tegen de dader daarvoor eerst zijn afgerond. De samenleving heeft dit ‘slachtofferproces’ te respecteren en waar redelijkerwijs mogelijk, te faciliteren en te ondersteunen. Om dit proces te kunnen aangaan is het noodzakelijk dat het slachtoffer zich veilig voelt en dat hij zijn leven weer ‘op de rit’ heeft. In het kader van ‘recht-doenaan-het-slachtoffer’ moet de overheid verplicht worden geacht slachtoffers deze basisvoorwaarden te bieden. Jegens hen is de samenleving er immers niet in geslaagd de naleving te borgen van de in de samenleving geldende normen. Slachtofferschap staat voor ‘zielig zijn’. Een slachtoffer is niet in staat om volwaardig mens te zijn. Hij is verminderd inzetbaar in de samenleving en hij leidt een leven dat minder voldoening schenkt. Daarom is slachtofferschap een eigenschap waar je liefst zo snel mogelijk van bevrijd zou moeten zijn. Maar het psychologische proces van trau- maverwerking vraagt tijd en laat zich niet dwingen. Daarom is slachtofferschap een heel ongrijpbaar criterium. Rechtens ben je slachtoffer zodra er een strafbaar feit of onrechtmatige daad tegen je is gepleegd, of je slachtoffer geworden bent van een calamiteit. In psychologische zin ben je slachtoffer als je vertrouwen in de medemens, of in de samenleving weggevallen is. Ieder mens maakt slachtofferervaringen mee in zijn leven. Je kunt slachtoffer worden van een conflict, machtsspel, bureaucratie, pesten, uitsluiting, manipulatie, of wat voor omstandigheid ook. Het brengt je vertrouwen in de medemens en in de samenleving aan het wankelen. Je voelt je machteloos, radeloos, lamgeslagen, woedend en behoeftig. Maar dit betekent niet dat je rechtens als slachtoffer wordt erkend. Daartegenover staan mensen die rechtens wel slachtoffer zijn, maar die wars zijn van de slachtofferrol en niet als slachtoffer willen worden aangezien. Ook zijn er mensen die de slachtofferrol manipulatief gebruiken, omdat het daardoor gemakkelijker is iets van anderen gedaan te krijgen. Sommige slachtoffers zwelgen in de slachtofferrol en proberen er aan alle kanten misbruik van te maken. Al dit soort verschijningsvormen van slachtofferschap kunnen zich voordoen in de loop van het psychologische proces van traumaverwerking. Tijdens de duur van het proces van traumaverwerking kijkt het slachtoffer namelijk steeds met andere ogen naar de dader en naar het misdrijf. Zijn attitude jegens de dader en het misdrijf verandert daarbij mee. Dit is kenmerkend voor traumaverwerkingsprocessen. Een slachtoffer dat (nog) zwaar gebukt gaat onder een diep trauma zal de rechter anders adviseren dan een slachtoffer dat zijn trauma al goeddeels heeft verwerkt Een slachtoffer dat (nog) zwaar gebukt gaat onder een diep trauma zal de rechter anders adviseren dan een slachtoffer dat zijn trauma al goeddeels heeft verwerkt. De attitude die het slachtoffer heeft op het moment waarop de zitting plaatsvindt, is bepalend voor de inhoud van het advies dat hij aan de rechter zal uitbrengen. Omdat die attitude tijdens het verwerkingsproces aan verandering Auteur 2. Zie onder meer: het Victim Impact Statement in de praktijk de National Press Club Lunch in Washing- 1. Mr. A.F. de Savornin Lohman is oud- Leferink Sonja, 2012. Slachtofferrech- van het Nederlandse strafrecht. (Rapport ton D.C., http://victimsofcrime.org/library/ advocaat en oprichter/eigenaar van Center ten – Doen ze recht aan slachtoffers? (Rap- van Slachtofferhulp Nederland). publications/other-topics/parallel-justice/ for Sustainable Justice en AION Inspiration port van Slachtofferhulp Nederland) 3. Voor dit artikel maakte ik gebruik van de parallel-justice-framework. te Utrecht. Leferink, Dr. S.B.L. en Vos, K.H. 2008. tekst van haar lezing Seeking Parallel Jus- Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverk- tice – a new agenda for the victim’s move- laring: recht of kans? – Een onderzoek naar ment’, gehouden op 15 december 2000 op Noten NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 391 Essay Brenda Chrystie © Corbis onderhevig is, kan aan een slachtofferadvies niet meer dan een betrekkelijke waarde worden toegekend. Het adviesrecht In de loop der tijd is ten aanzien van adviseurschap een aantal basisregels ontwikkeld die de tand des tijds hebben doorstaan en hun waarde hebben bewezen: een adviseur 392 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 moet deskundig, betrouwbaar en onafhankelijk zijn. Degene die advies nodig heeft moet vooraf diens antecedenten adequaat kunnen natrekken, zodat hij weet wat hij van de adviseur kan verwachten. Deze basisprincipes voor adviseurs worden door de overheid zó belangrijk geacht dat voor beroepsgroepen van adviseurs, zoals notarissen, advocaten, accountants en artsen, wettelijk beroepsregels zijn gesteld die de deskundigheid, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van adviseurs moeten waarborgen. Deze beroepsregels impliceren dat adviseurs de nodige distantie hebben ten aanzien van het onderwerp van hun advies en dat zij geen persoonlijk belang mogen hebben. Deze vereisten beogen de kwaliteit van de adviezen te waarborgen. Hoe moet, gezien deze informatie, het adviesrecht voor slachtoffers worden beoordeeld vanuit het gezichtspunt van zorgvuldige rechtspleging? Als eerste moeten wij constateren dat slachtoffers niet voldoen aan de basiskwaliteitseisen voor verantwoord adviseurschap. Zij missen deskundigheid, zij zijn niet onafhankelijk en zij kunnen niet voldoen aan voor adviseurs geldende betrouwbaarheidscriteria. Bovendien mist de rechter, die de adviezen in zijn oordeel moet verwerken, mogelijkheden om de antecedenten en attitude van de slachtoffers/adviseurs na te trekken. Dit impliceert dat een adviesrecht voor slachtoffers de rechter met een formeel advies opzadelt, waarvan de kwaliteit op geen enkele manier gewaarborgd is, terwijl hij niet in staat is de achtergronden van het advies en de adviseur behoorlijk na te trekken. Dit impliceert dat het adviesrecht de rechter in zekere zin vleugellam maakt. Dit kan onmogelijk bevorderlijk zijn voor het vertrouwen dat in de rechtspleging wordt gesteld. Hoe staat het met het adviesrecht vanuit de gezichtshoek van het slachtoffer? Het lijkt ronduit onverantwoord voor een slachtoffer om zich in te laten met een formeel advies aan de rechter. Hij mist juridische deskundigheid, is emotioneel betrokken en hij bevindt zich in de regel nog in een verwerkingsfase van het trauma dat hij opgelopen heeft. In dat geval heeft hij als mens zijn persoonlijke evenwicht nog niet hervonden. Elk van deze redenen zijn op zich al prohibitief om een goed adviseur te kunnen zijn. Er zit een verraderlijke valkuil in het adviesrecht: het idee de rechter te mogen adviseren, kan het beschadigde ego van het slachtoffer strelen. Laat het slachtoffer zich verleiden tot het ‘adviseren van de rechter’, dan loopt hij met open ogen in de valkuil van afrekening door de werkelijk belanghebbenden in het strafproces: de verdachte, diens advocaat, de Officier van Justitie en ook de rechter zelf, die iets aan moet met het aan hem opgedrongen advies van het slachtoffer. Door een formeel slachtofferadvies uit te brengen, positioneert het slachtoffer zich midden in het wespennest van de juridische strijd in het strafproces tegen de dader, met de daarbij behorende afrekening op uitspraken en secundaire victimisatie. Hij raakt dan verstrikt in het strafproces; voor hem het ‘verkeerde’ parallelle proces, omdat hij het slachtofferproces te volvoeren heeft. Een adviesrecht voor slachtoffers komt het slachtofferproces van traumaverwerking niet ten goede, het creëert onveiligheid voor het slachtoffer en helpt hem niet zijn eigen leven op de rit te krijgen. Het advies- Het adviesrecht is alleen maar schadelijk voor het slachtofferproces recht is alleen maar schadelijk voor het slachtofferproces. Ik begrijp eigenlijk niets van het hele idee van het adviesrecht voor slachtoffers: Waarom moet de wet de strafrechter structureel opzadelen met adviseurs die niet deskundig, niet onafhankelijk en niet objectief kunnen zijn, terwijl de rechter niet over de mogelijkheid beschikt om de antecedenten en intenties van die adviseurs te onderzoeken? Waarom moet het recht slachtoffers ertoe aanzetten zich in te laten met specialistisch juridische aangelegenheden waar zij geen verstand van hebben? Waarom worden kwetsbare slachtoffers aangezet zich te begeven in het wespennest van de strijd in de strafprocedure? Waarom gelden tot dit doel de vanouds bekende en beproefde basisregels voor adviseurschap ten aanzien van deskundigheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid ineens niet meer? Het is niet begrijpelijk dat dezelfde staatssecretaris met zijn ene arm de handhaving van deze beproefde regels zó belangrijk vindt dat hij het interne toezicht binnen de advocatuur niet voldoende vindt en daar buitenstaanders bij wil betrekken, terwijl hij met zijn andere arm ten aanzien van slachtoffers – een kwetsbare groep uit de samenleving – dezelfde beproefde basisregels bij het huisvuil plaatst. Zo veel bezwaren er tegen een adviesrecht voor slachtoffers gelden, zo weinig bestaan er tegen het spreekrecht van slachtoffers op de strafzitting. Het delen met anderen van persoonlijke ervaringen, gevoelens en beleving ten aanzien van het misdrijf en de dader, draagt bij aan herstel en opbouw van nieuw vertrouwen bij het slachtoffer. Op de strafzitting worden die ervaringen rechtstreeks gedeeld met de rechter en de dader. Dat geeft een extra positieve impuls aan het herstelproces van het slachtoffer. Daarnaast draagt het slachtoffer impact statement bij aan het vertrouwen van de strafrechtspraak bij het grotere publiek. Slachtoffer impact statements zijn daarom goed, zowel voor het strafproces tegen de dader als voor het ‘slachtofferproces’. Eigenlijk zou het in geen enkele strafprocedure mogen ontbreken. In wezen is een strafproces niet ‘af’ als het slachtoffer niet is gehoord. Het geven van een slachtoffer impact statement zou wellicht zelfs gezien kunnen worden als een burgerplicht die op slachtoffers rust, een verplichting, net als getuigenplicht, die staat tegenover de slachtofferrechten op informatie, hulp, bijstand en vergoeding van schade. Jegens de samenleving heeft het slachtoffer ook een zekere verplichting om niet in de slachtofferrol te blijven ‘hangen’ of daar misbruik van te maken. Met andere woorden: jegens de samenleving is het slachtoffer gehouden om zich, met de geboden ondersteuning, naar vermogen in te zetten om weer als volwaardig burger in de samenleving te participeren. In het kader van het huidige spreekrecht komt het regelmatig voor dat slachtoffers wensen (adviezen) over de verdachte of de afdoening van de strafzaak vervlechten in hun impact statement. Formeel mag dit niet, maar veel rechters laten dit oogluikend toe. En dat is toe te juichen, want ook het uiten jegens de rechter van gedachten en wensen, kan bijdragen aan het verwerkingsproces en herstel van zelfvertrouwen van het slachtoffer. Aan dergelijke informele en vrijblijvende wensen, ‘adviezen’ of hints van NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 393 Essay het slachtoffer, hoeft de rechter niet per se aandacht te besteden. Daarom lokken dergelijke low profile wensen/‘adviezen’/hints geen groot risico op secundaire victimisatie uit. In deze zin is uitbreiding van het huidige spreekrecht aan te bevelen. Susan Herman stelt dat recht-doen-aan-slachtoffers primair betekent: veiligheid bieden, hulp verlenen om hun leven weer op de rit te krijgen en ondersteuning te geven bij het verwerkingsproces van het opgelopen trauma. Dat is waar de overheid voor te zorgen heeft. Want zij is jegens slachtoffers niet in staat geweest de naleving te borgen van de door haar voor de samenleving gestelde basisregels. Tot dit recht-doen-aan-slachtoffers behoort zeker niet het opzadelen van slachtoffers met een adviesrecht dat hen voor de leeuwen werpt, hen hun veiligheid afneemt, niets bijdraagt aan het op de rit krijgen van hun leven en hen los trekt uit hun proces van traumaverwerking. Verruiming en bredere toepassing van het slachtoffer impact statement doen het meeste recht aan de belangen van slachtoffers en aan het vertrouwen dat de rechtspraak in de samenleving geniet. hij zich het relaas van het slachtoffer niet persoonlijk aan te trekken. Is de verdachte echter wel schuldig aan het misdrijf, dan zal het relaas van het slachtoffer hem kunnen raken. Als dat gebeurt, kan dit een helend effect op de dader hebben. Er zijn veel voorbeelden van daders, die spijt van hun daad krijgen zodra tot hen doordringt wat zij hun slachtoffer psychisch hebben aangedaan. Het relaas van het slachtoffer kan tot gevolg hebben dat de dader zijn levenshouding verandert. Dit kan ook het geval zijn als de dader wordt vrijgesproken omdat zijn schuld niet voldoende kan worden bewezen. Gedurende de eerste fase van het strafproces beïnvloeden het slachtofferproces en het strafproces elkaar daarom over en weer sterk positief. Die positieve beïnvloeding kan kwantitatief worden vergroot door in iedere Het tweefasenproces het slachtofferproces en het Het in 2013 uitgebrachte rapport van het WODC Naar een tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een strafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffer en verdachte4 bevat een omvangrijk scala van gedachten, visies en opvattingen over de positie van slachtoffers in het strafproces. In het kader van de discussie over de wenselijkheid van invoering van een tweefasenstructuur in het strafproces heeft de gedachte geleefd dat voor een uitgebreid spreek- en adviesrecht van slachtoffers alleen plaats zou zijn in de beslisfase, de tweede fase van het strafproces. Deze gedachte ligt voor de hand als aan slachtoffers een formeel adviesrecht zou worden toegekend. Het slachtofferadvies zou immers in de tweede fase de beslissing van de rechter het meest effectief kunnen beïnvloeden. Zowel vanuit de optiek van het slachtofferproces als ook vanuit de optiek van het strafproces tegen de dader is echter de eerste fase van het strafproces, de fase waarin de schuld van de verdachte wordt vastgesteld, de juiste fase om het slachtoffer te horen. Het slachtofferbelang om in het strafproces te worden gehoord, komt op onmiddellijk nadat het strafproces over de misdaad die het slachtoffer is aangedaan, is begonnen. Het is victimiserend en niet respectvol jegens het slachtoffer als hij dan niet meteen, en in een zo vroeg mogelijk stadium, de gelegenheid krijgt om zijn of haar verhaal te doen. De input van het slachtoffer plaatst het strafproces in een juist en op de werkelijkheid afgestemd perspectief. Het is helend voor het slachtoffer om in een vroeg stadium zijn verhaal te mogen doen. Het slachtofferbelang is gerelateerd aan het misdrijf waarvoor de verdachte wordt vervolgd. Het slachtofferbelang is niet gerelateerd aan de schuldigheid of strafbaarheid van de verdachte. Het slachtoffer moet zijn verhaal kunnen doen als de zaak gaat over het misdrijf dat hem aangedaan is. Als de verdachte niet schuldig is aan het misdrijf, zal het relaas van het slachtoffer hem niet deren. Hij weet dat hij onschuldig is. Daarom hoeft 394 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Gedurende de eerste fase van het strafproces beïnvloeden strafproces elkaar over en weer sterk positief strafzaak spreekrecht aan slachtoffers toe te kennen. Kwalitatief kan de invloed worden vergroot door slachtoffers niet te beknotten in het kenbaar maken van wensen en gedachten die zij ten aanzien van de verdachte of over de afdoening van de strafzaak koesteren. Die wensen en gedachten moeten echter beslist niet als formeel advies worden opgevat, omdat slachtoffers niet kunnen voldoen aan de strenge eisen die voor een formeel adviesrecht behoren te gelden. Zodra het slachtoffer zijn verhaal gedaan heeft, moet hij het strafproces loslaten en de voortgang daarvan overlaten aan de actoren in dat proces. Blijven slachtofferproces en strafproces langer met elkaar verbonden dan brengen de beide processen elkaar over en weer schade toe. Het slachtoffer dat zijn verhaal gedaan heeft, kan weer verder in zijn verwerkingsproces. Het is niet aan het slachtoffer om zich in te laten met de vraag hoe de overheid handelt jegens een wetsovertreder. Die beslissing is gedelegeerd aan de objectieve en onafhankelijke rechter, wiens objectiviteit en onafhankelijkheid niet aan banden mag worden gelegd door ‘adviezen’ die de benaming ‘advies’ niet kunnen waarmaken. Vanuit slachtofferperspectief zie ik geen bezwaar tegen eventuele invoering van een tweefasenstructuur in het strafproces, mits het (eventueel uit te breiden) spreekrecht van het slachtoffer volledig geïntegreerd wordt in de eerste fase van het strafproces. 4. http://wodc.nl/images/2292-volledigetekst_tcm44-505694.PDF. Essay 307 De macht van de verbeelding Over staatkunde en staatsrechtelijke televisieseries Geerten Boogaard1 In deze exercitie wordt de relatie tussen verbeelding en werkelijkheid in het (Nederlandse) institutionele staatsrecht verkend. Verbeelde politieke figuren uit bekende (inter)nationale politieke televisiedrama’s blijken inspirerend voor ‘real-life’ politici. Het concrete bewijs is beperkt, maar de politieke fictie van het televisiescherm kan een rol spelen in het mede duiden en voorspellen van de staatkundige werkelijkheid. De intrigerende vraag daarbij is: gaat het richting meerderheidsdemocratie zoals Angelsaksische series als Yes Minister en West Wing propageren of wint de consensusdemocratie zoals verbeeld in de Deense serie Borgen? 1. Inleiding De parlementaire geschiedenis levert met regelmaat materiaal op voor televisiedrama. Zoals onlangs in de terecht geprezen miniserie Den Uyl en de affaire Lockheed. Nauwkeurige verfilming van de geschiedenis is daarbij niet het primaire doel. De verhalen worden met dramatiserende dichterlijke vrijheid bijgezet in de ‘gedeelde verbeelding’.2 Van Thijn (PvdA), wiens Retour Den Haag verfilmd werd, merkte op dat de verfilming meer weg had van een Griekse tragedie dan hij zich uit de werkelijkheid kon herinneren. Dat verbaast niet. Politiek en drama hebben al sinds de klassieke oudheid veel met elkaar te maken. Een van de meest intrigerende aspecten aan die relatie is dat de werkelijkheid niet alleen leverancier is, maar ook afnemer. Volgens Oscar Wilde is dat laatste zelfs vaker het geval dan het eerste: ‘Life imitates Art far more than Art imitates Life’.3 De Nederlandse politie is hier inmiddels voor op de hoede en huurt heuse beeldwetenschappers in om zich niet weer door Project-X-rellen te laten verrassen.4 Zo wordt het voor de staatsrechtbeoefening ook tijd om te kijken welke constitutionele idealen de populaire politieke televisieseries uitdragen en of daar iets van valt te merken in de staatkundige werkelijkheid. Het politieke staatsrecht bestaat immers maar in beperkte mate uit harde regels en dus doet de beoefening ervan er goed aan ook voor de meer fluïde elementen van de staatkunde oog te hebben. De structuur van dit essay is als volgt. Par. 2 verkent met anekdotisch bewijsmateriaal de verschillende manieren waarop de werkelijkheid politieke fictie imiteert. Par. 3 probeert vervolgens op een wat abstractere schaal een relatie te leggen met het institutionele staatsrecht. Daarbij zal ik mij richten op de politieke series waarvan bekend is dat men er in Den Haag graag naar kijkt, en naar politiek televisiedrama van vaderlandse bodem. Dat ik mij hier op methodologisch glad ijs begeef, besef ik ten volle. Correlaties zijn niet per se causaliteiten en een associatie is al helemaal geen garantie voor een oorzakelijkheid. Toch lijkt mij dat geen reden de exercitie niet te ondernemen. Als aanvulling op de gedachte dat een rechtsstaat ‘constitutionele geletterdheid’5 veronderstelt, is het voor het institutionele staatsrecht goed ook te kijken naar het verbeelde deel van onze politieke gemeenschap. 2. Vormen van imiteren Wie het politieke bedrijf doorzoekt, vindt vele soorten sporen van politieke televisiedrama. Een vaak voorkomende vorm is de enkele verwijzing in het parlementaire debat, met name door de meer ‘kosmopolitische’ kamerleden. Van verwijzen loopt het op naar framen, vertolken, meespelen en naspelen tot aan iets wat begint te lijken op series die de werkelijkheid mede vormgeven. Ik zal deze vormen kort langslopen. Auteur Noten Press 2012, p. 307-348, p. 315-321. sie Project X Haren, p. 175. 1. Mr. G. Boogaard is universitair docent 2. Ik leen deze term van: H. de Mare, ‘Waar 3. O. Wilde, The decay of lying and other 5. M. Adams, ‘Constitutionele geletterdheid Staats- en Bestuursrecht aan de Universiteit Nederlanders warm van worden’, in: G. van essays, London: Penguin Books 2003 voor de democratische rechtsstaat’, NJB Leiden. den Brink (red.), De lage landen en het (1889), p. 3-37. 2013/874, afl. 17, p. 1110-1118. hogere, Amsterdam: Amsterdam University 4. H. de Mare, Bijlage bij Rapport Commis- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 395 Essay 2.1. Framen Een verwijzing naar een serie kan een vrij effectieve manier zijn om een opponent in een ongunstig daglicht te stellen. Toen Staatssecretaris Weekers (VVD) Yes Minister-praktijken in de schoenen geschoven kreeg wegens vermeende selectieve informatieverstrekking, was hij onmiddellijk op zijn hoede.6 Hij antwoordde met een stevig betoog over hoe het er op Financiën aan toegaat. ‘Als een bewindspersoon de koers wil verzetten, gaat de ambtelijke organisatie daarin buitengewoon loyaal mee. Ik wil dus geen enkele verdenking in de richting van de ambtelijke organisatie of de ambtenaren laten bestaan. De bewindspersoon zet de koers uit. De bewindspersoon moet besturen. Als hij zich alleen door anderen laat leiden, is hij zwak. De bewindspersoon zet de koers uit.’7 Probleem met dit verweer is dat de minister uit Yes Minister, Jim Hacker, precies dit soort ferme taal uitslaat. Waarna vanuit het collectieve geheugen een grijnzende Sir Humphrey Appleby reageert met een onderdanig: ‘Yes, minister’. Zoiets overkwam Staatssecretaris Bleker (CDA). ‘We moeten heel veel doen in China en in andere opkomende markten’, zei hij in de Eerste Kamer. ‘Er is echter ook veel potentie binnen de Europese Unie, waarvan je denkt: verdraaid! Dit wilde ik kwijt. Mij is niet geadviseerd om dit te zeggen, maar ik meende het wel te moeten doen.’ De voorzitter reageerde ad rem:‘U bent uiteindelijk de baas. Yes, minister!’ Bleker kon niet anders dan zijn verlies nemen: ‘Zo is het.’8 Dergelijke framing hoeft niet negatief te zijn. Een Amerikaanse columniste vergeleek President Obama’s inspanningen om wapenwetgeving door de Senaat te krijgen met wat President Andrew Shepherd in de film The American President daarvoor uit de kast trok.9 Obama stak naar de mening van de columniste wat halfhartig af tegen zijn verbeelde evenknie. Die richtte immers een heus commandocentrum in om een massale lobby aan te sturen. Obama had van dit frame gehoord en probeerde het tijdens een Correspondents’ Dinner te breken. Hij sprak Michael Douglas, die Shepherd speelde en in de zaal zat, rechtstreeks aan. ‘Michael, what’s your secret, man? Could it be that you were an actor in an Aaron Sorkin liberal fantasy? Might that have something to do with it? I don’t know. Check in with me. Maybe it’s something else.’ 2.2. Vertolken Soms gaat een verwijzing verder dan framen en wordt het eerder zelf vertolken van een personage. In een verantwoordingsdebat over de oorlog in Irak riep Halsema (GroenLinks) het CDA ter verantwoording over de band van President Bartlet, de held van The West Wing. ‘Mij speelt telkens een opmerking door het hoofd van de beroemde Amerikaanse president Bartlet’, zei Halsema. Een verwijzing naar een serie kan een vrij effectieve manier zijn om een opponent in een ongunstig daglicht te stellen 396 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 ‘De opmerking luidt zo: Als je oorlog wilt voeren moet je de feiten en het recht aan je kant hebben. Als je de feiten niet aan je kant hebt, zorg dan wel dat het recht voor je spreekt. Als je in strijd met het recht handelt, zorg dan in ieder geval dat je de feiten aan je kant hebt. Heb je geen van beide aan je kant, dan geldt: “get the hell out of there”. In Irak klopten de feiten niet. Er waren geen massavernietigingswapens. Er zijn valse feiten geconstrueerd. Er was geen volkenrechtelijk mandaat voor de militaire aanval die toch plaatsvond. Nederland had tegen de VS moeten zeggen: get the hell out of there. In plaats daarvan gaf Nederland politieke steun aan een onwenselijke en onwettige oorlog.’10 Wie zoekt naar de vindplaats van dit citaat in het script van The West Wing,11 zal zien dat Bartlet dit nooit gezegd heeft. Er valt alleen een passage te vinden waarin Bartlet een hoogleraar procesrecht aanhaalt: wie geen juridische argumenten heeft en geen feitelijke, kan altijd nog heel hard met zijn vuist op tafel slaan.12 Toch had het citaat wel van Bartlet kunnen zijn. Halsema wekt een eigen, maar toch geloofwaardige Bartlet tot leven. Ze citeert niet, ze vertolkt. Premier Thatcher ging nog veel verder. Als groot fan van Yes Minister schreef ze een sketch en overtuigde ze de acteurs het script met haar op te voeren. Uiteraard ‘speelt’ ze zelf de minister-president. Ze geeft aan Jim Hacker de opdracht om alle economen af te schaffen. ‘They never agree on anything. They just fill the heads of politicians with all sorts of curious notions, like the more you spend, the richer you get.’ Nadat Hacker enthousiast heeft ingestemd, laat Thatcher zien hoe zij Appleby op de knieën zou hebben gekregen. Ze laat hem spartelend bekennen dat hij economie heeft gestudeerd. Thatcher: ‘Capital, my dear Sir Humphrey. You’ll know exactly where to start.’13 In een andere variant van vertolken duwen politici niet anderen in de rol van een personage, of kruipen ze zelf in de huid van hun held, maar spelen ze als zichzelf mee met de fictie. Nederlandse burgemeesters doen dat jaarlijks, wanneer ze, met ambtsketen en al, Sinterklaas ontvangen en naar zijn reis uit Spanje informeren. Zoiets kan zich ook bij politieke series voordoen. Het Assembly van Californië heeft het ooit gepresteerd om een motion of adjournment op te dragen aan de nagedachtenis van Mrs. Landingham, de ‘great American’ wier ‘contributions to the nation were too numerous to count’.14 Landingham had als persoonlijke secretaresse van Bartlet de harten van vele kijkers gestolen. In de aflevering van de dag ervoor was ze om het leven gekomen in een auto-ongeluk.15 2.3. Naspelen De meest intrigerende relatie tussen fictie en werkelijkheid is uiteraard als politici de acties van hun helden gaan overnemen. Soms is het bijna onontkoombaar een dergelijk verband aan te nemen. De sterke toename van de filibuster in Amerika kan eigenlijk niet los staan van de populaire film Mr. Smith goes to Washington die deze vertragingstechniek verheerlijkt. Politici blijken echter niet erg geneigd om zelf toe te geven dat ze fictie nadoen. Daar waar dat wel gebeurt, gaat het om iets futiels of blijft het anoniem. Zo heeft oud-kamervoorzitter Verbeet weleens toegegeven dat ze de houding van premier Nyborg uit Borgen heeft overgenomen. En een van de weinige door pre- Scène uit Borgen: Nyborg © Allpix Press SARL / Hollandse Hoogte Oud-kamervoorzitter Verbeet heeft weleens toegegeven dat ze de houding van premier Nyborg uit Borgen heeft overgenomen mier Blair verloren stemmingen in het Britse Lagerhuis zou zijn gekopieerd uit The West Wing. De Tories hielden zich in veel grotere getale in Westminster op dan waar de Chief Whip van Labour op rekende. ‘Directly inspired by the West Wing’, aldus een anonieme Tory later.16 In deze categorie springt een Nederlands voorbeeld er in het bijzonder uit. In 2002, in de miniserie Mevrouw de minister, raakt Minister Holman verstrikt in een slangenkuil. Ze is als buitenstaander naar de landelijke politiek gehaald, maar blijkt even zo makkelijk weer te kunnen worden opgeofferd. Als zij zich dat realiseert gaat de kont tegen de krib en weigert ze te vertrekken, zelfs als er een motie van wantrouwen tegen haar wordt aangenomen. Het is gebruikelijk dat je dan vertrekt, vertelt een topambtenaar haar, ‘maar het stáát nergens’. Als dit al niet bijgedragen heeft aan het gedrag van Minister Verdonk, een paar jaar later, dan was de serie in ieder geval een goede voorspeller van deze omgang met ongeschreven staatsrecht.17 2.4. Vormen Het publiek van series is veel breder dan de politici zelf. De series kunnen zo een rol in de democratische opvoeding van de samenleving spelen.18 Zo wordt aanhoudend beweerd dat Borgen heeft bijgedragen aan de vrouwenemancipatie.19 Feit is in ieder geval dat niet lang na het aantreden van Nyborg als minister-president op televisie 6. Kamerstukken II 2011/12, 33 034 nr. 6, S01E04, 13 oktober 1999. S02E01, 9 mei 2001. C.A.J.M. Kortmann, ‘150 jaar staatsrecht in p. 19. 13. Het script, uit 1984, is te vinden op 16. ‘Blair’s whips fooled by West Wing de prullenbak’, NRC-Handelsblad 15 7. Kamerstukken II 2011/12, 33 034, nr. 6, www.yes-minister.com/thatcherscript.htm, plot’, The Telegraph, 2 februari 2006. De december 2006. p. 22. de opvoering grotendeels op YouTube als nagespeelde aflevering is: The West Wing, 18. F. Halsema, ‘Waarom zijn politici in 8. Kamerstukken II 2011/12, 21 501-02, nr. ‘Yes Real Prime Minister AKA The Thatcher A good day, S06E17, 2 maart 2005. Of Nederlands drama zo plat?’, De Volkskrant 1097, p. 13. Sketch’. Sir Humphrey heeft overigens geen deze aflevering echt de eerste keer was dat 7 september 2009. 9. Maureen Dowd, ‘No bully in the pulpit’, graad in de economie. Hij is classicus. Zie: deze truc is toegepast, kan hier verder in 19. ‘Revealed: the real Borgen. How Den- The New York Times, 20 april 2013. Yes Minister, The Greasy Pole, S02E04, 16 het midden blijven. mark’s answer to The West Wing has 10. Handelingen II, 4 februari 2009, maart 1981. 17. Later heeft het staatsrecht de handel- changed Danish politics’, RadioTimes.com, 50-4218. 14. ‘Calif. Assembly Mourns TV Character’, wijze van Verdonk wel weer proberen in te 4 februari 2012; ‘Fest af den demokrati’, De 11. www.westwingtranscripts.com. Associated Press 10 mei 2001. weven in het geldende recht. Maar de Volkskrant, 6 april 2013. 12. The West Wing, Five votes down, 15. The West Wing, 18th and Potomac, eerste reacties waren glashelder. Zie bijv. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 397 Essay Scène uit Yes Minister © Moviestore collection Ltd / Alamy Thorning-Schmidt in de werkelijkheid als eerste vrouw in de Deense parlementaire geschiedenis tot dit ambt werd geroepen. Opvallend genoeg ook nog, net als Brigitte, niet als leider van de grootste fractie. Eenzelfde soort claim geldt voor The West Wing. De intellectualistische Nobellaureaat Bartlet in het Witte Huis, zou mede de weg hebben gebaand voor de latere verkiezing van Obama.20 Wie in de sturende werking van series wil geloven werd in ieder geval op zijn wenken bediend: Obama kreeg snel na zijn aantreden een Nobelprijs met niet veel meer motivering dan dat er nu een Nobel-laureaat in het Witte Huis zit. 3. Voorspellen en duiden Uitgaande van deze vormen van imitatie, maar gezien het beperkte concrete bewijs, zal de rol van politieke series voor de staatsrechtbeoefening vooral een kwestie van voorspellen en duiden zijn. Toch valt er ook dan nog genoeg te beleven. Het recente Nederlandse politieke televisiedrama gaat opvallend vaak over de Oranjes. De Troon over de rariteiten van Willem I, II en III, verschillende series over Juliana en Bernhard, De Kroon over de missie van Van der Stoel om het huwelijk tussen Máxima Zorreguieta en WillemAlexander mogelijk te maken en De Prins en het meisje, over het huwelijk van Friso en het verleden van Mabel. Voor de regisseur van Den Uyl en de Affaire Lockheed, Hylkema, werd het verhaal pas interessant toen bleek hoe zeer Den Uyl en Juliana tegenover elkaar hadden gestaan.21 Naast deze focus op het Koningshuis valt op dat de Oranjes doorgaans erg machtig zijn en vaak de rol van intrigant spelen. In het half-fictionele De Prins en het meisje, bijvoorbeeld, is uiteindelijk bijna alles een masterplan van 398 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Beatrix. De vraag is of deze in de verbeelding vrij aanhoudend aangewakkerde argwaan niet een rol speelt in de werkelijkheid. De inspanningen van Britse politici om hun topambtenaren meer aan de politieke ketting te leggen, zouden niet los staan van wat Yes Minister met het imago van de zwoegers in het vooronder had gedaan.22 De Amerikaanse ervaringen, op hun beurt, rapporteren juist een toestroom van door The West Wing geïnspireerde overheidsdienaren. Zo past de focus van de Nederlandse constitutionele verbeelding op een machtig en bemoeizuchtig Paleis bij de onlangs dan toch doorgevoerde uitschakeling van het staatshoofd in de kabinetsformatie. De buitenlandse series waar politici hun mond vol van hebben, dragen tegengestelde constitutionele idealen uit. Enerzijds zijn er de Angelsaksische series die een meerderheidsdemocratie propageren. Verkiezingen zijn daarin geen evenredige vertegenwoordiging van ideeën maar vooral een manier om een president of één partij aan de macht te brengen of daar juist weer vanaf te helpen. The West Wing verheerlijkt uiteindelijk het ideaal van de gekozen filosoof-koning. Bartlet heeft namelijk, zeker na het verlies van zijn secretaresse, geen echte tegenspraak meer over. De series House of Cards (US) en The Thick of it zijn minder hoogdravend. Zij tonen de bij een meerderheidsdemocratie behorende partijstructuur: niet Tussen de law in the books en de law in action is nog een derde: law in fiction echt een ideologische eenheid maar veel meer een verticaal georganiseerde machtsmachine waarin een Chief Whip of een spindoctor ministers en volwassen kamerleden mag uitschelden. Het Nederlandse politieke bedrijf laat in toenemende mate trekjes van een dergelijke meerderheidsdemocratie zien. Opvallend zijn bijvoorbeeld de premiersdebatten waarin de inhoud van het verkiezingsprogramma moet concurreren met vragen over leiderschapskwaliteiten: ‘het is drie uur ’s nachts en de rode telefoon gaat’. Een zorgvuldig gespinde tweestrijd reduceert het aantal kandidaten nog verder. In hetzelfde straatje van typische kenmerken van een meerderheidsdemocratie past de toegenomen vanzelfsprekendheid waarmee de grootste partij de ministerpresident zou moeten leveren en het huidige experiment om niet meer inhoudelijk te formeren maar eenvoudig de helft van elkaars plannen aan een meerderheid helpen. De wijze waarop de fractiediscipline gehandhaafd wordt, is verder in Den Haag ook niet altijd even zachtzinnig. Maar daarvan wordt het de vraag of dat wel zo nieuw is. Tegenover dit Angelsaksische meerderheidsdenken draagt het tegenwoordig populaire Borgen een ander ideaal uit: een consensusdemocratie. Daarin scoren minderheidskabinetten omdat die het dualisme tussen regering en parlement zouden bevorderen. Begrotingen zijn in de serie een jaarlijkse onderhandelingsronde, waarbij niet één president in het centrum de macht heeft, maar de zwakste schakel in de coalitie de kracht van de regering bepaalt. De sporen van deze idealen zijn tegenwoordig aan de orde van de dag. Ze klinken mee als er ‘handen uitgestoken’ worden, men ‘over de eigen schaduw heen springt’ of ‘verantwoordelijkheid neemt’. Alleen blijft het hier de vraag in hoeverre het imiteren van Borgen oprecht is. Nyborg ging uit eigen beweging de politieke boer op om bredere steun voor haar kabinetsbeleid te zoeken. Ze was niet, zoals minister-president Rutte nu, door een voortijdig samenwerkende oppositie feitelijk met de rug tegen de muur gezet. De Denen hebben hun senaat al in 1953 afgeschaft. 