onzekere risico`s en zorgplichten

advertisement
NEDERLANDS JURISTENBLAD
ONZEKERE RISICO’S
EN ZORGPLICHTEN
ž Grenzen aan slachtofferrechten
ž Staatsrechtelijke televisieseries
ž Eerste Kamer ‘revisited’
ž Verslag Seminar Jonge NJV
P. 378-442 JAARGANG 89 14 FEBRUARI 2013
10304658
6
/ŶŐĞnjŽŶĚĞŶDĞĚĞĚĞůŝŶŐ
Huurrecht. Dé specialisten.
ďĞǀĞƐƟŐƚĞdžƉĞƌƟƐĞ
Op deze plaats een overzicht van advocaten en
partners/kantoren die gespecialiseerd zijn in Huurrecht.
/ŶĨŽƌŵĂƟĞ͗ĂƉŝƚĂůDĞĚŝĂ^ĞƌǀŝĐĞƐϬϮϰͲϯϲϬϳϳϭϬ
Lexcom Advocaten
ǁǁǁ͘ůĞdžĐŽŵ͘ŶůͲŵƐƚĞƌĚĂŵͲϬϮϬϲϳϵϵϰϮϭ
Mr. Frank Swart, advocaat
WƌŽĐĞĚĞƌĞŶŚŽĞŌŶŝĞƚďĞŐƌŽƚĞůŝũŬƚĞnjŝũŶ͗
gespecialiseerde dienstverlening tegen
ĮdžĞĚĨĞĞƐ͘ĞŬĞƌŚĞŝĚŽǀĞƌƉƌŝũƐĞŶ
kwaliteit.
FDJ Advocaten
ǁǁǁ͘ĨĚũ͘ŶůͲĞŶ,ĂĂŐͲϬϳϬϯϱϴϴϵϵϬ
Mr. T.M. (Tom) van Dijk, advocaat/
huurrechtspecialist
Salomons van der Valk Advocaten
ǁǁǁ͘ƐĂůǀĂů͘ŶůͲĞŶ,ĂĂŐͲϬϳϬϯϱϭϮϭϮϰ
Expert in het opstellen en beoordelen
van huurovereenkomsten, het geven van
advies en het procederen op het gebied
van bedrijfsruimte en woonruimterecht.
Mr. Sabine E. Boellaard-Roeters van
Lennep, advocaat
'ĞƐƉĞĐŝĂůŝƐĞĞƌĚŝŶŚƵƵƌƌĞĐŚƚǁŽŽŶͲĞŶ
bedrijfsruimte met de focus op sociale
ǀĞƌŚƵƵƌ͘ĚǀŝĞƐĂĂŶͲĞŶ
ƉƌŽĐĞĚĞƌĞŶǀŽŽƌͲnjŽǁĞů
verhuurders als huurders.
Rotterdam
Straatman Koster Advocaten
ǁǁǁ͘ƐƚƌĂĂƚŵĂŶŬŽƐƚĞƌ͘ŶůͲZŽƩĞƌĚĂŵͲϬϭϬϮϰϬϬϰϰϳ
Mr. Marleen H.L. van Dijkman, advocaat/
partner
DĂƌůĞĞŶĂĚǀŝƐĞĞƌƚĞŶƉƌŽĐĞĚĞĞƌƚŝŶ
ŚƵƵƌƌĞĐŚƚĞůŝũŬĞŬǁĞƐƟĞƐĞŶǁŽƌĚƚĚĂĂƌŶĂĂƐƚ
veel geraadpleegd voor het opstellen van
huurovereenkomsten.
ŝƌĞĐƚŶĂĂƌƉƌĂŬƟũŬͬƐƉĞĐŝĂůŝƐƚ͍
ĞnjŽĞŬǁǁǁ͘ŵƌͲŽŶůŝŶĞ͘ŶůͬƐƉĞĐŝĂůŝƐŵĞ
Koch & Van den Heuvel Advocaten
ǁǁǁ͘ŬŽĐŚͲŚĞƵǀĞů͘ŶůͲƌĞĚĂͲϬϳϲϱϮϮϲϰϳϬ
Mr. A.A.M. (Dré) Simons, advocaat/partner
Dré is werkzaam in de commerciële
ĂĚǀŝĞƐͲĞŶƉƌŽĐĞƐƉƌĂŬƟũŬ͘
Inhoud
Vooraf 304
381
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken
1,8 miljoen getapte metadata
Wetenschap 305
382
Mr. E.R. de Jong
Onzekerheid troef?
Zorgplichten bij wetenschappelijke
onzekerheid, het voorzorgsbeginsel en een typologie van
wetenschappelijke onzekerheid
Essay 306
390
Mr. A.F. de Savornin Lohman
Adviesrecht voor slachtoffers?
Grenzen aan slachtofferrechten in
het strafproces
Essay 307
400
Prof. mr. E.C.M. Jurgens
Prof. dr. W.J.M. Voermans
Eerste Kamer ‘revisited’
O&M 309
402
Mr. dr. L. Stevens
Europa: bedreiging of kans?
Verslag Seminar Jonge NJV
Rubrieken
310-333 Rechtspraak
334 Boeken
335-341 Tijdschriften
342-350 Wetgeving
351-354 Nieuws
355 Universitair nieuws
356 Personalia
357 Agenda
PLASTERK ook in
Nederland tot inhoudelijke
DISCUSSIE leiden over
hoe de BALANS tussen
PRIVACY en
VEILIGHEID kan
worden teruggewonnen
Pagina 381
395
Mr. G. Boogaard
De macht van de verbeelding
Over staatkunde en staatsrechtelijke televisieseries
Opinie 308
Laat de FAUX PAS van
In GEVALLEN van
wetenschappelijke
ONZEKERHEID rijst de vraag
of op een WERKGEVER een
ZORGPLICHT rust en, indien
dit het geval is, HOE de inhoud
van deze PLICHT kan worden
VASTGESTELD
Pagina 383
404
422
423
426
436
439
441
441
Het lijkt ronduit
ONVERANTWOORD voor
een SLACHTOFFER om zich
in te laten met een FORMEEL
ADVIES aan de rechter.
Hij MIST juridische
DESKUNDIGHEID, is
emotioneel betrokken en hij
bevindt zich in de regel nog in
een VERWERKINGSFASE
van het TRAUMA dat hij
opgelopen heeft Pagina 393
Het lijkt ons een GOED IDEE
dat langs deze lijnen nader
ONDERZOEK wordt gedaan
naar VARIANTEN van
TWEEKAMERSTELSELS in
Europa om de ROL van onze
EERSTE KAMER te
SPIEGELEN aan die van
andere senaten Pagina 401
DIALOOG en REALISME,
zo kan wellicht de DAG het
beste worden SAMENGEVAT.
Of, vrij vertaald naar De rijdende
rechter: dit is EUROPA, we
moeten het MET ELKAAR
Pagina 403
doen
POLITIEK en DRAMA
hebben al sinds de
KLASSIEKE OUDHEID veel
MET ELKAAR te maken
Pagina 395
Omslag: Leeg gevaar © Nadejda Ivanova/
Shutterstock.com
SLECHTS in uitzonderingssituaties zal sprake zijn van een
SCHULD waarvan gezegd
kan worden dat een
ERFGENAAM deze
redelijkerwijs NIET KON
Pagina 437
KENNEN
De VERHOUDING is zoek
tussen de verschuldigde
GRIFFIERECHTEN en
INCASSOVORDERINGEN
tot een bedrag van 1500 euro
Pagina 438
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
ADVIESCOMMISSIES I.V.M. DE AMBTELIJKE RECHTSPOSITIE
Gezocht: kandidaten voor de functie van
Voorzitter van de Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken en de Bezwarencommissie
Veiligheidsonderzoeken Defensie
De Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken adviseert over de te nemen beslissing op bezwaren
van (kandidaat-)vertrouwensfunctionarissen in die gevallen waarin is geweigerd een verklaring van
geen bezwaar af te geven of waarin die verklaring is ingetrokken. De verklaring van geen bezwaar is een
vereiste voor het uitoefenen van een vertrouwensfunctie. Tot het afgeven, weigeren of intrekken van een
verklaring van geen bezwaar is de minister van BZK, respectievelijk de minister van Defensie bevoegd.
De vacature ontstaat wegens het vertrek van de
huidige voorzitter.
Van kandidaten voor de functie wordt verwacht:
De commissies bestaan momenteel ieder uit vijf
leden, onder wie de voorzitter. De commissies
worden bijgestaan door een secretariaat. Indien
een commissie bijeen wordt geroepen geschiedt
dat in de samenstelling: voorzitter en twee
leden. De frequentie van de bijeenkomsten ligt
gemiddeld op dertig keer per jaar. Het tijdsbeslag
van het voorzitterschap van de commissie
bedraagt een halve tot een hele dag per week.
tBDBEFNJTDIXFSLFOEFOLOJWFBVCJKWPPSLFVS
op juridisch gebied;
tCFTUVVSMJKLFFSWBSJOH
tLFOOJTWBOBSCFJETWFSIPVEJOHFO
tHSPPUBOBMZUJTDIWFSNPHFOFOIFUPOEFSTDIFJE
kunnen maken tussen hoofd- en bijzaken;
tFNQBUJTDIWFSNPHFO
tHPFEFDPNNVOJDBUJFWFFOTPDJBMF
vaardigheden.
De functie is een vertrouwensfunctie. De kandidaat
dient ermee in te stemmen dat ten aanzien van hem
of haar een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld.
Aan het deelnemen aan een vergadering is
overeenkomstig het Besluit vergoeding voorzitters
en overige leden van een zestal commissies een
vergoeding verbonden.
Nadere informatie kan worden opgevraagd bij de
heer P.J. Stolk, telefoonnummer 06 - 48 13 76 64.
Belangstellenden voor het voorzitterschap van de
commissie en zij die geschikte kandidaten kunnen
aanbevelen, kunnen hiervan vóór 15 maart 2014
melding doen aan de minister van BZK voornoemd.
Dit kan schriftelijk, per e-mail aan
[email protected] of telefonisch via
070 - 376 57 77.
De Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties
T.a.v. mw. L. Flesschedrager, secretaris van de
Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken
p/a Postbus 556
2501 CN DEN HAAG
Op de envelop vermeldt u ‘Vacature
Bezwarencommissie Veiligheidsonderzoeken’.
Vooraf
304
1,8 miljoen getapte metadata
6
Op 5 augustus 2013 publiceerde het Duitse
weekblad Der Spiegel stukken van klokkeluider
Snowden waaruit bleek dat de Amerikaanse
National Security Agency (NSA) op grote schaal telecommunicatie van Europese bondgenoten onderschepte. In
Nederland zouden in december 2012 1,8 miljoen sets
metadata zijn verzameld. Minister Plasterk suggereerde
daarop in de media en in antwoord op kamervragen, dat
deze data onrechtmatig door de NSA buiten de Nederlandse inlichtingendiensten om zouden zijn verzameld. Op
grond van deze uitlatingen werd op 27 november 2013
een rechtszaak gestart, kortweg ‘Burgers tegen Plasterk’
genoemd, waarin onder andere de Nederlandse Vereniging voor Strafrechtadvocaten, de Nederlandse Vereniging
voor Journalisten, de Internet Society Nederland en de
stichting Privacy First een verklaring voor recht vragen
dat de staat in strijd handelt met het Nederlandse recht
en internationale verdragsverplichtingen die de privacy
en vrijheid van nieuwsgaring beschermen, door gegevens
van buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten te
ontvangen of te gebruiken die via ongeoorloofde middelen zijn vergaard.1 Ook wordt een verbod geëist op het
gebruik van de resultaten van dit soort praktijken en een
gebod tot het treffen van beschermingsmaatregelen. De
procedure had een onverwacht effect: een dag voor de
conclusie van antwoord van de staat meldde Plasterk op
4 februari 2014 in een korte brief aan de Tweede Kamer
dat het toch de Nederlandse inlichtingendiensten zelf
waren geweest die deze metadata – voornamelijk buitenlands data verkeer – volkomen legaal aan de Verenigde
Staten ter beschikking hadden gesteld. De affaire Plasterk
die de politieke arena de afgelopen weken in zijn greep
hield, was geboren. Als het de eigen AIVD en MIVD zijn
geweest die getapte (buitenlandse) data met de NSA hebben gedeeld, is dan daarmee de angel uit de procedure
‘Burgers tegen Plasterk’ gehaald? Dat moet nog worden
bezien. In de conclusie van antwoord van 5 februari 20142
wordt namens de staat uitvoerig betoogd dat er niets
onrechtmatigs is gebeurd en dat is gehandeld binnen de
kaders van de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002, waarop onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend door de Commissie betreffende de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten (CTIVD). Maar over hoe het precies zit,
zal de CTIVD deze maand (februari 2014) een verslag uitbrengen. De CTIVD rapporteert dan over de reikwijdte
van de bevoegdheden van de AIVD en MIVD op het gebied
van telecommunicatie in relatie tot de Grondwet en het
EVRM, hoe gegevens van Nederlanders via buitenlandse
inlichtingendiensten worden verzameld en uitgewisseld
en op welke wijze hierbij de door het EVRM gestelde toetsingsnormen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en
subsidiariteit worden toegepast. De staat heeft beloofd dit
rapport na verschijning in het geding te brengen.
Intussen heeft het Europese Parlement niet stil gezeten. Naar aanleiding van het NSA-afluisterschandaal dat
een golf van verontwaardiging heeft veroorzaakt toen
bleek dat de NSA niet alleen door het programma PRISM
rechtstreeks toegang had tot gegevens van internetprovi-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
ders als Google, Facebook, Apple en Skype, maar dat ook op
grote schaal Europese bondgenoten inclusief regeringsleiders werden afgeluisterd, heeft het LIBE committee in het
najaar van 2013 hoorzittingen georganiseerd. Op 14 januari 2014 is het concept rapport met een ontwerp resolutie
gepubliceerd met liefst 116 concrete aanbevelingen. Onder
andere Nederland wordt met zoveel woorden gevraagd zijn
nationale wetgeving en praktijk in overeenstemming te
brengen met het EVRM.3 De analyse maakt duidelijk dat er
in veel EU-lidstaten nauwelijks een publieke discussie
gevoerd wordt over de massaliteit van dataverzameling
door zowel veiligheidsdiensten als private ondernemingen
die het mogelijk maakt het priveleven van iedere burger in
detail in kaart te brengen. Het rapport roept op tot bezinning over de maatschappij waarin we willen leven en tot
actie van de kant van de nationale en EU-wetgever om de
fundamentele rechten van burgers te beschermen.4 Een
van de belangrijkste aspecten van deze complexe problematiek is – en dat maakt de affaire Plasterk ook wel duidelijk – dat we het overzicht en de controle verloren zijn en
dat er, nog afgezien van de rechtmatigheidsvraag, nauwelijks wordt nagedacht over de doelmatigheid, proportionaliteit en politieke aansturing van deze ongebreidelde dataverzameling. De rapporteur Claude Moraes van het
Europees Parlement roept op tot de aanvaarding van een
Europese ‘Habeas Corpus voor de privacy’, door het invoeren van instrumenten die ervoor moeten zorgen dat de
burger enigszins de controle op de verzameling van zijn
persoonlijke data terug krijgt. Daarbij zou Europa een onafhankelijke IT-strategie moeten ontwikkelen. Het land waar
de servers staan heeft immers de macht in handen.
Inmiddels weet iedereen dat er in Burum, Friesland
elf schotels staan, een voorziening die ten behoeve van
de AIVD en de MIVD radio- en satelietcommunicatie
afluistert en de resultaten daarvan deelt met andere
inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ik hoorde van
iemand die hier jaren geleden in zijn studententijd een
rondleiding kreeg toen de schotels nog in handen waren
van de KPN, dat hem gevraagd werd een kabeltje vast te
houden en toen te horen kreeg: “nu heb je het complete
telefoonverkeer van Japan in je handen”.
Laat de faux pas van Plasterk ook in Nederland tot
inhoudelijke discussie leiden over hoe de balans tussen
privacy en veiligheid kan worden teruggewonnen. De aanbevelingen van het Europese Parlement vormen daarvoor
een rijke bron.
Taru Spronken
1. Alle stukken staan op de site van Bureau Brandeis; http://bureaubrandeis.com/wp-content/uploads/2013/11/Dagvaarding-Burgers-tegen-Plasterk-bureau-Brandeis.pdf
2. http://fali.se/brandeis/Conclusie%20van%20antwoord.pdf.
3. DRAFT REPORT on the US NSA surveillance programme, surveillance bodies in various
Member States and their impact on EU citizens’ fundamental rights and on transatlantic cooperation in Justice and Home Affairs (2013/2188(INI)) Committee on Civil Liberties, Justice and
Home Affairs,Rapporteur: Claude Moraes
4. Zie ook Corien Prins, De klank van veiligheid, NJB 2013/1489, afl. 25.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
381
305
Wetenschap
Onzekerheid troef?
Zorgplichten bij wetenschappelijke onzekerheid,
het voorzorgsbeginsel en een typologie van
wetenschappelijke onzekerheid
Elbert de Jong1
In een tijd waarin wetenschappelijke onzekerheid over risico’s niet weg te denken is, zal het recht zekerheid
moeten verschaffen over de vereiste omgang met wetenschappelijke onzekerheid. In essentie komt het daarbij
aan op de vraag hoe en bij welke (on)zekerheid een risico rechtens verwaarloosbaar is. Antwoorden op deze
vraag kunnen worden gevonden in het voorzorgsbeginsel, alsmede in een onderscheid naar typen en oorzaken van wetenschappelijke onzekerheid. In deze bijdrage wordt onderzocht hoe bij het formuleren van zorgplichten, wetenschappelijke onzekerheid over het bestaan van risico’s kan worden verdisconteerd. De nadruk
ligt op zorgplichten van werkgevers, maar de bespreking is ook relevant voor andere (private) actoren.
1. Een stinkend luchtje?
Op woensdag 28 augustus 2013 diende voor de Rechtbank
Amsterdam een kort geding tegen de KLM. Een piloot zat
al enige tijd arbeidsongeschikt thuis. Hij zou in de vliegtuigcabine zijn blootgesteld aan schadelijke stoffen en als
gevolg daarvan negatieve gezondheidseffecten ondervinden. Hij wilde pas weer aan het werk nadat de KLM onderzoek zou hebben uitgevoerd naar de aanwezigheid en
schadelijkheid van deze stoffen en, indien dat nodig zou
blijken, de werkomgeving veilig(er) zou hebben gemaakt.
De KLM weigerde doorbetaling van het loon en verweerde
zich onder andere met de stelling dat het bestaan van het
risico wetenschappelijk (te) onzeker is. Op 18 september
2013 verplichtte de voorzieningenrechter de KLM om
onderzoek te doen naar mogelijk schadelijke concentraties van stoffen in de cabine.2 Uit dit onderzoek bleek dat
de gevonden concentraties, voor zover bekend, niet schadelijk zijn.3
2. Zorgplichten bij wetenschappelijke
onzekerheid
Eén van de problemen in deze zaak was dat in de wetenschap onzekerheid heerst over de vraag of blootstelling
aan een lage concentratie van de stoffen schadelijk is.
Deze wetenschappelijke onzekerheid vormt de aanleiding
voor deze bijdrage. De problematiek staat niet op zichzelf.
In het buitenland (Australië, Groot-Brittannië en de VS)
zijn bijvoorbeeld ook al procedures gevoerd over schadelijke stoffen in de cabinelucht van vliegtuigen.4 Maar ook op
andere terreinen spelen soortgelijke problemen. Voorbeelden uit het verleden vindt men onder andere bij asbest en
de schildersziekte.5 In het heden en de toekomst speelt de
problematiek onder meer bij nanotechnologie en synthetische biologie.
382
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
In deze bijdrage wordt onderzocht hoe bij het formuleren van zorgplichten, wetenschappelijke onzekerheid
over het bestaan van risico’s kan worden verdisconteerd.
De nadruk ligt op zorgplichten van werkgevers, maar de
bespreking is ook relevant voor andere (private) actoren.
Twee vragen spelen een centrale rol. Bij welke mate van
(on)zekerheid over een risico kan voor een werkgever de
verplichting ontstaan om voorzorgsmaatregelen te
nemen? En, hoe weegt wetenschappelijke onzekerheid
mee bij de invulling van deze zorgplicht? Bij het vinden
van mogelijke antwoorden worden twee wegen bewandeld. Ten eerste wordt aansluiting gezocht bij het voorzorgsbeginsel (par. 5). Ten tweede wordt aan de hand van
verschillende typen en oorzaken van wetenschappelijke
onzekerheid onderzocht welk gewicht aan onzekerheid
kan worden toegekend bij de concretisering van zorgplichten (par. 6). De problematiek en oplossingsrichtingen worden eerst geïllustreerd aan de hand van wetenschappelijke onzekerheid ter zake van de schadelijkheid van TCP’s in
de cabinelucht van vliegtuigen en ter zake van koolstofnanobuisjes (par. 3).
3. Twee voorbeelden
In deze paragraaf worden twee praktijkvoorbeelden uitgewerkt. De voorbeelden zullen verderop in dit artikel terugkomen.
3.1. TCP’s in vliegtuigcabines
TCP’s in vliegtuigcabines vormen een eerste illustratie van
de problematiek.6 TCP’s zitten in vrijwel alle vliegtuigmotoroliën. Tijdens een vlucht wordt lucht van buiten, via de
motoren de vliegtuigcabine ingepompt om de cabinedruk
en het zuurstofniveau op peil te houden.7 De afgelopen
tijd komen er berichten naar buiten waarin wordt gesteld
dat cabinepersoneel, piloten en frequent flyers negatieve
gezondheidseffecten oplopen als gevolg van langdurige
blootstelling aan lage concentraties TCP’s.8 De zorgen zijn
niet nieuw, sedert de jaren vijftig worden zorgen geuit.
Daarnaast is bekend dat blootstelling aan een hoge concentratie TCP’s schadelijk is.9
Het probleem is dat afdichtingen in de motor lage
concentraties TCP’s door zouden laten naar de cabinelucht. Als gevolg van de blootstelling zou men het aerotoxic syndrome ontwikkelen. De vermeende symptomen
zijn langdurige duizeligheid, evenwichtsstoornissen, blackouts, slaapstoornissen, neuromusculaire pijn, algeheel
gevoel van malaise en ademhalingsproblemen.10 Door een
gebrek aan (coherente) data bestaat er in de wetenschap
evenwel aanzienlijke discussie over de vraag of langdurige
blootstelling aan lage concentraties TCP’s de effecten kan
veroorzaken. Het aerotoxic syndrome is officieel nog niet
als syndroom erkend.
3.2 Koolstofnanobuisjes
Een ander voorbeeld vindt men bij koolstofnanobuisjes.
Koolstofnanobuisjes zijn koolstofbuisjes die met behulp
van nanotechnologie worden bewerkt.11 Nanotechnologie
staat voor het beheersen en creëren van materie op nanoschaal en een nanoschaal wordt doorgaans gekarakteriseerd door een dimensie van 1 tot 100 nanometer. Ter
illustratie: de diameter van één menselijk haar is ongeveer 80.000 nanometer.12 Door het bewerken en creëren
van materie op deze schaal ontstaan er tal van nieuwe
fenomenen en applicatiemogelijkheden. Koolstofnanobuisjes worden onder andere gebruikt in de elektronicasector, bouw, energiesector, schoonmaaksector, auto-,
verf- en drukindustrie.13
Er bestaan ook zorgen over de mogelijke toxiciteit
van koolstofnanobuisjes. Zo blijkt uit studies dat de structuur van (langvezelachtige) koolstofnanobuisjes overeenkomsten vertoont met de structuur van (langvezelachtige)
asbestdeeltjes.14 Eveneens blijkt uit dierproeven dat bloot-
stelling bij de proefdieren, onder andere, mesothelioom
veroorzaakte.15 De zorgen richten zich met name op deeltjes die zich los in de lucht bevinden en kunnen worden
geïnhaleerd.16 Door de nieuwe eigenschappen van de deeltjes is het echter lastig om hun toxiciteit vast te stellen.
De beschikbare data worden mede daarom niet als sterk
en coherent genoeg beschouwd om de zorgen te bevestigen noch om ze weg te nemen.
4. Omgaan met wetenschappelijke
onzekerheid
In gevallen van wetenschappelijke onzekerheid zoals
hierboven omschreven, rijst de vraag of op een werkgever
een zorgplicht (ex. art. 7:658 lid 1 BW) rust en, indien dit
het geval is, hoe de inhoud van deze plicht kan worden
vastgesteld.
Of op een werkgever een zorgplicht rust, hangt ten
eerste af van de (wetenschappelijke) kennis over het
mogelijke risico. Wanneer in de wetenschap op mogelijke
risico’s wordt gewezen, kan dit voor werkgevers een aanleiding zijn om voorzorgsmaatregelen te nemen. Uit verscheidene arresten van de Hoge Raad valt af te leiden dat
voor het ontstaan van een zorgplicht voor onzekere risico’s, mede bepalend is of gegeven de bestaande inzichten
er mogelijkerwijs een verband bestaat tussen een beroepsmatige blootstelling en het intreden van negatieve
gezondheidseffecten.17 Dit roept de vraag op wanneer er
voldoende zekerheid is dat een bepaalde beroepsmatige
blootstelling negatieve effecten kan veroorzaken, alvorens
er voor actoren een verplichting kan ontstaan om voorzorgsmaatregelen te nemen.
Vervolgens moet de zorgplicht worden geconcretiseerd. Met name de aanvaardbaarheid van de ‘onzeker risicovolle gedraging’ moet worden bepaald.18 Hierbij dienen
onder andere ‘de aard en ernst van de risico’s (lees: de effecten) en de mate van zekerheid over het bestaan van het
risico’ tegen elkaar te worden afgewogen.19 Met het criterium ‘mate van zekerheid’ wordt gedoeld op de wetenschap-
Auteur
7. L.M. Schopfer e.a., ‘Development of
‘Tussen fabel en feit, over aansprakelijk-
Gerust ademhalen, (oratie Utrecht) 2013,
1. Mr. E.R. de Jong is promovendus aan het
diagnostics in the search for an explanation
heidsrechtelijke normstelling bij onzekere
http://www.uu.nl/faculty/veterinarymedici-
Utrecht Centre for Accountability and Lia-
of aerotoxic syndrome’, Analytical Bioche-
risico’s aan de hand van nanotechnologie’,
ne/NL/Actueel/media/2013/Docu-
bility Law. Zijn onderzoek gaat over zorg-
mistry 2010/404, pp. 64-74, p. 64; Hale &
NJB 2011/2146, afl. 42, p. 2836-2843.
ments/005187%20Oratie%20inhal%20
plichten voor onzekere risico’s. De auteur is
Al-Saffer 2009, p. 263.
12. National Nanotechnology Initiative,
tox_boekje_def.pdf.
te bereiken op [email protected]. De auteur
8. Bijv. K. Versteegh & S. Voormolen, ‘Vlie-
http://www.nano.gov/nanotech-101/
17. Vergelijk voetnoot 19.
dankt Ivo Giesen en Ida Lintel voor com-
gen met een raar luchtje’, NRC Weekend
what/definition.
18. De Jong 2011, p. 2837-2838.
mentaar op eerdere versies van dit artikel.
1-2 december 2012.
13. Kamerstukken II 2011/12, 29 338, nr.
19. HR 25 juni 1993, NJ 1993/686, m.nt.
9. M.A. Hale & J.A. Al-Saffer, ‘Preliminary
110, p. 6.
Stein (Cijsouw I); HR 17 februari 2006, NJ
Noten
Report on Aerotoxic Syndrome (AS) and the
14. K.A. Gray, ‘Five Myths about Nanotech-
2007/285 m.nt. Brunner (Van Buuren vs.
2. Voorzieningenrechter Amsterdam
Need for Diagnostic Neurophysiological
nology in the Current Public Policy Debate:
Heesbeen). Zie ook HR 17 december 2004,
ECLI:NL:RBAMS:2013:5980, JA 2013/184.
Tests’, Am. J. Electroneurodiagnostic Tech-
A science and Engineering Perspective’, in
NJ 2006/147, m.nt. Brunner (Hertel vs. van
3. De resultaten van het onderzoek komen
nology 2009/49, p. 260-279, p. 264 & 271.
D.A. Dana (red.), The Nanotechnology
der Lugt); HR 25 november 2005, NJ
hieronder terug.
10. C. Winder & J. Balouet, ‘Aircrew expo-
Challenge, Creating Legal Institutions for
2009/103 m.nt. Giesen (Eternit vs. Hor-
4. D. J. Harrington & J.M. Schmidt, ‘Toxic
sure to chemicals in aircraft: symptoms of
Uncertain Risks, Cambridge: University
sting). In arresten over RSI, OPS en de
Cabin Air Litigation Continues to Recircula-
irritation and toxicity’, J. Occupational
Press 2013, p. 11-63, p. 37.
schildersziekte wordt ook aansluiting
te Through the Courts’, The Air & Space
Health Safety 2001/19, vol. 5, p. 471-481;
15. C.A. Poland et al., ‘Carbon nanotubes
gezocht bij de wetenschappelijke kennis. Zie
Lawyer 2010/23, vol. 2, p. 4.