4. Conclusie Tussen de law in the books en de law in action is nog een derde: law in fiction. Zeker voor het politieke staatsrecht en de staatkunde is dat een interessant fenomeen, maar welke plaats het gewezen moet worden is niet op voorhand duidelijk. Dit essay heeft op een anekdotische manier een aantal vormen verzameld waarop politieke fictie in televisieseries de staatkundige werkelijkheid beïnvloedt. Dat zijn: framing, waarin een ander in een fictief personage geduwd wordt, vertolking, waarin de politicus in de huid van zijn held kruipt, meespelen, waarin de politicus als zichzelf meedoet met de fictie, naspelen, waarin de werkelijkheid de fictie eenvoudig nadoet, en vorming, waarin een populaire serie de politieke gemeenschap in zekere zin opvoedt. Politieke fictie zou op basis hiervan kunnen worden gebruikt om constitutionele ontwikkelingen te voorspellen en te duiden. Zo was het tanende gezag van de vertrouwensregel al eerder op het televisiescherm verbeeld en past het uitbannen van het staatshoofd uit de kabinetsformatie bij de argwaan jegens de Oranjes die de gedeelde constitutionele verbeelding aanhoudend voedt. De huidige buitenlandse series dragen verder twee idealen uit, die niet geheel vreemd zijn aan de Nederlandse werkelijkheid. Dit is allereerst de Angelsaksische meerderheidsdemocratie met, uiteindelijk, het ideaal van de filosoof-koning: een intellectuele alleenheerser met een Nobelprijs. Daar tegenover is ook de Deense verbeelding met zijn verheerlijking van de consensusdemocratie populair. Althans, in ieder geval onder de Haagse politici uit het politieke midden. 20. H.R. Hayton, ‘The King’s Two Bodies: West Wing: The American Presidency as 21. http://www.mediafonds.nl/ 22. Rapport Andere Overheid in het buiten- Identity and Office in Sorkin’s West Wing’, Television Drama, New York: Syracuse page/80969/verslag-spiegel-van-holland- land, voorjaar 2005, p. 18. Bijlage bij Ka- in: J.E. O’Connor & P.C. Rollins (red.) The University Press 2003, p. 63-82. de-leugen-regeert. merstukken II, 29 362 nr. 74. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 399 Opinie 308 Eerste Kamer ‘revisited’ Erik Jurgens, Wim Voermans1 De net-niet Nacht van Duivesteijn illustreert de noodzaak nader onderzoek te doen naar het functioneren van tweekamerstelsels in Europa om de rol van onze Eerste Kamer te spiegelen aan die van andere senaten. De boel de boel laten is vragen om bedrijfsongelukken. D insdagavond 17 december 2013 hing het kabinet Rutte-II langs de rand van de afgrond – zo meldt de website van het NOS-nieuws op 20 december 2013. Het nieuwsbericht maakt duidelijk hoe spannend het tot op het laatste moment is geweest bij de Eerste Kamerbehandeling van de wetsvoorstellen die voortvloeiden uit het woonakkoord. PvdA-Senator Adri Duivesteijn had, vanwege de uiterst kleine meerderheid van Eerste Kamerleden die zich met de voorstellen konden verenigen (in de optelsom van fracties 38), de sleutel in handen. De sleutel tot het wetsvoorstel, daarmee ook de sleutel tot het woonakkoord, dat op zijn beurt verbonden was met de andere net gesloten akkoorden, waarvan dan weer het lot van het kabinet afhing. Een politieke thriller van gehalte, eentje die goed past in een betrekkelijk lange rij van ‘politieke levendigheid’ van de afgelopen jaren. Dat zijn eigenlijk scheve verhoudingen: debatten worden het best gevoerd in het forum dat de voorstellen op tafel heeft liggen De net-niet-Nacht van Duivesteijn doet wel een aantal vragen rijzen, niet zozeer vanwege het debat op zich. Het komt immers wel meer voor dat eigenzinnige senatoren hun rol nemen bij de behandeling van voor een kabinet belangrijke wetsvoorstellen, al zetten die vrijwel nooit door. Maar het gaat ons om de aanloop daartoe, die veel rumoer veroorzaakte. Doordat het kabinet Rutte een te kleine meerderheid in de Eerste Kamer achter zich heeft, zag het zich genoodzaakt via een akkoord met drie oppositiefracties in de Tweede Kamer (Herfstakkoord) alsnog een werkbare meerderheid in de Eerste Kamer te bewerkstelligen. Een gammele en vreemde constructie, want om een (aankomend) debat in de Eerste Kamer binnen te halen, moest de regering een groep Tweede Kamerleden overtuigen. Dat zijn eigenlijk scheve verhoudingen: debatten worden best gevoerd in het forum dat de voorstellen 400 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 op tafel heeft liggen. Natuurlijk had de Eerste Kamer het er wel een beetje naar gemaakt door – bij monde van een paar fractievoorzitters in de Eerste Kamer (Van Boxtel D66 en Brinkman CDA) – net voor de zomer van 2013 al te zeer te tandenblikkeren, zeggend dat ze niet zouden aarzelen bepaalde voorstellen ook politiek te beoordelen. Dat leidde tot een algemene discussie over de rol van de senaat in ons bestel. Senator Loek Hermans gaf tijdens de Algemene Beschouwingen aan dat de Eerste Kamer eens zou moeten discussiëren over de eigen rol. Het kabinet had daarvoor al aangegeven de rol van de Eerste Kamer nog eens te willen bekijken. Was dat alleen maar tromgeroffel of is er meer aan de hand? Wij denken van wel. Volgens het boekje (van wie dat dan ook mag zijn) dient de Eerste Kamer zich in het Nederlandse politiek-constitutionele bestel ‘terughoudend’ op te stellen bij het beoordelen van beleid en wetsvoorstellen. Die terughoudendheid – die sommigen zien als een ongeschreven plicht2 – brengt met zich mee dat de Eerste Kamer niet zozeer een politiek oordeel geeft over regeringsvoorstellen, maar die vooral beoordeelt vanuit wat technischer perspectieven, zoals rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Dat voorkomt dan een verdubbeling van politieke beoordeling. Het past ook beter bij het wat andersluidende mandaat van de senaat, vergeleken met dat van de Tweede Kamer. Het geeft de senaat een aanvullende, toetsende rol waarmee de functie van ‘chambre de reflexion’ (Kamer waar wél wordt nagedacht) kan worden waargemaakt. Dat klinkt op het eerste gehoor overtuigend, maar de ontwikkelingen van het laatste half jaar laten zien dat de regels en gebruiken die de rol van de Eerste Kamer bepalen onvast zijn, althans dat de hoofdrolspelers er zich er niet aan houden. De rol die de Eerste Kamer in ons bestel is toebedeeld is historisch gegroeid, vanaf 1815. Een rode draad in die ontwikkeling is de opzet de Eerste Kamer als een tegenwicht ten opzichte van de Tweede Kamer te laten functioneren, nooit als de bepalende factor. Dat dreigt de Eerste Kamer nu haars ondanks te worden. Andere landen hebben dit probleem beter opgelost, de Britten voorop, al in de Parliament Act van 1911. Daar mag de House of Lords een wetsvoorstel terugzenden naar de House of Commons, voorzien van zijn kritisch commentaar. De Commons moeten het voorstel dan opnieuw bekijken. Dan gaat het weer van de Lords. Dat kan nog een keer gebeuren. Maar als het vervolgens terugkomt bij de Commons, dan beslissen deze definitief. Dat is een slim- Adri Duivesteijn tijdens het debat in de Eerste Kamer over de woningmarkt © Phil Nijhuis / Hollandse Hoogte me manier om de toetsende rol van de Eerste Kamer te behouden, maar de eindbeslissing voor te behouden aan de Tweede Kamer. Dit ‘terugzendrecht’ zou ook bij ons ingevoerd moeten worden. Dit liefst formeel, via een Grondwetsherziening. Maar het kan ook, zo nodig nu al, informeel. De senaat handelt eenvoudig een wetsvoorstel niet af vanwege gebreken die daarin zouden bestaan, en laat weten waarom. De Tweede Kamer behandelt een wetsvoorstel waarbij veranderingen worden aangebracht in het oorspronkelijke voorstel, en stuurt dat naar de senaat. Die handelt het nieuwe voorstel wél af, vanwege de wijzigingen aangebracht door de Tweede Kamer. Dat gebeurt nu al een enkele keer, en heet een ‘novelle’. Alleen wordt het vooral gebruikt bij technische fouten in een wetsvoorstel (bij voorbeeld verwijzing naar een andere wet die niet meer bestaat). Nu zou je dit structureel kunnen inzetten. Het lijkt ons een goed idee dat langs deze lijnen nader onderzoek wordt gedaan naar varianten van tweekamerstelsels in Europa om de rol van onze Eerste Kamer te spiegelen aan die van andere senaten. Want nu de boel de boel te laten ten aanzien van de rol van onze Eerste Kamer in het constitutionele en politieke bestel, is vragen om bedrijfsongelukken. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Dat is een slimme manier om de toetsende rol van de Eerste Kamer te behouden, maar de eindbeslissing voor te behouden aan de Tweede Kamer Auteurs Noten 1. Prof. mr. E.C.M. Jurgens is emeritus 2. P.T.T. Bovend’Eert en H.B.R.M. Kummel- hoogleraar staatsrecht aan de Vrije Univer- ing, Het Nederlandse parlement, 11e druk, siteit Amsterdam. Hij was twee decennia Deventer: Kluwer 2010. lang achtereenvolgens lid van de Tweede en lid van de Eerste Kamer. Prof. dr. W.J.M. Voermans is hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit Leiden. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 401 309 O&M Europa: bedreiging of kans? Verslag Seminar Jonge NJV Lonneke Stevens1 M inder Europa! Het is voor politici mode om dat in de media te roepen. Door Europa hebben wij last van Bulgaren, door Europa worden onze politieverhoren minder effectief nu er een raadsman bij moet zitten. Maar de vraag ‘moet Europa er wel zijn’, en ‘kan dat niet wat minder’, zijn vragen die we achter ons zouden moeten laten omdat zij niets opleveren. Tijdens alweer het vierde seminar van de Jonge Nederlandse-Juristenvereniging kwam naar voren dat de jonge juristen de politieke mode voorbij zijn. Lize Glas, Hein Scholtens en Jannemieke Ouwerkerk gaven ieder vanuit hun eigen vakgebied hun visie op de verhouding Nederland en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de verhouding Nederland en de EU. De rode draad uit hun preessays2 werd door inleider Anne Meuwese (UvT) verwoord als ten eerste de vraag naar hoe een optimale verantwoordelijkheidsverdeling tussen de nationale staat en Europa kan worden bereikt. En ten tweede de vraag hoe in dat verband een constructieve dialoog tussen Nederland en Europa op gang kan worden gehouden. Een concrete uitwerking van zo’n dialoog was te vinden in het preessay van Lize Glas (RU). Zij stelde dat het EHRM de Nederlandse rechter moet kunnen bevelen om een uitspraak te herzien, en eveneens dat de Nederlandse rechter moet kunnen weigeren om een uitspraak van het EHRM ten uitvoer te leggen. Tijdens het debat met de zaal werd de vraag gesteld hoe beide stellingen zich tot elkaar verhielden: waren zij niet tegenstrijdig? Ook kwam in het debat naar voren dat voor het ontstaan van een constructief tweegesprek wel nodig is dat de Nederland- 402 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Pre-essayist Hein Scholtens aan het woord se rechter zich wat meer zou moeten gedragen als de Engelse rechter: uitdrukkelijk zijn mening geven over een Europese uitspraak in plaats van tussen de regels door. Dat de implementatie van Glas’ gedachte in de praktijk niet gemakkelijk zal zijn, werd duidelijk gemaakt door referent Alexander Schild (WB Hoge Raad). Wat zou er bijvoorbeeld gebeuren als het EHRM de Vereniging van Effectenbezitters in het gelijk stelt in haar klacht dat de onteigening van SNS Reaal door de Staat der Nederlanden in strijd is geweest met het EVRM? Kunnen de aandeelhouders in dat geval een redelijke schadevergoeding ontvangen, of krijgen zijn hun aandelen terug? En bij wie moeten zij aankloppen: de nationale rechter of het EHRM? Een actuele casus van een geheel ander kaliber bracht Hein Scholtens (VU) in met zijn illustratie van het bewerkingsrecht door in te gaan op het ‘gedachtegoed’ van Miley Cyrus. Haar videoclip Wrecking ball werd door een creatieveling op YouTube geparodieerd met touw en skippybal en vervolgens ruim zes miljoen keer bekeken. Het maakte duidelijk dat de ongekende digitale mogelijkheden van deze tijd het intellectueel eigendomsrecht voor grote uitdagingen plaatst. Dat Europa daarbij hard nodig is voor de broodnodige veranderingen in het Auteur 1. Mr. dr. L. Stevens is Universitair hoofddocent aan de Vrije Universiteit. Noten 2. De pre-essays zijn gepubliceerd op de website, zie www. jongenjv.nl, en in druk verschenen, zie L. Glas, J. Ouwerkerk, H. Scholtens, Europa: bedreiging of kans?, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2013. Het pre-essay van Jannemieke Ouwerkerk is tevens verschenen in het NJB, zie J. Ouwerkerk, ‘Europeanisering van het Nederlandse strafrecht: blessing in disguise’, NJB 2013/2506, afl. 43, pp. 2986-2993. O&M auteursrecht onderstreepte Stefan Kulk (UU). Hij ging als referent in op de kritiek van Scholtens dat het Europese Hof van Justitie een te beperkt Europees bewerkingsrecht heeft geïntroduceerd dat niet aansluit bij een realiteit waarin clips van Miley Cyrus worden bewerkt op YouTube. Waar Scholtens meent dat het Hof hier haar bevoegdheid overschreed, en negeerde dat een bewerkingsrecht een open, flexibele norm zou moeten zijn, beargumenteerde Kulk dat de oneigenlijke (stille) harmonisatie van het bewerkingsrecht via de Europese reproductierichtlijn juist een redmiddel biedt in een debat waar het moeilijk blijkt consensus te bereiken. Vanuit een duidelijk afgebakend bewerkingsrecht kan dán de discussie worden gevoerd over uitzonderingen zodat het bewerkingsrecht kan meebewegen met de ontwikkelingen in de technologie. Uit de reacties uit de zaal werd vervolgens duidelijk dat het hier vooral ook gaat om een debat over rechtszekerheid versus open normen en flexibiliteit. Een ‘blessing in disguise’ is Europa voor het strafrecht, zo stelt Referent Stefan Kulk geeft zijn reactie op het betoog van Hein Scholtens De voorzitter (Matthias Borgers) laat de zaal aan het woord Jannemieke Ouwerkerk (UvT). Waar het in het strafrecht altijd om gaat is het vinden van een evenwicht tussen enerzijds criminaliteitsbestrijding en anderzijds rechtsbescherming. Dat evenwicht is de uitkomst van (rechtspolitieke) keuzes die voortdurend moeten worden gemaakt in gevallen dat tegengestelde belangen botsen. Sinds lange tijd worden vanuit de EU maatregelen genomen ter bestrijding van criminaliteit, sinds kort is daar ook de aandacht bijgekomen voor de rechten van de (verdachte) burger. De voor het strafrecht onmisbare evenwichtsoefening wordt aldus tegenwoordig volop binnen de kaders van de Europese Unie uitgevoerd – meer nog wellicht dan binnen Nederland zelf. Daarbij kwam uit de zaal de vraag of het de pre-essayist dan eigenlijk niet zozeer ging om een balans maar om een Europese compensatie van het gebrek aan rechtsbescherming in Nederland, zoals zij die ervaart. Marianne Hirsch Ballin (Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn) zette als referent vraagtekens bij de beoordeling van EU-wetgeving op basis van de verwezenlijking van een balans tussen criminaliteitsbestrij- ding en rechtsbescherming. Volgens haar kan die wetgeving beter worden beoordeeld aan de hand van een subsidiariteitsmaatstaf. Is het voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie noodzakelijk dat een probleem Europees wordt aangepakt? Op basis van die maatstaf moeten de Europese strafbaarstelling van ernstige strafbare feiten (bijvoorbeeld drugs- en mensenhandel) en de introductie van een Europees Openbaar Ministerie positief worden beoordeeld. Ten slotte sloot Folkert Jensma de dag af met een column waarin hij betoogde dat het recht de komende jaren voor twee met elkaar samenhangende uitdagingen staat: Europa (internationalisering) en digitalisering. Om deze uitdagingen tot een goed einde te brengen, moeten we het wij-zij denken achter ons laten. Nationale staten en Europa zullen elkaar de komende tijd hard nodig hebben. Kortom: dialoog en realisme, zo kan wellicht de dag het beste worden samengevat. Of, vrij vertaald naar De rijdende rechter: dit is Europa, we moeten het met elkaar doen. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 403 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: deze sanctielijst geplaatst. In Zwitserland men en het Federale Departement van Eco- NJB 2014/ … (nummer uitspraak) nam de Federale Raad maatregelen om uit- nomische Zaken besluiten nam om de bevro- voering te geven aan de resoluties en beval ren tegoeden in beslag te nemen. Daarmee, Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens 404 tot inbeslagname van de bevroren tegoeden concludeert het EHRM, zijn de beweerde Hof van Justitie EU 406 en opname in een ontwikkelingsfonds voor schendingen toe te rekenen aan Zwitserland. Hoge Raad (civiele kamer) 407 Irak. Op 25 augustus 2004 verzocht Al-Dulimi Vervolgens brengt het EHRM haar recht- Hoge Raad (strafkamer) 410 het Zwitserse Federale Departement van Eco- spraak in herinnering aangaande gevallen Afd. Bestuursrechtspraak RvS 414 nomische Zaken de procedure tot inbeslagna- die eveneens de uitvoering van internatio- Centrale Raad van Beroep 419 me van zijn bevroren tegoeden te schorsen. naalrechtelijke verplichtingen betroffen. College Beroep bedrijfsleven 421 Tevens verzocht Al-Dulimi, zonder succes, via Hieruit volgt dat het EVRM staten niet belet de Zwitserse autoriteiten om informatie bevoegdheden over te dragen aan internatio- rondom de redenen voor plaatsing op de lijst nale organisaties. Evenwel blijven staten ver- Europees Hof voor de Rechten van de Mens en om te worden gehoord door het sanctieco- antwoordelijk voor alle handelingen en nala- mité. Het verzoek tot schorsing van de proce- ten van hun organen wanneer zij gevolg Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- dure werd in eerste instantie ingewilligd, geven aan nationaal recht of aan internatio- kers van de Universiteit Leiden, de VU Amster- maar later werd alsnog besloten tot inbeslag- nale verplichtingen. Indien echter de betref- dam en de RU Nijmegen. Onderstaande name van de bevroren tegoeden. Het Zwitser- fende internationale organisatie een bescher- bewerkingen zijn verzorgd door mw. mr. M.P. se Federale Departement van Economische ming biedt die gelijkwaardig is aan het Beijer (RU Nijmegen) en mw. mr. K.A.M. van Zaken verklaarde dat het zich gebonden zag EVRM, geldt de presumptie dat staten in de der Zon. Alle uitspraken van het EHRM staan aan de verplichting onder de VN-resoluties. uitvoering van hun internationale verplich- op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt Al-Dulimi en zijn onderneming stelden bij tingen het EVRM eerbiedigen. In het onder- uiteindelijk in Reports of Judgments and Deci- het Federale Tribunaal drie bestuursrechtelij- havige geval gaat volgens het EHRM deze sions. De uitspraken van kamers van het ke beroepen in. Deze werden op 23 januari presumptie niet op. Anders dan in Nada, laat EHRM worden drie maanden na de uitspraak- 2008 afgewezen en een inhoudelijke beoor- de aan de orde zijnde VN-resolutie namelijk datum definitief, tenzij er intern appel wordt deling van de zaken vond niet plaats. De VN- geen discretionaire ruimte aan staten. Daar- ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof. Veiligheidsraad nam op 19 december 2006 bij biedt het sanctieregime van de VN geen Resolutie 1730(2006) aan ten behoeve van gelijkwaardige bescherming. Zwitserland een procedure om personen van de sanctie- heeft zelf toegegeven dat er niet altijd lijst te schrappen. Al-Dulimi diende op 13 bescherming kon worden geboden en tevens juni 2008 een verzoek in om van de sanctie- blijkt uit het rapport van de VN-speciaal rap- lijst te worden verwijderd. Dit verzoek werd porteur voor de Bescherming van Mensen- op 6 januari 2009 afgewezen. rechten in de Strijd tegen Terrorisme van 12 310 26 november 2013, appl. nr. 5809/08 september 2012, dat, ondanks de oprichting Art. 6 lid 1 EVRM. Toegang tot de rechter. Sanctielijst Irakoorlog. Uitvoering VN-reso- B. Procedure van een VN-Ombudsman, er niet altijd wordt lutie. Botsende verdragsverplichtingen. Al-Dulimi heeft op 1 februari 2008 een klacht voldaan aan internationale standaarden. Ten- Geen presumptie van gelijkwaardige ingediend bij het Europees Hof voor de Rech- slotte is van belang dat op nationaal niveau bescherming. Schending. ten van de Mens wegens het ontbreken van geen effectief rechtsmiddel is geboden. Het een gang naar de rechter, omkleed met de Federale Tribunaal heeft de klacht van Al- waarborgen van artikel 6 lid 1 EVRM. Dulimi niet inhoudelijk willen beoordelen. In maart 2009 besloten de Zwitserse autori- Het EHRM kan daarmee nagaan of is voldaan Al-Dulimi en Montana Management Inc. vs. teiten de procedure tot inbeslagname van de aan de voorwaarden van artikel 6 lid 1 EVRM. Zwitserland bevroren tegoeden aan te houden wegens de Het verduidelijkt dat het recht op toegang tot aanhangig gemaakte zaak bij het EHRM. een rechter niet absoluut is en dat staten een (EVRM art. 1, art. 6 lid 1) A. Feiten margin of apppreciation toekomt. Dat er spra- Al-Dulimi, een Iraakse onderdaan, woonach- C. Uitspraak van het Hof ke is van een inbreuk op dit recht in het geval tig in Jordanië, is algemeen directeur van een (Derde Kamer: Raimondi (president), Jočienė, van Al-Dulimi staat buiten kijf. Het behoud in Panama gevestigde onderneming. Volgens Lorenzen, Sajó, Karakaş, Vučinić, Keller) van de veiligheid en de internationale stabili- de VN-veiligheidsraad fungeerde Al-Dulimi Het EHRM gaat eerst in op de vraag of de teit beoordeelt het EHRM als een legitiem als financieel manager voor de Iraakse gehei- gedraging binnen het bereik ratione perso- doel. Anders dan in Nada, zijn de maatrege- me dienst ten tijde van het regime van nae van het EVRM valt in de zin van artikel 1 len, die gelden als een beperking op artikel 6 Sadam Hoessein. Nadat Irak in augustus EVRM. Verschillende partijen stellen dat de lid 1 EVRM, echter niet genomen met het oog 1990 Koeweit binnenviel nam de VN-veilig- nationale maatregelen dienden ter uitvoe- op een dreigend gevaar voor terrorisme. Het heidsraad resoluties aan om uit Irak afkom- ring van VN-resoluties en niet aan de Ver- doel was om de autonomie en de soevereini- stige tegoeden en andere economische mid- dragspartijen kunnen worden toegerekend. teit van de Iraakse overheid te herstellen en delen te laten bevriezen. De tegoeden van In de onderhavige zaak gaat dat argument het Iraakse volk het recht te geven om hun Al-Dulimi zouden sinds 1990 zijn bevroren. volgens het EHRM niet op. Anders dan in de eigen politieke toekomst te bepalen en zelf te De VN-resoluties werden in mei 2003 gewij- zaak Behrami en Behrami, betreft het hier beschikken over hun natuurlijke rijkdommen. zigd door Resolutie 1483(2003) en er werd een VN-resolutie die van staten verlangt om Er zijn uiteenlopende en meer gerichte maat- een sanctiecomité opgericht om een lijst bij op eigen naam maatregelen te nemen en de regelen voorhanden om dat doel te bereiken. te houden van personen wiens tegoeden verplichtingen op nationaal niveau ten uit- Bovendien is er sprake van een ernstige dienden te worden bevroren. Al-Dulimi en voer te leggen. Dit blijkt uit het gegeven dat beperking op de rechten van Al-Dulimi. Diens zijn onderneming werden in mei 2004 op Zwitserland een verordening heeft aangeno- tegoeden zijn geruime tijd bevroren en ver- 404 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Rechtspraak volgens in beslag genomen zonder dat er ten het vaderschap vast, vanaf het moment onterecht is toegepast. Op het moment van sprake is geweest van controle door een rech- van geboorte. Er wordt geen DNA-test afgeno- vertrek was zij de enige juridische ouder van ter. Dit is niet goed voorstelbaar in een demo- men. Tegelijkertijd wordt vanuit de Australi- het kind. Hieromtrent overweegt het Hof dat cratische samenleving. Aangezien op VN sche Centrale autoriteit een verzoek gedaan de Australische rechter later met terugwer- niveau geen effectief en onafhankelijk rech- bij de Letse autoriteiten voor teruggeleiding kende kracht het vaderschap heeft vastge- terlijke controle werd geboden, hadden de kla- van het kind op grond van het Haags Kinder- steld. De Letse autoriteiten hebben uitvoerig gers recht op controle door een nationale ontvoeringsverdrag 1980 (HKOV). In novem- onderzocht of in een dergelijk geval het rechter. Zonder dergelijke controle, oordeelt ber 2008 oordeelt de Letse rechter in eerste HKOV van toepassing is. Het is niet aan het het EHRM, is er sprake van een schending aanleg dat het meebrengen van het kind Hof om te oordelen over de toepassing en van artikel 6 lid 1 EVRM. naar Letland ongeoorloofd was en dat het uitleg van een bepaling door nationale rech- Een verzoek tot schadevergoeding kan niet binnen zes weken moet terugkeren naar Aus- ters, tenzij dit een inbreuk op een van de worden gehonoreerd, omdat Zwitserland tralië. Verweerster gaat in beroep tegen de bepalingen uit het EVRM zou opleveren. De nochtans is overgegaan tot inbeslagname uitspraak van de Letse rechter en brengt een vraag of de inbreuk in overeenstemming met van de bevroren tegoeden. Vanwege de hypo- deskundigenrapport in waarin wordt gesteld het recht is, wordt derhalve bevestigend thetische aard van de inbeslagname kan er dat bij een eventuele scheiding van moeder beantwoord. Dat geldt ook voor de vraag of geen causaal verband worden vastgesteld en kind sprake zou zijn van een risico op een de inbreuk een legitiem doel dient, in dit tussen de schending van artikel 6 lid 1 EVRM psychologisch trauma. Moeder stelt dat zij bij geval het beschermen van de rechten van het en het gestelde geldelijk nadeel. Vergoeding terugkeer naar Australië werkeloos zal zijn en kind en die van haar vader. van immateriële schade en/of gemaakte kos- niet de middelen tot haar beschikking heeft Met betrekking tot de noodzaak van de inter- ten is niet verzocht door Al-Dulimi. om voor zichzelf en voor haar kind juridi- ventie benadrukt het Hof dat in dit geval ver- sche ondersteuning te krijgen. Deze informa- schillende internationale documenten in D. Slotsom tie wordt tijdens het hoger beroep in januari samenhang moeten worden toegepast, zon- Het EHRM oordeelt dat de klacht ontvanke- 2009 terzijde geschoven. Het Regionale hof is der dat daarbij sprake is van tegenstrijdighe- lijk is en concludeert met vier stemmen van mening dat de rapportage ziet op de den tussen de verschillende verdragen. tegen drie dat er een schending van artikel 6 inhoudelijke beoordeling van de vraag bij wie Het Hof stelt dat er inmiddels brede consen- lid 1 EVRM is. Het EHRM kent unaniem geen het gezag moet liggen. Deze vraag is volgens sus is over de opvatting dat het belang van schadevergoeding toe. hen geen onderdeel van de teruggeleidings- het kind in alle beslissingen die het kind aan- Aan de uitspraak is een partly dissenting opi- procedure onder het HKOV. De beslissing in gaan een eerste overweging moet zijn. Waar nion van rechter Sajó gehecht en een dissen- eerste instantie wordt gehandhaafd. Moeder het een teruggeleidingsverzoek onder het ting opinion van rechters Lorenzen, Raimon- werkt niet mee aan de teruggeleiding en HKOV betreft, moeten deze belangen worden di en Jočienė. lopende de procedures hieromtrent komen beoordeeld in het licht van de uitzonderin- moeder, vader en kind elkaar tegen op straat. gen op de hoofdregel uit het HKOV. De hoofd- Vader maakt van deze situatie gebruik door regel van het HKOV is de onmiddellijke terug- het kind zelf mee te nemen en via Estland keer van het kind. Hierop geeft het HKOV reizen zij – met ondersteuning van de Letse verschillende uitzonderingen. Bij de beoorde- 26 november 2013, appl. nr. 27853/09 autoriteit – weer terug naar Australië. ling van van met name de uitzonderingen uit Art. 8 EVRM. Internationale kinderontvoe- B. Procedure de tijd) die uit artikel 13 HKOV (het bestaan ring. Belang van het kind. Toepassing van De moeder heeft op 8 mei 2009 een klacht van een ernstig risico voor het kind) en die Haagse kinderontvoeringsverdrag. ingediend bij het Europees Hof voor de Rech- uit artikel 20 HKOV (wanneer er sprake is van Schending. ten van de Mens op grond van artikel 8 strijd met de mensenrechten) moet volgens EVRM. Op 15 november 2011 oordeelt het het Hof met name worden gekeken naar het Hof dat sprake is van een schending van arti- belang van het kind. Deze beoordeling is in kel 8. De zaak wordt op 4 juni 2012 op ver- eerste instantie voorbehouden aan de natio- zoek van de Letse overheid verwezen naar de nale autoriteiten, aan wie daarbij een margin Grote Kamer van het Hof. Diverse partijen of appreciation wordt toegekend. De beoorde- hebben in de procedure geïntervenieerd. ling van het Hof in het licht van artikel 8 311 artikel 12 HKOV (omtrent het vestrijken van (EVRM art. 8; HKOV art. 13) X vs. Letland A. Feiten EVRM beperkt zich dan ook tot de vraag of Klaagster is een Letse vrouw die enige tijd in Australië woonachtig is geweest. In 2004 C. Uitspraak van het Hof het besluitvormingsproces op eerlijke wijze krijgt ze een relatie met een Australische (Grote Kamer: Spielmann (President), Bratza, heeft plaatsgevonden, alle belanghebbenden man, uit welke relatie in 2005 een dochter Raimondi, Ziemele, Villiger, Vajić, Hajiyev, zijn betrokken bij de beslissing en het belang wordt geboren. De vader staat niet vermeld Jočienė, Šikuta, Hirvelä, Nicolaou, Kalaydjieva, van het kind is verdedigd. op de geboorteakte en er wordt geen vader- Vučinić, Nußberger, Laffranque, Pinto de Het Hof stelt dat hoewel de eerdere uitspraak schap vastgesteld. De relatie tussen vader en Albuquerque en Sicilianos) van het Hof in de zaak Neulinger and Shuruk moeder verslechtert en in juli 2008 vertrekt De Grote Kamer stelt dat onbetwist is dat de vs. Zwitserland dit lijkt te impliceren, de nati- moeder met haar dochter naar Letland. Na teruggeleiding een inbeuk op het recht op onale rechter dus niet gehouden is om een het vertrek van de moeder dient de vader familieleven van de verzoekster oplevert. diepgaand onderzoek te verrichten naar de een verzoek in bij de Australische familie- Daarom moet worden bekeken of de inbreuk gehele familiesituatie. Wel moet worden vol- rechter om vaderschap vast te stellen en een kan worden gerechtvaardigd op grond van daan aan een tweetal procedurele vereisten verzoek tot teruggeleiding van het kind naar lid 2 van artikel 8. Over de vraag of de die voortvloeien uit artikel 8 EVRM. Aller- Australië. De Australische rechtbank stelt op inbreuk in overeenstemming is met het eerst moeten mogelijke gronden voor een basis van de door de vader aangedragen fei- recht, voert de moeder aan dat het HKOV toepassing van een van de uitzonderingen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 405 Rechtspraak uit het HKOV daadwerkelijk worden meege- porteur), kamerpresident, J. L. da Cruz perioden niet meetellen voor de verwerving wogen en moeten beslissingen hierover vol- Vilaça, G. Arestis, J.C. Bonichot en van het duurzame verblijfsrecht in de zin doende gemotiveerd worden. Ten tweede A. Arabadjiev, rechters) van deze bepaling. Ten eerste kunnen familieleden van een burger van de Unie slechts moet de lidstaat zich ervan verzekeren dat in het land waar het kind zijn gewone verblijf- Onuekwere vs. Secretary of State for the het duurzame verblijfsrecht verwerven plaats heeft, in dit geval Australië, voldoende Home Department indien niet alleen de burger van de Unie zelf aan de voorwaarden van artikel 16, lid 1, van veiligheidsmaatregelen van kracht zijn en – wanneer sprake is van een bekend risico – Richtlijn 2004/38/EG. Art. 16 lid 2 en 3. Richtlijn 2004/38 voldoet. Deze familieleden concrete beschermingsmaatregelen zijn Duurzaam verblijfsrecht van derdelanders moeten tevens tijdens de betrokken periode genomen. die familielid zijn van burger van de Unie. ononderbroken en legaal bij die burger heb- In deze zaak oordeelt het Hof dat het terug- Inaanmerkingneming van door deze der- ben gewoond. Ten tweede is het recht van geleidingsverzoek binnen een jaar nadat het delanders in gevangenis doorgebrachte duurzaam verblijf een kernelement voor het kind was meegenomen uit Australië werd perioden. bevorderen van de sociale samenhang en door de richtlijn toegekend om het gevoel behandeld, hetgeen op grond van het HKOV een onmiddellijke terugkeer van het kind (Richtlijn 2004/38/EG art. 16 lid 2 en 3) van Unieburgerschap te versterken. De Uniewetgever van de Unie heeft daarom de ver- zou impliceren. Nu de moeder echter bij het regionale Hof in Riga een psychologisch rap- Feiten en nationale procedure krijging van het recht van duurzaam verblijf port had ingediend waaruit bleek dat schei- De Nigeriaanse Onuekwere is in 1999 op grond van artikel 16, lid 1, van Richtlijn ding van moeder en kind mogelijkerwijs getrouwd met een Ierse die haar recht van vrij 2004/38 afhankelijk gesteld van de integratie zou leiden tot psychologisch trauma voor verkeer en verblijf in het Verenigd Koninkrijk van de burger van de Unie in het gastland het kind, had het regionale Hof dit rapport uitoefende. In 2000 is hem als familielid van (zie arrest van 7 oktober 2010, Lassal, nr. moeten meenemen in haar beslissing. Het een burger van de Unie een vergunning voor C-162/09, Jurispr. p. I-9217, punten 32 en 37). feit dat dit rapport buiten beschouwing is verblijf in het Verenigd Koninkrijk verleend De oplegging van een onvoorwaardelijke gelaten acht het Hof onacceptabel, nu de met een geldigheid van vijf jaar. Hij is in de gevangenisstraf door de nationale rechter conclusies uit het rapport direct gelinkt zijn daaropvolgende jaren twee maal tot een toont volgens het Hof aan dat de betrokkene aan het belang van het kind en mogelijker- gevangenisstraf veroordeeld. Hij brengt in de door de samenleving van het gastland in wijs hadden kunnen leiden tot toepassing totaal drie jaar en drie maanden in de gevan- diens strafrecht tot uiting gebrachte waarden van de uitzonderingsgrond uit artikel 13 genis door. In 2010 dient Onuekwere een aan- niet eerbiedigt. De inaanmerkingneming van HKOV, het bestaan van een ernstig risico vraag in voor een kaart voor duurzaam ver- in de gevangenis doorgebrachte perioden voor het kind. Dit had derhalve moeten wor- blijf op grond van Richtlijn 2004/38 voor de verwerving van het duurzame ver- den onderzocht, evenals de vraag of het betreffende het recht van vrij verkeer en ver- blijfsrecht zou indruisen tegen het doel dat voor de moeder mogelijk was om terug te blijf op het grondgebied van de lidstaten voor door de richtlijn met de instelling van dat keren naar Australië. Door deze zaken bui- de burgers van de Unie en hun familieleden verblijfsrecht wordt nagestreefd. ten beschouwing te laten wordt niet vol- (PbEG L 158, p. 77). De Secretary of State wijst In antwoord op de tweede vraag overweegt daan aan de procedurele vereisten die voort- dit af. Voor de nationale rechter komt de het Hof dat artikel 16, lid 2, van Richtlijn vloeien uit artikel 8 EVRM. vraag op wat de relevantie is van de in gevan- 2004/38 voor de verwerving van het duurza- genschap doorgebrachte tijd voor het bereke- me verblijfsrecht door familieleden van een D. Slotsom nen van de periode van verblijf van Onuekwe- burger van de Unie onder meer eist dat deze Het EHRM oordeelt dat er een schending is re in het Verenigd Koninkrijk. familieleden gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal bij die burger heb- artikel 8 EVRM is en kent een schadevergoeding toe van € 2000. Prejudiciële vraag ben gewoond. De voorwaarde dat het verblijf Aan de uitspraak is een joint dissenting opi- De eerste vraag van de verwijzende rechter is ononderbroken moet zijn, beantwoordt aan nion van rechters Bratza, Vajić, Hajiyev of er omstandigheden zijn, en zo ja welke, de in antwoord op vraag 1 genoemde inte- Šikuta, Hirvelä, Nicolaou Raimondi en Nuss- waarin een periode die in de gevangenis gratieverplichting die geldt voor de verwer- berger gehecht en een concurring opinion wordt doorgebracht, als legaal verblijf geldt ving van het duurzame verblijfsrecht. van rechter Pinto de Albuquerque. voor de verkrijging van een duurzaam verblijfsrecht krachtens artikel 16 van Richtlijn Conclusie 2004/38. Indien een in de gevangenis doorge- Perioden die in het gastland in een gevange- Hof van Justitie van de Europese Unie brachte periode niet geldt als legaal verblijf, nis zijn doorgebracht kunnen niet worden vraagt de rechter of een persoon die een meegeteld voor de verwerving door een der- Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman, gevangenisstraf heeft uitgezeten, dan de ver- delander van een duurzaam verblijfsrecht in medewerker van de Directie Juridische Zaken, blijfsperioden vóór en na zijn gevangenschap de zin van artikel 16, lid 2, van Richtlijn Afdeling Europees Recht van het Ministerie bij elkaar mag optellen voor de berekening 2004/38. Het ononderbroken karakter van van Buitenlandse Zaken. De volledige uit- van de voor de verkrijging van een duurzaam het verblijf wordt doorbroken door perioden spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via verblijfsrecht krachtens Richtlijn 2004/38 die in het gastland in de gevangenis worden www.curia.europa.eu. vereiste periode van vijf jaar. doorgebracht door een derdelander die familielid is van een burger van de Unie die gedu- 312 De uitspraak van het Hof rende die perioden een duurzaam verblijfs- In antwoord op de eerste vraag overweegt recht heeft verworven. het Hof dat uit de bewoordingen en het doel Arrest van 16 januari 2014, nr. C-378/12 van artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2004/38 (Tweede kamer, R. Silva de Lapuerta (rap- volgt dat in de gevangenis doorgebrachte 406 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Rechtspraak Hoge Raad (civiele kamer) hoger beroep immers uitsluitend een beroep keersongeval. Het gerecht wijst de Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. gedaan op een merkrecht, aldus de klacht. Bij vordering af. Het hof wijst de vordering als- Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof de beoordeling wordt het volgende vooropge- nog gedeeltelijk toe. HR: Op grond van de van Justitie van het Caribische deel van het steld. Naar Arubaans appelprocesrecht is de devolutieve werking van het hoger beroep Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te appellant bevoegd, maar niet verplicht om was het hof ertoe gehouden om alsnog het zien op www.rechtspraak.nl. grieven aan te voeren (vgl. art. 271 en 429o verweer met betrekking tot bestaan en lid 1 RvA). De appelrechter is bevoegd ambts- omvang van de schade en het beroep op halve tot vernietiging van de bestreden uit- eigen schuld te onderzoeken. 