Hale & Al-Seffar 2009, p. 261.
introduced into the abdominal cavity of
HR 7 juni 2013, JA 2013/108, m.nt. Den
5. Bijv. HR 7 juni 2013, JA 2013/108, m.nt.
11. Zie bijv. B.J. Koops e.a., ‘Een heel klein
mice show asbestoslike pathogenicity in a
Hoed (Lansink vs. Ritsma); HR 2 juni RvdW
Den Hoed (Lansink vs.Ritsma).
artikel met grote gevolgen. Eerste verken-
pilot study,’ Nature Nanotechnology
2006/546. Zie specifiek bijv. A-G Spier voor
6. TCP’s zijn een verzameling van stoffen;
ning van nanotechnologie & recht’, NJB
2008/3, p. 423-428.
HR 2 juni RvdW 2006/546, nr. 20-26 & HR
tricresyl phosphaten.
2005, afl. 30, p. 1554-1559; E.R. de Jong,
16. F.R. Cassee, Inhalatie-toxicologie:
07 juni 2013, JAR 2013/177, nr. 3.15.1.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
383
Wetenschap
pelijke mate van zekerheid.20 Verder kan aansluiting worden gezocht bij op het Kelderluik-arrest geïnspireerde
factoren als de bezwaarlijkheid van de voorzorgsmaatregel
en het nut van de onzeker risicovolle gedraging.21 Een vraag
is hoe wetenschappelijke onzekerheid daarbij meeweegt.
In de volgende paragrafen zal ik antwoorden op de
hierboven opgeworpen vragen verkennen. Eerst wordt
geschetst hoe ingevolge het voorzorgsbeginsel met wetenschappelijke onzekerheid moet worden omgegaan. Vervolgens wordt aan de hand van verschillende typen en oorzaken van onzekerheid onderzocht welk gewicht kan
worden toegekend aan wetenschappelijke onzekerheid bij
de concretisering van de zorgplicht.
5. Het voorzorgsbeginsel
Het voorzorgsbeginsel verschaft een normatief kader voor
de omgang met onzekere risico’s. Er bestaat geen eenduidige definitie van het beginsel, maar in de kern genomen
tracht het invulling te geven aan de vraag welke onzekerheden welke acties vergen.22
384
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Het beginsel vindt men terug in het (internationale) milieurecht en het Europese recht.23 Daarnaast is het een
belangrijk beleidskundig beginsel. Zo ligt het ten grondslag aan het beleid voor de omgang met de risico’s van
(o.a.) koolstofnanobuisjes. Aspecten van dit beleid komen
hieronder ter illustratie aan de orde. Wat betreft het aansprakelijkheidsrecht wordt terecht gesteld dat het voorzorgsbeginsel via de Kelderluik-exercitie doorwerking kan
hebben in zorgplichten.24 Eerst worden enkele centrale
gedachten achter het beginsel besproken die van belang
kunnen zijn bij deze doorwerking. Vervolgens adresseer ik
mogelijke uitwerkingen van het beginsel.
5.1 Enkele gedachten achter het beginsel
Een belangrijke gedachte achter het voorzorgsbeginsel is
dat wetenschappelijke onzekerheid géén geldige reden tot
stilzitten is, maar onder bepaalde omstandigheden juist
een reden tot actie vormt. Dit geldt met name ook voor
private actoren. Het beginsel stoelt op het idee dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben voor de onzekerhe-
den en risico’s die hun bedrijfsmatige activiteiten (op lange termijn) met zich brengen. Deze verantwoordelijkheid
is om tenminste twee redenen van belang.
Door het beginsel toe te passen kan, ten eerste,
tegenwicht worden geboden aan het feit dat een actor
eerst zekerheid over het bestaan van een risico wil hebben, alvorens hij voorzorgsmaatregelen neemt. Deze
wens van zekerheid valt vanuit een economisch perspectief te verklaren. De voordelen van de onzeker risicovolle
activiteit en de kosten van de voorzorgsmaatregelen
doen zich op korte termijn voor, terwijl de risico’s zich
mogelijkerwijs pas op lange termijn verwezenlijken. De
uitwerking van deze economische rationale kan echter
maatschappelijk onwenselijk zijn. Voorbeelden uit het
verleden tonen aan dat er vaak (onterecht) geen voorzorgsmaatregelen zijn getroffen omdat het risico te
onzeker zou zijn. De hieruit voortvloeiende passiviteit
heeft vaak bijgedragen aan een onnodige vergroting en
verwezenlijking van de risico’s. Asbest en klimaatverandering vormen hiervan belangrijke voorbeelden, maar
zijn niet de enige voorbeelden.25
Daarnaast is het negeren van de onzekere risico’s
uiteindelijk óók een keuze met consequenties en (mogelijke) kosten.26 Door niets te doen wordt het risico van
wetenschappelijke onzekerheid ergens anders neergelegd;
bij de potentiële slachtoffers. Daar komt bij dat indien
bedrijven nalaten om onderzoek te doen, deze kosten
waarschijnlijk op de samenleving komen te liggen. Kennisinstituten gelieerd aan de overheid en wetenschappers
krijgen vaak de taak om de schadelijkheid van een substantie in te schatten.27
5.1.1. Plausibele vermoedens van negatieve effecten
Het verwondert dan ook niet dat ingevolge het voorzorgsbeginsel geen doorslaggevend bewijs nodig is over het
bestaan van een risico. Reeds bij een plausibel vermoeden
van het bestaan van een (ernstig) risico moet tijdig, adequaat en redelijkerwijze worden gereageerd. Deze maatstaf van plausibiliteit geeft invulling aan de vraag welke
mate van zekerheid over het bestaan van een risico vereist is, alvorens een verplichting tot het nemen van voorzorgsmaatregelen kan ontstaan.
Een plausibel vermoeden is een wetenschappelijk
gefundeerde hypothese over het bestaan van een risico, die
we dusdanig geloofwaardig achten dat we het gevaar niet
mogen negeren.28 Zo zouden we het vermoeden verder op
zijn juistheid willen testen en, daar waar mogelijk, bloot-
stelling aan het gevaar willen reduceren of registreren.
Ook de ernst van het mogelijke effect is van belang.
Een plausibel vermoeden dat, bijvoorbeeld, nano-zonnebrandcrème een jeukende teen kan veroorzaken noopt
minder snel tot een zware zorgplicht dan wanneer men
vermoedt dat nano-zonnebrandcrème een levensbedreigende ziekte kan veroorzaken.
Onder het kopje Onenigheid over de methoden en
conclusies worden criteria besproken om het bestaan van
een plausibel vermoeden te beoordelen.
Voorbeelden uit het verleden tonen
aan dat er vaak (onterecht) geen
voorzorgsmaatregelen zijn getroffen
omdat het risico te onzeker zou zijn
5.1.2. Doel van toepassing van het voorzorgsbeginsel
Een belangrijk doel van toepassing van het beginsel is dat
gegeven de wetenschappelijke onzekerheid wordt gereageerd. Het wegnemen van wetenschappelijke onzekerheid
is daarbij een doel, maar niet het enige doel.29 Minstens
van even groot belang is dat er maatregelen worden genomen om de periode van wetenschappelijke onzekerheid te
overbruggen en om zo, mochten dingen mis (dreigen te)
gaan, tijdige correctie mogelijk te maken. Een actor moet
anticiperen op mogelijke negatieve verassingen. Hiermee
wordt getracht zo vroeg mogelijk schade te voorkomen.
Op voorhand kan, vanwege de wetenschappelijke
onzekerheid, echter niet altijd worden bepaald welke voorzorgsmaatregelen (het meest) effectief zijn.30 De maatregelen zijn daarom in eerste instantie tijdelijk van aard.
Zodra er meer zekerheid is, kan een definitieve positie
worden ingenomen over de noodzakelijkheid, wenselijkheid en effectiviteit van de voorzorgsmaatregelen.
5.2. Mogelijke uitwerkingen van het voorzorgsbeginsel
Toepassing van de hierboven beschreven gedachten kan
een aantal uitwerkingen meebrengen. Het doen van
onderzoek ligt daarbij het meest voor de hand, maar er
zijn ook andere uitwerkingen te bedenken.31
20. A. Ch. H. Franken, ‘Het voorzorgsbe-
het voorzorgsbeginsel, COM (2000) 1.
the Context of Scientific Uncertainty’, in R.
activiteit. Het probleem is dat een verbod,
ginsel in het aansprakelijkheidsrecht’, AV&S
24. J. Spier, ‘Het WRR-rapport Onzekere
Goldberg (red.) Perspectives on Causation,
zeker bij een nuttige activiteit, negatieve
2010/25, p. 189. Ook dient te worden
veiligheid: een welkome stap voorwaarts’,
Hart Publishing 2011, p. 383-408, p. 385.
effecten met zich kan brengen.
vastgesteld of de betreffende werkgever op
NJB 2008/1971, afl. 40, p. 2524; Franken
27. C. F. Cranor, Legally poisoned, Cam-
31. Vergelijk HR 6 april 1990, NJ 1990/573,
de hoogte is of behoort te zijn van deze
2010.
bridge: Harvard University Press, 2013, p. 9.
m.nt. Stein (Janssen vs. Nefabas); Spier
wetenschappelijke kennis. Ik laat dit subjec-
25. Bijv. European Environmental Agency,
Denk aan het Kennis en Informatiepunt
2008, p. 2522; WRR, Onzekere Veiligheid,
tieve kennisniveau buiten bestek.
Late lessons from early warnings: science,
risico’s (KIR) nanotechnologie van het RIVM.
Verantwoordelijkheden rond fysieke veilig-
21. HR 5 november 1965, NJ 1966/136,
precaution, innovation, Denmark: EEA
28. Gezondheidsraad, Voorzorg met rede,
heid, Amsterdam: Amsterdam University
m.nt. Scholten (Kelderluik).
2013; Met betrekking tot nanotechnologie:
Den Haag: Gezondheidsraad 2008, p.
Press 2008.
22. WRR, Klimaatstrategie – tussen ambitie
S.F. Hansen e.a., ‘Late lessons from early
16-17; COM (2000), 1, p. 13; Paterson
en realisme, Amsterdam: Amsterdam Uni-
warnings for nanotechnology’, Nature
2011, p. 349 e.v.
versity Press 2006, p. 50.
Nanotechnology 2008/3, p. 444-447.
29. Paterson 2011, p. 397.
23. Mededeling van de Commissie, Over
26. J. Paterson, ‘Law’s Approach to Harm in
30. Dit geldt niet voor een verbod op de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
385
Wetenschap
5.2.1. No data, no exposure
Een uitwerking kan bijvoorbeeld zijn; no data, no (or less)
exposure. Dit betekent bijvoorbeeld dat, nu het gevaar van
koolstofnanobuisjes onzeker is, blootstelling aan deze deeltjes (zoveel mogelijk) moet worden voorkomen. In ieder
geval zolang de onzekerheid voortduurt. Wanneer de
geschikte data zijn verzameld, kan worden beoordeeld of
blootstelling nog steeds moet worden voorkomen. Dit
brengt overigens niet met zich dat het gebruik van de buisjes moet worden gestopt. De vraag of een verbod de
geschikte maatregel is, komt met name aan de orde indien
blootstelling niet kan worden beperkt of voorkomen.
De onderzoeksplicht van de KLM om de blootstellingsniveaus van TCP’s in de cabine te meten, kan wat mij
betreft worden gezien als een uitwerking van deze gedachte.32 Als uit dit onderzoek blijkt dat de blootstellingsniveaus niet schadelijk zijn, dan zijn geen nadere voorzorgsmaatregelen vereist. In principe kan uit dit type onderzoek
Van even groot belang is dat er
maatregelen worden genomen om
de periode van wetenschappelijke
onzekerheid te overbruggen
echter niet worden opgemaakt of een lage mate van blootstelling schadelijk is. Aanvullend onderzoek naar de dosiseffect relatie lijkt dus nodig. Daarnaast heeft de overheid
deze boodschap begrepen en uitgedragen door gratis
materiaal (een zogeheten glovebox) aan werkgevers ter
beschikking te stellen waarmee blootstelling aan (bepaalde) nanodeeltjes kan worden voorkomen.33
5.2.2. Handel op basis van de best beschikbare informatie
Een andere uitwerking kan zijn dat, ook al is de wetenschappelijke informatie niet eenduidig, al wel gehandeld
wordt op basis van de best beschikbare informatie. Vaak
zijn veilige blootstellingsniveaus nog niet vast te stellen,
maar een gebrek aan dergelijke informatie hoeft niet tot
stilzitten te leiden. Zo heeft de Minisister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid werkgevers aanbevolen om door het
RIVM en de SER opgestelde referentiewaarden in acht te
nemen. Deze referentiewaarden verschaffen werkgevers
een tijdelijke leidraad voor het blootstellingsniveau waar zij
onder zouden moeten blijven, zonder dat met zekerheid is
vast te stellen dat de blootstellingswaarden veilig zijn.34
Ook in het geval van TCP’s is er onzekerheid over veilige blootstellingswaarden. De meest recente blootstellingsnormen waren uit de jaren vijftig.35 De luchtvaartindustrie had er, geredeneerd vanuit het voorzorgsbeginsel,
goed aan gedaan om de blootstellingsnormen te onderzoeken en indien nodig te herzien.36
5.2.3. Maak tijdige correctie mogelijk door middel van
registratie
Daarnaast kunnen actoren maatregelen nemen die het
386
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
mogelijk maken om, mochten dingen mis dreigen te gaan,
tijdig in te grijpen. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld registeren welke werknemers werken met koolstofnanobuisjes
en hoeveel zij (kunnen) worden blootgesteld aan de deeltjes.37 Eveneens wordt het zo mogelijk om het intreden
van negatieve effecten te monitoren. Een probleem is dat
het soms moeilijk is om de blootstelling te meten. Zie
hierover nader par. 6.2.
6. Weging van wetenschappelijke onzekerheid: typen en oorzaken
Om te bepalen welk gewicht aan wetenschappelijke onzekerheid kan worden toegekend bij de concretisering van
een zorgplicht, kan ook worden gekeken naar verschillende
typen en oorzaken van wetenschappelijke onzekerheid. Met
behulp van deze typen en oorzaken kan worden bepaald
welke onzekerheden, welke acties vergen. Afhankelijk van
de combinatie tussen type en oorzaak van onzekerheid,
komt meer of minder gewicht toe aan de onzekerheid.
De aankomende paragrafen bevatten een eerste verkenning van verschillende combinaties. Eveneens komen
enkele valkuilen bij het inschatten van wetenschappelijk
onzekere kennis aan de orde. De categorieën zijn, in het
juridische discours, als zodanig nieuw, maar daar waar
mogelijk wordt aangesloten bij bestaande jurisprudentie.38
Ik bespreek hieronder eerst de typen van onzekerheid.
6.1. Typen van onzekerheid
Ter verduidelijking van hoe de typen van onzekerheid tot
stand zijn gekomen, worden de onderdelen van een risico kort aangestipt. Een risico bestaat, grofweg, uit een
agens dat de potentie heeft om schade te berokkenen
(dit duidt men aan met de term gevaar),39 de mate van
blootstelling aan het gevaar waarbij negatieve effecten
intreden, de mogelijke blootstellingssituaties, de de facto
blootstelling aan het gevaar en het (mogelijke) intreden
van een negatief effect. Tezamen bepalen deze onderdelen de omvang en ernst van een risico. Over elk van de
verschillende onderdelen kan wetenschappelijke onzekerheid bestaan.40
Gevaarsonzekerheid
Het eerste type is gevaarsonzekerheid. Bij dit type is de
potentie om schade te berokkenen onzeker. Zo is het
gevaar van koolstofnanobuisjes onzeker omdat de onderscheidende karakteristieken van de deeltjes en daarmee
de toxiciteit moeilijk te voorspellen zijn. Aan de andere
kant is het gevaar niet onbekend. Er zijn wel enige indicaties, maar over het algemeen worden deze als ontoereikend gezien om de nanodeeltjes als een gevaar te bestempelen. Ingevolge het voorzorgsbeginsel kan er een
zorgplicht bestaan indien er plausibele vermoedens zijn
dat er een risico aanwezig is.
Bij de interpretatie van dit type onzekerheid dient
men zich ervan bewust te zijn dat afwezigheid van of een
tekort aan wetenschappelijk bewijs, niet moet worden geïnterpreteerd als het bewijs dat er géén risico is. Afwezigheid
van bewijs is niet het bewijs van afwezigheid van een risico.
Deze drogreden vormt een belangrijke verklaring waarom in
het verleden te laat is gereageerd op indicaties van risico’s.
De afwezigheid van of een tekort aan bewijs zegt ons alleen
dat gegeven de geldende inzichten er geen uitsluitsel kan
worden gegeven. Het betekent niet dat er géén plausibele
vermoedens van het bestaan van een risico kunnen zijn.
Blootstellings-effect onzekerheid
Ten tweede kan er onzekerheid bestaan over de relatie
tussen de mate van blootstelling en het intreden van een
effect. De situatie bij TCP’s is illustratief. Van TCP’s is niet
onzeker dát ze een gevaar vormen (bij hoge mate van
blootstelling zijn ze toxisch), maar is onzeker of TCP’s ook
bij een lage mate van blootstelling negatieve effecten kunnen veroorzaken. Als gevolg hiervan zijn er geen duidelijke normen over welke mate van blootstelling is toegestaan. Dit type onzekerheid is belangrijk. De omvang en
het bestaan van een risico hangen namelijk af van de hoeveelheid blootstelling.
Uit het arrest Van Buuren vs. Heesbeen blijkt dat
voor de beoordeling of op een werkgever een zorgplicht
rust acht moet worden geslagen op de (wetenschappelijke) kennis over de duur en intensiteit van de blootstelling
die nodig is om het effect in te laten treden en de duur en
intensiteit van blootstelling in het voorliggende geval.41
Deze regel roept een aantal vervolgvragen op. Een van die
vragen is wat kennis over de schadelijkheid van een hoge
mate van blootstelling zegt over de schadelijkheid van
een lage mate van blootstelling? Wanneer kan dergelijke
kennis leiden tot een plausibel vermoeden? Indien in de
wetenschap een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de schadelijkheid van verschillende maten van blootstelling dan ligt een dergelijke vertaalslag niet voor de
hand. Indien er, anderzijds, indicaties zijn dat een lage
mate van blootstelling schadelijk kan zijn en het bekend
is dat een hoge mate van blootstelling schadelijk is, dan
lijkt een vertaalslag eerder gerechtvaardigd.42
Onzekerheid over de mate van blootstelling en
blootstellingssituaties
Daarnaast kan er onzekerheid bestaan over de feitelijke
mate van blootstelling en de specifieke blootstellingssituaties. Zo is er bij TCP’s onzekerheid over de vraag hoeveel
blootstelling daadwerkelijk plaatsvindt. Eveneens zien we
bij koolstofnanobuisjes dat er doorgaans geen registratie
plaatsvindt van in welke producten én waar de buisjes
worden verwerkt.
Het feit dat een werkgever niet weet hoeveel en waar
er blootstelling plaatsvindt, rechtvaardigt nog niet de
blootstelling zelf. De werkgever zal, in voorkomende gevallen, meer kennis moeten vergaren over de blootstelling.
Daarom verplichtte de voorzieningenrechter de KLM
– terecht – om de blootstellingsniveaus te meten. Dit
wordt mijns inziens anders indien de werkgever geen kennis kan hebben van de mate van blootstelling. De oorzaak
van de onzekerheid is derhalve van belang. Zie par. 7.2.
Effectonzekerheid
Ten slotte kan er effectonzekerheid zijn. In dit geval is
bekend dat er een gevaar is dat (ernstige) effecten met zich
kan brengen, maar zijn de precieze effecten nog onzeker of
onbekend. Het schoolvoorbeeld vindt men bij asbest. De
meeste asbestarresten zien op de situatie waarin het
asbestgevaar als zodanig niet meer wetenschappelijk onzeker was, maar de litigieuze effecten van blootstelling aan
asbest ten tijde van de blootstelling onzeker of zelfs onbekend waren. In dat geval kan een werkgever zich niet snel
achter wetenschappelijke onzekerheid verschuilen.
Afwezigheid van bewijs is niet
het bewijs van afwezigheid
van een risico
Zo had in Nefalit vs. Karamus het slachtoffer longkanker gekregen, waarvan werd gesteld dat het een onzeker
en geruime tijd onbekend effect was van blootstelling aan
asbest. Ten tijde van de blootstelling was echter wél
bekend dat blootstelling aan asbest asbetose kon veroorzaken.43 Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat indien
een werkgever nalaat de vereiste veiligheidsmaatregelen te
treffen voor de hem bekende gevaren, althans voor gevaren waarmee hij bekend behoorde te zijn, terwijl er zich
onbekende effecten verwezenlijken, hij ook aansprakelijk
kan zijn voor de verwezenlijking van deze onbekende
effecten. Zulks is het geval indien het nalaten van de veiligheidsmaatregelen de kans op verwezenlijking van het
onbekende effect aanzienlijk heeft verhoogd.44 De werkgever kan aan aansprakelijkheid ontkomen, onder meer door
aan te tonen dat de onbekende effecten ook waren ingetreden indien hij de maatregelen wel had getroffen.
Een belangrijke boodschap die uitgaat van deze
rechtspraak is dat onzekerheid over de precieze effecten
32. Voorzieningenrechter Amsterdam
op: W.E. Walker e.a., ‘Defining Uncertainty.
39. In het Engels gebruikt men hier de term
43. HR 31 maart 2006, NJ 2011/250, m.nt.
ECLI:NL:RBAMS:2013:5980, r.o. 4.7 e.v.
A Conceptual Basis for Uncertainty
hazard. Een agens is datgene dat het gevaar
Tjong Tjin Tai (Nefalit vs. Karamus).
33. http://nano.stoffenmanager.nl/public/
Management in Model-Based Decision Sup-
met zich draagt.
44. HR 25 juni 1993, NJ 1993/686, m.nt.
factsheets/FactsheetStoffenmanagerNano-
port’, Integrated Assessment 2003/1, vol. 4,
40. Ook kunnen aan de verschillende
Stein (Cijsouw I); HR 17 december 2004,
Glovebox.pdf.
p. 5-17; L. Maxim & J. Van der Sluijs, ‘Qua-
onderdelen waarschijnlijkheden zijn gekop-
NJ 2006/147 (Hertel vs. Van der Lugt), r.o.
34. Kamerstukken II 2012/13, 25 883, nr.
lity in environmental science for policy:
peld. Een bespreking hiervan ligt buiten het
3.13; A-G Spier voor Hertel vs. van der
215.
Assessing uncertainty as a component of
bestek van dit artikel.
Lugt, nr. 7.20. Zie ook HR 29 november
35. Voorzieningenrechter Amsterdam
policy analysis’, Environmental Science &
41. HR 17 februari 2006, RvdW 2006/204
2002, NJ 2003/549 m.nt. Vranken (Legio-
ECLI:NL:RBAMS:2013:5980, r.o. 4.1.
Policy 2011/14, p. 482-492; D.J.C. Skinner
(Van Buuren vs. Heesbeen).
nellabesmetting) en HR 8 januari 1982, NJ
36. Mits er plausibele vermoedens waren.
e.a., ‘A review of uncertainty in environ-
42. Zie nader D. Resnik, ‘Is the precautiona-
1982/614 m.nt. Brunner (Natronloog).
37. In dezelfde geest Gezondheidsraad nr.
mental risk: characterising potential natures,
ry principle unscientific?’, Studies in History
2012/31, Den Haag, 13 december 2012.
locations and levels’, Journal of Risk
and Philosophy of Biological and Biomedi-
38. De categorisering is mede gebaseerd
Research 2013/17, p. 1-25.
cal Sciences 2003/34, p. 329-344.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
387
Wetenschap
Een belangrijke boodschap die uitgaat van deze rechtspraak is
dat onzekerheid over de precieze effecten vaak géén geldige
reden is tot stilzitten
vaak géén geldige reden is tot stilzitten, mits de maatregelen die genomen hadden moeten worden voor het wél
bekende gevaar ook effectief zouden zijn geweest ten aanzien van het ingetreden onbekende effect.
Daarnaast kan men stellen dat de asbestjurisprudentie veelal gaat over een ander type onzekerheid dan het
type dat speelt bij koolstofnanobuisjes of TCP’s. Bij de
laatstgenoemden is het bestaan van een gevaar onzeker.
De hierboven besproken regel lijkt mij niet op te gaan
indien zich a-typische effecten hebben voorgedaan. De te
nemen maatregelen zullen dan verschillen per effect. In
dat licht rijst de vraag wat een a-typisch effect is. Van
belang zou daarbij kunnen zijn of er in de wetenschap
een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende effecten en oorzaken daarvan.
6.2. Oorzaken van onzekerheid
Voorts kan het gewicht dat wordt toegekend aan onzekerheid worden bepaald door te kijken naar de oorzaak van
wetenschappelijke onzekerheid. Men kan denken aan
onzekerheid als gevolg van een epistemologische oorzaak,
praktische oorzaak, onenigheid over de methoden en conclusies alsmede schijn(on)zekerheid.
Epistemologische oorzaak
In dit geval vloeit onzekerheid voort uit het feit dat de
grenzen van wat wetenschappelijk bekend is én te kennen
valt – voorlopig – zijn bereikt. Oftewel, de grenzen van
ons kenvermogen zijn bereikt.45 Zo is het mogelijk dat de
juiste methoden nog niet zijn ontwikkeld en kan het
onzeker zijn of de huidige methoden volstaan. Een voorbeeld kan men vinden bij nanodeeltjes. Als gevolg van de
nieuwheid van de deeltjes is het onzeker of de huidige
test- en onderzoeksmethoden voldoende de nieuwe karakteristieken van de deeltjes verdisconteren. Daarmee is er
ook onenigheid over de waarde van de gevonden resultaten. In dit geval is er sprake van gevaarsonzekerheid als
gevolg van een epistemologische oorzaak.
Men mag aannemen dat bij epistemologische onzekerheid de grenzen van het recht zijn bereikt, althans in
zicht komen. In ieder geval geldt dit wanneer, als gevolg
van een epistemologische oorzaak, het risico in het geheel
niet te kennen valt.46 Indien er wel indicaties van het
bestaan van een risico zijn, maar er als gevolg van een epistemologische oorzaak geen uitsluitsel kan worden gegeven
over het bestaan van een risico, verschaft het voorzorgsbeginsel aanknopingspunten. In het kader van de te nemen
voorzorgsmaatregelen, moet men in dit geval, van onderzoek op korte termijn géén doorslaggevende resultaten
over het bestaan van het risico verwachten. Méér onderzoek kan zelfs tot méér onzekerheid leiden. Echter, in
tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, betekent dit type
onzekerheid niet dat er naast onderzoek géén andere preventieve maatregelen genomen hoeven te worden.
388
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Ondanks de onzekerheid kan men bijvoorbeeld wel blootstelling voorkomen. Er kan dan ook minder gewicht toekomen aan deze oorzaak van onzekerheid indien er effectieve
maatregelen zijn om blootstelling te voorkomen.
Onenigheid over de methoden en conclusies
Ook kan er onzekerheid bestaan doordat de conclusies
van een wetenschappelijke studie worden betwist door
andere wetenschappers. Hier komt onzekerheid vaak
voort uit onenigheid over de effectiviteit van de gebruikte
methoden. Deze oorzaak staat daarom in nauw verband
met epistemologische onzekerheid.
In 2010 stelden Song & Du bijvoorbeeld de eerste
‘nano-doden’ te hebben gevonden.47 Hun studie werd door
vooraanstaande nano-wetenschappers heftig bekritiseerd.48 En zo is de waarde van de Poland studie, waarin
muizen mesothelioom ontwikkelden als gevolg van blootstelling aan koolstofnanobuisjes, onzeker omdat de waarde van dierproeven voor effecten op mensen niet gemakkelijk te bepalen zijn.
Bij dit type onzekerheid dient men zich er ten eerste
van bewust te zijn dat ondanks dat één specifieke studie
zwak bewijs vormt, er wel op basis van andere bewijsmiddelen plausibele vermoedens van een mogelijk risico kunnen
zijn. Om het mogelijke bestaan van een risico te beoordelen, zullen wetenschappers het beschikbare bewijs in onderlinge samenhang beoordelen. Cherry picking (het zoeken
van voor een bepaald standpunt gunstige conclusies) van
studies is daarbij uit den boze. Alle relevante informatie
(wetenschappelijke informatie die de argumentatielijnen
op de een of andere manier kan beïnvloeden) moet worden
gebruikt.49 Om te bepalen of een specifieke studie, bijvoorbeeld de Song & Du studie, mag worden genegeerd, zou het
debat tussen de partijen (met behulp van deskundigen)
zich kunnen toespitsen op de reacties van andere wetenschappers, hun staat van dienst, de opvatting van kennisinstituten (zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu) aangaande de problematiek en de wetenschappelijke mate van consensus over het bestaan van een onzeker
risico. Dergelijke overwegingen kunnen ook bruikbaar zijn
bij het bepalen of er een plausibel vermoeden is.