313 spraak over te gaan, buiten de (eventueel aangevoerde) grieven om (vgl. art. 281a en (Rv Aruba art. 280) 31 januari 2014, nr. 12/05225 429q lid 6 RvA). Deze regels van Arubaans (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, G. Snijders, appelprocesrecht houden verband met het New India en X, adv. mrs. J.W.H. van Wijk en G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. G.R.B. van ontbreken van verplichte procesvertegen- I.C. Blomsma, vs. Y, niet verschenen. Peursem) woordiging in hoger beroep. Bij de uitoefe- ECLI:NL:HR:2014:212 ning van zijn bevoegdheid op de voet van de Feiten en procesverloop art. 281a en 429q lid 6 RvA mag de appel- In 2006 heeft zich in Aruba een aanrijding Aruba. Caribisch appelprocesrecht. Grenzen rechter evenwel niet buiten de grenzen van voorgedaan tussen een door X bestuurde rechtsstrijd. Verrassingsbeslissing. Merk- de rechtsstrijd treden. Hij mag evenmin han- auto en een door de zoon van Y bestuurde recht. Auteursrecht. Een partij stelt een delen in strijd met het fundamentele begin- motorfiets. X was voor het risico van wettelij- inbreukvordering in op grond van gepreten- sel van procesrecht dat partijen over de ke aansprakelijkheid verzekerd bij New India. deerde merkrechten. Het hof wijst de vorde- wezenlijke elementen die ten grondslag lig- Als gevolg van de aanrijding is schade ont- ring toe op grond van een aangenomen gen aan de rechterlijke beslissing, voldoende staan aan de motorfiets, die in eigendom toe- auteursrecht. HR: Het hof heeft zowel de moeten zijn gehoord en niet mogen worden behoorde aan Y. grenzen van de rechtsstrijd miskend als een verrast door een beslissing van de rechter In dit geding heeft Y schadevergoeding ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven. waarmee zij, gelet op het verloop van het gevorderd, begroot op Afl. 25 576. New India processuele debat, geen rekening behoefden c.s. hebben zich onder meer op eigen schuld (EVRM art. 6; Rv Aruba art. 52, 128, 271, 281a te houden (vgl. HR 21 december 2001, van de zoon van Y beroepen en de hoogte en 429o lid 1, 429q lid 6) ECLI:NL:HR:2001:AD3997, NJ 2004/34 (Caribic van de gestelde schade betwist. Het gerecht vs. Town House)). Onderdeel 1 voert terecht heeft de vordering van Y afgewezen. Het hof X c.s., adv. mr. F.E. Vermeulen, vs. Arubags, aan dat Arubags uitsluitend een beroep heeft heeft New India c.s. veroordeeld tot betaling adv. mr. R.A.A. Duk. gedaan op een auteursrecht ter weerlegging van Afl. 1500. van het verweer van X c.s. dat sprake is van Feiten en procesverloop merkenrechtelijk voorgebruik, welk verweer Hoge Raad In de winkels van X c.s. in Aruba zijn in 2010 door het gerecht was gehonoreerd. Eveneens Onderdeel 1 slaagt. Op grond van de devolu- tassen aangetroffen waarbij het woord ‘Aruba’ terecht betoogt het onderdeel dat Arubags tieve werking van het hoger beroep was het over de gehele tas is gebruikt. De tassen zijn zich louter heeft beroepen op een auteurs- hof ertoe gehouden om, bij gegrondbevin- identiek aan tassen die door Arubags worden recht van Avrahami, en niet op een aan Aru- ding van een of meer grieven van Y, alsnog verkocht. bags toekomend auteursrecht. Het hof heeft het door New India c.s. in eerste aanleg In dit geding heeft Arubags een verbod van zowel de grenzen van de rechtsstrijd mis- gevoerde verweer met betrekking tot bestaan merkinbreuk en een verbod tot onrechtma- kend als een ontoelaatbare verrassingsbeslis- en omvang van de door Y gevorderde schade tig handelen gevorderd, stellende dat zij sing gegeven, doordat het de toewijzing van te onderzoeken. Uit het vonnis blijkt niet dat sinds 10 juni 2010 rechthebbende is op een Arubags’ vorderingen heeft gebaseerd op de het hof dit onderzoek heeft verricht. Onder- gecombineerd woord-/beeldmerk, waarbij niet door Arubags aangevoerde grondslag deel 2 slaagt eveneens. Het gerecht is niet gebruik wordt gemaakt van het woord ‘Aruba’ van inbreuk op een aan haar toekomend toegekomen aan het beroep van X en New en het concept van een handelsmerk, en dat auteursrecht. India op eigen schuld aan de zijde van Y. Op X c.s. de tassen hebben verhandeld zonder Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen- grond van de devolutieve werking van het toestemming van Arubags. Het gerecht heeft komstig de conclusie van de A-G. hoger beroep was het hof ertoe gehouden de vorderingen afgewezen op grond van het De A-G geeft onder 2.7 regels van Arubaans om, bij gegrondbevinding van een of meer door X c.s. gestelde eerdere gebruik van het merkenrecht en onder 2.9-2.10 regels van grieven van Y, alsnog dit beroep op eigen teken ‘Aruba’ door hen, voorafgaand aan het Caribisch appelprocesrecht. schuld te onderzoeken. Uit het vonnis blijkt depot door Arubags en de inschrijving als Arubaans merk op naam van Arubags (hierna: merkenrechtelijk voorgebruik). Het hof niet dat het hof dit onderzoek heeft verricht. 314 Volgt vernietiging en verwijzing, overeenkomstig de conclusie van de A-G. heeft de vorderingen alsnog grotendeels toegewezen op auteursrechtelijke grondslag. 31 januari 2014, nr. 12/06001 (Mrs. C.A. Streefkerk, G. de Groot, M.V. Polak; Hoge Raad A-G mr. F.F. Langemeijer) Onderdeel 1 klaagt dat het hof in strijd met ECLI:NL:HR:2014:214 art. 6 EVRM en de art. 52 en 128 Wetboek van 315 31 januari 2014, nr. 13/00254 (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T. Burgerlijke Rechtsvordering Aruba (RvA) Aruba. Caribisch appelprocesrecht. Devolu- Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders; A-G mr. auteursrechtinbreuk aan zijn beslissing ten tieve werking. Een partij vordert vergoe- M.H. Wissink) grondslag heeft gelegd. Arubags heeft in ding van schade, veroorzaakt bij een ver- ECLI:NL:HR:2014:215 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 407 Rechtspraak Algemeen verbindend verklaarde cao. Uit- bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak meta- Geneeskundige behandelingsovereen- leg. Werkingssfeer. De cao bepaalt dat len apparaten assembleert. Het middel faalt. komst. Motiveringsgebrek. Een patiënte onder haar werkingssfeer vallen: ‘onderne- Volgens de hiervoor aangehaalde bepaling vordert schadevergoeding van een tandarts mingen waarin uitsluitend of in hoofd- van de Regeling Werkingssfeer – welke rege- wegens toerekenbare tekortkoming in de zaak het bedrijf van be- en/of verwerken ling recht is in de zin van art. 79 RO, nu zij als nakoming van de geneeskundige behande- van metalen wordt uitgeoefend, waaronder onderdeel van de cao algemeen verbindend is lingsovereenkomst. Het hof stelt voorop onder meer wordt verstaan het assemble- verklaard – is beslissend of de bedrijfsuitoefe- dat het enkele feit dat na de behandeling ren van optische apparaten’. Het hof oor- ning van de onderneming uitsluitend of in sprake was van een beethoogte die 5 mm deelt dat de onderneming Adimec niet valt hoofdzaak het ‘be- en/of verwerken van meta- afweek van de natuurlijke beethoogte, niet onder de werkingssfeer van de cao. HR: len’ betreft als bedoeld en nader omschreven kan leiden tot de conclusie dat de tandarts Blijkens de door het hof vastgestelde feiten in die bepaling. Blijkens de door het hof vast- toerekenbaar is tekortgeschoten, en wijst bestaat de bedrijfsactiviteit van Adimec in gestelde feiten bestaat de bedrijfsactiviteit de vordering af. HR: Het hof heeft zijn hoofdzaak in het ontwerpen en ontwikke- van Adimec in hoofdzaak in het in nauw beslissing ontoereikend gemotiveerd, nu len van camera’s. De uiteindelijke assem- overleg met de afnemer ontwerpen en ont- uit zijn arrest niet blijkt of het de omstan- blage van de camera’s vormt slechts een wikkelen van geavanceerde en gespecialiseer- digheid in aanmerking heeft genomen dat ondergeschikt onderdeel van haar activitei- de hightech camera’s. De uiteindelijke assem- de afwijking aanvankelijk aanzienlijk gro- ten. De door het hof aan deze feiten ver- blage van die camera’s – de enige fase van de ter was, welke omstandigheid van essenti- bonden slotsom dat de onderneming van productie en dienstverlening van Adimec die eel belang is. Adimec niet valt onder de werkingssfeerbe- kan worden aangemerkt als het ‘be- en/of ver- paling, is juist. werken van metalen’ in genoemde zin, en wel- (RO art. 79) ke assemblage uitsluitend plaatsvindt als een (RO art. 79; CAO voor de Metalektro, Regeling uitvloeisel van het ontwerpen en de ontwik- X (de patiënte), adv. mrs. B.J. van Dorp en S. Werkingssfeer lid 2, aanhef en onder a) kelen van een camera – vormt slechts een Kousedghi, vs. Y (de tandarts), niet versche- ondergeschikt onderdeel van haar activitei- nen. De stichtingen ROM en PME, adv. mr. R.A.A. ten. De door het hof aan deze feiten verbon- Duk, vs. Adimec, adv. mr. E.H. van Staden ten den slotsom dat de onderneming van Adimec Feiten en procesverloop Brink. (dus) niet valt onder de werkingssfeerbepa- X heeft in december 2003 en januari 2004 ling, is juist. Aan de juistheid van het oordeel een uitgebreide sanering van haar gebit Feiten en procesverloop van het hof doet niet af dat ontwerp en ont- ondergaan op grond van een met Y gesloten Adimec is een onderneming die zich richt op wikkeling in een onderneming vaak onderge- geneeskundige behandelingsovereenkomst. het ontwikkelen, assembleren en verkopen schikt zullen zijn aan of uitsluitend ten dien- Na uitvoering van de tandheelkundige aan- van hightech camera’s. ROM is betrokken bij ste zullen staan van de (eigenlijke) passingen bleek bij X sprake te zijn van een de uitvoering van de collectieve arbeidsover- bedrijfsactiviteiten. De vaststelling van het onjuiste beethoogte in die zin dat de lengte eenkomsten in de bedrijfstak Metalektro. hof houdt immers in dat in dit geval ontwerp van de tanden in de boven- en onderkaak te PME is een pensioenfonds voor die bedrijfs- en ontwikkeling juist kern en zwaartepunt groot was. tak. Voor die bedrijfstak geldt de ‘CAO voor van (en dus) de (eigenlijke) bedrijfsactiviteiten In dit geding heeft X schadevergoeding gevor- de Metalektro’ (hierna: de cao). De cao is gro- vormen. Die vaststelling is gelet op de door derd. De rechtbank heeft de vordering gedeel- tendeels algemeen verbindend verklaard, het hof vermelde feiten alleszins begrijpelijk. telijk toegewezen. Het hof heeft geoordeeld inclusief de daarvan deel uitmakende Rege- Evenmin doet aan de juistheid van het oor- dat Y niet toerekenbaar is tekortgeschoten en ling Werkingssfeer. Voor ondernemingen in deel van het hof af dat Adimec uitsluitend de vordering alsnog geheel afgewezen. de Metalektro geldt de verplichting tot deel- betaling verlangt voor haar werkzaamheden name in het bedrijfstakpensioenfonds voor als het tot levering van een camera komt. Dat Hoge Raad de Metalektro. De Regeling Werkingssfeer brengt immers geen verandering in de aard Onderdeel 1 klaagt dat het hof ten onrechte bepaalt: ‘Tot de “Metalektro” behoren (…) en het karakter van haar bedrijfsactiviteiten. heeft vooropgesteld dat het enkele feit dat ondernemingen (...) waarin: (...) uitsluitend of Gelet op een en ander komt het oordeel van na de behandeling door Y sprake was van in hoofdzaak het bedrijf van be- en/of ver- het hof ook niet in strijd met het Vector- een beethoogte die 5 mm afweek van de werken van metalen wordt uitgeoefend, arrest. Daarin ging het immers uitsluitend natuurlijke beethoogte, niet kan leiden tot de waaronder onder meer wordt verstaan (...) het om de toerekening van arbeidsuren van acti- conclusie dat Y toerekenbaar is tekortgescho- (...) assembleren (…) van (…) metalen appara- viteiten die ondergeschikt zijn aan de eigen- ten in de nakoming van de behandelings- ten, (…) zoals (…) instrumenten (waaronder lijke bedrijfsactiviteiten van de onderneming. overeenkomst. Het onderdeel betoogt dat het optische apparaten), (…).’ Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- hof daarbij had moeten betrekken dat vol- In dit geding heeft Adimec een verklaring sie van de A-G. gens Y de beet toen al dramatisch was inge- voor recht gevorderd dat zij niet valt onder de De A-G stelt voorop dat het Vector-arrest een slepen. Deze klacht slaagt. Nu het hof geen werkingssfeer van de cao. De kantonrechter wat andere vraag betrof (3.2.1). feiten heeft vastgesteld die afwijken van de heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Hoge Raad door de rechtbank vastgestelde feiten, moet 316 in cassatie uitgangspunt zijn dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, sprake was van een afwijking van 5 mm nadat Y de beet ‘dra- Het middel klaagt, met een beroep op HR 24 31 januari 2014, nr. 13/00875 matisch’ had ingeslepen zonder enige verbe- februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ (Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, tering. Hieruit volgt dat de afwijking aanvan- 2012/142 (ROM vs. Vector), dat het hof heeft C.E. Drion; A-G mr. J. Wuisman) kelijk aanzienlijk groter moet zijn geweest. miskend dat Adimec is aan te merken als een ECLI:NL:HR:2014:217 Uit het arrest van het hof blijkt niet of het 408 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Rechtspraak (Gerritse vs. HAS); HR 20 februari 2004, deze omstandigheid – die in ieder geval van (…) essentieel belang is voor de beoordeling van Art. 4. 1. De hoogte van de aanspraak op het ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM de zorgvuldigheid van de behandeling door invaliditeitspensioen wordt gebaseerd op het vs. Fox)). In het oordeel van het hof ligt beslo- Y – in aanmerking heeft genomen bij zijn jaarsalaris-WAO (uitkering) dat geldt op de ten dat voor het antwoord op de vraag of X beoordeling of Y is tekortgeschoten in de eerste ziektedag waaruit de aanspraak op het aanspraak heeft op de aanvullende uitkering, nakoming van zijn verplichtingen uit de invaliditeitspensioen ontstaat. (…) beslissend is of X als uitkeringsgerechtigde behandelingsovereenkomst. Aldus heeft het 4. De hoogte en duur van het invaliditeits- in de zin van de aanvullende verzekering is hof zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd. pensioen volgt de door het UWV telkens vast aan te merken op het moment dat hem op Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- te stellen mate van (gedeeltelijke) arbeidson- grond van art. 43a lid 1 WAO opnieuw een komstig de conclusie van de A-G. geschiktheid en zal worden aangepast per de WAO-uitkering werd toegekend. Dit oordeel datum waarop het UWV – al dan niet met is juist. In cassatie is niet bestreden dat, zoals terugwerkende kracht –de mate van (gedeel- het hof heeft vastgesteld, de bepalingen van telijke) arbeidsongeschiktheid wijzigt. Een de aanvullende verzekering niet met zoveel toename van de mate van arbeidsongeschikt- woorden voorzien in de situatie waarin een 31 januari 2014, nr. 13/01165 heid leidt alleen dan tot een aanpassing van WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1 (Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, C.E. het invaliditeitspensioen, indien de gedeelte- WAO wordt toegekend. Art. 43a lid 1 WAO Drion, G. Snijders, G. de Groot; A-G mr. J. lijk arbeidsongeschikte op de ingangsdatum houdt onder meer in dat indien degene Wuisman) van de toename bij de Schade NV verzekerd wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering ECLI:NL:HR:2014:218 was. (…) wegens afneming van arbeidsongeschiktheid Art. 8. 1.a. De uitkeringsgerechtigde verliest op grond van art. 43 lid 1 WAO is ingetrok- Algemeen verbindend verklaarde cao. Uit- zijn recht op uitkering onmiddellijk indien ken, binnen vijf jaar na de datum van die leg. WAO-gat. Aanvullende verzekering. en voor dat gedeelte waarvoor het UWV de intrekking opnieuw arbeidsongeschikt wordt Uitkeringsgerechtigde. HR: Het oordeel van uitkeringsgerechtigde niet langer (gedeelte- en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit het hof dat voor de hoedanigheid van uit- lijk) arbeidsongeschikt acht. dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschikt- keringsgerechtigde in de zin van de aanvul- b. De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht heid ter zake waarvan de uitkering werd lende verzekering was vereist dat eiser op op uitkering onmiddellijk indien en voor de ingetrokken, toekenning van een arbeidson- het moment van de toekenning van de periode dat het UWV geen vervolguitkering geschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1 toekent dan wel uitbetaalt. (…).’ zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken WAO, verzekerd was via een werkgever in Per 23 april 1998 is X ontslagen. Per 12 juni onafgebroken heeft geduurd. Het oordeel van de metaal en techniek, is juist. 2003 is de WAO-uitkering van X ingetrokken het hof komt erop neer dat voor de hoeda- en zijn aanvullende uitkering beëindigd. Aan- nigheid van uitkeringsgerechtigde in de zin (RO art. 79; WAO art. 43, 43a; CAO AVIM, Uit- sluitend heeft X een WW-uitkering ontvangen van de aanvullende verzekering was vereist keringsreglement art. 3, 4, 8) en is hij aangemeld voor re-integratiebegelei- dat X op het moment van de toekenning van ding. Per 6 november 2006 heeft X zich ziek de WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1 X, adv. mr. R.A.A. Duk, vs. Schade NV, gemeld. Met ingang van 4 december 2006 WAO, verzekerd was bij Schade NV via een adv. mr. S.F. Sagel. heeft het UWV een arbeidsongeschiktheids- werkgever in de metaal en techniek, en dat uitkering aan X toegekend op basis van een dit volgens die bepalingen toen niet het Feiten en procesverloop arbeidsongeschiktheid van 80-100%. geval was. De uitleg die het hof hiermee Na ongevallen op 24 en 25 mei 1996 heeft X, In dit geding heeft X betoogd dat hij zijn heeft gegeven aan de art. 3 en 8 van het uit- die werkzaam was als heftruckchauffeur, zich aanspraak op de aanvullende uitkering keringsreglement, is juist. Aan de aanvullen- ziek gemeld. Met ingang van 21 maart 1998 steeds heeft behouden en gevorderd dat de verzekering via de voormalige werkgever ontving X een WAO-uitkering op basis van Schade NV wordt veroordeeld om met ingang van X is volgens art. 8 van het uitkeringsre- 100% arbeidsongeschiktheid en van Schade van 12 juni 2003, althans 4 december 2006, glement een einde gekomen bij de beëindi- NV een aanvullende arbeidsongeschiktheids- € 2726 per jaar te betalen. De rechtbank ging van de WAO-uitkering in 2003. Toen aan uitkering op basis van een collectieve verzeke- heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft X op grond van art. 43a lid 1 WAO opnieuw ring die de werkgever had afgesloten overeen- het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. een WAO-uitkering werd toegekend, was hij, 317 anders dan art. 3 van het uitkeringsregle- komstig de algemeen verbindend verklaarde cao AVIM. Op de verzekering is een uitkerings- Hoge Raad ment eist, niet via enige werkgever in de reglement van toepassing, dat onderdeel is Nu het uitkeringsreglement onderdeel is van metaal en techniek bij Schade NV aanvullend van de cao AVIM en onder meer inhoudt: een algemeen verbindend verklaarde cao, verzekerd. Deze eis geldt ook indien wordt ‘Art. 3. 1. Uitkeringsgerechtigde kan zijn de vormt het recht in de zin van art. 79 RO, meegewogen dat die hernieuwe toekenning (gewezen) werknemer die per de ingangsda- zodat de Hoge Raad de uitleg van het hof geschiedde wegens een toename van de mate tum van het invaliditeitspensioen voldoet dienaangaande op juistheid heeft te onder- van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oor- aan de voorwaarden dat: zoeken. In dit verband is bij de uitleg van de zaak als die van de toekenning van een WAO- a. hij op 00.00 uur van de dag van de eerste in het geding zijnde bepalingen (de art. 3 en uitkering tot 12 juni 2003. Art. 4 lid 4, tweede ziekmelding, ten gevolge van welke ziekte hij 8) mede van belang welke betekenis naar volzin, van het uitkeringsreglement verlangt voor een vervolguitkering in aanmerking objectieve maatstaven volgt uit de bewoor- immers dat X op de ingangsdatum van de komt, bij de Schade NV was verzekerd en dingen waarin de bepalingen zijn gesteld, toename bij Schade NV was verzekerd. b. hij middels een toekenningsbeslissing van gelezen in het licht van de gehele tekst van Het middel klaagt verder dat het hof de ver- het UWV kan aantonen dat hij arbeidsonge- de cao en de eventuele toelichting daarbij werping van het beroep van X op de aanvul- schikt is in de zin van de WAO en dat hij voor (vgl. HR 17 september 1993, lende en/of beperkende werking van de rede- een vervolguitkering in aanmerking komt. ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173 lijkheid en billijkheid onvoldoende heeft NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 409 Rechtspraak gemotiveerd. Het middel licht echter niet toe gelegd dat zich een wijziging van omstandig- Salduz-recht om een raadsman te raadple- in welk opzicht de motivering van het hof heden heeft voorgedaan. De rechtbank heeft gen in jeugdzaak: voor aangehouden jeug- tekortschiet. Een zodanige toelichting kon in de beschikking van 21 april 2010 gewijzigd. dige verdachten geldt dat zij recht hebben het onderhavige geval temeer van X worden Het hof heeft de man alsnog niet-ontvanke- op bijstand door een raadsman of een ande- gevergd, nu hij zich jegens Schade NV lijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging re vertrouwenspersoon tijdens het verhoor beroept op de redelijkheid en billijkheid in van de beschikking van 21 april 2010. door de politie. Afstand van recht op aanwezigheid raads- verband met haar weigering om tot uitkering over te gaan, hoewel de overwegingen Hoge Raad man bij verhoor? Dat de raadsman van ver- van het hof meebrengen dat de door X gesig- Onderdeel 1a klaagt dat, anders dan het hof dachte niet heeft medegedeeld dat hij bij naleerde onbillijkheid in verband moet wor- heeft aangenomen, het hof in de beschikking het verhoor van de verdachte aanwezig den gebracht met de omstandigheid dat zijn van 21 april 2010 de draagkracht van de man wenste te zijn, levert geen ondubbelzinnige werkgever (evenals de partijen bij de cao niet heeft vastgesteld aan de hand van de afstand door verdachte op om zich tijdens AVIM) geen met art. 43a lid 1 WAO vergelijk- jaarrekeningen over de jaren 2004, 2005, het verhoor door de politie te laten bijstaan bare voorziening in de aanvullende verzeke- 2006 en 2008. Bij de beoordeling van het door een raadsman of een andere vertrou- ring heeft bedongen. onderdeel moet worden vooropgesteld dat wenspersoon. Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- het bij de toepassing van art. 1:401 lid 1 BW sie van de A-G. erom gaat of zich een wijziging heeft voorge- De A-G bespreekt onder 2.4 de aanvullende daan ten opzichte van de omstandigheden verzekering in verband met het WAO-gat en die in de beschikking waarvan wijziging Inleiding: onder 2.6-2.7 de totstandkomingsgeschiedenis wordt verzocht aan de vaststelling van de In deze jeugdzaak klaagt het middel dat het van art. 43a WAO. Hij meent dat indien het alimentatie ten grondslag zijn gelegd. Uit de hof, in strijd met een gevoerd verweer, voor wenselijk is dat art. 43a WAO wordt geïncor- overwegingen van de beschikking van 21 het bewijs heeft gebruikt een verklaring die poreerd in het Uitkeringsreglement, dat niet april 2010 blijkt dat het hof in die beschik- de minderjarige verdachte bij de politie heeft dient te geschieden via rechterlijke uitleg king niet is uitgegaan van enig concreet vast- afgelegd, zonder dat hij tijdens het verhoor maar via de onderhandelingstafel (2.13). gesteld inkomen van de man, maar dat het werd bijgestaan door een raadsman of een heeft aangenomen dat de man (in ieder andere vertrouwenspersoon, terwijl hij van geval) in staat is om de door de rechtbank dat recht op rechtsbijstand niet ondubbelzin- vastgestelde alimentatie te betalen omdat hij nig afstand heeft gedaan. 318 (EVRM art. 6) onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn 31 januari 2014, nr. 13/02844 inkomenspositie. Het hof heeft zijn oordeel Hoge Raad, onder meer: (Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, dus niet gebaseerd op de in zijn beschikking 3.5. Een verdachte die door de politie is aan- C.E. Drion; A-G mr. L.A.D. Keus) genoemde jaarstukken, zoals het hof in de gehouden, kan aan art. 6 EVRM een aan- ECLI:NL:HR:2014:220 onderhavige procedure tot uitgangspunt spraak op rechtsbijstand ontlenen die neemt. De door het hof genoemde inkomens- inhoudt dat hem de gelegenheid wordt gebo- Partneralimentatie. Wijziging. HR: Anders toename sluit derhalve nog niet uit dat zich den om voorafgaand aan het verhoor door de dan het hof in de onderhavige procedure een relevante wijziging van omstandigheden politie aangaande zijn betrokkenheid bij een tot uitgangspunt neemt, heeft het hof in de in de zin van art. 1:401 lid 1 BW kan hebben strafbaar feit een advocaat te raadplegen. De eerdere procedure zijn oordeel niet geba- voorgedaan ten opzichte van hetgeen waar- aangehouden verdachte dient vóór de aan- seerd op de door de man overgelegde jaar- van het hof in de beschikking van 21 april vang van het eerste verhoor te worden gewe- stukken. 2010 is uitgegaan. zen op zijn recht op raadpleging van een Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- advocaat. Behoudens in het geval dat hij uit- komstig de conclusie van de A-G. drukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk (BW art. 1:401 lid 1) geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan De man, adv. mr. C.G.A. van Stratum, vs. de van dat recht, dan wel bij het bestaan van Hoge Raad (strafkamer) dwingende redenen als door het EHRM Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het Feiten en procesverloop P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar redelijke de gelegenheid moeten worden Partijen zijn in 1980 gehuwd en in 2009 straf(proces)recht Radboud Universiteit geboden dat recht te verwezenlijken. Indien gescheiden. Bij beschikking van 21 april 2010 Nijmegen. een aangehouden verdachte niet dan wel vrouw, niet verschenen. niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid heeft het hof bepaald dat de man € 1500 per maand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. 319 is geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op In dit geding heeft de man verzocht om wijziging van de beschikking van 21 april 2010, 21 januari 2014, nr. 12/03003 als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daar- primair op de grond dat die beschikking van (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter- toe strekkend verweer, in de regel dient te de aanvang af niet aan de wettelijke maatsta- van Kan, Y. Buruma) leiden tot uitsluiting van het bewijs van de ven heeft beantwoord, aangezien daarbij is (Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek- verklaringen van de verdachte die zijn afge- uitgegaan van onjuiste of onvolledige gege- kende tot verwerping; adv. mr. J.S. Nan, legd voordat hij een advocaat kon raadple- vens. Volgens de man zijn diens jaarrekenin- Dordrecht) gen. Het voorgaande ziet zowel op aangehou- gen van de jaren 2004-2009 ten onrechte niet ECLI:NL:HR:2014:133 den strafrechtelijk volwassenen als op in de beoordeling betrokken. Subsidiair heeft aangehouden strafrechtelijk jeugdigen. Voor de man aan zijn verzoek ten grondslag aangehouden jeugdige verdachten geldt dat 410 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Rechtspraak zij tevens recht hebben op bijstand door een nen van bedoelde bevoegdheden, mits bij ring in combinatie met een forse overschrij- raadsman of een andere vertrouwenspersoon aanwending van die bevoegdheden tegen- ding van de redelijke termijn in de zin van tijdens het verhoor door de politie. (Vgl. HR over een verdachte de aan deze als zodanig art. 6 lid 1 EVRM. 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ toekomende waarborgen in acht worden Het hof verwerpt deze verweren en over- 2009/349). genomen. weegt als volgt: ‘Inzet van een niet-opsporingsambtenaar bij de opsporing[.] Naar het 3.6. Uit de enkele omstandigheid dat mr. Zwart, de advocaat die de verdachte na zijn (WED) oordeel van het hof was de dierenarts in de hoedanigheid van toezichthouder namens de aanhouding voorafgaand aan zijn eerste verhoor door de politie op 25 januari 2011 heeft Inleiding: Voedsel en Warenautoriteit bevoegd controle- geraadpleegd, niet heeft medegedeeld dat hij Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort bevoegdheden uit te oefenen en op grond bij het verhoor van de verdachte aanwezig gezegd – in/vanuit een door haar geëxploi- van de toepasselijke communautaire Voor- wenste te zijn, kan niet volgen dat de ver- teerd slachthuis, in de periode van 1 april schriften met betrekking tot de keuring van dachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan 2006 tot en met 20 juni 2007 opzettelijk een voor menselijke consumptie bestemde pro- van het recht zich tijdens het verhoor door door de keuringsdierenarts van de Voedsel- ducten van dierlijke oorsprong (met name de politie te laten bijstaan door een raads- en Warenautoriteit afgekeurd varken dan wel Bijlage I, hoofdstuk II, onderdeel F bij Veror- man of een andere vertrouwenspersoon. een door de keuringsdierenarts anderszins dening (EG) 854/2004) alsmede op grond van Derhalve is het oordeel van het Hof dat voor menselijke consumptie ongeschikt ver- artikel 5:18 van de Algemene Wet Bestuurs- “onder deze omstandigheden geen sprake klaard varken, zijnde destructiemateriaal, recht bevoegd monsters te nemen. De enkele [is] van schending van de geldende normen heeft onttrokken of heeft laten onttrekken omstandigheid dat deze controlebevoegd- ten aanzien van rechtsbijstand van de ver- aan verwerking, door dit destructiemateriaal heid is aangewend nadat een verdenking van dachte” niet begrijpelijk. Het middel klaagt telkens uit de destructiebakken/-tonnen te een strafbaar feit was gerezen, doet niet af terecht dat het Hof de verklaring die de min- halen of te laten halen en/of dit destructie- aan de rechtmatigheid van de uitoefening derjarige verdachte op 25 januari 2011 heeft materiaal niet aan (personeel van) het ver- van deze controlebevoegdheid, nu niet aan- afgelegd zonder dat hij tijdens het verhoor werkingsbedrijf [A] aan te bieden of aan te nemelijk is geworden dat bij het gebruik door een raadsman of andere vertrouwens- laten bieden. maken van die bevoegdheid de aan de ver- persoon is bijgestaan, niet voor het bewijs Het hof heeft deze bewezenverklaring onder dachte toekomende waarborgen niet in acht had mogen bezigen. meer doen steunen op de inhoud van het zijn genomen. Het materiaal waarvan mon- 3.7. Voor het bewijs van de onder 1 en 2 volgende. sters zijn afgenomen bestaat immers onaf- bewezenverklaarde feiten heeft het Hof – als Verklaring van [getuige] op 20 juni 2007: ‘Op hankelijk van verdachtes wil, zodat ook niet bewijsmiddel 12 – tevens gebruikt de verkla- dinsdag 19 juni 2007 heb ik op [verdachte] aannemelijk is geworden dat de verdachte is ring van de verdachte, afgelegd op de terecht- Slachtplaats Melderslo de levende keuring gedwongen mee te werken aan zijn eigen zitting in eerste aanleg van 14 juni 2011, verricht. Ik heb die dag drie varkens als niet vervolging. Uit het hiervoor overwogene waarvan de inhoud in 3.2 is weergegeven. slachtwaardig betiteld. Op voornoemde dag volgt dat het gebruik maken van controlebe- Gelet op de inhoud van die verklaring moet zijn door de keurmeester van de KDS drie voegdheden nadat sprake was van een ver- worden geoordeeld dat de verdachte geen karkassen van vleesvarkens van 30-40 kilo als denking van een strafbaar feit noch op zich rechtens te respecteren belang heeft bij ver- overziener aangewezen. Ik heb de karkassen zelf noch in combinatie met de overschrij- nietiging van het bestreden arrest en terug- bekeken en afgekeurd.’ ding van de redelijke termijn aan de ontvan- wijzing dan wel verwijzing van de zaak, Verklaring van [getuige] op 14 november kelijkheid van het Openbaar Ministerie in de opdat het in hoger beroep opnieuw wordt 2007: ‘U toont mij een Dagstaat PM keuring vervolging in de weg staat.’ berecht en afgedaan. van slachthuis [verdachte] BV d.d. 19-06-07 Het middel behelst de klacht dat het hof het 3.8. Het voorgaande brengt mee dat het mid- met documentcode [004]. Ik heb dit docu- verweer dat het Openbaar Ministerie niet- del niet tot cassatie kan leiden. ment opgemaakt. Achter het slachtmerk ontvankelijk moet worden verklaard in de [001] staat V 4 en in de kolom “afwijking” de strafvervolging van de verdachte onbegrijpe- tekst: ziek en in de kolom “na het slachten” lijk gemotiveerd heeft verworpen. 320 NSW. Dit betekent dat dit een ziek dier was met ernstige algemene afwijkingen. U toont Hoge Raad, onder meer: 21 januari 2014, nr. 12/00942 mij een Dagstaat PM keuring van slachthuis 2.4. Zoals ook uit de hiervoor weergegeven (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter- [verdachte] BV d.d. 19-06-07 met document- bewijsmiddelen blijkt, heeft de keuringsdie- van Kan, Y. Buruma) code [005][.] Uit dit document volgt dat het renarts in zijn hoedanigheid van toezicht- (Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek- karkas met slachtmerk [002] een karkas was houder namens de Voedsel en Waren Autori- kende tot vernietiging uitsluitend wat met een ontstoken huid en petechien op de teit op 19 juni 2007 een keuring verricht. betreft de hoogte van de opgelegde geldboe- nier. Dit betreffende karkas heb ik afgekeurd Blijkens de stukken van het dossier hield het te; adv. mr. M.J.J.E. Stassen, Tilburg) en ter destructie bestemd. Onder aan dit namens de verdachte gevoerde verweer niet ECLI:NL:HR:2014:135 document staat met blauwe pen geschreven: in dat de dierenarts tot deze keuring niet het slachtmerk [003]. Dit dier had een ontsto- bevoegd was, maar had dit verweer betrek- Uitoefenen door dierenarts van bevoegd- ken huid. Dit betreffende karkas heb ik afge- king op in de periode mei en juni 2007 door heden – die hij in zijn hoedanigheid van keurd en ter destructie bestemd.’ de dierenarts in de slachterij tevens geno- toezichthouder namens de Voedsel en De raadsman heeft zich op het standpunt men haar- en vleesmonsters van varkens op Waren Autoriteit heeft – tegen iemand gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ont- de (slacht-)dagen dat hij daar als keuringsdie- waartegen een verdenking bestaat van vankelijk dient te worden verklaard in de ver- renarts toezicht hield. Ten aanzien van die overtreding van de WED: zodanige verden- volging van de verdachte wegens: inzet van monsternemingen – waarvan de resultaten king staat niet in de weg aan het uitoefe- een niet-opsporingsambtenaar bij de opspo- door het hof ook niet voor het bewijs van het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 411 Rechtspraak bewezenverklaarde zijn gebezigd – is namens van de behandeling toepasselijke maatsta- ‘Met referte aan bovengenoemde zaak, bij u de verdachte gesteld dat de dierenarts daar- ven en oordeelt dat de beslissing van het hof bekend onder vermeld parketnummer, zal op toe in het kader van zijn toezichthoudende om niet aan te houden in casu niet van een 15 februari aanstaande te 10.00 uur de taak tijdens het slachtproces niet bevoegd onjuiste rechtsopvatting getuigt. inhoudelijke behandeling bij uw Gerechtshof was, nu hij op verzoek van de Algemene Dubbel verstek reden tot aanhouding zaak? plaatshebben. In verband daarmee bericht ik Inspectie Dienst en met instemming van de Onjuist is de opvatting dat een aanhou- u dat na herhaaldelijke verzoeken contact Officier van Justitie deze monsternemingen dingsverzoek moet worden toegewezen op met mij op te nemen ik niets van [verdachte] heimelijk heeft verricht in het kader van de de grond dat de berechting anders zowel in heb mogen vernemen. Gelet op het voor- opsporing van strafbare feiten. eerste als tweede aanleg bij verstek plaats- gaande is het mij dan ook niet duidelijk of Gelet op hetgeen is aangevoerd, bestond voor vindt; die opvatting vindt in haar alge- [verdachte] nog mijn rechtsbijstand wenst en niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar meenheid geen steun in het recht, ook niet zal ik dan ook niet bij de zitting op genoem- Ministerie in de strafvervolging ter zake van in art. 6 EVRM. de datum aanwezig zijn. Ik geef u in overweging de zaak aan te houden opdat [verdach- het onder 2 tenlastegelegde geen grond. Het oordeel van het Hof dat het daarop betrekking (EVRM art. 6; Sv art. 588) te] in de gelegenheid wordt gesteld een en ander met mij te bespreken danwel een nieu- hebbende verweer moet worden verworpen is dus juist. Reeds daarop stuit het middel af. Inleiding: we advocaat in de arm te nemen.’ 2.5. Opmerking verdient dat het bestaan van Het middel klaagt in de eerste plaats dat de Het proces-verbaal van de terechtzitting in een redelijk vermoeden van schuld van een dagvaarding in hoger beroep niet op rechts- hoger beroep van 15 februari 2012 houdt in de WED strafbaar gesteld feit niet in de geldige wijze is betekend, en in de tweede onder meer het volgende in: ‘De verdachte weg staat aan het uitoefenen van de bedoel- plaats dat het hof ten onrechte verstek heeft gedagvaard als: […] is niet ter terechtzitting de bevoegdheden die de dierenarts in zijn verleend tegen de niet-verschenen verdachte. verschenen. De raadsman van de verdachte, hoedanigheid van toezichthouder namens de Bij de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de mr. P.E. van Zon, advocaat te Amsterdam, is Voedsel en Waren Autoriteit heeft, mits bij Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich: evenmin verschenen. Het gerechtshof ver- aanwending van die bevoegdheden tegen- 1. een akte van uitreiking, gehecht aan de in leent verstek tegen de niet-verschenen ver- over een verdachte de aan deze als zodanig art. 366 Sv bedoelde mededeling inzake het bij dachte. De advocaat-generaal draagt de zaak toekomende waarborgen in acht worden verstek gewezen vonnis van de rechtbank van voor. De voorzitter maakt melding van een genomen. Het hof heeft niet onbegrijpelijk 5 april 2006, inhoudende dat die mededeling binnengekomen faxbericht van de raadsman, geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden op 27 juni 2011 aan de verdachte in persoon d.d. 15 februari 2012, inhoudende een ver- dat bij het gebruik van die bevoegdheid de is uitgereikt; 2. een appelakte van 1 juli 2011 zoek, gedaan door de raadsman van de ver- aan de verdachte toekomende waarborgen waarin als adres van de verdachte is vermeld: dachte, tot aanhouding van de behandeling niet in acht zijn genomen. De enkele omstan- [a-straat 1] te [woonplaats]; 3. een aan die akte van de zaak. De advocaat-generaal verzet zich digheid dat de dierenarts, zoals namens de gehechte schriftelijke volmacht van mr. P. van tegen aanhouding van de behandeling van de verdachte wordt gesteld, op verzoek van de Zon, advocaat te Amsterdam, tot het instellen zaak. De voorzitter onderbreekt vervolgens Algemene Inspectiedienst en met instem- van hoger beroep waarin – in strijd met art. het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt ming van de Officier van Justitie de door 450 lid 3 jo. art. 408a Sv – geen opgave is het onderzoek hervat en deelt de voorzitter hem verrichtte monsternemingen heimelijk gedaan van een adres van de verdachte voor als beslissing van het hof mede dat het ver- heeft verricht maakt dit niet anders. de ontvangst van een afschrift van de appel- zoek tot aanhouding van de behandeling van Conclusie: de middelen kunnen niet tot cas- dagvaarding; 4. een aan het dubbel van de de zaak wordt afgewezen. Uit het faxbericht satie leiden. dagvaarding voor de terechtzitting in hoger van de raadsman blijkt dat de verdachte na beroep van 15 februari 2012 gehechte akte herhaaldelijke verzoeken daartoe geen con- van uitreiking, inhoudende[:] – dat de dag- tact met zijn raadsman heeft opgenomen. Er vaarding op 16 december 2011 tevergeefs is is niets dat er op wijst dat de raadsman in de aangeboden op het adres [a-straat 1] te [woon- nabije toekomst wel contact met de verdachte 21 januari 2014, nr. 12/01297 plaats], – dat de dagvaarding op 9 januari zal kunnen hebben. Evenmin is aangegeven (Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin 2012 is uitgereikt aan de griffier van Recht- dat en waarom de verdachte niet ter terecht- Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma) bank Den Haag, omdat de geadresseerde, blij- zitting kan verschijnen. Gelet hierop en alle (Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. kens de aan de akte gehechte mededeling van daarvoor in aanmerking komende belangen Spronken, strekkende tot vernietiging en de afdeling bevolking van diens woongemeen- afwegende, waaronder het aanwezigheids- terugwijzing; adv. mr. J.T.C.M. Crepin, te, op de dag van aanbieding van de gerechte- recht van de verdachte, het belang bij een Rotterdam) lijke brief en tenminste vijf dagen nadien als spoedige berechting en het belang van een ECLI:NL:HR:2014:138 ingezetene in de basisadministratie persoons- goede organisatie van de rechtspleging, is het gegevens op het op deze akte vermelde adres hof van oordeel dat het belang bij een spoe- Rechtsgeldige betekening dagvaarding art. was ingeschreven, onder toezending van een dige berechting en een goede organisatie van 588 Sv? Het in casu in de bij verstek gewe- afschrift van de dagvaarding naar dat adres; 5. de rechtspleging in dit geval prevaleert boven zen uitspraak besloten liggende oordeel een aan het dubbel van de appeldagvaarding het belang van de verdachte om bij de behan- van het hof dat de dagvaarding in hoger gehechte ID-staat SKDB van 9 januari 2012, deling van de zaak aanwezig te zijn.’ beroep rechtsgeldig is betekend, geeft niet inhoudende dat de verdachte vanaf 8 februari blijk van een onjuiste opvatting nopens art. 2011 is ingeschreven op het adres [a-straat 1], Hoge Raad, onder meer: 588 Sv. [woonplaats]. 2.3. Het in de bestreden, bij verstek gewezen, Aanwezigheidsrecht reden tot aanhouding Bij de stukken van het geding bevindt zich uitspraak besloten liggende oordeel van het zaak? De Hoge Raad herhaalt de voor de voorts een faxbericht van mr. Van Zon, voor- hof dat de dagvaarding in hoger beroep beoordeling van een verzoek tot aanhouding noemd van 14 februari 2012, inhoudende: rechtsgeldig is betekend, geeft niet blijk van 321 412 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Rechtspraak een onjuiste opvatting nopens art. 588 Sv. 322 toen de deur van de woning openging, hij zich niet meer vrij voelde om toestemming 2.4. De eerste klacht faalt derhalve. 2.5. Bij de beoordeling van de tweede klacht, 21 januari 2014, nr. 13/00109 tot binnentreden te weigeren. Het hof neemt die betrekking heeft op de beslissing van het (Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. Savornin in aanmerking dat de sluiting van de deur hof om de zaak niet aan te houden, moet wat Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van kennelijk – doordat de deurstijl gedeeltelijk betreft het aanwezigheidsrecht van de ver- Kan, Y. Buruma) was verbroken – zo gammel was dat deze dachte in hoger beroep het volgende worden (Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek- zomaar, na een duw door verbalisant, naar vooropgesteld. kende tot vernietiging en terugwijzing; adv. binnen openging. Het hof ziet in hetgeen 2.6.1. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge mr. P.M. van Russen Groen, ’s-Gravenhage) door de raadsvrouw ter terechtzitting is aan- Raad dienen de justitiële autoriteiten reke- ECLI:NL:HR:2014:144 gevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van voormeld proces-verbaal van ning te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte van dat recht gebruik wil Onrechtmatig binnentreden gelet op art. 1 bevindingen en de verklaring van de verbali- maken, en mag met het oog daarop van de lid 1 Awbi? Tekortschietende verwerping sante [verbalisant 1] bij de rechter-commis- verdachte die hoger beroep instelt en prijs van het verweer door het hof leidt niet tot saris. Het hof acht daarom het binnentreden stelt op berechting op tegenspraak, worden cassatie omdat het gevoerde verweer van de woning rechtmatig. Het verweer verwacht dat hij de in het maatschappelijk slechts inhoudt dat sprake is van een wordt mitsdien, in alle onderdelen en als verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om onherstelbaar vormverzuim in de zin van geheel, verworpen.’ Voormelde op 12 januari te voorkomen dat de appeldagvaarding hem 359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting 2012 tegenover de rechter-commissaris afge- niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zij- moet leiden, terwijl over het belang van legde verklaring van [verbalisant 1] houdt ner kennis komt, waaronder in ieder geval voormeld geschonden voorschrift, de ernst onder meer in: ‘De woningen waren een kan worden gerekend dat de verdachte zich van het verzuim en het daardoor veroor- soort kraakpanden. Ik had niet verwacht dat bereikbaar houdt voor zijn raadsman opdat zaakte nadeel onvoldoende is aangevoerd er nog iemand aanwezig zou zijn. De betref- hij in voorkomende gevallen (ook) langs die (vgl. HR 19 februari 2013, fende voordeur hing zo ongeveer uit zijn weg van het tijdstip van de behandeling van ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308). A-G: sponning. Ik gaf er een duwtje tegenaan en zijn zaak op de hoogte komt. (Vgl. HR 12 anders. die deur vloog open. Ik heb letterlijk gezegd: maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, r.o. 3.36-3.37). “Politie. Mag ik binnenkomen?” De persoon (Sv art. 359a; Awbi art. 1) die ik in de woning zag antwoordde: “Ja”. Ik stond in de deuropening toen ik vroeg of ik 2.6.2. Voorts dient de rechter bij zijn beslissing op een verzoek tot aanhouding van de Inleiding: mocht binnenkomen. Hij zei ja.’ behandeling van de zaak een afweging te Verdachte is veroordeeld wegens hennepteelt Het middel klaagt dat het hof heeft ver- maken tussen alle daarbij betrokken belan- en diefstal van elektriciteit. In hoger beroep zuimd te beslissen op het ter terechtzitting gen, waaronder het belang van de verdachte heeft de raadsvrouwe van de verdachte onder in hoger beroep namens de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezig- meer aangevoerd dat het binnentreden van gevoerde verweer dat het binnentreden in de heidsrecht, het belang dat niet alleen de ver- de woning van de verdachte onrechtmatig woning van de verdachte onrechtmatig was, dachte maar ook de samenleving heeft bij was, nu geen sprake was van een schriftelijke nu de verbalisanten vóór het binnentreden een doeltreffende en spoedige berechting en machtiging noch toestemming van de bewo- geen mededeling hebben gedaan van het het belang van een goede organisatie van de ner. De verklaringen die de verdachte daarna doel van het binnentreden, en dat dit tot rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, tegenover de politie heeft afgelegd dienen bewijsuitsluiting moet leiden. ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294). derhalve van het bewijs te worden uitgeslo- 2.7. Gelet op dit een en ander getuigt de ten en bij gebrek aan andere bewijsmiddelen Hoge Raad, onder meer: beslissing van het hof om de behandeling van moet de verdachte worden vrijgesproken van 2.6. Blijkens voormelde pleitnota is door de de zaak ter terechtzitting niet aan te houden, het ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw. raadsvrouwe van de verdachte onder meer niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft het verweer als volgt verwor- aangevoerd dat door de verbalisanten in 2.8. Voor zover het middel steunt op de opvat- pen: ‘Ondanks de omstandigheid dat […] het strijd met genoemd art. 1, eerste lid Awbi, ting dat het hof het aanhoudingsverzoek had op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van niet voorafgaand aan het binnentreden in de moeten toewijzen op de grond dat de verdach- relaas van […] [verbalisant 2] […] grote en woning mededeling is gedaan van het doel te ook in eerste aanleg bij verstek is berecht, betreurenswaardige onzorgvuldigheden van dat binnentreden en dat zulks tot bewijs- faalt het omdat die opvatting in haar alge- bevat, blijkt uit het proces-verbaal van bevin- uitsluiting moet leiden. Het hof heeft vastge- meenheid geen steun vindt in het recht, ook dingen van 3 augustus 2010 van […] [verbali- steld dat de verdachte vóór het binnentreden niet in art. 6 EVRM. Daarbij verdient opmer- sant 1] […] en haar bij de rechter-commissa- in de woning daartoe toestemming heeft king dat het middel voorbijziet aan (i) de ris op 12 januari 2012 afgelegde verklaring gegeven aan de verbalisante [verbalisant 1], omstandigheid dat het de verdachte is die voldoende duidelijk dat de verdachte, die doch niet blijkt dat het hof voormeld onder- appel heeft ingesteld en dus op de hoogte was zich bevond in de woning aan de [a-straat 1] deel van het verweer in zijn overwegingen van de tegen hem lopende vervolging, (ii) het- te Amsterdam, voorafgaand aan het betreden heeft betrokken. Dat behoeft evenwel niet tot geen in dat verband onder 2.6.1 is overwogen, van die woning daartoe toestemming heeft cassatie te leiden, nu het gevoerde verweer alsmede (iii) hetgeen onder 2.2 is vastgesteld verleend aan verbalisante. Het hof betrekt bij blijkens de pleitnota slechts inhoudt dat met betrekking tot het procesverloop in deze zijn oordeel dat de verdachte zelf niets heeft sprake is van een onherstelbaar vormver- zaak en het in dat kader genoemde verzuim verklaard met betrekking tot het binnentre- zuim en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet van de raadsman opgave te doen van een den van de woning door de verbalisanten, leiden, terwijl over het belang van voormeld adres van de verdachte. noch heeft tegengesproken dat hij toestem- geschonden voorschrift, de ernst van het ver- 2.9. Het middel faalt. ming tot het binnentreden heeft gegeven. zuim en het daardoor veroorzaakte nadeel Volgt verwerping van het beroep. Evenmin heeft de verdachte verklaard dat niet meer is aangevoerd dan dat anders NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 413 Rechtspraak (Sv art. 327) mogelijk snel duidelijk was geweest dat het – art. 6:119, eerste lid, BW: niet [betrokkene] was die zich in de woning ‘De schadevergoeding, verschuldigd wegens bevond, maar de verdachte. (Vgl. HR 19 febru- vertraging in de voldoening van een geld- Hoge Raad, onder meer: ari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ som, bestaat in de wettelijke rente van die 2.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal 2013/308). som over de tijd dat de schuldenaar met de van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld. voldoening daarvan in verzuim is geweest.’ april 2009 niet overeenkomstig art. 327 Sv is – art. 6:83, aanhef en onder b, BW: ondertekend, zodat het rechtskracht mist en ‘Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling de inhoud daarvan niet tot het bewijs mocht in: worden gebezigd. (...) 2.2. Naar aanleiding van deze klacht heeft de 21 januari 2014, nr. 12/01544 b. wanneer de verbintenis voortvloeit uit advocaat-generaal zich tot de rechtbank (Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos, V. van den onrechtmatige daad of strekt tot schadever- gewend. Dat heeft geleid tot de toezending Brink) goeding als bedoeld in artikel 74 lid 1 en de van het in de conclusie onder 5 genoemde (Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, verbintenis niet terstond wordt nagekomen.’ proces-verbaal. strekkende tot vernietiging van de beslis- 3.5. Uit de hiervoor weergegeven bepalingen 2.3. De raadsman van de verdachte behoort sing op de vordering benadeelde partij voor van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat in de gelegenheid te worden gesteld van dit zover verzuimd is de vergoeding van de de verdachte ten gevolge van zijn onrechtma- nagezonden stuk kennis te nemen teneinde gevorderde wettelijke rente toe te wijzen tige gedragingen jegens de benadeelde partij zich schriftelijk daarover te kunnen uitlaten vanaf het moment dat de schade is ingetre- jegens deze schadeplichtig is en dat hij zon- voordat op het cassatieberoep verder wordt den, tot herstel van dat verzuim en tot der ingebrekestelling tevens de wettelijke beslist. verwerping voor het overige; adv. mr. Th.J. rente verschuldigd is vanaf het moment dat 3. Beslissing Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage; namens de schade is ingetreden (vgl. HR 3 oktober De Hoge Raad: de benadeelde partij mr. C.M.H. van Vliet, 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3559). Door te bepaalt dat de raadsman van de verdachte in ’s-Gravenhage) bepalen dat het toegewezen bedrag van de de gelegenheid wordt gesteld zich binnen ECLI:NL:HR:2014:123 vordering van de benadeelde partij pas vanaf twee weken na de uitspraak van dit arrest 14 maart 2012 – de dag waarop het hof zijn schriftelijk uit te laten over voormeld door Verschuldigdheid wettelijke rente aan arrest heeft uitgesproken – wordt vermeer- de advocaat-generaal aan het dossier toege- benadeelde partij: uit de art. 6:83, 6:119 en derd met de wettelijke rente, heeft het hof voegde stuk; 6:162 BW vloeit voort dat de verdachte ten het voorgaande miskend. Het middel is houdt elke verdere beslissing aan. gevolge van zijn onrechtmatige gedragin- terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal dit gen jegens de benadeelde partij jegens deze verzuim herstellen en daarbij voor de datum A-G Aben, onder meer: schadeplichtig is en dat hij zonder ingebre- waarop de wettelijk rente ingaat, uitgaan van 5. Uit de namens mij bij Rechtbank Midden- kestelling tevens de wettelijke rente ver- de uit bewijsmiddel 6 blijkende data waarop Nederland ingewonnen inlichtingen blijkt dat schuldigd is vanaf het moment dat de scha- de verschillende in de vordering van de bena- genoemd verzuim kan worden hersteld. Door de is ingetreden (vgl. HR 3 oktober 2006, deelde partij genoemde geldbedragen van de de rechtbank is inderdaad het proces-verbaal ECLI:NL:HR:2006:AW3559). bankrekening van de benadeelde partij zijn van de terechtzitting van 7 april 2009 aan de afgeschreven, te weten 15 januari 2003, 20 Hoge Raad gezonden. Dit proces-verbaal, dat februari 2003, 18 maart 2003, 26 maart 2003 slechts op ondergeschikte punten afwijkt van en 23 mei 2003. het niet ondertekende exemplaar, houdt in 323 (Sv art. 361; BW art. 6:83, 6:119 en 6:162) Inleiding: Het door de benadeelde partij voorgestelde middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft dat het op 25 november 2013 nogmaals is 324 vastgesteld en getekend door de oudste rechter en de griffier. Het bevat de handtekeningen van beiden. Daarmee is aan het middel bepaald dat het toegewezen bedrag van de de feitelijke grondslag komen te ontvallen. vordering van de benadeelde partij moet 21 januari 2014, nr. 12/02288 worden vermeerderd met de wettelijke rente (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den vanaf 14 maart 2012 en niet – zoals het mid- Brink) del betoogt – vanaf de datum waarop het (Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek- Raad van State delict plaatsvond. kende tot verwerping; adv. mr. B.P. de Boer, Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. Amsterdam) Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam ECLI:NL:HR:2014:124 bij de directie bestuursrechtspraak van de Hoge Raad, onder meer: Raad van State. Volledige versies van deze 3.3. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij heeft gevorderd de verdachte Klacht over niet-ondertekening proces-ver- uitspraken zijn te vinden op www.raad- tevens te veroordelen tot betaling van de baal overeenkomstig art. 327 Sv: de Hoge vanstate.nl. wettelijke rente over het toegewezen bedrag Raad geeft de raadsman van de verdachte van haar vordering. de gelegenheid zich binnen twee weken 3.4. In dat verband zijn in het bijzonder de schriftelijk uit te laten over een door de volgende bepalingen van belang: advocaat-generaal bij de Hoge Raad aan het – art. 6:162, eerste lid, BW: dossier toegevoegd proces-verbaal van de 11 december 2013, nr. 201208938/1/A3 ‘Hij die jegens een ander een onrechtmatige terechtzitting bij de rechtbank, welk proces- (Mrs. Loeb, Vermeulen, Hoogvliet) daad pleegt, welke hem kan worden toegere- verbaal ruim 4,5 jaar na de terechtzitting ECLI:NL:RVS:2013:2331 kend, is verplicht de schade die de ander nogmaals is vastgesteld en waarbij alsnog dientengevolge lijdt, te vergoeden.’ ondertekening heeft plaatsgevonden. 414 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 325 Rechtspraak Weigering VOG wegens zedendelicten. Wei- functie van begeleider bij een zorgstichting] ter zake van het medeplegen van opzettelijke gering niet draagkrachtig gemotiveerd. ten grondslag gelegd dat [appellant] bij von- vrijheidsberoving en het medeplegen van nis van 11 april 1997 wegens het medeple- bedreiging op een meerdaadse samenloop (Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens gen van feitelijke aanranding van de eerbaar- van ernstige strafbare feiten ziet. art. 28, 35; VOG NP-RP; IVB 2011) heid, meermalen gepleegd, diefstal onder De staatssecretaris heeft in deze situatie, strafverzwarende omstandigheden, diefstal waarbij de ernst van de zedendelicten niet Uitspraak op het hoger beroep van: [appel- onder strafverzwarende omstandigheden, uit de veroordelingen blijkt, ten onrechte lant] vs. de uitspraak van de voorzieningen- meermalen gepleegd, en poging tot zware geen inlichtingen bij het openbaar ministe- rechter van Rechtbank Almelo van 27 augus- mishandeling is veroordeeld tot een jeugdde- rie ingewonnen ten behoeve van een goede tus 2012 in de zaken nrs. 12/747 en 12/701 tentie van negen maanden, waarvan drie oordeelsvorming, als bedoeld in paragraaf in het geding tussen: [appellant] en de maanden voorwaardelijk met een proeftijd 3.3.1 van de beleidsregels. Dat geldt met Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. van twee jaren. Het vonnis is op 26 april name, nu de aangenomen ernst van de 1997 onherroepelijk geworden. Voorts is hij zedendelicten reden is geweest om de min- (…) bij vonnis van 17 april 1998 wegens het derjarige leeftijd, waarop die zijn gepleegd en 1. (…) medeplegen van opzettelijke vrijheidsbero- de sindsdien verstreken tijd onvoldoende te Volgens paragraaf 3.2 [van de Beleidsregels ving, poging tot het medeplegen van ver- achten om te kunnen oordelen dat het door VOG NP-RP en IVB 2011 (Stcrt. 15 juli 2011, krachting en het medeplegen van bedreiging middel van het objectieve criterium vastge- 12842; hierna: de beleidsregels)] wordt de veroordeeld tot een jeugddetentie van negen stelde risico voor de samenleving voldoende afgifte van de [verklaring omtrent het gedrag maanden en plaatsing in een inrichting voor is afgenomen en het belang bij afgifte van de (hierna: VOG)] in beginsel geweigerd, indien jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) voor de gevraagde VOG zwaarder weegt dan dat van wordt voldaan aan het objectieve criterium. duur van twee jaren. Bij dat, op 2 mei 1998 de samenleving om tegen dat risico te wor- Dit criterium strekt tot de beoordeling of de onherroepelijk geworden, vonnis is tevens de den beschermd. In zoverre ontbeert het justitiële gegevens die over de aanvrager zijn tenuitvoerlegging gelast van de hem bij het besluit van 4 juli 2012 een draagkrachtige aangetroffen, indien herhaald, gelet op het vonnis van 11 april 1997 voorwaardelijk motivering. risico voor de samenleving, een belemmering opgelegde drie maanden jeugddetentie. 5. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval- vormen voor een behoorlijke uitoefening van Nu [appellant] tweemaal wegens een zeden- len uitspraak in zaak nr. 12/701 dient te wor- de functie, taak, dan wel bezigheid, waarvoor delict tot jeugddetentie is veroordeeld en de den vernietigd. Doende hetgeen de recht- de VOG is aangevraagd. VOG het vervullen van een functie betreft, bank zou behoren te doen, zal de Afdeling (…) waarin afhankelijkheidsrelaties kunnen voor- het door [appellant] tegen het besluit van 4 Volgens paragraaf 3.3 strekt het subjectieve komen, is aan het objectieve criterium vol- juli 2012 ingestelde beroep gegrond verkla- criterium tot de beoordeling of het belang daan. Afgifte van een VOG op grond van het ren. Dat besluit komt wegens een onvoldoen- van een aanvrager bij de VOG zwaarder weegt subjectieve criterium is niet aangewezen, de draagkrachtige motivering voor vernieti- dan dat van de samenleving bij bescherming aldus de staatssecretaris. ging in aanmerking. De staatssecretaris dient tegen het door middel van het objectieve cri- (…) met inachtneming van hetgeen in deze uit- terium vastgestelde risico voor de samenle- 4.3. [appellant] betoogt evenwel terecht dat spraak is overwogen opnieuw op het door ving. Als dat zo is, wordt de VOG afgegeven, de voorzieningenrechter hem ten onrechte [appellant] gemaakte bezwaar te beslissen. hoewel aan het objectieve criterium wordt niet is gevolgd in het betoog dat de staatsse- (…) voldaan. cretaris zich ten onrechte op het standpunt Volgens paragraaf 3.3.1 worden bij de toepas- heeft gesteld dat voldoende inzicht bestaat sing van het subjectieve criterium als in de aard en de ernst van de zedendelicten, omstandigheden van het geval altijd in de die mede aan de veroordelingen ten grond- beoordeling betrokken: de wijze waarop de slag liggen. Daarbij is van belang dat die ver- 18 december 2013, nr. 201207139/1/A3 strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de oordelingen een cumulatie van strafbare fei- (Mrs. Vlasblom, Simons, Hoekstra) hoeveelheid antecedenten. Indien de aanvra- ten betreffen en uit die veroordelingen de ECLI:NL:RVS:2013:2434 ger ten tijde van het plegen van een straf- ernst van de zedendelicten, waaronder het baar feit minderjarig was, betrekt de staatsse- medeplegen van feitelijke aanranding van de Oplegging onderzoek naar rijvaardigheid. cretaris dit ook in de beoordeling. eerbaarheid, derhalve niet zonder meer kan Vermoeden politiefunctionaris dat houder Ten behoeve van een goede oordeelsvorming worden afgeleid. rijbewijs niet over vereiste rijvaardigheid kan de staatssecretaris inlichtingen inwin- De staatssecretaris heeft ten onrechte uit de beschikt, niet zo spoedig mogelijk mede- nen bij het openbaar ministerie en de reclas- duur van de onvoorwaardelijke jeugddeten- gedeeld aan CBR. Vraag of, en zo ja, welke sering. ties en de PIJ-maatregel zonder meer afgeleid gevolgen daaraan moeten worden verbon- Alleen indien de staatssecretaris na weging dat de zedendelicten, gegeven het feit dat den. van de omstandigheden van het geval niet deze op minderjarige leeftijd zijn begaan en tot een goede oordeelsvorming kan komen de omstandigheden, waaronder deze hebben (WVW art. 130, 131; Regeling maatregelen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan plaatsgevonden, [appellant] zwaar zijn aange- rijvaardigheid en geschiktheid art. 2, 3) worden afgegeven, worden de omstandighe- rekend en daaruit afgeleid dat het om ernsti- den, waaronder het strafbare feit heeft ge delicten gaat. Dat geldt ook voor het in dit Uitspraak op het hoger beroep van: [appel- plaatsgevonden, in de beoordeling betrokken, verband ter zitting bij de Afdeling ingeno- lante] vs. de uitspraak van Rechtbank aldus die paragraaf. men standpunt dat uit de poging tot het Utrecht van 7 juni 2012 in zaak nr. 10/3985 (…) medeplegen van verkrachting volgt dat het in het geding tussen: [appellante] en [het 2. De staatssecretaris heeft aan de weigering om een ernstige recidive van een zedendelict CBR]. [van een VOG voor het vervullen van de gaat en de veroordeling ter zake daarvan en 326 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 415 Rechtspraak 327 (…) heid] heeft het CBR zich op het standpunt 1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de gesteld dat een vermoeden bestaat dat Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw) [appellante] niet langer voldoet aan de rij- 22 januari 2014, nr. 201207473/1/A4 doen de bij algemene maatregel van bestuur vaardigheidseisen, gesteld aan personen die (Mrs. Van Diepenbeek, Timmerman-Buck, aangewezen personen, indien bij hen een in het bezit zijn van een rijbewijs (hierna: Van den Broek) vermoeden bestaat dat de houder van een het vermoeden). ECLI:NL:RVS:2014:102 rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaar- (…) digheid dan wel over de lichamelijke of gees- 5.2. In artikel 130, eerste lid, van de Wvw is Toepassing spoedeisende bestuursdwang telijke geschiktheid, vereist voor het bestu- volstaan met het vereiste ‘zo spoedig moge- naar aanleiding van verontreiniging van ren van een of meer categorieën van lijk’. In deze bepaling is geen vaste termijn oppervlaktewater, waterbodem en oever als motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afge- gesteld waarbinnen een vermoeden uiterlijk gevolg van brand bij Chemie-Pack. Recht- geven, daarvan zo spoedig mogelijk schrifte- moet zijn meegedeeld. Bovendien verbindt bank heeft Chemie-Pack Onroerend Goed lijk mededeling aan het CBR onder vermel- de wet geen gevolgen aan het niet zo spoedig BV terecht aangemerkt als overtreder van ding van de feiten en omstandigheden die mogelijk doen van de mededeling, in die zin art. 6.2 lid 1 Waterwet. Kosten van toegepas- aan het vermoeden ten grondslag liggen. (…) dat in dat geval aan de mededeling niet het te bestuursdwang mochten bij haar in reke- Ingevolge artikel 131, eerste lid, eerste volzin, bij en krachtens de wet voorziene gevolg kan ning worden gebracht. zoals deze luidde ten tijde van belang, besluit worden gegeven. Gelet op het op de bevorde- het CBR, indien een schriftelijke mededeling ring van de verkeersveiligheid gerichte oog- als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is merk van de wettelijke regeling ligt het niet gedaan, in de bij ministeriële regeling aange- in de rede ervan uit te gaan dat de wetgever Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het wezen gevallen dat betrokkene zich dient te niettemin een dergelijk gevolg van het niet dagelijks bestuur van het Waterschap Bra- onderwerpen aan een onderzoek naar zijn zo spoedig mogelijk doen van de mededeling bantse Delta, 2. de besloten vennootschap rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit heeft beoogd. De Afdeling houdt het er daar- met beperkte aansprakelijkheid Chemie- wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier om voor dat de wetgever de woorden ‘zo Pack Onroerend Goed BV, gevestigd te Moer- weken na ontvangst van de mededeling, spoedig mogelijk’ heeft opgenomen teneinde dijk, appellanten, vs. de uitspraak van Recht- genomen. de spoedige afhandeling door de daarvoor bank Breda van 21 juni 2012 in zaak nr. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling verantwoordelijken van het bij hen gerezen 11/4471 in het geding tussen: Chemie-Pack maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid vermoeden te bevorderen en geen verder- Onroerend Goed BV en het dagelijks bestuur. (hierna: de Regeling) wordt een vermoeden gaande betekenis aan de norm heeft willen als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de toekennen. Wel zal bij de beoordeling van de Procesverloop Wvw gebaseerd op feiten of omstandigheden op basis van de niet zo spoedig mogelijk Bij besluit van 21 februari 2011 heeft het als genoemd in de bij deze regeling behoren- gedane mededeling moeten worden betrok- dagelijks bestuur haar beslissing tot toepas- de bijlage 1. ken de vraag of degene op wie ze betrekking sing van spoedeisende bestuursdwang naar Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en heeft door het tijdsverloop tussen het inci- aanleiding van verontreiniging van opper- onder a, kunnen feiten of omstandigheden, dent en de mededeling niet in zijn verdedi- vlaktewater, waterbodem en oever als gevolg als bedoeld in artikel 2, blijken uit eigen ging is geschaad. van een brand op het terrein aan de Vlasweg waarneming en gegevens afkomstig van de De Afdeling deelt het standpunt van [appel- 4 te Moerdijk op schrift gesteld. Daarbij heeft politie. lante] dat in dit geval de mededeling niet zo het dagelijks bestuur beslist dat de kosten Ingevolge het derde lid, eerste volzin, is het spoedig mogelijk is gedaan. Zij is evenwel van de toepassing van bestuursdwang voor meest recente feit, bedoeld in artikel 2, ten van oordeel dat [appellante] daardoor niet in rekening van Chemie-Pack Onroerend Goed tijde van de mededeling niet langer dan zes haar verdediging is geschaad. Aan de mede- BV komen. maanden geleden. deling op 8 juni 2010 is het proces-verbaal Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het dage- (…) ten grondslag gelegd. [appellante] stelt zich lijks bestuur het door Chemie-Pack Onroe- 2. Op 25 maart 2010 is [appellante] staande uitdrukkelijk op het standpunt dat de juist- rend Goed BV daartegen gemaakte bezwaar gehouden wegens haar rijgedrag als bestuur- heid van de waarnemingen van de verbali- ongegrond verklaard. der van een personenauto. Naar aanleiding santen niet wordt bestreden, behoudens voor Bij besluit van 24 juni 2011 heeft het dage- hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat zover de waarnemingen volgens [appellante] lijks bestuur de kosten van de toepassing van op 5 juni 2010 is gesloten en ondertekend onmogelijk zijn of elkaar tegenspreken. Het bestuursdwang vastgesteld op € 9 954 488,19 (hierna: het proces-verbaal). Op 8 juni 2010 is niet meer kunnen opsporen van een getuige (hierna: kostenbeschikking 1). door een brigadier van de regiopolitie en de mogelijk veranderde verkeerssituatie Bij besluit van 30 september 2011 heeft het Utrecht aan het CBR een mededeling gedaan ter plaatse na 25 maart 2010 hebben [appel- dagelijks bestuur de kosten van de toepas- als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de lante] niet belet gemotiveerd te stellen welke sing van bestuursdwang, naast de kosten in Wvw. Daarin is onder verwijzing naar het waarnemingen volgens haar onmogelijk zijn kostenbeschikking 1, vastgesteld op proces-verbaal vermeld dat [appellante] blijk of elkaar tegenspreken. Daarbij komt dat het € 1 092 738,36 (hierna: kostenbeschikking 2). heeft gegeven van incorrect samenspel met in artikel 3, derde lid, van de Regeling bepaal- Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het dage- andere verkeersdeelnemers. Dit blijkt volgens de weliswaar geen invulling vormt van het lijks bestuur de kosten van de toepassing van de mededeling door het rijden met een niet begrip ‘zo spoedig mogelijk’ in artikel 130, bestuursdwang, naast de kosten in de kosten- aan de snelheid van de overige gelijksoortige eerste lid van de Wvw, maar wel enige waar- beschikkingen 1 en 2, vastgesteld op verkeersdeelnemers aangepaste snelheid en borg biedt dat een mededeling niet onrede- € 160 574,42 (hierna: kostenbeschikking 3). onnodig remmen en stoppen. lijk laat kan worden gedaan. Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft de recht- In het besluit van 21 juni 2010 [tot opleg- (…) bank het door Chemie-Pack Onroerend Goed ging van een onderzoek naar de rijvaardig- 416 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 (Awb art. 5:1, 5:25, 5:31; Waterwet art. 6.2) BV daartegen ingestelde beroep gegrond ver- Rechtspraak klaard, het besluit van 12 juli 2011 vernie- rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd Goed BV heeft aangevoerd over de volgens tigd, de kostenbeschikkingen 1, 2 en 3 vernie- dat zij als eigenaresse van het perceel aan de haar aan de brandweer toe te rekenen verer- tigd, het dagelijks bestuur opgedragen een Vlasweg 4 te Moerdijk verantwoordelijkheid gering van de brand. nieuw besluit op bezwaar te nemen en daar- draagt voor de brand op het perceel. De Het betoog faalt. bij zowel de bestuursdwangbeschikking als rechtbank overweegt volgens haar ten (…) de kostenbeschikkingen te heroverwegen, onrechte dat niet staande is te houden dat 11. Op 7 september 2012 heeft het dagelijks met inachtneming van hetgeen in de uit- Chemie-Pack Nederland BV, als drijver van de bestuur, gevolg gevend aan de aangevallen spraak is overwogen. inrichting, en Chemie-Pack Onroerend Goed uitspraak, de in eerste aanleg bestreden (…) BV bij het ontstaan van de brand geen enkele besluiten gehandhaafd. blaam treft. Voorts heeft de rechtbank vol- (…) Overwegingen gens Chemie-Pack Onroerend Goed BV mis- Kostenverhaal 1. Op 5 en 6 januari 2011 heeft brand gewoed kend dat haar perceel compleet is verwoest (…) op het bedrijfsterrein van Chemie-Pack en dat de bluswerkzaamheden niet zijn ver- 14.2. Wat betreft de stelling dat de kosten op Onroerend Goed BV aan de Vlasweg 4 te richt ter bescherming van dit perceel. de brandweer moeten worden verhaald, over- Moerdijk. Op dat terrein werden door Che- 4.1. Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de weegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel mie-Pack Nederland BV chemische producten Waterwet is het verboden om stoffen te bren- 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toe- bewerkt en verpakt. Bij de brand is verontrei- gen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij: passing van bestuursdwang op kosten van de nigd bluswater in de sloten ten zuiden van a. een daartoe strekkende vergunning is ver- overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze de Vlasweg en aan beide zijden van de Ooste- leend door Onze Minister of, ten aanzien van niet of niet geheel te zijnen laste behoren te lijke Randweg geraakt. Om verspreiding van regionale wateren, het bestuur van het komen. Daargelaten de vraag of eventueel de verontreinigende stoffen te voorkomen betrokken waterschap; door de brandweer gemaakte fouten aanlei- zijn verschillende sloten afgedamd. Als b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of ding kunnen geven tot het niet of niet geheel gevolg van regen en het van het terrein en de krachtens algemene maatregel van bestuur. verhalen van de kosten op de overtreder ziet omliggende terreinen afstromende verontrei- Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Alge- de Afdeling geen reden op grond waarvan de nigde bluswater dreigde overstroming van de mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kosten in dit geval niet geheel in rekening in de plaatselijke sloten gecreëerde buffer en wordt onder overtreding verstaan: een gedra- kunnen worden gebracht bij Chemie-Pack werd de afvoerende functie van de sloten ging die in strijd is met het bepaalde bij of Onroerend Goed BV In het rapport eerste belemmerd. Het dagelijks bestuur achtte krachtens enig wettelijk voorschrift. fase wordt omschreven welke keuzes door de spoedeisend belang aanwezig om het in deze Ingevolge het tweede lid wordt onder over- brandweer zijn gemaakt tijdens de bestrij- buffer verontreinigde water te verwijderen treder verstaan: degene die de overtreding ding van de brand en in het rapport “Beoor- en ter verwerking te laten afvoeren, alsook pleegt of medepleegt. deling brandweerinzet tijdens de brand bij om de verontreinigde waterbodem en de ver- 4.2. Niet in geschil is dat artikel 6.2, eerste Chemie-Pack op 5 januari 2011 aan de Vlas- ontreinigde oever te verwijderen om herver- lid, van de Waterwet is overtreden. In haar weg te Moerdijk” van Efectis Nederland BV ontreiniging van het grond- en oppervlakte- uitspraak van heden in zaak nr. met nummer 2012-Efectis-R9458 van decem- water te voorkomen. Spoedeisende 201207582/1/A4 overweegt de Afdeling dat ber 2012, is naar aanleiding van die keuzes bestuursdwang is aangezegd voor het verwij- Chemie-Pack Nederland BV terecht als over- geconcludeerd dat de brand op efficiënte wij- deren, afvoeren, opslaan en verwerken van treder van artikel 6.2, eerste lid, van de ze is bestreden. Niet aannemelijk is gemaakt verontreinigd water en de verontreinigde Waterwet is aangemerkt. Zoals onder 1 is dat aan de feiten uit het rapport of aan deze grond van waterbodem en oever. Het dage- overwogen, was Chemie-Pack Nederland BV conclusie moet worden getwijfeld. lijks bestuur heeft aan zijn beslissing tot toe- drijver van de inrichting op het perceel aan 14.3. Het besluit tot toepassing van bestuurs- passing van bestuursdwang ten grondslag de Vlasweg 4 te Moerdijk en is Chemie-Pack dwang is op 21 februari 2011 op schrift gelegd dat artikel 6.2 van de Waterwet is Onroerend Goed BV eigenaresse van dit per- gesteld. Volgens dit besluit worden de kosten overtreden. De kosten van de toepassing van ceel en de opstallen daarop. Chemie-Pack van de door het dagelijks bestuur, in het deze spoedeisende bestuursdwang heeft het Nederland BV en Chemie-Pack Onroerend kader van de toepassing van spoedeisende dagelijks bestuur vastgesteld in de kostenbe- Goed BV maken deel uit van hetzelfde con- bestuursdwang, uitgevoerde en nog uit te schikkingen 1, 2 en 3. cern. Onbetwist is dat Gerard Spiering ten voeren maatregelen op Chemie-Pack Onroe- 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht- tijde hier van belang de uitsluitende zeggen- rend Goed BV verhaald. Zoals het dagelijks bank het besluit op bezwaar van 12 juli 2011 schap had in de tot het concern behorende bestuur terecht stelt, volgt uit artikel 5:31, en de kostenbeschikkingen 1, 2 en 3 vernie- BV’s: hij was in die vennootschappen de enig tweede lid, van de Awb dat een besluit tot tigd, omdat volgens de rechtbank onvoldoen- leidinggevende en bestuurlijk verantwoorde- toepassing van spoedeisende bestuursdwang de vaststaat dat vanaf 9 januari 2011 nog lijke. Hierdoor is er wat betreft het ontstaan zo spoedig mogelijk op schrift moet worden steeds een acute dreiging bestond en daarom en voortbestaan van de overtreding op het gesteld, hetgeen, anders dan Chemie-Pack nog spoedeisende bestuursdwang mocht perceel Vlasweg 4 te Moerdijk ook tussen Onroerend Goed BV stelt, niet meebrengt dat worden toegepast. Chemie-Pack Nederland BV en Chemie-Pack alle maatregelen op dat tijdstip reeds moe- (…) Onroerend Goed BV een zodanig nauwe ver- ten zijn getroffen. In hetgeen Chemie-Pack 4. Chemie-Pack Onroerend Goed BV betoogt wevenheid gegeven dat Chemie-Pack Onroe- Onroerend Goed BV stelt, ziet de Afdeling dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet rend Goed BV in haar hoedanigheid van eige- derhalve geen grond voor het oordeel dat de als overtreder van artikel 6.2 van de Water- naresse van de gronden en de opstallen op kostenbeschikking kosten omvat die buiten wet kan worden aangemerkt. Zij voert aan voormeld perceel kan worden aangemerkt de toepassing van spoedeisende bestuurs- dat het door de brandweer gebruikte water als overtreder. De rechtbank is terecht tot dwang vallen. de brand heeft verergerd, hetgeen haar niet dezelfde conclusie gekomen. Hieraan doet (…) is toe te rekenen. Daarnaast stelt zij dat de niet af hetgeen Chemie-Pack Onroerend 14.5. Ten aanzien van de kosten voor vervoer, NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 417 Rechtspraak opslag en verwerking stelt het dagelijks water, waterbodem en oever als gevolg van als overtreder van artikel 6.2 van de Water- bestuur in het verweerschrift dat de onderha- een brand op het terrein aan de Vlasweg 4 te wet kan worden aangemerkt. In dit verband vige situatie vergde dat het verwijderde ver- Moerdijk op schrift gesteld. Daarbij heeft het betoogt hij dat deze bepaling zich niet alleen ontreinigd materiaal zou worden vervoerd, dagelijks bestuur beslist dat de kosten van de tot bedrijven richt, dat de feitelijke werk- opgeslagen en verwerkt. In hetgeen Chemie- toepassing van de bestuursdwang voor reke- zaamheden door brandweerkorpsen zijn ver- Pack Onroerend Goed BV aanvoert, ziet de ning van Chemie-Pack Nederland BV komen. richt, dat de oorzaak van verboden verrich- Afdeling geen aanleiding voor het oordeel Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het dage- tingen (in dit geval de brand) niet centraal dat dit standpunt van het dagelijks bestuur lijks bestuur het door Chemie-Pack Neder- staat bij de beantwoording van de vraag of onjuist is. Om de overtreding van artikel 6.2 land BV daartegen gemaakte bezwaar onge- iemand als overtreder kan worden aange- van de Waterwet op te heffen, diende het grond verklaard. merkt, alsook dat de bluswerkzaamheden dagelijks bestuur het verontreinigde water en Bij besluit van 24 juni 2011 heeft het dage- niet alleen dienden ter bescherming van het de verontreinigde grond, zijnde afval, te ver- lijks bestuur de kosten van de toepassing van perceel waarop Chemie-Pack Nederland BV wijderen. Het vervoeren, opslaan en verwer- bestuursdwang vastgesteld op € 9 954 488,19 een inrichting dreef, maar ook ter bescher- ken van het verontreinigde materiaal is daar- (hierna: kostenbeschikking 1). ming van het naastgelegen bedrijf en het mee onlosmakelijk verbonden. Er bestaat Bij besluit van 30 september 2011 heeft het algemeen belang. Volgens de curator is de derhalve geen aanleiding voor het oordeel dagelijks bestuur de kosten van de toepas- door de rechtbank aangehaalde uitspraak dat de daarvoor gemaakte (interne) kosten sing van bestuursdwang, naast de kosten in van de Afdeling van 15 oktober 2008 in zaak niet tot de toepassing van spoedeisende kostenbeschikking 1, vastgesteld op nr. 200707345/1 niet relevant, omdat het in bestuursdwang hoorden en daarom niet bij € 1 092 738,36 (hierna: kostenbeschikking 2). die situatie om één bedrijf ging. Chemie-Pack Onroerend Goed BV in rekening Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het 2.1. Ingevolge artikel 6:2, eerste lid, van de mochten worden gebracht. dagelijks bestuur de kosten van de toepas- Waterwet is het verboden om stoffen te bren- (…) sing van bestuursdwang, naast de kosten in gen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij: 14.8. Uit het vorenstaande volgt dat het de kostenbeschikkingen 1 en 2, vastgesteld a. een daartoe strekkende vergunning is ver- beroep van Chemie-Pack Onroerend Goed BV op € 160 574,42. leend door Onze Minister of, ten aanzien van tegen de kostenbeschikking van 7 september Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft de recht- regionale wateren, het bestuur van het 2012 ongegrond is. bank het door de curator daartegen ingestel- betrokken waterschap; (…) de beroep ongegrond verklaard. b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of (…) krachtens algemene maatregel van bestuur. Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Alge- 328 Overwegingen mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) 1. Op 5 en 6 januari 2011 heeft brand gewoed wordt onder overtreding verstaan: een gedra- 22 januari 2014, nr. 201207582/1/A4 in het bedrijfspand van Chemie-Pack Neder- ging die in strijd is met het bepaalde bij of (Mrs. Van Diepenbeek, Timmerman-Buck, land BV aan de Vlasweg 4 te Moerdijk. Che- krachtens enig wettelijk voorschrift. Van den Broek) mie-Pack Nederland BV bewerkte en verpakte Ingevolge het tweede lid wordt onder over- ECLI:NL:RVS:2014:90 chemische producten. Bij de brand is veront- treder verstaan: degene die de overtreding reinigd bluswater in de sloten ten zuiden van pleegt of medepleegt. Toepassing spoedeisende bestuursdwang de Vlasweg en aan beide zijden van de Ooste- 2.2. Niet in geschil is dat artikel 6.2, eerste naar aanleiding van verontreiniging van lijke Randweg terecht gekomen. Om versprei- lid, van de Waterwet is overtreden. Gelet op oppervlaktewater, waterbodem en oever als ding van de verontreinigende stoffen te voor- artikel 5:1, tweede lid, van de Awb is de over- gevolg van brand bij Chemie-Pack. Recht- komen zijn verschillende sloten afgedamd. Als treder degene die het desbetreffende wettelij- bank heeft Chemie-Pack Nederland BV gevolg van regen en het van het terrein en de ke voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals terecht aangemerkt als overtreder van art. omliggende terreinen afstromende verontrei- de Afdeling onder meer in haar uitspraak 6.2 lid 1 Waterwet. nigde bluswater dreigde overstroming van de van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200707345/1 in de plaatselijke sloten gecreëerde buffer en heeft overwogen, is dat in de eerste plaats werd de afvoerende functie van de sloten degene die de verboden handeling fysiek ver- belemmerd. Het dagelijks bestuur achtte richt. Daarnaast kan in bepaalde gevallen Uitspraak op het hoger beroep van: T.M. spoedeisend belang aanwezig om het in deze degene die de overtreding niet zelf feitelijk Schraven, in zijn hoedanigheid van curator buffer verontreinigde water te verwijderen en begaat, doch aan wie de handeling is toe te in het faillissement van de besloten vennoot- ter verwerking te laten afvoeren, alsook de rekenen, voor de overtreding verantwoorde- schap met beperkte aansprakelijkheid Che- verontreinigde waterbodem en de verontrei- lijk worden gehouden en derhalve als over- mie-Pack Nederland BV (hierna: de curator), nigde oever te verwijderen om herverontreini- treder worden aangemerkt. Chemie-Pack gevestigd te Tilburg, appellant, vs. de uit- ging van het grond- en oppervlaktewater te Nederland BV heeft de overtreding van arti- spraak van Rechtbank Breda van 21 juni voorkomen. Spoedeisende bestuursdwang is kel 6.2, eerste lid, van de Waterwet niet zelf 2012 in zaak nr. 11/4470 in het geding tus- aangezegd voor het verwijderen, afvoeren, begaan, nu niet is gebleken dat zij zelf heeft sen: de curator en het dagelijks bestuur van opslaan en verwerken van verontreinigd deelgenomen aan de bluswerkzaamheden die het Waterschap Brabantse Delta. water en de verontreinigde grond van water- ertoe hebben geleid dat verontreinigd blus- bodem en oever. Het dagelijks bestuur heeft water in het oppervlaktewater is geraakt of Procesverloop aan zijn beslissing tot toepassing van anderszins handelingen heeft verricht die Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het dage- bestuursdwang ten grondslag gelegd dat arti- daaraan hebben bijgedragen. De overtreding lijks bestuur zijn beslissing tot toepassing kel 6.2 van de Waterwet is overtreden. van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is van spoedeisende bestuursdwang naar aan- 2. De curator betoogt dat de rechtbank heeft aan Chemie-Pack Nederland BV toe te reke- leiding van verontreiniging van oppervlakte- miskend dat Chemie-Pack Nederland BV niet nen omdat de gevolgen van de bestrijding (Awb art. 5:1; Waterwet art. 6.2) 418 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Rechtspraak van de brand moeten worden toegerekend voorlopige voorziening moet voldoen aan de naar het oordeel van de Raad een beslissing aan het bedrijf ten aanzien waarvan de blus- vereisten van formele en materiële connexi- houdende een publiekrechtelijke rechtshan- werkzaamheden zijn verricht. De brandbe- teit. Niet alleen is voor een ontvankelijk ver- deling waarbij het rechtspositionele belang strijding in een bedrijf door de brandweer zoek om een voorlopige voorziening nodig van de ambtenaar rechtstreeks is betrokken. moet in het algemeen worden geacht de dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij Dit betekent dat de brief van 27 december gevolgen van die brand te beperken en de de bestuursrechter, wat een verzoeker met 2010, waarbij het college betrokkene heeft gevolgen daarvan kunnen aan het bedrijf zijn verzoek wil bereiken moet ook betrek- verboden contact te hebben met zijn vrouwe- worden toegerekend. De stelling dat de blus- king hebben op de inhoud van dat besluit. lijke collega D, dient te worden aangemerkt werkzaamheden ook ter bescherming van 4.4. Het verzoek om een voorlopige voorzie- als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eer- naastgelegen bedrijven en het algemeen ning heeft geen betrekking op het in de ste lid, van de Awb. belang dienden, leidt niet tot een ander oor- hoofdzaak bestreden besluit van 11 septem- deel. De rechtbank heeft derhalve terecht ber 2012, dat ziet op de aan verzoeker ver- overwogen dat Chemie-Pack Nederland BV strekte uitkering uit hoofde van hoofdstuk als overtreder van artikel 6.2, eerste lid, van IV van de WW. Verzoeker wil met zijn verzoek de Waterwet kan worden aangemerkt. verhoging van zijn reguliere WW-uitkering 16 januari 2014, nr. 12/3518 AW Het betoog faalt. bereiken. Dit betekent dat niet is voldaan aan (Mrs. Kraan, Wolleswinkel, Bangma) (…) het materiële connexiteitsvereiste, zodat het ECLI:NL:CRVB:2014:191 331 verzoek om een voorlopige voorziening nietontvankelijk moet worden verklaard. Centrale Raad van Beroep Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. Ontslag. Inzet mystery guest niet disproportioneel. 330 (….) Wetenschappelijk bureau van de Centrale 16 januari 2014, nr. 11/6976 AW Overwegingen Raad van Beroep. (Mrs. Kraan, Heijs, Walgemoed) 1.1. Appellant was sinds 1 januari 1995 als ECLI:NL:CRVB:2014:158 ambtenaar aangesteld bij de gemeente van der Ham, vice-president van de Centrale Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd Amsterdam. Ten tijde in geding was hij gede- 329 Contactverbod is besluit. 15 januari 2014, nr. 13/5539 WW-VV (Awb art. 1:3) tacheerd bij [naam BV 1] [naam BV 1]) en werkzaam bij de servicebalie van het parkeerterrein [naam parkeerterrein]. 1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de (Mr. Greebe) ECLI:NL:CRVB:2014:55 (….) Het verzoek om een voorlopige voorziening Overwegingen onder wie appellant, op de hoogte gesteld is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken 3.2. Ter zitting heeft betrokkene het hoger van het verwijderen van twee medewerkers van de materiële connexiteit. beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 van hun werkplek in een parkeergarage van- beperkt tot het oordeel over het opgelegde wege frauduleuze handelingen. De medewer- contactverbod. Betrokkene heeft aangevoerd kers zijn in die brief gewaarschuwd voor de dat de brief van 27 december 2010, waarbij gevolgen van frauduleus handelen, zoals het Overwegingen het contactverbod is opgelegd, wel een aannemen van contant geld en het niet in de 4. De voorzieningenrechter komt tot de vol- besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de dagrapporten verklaren van handelingen als gende beoordeling. Awb, nu het contactverbod een inbreuk op het handmatig openen van slagbomen. Er is 4.1. Op grond van de artikelen 8:104, eerste zijn persoonlijke levenssfeer inhoudt. Verder op gewezen dat frauduleus handelen kan lei- lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbin- heeft betrokkene aangevoerd dat het college den tot einde detachering of tot ontslag, en ding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien het contactverbod niet had mogen opleggen. dat zogenoemde mystery guests zullen wor- tegen een uitspraak van de rechtbank of de Hiertoe heeft hij, samengevat, het volgende den ingezet, die alle werkplekken langs gaan voorzieningenrechter van de rechtbank hoger aangevoerd. De aan het verbod ten grondslag en rapporteren over houding, communicatie, beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter gelegde klacht is niet op zorgvuldige wijze navolgen van procedures en frauduleuze van de Raad op verzoek een voorlopige voor- behandeld. Het college heeft de schuld bij handelingen. ziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet betrokkene gelegd, zonder dat deugdelijk fei- 1.3. Op 17 mei 2011 is de detachering van op de betrokken belangen, dat vereist. tenonderzoek is verricht en zonder hoor en appellant bij [naam BV 1] met onmiddellijke 4.2. Desgevraagd heeft verzoeker bevestigd wederhoor toe te passen. De contacten die ingang beëindigd wegens een melding van dat zijn verzoek om een voorlopige voorzie- betrokkene met D had, kunnen en moeten een integriteitsschending door appellant. Bij ning betrekking heeft op zijn reguliere WW- worden gezien als vormen van behulpzaam- brief van 15 juni 2011 is aan het Bureau Inte- uitkering. Hij heeft ook bevestigd dat hij heid en betrokkenheid die in elke werkomge- griteit van de gemeente Amsterdam (BIA) geen bezwaar heeft gemaakt tegen het ving voorkomen en sociaal aanvaardbaar en advies gevraagd over het voornemen appel- besluit van 7 maart 2012, waarbij hij met gebruikelijk zijn. De gemaakte verwijten zijn lant disciplinair te straffen met voorwaarde- ingang van 16 maart 2012 in aanmerking is niet terecht en hem zijn geen mededelingen lijk ontslag. Appellant wordt verweten dat hij gebracht voor een WW-uitkering berekend gedaan zich van contact te onthouden. voor een bezoekster van het parkeerterrein naar een dagloon van € 120,59. 3.3. De aan een ambtenaar gegeven dienstop- [naam parkeerterrein] (die achteraf een mys- 4.3. Uit de functie van artikel 8:81 van de dracht die tot gevolg heeft dat inbreuk wordt tery guest, werkzaam bij [naam BV 2], bleek Awb vloeit voort dat een verzoek om een gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer is te zijn) de slagboom handmatig heeft medewerkers van parkeergarages en parkeerterreinen van de Dienst Parkeergebouwen, (Awb art. 8:81) NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 419 Rechtspraak geopend en dat hij daarvoor een bedrag van werkzame medewerkers met publiekfuncties niet van belang. Van een ambtenaar die € 8 van de bezoekster heeft ontvangen. Dit in parkeergarages en parkeerterreinen. Kort mede verantwoordelijk is voor kasbeheer bedrag heeft appellant niet afgedragen en hij voordat appellant het hem verweten plichts- mag immers, zoals het BIA in zijn advies heeft niet gemeld dat dit incident heeft verzuim pleegde, waren de betrokken mede- heeft opgemerkt, betrouwbaarheid en een plaatsgevonden. Het BIA heeft, op grond van werkers gewaarschuwd dat mystery guests strikte naleving worden verwacht. Bovendien de ernst van de integriteitsschending en de zouden worden ingezet. Gelet op het belang was appellant een gewaarschuwd man, omstandigheden, geadviseerd om appellant dat op het spel stond om de steeds terugke- omdat [naam BV 1] reeds meerdere malen – in afwijking van het voornemen – te straf- rende fraude door medewerkers tegen te had kenbaar gemaakt dat frauduleuze hande- fen met onvoorwaardelijk ontslag. gaan, wordt dit onderzoeksmiddel niet in lingen tot strafontslag zouden kunnen lei- 1.4. In navolging van het advies van het BIA strijd geacht met het proportionaliteitsbegin- den. Dat bij de bestraffing sprake zou zijn heeft de algemeen directeur van [naam BV sel. Het betoog van appellant dat een lichtere van ongelijke behandeling tussen gedeta- 1], namens het college, appellant bij besluit onderzoeksmethode had kunnen worden cheerden, zoals appellant, en het eigen perso- van 21 juli 2011 met onmiddellijke ingang de gehanteerd, en dat dus in strijd met het sub- neel van [naam BV 1], in die zin dat [naam straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. sidiariteitsbeginsel is gehandeld, wordt niet BV 1]-personeel lichter zou zijn bestraft voor Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehand- gevolgd. De door appellant genoemde metho- dit plichtsverzuim, is door appellant niet haafd bij besluit van 23 december 2011 de van het achteraf vergelijken van de uit- aannemelijk gemaakt. De vertegenwoordi- (bestreden besluit). draai van de slagboombewegingen met de gers van het college hebben dit ter zitting (…) dagrapporten zou, zoals het college ter zit- met stelligheid tegengesproken. Het college 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. ting van de Raad heeft uiteengezet, niet toe- wordt hierin gevolgd. Hetgeen appellant naar 4.1. Naar aanleiding van het betoog dat de reikend zijn om bij handmatige openingen voren heeft gebracht over de lange duur van rechtbank niet op alle in beroep aangevoerde van de slagboom vast te stellen of de betrok- zijn dienstverband, zijn leeftijd en zijn goede gronden is ingegaan wordt gewezen op vaste ken ambtenaar zich heeft verrijkt, terwijl dit staat van dienst doet onvoldoende af aan de rechtspraak van de Raad (8 februari 2007, wel de kern van het aan betrokkene verweten ernst van het plichtsverzuim om tot een ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) dat de rechter plichtsverzuim is. minder zware straf te concluderen. niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te 4.5. Evenals de rechtbank acht de Raad niet gaan, maar dat hij zich kan beperken tot de aannemelijk gemaakt dat de mystery guest kern van deze gronden. In het licht van deze een ontoelaatbare vorm van uitlokking heeft rechtspraak is de rechtbank niet in haar gehanteerd. Uit het gespreksverslag van het motiveringsplicht tekortgeschoten. Ook de verantwoordingsgesprek op 25 mei 2011 21 januari 2014, nr. 12/4085 WWB Raad beperkt zich tot de kern van de door blijkt dat de mystery guest niet heeft gezorgd (Mrs. Talman, Korte, Van Straalen) appellant naar voren gebrachte gronden. voor een ongebruikelijke situatie voor een ECLI:NL:CRVB:2014:102 4.2. Het betoog van appellant dat ten onrech- medewerker op een parkeerterrein. De myste- te de Commissie niet is ingeschakeld, wat ry guest heeft zich als een klant gepresen- De weigering bijstand toe te kennen is niet volgens het Onderzoeksprotocol wel voor de teerd die haar parkeerkaartje had verloren. in strijd met art. 3 EVRM. hand had gelegen, gaat eraan voorbij dat Appellant heeft zelf ongevraagd aangeboden Commissie en Protocol, zoals het college de slagboom voor haar te openen tegen onweersproken heeft uiteengezet, uitsluitend contante betaling van € 8. Dat de mystery bedoeld zijn voor personeel dat in dienst is guest hem met haar ogen zou hebben verleid bij [naam BV 1]. Appellant was echter vanaf tot medelijden, zoals appellant heeft ver- Overwegingen zijn aanstelling in 1995 ambtenaar bij de klaard, is – wat er ook zij van de geloofwaar- 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. gemeente Amsterdam, en in die hoedanig- digheid van deze verklaring – geen reden het 4.1.1. De materiële schade die appellant heeft heid gedetacheerd bij [naam BV 1]. Op gede- gedrag van appellant niet of in mindere geleden en waarvan hij vergoeding wenst, is tacheerden als appellant blijft ook tijdens mate aan hem toe te rekenen. Bovendien het gevolg van de ten gevolge van het hun detachering het gemeentelijk integri- vormt die beweerde verleiding in elk geval onrechtmatige besluit van 19 februari 2007 teitsbeleid, met de bijbehorende advisering geen verklaring voor het gegeven dat appel- niet tijdig uitbetaalde bijstand over de perio- door het BIA, van toepassing. lant de € 8 in eigen zak heeft gestoken en de van 16 oktober 2006 tot en met 16 april 4.3. Appellant heeft betoogd dat de uitkom- over het voorval niets heeft gerapporteerd. 2007. Het is vaste rechtspraak van de Raad sten van het onderzoek niet tegen hem 4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het ten- (uitspraak van 11 januari 2011, mochten worden gebruikt, omdat het inzet- lastegelegde plichtsverzuim voldoende deug- ECLI:NL:CRVB:2011:BP2317) dat artikel 6:119 ten van een mystery guest ongeoorloofd was delijk is vastgesteld. Met de rechtbank acht van het Burgerlijk Wetboek de omvang en nu er geen concrete verdenking tegen appel- de Raad de opgelegde straf van onvoorwaar- duur van de verplichting tot vergoeding van lant was en omdat met een minder ingrij- delijk ontslag niet onevenredig aan aard en schade wegens vertraging in de voldoening pend onderzoeksmiddel had kunnen worden ernst van dit plichtsverzuim. Terecht is daar- van een geldsom normeert. In het eerste lid volstaan. De Raad volgt appellant niet in dit bij in aanmerking genomen dat betrokkene van dat artikel is bepaald dat schadevergoe- betoog en acht de gekozen onderzoeksme- niet alleen tegen de voorschriften in de slag- ding, verschuldigd wegens de vertraging in thode toelaatbaar. Daartoe heeft hij het vol- boom voor een te laag bedrag heeft geopend, de voldoening van een geldsom, bestaat in gende van belang geacht. maar bovendien dat geld heeft achtergehou- de wettelijke rente van die som over de tijd 4.4. Er hadden zich meermalen onregelmatig- den en zichzelf daarmee heeft bevoordeeld. dat de schuldenaar in verzuim is geweest. heden voorgedaan die tot ontslag van de Dat het slechts om een bedrag van € 8 ging, 4.1.2. Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het col- betrokken medewerkers hadden geleid. Er wat aanvankelijk reden was voor het voorne- lege aan appellant wettelijke rente toegekend waren ook meermalen schriftelijke waarschu- men om met voorwaardelijk ontslag te vol- over de nabetaling van de bijstand. Die toe- wingen uitgegaan naar alle bij [naam BV 1] staan, acht de Raad voor de straftoemeting kenning wordt op zichzelf niet betwist. Hier- 420 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 332 (EVRM art. 3) Rechtspraak mee heeft het college voldaan aan zijn ver- afwijzing geen aanleiding gezien om bijvoor- Het College overweegt dat het in zijn juris- plichting de schade te vergoeden die beeld via een verzoek om een voorschot of prudentie aanvaard heeft dat het BKZ, dat appellant heeft geleden ten gevolge van het via een verzoek tot het treffen van een voor- zijn grondslag vindt in de rijksbegroting, als niet tijdig uitbetalen van de bijstand. Dit lopige voorziening te proberen alsnog gegeven moet worden beschouwd. Voorts brengt mee dat geen plaats bestaat voor zelf- bestaansmiddelen te verkrijgen, terwijl deze acht het College het blijkens zijn jurispruden- standige vergoeding van de beslagkosten die instrumenten wel voor hem openstonden. tie eveneens aanvaardbaar, dat voor de vast- appellant daarnaast heeft verzocht. Onder deze omstandigheden heeft het colle- stelling van de hoogte de overschrijding van 4.2.1. In artikel 3 van het EVRM is bepaald ge niet gehandeld in strijd met artikel 3 van het macrobudget wordt uitgegaan van het dat niemand mag worden onderworpen aan het EVRM. verschil tussen de ramingen in het BKZ en de door het CVZ aangeleverde realisatiecij- folteringen of aan onmenselijke of vernede- fers. Hieraan doet, aldus het College, niet af rende behandelingen of bestraffingen. Blij- dat deze cijfers kunnen (en moeten) worden onder meer het arrest van 27 mei 2008 in de College van Beroep voor het bedrijfsleven zaak N. vs. het Verenigd Koninkrijk, no. Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A. met betrekking tot de over het kalenderjaar 26565/05, ECHR 2008, 91) kan het handelen Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden beschikbaar gekomen declaraties. of nalaten van een overheidsorgaan waar- auditeur bij het College. Vervolgens beoordeelt het College of NZa, kens vaste rechtspraak van het EHRM (zie gegeven de aanwijzing van de minister, met door een betrokkene verstoken raakt van de meest basale (medische) voorzieningen, in geval van uitzonderlijke omstandigheden aangepast aan de actuele stand van zaken 333 haar bij de Beleidsregel gemaakte beleidskeuzen heeft gehandeld in overeenstemming met de door haar in acht te nemen algemene worden aangemerkt als schending van artikel 3 van het EVRM. In het door appellant 9 januari 2014 nr. AWB 12/1025 beginselen van behoorlijk bestuur. Voor aangehaalde arrest M.S.S. vs. België en Grie- (Mrs. Van der Ham, Bolt, Cusell) zover het betreft de in de aanwijzing vervatte kenland werd ten aanzien van Griekenland ECLI ECLI:CBB:2014:2 structurele taakstelling, beantwoordt het College die vraag bevestigend. Verweerster heeft geoordeeld dat voor S., een asielzoeker, de opvang, de levensomstandigheden en de Beleidsmatige keuze. Tussenuitspraak; daaraan bij de bestreden tariefbeschikking omstandigheden van detentie zo slecht bestuurlijke lus. op juiste wijze uitvoering gegeven. NZa heeft evenwel blijkens het bestreden waren dat sprake was van strijd met artikel 3 van het EVRM. De situatie van appellant is (Wet marktordening gezondheidszorg art. 7, besluit de invoering in drie fasen van de hiermee niet vergelijkbaar. Appellant is geen 57. Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorgani- – door haar onderschreven – uitkomsten van asielzoeker die in verband daarmee in deten- satie (oud) art. 19 lid 6.) het kostenonderzoek gemotiveerd met argumenten ontleend aan kostenbeheersing. Het tie verbleef of opvang behoefde, maar een Nederlander met een zwervend bestaan in In de (in bezwaar gehandhaafde) tariefbe- College vindt voor dit argument geen basis Nederland. In die hoedanigheid is appellant schikking is een taakstelling van € 5 miljoen in de aanwijzing van de minister. Zo heeft de in oktober 2006 vanuit [woonplaats] naar verwerkt, en ook de eerste fase van een ver- NZa naar het oordeel van het College het Rotterdam gekomen. Appellant heeft ver- hoging van de tarieven logopedie, die ver- beleidsterrein van de minister betreden, zon- klaard dat hij in het begin in Rotterdam weerster in drie jaar wil realiseren. De uit- der dat hiervoor een grondslag in de aanwij- afwisselend werd opgevangen in de dagop- komsten van een onderzoek naar de zing kan worden gevonden. De in de tariefbe- vang, en soms bij vrienden verbleef. Toen praktijkkosten logopedie noodzaken tot een schikking gegeven motivering voor de appellant ziek werd, werd hij opgevangen in structurele herijking van de tarieven. Deze implementatie van een van de drie fasen van de dag-, respectievelijk nachtopvang in Rot- herijking zal leiden tot een tariefsverhoging. de meergenoemde tariefsverhoging mist, terdam en kreeg hij daar te eten. In deze NZa wil deze herijking in drie jaren invoeren. gelet hierop, een voldoende draagkrachtige periode heeft het college de aanvraag van Daarvoor voert zij argumenten van kostenbe- motivering. appellant om bijstand na verloop van 13 heersing aan. Het College stelt NZa in de gelegenheid om weken afgewezen, naar achteraf is gebleken Appellante voert aan dat de cijfers die aan de dit gebrek binnen zes weken te herstellen of ten onrechte. Appellant heeft in de lange vastgestelde overschrijding van het macroka- anders op het bezwaar te beslissen. behandelingsduur van de aanvraag of in de der ten grondslag liggen, niet deugdelijk zijn. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 421 334 Boeken The Crime of Aggression in International Criminal Law Historical Development, Comparative Analysis and Present State This book analyses the historical development of the criminalisation of aggression, scrutinises in a detailed manner the relevant jurisprudence of the Nuremberg and Tokyo Tribunals as well as of the Nuremberg follow-up trials, and makes proposals for a more successful prosecution for aggression in the future. In identifying customary international law on the subject, the volume draws upon a wealth of applicable sources of national criminal law and puts forward a useful classification of States’ legislative approaches towards the criminalisation of aggression at the national level. It also offers a detailed analysis of the current international legal regulation of the use of force and of the Rome Statute’s substantive and procedural provisions pertaining to the exercise of the International Criminal Court’s jurisdiction with respect to the crime of aggression, after 1 January 2017. Sergey Sayapin Asser Press 2013, 334 p., € 137,79 ISBN 978 90 6704 926 9 Russia and the European Court of Human Rights: A decade of Change Essays in honour of Anatoly Kovler. Judge of the European Court of Human Rights in 1999-2012 The last decade has seen a striking rise in Russian cases before the European Court of Human Rights. The influence of its case-law can be seen in all areas of Russian life, becoming a reality on the ground, a genuine impulse for change. Russia, the Court`s biggest ‘client’, has also played its part in the major development of the Convention system. Judge Anatoly Kovler has left his mark on this important period for the Convention and for Russia. Beyond his judicial achievements, he has become a key figure in the dialogue between the Court and the natio- 422 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Wolf Legal Publishers, 164 p., € 25,00 gangspunt dat een vreemdeling van buiten de EU pas in Nederland mag werken als er geen geschikt arbeidsaanbod in Nederland of de rest van de EU beschikbaar is. Daarnaast heeft de Wav tot doel verstoringen op de arbeidsmarkt te voorkomen door concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. In de herziene Wav die eind 2013 tot stand is gebracht is een aantal aanscherpingen opgenomen. In dit boek wordt de parlementaire geschiedenis van deze wijziging behandeld. Daarbij is de volgorde aangehouden van de parlementaire behandeling. In de parlementaire stukken is regelmatig verwezen naar andere wetteksten. Voor de overzichtelijkheid zijn deze wetteksten in kaders toegevoegd. In de marge is aangegeven welk onderdeel van de parlementaire behandeling aan de orde is. Mr. dr. J. van Drongelen en Mr. D. Günes (red.) ISBN 978 94 6240 065 8 Uitgeverij Paris 2014, 200 p., € 34,95 nal authorities, thus acting as a bridge between two different environments. These theoretical and practical essays are published in his honour by his colleagues and friends. The Russian perspective is presented notably by Valery Zorkin, President of the Constitutional Court, and Tatiana Neshatayeva, former Judge at the Supreme Commercial Court. The decade of change from the Court’s viewpoint is highlighted by, among others, its President Dean Spielmann, former Section President Nina Vajic, Deputy Registrar Michael O’Boyle, and former Registrar and Jurisconsult Michele de Salvia. A personal testimonial by the former President of the Court, Jean-Paul Costa, enriches this book along with Professor Frédéric Sudre’s insight into Judge Kovler’s separate opinions. Olga Chernishova & Mikhail Lobov (red.) ISBN 978 94 6251 014 2 Evaluatie van een drietal versnellingsinstrumenten uit de Awb Dit onderzoek betreft een evaluatie van een drietal eind 2009 geïntroduceerde instrumenten. Het gaat daarbij om: de dwangsom bij niet tijdig beslissen, de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen; de Lex silencio positivo en beroep bij niet tijdig handelen. Er is nagegaan of en in welke mate deze instrumenten zijn ingezet en vervolgens of deze drie instrumenten inderdaad hebben bijgedragen aan het bespoedigen van besluitvorming door bestuursorganen. Daarnaast is onderzocht of deze instrumenten een toename of afname van de regeldruk hebben veroorzaakt. Ten derde is onderzocht of en zo ja welke knelpunten zich in de praktijk hebben voorgedaan bij de inzet van deze instrumenten. Prof. mr. B.J. Schueler e.a. Wolf Legal Publishers 2013, 127 p., te downloaden via www.wodc.nl, ISBN 978 94 6240 067 2 Wet arbeid vreemdelingen Wet herziening Wet arbeid vreemdelingen, Parlementaire geschiedenis De Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kent een restrictief toelatingsbeleid voor arbeidsmigranten door het uit- Politiek Privaatrecht Dit boek is het resultaat van het zevende ‘scriptieproject burgerlijk recht’ van de Erasmus School of Law. Recht en politiek zijn nauw met elkaar verbonden. Zo is wetgeving het product van politiek- democratische besluitvorming waarbij gezocht wordt naar maatschappelijke sturing en maatschappelijk compromis in het licht van politieke ideologie. Voor privaatrechtelijke wetgeving is dat minder evident. Wat is er nu ‘politiek’ aan privaatrecht? Er wordt vaak vanuit gegaan dat privaatrecht ‘waardenvrij’ is en dus geen politieke ‘kleuring’ heeft. Maar privaatrecht blijkt ook vaak het resultaat van ‘polderen’ tussen verschillende maatschappelijke groeperingen en Haagse partijpolitiek. Soms is privaatrecht ook een politiek ‘haasje-over’ tussen Hoge Raad, wetgevingsambtenaren en parlement. Dit soort kwesties over de raakvlakken tussen privaatrecht en politiek worden in dit boek verkend aan de hand van zestien bijdragen waarmee de auteurs hun Masters Privaatrecht of A&V voltooiden. W.H. van Boom, S.D. Lindenbergh (red.) Boom Juridische Uitgevers 2013, 450 p., € 65 Serie Jonge Meesters ISBN 978 90 8974 857 Tijdschriften 335 Burgerlijk (proces)recht Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 21, 25 januari 2014 I. Claeys, L. Snauwaert De verjaringsstuitende buitengerechtelijke ingebrekestelling – (België) Sinds 11 juli 2013 stuit een buitengerechtelijke ingebrekestelling naar gemeen recht de verjaring voor in principe één jaar, indien ze aan een lange reeks van inhoudelijke en vormelijke voorwaarden voldoet en indien ze van een professioneel uitgaat. De wet is welkom, omdat ze minnelijke gesprekken aanmoedigt en minder gerechtelijke procedures nutteloos moeten worden ingeleid. De wet is evenwel ook een gemiste kans, omdat de schuldeiser een professioneel moet inschakelen opdat de ingebrekestelling de verjaring stuit. WPNR 145e jrg. nr. 7004, 1 februari 2014 Mr. T.F.H. Reijnen De betekenis van vergoedingsrechten sinds de invoering van de derde tranche huwelijksvermogensrecht – Met de inwerkingtreding van de derde tranche huwelijksvermogensrecht is ook de regeling van de vergoedingsrechten gewijzigd. Door de nieuwe regeling moet de echtgenoot delen in de waardemutaties in de verhouding waarin zijn investering staat tegenover de investeringskosten. In deze bijdrage gaat schr. in op verschillende aspecten van art. 1:87 BW, zoals de vraag wanneer sprake is van een vergoedingsrecht, en of vergoedingsrechten leiden tot economische eigendom. Verder komen de mogelijkheden tot afwijking van de wettelijke regeling aan de orde en gaat schr. in op de vraag wanneer een vergoedingsrecht opeisbaar is. Ten slotte komen de fiscale aspecten aan bod. Schr. vindt de nieuwe regeling een verbetering, hoewel hij over een aantal aspecten kritisch is. Mr. M.E.C. Lok Het toedoen ten onder (I) – Boedelschulden geven een onmiddellijke aanspraak op de boedel en hoeven niet ter verificatie worden aangemeld. Het begrip boedelschulden wordt in de wet nergens gedefinieerd. Vaste lijn in de jurisprudentie is dat iedere verplichting die is ontstaan ten gevolge van een door de curator ten behoeve van de boedel verrichte rechtshandeling als boedelschuld wordt. In het arrest Koot Beheer/Tideman kwam de Hoge Raad terug op dit toedoencriterium. De Hoge Raad heeft daarbij drie criteria geformuleerd op grond waarvan een boedelschuld kan worden aangenomen. Schr. stelt de vraag of de door de Hoge Raad geformuleerde criteria duidelijk zijn en of crediteuren hiermee uit de voeten kunnen. 336 Handels- & economisch recht Maandblad voor Vermogensrecht 24e jrg. nr. 1, januari 2014 Mr. W.L. Valk Redelijkheid en billijkheid als gedragsnorm. Proefschrift van mr. P.S. Bakker – Bespreking van het proefschrift van Bakker over redelijkheid en billijkheid als gedragsnorm, dat fundamentele vragen van contractenrecht aan de orde stelt: de grondslag van contractuele gebondenheid, uitleg van commerciële contracten, imprévision en ambtshalve toepassing van redelijkheid en billijkheid. Schr. voelt zich met de positie van Bakker verwant, maar plaatst kritische kanttekeningen. Mr. E. Koops Van taartpunt tot tennisbal. Proefschrift van mr. A.F. Mollema – In dit proefschrift richt schr. haar pijlen op de theorie dat beperkte rechten worden afgesplitst uit een meer omvattend recht (art. 3:8 BW) en daarom de kenmerken van het meer omvattende recht dragen. In plaats daarvan verdedigt zij de ‘belastingsgedachte 2.0’, waarin beperkte rechten als een ‘nieuw, eigensoortig en tevoren niet bestaand’ recht rusten op een zaak of een vermogensrecht. Dr. mr. J.M. Milo European Union Property Law. From Fragments to a System. Proefschrift van mr. E. Ramaekers – Het privaatrechtelijke goederenrecht wordt functioneel door de Europese Unie bestreken. Dat heeft geleid tot fragmentatie en ondersystematisering. Helder en kritisch analyseert Ramaekers het Europese goederenrechtelijk acquis. Zij pleit voor een optioneel Europees raamwerk van goederenrecht, in te voeren bij verordening, en daartoe geeft zij een mooie aanzet. Mr. R. Meijer Handhaving van EVRM-rechten via het aansprakelijkheidsrecht. Proefschrift van mr. J.M. Emaus – In de loop der tijd hebben fundamentele rechten neergelegd in de Grondwet of in verdragen, zoals het EVRM, hun weg gevonden naar de (horizontale) privaatrechtelijke rechtsverhouding. Het hier te bespreken proefschrift zet aan tot nadere reflectie over de verhouding tussen het EVRM en het Nederlandse (aansprakelijkheids)recht in het algemeen en de handhavende functie van het aansprakelijkheidsrecht voor het EVRM in het bijzonder. Dr. P.C.J. De Tavernier De zorgplicht van scholen. Proefschrift van mr. B.M. Paijmans – Paijmans geeft in haar proefschrift systematisch antwoord op de vraag naar de grondslag en de reikwijdte van de civielrechtelijke zorgplicht van onderwijsinstellingen jegens hun leerlingen, ten aanzien van ongevallen, bewegingsonderwijs, pesten, misbruik en geweld, en de kwaliteit van onderwijs. Met de door Paijmans aangereikte do’s and don’ts kunnen scholen preventief hun beleid aanpassen en kan in de praktijk meer rechtszekerheid worden bereikt. 337 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 5e jrg. nr. 1, januari 2014 R-J. Prins Frankrijk 2013 – Deze kroniek is het resultaat van een selectie jurisprudentie. Beoogd wordt de Franse tendensen te signaleren. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 423 Tijdschriften Mediaforum 26e jrg. nr. 1, januari 2014 Mr. J.B. van Dijk, mr. F.P. Sickinghe De ontwerpverordening voor een Connected Continent. Kroes’ Control? – In september 2013 heeft Eurocommissaris Kroes voorstellen gepresenteerd tot bevordering van één Europese markt voor elektronische communicatie: Connected Continent. Het betreft een voorstel voor herziening van de Europese telecomrichtlijnen en een ontwerpverordening. Deze maatregelen hebben tot doel burgers toegang te geven tot elektronische communicatiediensten zonder additionele kosten, en bedrijven de mogelijkheid te geven hun diensten aan te bieden ongeacht hun vestigingsplaats. Schrs. bespreken de belangrijkste artikelen van de ontwerpverordening en de voorgestelde wijzigingen op hoofdlijnen. Ook worden de gevolgen van de voorstellen voor de regelgeving in Nederland besproken. Schrs. zijn van mening dat deze voorstellen van Eurocommissaris Kroes een onevenwichtige en ondoordachte indruk maken. De ontwerpverordening wordt naar hun mening niet in ongewijzigde vorm aangenomen. Tijdschrift voor Internetrecht 6e jrg. nr. 5/6, december 2013 M. Egeler Uitputting in de digitale omgeving – In zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten zijn het afgelopen jaar belangrijke uitspraken gewezen omtrent de uitputtingsleer in de digitale omgeving. Na de uitspraak van het Europees Hof van Justitie in de zaak UsedSoft/Oracle, werd veelvuldig de vraag gesteld of uitputting van het auteursrecht op een werk ook mogelijk was bij andere digitale zaken dan computerprogramma’s. Dit was precies de rechtsvraag die de District Court of New York moest beantwoorden. Deze rechtbank kwam in maart 2013 tot de conclusie dat het auteursrecht op digitale muziek niet was uitgeput na de eerste verkoop. Dat uitputting niet van toepassing is op e-books oordeelde in diezelfde maand het Landgericht Bielefeld, met verwijzing naar UsedSoft. In beide zaken is hoger beroep aangetekend. Wat waren de overwegingen 424 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 van de Amerikaanse en Duitse rechters? Welke rol speelt de zogenaamde forward-and-delete technologie en welke mogelijkheden biedt de UsedSoft uitspraak voor een verruiming van de uitputtingleer naar andere zaken dan software? A.R. Lodder, J. Toet Cybersecurity: Europese Unie initiatieven voor een intrinsiek grensoverschrijdend fenomeen – Het ontstaan van de Europese Unie valt samen met de opkomst van het internet. Net als de Europese Unie heeft het internet de afgelopen twintig jaar veel goeds gebracht, maar zijn er ook mindere kanten. Cybersecurity richt zich op de dreigingen die de veiligheid op internet aantasten. In deze bijdrage wordt de achtergrond van cybersecurity geschetst en onder andere ingegaan op de Richtlijn 2013/40/EU inzake aanvallen op informatiesystemen, het in 2013 opgerichte Europese Cybersecurity Centrum en de begin 2013 voorgestelde richtlijn Netwerk- en Informatiebeveiliging. H. de Jong, C. Erents Kroniek Online overeenkomsten en meer – In deze kroniek presenteren schrs. een overzicht van recente ontwikkelingen op het gebied van online overeenkomstenrecht. De gemene deler hierbij is het aangaan van verbintenissen, waarbij op enig moment gebruik wordt gemaakt van elektronische gegevens of media. Ter inleiding wordt stil gestaan bij de belangrijke nieuwe Europese Richtlijn Consumentenrechten. Verder wordt ingegaan op: vertrouwen, algemene voorwaarden, ontbinden en non-conformiteit, enkele sectorspecifieke onderwerpen, toezicht, klachtafhandeling en geschillenbeslechting, online opgelicht, bevoegdheid rechter en digitaal bewijs. Schrs. sluiten af met online toestemming, persoonsgegevens en de verantwoordelijkheid van tussenpersonen. 338 Omgevingsrecht Bouwrecht 51e jrg. nr. 1. januari 2014 Themanummer: Bouwrecht 50 jaar – 2014 is het jubileumjaar, waarbij de maandelijkse Bouwrecht-edities niet alleen speciaal zijn voorzien van redactionele bijdragen van de redactieraad, maar ook wordt jurisprudentie uit 1964 weer eens tegen het licht gehouden. Dr. J.W. van Zundert, BR 2014/2 Vijftig jaar Monumentenrecht – Monumenten zijn in de Monumentenwet 1988 gedefinieerd als ‘vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde’. Tot voor kort gold ook een leeftijdseis van ten minste vijftig jaar. De afgelopen vijftig jaar is er weinig veranderd in het monumentenrecht. De nadruk ligt nog steeds op het klassieke patroon van aanwijzing en vergunning. Ondanks het bestaan van een wettelijke regeling en van een doeltreffende organisatie in de vorm van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, is het vreemd dat het rijksmonumentenbeleid vrijwel geheel naast de eigen (aanvullende) gemeentelijke monumentenbescherming bestaat. Het bestaan van gemeentelijke monumenten wordt niet erkend. Gemeenten en provincies moeten het doen met hun autonome aanvullende verordenende bevoegdheid. Door dit onderscheid is een stelsel van monumentenzorg in twee gesepareerde ‘lagen’ ontstaan. E.J. van Baardewijk, BR 2014/3 Stedelijke herverkaveling voor stedelijke vernieuwing (deel 2) – Het instrument stedelijke herverkaveling is voor stedelijke vernieuwingsopgaven interessanter naarmate een wettelijke regeling betere financiële stimulansen bevat. In het eerste deel van dit artikel is beschrijvend ingegaan op diverse ideeën over stedelijke herverkaveling in het algemeen. In dit tweede deel vindt een toespitsing plaats op stedelijke herverkaveling voor stedelijke vernieuwing. Met name wordt gekeken naar financiële stimulansen. Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 295, 29 januari 2014 H. Schoukens, P. de Smedt Soortenbeschermingsrecht. Toepassing bij ruimtelijke projecten Tijdschriften – (België) Na decennialange verwaarlozing is het soortenbeschermingsrecht eindelijk aan de oppervlakte gekomen in Vlaanderen. Enkele recente uitspraken van de Raad van State maken duidelijk dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen terdege rekening moet worden gehouden met de impact op beschermde soorten die op die locatie aanwezig zijn. De vraag in welke mate binnen het soortenbeschermingsrecht nog steeds marge is voor enige afweging met ruimtelijke belangen maakt het voorwerp uit van de voorliggende bijdrage. Er blijkt dat het soortenbeschermingsrecht niet bij voorbaat elke flexibele benadering uitsluit, maar dat niettemin strikte grenzen moeten worden geobserveerd. 339 vier veronderstellingen aan de hand drie onderzoeken waarin werd getoetst of deze veronderstellingen op waarheid berusten. Het eerste onderzoek was gericht op het in beeld brengen van verschillen en overeenkomsten tussen methoden van rechtsvinding op verschillende rechtsterreinen. Het tweede onderzoeksproject richtte zich op de vraag hoe en in welke mate grondrechten nu echt doorwerken in het materiële recht. Het derde project had tot doel een goede feitelijke ondergrond te verschaffen voor discussies over de doorwerking van grondrechten in de Nederlandse rechtspraak. De conclusie is dat grondrechten in de Nederlandse rechtspraak de afgelopen jaren een dominantere rol zijn gaan spelen. De doorwerking van grondrechten is voor de Nederlandse rechtspraak betekenisvol, maar van een overvleugeling van het nationale recht door het EVRM is geen sprake. Rechten van de mens Rechtstreeks Nr. 3, 2013 J. Gerards Grondrechten in de Nederlandse rechtspraak – In de rechtszaal wordt steeds vaker een beroep gedaan op grondrechten. Schr. onderzoekt in hoeverre grondrechten doorwerken in de nationale rechtspraak. Over de manier waarop de rechter hierbij te werk gaat, bestaat een aantal vooronderstellingen. Op de eerste plaats wordt veelal gedacht dat het EHRM een ‘grondrechtenmonopolist’ is. Ten tweede dat de nationale rechter het EHRM slaafs volgt en dat de vergaande EHRM-rechtspraak daardoor gemakkelijk wordt doorvertaald in nationale rechtspraak. Daarnaast is men van oordeel dat door het Nederlandse verbod op toetsing van formele wetten aan de Grondwet de rechter intensiever toetst aan het EVRM. En tot slot wordt verondersteld dat het vaak inroepen van grondrechten belangrijke consequenties heeft voor het materiële recht. Schr. bespreekt deze 340 Rechtspleging & procesrecht WPNR 145e jrg. nr. 7003, 25 januari 2014 Themanummer: Arbitrage en bindend advies. Erkenning, tenuitvoerlegging en aantasting Prof. mr. G.J. Meijer, prof. mr. A.I.M. van Mierlo Aantasting van arbitrale vonnissen – Schrs. gaan in hun bijdrage in op de vernietiging van arbitrale vonnissen op grond van art. 1065 Rv. Prof. dr. F. de Ly Arbitrage – erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen – Schr. bespreekt de erkenning en tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen arbitrale vonnissen. Mr. J.J. van Haersolte-van Hof Arbitrage op grond van Bilateral Investment Treaties – Schr. besteedt aandacht aan zogenaamde investeringsarbitrages, dat wil zeggen geschillen tussen investeerders enerzijds en de ‘gastlanden’ anderzijds. Mr. P.E. Ernste De vernietiging en tenuitvoerleg- ging van een bindend advies – Schr. gaat in haar bijdrage in op de vernietiging en de tenuitvoerlegging van een bindend advies. In tegenstelling tot arbitrage kent het bindend advies geen exequaturprocedure. Prof. mr. M.B.M. Loos Geschillenbeslechting door e-Court vanuit consumentenrechtelijk perspectief bezien – Schr. bespreekt de geschillenbeslechting door het e-Court vanuit consumentenrechtelijk perspectief. 341 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Delikt en Delinkwent 44e jrg. nr. 1, januari 2014 M. Malsch, M.D. Taverne, J.W. Keijser, H. Elfers, P.R. Kranendonk, DD 2014/2 DNA-rapportage: aanleiding voor debat? – DNA-bewijs wordt op steeds grotere schaal gebruikt. Omdat deskundigen meestal niet op zitting komen om daar uitleg te geven van hun bevindingen, moeten schriftelijke DNA-rapporten zelfstandig, zonder mondelinge toelichting, zijn te begrijpen. Procesdeelnemers interpreteren DNA-rapporten echter regelmatig verkeerd en zij vinden de rapporten soms te kort en te bondig. Uit recent onderzoek, dat in dit artikel wordt beschreven, blijkt dat als in DNA-rapporten meer uitleg wordt gegeven, deze beter worden begrepen. Er worden dan minder interpretatiefouten gemaakt en de lezers overschatten hun eigen begrip minder. (Zelf)studie van DNA heeft eveneens een positief effect. Uit het onderzoek blijkt dat het wenselijk is dat bij de totstandkoming van DNArapportage op een helderder manier over scenario’s en de vragen aan de deskundige wordt gecommuniceerd dan nu gebeurt. Het artikel geeft de bevindingen van het onderzoek weer en beschrijft oplossingsrichtingen. Het debat over DNA-onderzoek staat daarbij centraal. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 425 Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Schrappen verbod godslastering 342 - Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het laten vervallen van het verbod op godslastering – De grenzen van de vrijheid van meningsuiting worden bij voortduring bediscussieerd. De wijze van bejegening van godsdienst en godsdienstige gevoelens van gelovigen is daarbij een terugkerend onderwerp. De afgelopen jaren heeft de waardering van de artikelen tegen smalende godslastering (art. 147 Sr, art. 147a Sr en art. 429bis Sr) hierin een prominente rol gespeeld. Hoewel op grond van de wetsartikelen al decennialang geen rechterlijke uitspraken zijn gedaan, heeft met name artikel 147 Sr aanleiding gegeven tot veel debat. Zowel binnenlandse als buitenlandse ontwikkelingen rond uitingen over godsdienst en godsdienstige gevoelens gaven voeding aan het debat waar de grenzen van de vrijheid van meningsuiting dienen te liggen. De discussie over de noodzaak van het wetsartikel kreeg daarmee een belangrijke instrumentele waarde voor het publieke debat. Hierin lag voor de indieners (de leden Schouw en De Wit) een belangrijke aanleiding voor de onderhavige wet. In 2004 werd overwogen om de artikelen smalende godslastering nieuw leven in te blazen. Hoewel dat voornemen weer verdwenen lijkt, is het niet uitgesloten dat in de toekomst een hernieuwde poging wordt gewaagd. Het mogelijk wakker maken van de artikelen achtten de indieners onwenselijk, dus kozen zij voor het geheel schrappen. Indieners achten het van belang dat zo veel mogelijk meningen kunnen klinken. Door de botsing van argumenten en opvattingen wordt het 426 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 debat over belangrijke zaken, zoals levensbeschouwelijke kwesties en de inrichting van de samenleving, verdiept. In deze notie van de vrijheid van meningsuiting zien de indieners een van de voornaamste redenen om het verbod op godslastering (art. 147 Sr) en het daarmee samenhangende verbod op de verspreiding van godslasterlijke afbeeldingen of geschriften (art. 147a Sr) en het aan de openbare weg zichtbaar maken hiervan (art. 429bis Sr) te schrappen. Indieners menen dat wetsartikelen die aparte bescherming bieden aan (bepaalde) gelovigen niet passen in de idee van gelijke behandeling. Zij menen dat ongewenste uitsluiting van gelovigen, haatzaaien of het voorkomen van het verstoren van de openbare orde thans voldoende zijn geregeld in andere wetsbepalingen. Ten slotte constateren de indieners dat het maatschappelijke en politieke debat voldoende aanknopingspunten biedt om grievende en smadelijke uitingen van repliek te dienen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of een mogelijke aanpassing van artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht dienstig kan zijn om te bewerkstelligen dat dit artikel eveneens genoegzame bescherming biedt tegen als ernstig ervaren belediging van burgers door belediging van hun geloof en geloofsbeleving, zonder de werking van de vrijheid van meningsuiting onnodig te beperken. Ook wordt de regering verzocht daarover voor 1 juli 2014 de Eerste Kamer te berichten. De wet treedt in werking op 1 maart 2014. Wet van 23-01-2014, Stb. 2014, 39 (Kamerstukken 32 203) EU- executieverordening en Verdrag van Lugano 343 - Wet tot wijziging van de Wet van 2 juli 2003 tot uitvoering van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EG L12) in verband met de herschikking van die Verordening ingevolge Verordening (EU) nr. 1215/2012 van de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EU L351) (Uitvoeringswet EU-executieverordening en Verdrag van Lugano) – De Brussel I Verordening regelt welke rechter binnen de Europese Unie bevoegd is om kennis te nemen van een tussen partijen gerezen geschil op burgerrechtelijk en handelsrechtelijk gebied. De Brussel I Verordening regelt in aansluiting daarop ook de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing uit de ene lidstaat in een andere lidstaat van de Europese Unie. Daarmee is de Brussel I Verordening de hoeksteen voor de civielrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. De Europese Commissie heeft 14 december 2010 een voorstel gepresenteerd dat strekt tot herschikking van de Brussel I Verordening. Op 12 december 2012 is de herschikking van de verordening tot stand gekomen (Pb EU L 351). De herschikte verordening is op 10 januari 2013 in werking getreden en is, met uitzondering van twee informatiebepalingen die een jaar eerder van toepassing worden, per 10 januari 2015 van toepassing. De verordening is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten (met uitzondering van Denemarken) overeenkomstig artikel 288 van het VWEU. De in hoofdstuk III van de verordening opgenomen regeling betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van de door de verordening bestreken beslissingen behoeft uitwerking in het interne recht van de lidstaten. Deze wet voorziet daarin. Voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen uit andere lidstaten is niet langer een exequatur vereist. Degene tegen wie zo’n beslissing wordt ten uitvoer gelegd kan daartegen een rechtsmiddel instellen. De rechtsmiddelen die kunnen worden ingesteld, stemmen overeen met de rechtsmiddelen die tegen een exequatur konden worden ingesteld. De weigeringsgronden kunnen in twee feitelijke instanties en in cassatie worden ingeroepen. In de Memorie van Toelichting wordt achtereenvolgens aandacht besteed Wetgeving aan de werkingssfeer van de verordening (paragraaf 2), jurisdictie (paragraaf 3), forumkeuze (paragraaf 4), erkenning en tenuitvoerlegging (paragraaf 5) en overige wijzigingsvoorstellen (paragraaf 6). In die paragrafen worden de belangrijkste wijzigingen in de Brussel I verordening toegelicht. In hoofdstuk II Bevoegdheid van de Brussel I Verordening is vastgehouden aan de bestaande hoofdregel dat de rechter alleen maar bevoegd is van zo’n geschil kennis te nemen als de verweerder op het grondgebied van de Europese Unie woonachtig is. Naast de thans reeds bestaande uitzonderingen op de hoofdregel ten aanzien van exclusieve bevoegdheid (art. 22) en expliciete forumkeuze (art. 23) worden in de Brussel I Verordening twee nieuwe uitzonderingen op de voornoemde hoofdregel doorgevoerd om economisch kwetsbare rechtssubjecten, te weten: consumenten en werknemers, te beschermen. De Brussel I Verordening regelt dat Europese consumenten en werknemers altijd een bevoegde rechter in de Europese Unie kunnen vinden op grond van de verordening, ook als hun wederpartij niet op het grondgebied van de EU woonachtig is (art. 6 jo artikel 18, eerste lid, resp. art. 21, tweede lid, van de Brussel I Verordening). Nieuw is verder dat in art. 7, vierde lid, van de Brussel I Verordening wordt geregeld dat ten aanzien van een eigendomsvordering tot teruggave van een cultuurgoed in de zin van artikel 1, punt 1, van Richtlijn 93/7/EEG, ingesteld door degene die een eigendomsrecht op zodanig goed stelt te hebben, het gerecht van de plaats waar het goed zich bevindt op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, als bevoegde rechter wordt aangewezen. Dat betekent dat niet alleen de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is. Ook de rechter van de plaats waar de voorwerpen zich bevinden is bevoegd. De Brussel I Verordening regelt de forumkeuze thans dusdanig dat er geen strijd met het Haags Forumkeuzeverdrag bestaat. Op de voorrangsregel voor de exclusieve forumkeuzerechter is een uitzondering gemaakt voor de zwakkere justitiabelen. Voor verzekeringnemers, consumenten en werknemers blijft de hoofdregel van kracht zodat zij door een forumkeuze niet kunnen worden afgehouden van de rechter die bevoegd is op grond van het bepaalde in de afdelingen 3, 4 en 5 van de Brussel I Verordening omdat het aldaar bepaalde ertoe strekt hen te beschermen. Voor de tenuitvoerlegging van een beslissing uit een andere lidstaat was steeds een verlof tot tenuitvoerlegging vereist in het land van tenuitvoerlegging. Het verlof, of exequatur, is afgeschaft. Een in een lidstaat gegeven beslissing die in die lidstaat uitvoerbaar is, is in andere lidstaten uitvoerbaar zonder dat een verklaring van uitvoerbaarheid is vereist (art. 39). Degene tegen wie een vonnis uit een andere lidstaat ten uitvoer wordt gelegd, kan daartegen een rechtsmiddel instellen. Net als onder de oorspronkelijke Brussel I Verordening wordt het rechtsmiddel ingesteld in de lidstaat van tenuitvoerlegging. De gronden om tegen een beslissing uit een andere lidstaat op te komen, zijn grosso modo ongewijzigd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 22-01-2014, Stb. 2014, 40 (Kamerstukken 33 676) Biometrie in de Vreemdelingenwet identiteitsvaststelling van de vreemdeling – Dit besluit geeft regels ter uitvoering van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling (Stb. 2014, 2). In genoemde wet is de bevoegdheid voor de Minister van Veiligheid en Justitie, de ambtenaren belast met de grensbewaking, de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen en de Minister van Buitenlandse Zaken opgenomen om een gezichtsopname te maken en tien vingerafdrukken af te nemen en te verwerken voor het vaststellen van de identiteit of de verificatie daarvan met het oog op de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Tevens is bepaald dat deze biometrische gegevens worden opgeslagen in de vreemdelingenadministratie en voor welk doel. Tot slot zijn regels gegeven over de bevoegdheid tot het verstrekken van die gegevens aan derden en de bewaartermijn. Inwerkingtreding 1 maart 2014. Besluit van 21-01-2014, Stb. 2014, 44 Inwerkingtreding Kwaliteitseisen curatoren 344 - Besluit tot tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling van de vreemdeling (Stb. 2014, 2) – De wet treedt in werking met ingang van 1 maart 2014. de inhoud van de wet is beschreven in afl. 3 (NJB 2014/185, afl. 3, pag. 232-233) Inwerkingtredingsbesluit van 21-01-2014, Stb. 2014, 44 Biometrie in Vreemdelingenbesluit 345 - Besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de 346 - Besluit houdende regels ter waarborging van de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren (Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren) – In de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, 414) worden kwaliteitseisen gesteld aan curatoren, bewindvoerders en mentoren die drie of meer personen onder hun hoede hebben. De wet voorziet tevens in controle op het voldoen aan de kwaliteitseisen door een accountant of, in geval van mentorschap, in een door de kantonrechter benoemde deskundige. Tenslotte bevat de wet vrijstellingen voor bepaalde categorieën curatoren en bewindvoerders. Dit besluit bevat een nadere invulling en uitwerking van de wettelijke kwaliteitseisen, het toezicht erop en de vrijstellingen. Doel van het besluit is om tegen rede- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 427 Wetgeving lijke kosten adequaat toezicht op de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren te bewerkstelligen. Uitgangspunt daarbij is dat de intensiteit van de controle past bij de aard van de eis, zoals uiteengezet in de toelichting bij de twee nota van wijziging (Kamerstukken II, 33 054, nr. 8). Besluit van 29-01-2014, Stb. 2014, 46 Verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht 347 - Besluit tot aanwijzing van de gevallen waarin verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot het vestigen van rechtsmacht verplichten (Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht) – Dit besluit geeft uitvoering aan art. 6 Sr, ingevoegd door de wet van 27 november 2013 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regels over de werking van de strafwet buiten Nederland (herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken) (Stb. 2013, 484). Art. 6 Sr bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit voor zover een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht. Verder schrijft art. 6 Sr voor dat in die algemene maatregel van bestuur de feiten worden omschreven met betrekking tot welke de bij de algemene maatregel aangewezen verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot de uitoefening van rechtsmacht verplichten. Onderhavig besluit categoriseert bedoelde rechtsmachtgrondslagen aan de hand van de internationale gremia waarbinnen de desbetreffende internationale instrumenten tot stand zijn gekomen. Opgemerkt wordt dat de mogelijkheden tot het uitoefenen van rechtsmacht op grond van art. 6 Sr in verbinding met de bepalingen uit dit besluit materieel ongewijzigd zijn gebleven ten opzichte van de mogelijkheden tot het uitoefenen van rechtsmacht op grond van de strafwet voordat tot herstructurering van de artikelen 4 tot en met 9 Sr werd 428 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 overgegaan. In de bijlage bij de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat geleid heeft tot bovengenoemde wetswijziging is een transponeringstabel opgenomen. Deze transponeringstabel verduidelijkt ook voor dit besluit welke plaats de (bestaande) rechtsmachtgrondslagen in de nieuwe regeling hebben gekregen. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 28-01-2014, Stb. 2014, 47 Nieuwe wetsvoorstellen Disciplinaire maatregelen rechterlijke macht 348 - Wetsvoorstel (31-01-2014) tot Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen – Ook binnen de rechterlijke macht kunnen zich, zoals in alle organisaties waar door mensen wordt (samen)gewerkt, gevallen voordoen waarin sprake is van ongeoorloofd gedrag of anderszins ongewenste situaties. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er grote misstanden voorkomen, maar er is evenmin aanleiding om te veronderstellen dat zich noch ongeoorloofd gedrag, noch anderszins ongewenste situaties (kunnen) voordoen. Als blijkt dat in gevallen waarin dan toch zou moeten worden opgetreden er onvoldoende kan worden ingegrepen omdat het juiste instrumentarium ontbreekt, is dat niet acceptabel. Het achterwege blijven van een reactie bij ongewenste situaties en ongeoorloofd gedrag is hoogst onwenselijk; er moet altijd, passend, en zo nodig streng, kunnen worden ingegrepen om afbreuk aan het vertrouwen in de rechtspraak te voorkomen. Dat uitgangspunt is de voornaamste reden voor dit wetsvoorstel. De positie van de rechter in het staatsbestel en het effect van diens (wan)gedrag op het aanzien van de professie en in de maatschappij rechtvaardigen een stevig en duidelijk kader van maatregelen. Juist gezien de bijzondere positie van de rechterlijke macht is adequaat kunnen ingrijpen essentieel voor de kwaliteit en de integriteit van de rechtspraak. Daarmee is ook het vertrouwen bij de burger gediend. De rechtspraak wordt immers steeds kritischer gevolgd. De bescherming van de onafhankelijkheid van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast staat buiten kijf, maar de invulling van die onafhankelijkheid mag niet uitmonden in feitelijke onaantastbaarheid. Daarom moet afdoende geregeld zijn dat ontoelaatbaar gedrag altijd voorzien kan worden van een reactie die passend is, gelet op de ernst van het betrokken geval. De thans geldende Wrra kent uitsluitend de schriftelijke waarschuwing en het strafontslag als disciplinaire maatregelen in door de wet omschreven gevallen van ongeoorloofd gedrag. Weliswaar kunnen ter correctie van minder ernstige vormen van ongewenst gedrag ook andere middelen, zoals een indringend gesprek en orde- en sturingsmiddelen worden ingezet, maar in de praktijk is in toenemende mate gebleken dat het huidige arsenaal aan instrumenten te beperkt is. Dit wetsvoorstel bevat verschillende aanpassingen van de wettelijke regeling van de rechtspositionele bevoegdheden, die ten aanzien van (vooral) voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren kunnen worden uitgeoefend. Allereerst leidt een aanpassing van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) tot een verruiming van de mogelijkheden om ten aanzien van een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, in geval van ongeoorloofd gedrag, een passende disciplinaire maatregel op te leggen. Het aantal en soort mogelijke disciplinaire maatregelen wordt uitgebreid. Er komt de mogelijkheid van de schriftelijke berisping door de Hoge Raad en een disciplinaire schorsing. De beperkingen in de keuze tussen disciplinaire maatregelen in geval van specifiek ongeoorloofd gedrag worden zo veel mogelijk weggenomen. In samenhang hiermee wordt bovendien voorgesteld enkele andere Wetgeving maatregelen te introduceren die bij anderszins ongewenste situaties, of het ernstige vermoeden daarvan, ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren kunnen worden getroffen. Ook wordt voorgesteld het mogelijk te maken dat de Hoge Raad kan besluiten tot overplaatsing van een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar naar een ander gerecht. Dit is geen disciplinaire maatregel maar een ordemaatregel. Alle disciplinaire maatregelen zijn opgenomen in het nieuwe artikel 46ca Wrra. De overplaatsing naar een ander gerecht, die is geregeld in artikel 46kb (nieuw) Wrra, past bij de bevoegdheden die de Hoge Raad reeds heeft in het kader van regulier ontslag en herplaatsing. Voots wordt het mogelijk om bezoldiging in te houden wanneer werk niet wordt verricht. Artikel 14 ARAR bepaald dat een ambtenaar geen bezoldiging ontvangt over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen, opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten. Met de voorgestelde toevoeging aan artikel 17 (onderdeel B) wordt beoogd deze hoofdregel ook voor rechterlijke ambtenaren (in opleiding) in te voeren. Een schorsing kan met gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging worden opgelegd. De beslissing hierover is, net als bij het huidige artikel 46f Wrra, aan de Hoge Raad. De voorgestelde wijzigingen zijn zo vormgegeven dat ze de mogelijkheden bieden om beter te kunnen reageren op verschillende vormen van ongeoorloofd gedrag, c.q. in anderszins ongewenste situaties noodzakelijke maatregelen te kunnen treffen. Voor het onderscheid tussen disciplinaire, orde- en sturingsmaatregelen en de bepaling wie of welk orgaan deze op moet leggen, is van belang dat in de artikelen 116 en 117 van de Grondwet (Gw) voorwaarden voor de inrichting van de rechterlijke macht en waarborgen voor de rechterlijke onafhankelijkheid besloten liggen. Zo moet het toezicht op de ambtsvervulling op grond van artikel 116 Gw worden opgedragen aan leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en kunnen op grond van artikel 117 Gw de leden van de rechterlijke macht die met rechtspraak zijn belast, alleen wor- den geschorst en ontslagen door een tot de rechterlijke macht behorend gerecht. In aanvulling op het voorgaande regelt dit wetsvoorstel, uit een oogpunt van verdere bevordering van de integriteit van rechterlijke ambtenaren, dat een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor elke rechterlijke benoeming een vereiste wordt. Ditzelfde wordt ook voorgesteld ten aanzien van de benoemingen als gerechtsbestuurder of lid van de Raad voor de rechtspraak. mers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Kamerstukken II 2013/14, 32 550, nr. 56 Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt Eindverslag (28-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Kamerstukken I 2013/14, 32 842, G Kamerstukken II 2013/14, 33861, nrs. 1-4 Rijden onder invloed drugs 349 Vervolgstukken Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (05-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs. Kamerstukken II 2013/14, 32 859, nrs. 10 en 11 Verbetering rechtsbescherming asielzaken Nader verslag (05-02-2014) over het initiatiefwetsvoorstel (9-10-2006) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter verbetering van de rechtsbescherming in asielzaken. Kamerstukken II 2013/14, 30 830, nr. 16 Ondertoezichtstelling minderjarigen verruimd Tweede nader verslag (31-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming. Kamerstukken I 2013/14, 32 015, F Marktordening gezondheidszorg Eindverslag (28-01-2014) over de wet tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met de aanvulling met instrumenten voor bekostiging. Kamerstukken I 2013/14, 32 398, J Normalisering rechtspositie ambtenaren Vijfde nota van wijziging (03-022014) bij het initiatief voorstel van wet tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werkne- Wet werken naar vermogen Tweede nader verslag (31-12-2013), nota n.a.v. van het verslag en nota n.a.v. het tweede nader verslag (0402-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen. Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nrs. 114, 116 en 117 Einde export kinderbijslag Brief van de Minister van SZW (30-012014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie. – Brief met de reactie op de motie van het lid Pieter Heerma over een exportverbod van kinderbijslag in de EU (Kamerstuk 33750 XV, nr. 38) Kamerstukken II en I 2013/14, 33 162, nr. 9 en I Concentratietoetsing zorg Verslag van een schriftelijk overleg (29-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 429 Wetgeving wetten in verband met het tijdig signaleren van risico’s voor de continuïteit van zorg alsmede in verband met het aanscherpen van procedures met het oog op de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. Kamerstukken I 2013/14, 33 253, G Seksueel misbruik kinderen Nader memorie van antwoord (3001-2014) en eindverslag (04-02-2014) inzake het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335). Kamerstukken I 2013/14, 33 580, D en E Aansprakelijkheid kernongevallen Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (30-01-2014) tot wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen in verband met de toepassing van artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie. Kamerstukken I 2013/14, 33 660, A Pensioenaanvullingsregelingen Intrekking Brief van de Staatssecretaris van Financiën (24-01-2014) over het wetsvoorstel tot invoering van pensioenen lijfrente-excedentregelingen. – Brief over de intrekking van het wetsvoorstel Kamerstukken II en I 2013/14, 33 672, nr. 8 en G Jeugdwet Eindverslag (30-01-2014) en nota n.a.v. het verslag (31-01-2014) inzake het wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Kamerstukken I 2013/14, 33 684, H en I Versobering kindregelingen het Belastingplan 2014 Tweede nota van wijziging (03-022014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen. Kamerstukken II 2013/14, 33 847, nr. 6 Wettelijke status CVOM Nota van verbetering (30-01-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de wettelijke regeling van de centrale verwerking Openbaar Ministerie Kamerstukken II 2013/14, 33 850, nr. 4 Kamerstukken II 2013/14, 33 716, nr. 10 Erfrechtverordening Langdurig toezicht Verslag (29-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, het verlengen van de proeftijden van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de invoering van een langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor ter beschikking gestelden en zeden- en geweldsdelinquenten. Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 5 Efficiënter adviesstelsel Verslag (31-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges houdende vermindering van het maximum aantal leden en het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie. Kamerstukken II 2013/14, 33 817, nr. 5 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Brief van de Staatssecretaris van VWS (29-01-2014) over het wetsvoorstel houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. – Brief met een reactie op het standpunt van de VNG n.a.v. de uitslag van de VNG-ledenraadpleging inzake het overlegresultaat decentralisatie van de langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Nota van verbetering (30-01-2014) bij het wetsvoorstel ter uitvoering van de Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PBEU 2012, L 201). Kamerstukken II 2013/14, 33 851, nr. 4 Definitie hoofdverblijf in dezelfde woning en einde voorschotregeling AOW Advies van de Raad van State (09-122013) en nader rapport (20-01-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een grondslag voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning. Kamerstukken II 2013/14, 33 853, nr. 4 350 Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 6 Nota’s, rapporten & verslagen Novelle aanpassing Witteveenkader Kinderen in grensdetentie Verslag (05-02-2014) voer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en Brief van de Staatssecretaris van VenJ (29-01-2014) over het beleid voor gezinnen met kinderen die de asielprocedure in grensdetentie doorlopen. – Uitgangspunt van het beleid is dat Dierproeven Voorlopig verslag (28-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken I 2013/14, 33 692, C 430 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Wetgeving gezinnen met kinderen zo min mogelijk in bewaring of grensdetentie behoren te worden geplaatst. In deze brief wordt uiteengezet waarom in een beperkt aantal gevallen dit desondanks noodzakelijk is mede om te voorkomen dat met name kinderen verdwijnen in de illegaliteit of slachtoffer worden van mensenhandel. Het afgelopen jaar waren er circa 70 gezinnen met zo’n 120 kinderen die in de asielprocedure in grensdetentie instroomden. Deze gezinnen kwamen allen aan op Schiphol en waren niet in het bezit van geldige documenten om toegang te krijgen tot Nederland en daarmee het Schengengebied. Hen wordt doorgaans krachtens artikel 3, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) door de KMar de toegang tot Nederland en het Schengengebied geweigerd. Om te voorkomen dat zij alsnog toegang tot Nederland krijgen wordt ook een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw opgelegd. De gezinnen die een asielverzoek doen bij grensweigering worden door de KMar overgedragen aan de IND, zodat de behandeling van de asielaanvraag en het beoordelen van de familieband in de algemene asielprocedure in grensdetentie op aanmeldcentrum Schiphol plaats kan vinden. Hoewel een asielzoeker rechtmatig verblijf heeft op grond van de Procedurerichtlijn is grenstoezicht nog steeds mogelijk. De verdere toegang wordt dan geweigerd, en de asielzoeker wordt ondergebracht in het aanmeldcentrum Schiphol. Dit geldt ook voor gezinnen met kinderen. Alleen als de aanvraag in de acht dagen procedure wordt afgewezen, kan grensdetentie voor gezinnen met kinderen langer duren. De duur is daarbij afhankelijk van de medewerking van de ouders aan de terugkeer. België heeft eind 2009 het beleid aangepast, waardoor gezinnen met kinderen vrij toegang hebben gekregen. Daar is een verdubbeling te zien in het aantal gezinnen dat via de luchthaven binnenkomt, terwijl de overige asielaanvragen dalen. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1773 Implementatieachterstanden Brief van de Minister van BuZa (2401-2014) met het periodieke overzicht van de stand van zaken bij de implementatie van EU-richtlijnen en -kaderbesluiten in de Nederlandse wet- en regelgeving aan het einde van het vierde kwartaal van 2013. – De achterstand per 1 januari 2014 bedraagt 8 richtlijnen tegenover 13 in het vorige kwartaal. In het vierde kwartaal van 2013 zijn 12 achterstallige richtlijnen/kaderbesluit geïmplementeerd. Tegelijkertijd zijn er dit kwartaal 6 nieuwe richtlijnen in overschrijding bijgekomen. De 8 achterstallige richtlijnen zijn aan de volgende ministeries toegedeeld: BZK (1), EZ (1), FIN (1), IenM (1), SZW (1), VenJ (2) en VWS (1). De overschrijding van de implementatiedatum varieert van 6 tot 540 dagen. Een exacte aanduiding van de overschrijding per richtlijn is te vinden in het bijgevoegde kwartaaloverzicht. In het vierde kwartaal van 2013 zijn 12 richtlijnen tijdig geïmplementeerd. Over heel 2013 bezien bedraagt het aantal tijdig geïmplementeerde richtlijnen 34 en het aantal niet-tijdig geïmplementeerde richtlijnen 44. Wat betreft de oorzaken voor de implementatieachterstand speelt een aantal factoren een rol. Deze factoren worden per ministerie toegelicht. Kamerstukken II 2013/14, 21 109, nr. 214 Genitale verminking Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een Mededeling vrouwelijke genitale verminking uitbannen. – Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) is een schending van de rechten van vrouwen en een vorm van kindermishandeling. Hoewel het probleem buiten de Europese Unie (EU) het grootste is (ca. 125 miljoen slachtoffers wereldwijd) komt het ook in de EU voor, naar verwachting zijn er ca. een half miljoen slachtoffers in de EU. De mededeling is gericht op het behalen van de volgende doelstellingen: Beter inzicht in VGV in de EU. Bevorderen van doeltreffende preventie en slachtofferhulp, onder meer via het veranderen van sociale normen en de versterking van de positie van vrouwen. Ondersteunen van de lidstaten bij de handhaving van de wetgeving waarbij VGV wordt verboden. Binnen het bestaande EU-wetgevingskader op het gebied van asiel bescherming bieden aan vrouwen die gevaar lopen. De wereldwijde uitbanning van VGV bevorderen en betere bescherming bieden voor vrouwen die risico lopen in landen buiten de EU. De mededeling kondigt verschillende activiteiten van de Commissie aan, die zijn verdeeld over deze doelstellingen. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1774 EU-VS gegevensstromen Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een Mededeling herstel vertrouwen EUVS gegevensstromen. – Recente onthullingen over de wijze van werken van VS-programma’s betreffende het verzamelen van informatie op het terrein van veiligheid, hebben het vertrouwen ten aanzien van de samenwerking op een breed terrein tussen de EU en de VS negatief beïnvloed. Teneinde de voortgang in de gegevensstromen tussen de EU en de VS te handhaven, ziet de Commissie de noodzaak van handhaving van een hoog niveau van gegevensbescherming. In deze mededeling roept de Commissie op tot actie op zes terreinen. Op het terrein van Safe Harbour en TFTS (Terrrorist Finance Tracking System) heeft de Commissie ook afzonderlijke mededelingen gedaan (die hierna worden beschreven). De zes terreinen betreffen: 1. Snelle goedkeuring van het EU gegevensbescherming pakket. Het betreft de voorstellen voor een nieuwe algemene verordening gegevensbescherming en een richtlijn voor de verwerking van persoonsgegevens door politie en justitie COM (2012)10 en COM(2012)11. 2. De verbetering/versterking van Safe Harbour (zie hierna). 3. Versterking van de waarborgen voor de gegevens bescherming op het terrein van de wets- en rechtshandhaving. De Commissie verwijst in dit verband naar de lopende onderhandelingen over een EU-VS veelomvattende overeenkomst betreffende overdracht en verwerking van gegevens in de context van politie en justitie samenwerking. De onderhandelingen over deze overeenkomst zouden op korte termijn afgerond moeten worden, waarbij essentiële onderdelen van het verdrag moeten zijn: a) gelijke behandeling voor EU burgers en b) het recht voor EU burgers die niet in de VS wonen op toegang tot het rechtsstel- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 431 Wetgeving sel van de VS teneinde volledig schadeherstel te kunnen verkrijgen. 4. Gebruik maken van de bestaande rechtshulp en bijzondere/sectorale overeenkomsten om aan persoonsgegevens te komen. De Amerikaanse regering zou, als algemeen uitgangspunt, uitsluitend gebruik moeten maken van het bestaande juridische kader neergelegd in EU – VS verdragen, zoals die op het terrein van wederzijdse rechtshulp en in het kader van bijzondere verdragen bijvoorbeeld op het terrein van Passenger Name Records (PNR) en Terrorist Finance Tracking Programme (TFTP). Het direct opvragen van persoonsgegevens bij bedrijven zou uitsluitend onder helder gedefinieerde voorwaarden en in exceptionele en juridisch toetsbare omstandigheden mogen plaatsvinden. 5. Het onder de aandacht brengen van de zorgen van de EU in het kader van de hervormingen in de VS op dit terrein. De zorgen van de EU hebben in het bijzonder betrekking op de omvang van en onvoldoende gecontroleerde wijze waarop de VS hun informatie verzamelen. 6. Het promoten van internationaal geldende normen ten aanzien van privacy. De VS zouden moeten toetreden tot het Verdrag van de Raad van Europa ten aanzien van de bescherming van personen met betrekking tot de automatische verwerking van persoonsgegevens (Conventie 108). Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1775 Terrorist Finance Tracking Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een Mededeling betreffende een Europees terrorist finance tracking system (EU TFTS). – De lidstaten zouden in de vorm van een TFTS een gezamenlijk instrument krijgen met behulp waarvan geldstromen die worden aangewend ten behoeve van terrorisme of de financiering van terrorisme kunnen worden geanalyseerd. De Europese Commissie heeft de opties voor een EU-TFTS, zowel voor een raamwerk voor data-extractie en retentie van data op het grondgebied van de EU als ten behoeve van het creëren van een EU-equivalent voor het Amerikaanse Terrorist Finance Tracking Programme (TFTP), uitgebreid gewogen aan de hand van de criteria 432 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 noodzaak, proportionaliteit en kosteneffectiviteit. Ook heeft zij in dat verband bijzondere aandacht gegeven aan de bescherming van de grondrechten onder bestaande EUregelgeving. Op basis van alle verzamelde informatie, waaronder ook het gezamenlijke rapport van de EU en de VS over de toegevoegde waarde van de TFTP-overeenkomst dat tegelijk met de onderhavige mededeling is gepubliceerd, is de Europese Commissie tot de conclusie gekomen dat de noodzaak voor een voorstel voor een EU-TFTS niet is aangetoond en dat het haar voorkeur heeft de status quo, dat wil zeggen de tenuitvoerlegging van de bestaande TFTP-overeenkomst tussen de EU en de VS, te handhaven. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1776 Safe Harbour regime Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een Mededeling evaluatie Safe Harbour regime. – Op grond van de artikelen 25 en 26 van richtlijn 95/46/EG kunnen persoonsgegevens slechts naar een land buiten de Europese Unie worden doorgegeven indien dat land naar het oordeel van de Commissie een passend niveau van gegevensbescherming waarborgt. De Verenigde Staten (VS) zijn geen land dat als zodanig is aangemerkt. Vanwege de fundamentele verschillen tussen het Europees en Amerikaans recht valt een dergelijk oordeel ook niet op afzienbare termijn te verwachten. Omdat met de VS bijzonder intensieve economische betrekkingen bestaan is het gebrek aan een algemeen toereikendheidsoordeel een ernstige belemmering in het van economisch verkeer deel uitmakende gegevensverkeer gebleken. In 2000 is de Europese Commissie daarom met de VS een regime overeengekomen dat het gegevensverkeer tussen bedrijven in de EU en de VS faciliteert. Dit zogenoemde Safe Harbour regime is neergelegd in beschikking van de Commissie nr. 520/2000 van 26 juli 2000 (PbEG L 215). Bedrijven gevestigd in de VS kunnen vrijwillig verklaren een aantal algemeen aanvaarde beginselen van gegevensbeschermingsrecht te accepteren en hun gegevenshuishouding overeenkomstig die beginselen te voeren. Naar een dergelijk bedrijf kunnen dan zonder aanvullende garanties gegevens worden doorgegeven. Hoewel vrijwilligheid het uitgangspunt is, is het geen vrijblijvendheid. Het nalaten de beginselen na te leven kan in strijd komen met het verbod op oneerlijke handelspraktijken in de VS. De Federal Trade Commission fungeert als toezichthouder en kan sancties opleggen of om strafvervolging verzoeken. Het Safe Harbour regime omvat als uitvloeisel van de structuur van de Amerikaanse wetgeving niet de gehele private sector. De telecommunicatie en een deel van de vervoerssector is uitgezonderd. Het Safe Harbour regime is ook niet van toepassing op de publieke sector. De Commissie stelt voor om de volgende geconstateerde tekortkomingen op het gebied van de transparantie en de naleving van het Safe Harbourregime aan te pakken: a. transparantie van het privacybeleid van Safe Harbour deelnemers; b. effectieve toepassing van de Safe Harbour beginselen door de deelnemende bedrijven in de VS; c. effectiviteit van de handhaving. Verder vraagt de Commissie aandacht voor de gevolgen voor de continuïteit van de bescherming van de gegevens van EU-burgers die in de VS worden verwerkt door aan Safe Harbour deelnemende bedrijven in het licht van de geconstateerde grootschalige gegevensverzameling door de autoriteiten in de VS. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1777 Bescherming bedrijfsgeheimen Brief van de Minister van BuZa (24-012014) met een fiche inzake een Richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen. – Het voorstel beoogt de harmonisatie in de EU van de bescherming van bedrijfsgeheimen (vertrouwelijke bedrijfsinformatie) en geeft aan wat onder een bedrijfsgeheim valt te verstaan, tegen welke vormen van inbreuk daarop (onrechtmatige verkrijging, openbaarmaking of gebruik) kan worden opgetreden en welke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen daarvoor kunnen worden ingezet. Deze maatregelen stemmen veelal overeen met die in de Richtlijn handhaving intellectuele eigendomsrechten (Richtlijn 2004/48/EG). Nederland staat positief Wetgeving tegenover het voorstel maar ziet ten aanzien van de handhaving ruimte voor nog betere aansluiting op de richtlijn handhaving IE om te voorkomen dat de civielrechtelijke handhaving teveel versnipperd raakt. Nederland acht een deel van de voorschriften ten aanzien van de voorziene procedures, maatregelen en rechtsmiddelen te gedetailleerd en/ of niet passend binnen het Nederlandse kader van de civielrechtelijke handhaving. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1779 Taskforce Middellandse Zee Brief van de Minister van BuZa (2401-2014) met een fiche inzake een Mededeling Taskforce voor het Middellandse Zeegebied. – Naar aanleiding van de tragische gebeurtenissen bij Lampedusa, waarbij in korte tijd tweemaal een boot met illegale immigranten zonk met veel dodelijke slachtoffers als gevolg, werd op verzoek van de JBZ raad van 7-8 oktober 2013 de Taskforce voor het Middellandse Zeegebied (TFM) opgericht. De Europese Raad verzocht de Taskforce om op basis van de beginselen preventie, bescherming en solidariteit te bepalen welke acties prioriteit hebben met het oog op een efficiëntere aanwending op korte termijn van Europese beleidsmaatregelen en -instrumenten. De besprekingen in de Taskforce concentreren zich op vijf actiegebieden: samenwerking met derde landen; regionale beschermingsprogramma’s, hervestiging, en legale kanalen naar Europa; het bestrijden van mensenhandel, mensensmokkel en georganiseerde criminaliteit; het versterken van grensbewakingsoperaties; en het ondersteunen van lidstaten onder verhoogde migratiedruk. Op deze vijf gebieden zijn in totaal 38 actiepunten opgesteld. De Commissie zal de Raad en het Parlement regelmatig rapporteren over de voortgang van deze actiepunten. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1782 Douaneovertredingen Brief van de Minister van BuZa (2401-2014) met een fiche inzake een Richtlijn douaneovertredingen en sancties. – Het voorstel voorziet in een gemeenschappelijk rechtskader voor de behandeling van douaneovertre- dingen en sancties voor deze overtredingen. Het doel is bijdragen aan de gelijke behandeling van marktdeelnemers in de EU, maar ook aan een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie en de rechtshandhaving op het gebied van de douane. Het voorstel bevat een lijst met gedragingen die beschouwd worden als schendingen van de verplichtingen die uit het douanewetboek van de Unie voortvloeien. Op deze douaneovertredingen moeten sancties staan. Afhankelijk van of er sprake van objectieve aansprakelijkheid, nalatigheid of opzet is, varieert de sanctie. Dit houdt in dat er een geldboete van 1% tot 5% (objectieve aansprakelijkheid), tot 15% (nalatigheid) of tot 30% (opzet) van de waarde van de goederen kan worden opgelegd, indien de douaneovertreding betrekking heeft op specifieke goederen. Indien de douaneovertreding geen betrekking heeft op specifieke goederen, kan een geldboete van € 150 tot € 7500 (objectieve aansprakelijkheid), tot € 22.500 (nalatigheid) of tot € 45.000 (opzet) worden opgelegd. Artikel 33 VWEU (douanesamenwerking) is naar de mening van het kabinet geen toereikende juridische basis voor het voorliggende voorstel. Het voorstel heeft mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de rijksoverheid. Het ontbreken van een efficiency ondergrens waaronder niet wordt gesanctioneerd, heeft tot gevolg dat het aantal op te leggen boetes met enige duizenden kan gaan toenemen. Het ontbreken van een ondergrens in combinatie met het koppelen van de geldboete aan de waarde van de goederen zal wellicht leiden tot meer zaken die men aan wil kaarten bij de rechter. Dat levert meer werkzaamheden voor de rechterlijke macht op. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1783 Vreemdelingen in tbs Breif van de Staatssecretaris van VenJ (28-01-2014) over vreemdelingen met een tbs-maatregel. – Naar aanleiding van toezeggingen wordt ingegaan op de plaatsing van vreemdelingen met een tbs-maatregel en vreemdelingen met een strafrechtelijke titel en op de verlofregeling tbs, het beleidskader Long Stay Forensische Zorg en ongewenstverklaring. De huidige praktijk is dat vreemdelingen met een tbs-maatregel die geen rechtmatig verblijf hebben en ongewenst zijn verklaard, in Forensisch Psychologisch Centrum (FPC) Veldzicht worden geplaatst gedurende hun behandeling. Daarnaast zal de kliniek plaats gaan bieden aan vreemdelingen met een (ernstige) psychische- of gedragsstoornis. Het gaat om vreemdelingen met een psychische stoornis die thans in COA-voorzieningen verblijven, vreemdelingen met een psychische stoornis met een strafrechtelijke titel die nu in Penitentiaire Psychiatrische Centra (PPC’s) verblijven, en om vreemdelingen met een rechterlijke machtiging op grond van de BOPZ. Vreemdelingen met een tbsmaatregel die niet ongewenst zijn verklaard kunnen momenteel in ieder FPC worden geplaatst. Op het moment dat een vreemdeling die in een FPC verblijft ongewenst wordt verklaard, wordt hij zo spoedig mogelijk naar FPC Veldzicht overgeplaatst. Vreemdelingen met een gevangenisstraf zullen in de komende jaren in Detentiecentrum Ter Apel worden geplaatst. Vreemdelingen in tbsinstellingen die geen rechtmatig verblijf hebben, krijgen een op hun situatie toegesneden behandeling, die is gericht op terugkeer naar het land van herkomst. Resocialisatieverlof en terugkeer in de Nederlandse samenleving is niet toegestaan. Om het aantal vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf met een tbs-maatregel zo veel mogelijk te beperken, is in de Aanwijzing tbs bij vreemdelingen voor het OM vastgelegd dat het Openbaar Ministerie in beginsel geen tbs-maatregel vordert wanneer de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft. Daartoe moet vroegtijdig gesignaleerd worden welke tbsgestelden hun verblijfstitel waarschijnlijk zullen kwijtraken. Dit om te voorkomen dat er geen alternatief is dan een longstayplaatsing voor de tbs-gestelde aan te vragen. Kamerstukken II 2013/14, 29 452, nr. 167 Verbetering aangifteproces Brief van de Minister van VenJ (2701-2014) over de verbetering van het aangifteproces bij de politie. – De verbetering van het aangifteproces heeft voor de minister hoge prioriteit. De aangifte vormt het begin van de gehele strafrechtketen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 433 Wetgeving en is daarom ook cruciaal voor de kwaliteit van de opsporing en vervolging. Het succes van de opsporing is mede afhankelijk van een goede aangifte en een efficiënte en effectieve afhandeling hiervan. Ook voor slachtoffers is van belang dat het aangifteproces goed verloopt. In deze brief worden enkele resultaten benoemd die in de afgelopen tijd zijn gehaald. Sinds 1 januari 2013 worden aangevers van woninginbraak binnen twee weken telefonisch geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot hun aangifte. Inmiddels krijgt 97% van de aangevers van woninginbraken deze terugkoppeling op tijd. Per 1 januari van dit jaar is de politie gestart met de telefonische terugkoppeling op aangiften van straatroof en overvallen. Dit jaar zal ook landelijk worden gestart met de terugkoppeling op aangiften geweld. De minister verwacht dit jaar duidelijkheid te hebben over de mogelijkheden voor een gerichte terugkoppeling van andere delicten naar de aangever, zodat over het gehele spectrum van aangiften een landelijke en uniforme terugkoppeling van aangevers gerealiseerd wordt. De politie gaat verder met de implementatie van de multichannelaanpak, zodat straks de burger overal, altijd en op verschillende manieren aangifte kan doen. In de loop van 2014 zal de politie starten met het ophogen van het opleidingsniveau van de medewerkers service en intake naar MBO niveau 3/4. Op 1 oktober 2012 de mogelijkheid tot het doen van aangifte onder nummer geïntroduceerd. Slachtoffers kunnen aangifte onder nummer doen als zij bijvoorbeeld vrezen voor represailles of voor ernstige overlast of belemmering in de uitoefening van hun beroep. deze brief gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat het aantal zeer actieve veelplegers sinds 2005 sterk is gedaald. Over de periode 2003 tot 2011 was sprake van een afname van bijna 25% (van 5.883 in 2003 naar 4.464 in 2011). De Veelplegersmonitor 2013 besteedt ook aandacht aan de doelgroep 18–24 jarige zeer actieve veelplegers. Het aantal 18–24-jarige veelplegers is in de periode 2003– 2010 continu toegenomen. In 2011 is voor het eerst sprake van een daling. Ten opzichte van 2010 is het aantal in 2011 met ruim 5% gedaald. De inzet richt zich vooral op: žĊąġĮôýýäÿôąðĭÐąääąĔäėěĊĊąěðärichte daderaanpak ten aanzien van (potentiële) daders van high impact crimes, de Top X-aanpak; žĊąàäėěġäĤąôąðÐÐąĭäėěÜóôÿÿäąàä regio’s bij het inrichten van een persoonsgerichte daderaanpak ten aanzien van (potentiële) daders van high impact crimes; žġĊäĔÐěěôąðĭÐąĭäėěÜóäėĔġġĊäijôÜóġ op overvallers die voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Onderdeel van dit verscherpt toezicht is het daar waar mogelijk inzetten van elektronische controlemiddelen; žíĊėěäôąijäġĊĔĔėäĭäąġôäĭäĄÐÐġėägelen samen met onder andere hetbedrijfsleven en ouderenorganisaties; žĤôġĭĊäėôąðĭÐąàäĔôÿĊġäěġĤĤėÿôüýä Informatie Overvallen en Straatroven, waardoor justitiële informatie aan burgemeesters wordt verstrekt over de terugkeer van gedetineerde veelplegende overvallers. De kwalificatiecriteria voor veelplegers in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie, zeer actieve veelplegers en stelselmatige daders is per 1 januari aangescherpt. Kamerstukken II 2013/14, 29 628, nr. 432 Kamerstukken II 2013/14, 31 110, nr. 15 Aanpak veelplegers Afwikkelplannen banken Brief van de Minister van VenJ (2901-2014) over de aanpak van de overlast die veelplegers veroorzaken. – Het WODC heeft in 2013 onderzoek verricht naar de verschuivingen die zich hebben voorgedaan in de aantallen veelplegers, hun delictgedrag, hun achtergrondkenmerken en het insluitingspercentage. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in de Factsheet Veelplegersmonitor 2013. Deze Factsheet is als bijlage bij Brief van de Minister van Financiën (29-01-2014) over de voortgang van de afwikkelplannen m.b.t. de genationaliseerde banken. – Deze brief gaat allereerst in op wat afwikkeling van een bank is. Vervolgens komt de internationale en instellingspecifieke context waarbinnen DNB de afwikkelplannen van de banken opstelt aan bod. Hierna volgt een schets van het project afwikkelplannen, en de voortgang hierbij tot nu 434 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 toe. Ter vergelijking biedt dit onderdeel ook inzicht in de vorderingen die andere landen hebben gemaakt. Tot slot komen de vervolgstappen in het project aan de orde. DNB en Financiën dragen volgens de huidige regelgeving gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de afwikkeling van systeembanken. DNB heeft bij het opstellen van de afwikkelplannen het voortouw. De Minister van Financiën toetst de door DNB opgestelde plannen. Een afwikkelautoriteit moet de kritische functies van een bank binnen enkele dagen kunnen stabiliseren, zonder kosten voor de gemeenschap en zonder besmetting van andere instellingen. Dit is niet haalbaar zonder voorbereiding, gelet op de enorme complexiteit van de drie grootbanken - ING, Rabobank en ABN AMRO - waarvoor momenteel afwikkelplannen worden opgesteld. Deze bestaan uit vele juridische entiteiten, die zowel operationeel als financieel vervlochten zijn. DNB heeft de banken medio 2012 gevraagd om in een viertal modules informatie, analyses en voorstellen aan te leveren ten behoeve van het opstellen van de afwikkelplannen. Aan de hand van de aangeleverde informatie stelt DNB in overeenstemming met het Ministerie van Financien een afwikkelplan op. Dit bestaat uit een strategisch en een operationeel deel. De afwikkelstrategie is een document dat op hoofdlijnen beschrijft op welke manier DNB gezamenlijk met de minister een bank zal afwikkelen. In de volgende fase zullen DNB en het ministerie per bank een afwikkelstrategie vaststellen. De strategie is nog in ontwikkeling en wordt opgesteld op basis van de eerder geïdentificeerde randvoorwaarden. In de afwikkelstrategie dient te worden bepaald welke afwikkelautoriteit in een grensoverschrijdende setting het voortouw heeft. Deze keuze is van invloed op de manier waarop de afwikkelinstrumenten ingezet zullen worden. Het project dient uiteindelijk uit te monden in een operationeel afwikkelplan. Aan het einde van dit kwartaal verwacht DNB de afwikkelstrategie op te leveren. De operationele afwikkelplannen zullen naar verwachting dit najaar gereed zijn. Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 51 Wetgeving Manipulatie LIBOR Brief van de Minister van financiën (28-01-2014) toelichting op de wijze waarop de transactie met Rabobank naar aanleiding van de manipulatie van de interbancaire rentetarieven tot stand is gekomen. – De transactie is een in de wet geregelde mogelijkheid om zonder gerechtelijke procedure misdrijven af te doen bij feiten waarop naar de wettelijke omschrijving niet meer dan zes jaar gevangenisstraf is gesteld. Voor hoge en bijzondere transacties geldt de ‘Aanwijzing hoge en bijzondere transacties’. De beoordeling om over te gaan tot een hoge transactie is in eerste instantie aan het OM. De zaak van de Rabobank was, gelet op de bijzondere aard en omvang, een zaak die bij uitstek geschikt was voor afdoening door middel van een transactie. Het ging namelijk om een internationaal georiënteerd onderzoek, waarbij feiten in verschillende landen zijn gepleegd. De transactie met de Rabobank was onderdeel van een zoge- naamde ‘Global Settlement’. De verschillende betrokken landen hadden belang bij een krachtige, gecoördineerde aanpak. De transactie met de Rabobank bestaat uit zowel de betaling van een bedrag van € 70 miljoen als een stevig pakket aan compliancemaatregelen waarop wordt toegezien door DNB. De Aanwijzing schrijft voor dat het OM een hoge transactie vooraf aan de Minister van VenJ voorlegt. Gelet op bovenstaande heeft de Minister van VenJ met deze transactie ingestemd. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland heeft zich in eerste instantie volledig gericht op afdoening van de strafzaak tegen de Rabobank als organisatie. Nu in die zaak tot een afdoening is gekomen, richt het onderzoek zich op het nemen van een beslissing over eventuele vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank. Bij deze beslissing zijn de volgende factoren van belang: de pleegplaats, de nationaliteit en woonplaats van personen, hun aandeel in strafbare feiten, in hoeverre er sprake is van rechtstreekse bevoordeling, de reeds opgelegde maatregelen door de Rabobank en de eventuele vervolging van deze personen door buitenlandse autoriteiten. In dit onderzoek vindt afstemming plaats tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse Department of Justice. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland is nog niet afgerond. Kamerstukken II 2013/14, 33 803, nr. 7 Wet controle rechtspersonen Brief van de Minister van VenJ (2101-2014) waarbij hij de evaluatie van de op 1 juli 2011 in werking getreden Wet controle op rechtspersonen (Wcr) aanbiedt. – De Wcr is erop gericht misbruik van rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden door doorlopend toezicht op rechtspersonen te houden. Zie voor een beschrijving van de evaluatie de rubriek nieuws van afl. 4 (NJB 2014/238, afl. 4, p. 300). Kamerstukken II 2013/14, 33 857, nr. 1 AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen. žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artike- en een naschrift binnen de 300 woorden. len geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJB-lezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. worden verantwoord. Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor- andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs bij voorkeur in de tekst zelf. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 435 Nieuws 351 Consultatie-wetsvoorstel bestuur en toezicht rechtspersonen Op internetconsultatie.nl is een conceptwetsvoorstel Bestuur en toezicht rechtspersonen geplaatst. Tot 6 mei kan er op het voorstel gereageerd worden. Het wetsvoorstel beoogt de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. B estuurders en toezichthouders worden geacht hun taak behoorlijk te vervullen. In dat kader is van belang dat helder in de wet is geregeld wat die taak is, dat zij bij de vervulling ervan de belangen van de rechtspersoon moeten laten prevaleren boven hun eigen belangen en dat wanneer zij hun taak onbehoorlijk vervullen, zij voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk kunnen worden gehouden. Op deze punten bestaat echter nog niet voor alle rechtspersonen een uniforme regeling. Verschillen bestaan tussen NV’s, BV’s en coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen enerzijds en verenigingen en stichtingen en anderzijds. Ook kent de wet verschillende regelingen voor commerciële en niet-commerciële verenigingen en stichtingen. De bestaande verschillen leiden tot onduidelijkheid. Zij kunnen tot gevolg hebben dat toezichthouders niet goed weten wat van hen verwacht wordt en niet ingrijpen wanneer daartoe aanleiding bestaat. Aldus dragen zij niet bij aan een behoorlijke taakvervulling door bestuurders en toezichthouders bij verenigingen en stichtingen. Zij worden dan ook niet langer gerechtvaardigd geacht. In dat kader wordt een voor alle rechtspersonen geldende, uniforme regeling geïntroduceerd. Voor zover daaraan ten aanzien van instellingen in semipublieke sectoren behoefte bestaat, kan de met dit wetsvoorstel geïntroduceerde algemene regeling in bijzondere wetgeving worden aangevuld. Inhoud conceptvoorstel Het wetsvoorstel beoogt de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. Daartoe wordt voorzien in een wettelijke grondslag voor de instelling van een toezichthoudend orgaan bij deze rechtspersonen. Voorts beoogt het wetsvoorstel voor verenigingen en stichtingen, op dezelfde wijze als voor NV’s en BV’s, te regelen dat (1) bestuurders en toezichthouders zich bij de vervulling van hun taak moeten richten naar het belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden organisatie, (2) bestuurders en toezichthouders met een tegenstrijdig belang zich moeten onthouden van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming, (3) bestuurders en toezichthouders aansprakelijk kunnen zijn voor schade als gevolg van onbehoorlijke taakvervulling en (4) in het geval van een faillissement dat in belangrijke mate is veroorzaakt door onbehoorlijke taakvervulling bestuurders en toezichthouders hoofdelijk aansprakelijk kunnen zijn voor een tekort in de boedel. Specifiek ten aanzien van stichtingen strekt het wetsvoorstel ertoe te regelen dat bestuurders en leden van het toezichthoudend orgaan die het belang van de stichting zodanig schaden dat het voortduren van hun bestuurderschap of lidmaatschap van het toezichthoudend orgaan in redelijkheid niet meer kan worden geduld, op verzoek van het openbaar ministerie of van belanghebbenden kunnen worden ontslagen. 352 Regeling voor onverwachte schuld uit een erfenis Op internetconsultatie.nl is het voorstel voor een Wet bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden gepubliceerd. De voorgestelde regeling voorziet in een uitzondering in het erfrecht waardoor een erfgenaam zijn privévermogen kan 436 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 beschermen tegen een onverwachte schuld van de erflater waarvan het niet redelijk is dat hij deze uit eigen zak moet betalen. Er kan tot 6 mei op het voorstel gereageerd worden. D oel van de regeling is het beschermen van het privévermogen van erfgenamen die een nalatenschap zuiver hebben aanvaard in situaties waarin het niet redelijk is dat zij een schuld van de erflater uit privévermogen moeten Nieuws betalen omdat het geërfde vermogen niet toereikend is voor voldoening van deze schuld. Hierbij gelden twee uitgangspunten: 1. de bescherming ziet alleen op onverwachte schulden, dat wil zeggen dat de erfgenamen de schuld niet kenden en er ook niet van op de hoogte konden zijn. 2. de bescherming houdt in dat een erfgenaam van zijn verplichting om de onverwachte schuld met zijn privévermogen te voldoen, geheel of gedeeltelijk kan worden ontheven door de kantonrechter. Verleent de kantonrechter de erfgenaam volledige ontheffing, dan hoeft de erfgenaam de onverwachte schuld alleen te voldoen voor zover hij nog over geërfd vermogen beschikt. gebleven na aftrek van de schulden. Een erfgenaam hoeft in dat geval nooit meer te betalen dan het vermogen dat hem is nagelaten. Toch kunnen mensen in de problemen komen indien een nalatenschap niet beneficiair, maar zuiver is aanvaard: de erfgenaam verkrijgt alle goederen en schulden uit de erfenis. Als in zo’n situatie de erfgenaam met een onbekende schuld te maken krijgt die niet meer uit de erfenis kan worden betaald dan moet hij deze met eigen geld betalen. Dit kan tot onbillijke situaties leiden. Het kabinet vindt het redelijk dat in dergelijke - uitzonderlijke - omstandigheden de erfgenaam wordt beschermd tegen onverwachte schulden als hem niets valt aan te rekenen. Onverwachte schulden Beneficiaire en zuivere aanvaarding Volgens het huidige recht kan door het beneficiair aanvaarden van een erfenis de erfgenaam voorkomen dat hij met zijn privévermogen aansprakelijk wordt voor schulden van de erflater. Hij verkrijgt namelijk alleen de goederen van de erfenis die zijn over- Van schulden die doorgaans uit de administratie van de erflater blijken, zoals hypotheekschulden, debetsaldi van rekeningen-courant, onbetaalde facturen en belastingschulden, wordt in beginsel aangenomen dat een erfgenaam deze kende dan wel behoorde te kennen. De meeste schulden van de erflater zullen dus niet als een onverwachte schuld kunnen gelden. Slechts in uitzonderingssituaties zal sprake zijn van een schuld waarvan gezegd kan worden dat een erfgenaam deze redelijkerwijs niet kon kennen. Enkele voorbeelden van schulden waarvan in de rechtspraak is aangenomen dat een erfgenaam deze niet kende en evenmin behoorde te kennen, zijn legitieme vorderingen op een vooroverleden (stief) ouder en een te laat gevorderde eigen bijdrage AWBZ. Daarnaast kan gedacht worden aan vorderingen uit onrechtmatige daad. Kantonrechter Erfgenamen kunnen als het voorstel tot wet wordt verheven naar de kantonrechter stappen om - geheel of gedeeltelijke - ontheffing te vragen. Verleent de kantonrechter de erfgenaam volledige ontheffing, dan hoeft de erfgenaam de onverwachte schuld alleen te voldoen voor zover hij nog over geërfd vermogen beschikt. Bij een gedeeltelijke ontheffing bepaalt de kantonrechter wat de erfgenaam nog wel met eigen vermogen moet betalen. 353 Verhoging griffierechten houdt bedrijven weg bij rechter Bedrijven zien als gevolg van de verhoging van de griffierechten vaker af van een rechtsgang. Dat geldt met name voor incassovorderingen. U it onderzoek van de Raad voor de rechtspraak blijkt dat het aantal handelszaken met financieel belang dat door de rechter in eerste aanleg is behandeld, tussen 2010 en 2013 met 26 procent is gedaald. Het betreft waarschijnlijk zaken waarbij procespartijen - en dan met name bedrijven - een afweging maken van te verwachten kosten en baten. De analyses van de Raad voor de rechtspraak wijzen er op dat de hogere griffierechttarieven het beroep op de rechter bij dit soort zaken aanzienlijk hebben geremd. De Raad waarschuwt voor negatieve economische gevolgen van deze ontwikkeling en pleit voor een verlaging van het tarief voor relatief lage incassovorderingen. Als bedrijven niet meer naar de rechter stappen om kleinere geldvorderingen te verhalen omdat de kosten daarvan te hoog zijn, dan kan dat leiden tot ontduikend betaalgedrag bij debiteuren, omdat ‘de stok achter de deur’ ontbreekt. Dat kan vooral voor kleinere bedrijven en zzp’ers betekenen dat zij meer met niet betalende klanten te maken krijgen. Hoger dan kostprijs In 2010 en 2011 zijn de tarieven van het griffierecht sterk gewijzigd. Eind 2009 bedroeg het griffierecht voor bedrijven bij een incassovordering van 600 euro 158 euro. Bij een vordering van 1500 euro was dit 208 euro. Per 1 januari 2012 is het griffierecht in beide gevallen 437 euro. Niet alleen bedrijven hebben te maken met de hogere griffierechten. Verliezende burgers krijgen ermee te maken als zij veroordeeld worden tot betaling van de griffierechten van de tegenpartij. Dit soort zaken betreft in circa 90 procent van de gevallen een vordering van een bedrijf op een burger. In juni 2013 waarschuwde de Raad voor NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 437 Nieuws de rechtspraak in een wetgevingsadvies er al voor dat de verhouding zoek is tussen de verschuldigde griffierechten en incassovorderingen tot een bedrag van 1500 euro. Dat is nadelig voor het midden- en kleinbedrijf, maar ook voor de mensen die een kleine schuld niet kunnen betalen en dan na incasso met een veel grotere schuld blijven zitten. De Raad noemt dit een onwenselijke situatie en vroeg de minister het griffierecht in incassozaken bij geschillen tussen 500 en 1500 euro substantieel te verlagen. Wetsvoorstel ter verdere verhoging Bij de Tweede Kamer ligt nu een wetsvoorstel dat de griffierechten verder wil verhogen. Voor kleine geldvorderingen voor rechtspersonen gaan de tarieven naar 462 euro. In het advies van juni 2013 sprak de Raad zijn zorgen hierover uit en wees daarbij ook op de effecten van de eerdere verhoging van het tarief voor kleine geldvorderingen. Die effecten zijn onlangs becijferd door het CBS: er is sprake van een forse afname van 20 procent van de incassozaken die aan de kantonrechter worden voorgelegd. Het CBS legt een verband met de tariefverhoging. Naar inschatting van de Raad kunnen die effecten in de komende jaren nog groter worden. Vooral de tarieven voor hoger beroep worden fors verhoogd (soms verdubbeld). Het gemiddelde percentage waarmee de griffierechten worden verhoogd ligt rond de 15 procent. www.rechtspraak.nl 354 ‘Toegang tot rechter essentieel voor rechtsstaat’ Toegang tot de rechter zonder al te hoge drempels is een essentieel onderdeel van de rechtsstaat. Is die toegang onvoldoende gewaarborgd, dan raakt de balans in het systeem van ‘checks and balances’ verstoord – en het fundament van de rechtstaat aangetast. D at betoogden diverse sprekers dinsdagmorgen 4 februari tijdens een zogenoemde ‘deskundigenbijeenkomst’ in de Eerste Kamer. Alex Brenninkmeijer (exombudsman) verzorgde een algemene inleiding. Onder meer Geert Corstens (president van de Hoge Raad), Maria van de Schepop (voorzitter beroepsvereniging van rechters en officieren van justitie NVvR), Herman Tjeenk Willink (ex-vicevoorzitter van de Raad van State) en Ernst Hirsch Ballin (voormalig minister van Justitie) waren uitgenodigd om hun mening te geven over ‘de Staat van de Rechtsstaat’. Drie thema’s kwamen aan bod: rechtspraak, strafrecht en grondrechten. 438 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Spiegel Kritische geluiden vielen met name de politiek ten deel. “Als u zich zorgen maakt”, zei Brenninkmeijer bijvoorbeeld, “vergeet dan niet ook in de spiegel te kijken.” Tjeenk Willink: “We moeten voorkomen dat mensen zich niet meer gehoord voelen. Ze voelen zich vaak al niet gehoord door de politiek en door het bestuur. Als dat ook nog eens gaat gelden voor de rechter zijn we ver van huis.” Geen consumptiegoed Geert Corstens bepleitte het immense belang voor de rechtstaat van de toegang tot de rechter. Als die te moeilijk is, bijvoorbeeld om financiële redenen, dreigen mensen het recht in eigen handen te nemen. “Toegang tot de rechter is geen consumptiegoed, geen bankstel dat je wel of niet zult kopen, het is een essentieel onderdeel van onze rechtsstaat.” De president van de Hoge Raad zei dat het van groot belang is zorgelijke signalen tijdig op te pikken en daarop adequaat te reageren. In dit verband haalde Corstens recente cijfers aan: het CBS becijferde dat er een afname is van 20 procent van de incasso-zaken die aan de kantonrechter worden voorgelegd. Het CBS brengt dit in verband met de verhoging van de griffierechten. Ook de Raad voor de rechtspraak uitte in een wetgevingsadvies vorig jaar zorgen over de gevolgen van de verhoging van griffierechten. Begrotingsdebat De bijeenkomst was georganiseerd door de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer ter voorbereiding op een plenair debat op 11 maart. De senaat debatteert dan met de ministers Opstelten (Veiligheid en Justitie) en Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie) over de Staat van de Rechtsstaat. Spreeknotities De spreeknotities van Geert Corstens en van Maria van de Schepop ziojn te vinden op www.rechtspraak.nl, onder Actualiteiten. Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Duurzaam openbaar bestuur Het huidige openbare bestuur in Nederland schiet tekort. De overheid en andere besturingsorganen zijn onvoldoende toegerust om de uitdagingen in de zorg, arbeidsmarkt, woningmarkt en bancaire sector op een duurzame manier het hoofd te bieden. Dat stelde hoogleraar Sustainability and Governance Roel in ’t Veld op vrijdag 7 februari in zijn inaugurele rede aan Tilburg University. Volgens hem is een kanteling van het openbaar bestuur noodzakelijk. In ’t Veld schetst in zijn rede hoe de governance (besturing) van duurzame ontwikkeling in een kennisdemocratie als Nederland er uit zou moeten zien, wat daarvoor de randvoorwaarden zijn en welke ontwikkelingen een rol spelen. Een succesvolle governance is in de eerste plaats reflexief, aldus In ’t Veld. Bestuurders moeten een scherp oog hebben voor de ontwikkelingen in de samenleving, de karakteristieken van deze samenleving respecteren en kunnen omgaan met spanningsvelden en onzekerheden. Technologische ontwikkelingen werken door in politiek, media en wetenschap: de drie ‘hoekpunten van de kennisdemocratie’ die in Nederland zeer intensief zijn verstrengeld en tot onderlinge spanningen leiden. Naast de representatieve democratie, waarbij gekozen politici het land besturen, komt bovendien de participatieve democratie op waarin burgers, ondernemers en andere organisaties zeggenschap hebben en zelfs initiatieven voor collectieve voorzieningen verwezenlijken (bijvoorbeeld energiecoöperaties). Succesvol bestuur schuift deze twee besturingsvormen in elkaar, aldus In ‘t Veld: de representatieve organen zouden het eerste woord moeten hebben en daarna vindt het participatieve proces plaats met eventueel nog een toets door de representatieve organen. Harmonieleer voor juristen Op vrijdag 28 februari spreekt Lieke Coenraad haar inaugurele rede uit: Harmonieleer voor juristen. Geschiedenis en toekomst van het familieprocesrecht vanuit het perspectief van conflictoplossing. Met het uitspreken van de rede aanvaardt zij haar ambt van hoogleraar Privaatrecht, in het bijzonder Conflictoplossing. De oratie vindt plaats om 15.45 uur in de aula van het hoofdgebouw van de VU. Promoties Reikwijdte van medezeggenschap Dat werknemers medezeggenschap dienen te hebben is in Nederland een algemeen geaccepteerd gegeven. Op basis van verschillende wetten oefenen Nederlandse werknemersvertegenwoordigers invloed uit op de besluitvorming in de onderneming en – bij sommige rechtsvormen – op de samenstelling van de organen van de ondernemer. Het recht op medezeggenschap is tevens in de Grondwet en enkele Europese richtlijnen verankerd. Een van de wezenskenmerken van het medezeggenschapsrecht is het beginsel: ‘medezeggenschap volgt zeggenschap’. Dit beginsel houdt in dat de invloed van de werknemersvertegenwoordigers is gekoppeld aan de besluitvorming van de ondernemer. Medezeggenschap volgt zeggenschap speelt een rol bij verschillende aspecten van medezeggenschap. Het gaat om: (i) de uitoefening van de bevoegdheden van de OR, (ii) de inrichting van de medezeggenschapsstructuur en (iii) de wijziging van de zeggenschap. In de dissertatie van Ilse Zaal is onderzocht in welke gevallen het beginsel medezeggenschap volgt zeggenschap onder druk komt te staan door de keuze voor een bepaalde ondernemingsvorm of een herstructurering. Uit het onderzoek blijkt dat dit onder meer aan de orde is bij besluiten van de aandeelhoudersvergadering in een kapitaalvennootschap, bij een fusie of overname, in (internationale) concernverhoudingen en wanneer sprake is van insolventie. Wanneer de onderneming bijvoorbeeld failliet is verklaard, wordt de zeggenschap niet langer door de ondernemer, maar door de curator uitgeoefend. Op grond van het faillissementsrecht heeft de curator tot taak de boedel zo snel mogelijk af te wikkelen in het belang van de gezamenlijke crediteuren. Deze taakstelling verhoudt zich slecht tot de bevoegdheden van de OR, omdat medezeggenschap mogelijk vertraging met zich brengt. Bij failliete ondernemingen wordt daarom nagenoeg geen medezeggenschap uitgeoefend. Indien de onderneming wordt gedreven in de rechtsvorm van een kapitaalvennootschap worden veel besluiten genomen door de aandeelhoudersvergadering, terwijl de bevoegdheden van de OR in het algemeen gekoppeld zijn aan de bevoegdheden van de bestuurder. De WOR die aansluit bij het begrip onderneming laat zich bovendien lastig toepassen op besluiten die rechtspersoon betreffen. In dat geval rijst bijvoorbeeld de vraag of de Ondernemingskamer bij voorziening kan opleggen dat een besluit van de aandeelhoudersvergadering ongedaan moet worden gemaakt. In concernverhoudingen vindt de besluitvorming veelal plaats op het niveau van de holding terwijl de OR zich op het niveau van de dochtervennootschap bevindt. Ten aanzien van iedere situatie onderzoekt auteur wat de verklaring is voor het uiteenlopen van medezeggenschap en zeggenschap en op welke wijze dit wordt gecompenseerd door bijvoorbeeld specifieke bevoegdheden in bijzondere wetgeving of door middel van jurisprudentie. Zo heeft de Ondernemingskamer voor medezeggenschap in concernverhoudingen de leerstukken medeondernemerschap en toerekening ontwikkeld en hebben werknemersvertegenwoordigers bij een openbare bieding specifieke bevoegdheden op grond van het effectenrecht. Verder beschrijft auteur welk niet-medezeggenschapsrechtelijke procedures – zoals de procedure ex art. 2:14-16 BW, het enquêterecht en de verzetsprocedure uit de Faillissementswet – door de OR kunnen worden gebruikt. Ook doet NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 439 355 Universitair Nieuws auteur een aantal aanbevelingen om de medezeggenschap in de betreffende situaties te verbeteren. Zo wordt voorgesteld de OR een wettelijk enquêterecht toe te kennen, de spreekrechten uit te breiden en de positie van de OR na een fusie of overname in de WOR te regelen. Zaal promoveerde op 7 februari 2014 aan de Universiteit van Amsterdam. Haar promotor was prof. dr. E. Verhulp. I. Zaal De reikwijdte van medezeggenschap Uitgeverij Kluwer BV, € 52 ISBN 978 90 1312 203 9 Het Europees Parlement als transnationale volksvertegenwoordiging De aard van de Europese Unie en haar democratisch gehalte staan in wetenschappelijk onderzoek sterk ter discussie, onder meer vanwege de fundamenteel tegenstrijdige jurisprudentielijnen van het Europese Hof van Justitie en verschillende constitutionele hoven. Waar die tegenstelling enkele decennia geleden een sluimerend bestaan leed, wordt die door toenemende Europese integratie steeds relevanter. Deze integratie dwingt daarmee tot bezinning op enkele klassieke fundamentele vragen in een nieuwe, Europese context. Wat betekent het bijvoorbeeld ‘volk’ te zijn in een Europese democratie? Welke relatie tussen burgers en tussen volk en parlement vooronderstelt Europese democratie? En kunnen meerdere volkeren in één (con-)federaal verband een volksvertegenwoordiging delen? Deze vragen behoeven dringend beantwoording, nu er van het Europees Parlement steeds meer democratische legitimering wordt verwacht. In zijn proefschrift stelt Michiel Duchateau de vraag centraal namens wie het Europees Parlement de Unie legitimeert. Het gaat dus om de vraag hoe zijn democratische positie moet worden geduid. Deze positie is onder meer onduidelijk omdat er nog altijd geen Europees volk lijkt te bestaan. In plaats daarvan spreken de Unieverdragen over vertegenwoor- 440 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 diging van ‘de burgers van de Unie’. Moeilijk te begrijpen blijft daarmee evenwel hoe de verdragen de relatie tussen die burgers zien. Er lijkt immers een significant verschil te bestaan tussen ‘het volk’ (als gemeenschap) en ‘de burgers’ (als amorfe massa). Duchateau onderzoekt de democratische relatie tussen de verschillende burgers, de volkeren van de lidstaten en de EU. Het boek bestaat uit een rechtsvergelijkend en een conceptueel-theoretisch deel. De rechtsvergelijking laat zien hoe twee ‘prototypische’ bondsstaten, de BRD en de VS, omgaan met volksvertegenwoordiging van één en/ of meerdere volkeren, en op welke conceptuele problemen zij daarbij stuiten. Daarbij blijkt het niet alleen nogal uit te maken of één of meerdere volkeren worden vertegenwoordigd, ook lijken volkssoevereiniteit en (con)federalisme nogal met elkaar op gespannen voet te staan. Het conceptueel-theoretische deel behandelt het vroeg-Amerikaanse, het negentiende-eeuwse Duitse en het huidige Europese debat over (volks)soevereiniteit, (con)federalisme en volksvertegenwoordiging. In deze debatten zijn zeer vergelijkbare patronen te ontdekken, die gezamenlijk drie theoretische modellen opleveren, waarmee de aard van de Unie en de aard van het Europees Parlement kunnen worden geduid. Het boek voorziet onder meer in een lacune door bestaande, maar losstaande debatten te combineren in enkele theoretische modellen. De vraag hoe een confederaal parlement geacht moet worden bij te dragen aan democratische legitimatie is tot op heden slechts summier beantwoord. Door de combinatie en vergelijking van bestaande literatuur beantwoordt het proefschrift onder meer deze vraag, en laat het uiteindelijk zien dat de EU op een aantal terreinen veel minder nieuw is dan vaak wordt verondersteld. Het proefschrift duidt het Europees Parlement uiteindelijk als confederaal parlement. Zijn leden zijn vertegenwoordigers van de eigen lidstaat, die besluiten moeten nemen die goed zijn voor de verschillende volkeren, zonder van een van hen cruciale offers te vragen. Het boek betoogt dat het EP de EU weliswaar slechts democratisch kan legitimeren zoal Europese verkiezingen niet de Europese beleidsagenda bepalen, maar het tot veel meer democratische legitimatie in staat is dan onder meer het Duitse Bundesverfassungsgericht meent. Duchateau promoveerde op 23 januari 2014 aan de Universiteit Groningen. Zijn promotor was prof.mr. D.J. Elzinga M. Duchateau Het Europees parlement als transnationale volksvertegenwoordiging Dissertatieserie Vakgroep Staatsrecht Groningen, Uitgeverij Kluwer BV, 479 p., € 55,00 ISBN 978 90 1312 095 0 Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail: [email protected]. Personalia Advocatuur Financieringsadvocaat Herman Wamelink stapt per 1 maart 2014 over naar Stek Advocaten. Hij treedt op voor banken en kredietnemers en heeft ruime ervaring in cross-border transacties. Wamelink was voorheen partner bij Norton Rose Fulbright en werkte eerder bij Allen & Overy en ABN AMRO. Bij Stek stort hij zich op de aandachtsgebieden acquisitiefinancieringen en algemene bedrijfsfinancieringen, zekerheden en insolventie. Na 7,5 jaar werkzaam geweest te zijn bij Freshfields Bruckhaus Deringer, maakt Max van Verschuer de sprong naar Baker & McKenzie. Als Senior Associate zal hij werkzaam zijn in de praktijkgroep Corporate. Van Verschuer is gespecialiseerd in (grensoverschrijdende) M&A, private equity en joint ventures. Hij heeft een speciale focus op en affiniteit met Telecom, Media en Technologie transacties. Suzanne Kampijon is in januari 2014 in dienst getreden als senior associate bij Norton Rose Fulbright. Als specialist in het arbeids- en pensioenrecht zal Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. zij het arbeidsrechtteam van Norton Rose Fulbright versterken. Voor haar overstap was zij tien jaar werkzaam bij Allen & Overy. Kampijon adviseert nationale en internationale bedrijven; haar praktijk richt zich onder meer op individuele en collectieve arbeidszaken, (internationale) herstructureringen en reorganisaties, collectieve arbeidsconflicten/stakingen en werkgeversaansprakelijkheid. Agenda 17 02 2014 Debate ‘Croatia and the European democracy’ 356 357 Inlichtingen en aanmelding: www.montesquieu-institute. een email naar [email protected]. Kosten voor deelname eu/croatia. Aanmelden via het registratieformulier zijn € 350,00 per persoon, € 295,00 voor sponsors ITenRecht en/of IE-Forum en € 100,00 voor rechterlijke Croatia is a member of the European Union since June 2013. What does this new member state think of European democracy? Are there any tensions between national and European interests? And how do Croatian politicians deal with these issues? Some Dutch politicians tend to think that further European political integration hinders the national and parliamentary democracy. How do Croatian politicians look at this dilemma? What are their thoughts on the possibilities of European democracy and the way Croatia can benefit from them? A debate between Romana Vlahutin, adviser to the president of the Republic of Croatia for Foreign Affairs, and researcher Jan Marinus Wiersma. Moderated by political columnist Hans Goslinga of Trouw newspaper. 04 03 2014 Kern van ITenRecht Tijd: Maandag 17 februari van 16.45 tot 18.15 uur Tijd: Dinsdag 4 maart van 12.15 tot 15.15 uur Plaats: of Europe, Korte Vijverberg 5/6, 2513 AB The Plaats: De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, te Amsterdam. Hague, the Netherlands Inlichtingen en aanmelding: Tel. 020-345 22 12 of stuur Op dinsdag 4 maart organiseert eduLex, onderdeel van uitgeverij deLex, een actualiteitenlunch; Kern van ITenRecht in Amsterdam. Tijdens deze bijeenkomst zullen twee ervaren sprekers belangrijke actualiteiten en ontwikkelingen in IT-jurisprudentie en -wetgeving bespreken. Arnoud Engelfriet zal vertellen over de ontwikkelingen (opkomst en ondergang) van The Pirate Bay, en daarbij ook nader ingaan op de meest recente uitspraak over de opgeheven blokkade van de torrentsite [Hof Amsterdam, IEF 13467]. Wouter Seinen zal ingaan op marketing en privacy op het internet. Een van de onderwerpen die hier aan bod zal komen is bijvoorbeeld de cookieregelgeving. Deze cursus biedt verdieping en verbreding voor de specialist met voorkennis. macht/wetenschappelijk personeel (full time). 19 03 2014 Cocaïnehandel en opsporing, toen en nu In januari 2002 organiseerde CIROC zijn eerste seminar over cocaïnegebruik, handel en beleid in LatijnsAmerika en in Nederland. Nu, twaalf jaar later, zijn de problemen en uitdagingen rond deze illegale drug nog steeds actueel, reden genoeg om deze weer onder de loep te nemen. Ditmaal zal niet het cocaïnegebruik centraal worden gesteld, maar willen we ons concentreren op de ontwikkelingen in Nederland, de bronlanden en bij de VN op het gebied van productie, handel, beleid en opsporing. Tijdens de ochtendsessie zal worden gekeken naar veranderingen op internationaal niveau, met name bij de VN, de EU en in Latijns-Amerika. Aandacht zal worden besteed aan het beleid, de opsporing, de cocaproductie en cocaïnehandel in de bronlan- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 441 Agenda den en met name in de Andes-regio. Wat is de impact van geopolitieke ontwikkelingen op de VN (drugsverdragen en -beleid) en in Nederland? En welke rol speelt Mexico in de Europese markt? ’s Middags zal de cocaïnehandel en opsporing in Nederland aan de orde komen. Heeft Nederland nog steeds een centrale rol als doorvoerland? Zijn er nieuwe routes, transitolanden of smokkelmethoden in vergelijking met de situatie van 2002? Wat weten wij nu over de betrokken actoren, handelspraktijken en geldinvesteringen? En wat is er gebeurd met de bolletjesslikkers? In hoeverre hebben Nederlandse opsporingsinstanties de afgelopen jaren hun prioriteiten en werkwijzen bijgesteld, en welke interventies blijken effectief te zijn? Deze en andere vragen worden tijdens het seminar behandeld door drugsonderzoekers en experts afkomstig van verschillende opsporingsinstanties, universiteiten en NGO’s. Tijd: Woensdag 19 maart van 9.30 tot 17 uur Plaats: Universiteit Utrecht, Raadzaal, Achter Sint Pieter 200, 3512 HT Utrecht Inlichtingen en aanmelding: De kosten voor deelname aan dit seminar bedragen € 220,-. In dit bedrag zijn de lunch en borrel inbegrepen. U kunt zich aanmelden voor dit seminar via www.ciroc.nl of via het bijgevoegde inschrijfformulier. Er is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. 20 03 2014 VMR Actualiteitendag 2014 Tijd: Donderdag 20 maart van 9.30 tot 16.30 uur inform the manner in which human rights law can be involved in governing public essential service provision. This meeting will be interdisciplinary in character, bringing in experts and practitioners with backgrounds in both law and public health. Plaats: Beatrixgebouw, Jaarbeurs Utrecht Tijd: Donderdag 20 maart van 13.00 tot 18.00 uur Inlichtingen en aanmelding: www.milieurecht.nl of info@ Plaats: Juridisch Instituut, Room T01, Turftorenstraat 21, milieurecht.nl, deelname kost € 225 voor VMR-leden. Groningen Niet leden betalen € 325. Inlichtingen en aanmelding: Aanmelding via: secretariat Dertien deskundige sprekers praten u in één dag bij over de belangrijkste actuele ontwikkelingen in het milieu-, water- en natuurbeschermingsrecht. of the Department of International Law: www.rug.nl/ 20 03 2014 Human Rights Seminar 3: ‘Participation’ rechten/congressen/stir/human-rights-seminar-series/, e-mail: [email protected] This seminar is part of the seminar series Human Rights in Essential Public Service Provision, presented by the Groningen Centre for Law and Governance and the Groningen International School of Law. The notion of ‘participation’ is a key concept in human rights based approaches, and also a central concept of ‘good governance’. This seminar will ap-praise the concept of ‘participation’ in human rights law, with specific emphasis on human rights based participation in the health sector. Attention will be paid to different forms of participation, and the difference between formal and informal participatory mechanisms. It will also reflect on the synergies between ‘participation’ and ‘accountability’ as two concepts that both 24 06 2014 Wetsvoorstel Omgevingswet: ruimte voor normen en waarden 14 03 2014 (Contra)expertise bij gedragskundig onderzoek 19 03 2014 Cocaïnehandel en opsporing, toen en nu NJB 2014/244, afl. 4, p. 291 NJB 2014/357, afl. 6, p. 441 17 03 2014 Amsterdamlezingen 2014 20 03 2014 VMR Actualiteitendag 2014 Naar verwachting zal het wetsvoorstel voor de Omgevingswet half juni 2014 worden ingediend bij de Tweede Kamer. De Vereniging voor Milieurecht organiseert in samenwerking met het Ministerie van I&M een themamiddag over de belangrijkste veranderingen die het wetsvoorstel met zich meebrengt. Tijd: Dinsdag 24 juni van 13.30 tot 16.30 uur Plaats: Den Haag Inlichtingen en aanmelding: www.milieurecht.nl of info@ milieurecht.nl, deelname is gratis voor VMR-leden, nietleden betalen € 85. Agenda kort 17 02 2014 Croatia and the European democracy NJB 2014/357, afl. 6, p. 441 04 03 2014 Kern van ITenRecht NJB 2014/357, afl. 6, p. 441 NJB 2014/135, afl. 2, p. 164 NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980 13 03 2014 NGB Sectiebijeenkomst Mededingingsrecht 18 03 2014 NGB Seminar NJB 2014/244, afl. 4, p. 291 NJB 2014/244, afl. 4, p. 291 20 03 2014 Human Rights Seminar 3: ‘Participation’ NJB 2014/357, afl. 6, p. 442 13 t/m 15 03 2014 EYBA Spring Conference NJB 2014/303 afl. 5, p. 376 442 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. Ingezonden Mededeling Huurrecht. Dé specialisten. ďĞǀĞƐƟŐƚĞdžƉĞƌƟƐĞ Op deze plaats een overzicht van advocaten en partners/kantoren die gespecialiseerd zijn in Huurrecht. /ŶĨŽƌŵĂƟĞ͗ĂƉŝƚĂůDĞĚŝĂ^ĞƌǀŝĐĞƐϬϮϰͲϯϲϬϳϳϭϬ Cohen Advocaten www.cohen-advocaten.nl - Amstelveen - 020 441 88 40 Mr. Marcel Cohen, advocaat Brunklaus Rijser Advocaten www.brb-advocaten.nl - Amsterdam - 020 502 22 00 Mr. H.M.G. Brunklaus, advocaat/partner sĞƌŚƵƵƌĚĞƌƐƉĞĐŝĂůŝƐƚ͕ƐůĂŐǀĂĂƌĚŝŐ͕ƉƌĂŬƟƐĐŚ ĞŶƉƌŽĂĐƟĞĨ͘ZƵŝŵĞƉƌŽĐĞƐĞƌǀĂƌŝŶŐ͕ŵĞƚ name in Kort Geding o.a. op het gebied van overlast en onrechtŵĂƟŐĞďĞǁŽŶŝŶŐ͘ Ervaren specialist in het huurrecht ;ǁŽŶŝŶŐĞŶ͕ǁŝŶŬĞůͲĞŶďĞĚƌŝũĨƐƌƵŝŵƚĞͿ͘ ĚǀŝĞƐͲĞŶƉƌŽĐĞƐƉƌĂŬƟũŬǁĂĂƌďŝũƉƌĂŬƟƐĐŚ advies en snelheid van handelen centraal staan. Rotterdam Boers Advocaten www.boersadvocaten.nl - Veenendaal - 031 852 24 04 Tomlow Advocaten www.tomlow-advocaten.nl - Utrecht - 030 252 18 02 Mr. Marcel van Wezel, advocaat Marcel is de specialist op alle huurƌĞĐŚƚĞůŝũŬĞƚŚĞŵĂ͛ƐǀŽŽƌǁŽŶŝŶŐĐŽƌƉŽƌĂƟĞƐ͕ gemeenten en andere professionele verhuurders. ŝƌĞĐƚŶĂĂƌƉƌĂŬƟũŬͬƐƉĞĐŝĂůŝƐƚ͍ Bezoek www.mr-online.nl/specialisme Mr. Louis de Boef, ĂĚǀŽĐĂĂƚͬƉĂƌƚŶĞƌ͕ docent en auteur huurrecht. Topspecialist huurrecht. Hij onderhandelt en adviseert veelvuldig in complexe ŚƵƵƌƐŝƚƵĂƟĞƐ͘sĂŬŬĞŶŶŝƐ͕ĚƵŝĚĞůŝũŬŚĞŝĚĞŶ betrokkenheid kenmerken zijn optreden. Link up. Vind je het een spannende uitdaging om hechte relaties op te bouwen met gerenommeerde, internationale cliënten? Wil je de grenzen van je praktijkgebied verleggen naar een breed spectrum van sectoren? Heb je het talent, inzicht én de energie om de meest complexe transacties succesvol af te ronden? Link dan met Linklaters! Wij zijn een wereldwijd, toonaangevend kantoor met advocaten, notarissen en fiscalisten. We zijn altijd op zoek naar jong toptalent. Dus als jij carrière wilt maken in een open en toegankelijke omgeving, waarin pragmatisme en vernieuwend denken centraal staan, bekijk dan onze stagemogelijkheden en vacatures op www.linklatersgraduates.nl