Praktische oorzaak
Onzekerheid als gevolg van een praktische oorzaak doet
zich voor wanneer de onderzoeksgegevens in wetenschappelijke zin wel verzameld konden worden, maar dit om
niet-wetenschappelijke redenen is nagelaten.50
Een voorbeeld van gevaarsonzekerheid – mede – als
gevolg van een praktische oorzaak kan worden gevonden
bij TCP’s. In 1951 is al een eerste publicatie over de problematiek verschenen en uit een in 1977 verschenen wetenschappelijk review bleek dat vervolgonderzoek noodzakelijk
was. Over de afgelopen 30 jaar is er, volgens Hale & Al-Seffar, echter weinig op onderzoeksgebied gebeurd, behalve
dat geconcludeerd is dat er te weinig bewijs is om een causale link vast te stellen.51 Hadden vliegtuigmaatschappijen,
in dit geval, gerechtvaardigde redenen om stil te zitten?
Ook kan onzekerheid over de blootstellingssituaties en de
de facto blootstellingsniveaus een praktische oorzaak hebben. In het geval van TCP’s lijkt het er bijvoorbeeld op dat
de luchtvaartindustrie de blootstellingsniveaus al eerder
had kunnen meten maar dit heeft nagelaten. Dit blijkt
alleen al uit het feit dat de KLM, nadat de rechter het
bedrijf daartoe verplichtte, de blootstellingsniveaus wel
heeft gemeten. Bij koolstofnanobuisjes speelt een soortgelijk probleem. Zo stelt de Minister van Buitenlandse Zaken
in 2012: ‘de benodigde informatie, is veelal niet beschikbaar
of wordt niet beschikbaar gesteld. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld informatie over welke producten nanomaterialen bevatten en in welke hoeveelheden, welke eigenschappen deze materialen hebben en wat de mogelijke
blootstelling is op diverse momenten in de keten’.52
Doorslaggevend bij deze oorzaak is of het voor een
werkgever te bezwaarlijk is om blootstelling te voorkomen
en om onderzoek te doen. Bij het bepalen van deze bezwaarlijkheid kan de omvang van het bedrijf een rol spelen.53
Schijn (on)zekerheid
Ten slotte is er schijn(on)zekerheid. Dit is de situatie waarin (het lijkt alsof) er wetenschappelijke onzekerheid is,
maar de industrie zelf al meer kennis (en zekerheid) heeft
over het bestaan van een risico of doelbewust het genereren van wetenschappelijke zekerheid belemmert. De consequentie is dat daar waar voorzorgsmaatregelen wenselijk zijn, deze niet worden genomen.
De eerste situatie ziet men bijvoorbeeld terug in
asbestarresten tegen Eternit. Niet zelden wordt daarin
geoordeeld dat Eternit zelf al geruime tijd kennis had van
het bestaan van de risico’s.54 De tweede situatie is (nog)
kwalijker, maar komt daarom niet minder voor. Hier wordt
de wetenschap gemanipuleerd, bijvoorbeeld door wetenschappers tegen betaling onverantwoorde en onjuiste conclusies te laten trekken. Een voorbeeld kwam onlangs naar
voren in een Amerikaanse zaak tegen het Zwitserse chemiebedrijf Sygenta. Sygenta had jarenlang een miljoenen
kostende campagne gevoerd tegen wetenschappers die concludeerden dat (het in Europa verboden middel) antrazine
schadelijk was. Dit deed het bedrijf onder andere door
wetenschappers letterlijk psychisch voor gek te verklaren
en dat naar buiten toe te communiceren.55 Klimaatverandering en roken zijn andere voorbeelden. 56
Het spreekt voor zich dat schijn(on)zekerheid tot een
grote(re) mate van verwijtbaarheid leidt. Schijn(on)zekerheid is echter moeilijk vast te stellen. Van groot belang is
dat men zich er in ieder geval bewust van is. Om de kans
op schijn(on)zekerheid te verkleinen kan men aan een
aantal gezichtspunten denken.57 Deze gezichtspunten
kunnen tijdens het debat tussen partijen worden uitgekristalliseerd. Ten eerste, zoals ook de voorzieningenrechter in Amsterdam in de KLM zaak vereist, moet er sprake
zijn van een objectief en onafhankelijk onderzoek.58 Daarnaast kan men, zoals in de VS wordt gedaan, zich de vraag
stellen of de wetenschapper zijn taak als een redelijk
wetenschapper uitvoert en hij de methodologie toepast
met ‘the same level of intellectual rigor that he uses in his
scientific practice’.59 Uiteindelijk wordt hierbij gekeken
naar de overeenkomsten tussen hoe redelijke wetenschappers redeneren in vergelijkbare gevallen en de redenering
in het voorliggende geval. Daarnaast kunnen in dit verband ook de mate van acceptatie van het onderzoek in de
wetenschap, of de wetenschappelijke resultaten peer reviewed zijn en, zo ja, of ze in een wetenschappelijk tijdschrift
zijn gepubliceerd van belang zijn.60 Belangrijk is dat eveneens wordt gekeken naar wie het onderzoek financiert.
7. Onzekerheid troef?
In een tijd waarin wetenschappelijke onzekerheid over risico’s niet weg te denken is, zal het recht zekerheid moeten
verschaffen over de vereiste omgang met wetenschappelijke onzekerheid. In essentie komt het daarbij aan op de
vraag hoe en bij welke (on)zekerheid een risico rechtens
verwaarloosbaar is. Antwoorden op deze vraag kunnen wor-
Ten slotte is er schijn(on)zekerheid
den gevonden in het voorzorgsbeginsel, alsmede in een
onderscheid naar typen en oorzaken van wetenschappelijke onzekerheid. In ieder geval kunnen de in dit artikel voorgestelde benaderingen ertoe leiden dat bedrijven bijdragen
aan een adequate en tijdige omgang met wetenschappelijke onzekerheid. Een gedachte die in lijn is met het voorzorgsbeginsel en de uitspraak van de voorzieningenrechter
in de KLM-zaak en die ertoe strekt dat wetenschappelijke
onzekerheid rechtens geen troefkaart is.
45. G. De Vries e.a., ‘Taming uncertainty:
http://erj.ersjournals.com/con-
52. Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr.
58. Voorzieningenrechter Amsterdam
the WRR approach to risk governance,’
tent/34/3/559.full
1506, p. 7.
ECLI:NL:RBAMS:201:5980, nr. 4.1.
Journal of Risk Research, 2011/14, p. 485-
48. A.D. Maynard, ‘Nanoparticle exposure
53. HR 4 juni 2004, JAR 2004/287 (Broug
59. Kum Ho Tire, 526 U.S. at 152, 119 S.C.
499, p. 489. M.B.A. van Asselt, Perspecti-
and occupational lung disease – six expert
vs. Gemex).
60. Daubert, 509 U.S. at 589, 11 S.C. Falsi-
ves on Uncertainty and Risk (diss. Maas-
perspectives on a new clinical study’, 2009,
54. HR 25 november 2005, NJ 2009/103
ficatie wordt hier ook als criterium
tricht), Dordrecht: Kluwer 2000, p. 86 e.v.
http://www.safenano.org/KnowledgeBase/
m.nt. Giesen (Eternit vs. Horsting).
genoemd. Dat criterium geldt al geruime
46. C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht,
CurrentAwareness/Blogs/tabid/249/
55. http://www.environmentalhealthnews.
tijd niet meer als goede indicator. D. Good-
Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2000,
entryid/106/Default.aspx.
org/ehs/news/2013/atrazine.
stein, ‘How Science Works’, in Reference on
nr. 903 & 907; Franken 2010, p. 186-187.
49. C.F. Cranor, Toxic Torts, Science, Law
56. N. Orsesker & E.M. Conway, Merchants
scientific evidence in the law, Washington:
47. X. Li. Song & X. Du 2009, ‘Exposure to
and the Possibility of Justice, Cambridge:
of Doubt, New York: Bloomsbury Press
Federal Judicial Center 201, p. 7-54.
nanoparticles is related to pleural effusion,
University Press 2008, p. 138 e.v.
2010.
pulmonary fibrosis and granuloma’, Europe-
50. Van Asselt 2000, p. 86.
57. Helaas is het voorkomen van schijnon-
an Respiratory Journal 2009/559 vol. 34,
51. Hale & Al-Seffar 2009, p. 271.
zekerheid een utopie.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
389
306
Essay
Adviesrecht voor
slachtoffers?
Grenzen aan slachtofferrechten in het strafproces
Alexander F. de Savornin Lohman1
In oktober 2013 maakte Staatssecretaris Teeven het voornemen kenbaar het spreekrecht van slachtoffers en
nabestaanden in het strafproces, uit te breiden met een adviesrecht aan de rechter. Het oogt sympathiek om
slachtoffers meer rechten te geven. Maar is dit adviesrecht wel een verstandig plan? Een adviesrecht voor
slachtoffers doet afbreuk aan de kwaliteit van de strafrechtspraak en is schadelijk voor het proces van traumaverwerking van het slachtoffer.
I
n oktober 2013 maakte Staatssecretaris Teeven het
voornemen kenbaar het spreekrecht van slachtoffers
en nabestaanden in het strafproces, uit te breiden
met een adviesrecht aan de rechter. Lange tijd is de positie van slachtoffers in het strafproces miskend geweest. Er
is nu sprake van een inhaalslag. Sinds 2005 hebben slachtoffers van zware misdrijven het recht om op de strafzitting tegen de verdachte een verklaring af te leggen over
de impact die het misdrijf op hun leven heeft gehad.
Onderzoek van Slachtofferhulp Nederland wijst uit dat
spreekrecht een succes is.2 Het huidige plan van de staatssecretaris is een volgende stap naar erkenning. Slachtoffers en nabestaanden mogen dan, naast het spreekrecht,
tevens de rechter adviseren over juridische aspecten van
de strafzaak, zoals de schuldvraag, de strafbaarheid van de
verdachte en de op te leggen straf. Het oogt sympathiek
om slachtoffers meer rechten te geven. Maar is dit adviesrecht wel een verstandig plan?
Susan Herman, algemeen directeur van het Amerikaanse National Center for Victims of Crime en auteur
van Parallel Justice for Victims of Crime (2010)3 wijst erop
dat een misdaad niet alleen een dader produceert, maar
ook een slachtoffer. De samenleving moet niet alleen
recht doen jegens de dader, maar ook jegens het slachtoffer. De dader moet verantwoordelijk gesteld worden voor
het overtreden van de wet. Het antwoord van de samenleving jegens het slachtoffer moet zijn: ‘Wat u is overkomen
is in strijd met de gestelde regels. We bieden u daarom
ondersteuning aan om uw leven weer op de rit te krijgen.’
Het slachtofferproces
Het proces van recht doen jegens de dader (strafproces)
en dat van recht doen jegens het slachtoffer (slachtofferproces) zijn volgens Herman’s Parallel Justice, twee los van
elkaar staande processen, die tegelijkertijd parallel naast
elkaar lopen en die aan elkaar gerelateerd zijn. Herman
onderstreept het belang dat slachtoffers in de strafproce-
390
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
dure worden gehoord. Maar zij wijst er tegelijk op dat het
strafproces niet de beste mogelijkheid biedt om in de
behoeften van slachtoffers te voorzien. In 90% van de
gevallen vindt geen strafzitting plaats. In al die gevallen
hebben slachtoffers evenzeer behoefte aan erkenning. Ook
zij willen gehoord worden en hun verhaal kunnen doen.
Het is belangrijk om het
strafproces jegens de dader en
het proces van ‘recht-doenaan-slachtoffers’ los van elkaar
te bezien
Het is belangrijk om de beide processen, het strafproces jegens de dader en het proces van ‘recht-doen-aanslachtoffers’ los van elkaar te bezien in het kader van het
voorgenomen adviesrecht. In het huidige spreekrecht van
slachtoffers op de strafzitting lopen ‘daderproces’ en
‘slachtofferproces’ even met elkaar op. Als het adviesrecht
er gaat komen, wordt dit ‘samen oplopen’ uitgebreid. De
invloed daarvan op beide processen moet worden nagegaan. Susan Herman komt ten aanzien van het spreekrecht voor slachtoffers tot conclusies die aansluiten bij die
van Slachtofferhulp Nederland. Zij stelt dat het spreekrecht voorziet in een belangrijke behoefte van het slachtoffer en dat de strafrechtspraak algemeen aan vertrouwen
wint als het slachtoffer op de strafzitting wordt gehoord.
Het proces dat slachtoffers door te maken hebben
nadat een misdrijf jegens hen is gepleegd, is traumaver-
werking. Niet alle slachtoffers raken door een misdrijf
getraumatiseerd. Het ene misdrijf is het andere niet en
dat geldt ook voor de persoon van het slachtoffer. Het éne
slachtoffer kan nu eenmaal meer ‘hebben’ dan een ander.
De kern van traumatisering bij misdrijven is dat – naast
de materiële en/of lichamelijk toegebrachte schade – het
slachtoffer een stuk van diens ‘onbevangenheid’ wordt
afgenomen. De dader rukt door zijn daad een stuk weg
van het basisvertrouwen dat het slachtoffer in zijn medemensen en in de samenleving stelde. Het slachtoffer is
daardoor vaste grond onder zijn voeten kwijt. En het probleem daarbij is dat afgenomen onbevangenheid en basisvertrouwen niet meer vanzelf terugkeren. De enige remedie daarop is traumaverwerking. Verwerking van het
trauma stelt het slachtoffer in staat om langzaam nieuw
vertrouwen op te bouwen. Dat nieuwe vertrouwen berust
dan op verwerkte levenservaring, ofwel wijsheid. Door
traumaverwerking kan het slachtoffer weer vreugde in het
leven gaan ervaren en een gelukkig mens worden,
ondanks hetgeen hem of haar werd aangedaan. In het verwerkingsproces ligt de uitdaging besloten van een nieuw
levensperspectief voor slachtoffers, met wijsheid als fundament van nieuw opgebouwd vertrouwen. Uiteindelijk
kan traumaverwerking tot vergeving leiden, omdat (ex)
slachtoffers levensblijheid niet langer willen onderdrukken door gevoelens van wrok en rancune.
Het proces van traumaverwerking is uitgebreid
beschreven door Elizabeth Kübler-Ross. Het bestaat uit
vijf fasen: ontkenning, boosheid, marchanderen, depressie
en acceptatie.
Traumaverwerking vraagt tijd. Verwerking kan niet
worden afgedwongen. Heeft het misdrijf slechts een
gering trauma veroorzaakt, dan kan het verwerkingsproces zich heel snel voltrekken. Is er sprake van een ernstiger trauma dan kunnen er jaren overheen gaan voordat
het slachtoffer eraan toe is een begin te maken met het
verwerkingsproces. Vaak moet de strafzaak tegen de dader
daarvoor eerst zijn afgerond.
De samenleving heeft dit ‘slachtofferproces’ te respecteren en waar redelijkerwijs mogelijk, te faciliteren en te
ondersteunen. Om dit proces te kunnen aangaan is het
noodzakelijk dat het slachtoffer zich veilig voelt en dat hij
zijn leven weer ‘op de rit’ heeft. In het kader van ‘recht-doenaan-het-slachtoffer’ moet de overheid verplicht worden
geacht slachtoffers deze basisvoorwaarden te bieden. Jegens
hen is de samenleving er immers niet in geslaagd de naleving te borgen van de in de samenleving geldende normen.
Slachtofferschap staat voor ‘zielig zijn’. Een slachtoffer
is niet in staat om volwaardig mens te zijn. Hij is verminderd inzetbaar in de samenleving en hij leidt een leven dat
minder voldoening schenkt. Daarom is slachtofferschap
een eigenschap waar je liefst zo snel mogelijk van bevrijd
zou moeten zijn. Maar het psychologische proces van trau-
maverwerking vraagt tijd en laat zich niet dwingen. Daarom is slachtofferschap een heel ongrijpbaar criterium.
Rechtens ben je slachtoffer zodra er een strafbaar
feit of onrechtmatige daad tegen je is gepleegd, of je
slachtoffer geworden bent van een calamiteit. In psychologische zin ben je slachtoffer als je vertrouwen in de medemens, of in de samenleving weggevallen is. Ieder mens
maakt slachtofferervaringen mee in zijn leven. Je kunt
slachtoffer worden van een conflict, machtsspel, bureaucratie, pesten, uitsluiting, manipulatie, of wat voor
omstandigheid ook. Het brengt je vertrouwen in de medemens en in de samenleving aan het wankelen. Je voelt je
machteloos, radeloos, lamgeslagen, woedend en behoeftig.
Maar dit betekent niet dat je rechtens als slachtoffer
wordt erkend. Daartegenover staan mensen die rechtens
wel slachtoffer zijn, maar die wars zijn van de slachtofferrol en niet als slachtoffer willen worden aangezien. Ook
zijn er mensen die de slachtofferrol manipulatief gebruiken, omdat het daardoor gemakkelijker is iets van anderen gedaan te krijgen. Sommige slachtoffers zwelgen in de
slachtofferrol en proberen er aan alle kanten misbruik
van te maken. Al dit soort verschijningsvormen van
slachtofferschap kunnen zich voordoen in de loop van het
psychologische proces van traumaverwerking. Tijdens de
duur van het proces van traumaverwerking kijkt het
slachtoffer namelijk steeds met andere ogen naar de
dader en naar het misdrijf. Zijn attitude jegens de dader
en het misdrijf verandert daarbij mee. Dit is kenmerkend
voor traumaverwerkingsprocessen.
Een slachtoffer dat (nog) zwaar
gebukt gaat onder een diep
trauma zal de rechter anders
adviseren dan een slachtoffer
dat zijn trauma al goeddeels
heeft verwerkt
Een slachtoffer dat (nog) zwaar gebukt gaat onder
een diep trauma zal de rechter anders adviseren dan een
slachtoffer dat zijn trauma al goeddeels heeft verwerkt. De
attitude die het slachtoffer heeft op het moment waarop
de zitting plaatsvindt, is bepalend voor de inhoud van het
advies dat hij aan de rechter zal uitbrengen. Omdat die
attitude tijdens het verwerkingsproces aan verandering
Auteur
2. Zie onder meer:
het Victim Impact Statement in de praktijk
de National Press Club Lunch in Washing-
1. Mr. A.F. de Savornin Lohman is oud-
Leferink Sonja, 2012. Slachtofferrech-
van het Nederlandse strafrecht. (Rapport
ton D.C., http://victimsofcrime.org/library/
advocaat en oprichter/eigenaar van Center
ten – Doen ze recht aan slachtoffers? (Rap-
van Slachtofferhulp Nederland).
publications/other-topics/parallel-justice/
for Sustainable Justice en AION Inspiration
port van Slachtofferhulp Nederland)
3. Voor dit artikel maakte ik gebruik van de
parallel-justice-framework.
te Utrecht.
Leferink, Dr. S.B.L. en Vos, K.H. 2008.
tekst van haar lezing Seeking Parallel Jus-
Spreekrecht en schriftelijke slachtofferverk-
tice – a new agenda for the victim’s move-
laring: recht of kans? – Een onderzoek naar
ment’, gehouden op 15 december 2000 op
Noten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
391
Essay
Brenda Chrystie © Corbis
onderhevig is, kan aan een slachtofferadvies niet meer
dan een betrekkelijke waarde worden toegekend.
Het adviesrecht
In de loop der tijd is ten aanzien van adviseurschap een
aantal basisregels ontwikkeld die de tand des tijds hebben
doorstaan en hun waarde hebben bewezen: een adviseur
392
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
moet deskundig, betrouwbaar en onafhankelijk zijn. Degene die advies nodig heeft moet vooraf diens antecedenten
adequaat kunnen natrekken, zodat hij weet wat hij van de
adviseur kan verwachten. Deze basisprincipes voor adviseurs worden door de overheid zó belangrijk geacht dat
voor beroepsgroepen van adviseurs, zoals notarissen, advocaten, accountants en artsen, wettelijk beroepsregels zijn
gesteld die de deskundigheid, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van adviseurs moeten waarborgen. Deze
beroepsregels impliceren dat adviseurs de nodige distantie
hebben ten aanzien van het onderwerp van hun advies en
dat zij geen persoonlijk belang mogen hebben. Deze vereisten beogen de kwaliteit van de adviezen te waarborgen.
Hoe moet, gezien deze informatie, het adviesrecht
voor slachtoffers worden beoordeeld vanuit het gezichtspunt van zorgvuldige rechtspleging?
Als eerste moeten wij constateren dat slachtoffers niet
voldoen aan de basiskwaliteitseisen voor verantwoord
adviseurschap. Zij missen deskundigheid, zij zijn niet
onafhankelijk en zij kunnen niet voldoen aan voor adviseurs geldende betrouwbaarheidscriteria. Bovendien mist
de rechter, die de adviezen in zijn oordeel moet verwerken, mogelijkheden om de antecedenten en attitude van
de slachtoffers/adviseurs na te trekken. Dit impliceert dat
een adviesrecht voor slachtoffers de rechter met een formeel advies opzadelt, waarvan de kwaliteit op geen enkele
manier gewaarborgd is, terwijl hij niet in staat is de achtergronden van het advies en de adviseur behoorlijk na te
trekken. Dit impliceert dat het adviesrecht de rechter in
zekere zin vleugellam maakt. Dit kan onmogelijk bevorderlijk zijn voor het vertrouwen dat in de rechtspleging
wordt gesteld.
Hoe staat het met het adviesrecht vanuit de gezichtshoek van het slachtoffer?
Het lijkt ronduit onverantwoord voor een slachtoffer
om zich in te laten met een formeel advies aan de rechter.
Hij mist juridische deskundigheid, is emotioneel betrokken en hij bevindt zich in de regel nog in een verwerkingsfase van het trauma dat hij opgelopen heeft. In dat
geval heeft hij als mens zijn persoonlijke evenwicht nog
niet hervonden. Elk van deze redenen zijn op zich al prohibitief om een goed adviseur te kunnen zijn.
Er zit een verraderlijke valkuil in het adviesrecht: het
idee de rechter te mogen adviseren, kan het beschadigde
ego van het slachtoffer strelen. Laat het slachtoffer zich
verleiden tot het ‘adviseren van de rechter’, dan loopt hij
met open ogen in de valkuil van afrekening door de werkelijk belanghebbenden in het strafproces: de verdachte,
diens advocaat, de Officier van Justitie en ook de rechter
zelf, die iets aan moet met het aan hem opgedrongen
advies van het slachtoffer. Door een formeel slachtofferadvies uit te brengen, positioneert het slachtoffer zich midden in het wespennest van de juridische strijd in het strafproces tegen de dader, met de daarbij behorende
afrekening op uitspraken en secundaire victimisatie. Hij
raakt dan verstrikt in het strafproces; voor hem het ‘verkeerde’ parallelle proces, omdat hij het slachtofferproces
te volvoeren heeft. Een adviesrecht voor slachtoffers komt
het slachtofferproces van traumaverwerking niet ten goede, het creëert onveiligheid voor het slachtoffer en helpt
hem niet zijn eigen leven op de rit te krijgen. Het advies-
Het adviesrecht is alleen maar
schadelijk voor het
slachtofferproces
recht is alleen maar schadelijk voor het slachtofferproces.
Ik begrijp eigenlijk niets van het hele idee van het
adviesrecht voor slachtoffers:
Waarom moet de wet de strafrechter structureel opzadelen met adviseurs die niet deskundig, niet onafhankelijk
en niet objectief kunnen zijn, terwijl de rechter niet over
de mogelijkheid beschikt om de antecedenten en intenties van die adviseurs te onderzoeken?
Waarom moet het recht slachtoffers ertoe aanzetten
zich in te laten met specialistisch juridische aangelegenheden waar zij geen verstand van hebben?
Waarom worden kwetsbare slachtoffers aangezet
zich te begeven in het wespennest van de strijd in de
strafprocedure?
Waarom gelden tot dit doel de vanouds bekende en
beproefde basisregels voor adviseurschap ten aanzien van
deskundigheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid
ineens niet meer?
Het is niet begrijpelijk dat dezelfde staatssecretaris
met zijn ene arm de handhaving van deze beproefde
regels zó belangrijk vindt dat hij het interne toezicht binnen de advocatuur niet voldoende vindt en daar buitenstaanders bij wil betrekken, terwijl hij met zijn andere
arm ten aanzien van slachtoffers – een kwetsbare groep
uit de samenleving – dezelfde beproefde basisregels bij
het huisvuil plaatst.
Zo veel bezwaren er tegen een adviesrecht voor
slachtoffers gelden, zo weinig bestaan er tegen het spreekrecht van slachtoffers op de strafzitting. Het delen met
anderen van persoonlijke ervaringen, gevoelens en beleving ten aanzien van het misdrijf en de dader, draagt bij
aan herstel en opbouw van nieuw vertrouwen bij het
slachtoffer. Op de strafzitting worden die ervaringen rechtstreeks gedeeld met de rechter en de dader. Dat geeft een
extra positieve impuls aan het herstelproces van het
slachtoffer. Daarnaast draagt het slachtoffer impact statement bij aan het vertrouwen van de strafrechtspraak bij
het grotere publiek. Slachtoffer impact statements zijn
daarom goed, zowel voor het strafproces tegen de dader als
voor het ‘slachtofferproces’. Eigenlijk zou het in geen enkele
strafprocedure mogen ontbreken. In wezen is een strafproces niet ‘af’ als het slachtoffer niet is gehoord. Het geven
van een slachtoffer impact statement zou wellicht zelfs
gezien kunnen worden als een burgerplicht die op slachtoffers rust, een verplichting, net als getuigenplicht, die staat
tegenover de slachtofferrechten op informatie, hulp, bijstand en vergoeding van schade. Jegens de samenleving
heeft het slachtoffer ook een zekere verplichting om niet
in de slachtofferrol te blijven ‘hangen’ of daar misbruik van
te maken. Met andere woorden: jegens de samenleving is
het slachtoffer gehouden om zich, met de geboden ondersteuning, naar vermogen in te zetten om weer als volwaardig burger in de samenleving te participeren.
In het kader van het huidige spreekrecht komt het
regelmatig voor dat slachtoffers wensen (adviezen) over
de verdachte of de afdoening van de strafzaak vervlechten
in hun impact statement. Formeel mag dit niet, maar veel
rechters laten dit oogluikend toe. En dat is toe te juichen,
want ook het uiten jegens de rechter van gedachten en
wensen, kan bijdragen aan het verwerkingsproces en herstel van zelfvertrouwen van het slachtoffer. Aan dergelijke
informele en vrijblijvende wensen, ‘adviezen’ of hints van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
393
Essay
het slachtoffer, hoeft de rechter niet per se aandacht te
besteden. Daarom lokken dergelijke low profile
wensen/‘adviezen’/hints geen groot risico op secundaire
victimisatie uit. In deze zin is uitbreiding van het huidige
spreekrecht aan te bevelen.
Susan Herman stelt dat recht-doen-aan-slachtoffers
primair betekent: veiligheid bieden, hulp verlenen om hun
leven weer op de rit te krijgen en ondersteuning te geven
bij het verwerkingsproces van het opgelopen trauma. Dat
is waar de overheid voor te zorgen heeft. Want zij is jegens
slachtoffers niet in staat geweest de naleving te borgen
van de door haar voor de samenleving gestelde basisregels.
Tot dit recht-doen-aan-slachtoffers behoort zeker niet het
opzadelen van slachtoffers met een adviesrecht dat hen
voor de leeuwen werpt, hen hun veiligheid afneemt, niets
bijdraagt aan het op de rit krijgen van hun leven en hen
los trekt uit hun proces van traumaverwerking.
Verruiming en bredere toepassing van het slachtoffer impact statement doen het meeste recht aan de belangen van slachtoffers en aan het vertrouwen dat de rechtspraak in de samenleving geniet.
hij zich het relaas van het slachtoffer niet persoonlijk aan
te trekken. Is de verdachte echter wel schuldig aan het
misdrijf, dan zal het relaas van het slachtoffer hem kunnen raken. Als dat gebeurt, kan dit een helend effect op de
dader hebben. Er zijn veel voorbeelden van daders, die
spijt van hun daad krijgen zodra tot hen doordringt wat
zij hun slachtoffer psychisch hebben aangedaan. Het
relaas van het slachtoffer kan tot gevolg hebben dat de
dader zijn levenshouding verandert. Dit kan ook het geval
zijn als de dader wordt vrijgesproken omdat zijn schuld
niet voldoende kan worden bewezen.
Gedurende de eerste fase van het strafproces beïnvloeden het slachtofferproces en het strafproces elkaar
daarom over en weer sterk positief. Die positieve beïnvloeding kan kwantitatief worden vergroot door in iedere
Het tweefasenproces
het slachtofferproces en het
Het in 2013 uitgebrachte rapport van het WODC Naar een
tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een strafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffer
en verdachte4 bevat een omvangrijk scala van gedachten,
visies en opvattingen over de positie van slachtoffers in
het strafproces. In het kader van de discussie over de wenselijkheid van invoering van een tweefasenstructuur in
het strafproces heeft de gedachte geleefd dat voor een uitgebreid spreek- en adviesrecht van slachtoffers alleen
plaats zou zijn in de beslisfase, de tweede fase van het
strafproces. Deze gedachte ligt voor de hand als aan
slachtoffers een formeel adviesrecht zou worden toegekend. Het slachtofferadvies zou immers in de tweede fase
de beslissing van de rechter het meest effectief kunnen
beïnvloeden.
Zowel vanuit de optiek van het slachtofferproces als
ook vanuit de optiek van het strafproces tegen de dader is
echter de eerste fase van het strafproces, de fase waarin
de schuld van de verdachte wordt vastgesteld, de juiste
fase om het slachtoffer te horen. Het slachtofferbelang om
in het strafproces te worden gehoord, komt op onmiddellijk nadat het strafproces over de misdaad die het slachtoffer is aangedaan, is begonnen. Het is victimiserend en
niet respectvol jegens het slachtoffer als hij dan niet meteen, en in een zo vroeg mogelijk stadium, de gelegenheid
krijgt om zijn of haar verhaal te doen. De input van het
slachtoffer plaatst het strafproces in een juist en op de
werkelijkheid afgestemd perspectief. Het is helend voor
het slachtoffer om in een vroeg stadium zijn verhaal te
mogen doen. Het slachtofferbelang is gerelateerd aan het
misdrijf waarvoor de verdachte wordt vervolgd. Het slachtofferbelang is niet gerelateerd aan de schuldigheid of
strafbaarheid van de verdachte. Het slachtoffer moet zijn
verhaal kunnen doen als de zaak gaat over het misdrijf
dat hem aangedaan is. Als de verdachte niet schuldig is
aan het misdrijf, zal het relaas van het slachtoffer hem
niet deren. Hij weet dat hij onschuldig is. Daarom hoeft
394
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Gedurende de eerste fase van
het strafproces beïnvloeden
strafproces elkaar over en
weer sterk positief
strafzaak spreekrecht aan slachtoffers toe te kennen. Kwalitatief kan de invloed worden vergroot door slachtoffers
niet te beknotten in het kenbaar maken van wensen en
gedachten die zij ten aanzien van de verdachte of over de
afdoening van de strafzaak koesteren. Die wensen en
gedachten moeten echter beslist niet als formeel advies
worden opgevat, omdat slachtoffers niet kunnen voldoen
aan de strenge eisen die voor een formeel adviesrecht
behoren te gelden. Zodra het slachtoffer zijn verhaal
gedaan heeft, moet hij het strafproces loslaten en de
voortgang daarvan overlaten aan de actoren in dat proces.
Blijven slachtofferproces en strafproces langer met elkaar
verbonden dan brengen de beide processen elkaar over en
weer schade toe. Het slachtoffer dat zijn verhaal gedaan
heeft, kan weer verder in zijn verwerkingsproces. Het is
niet aan het slachtoffer om zich in te laten met de vraag
hoe de overheid handelt jegens een wetsovertreder. Die
beslissing is gedelegeerd aan de objectieve en onafhankelijke rechter, wiens objectiviteit en onafhankelijkheid niet
aan banden mag worden gelegd door ‘adviezen’ die de
benaming ‘advies’ niet kunnen waarmaken.
Vanuit slachtofferperspectief zie ik geen bezwaar
tegen eventuele invoering van een tweefasenstructuur in
het strafproces, mits het (eventueel uit te breiden) spreekrecht van het slachtoffer volledig geïntegreerd wordt in de
eerste fase van het strafproces.
4. http://wodc.nl/images/2292-volledigetekst_tcm44-505694.PDF.
Essay
307
De macht van de
verbeelding
Over staatkunde en staatsrechtelijke televisieseries
Geerten Boogaard1
In deze exercitie wordt de relatie tussen verbeelding en werkelijkheid in het (Nederlandse) institutionele
staatsrecht verkend. Verbeelde politieke figuren uit bekende (inter)nationale politieke televisiedrama’s blijken
inspirerend voor ‘real-life’ politici. Het concrete bewijs is beperkt, maar de politieke fictie van het televisiescherm kan een rol spelen in het mede duiden en voorspellen van de staatkundige werkelijkheid. De intrigerende vraag daarbij is: gaat het richting meerderheidsdemocratie zoals Angelsaksische series als Yes Minister
en West Wing propageren of wint de consensusdemocratie zoals verbeeld in de Deense serie Borgen?
1. Inleiding
De parlementaire geschiedenis levert met regelmaat
materiaal op voor televisiedrama. Zoals onlangs in de
terecht geprezen miniserie Den Uyl en de affaire Lockheed. Nauwkeurige verfilming van de geschiedenis is daarbij niet het primaire doel. De verhalen worden met dramatiserende dichterlijke vrijheid bijgezet in de ‘gedeelde
verbeelding’.2 Van Thijn (PvdA), wiens Retour Den Haag
verfilmd werd, merkte op dat de verfilming meer weg had
van een Griekse tragedie dan hij zich uit de werkelijkheid
kon herinneren. Dat verbaast niet. Politiek en drama hebben al sinds de klassieke oudheid veel met elkaar te
maken. Een van de meest intrigerende aspecten aan die
relatie is dat de werkelijkheid niet alleen leverancier is,
maar ook afnemer. Volgens Oscar Wilde is dat laatste zelfs
vaker het geval dan het eerste: ‘Life imitates Art far more
than Art imitates Life’.3 De Nederlandse politie is hier
inmiddels voor op de hoede en huurt heuse beeldwetenschappers in om zich niet weer door Project-X-rellen te
laten verrassen.4 Zo wordt het voor de staatsrechtbeoefening ook tijd om te kijken welke constitutionele idealen
de populaire politieke televisieseries uitdragen en of daar
iets van valt te merken in de staatkundige werkelijkheid.
Het politieke staatsrecht bestaat immers maar in beperkte mate uit harde regels en dus doet de beoefening ervan
er goed aan ook voor de meer fluïde elementen van de
staatkunde oog te hebben.
De structuur van dit essay is als volgt. Par. 2 verkent
met anekdotisch bewijsmateriaal de verschillende manieren waarop de werkelijkheid politieke fictie imiteert. Par. 3
probeert vervolgens op een wat abstractere schaal een
relatie te leggen met het institutionele staatsrecht. Daarbij zal ik mij richten op de politieke series waarvan
bekend is dat men er in Den Haag graag naar kijkt, en
naar politiek televisiedrama van vaderlandse bodem. Dat
ik mij hier op methodologisch glad ijs begeef, besef ik ten
volle. Correlaties zijn niet per se causaliteiten en een associatie is al helemaal geen garantie voor een oorzakelijkheid. Toch lijkt mij dat geen reden de exercitie niet te
ondernemen. Als aanvulling op de gedachte dat een
rechtsstaat ‘constitutionele geletterdheid’5 veronderstelt, is
het voor het institutionele staatsrecht goed ook te kijken
naar het verbeelde deel van onze politieke gemeenschap.
2. Vormen van imiteren
Wie het politieke bedrijf doorzoekt, vindt vele soorten
sporen van politieke televisiedrama. Een vaak voorkomende vorm is de enkele verwijzing in het parlementaire
debat, met name door de meer ‘kosmopolitische’ kamerleden. Van verwijzen loopt het op naar framen, vertolken,
meespelen en naspelen tot aan iets wat begint te lijken op
series die de werkelijkheid mede vormgeven. Ik zal deze
vormen kort langslopen.
Auteur
Noten
Press 2012, p. 307-348, p. 315-321.
sie Project X Haren, p. 175.
1. Mr. G. Boogaard is universitair docent
2. Ik leen deze term van: H. de Mare, ‘Waar
3. O. Wilde, The decay of lying and other
5. M. Adams, ‘Constitutionele geletterdheid
Staats- en Bestuursrecht aan de Universiteit
Nederlanders warm van worden’, in: G. van
essays, London: Penguin Books 2003
voor de democratische rechtsstaat’, NJB
Leiden.
den Brink (red.), De lage landen en het
(1889), p. 3-37.
2013/874, afl. 17, p. 1110-1118.
hogere, Amsterdam: Amsterdam University
4. H. de Mare, Bijlage bij Rapport Commis-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
395
Essay
2.1. Framen
Een verwijzing naar een serie kan een vrij effectieve
manier zijn om een opponent in een ongunstig daglicht
te stellen. Toen Staatssecretaris Weekers (VVD) Yes Minister-praktijken in de schoenen geschoven kreeg wegens
vermeende selectieve informatieverstrekking, was hij
onmiddellijk op zijn hoede.6 Hij antwoordde met een stevig betoog over hoe het er op Financiën aan toegaat. ‘Als
een bewindspersoon de koers wil verzetten, gaat de ambtelijke organisatie daarin buitengewoon loyaal mee. Ik wil
dus geen enkele verdenking in de richting van de ambtelijke organisatie of de ambtenaren laten bestaan. De
bewindspersoon zet de koers uit. De bewindspersoon
moet besturen. Als hij zich alleen door anderen laat leiden, is hij zwak. De bewindspersoon zet de koers uit.’7 Probleem met dit verweer is dat de minister uit Yes Minister,
Jim Hacker, precies dit soort ferme taal uitslaat. Waarna
vanuit het collectieve geheugen een grijnzende Sir
Humphrey Appleby reageert met een onderdanig: ‘Yes,
minister’. Zoiets overkwam Staatssecretaris Bleker (CDA).
‘We moeten heel veel doen in China en in andere opkomende markten’, zei hij in de Eerste Kamer. ‘Er is echter
ook veel potentie binnen de Europese Unie, waarvan je
denkt: verdraaid! Dit wilde ik kwijt. Mij is niet geadviseerd
om dit te zeggen, maar ik meende het wel te moeten
doen.’ De voorzitter reageerde ad rem:‘U bent uiteindelijk
de baas. Yes, minister!’ Bleker kon niet anders dan zijn verlies nemen: ‘Zo is het.’8
Dergelijke framing hoeft niet negatief te zijn. Een
Amerikaanse columniste vergeleek President Obama’s
inspanningen om wapenwetgeving door de Senaat te krijgen met wat President Andrew Shepherd in de film The
American President daarvoor uit de kast trok.9 Obama stak
naar de mening van de columniste wat halfhartig af tegen
zijn verbeelde evenknie. Die richtte immers een heus
commandocentrum in om een massale lobby aan te sturen. Obama had van dit frame gehoord en probeerde het
tijdens een Correspondents’ Dinner te breken. Hij sprak
Michael Douglas, die Shepherd speelde en in de zaal zat,
rechtstreeks aan. ‘Michael, what’s your secret, man? Could
it be that you were an actor in an Aaron Sorkin liberal
fantasy? Might that have something to do with it? I don’t
know. Check in with me. Maybe it’s something else.’
2.2. Vertolken
Soms gaat een verwijzing verder dan framen en wordt het
eerder zelf vertolken van een personage. In een verantwoordingsdebat over de oorlog in Irak riep Halsema
(GroenLinks) het CDA ter verantwoording over de band
van President Bartlet, de held van The West Wing. ‘Mij
speelt telkens een opmerking door het hoofd van de
beroemde Amerikaanse president Bartlet’, zei Halsema.
Een verwijzing naar een serie kan
een vrij effectieve manier zijn om
een opponent in een ongunstig
daglicht te stellen
396
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
‘De opmerking luidt zo: Als je oorlog wilt voeren moet je
de feiten en het recht aan je kant hebben. Als je de feiten
niet aan je kant hebt, zorg dan wel dat het recht voor je
spreekt. Als je in strijd met het recht handelt, zorg dan in
ieder geval dat je de feiten aan je kant hebt. Heb je geen
van beide aan je kant, dan geldt: “get the hell out of there”.
In Irak klopten de feiten niet. Er waren geen massavernietigingswapens. Er zijn valse feiten geconstrueerd. Er was
geen volkenrechtelijk mandaat voor de militaire aanval
die toch plaatsvond. Nederland had tegen de VS moeten
zeggen: get the hell out of there. In plaats daarvan gaf
Nederland politieke steun aan een onwenselijke en onwettige oorlog.’10
Wie zoekt naar de vindplaats van dit citaat in het
script van The West Wing,11 zal zien dat Bartlet dit nooit
gezegd heeft. Er valt alleen een passage te vinden waarin
Bartlet een hoogleraar procesrecht aanhaalt: wie geen
juridische argumenten heeft en geen feitelijke, kan altijd
nog heel hard met zijn vuist op tafel slaan.12 Toch had het
citaat wel van Bartlet kunnen zijn. Halsema wekt een
eigen, maar toch geloofwaardige Bartlet tot leven. Ze
citeert niet, ze vertolkt. Premier Thatcher ging nog veel
verder. Als groot fan van Yes Minister schreef ze een
sketch en overtuigde ze de acteurs het script met haar op
te voeren. Uiteraard ‘speelt’ ze zelf de minister-president.
Ze geeft aan Jim Hacker de opdracht om alle economen af
te schaffen. ‘They never agree on anything. They just fill
the heads of politicians with all sorts of curious notions,
like the more you spend, the richer you get.’ Nadat Hacker
enthousiast heeft ingestemd, laat Thatcher zien hoe zij
Appleby op de knieën zou hebben gekregen. Ze laat hem
spartelend bekennen dat hij economie heeft gestudeerd.
Thatcher: ‘Capital, my dear Sir Humphrey. You’ll know
exactly where to start.’13
In een andere variant van vertolken duwen politici
niet anderen in de rol van een personage, of kruipen ze
zelf in de huid van hun held, maar spelen ze als zichzelf
mee met de fictie. Nederlandse burgemeesters doen dat
jaarlijks, wanneer ze, met ambtsketen en al, Sinterklaas
ontvangen en naar zijn reis uit Spanje informeren. Zoiets
kan zich ook bij politieke series voordoen. Het Assembly
van Californië heeft het ooit gepresteerd om een motion of
adjournment op te dragen aan de nagedachtenis van Mrs.
Landingham, de ‘great American’ wier ‘contributions to the
nation were too numerous to count’.14 Landingham had als
persoonlijke secretaresse van Bartlet de harten van vele
kijkers gestolen. In de aflevering van de dag ervoor was ze
om het leven gekomen in een auto-ongeluk.15
2.3. Naspelen
De meest intrigerende relatie tussen fictie en werkelijkheid is uiteraard als politici de acties van hun helden gaan
overnemen. Soms is het bijna onontkoombaar een dergelijk verband aan te nemen. De sterke toename van de filibuster in Amerika kan eigenlijk niet los staan van de
populaire film Mr. Smith goes to Washington die deze vertragingstechniek verheerlijkt. Politici blijken echter niet
erg geneigd om zelf toe te geven dat ze fictie nadoen. Daar
waar dat wel gebeurt, gaat het om iets futiels of blijft het
anoniem. Zo heeft oud-kamervoorzitter Verbeet weleens
toegegeven dat ze de houding van premier Nyborg uit Borgen heeft overgenomen. En een van de weinige door pre-
Scène uit Borgen: Nyborg © Allpix Press SARL / Hollandse Hoogte
Oud-kamervoorzitter Verbeet
heeft weleens toegegeven dat
ze de houding van premier
Nyborg uit Borgen heeft
overgenomen
mier Blair verloren stemmingen in het Britse Lagerhuis
zou zijn gekopieerd uit The West Wing. De Tories hielden
zich in veel grotere getale in Westminster op dan waar de
Chief Whip van Labour op rekende. ‘Directly inspired by
the West Wing’, aldus een anonieme Tory later.16
In deze categorie springt een Nederlands voorbeeld
er in het bijzonder uit. In 2002, in de miniserie Mevrouw
de minister, raakt Minister Holman verstrikt in een slangenkuil. Ze is als buitenstaander naar de landelijke politiek
gehaald, maar blijkt even zo makkelijk weer te kunnen
worden opgeofferd. Als zij zich dat realiseert gaat de kont
tegen de krib en weigert ze te vertrekken, zelfs als er een
motie van wantrouwen tegen haar wordt aangenomen. Het
is gebruikelijk dat je dan vertrekt, vertelt een topambtenaar haar, ‘maar het stáát nergens’. Als dit al niet bijgedragen heeft aan het gedrag van Minister Verdonk, een paar
jaar later, dan was de serie in ieder geval een goede voorspeller van deze omgang met ongeschreven staatsrecht.17
2.4. Vormen
Het publiek van series is veel breder dan de politici zelf. De
series kunnen zo een rol in de democratische opvoeding
van de samenleving spelen.18 Zo wordt aanhoudend
beweerd dat Borgen heeft bijgedragen aan de vrouwenemancipatie.19 Feit is in ieder geval dat niet lang na het
aantreden van Nyborg als minister-president op televisie
6. Kamerstukken II 2011/12, 33 034 nr. 6,
S01E04, 13 oktober 1999.
S02E01, 9 mei 2001.
C.A.J.M. Kortmann, ‘150 jaar staatsrecht in
p. 19.
13. Het script, uit 1984, is te vinden op
16. ‘Blair’s whips fooled by West Wing
de prullenbak’, NRC-Handelsblad 15
7. Kamerstukken II 2011/12, 33 034, nr. 6,
www.yes-minister.com/thatcherscript.htm,
plot’, The Telegraph, 2 februari 2006. De
december 2006.
p. 22.
de opvoering grotendeels op YouTube als
nagespeelde aflevering is: The West Wing,
18. F. Halsema, ‘Waarom zijn politici in
8. Kamerstukken II 2011/12, 21 501-02, nr.
‘Yes Real Prime Minister AKA The Thatcher
A good day, S06E17, 2 maart 2005. Of
Nederlands drama zo plat?’, De Volkskrant
1097, p. 13.
Sketch’. Sir Humphrey heeft overigens geen
deze aflevering echt de eerste keer was dat
7 september 2009.
9. Maureen Dowd, ‘No bully in the pulpit’,
graad in de economie. Hij is classicus. Zie:
deze truc is toegepast, kan hier verder in
19. ‘Revealed: the real Borgen. How Den-
The New York Times, 20 april 2013.
Yes Minister, The Greasy Pole, S02E04, 16
het midden blijven.
mark’s answer to The West Wing has
10. Handelingen II, 4 februari 2009,
maart 1981.
17. Later heeft het staatsrecht de handel-
changed Danish politics’, RadioTimes.com,
50-4218.
14. ‘Calif. Assembly Mourns TV Character’,
wijze van Verdonk wel weer proberen in te
4 februari 2012; ‘Fest af den demokrati’, De
11. www.westwingtranscripts.com.
Associated Press 10 mei 2001.
weven in het geldende recht. Maar de
Volkskrant, 6 april 2013.
12. The West Wing, Five votes down,
15. The West Wing, 18th and Potomac,
eerste reacties waren glashelder. Zie bijv.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
397
Essay
Scène uit Yes Minister © Moviestore collection Ltd / Alamy
Thorning-Schmidt in de werkelijkheid als eerste vrouw in
de Deense parlementaire geschiedenis tot dit ambt werd
geroepen. Opvallend genoeg ook nog, net als Brigitte, niet
als leider van de grootste fractie. Eenzelfde soort claim
geldt voor The West Wing. De intellectualistische Nobellaureaat Bartlet in het Witte Huis, zou mede de weg hebben gebaand voor de latere verkiezing van Obama.20 Wie in
de sturende werking van series wil geloven werd in ieder
geval op zijn wenken bediend: Obama kreeg snel na zijn
aantreden een Nobelprijs met niet veel meer motivering
dan dat er nu een Nobel-laureaat in het Witte Huis zit.
3. Voorspellen en duiden
Uitgaande van deze vormen van imitatie, maar gezien het
beperkte concrete bewijs, zal de rol van politieke series
voor de staatsrechtbeoefening vooral een kwestie van
voorspellen en duiden zijn. Toch valt er ook dan nog
genoeg te beleven.
Het recente Nederlandse politieke televisiedrama
gaat opvallend vaak over de Oranjes. De Troon over de rariteiten van Willem I, II en III, verschillende series over Juliana en Bernhard, De Kroon over de missie van Van der Stoel
om het huwelijk tussen Máxima Zorreguieta en WillemAlexander mogelijk te maken en De Prins en het meisje,
over het huwelijk van Friso en het verleden van Mabel.
Voor de regisseur van Den Uyl en de Affaire Lockheed,
Hylkema, werd het verhaal pas interessant toen bleek hoe
zeer Den Uyl en Juliana tegenover elkaar hadden gestaan.21
Naast deze focus op het Koningshuis valt op dat de Oranjes doorgaans erg machtig zijn en vaak de rol van intrigant
spelen. In het half-fictionele De Prins en het meisje, bijvoorbeeld, is uiteindelijk bijna alles een masterplan van
398
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Beatrix. De vraag is of deze in de verbeelding vrij aanhoudend aangewakkerde argwaan niet een rol speelt in de
werkelijkheid. De inspanningen van Britse politici om hun
topambtenaren meer aan de politieke ketting te leggen,
zouden niet los staan van wat Yes Minister met het imago
van de zwoegers in het vooronder had gedaan.22 De Amerikaanse ervaringen, op hun beurt, rapporteren juist een
toestroom van door The West Wing geïnspireerde overheidsdienaren. Zo past de focus van de Nederlandse constitutionele verbeelding op een machtig en bemoeizuchtig
Paleis bij de onlangs dan toch doorgevoerde uitschakeling
van het staatshoofd in de kabinetsformatie.
De buitenlandse series waar politici hun mond vol
van hebben, dragen tegengestelde constitutionele idealen
uit. Enerzijds zijn er de Angelsaksische series die een
meerderheidsdemocratie propageren. Verkiezingen zijn
daarin geen evenredige vertegenwoordiging van ideeën
maar vooral een manier om een president of één partij
aan de macht te brengen of daar juist weer vanaf te helpen. The West Wing verheerlijkt uiteindelijk het ideaal van
de gekozen filosoof-koning. Bartlet heeft namelijk, zeker
na het verlies van zijn secretaresse, geen echte tegenspraak meer over. De series House of Cards (US) en The
Thick of it zijn minder hoogdravend. Zij tonen de bij een
meerderheidsdemocratie behorende partijstructuur: niet
Tussen de law in the books en
de law in action is nog een
derde: law in fiction
echt een ideologische eenheid maar veel meer een verticaal georganiseerde machtsmachine waarin een Chief
Whip of een spindoctor ministers en volwassen kamerleden mag uitschelden. Het Nederlandse politieke bedrijf
laat in toenemende mate trekjes van een dergelijke meerderheidsdemocratie zien. Opvallend zijn bijvoorbeeld de
premiersdebatten waarin de inhoud van het verkiezingsprogramma moet concurreren met vragen over leiderschapskwaliteiten: ‘het is drie uur ’s nachts en de rode
telefoon gaat’. Een zorgvuldig gespinde tweestrijd reduceert het aantal kandidaten nog verder.
In hetzelfde straatje van typische kenmerken van
een meerderheidsdemocratie past de toegenomen vanzelfsprekendheid waarmee de grootste partij de ministerpresident zou moeten leveren en het huidige experiment
om niet meer inhoudelijk te formeren maar eenvoudig de
helft van elkaars plannen aan een meerderheid helpen.
De wijze waarop de fractiediscipline gehandhaafd wordt,
is verder in Den Haag ook niet altijd even zachtzinnig.
Maar daarvan wordt het de vraag of dat wel zo nieuw is.
Tegenover dit Angelsaksische meerderheidsdenken
draagt het tegenwoordig populaire Borgen een ander ideaal uit: een consensusdemocratie. Daarin scoren minderheidskabinetten omdat die het dualisme tussen regering
en parlement zouden bevorderen. Begrotingen zijn in de
serie een jaarlijkse onderhandelingsronde, waarbij niet één
president in het centrum de macht heeft, maar de zwakste
schakel in de coalitie de kracht van de regering bepaalt. De
sporen van deze idealen zijn tegenwoordig aan de orde van
de dag. Ze klinken mee als er ‘handen uitgestoken’ worden,
men ‘over de eigen schaduw heen springt’ of ‘verantwoordelijkheid neemt’. Alleen blijft het hier de vraag in hoeverre het imiteren van Borgen oprecht is. Nyborg ging uit
eigen beweging de politieke boer op om bredere steun
voor haar kabinetsbeleid te zoeken. Ze was niet, zoals
minister-president Rutte nu, door een voortijdig samenwerkende oppositie feitelijk met de rug tegen de muur
gezet. De Denen hebben hun senaat al in 1953 afgeschaft.
4. Conclusie
Tussen de law in the books en de law in action is nog een
derde: law in fiction. Zeker voor het politieke staatsrecht
en de staatkunde is dat een interessant fenomeen, maar
welke plaats het gewezen moet worden is niet op voorhand duidelijk. Dit essay heeft op een anekdotische
manier een aantal vormen verzameld waarop politieke
fictie in televisieseries de staatkundige werkelijkheid beïnvloedt. Dat zijn: framing, waarin een ander in een fictief
personage geduwd wordt, vertolking, waarin de politicus
in de huid van zijn held kruipt, meespelen, waarin de politicus als zichzelf meedoet met de fictie, naspelen, waarin
de werkelijkheid de fictie eenvoudig nadoet, en vorming,
waarin een populaire serie de politieke gemeenschap in
zekere zin opvoedt.
Politieke fictie zou op basis hiervan kunnen worden
gebruikt om constitutionele ontwikkelingen te voorspellen en te duiden. Zo was het tanende gezag van de vertrouwensregel al eerder op het televisiescherm verbeeld
en past het uitbannen van het staatshoofd uit de kabinetsformatie bij de argwaan jegens de Oranjes die de
gedeelde constitutionele verbeelding aanhoudend voedt.
De huidige buitenlandse series dragen verder twee idealen uit, die niet geheel vreemd zijn aan de Nederlandse
werkelijkheid. Dit is allereerst de Angelsaksische meerderheidsdemocratie met, uiteindelijk, het ideaal van de filosoof-koning: een intellectuele alleenheerser met een
Nobelprijs. Daar tegenover is ook de Deense verbeelding
met zijn verheerlijking van de consensusdemocratie
populair. Althans, in ieder geval onder de Haagse politici
uit het politieke midden.
20. H.R. Hayton, ‘The King’s Two Bodies:
West Wing: The American Presidency as
21. http://www.mediafonds.nl/
22. Rapport Andere Overheid in het buiten-
Identity and Office in Sorkin’s West Wing’,
Television Drama, New York: Syracuse
page/80969/verslag-spiegel-van-holland-
land, voorjaar 2005, p. 18. Bijlage bij Ka-
in: J.E. O’Connor & P.C. Rollins (red.) The
University Press 2003, p. 63-82.
de-leugen-regeert.
merstukken II, 29 362 nr. 74.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
399
Opinie
308
Eerste Kamer ‘revisited’
Erik Jurgens, Wim Voermans1
De net-niet Nacht van Duivesteijn illustreert de noodzaak nader onderzoek te doen naar het functioneren
van tweekamerstelsels in Europa om de rol van onze Eerste Kamer te spiegelen aan die van andere senaten.
De boel de boel laten is vragen om bedrijfsongelukken.
D
insdagavond 17 december 2013 hing het kabinet
Rutte-II langs de rand van de afgrond – zo meldt
de website van het NOS-nieuws op 20 december
2013. Het nieuwsbericht maakt duidelijk hoe spannend
het tot op het laatste moment is geweest bij de Eerste
Kamerbehandeling van de wetsvoorstellen die voortvloeiden uit het woonakkoord. PvdA-Senator Adri Duivesteijn
had, vanwege de uiterst kleine meerderheid van Eerste
Kamerleden die zich met de voorstellen konden verenigen
(in de optelsom van fracties 38), de sleutel in handen. De
sleutel tot het wetsvoorstel, daarmee ook de sleutel tot
het woonakkoord, dat op zijn beurt verbonden was met de
andere net gesloten akkoorden, waarvan dan weer het lot
van het kabinet afhing. Een politieke thriller van gehalte,
eentje die goed past in een betrekkelijk lange rij van ‘politieke levendigheid’ van de afgelopen jaren.
Dat zijn eigenlijk scheve
verhoudingen: debatten
worden het best gevoerd in het
forum dat de voorstellen op
tafel heeft liggen
De net-niet-Nacht van Duivesteijn doet wel een aantal vragen rijzen, niet zozeer vanwege het debat op zich.
Het komt immers wel meer voor dat eigenzinnige senatoren hun rol nemen bij de behandeling van voor een kabinet belangrijke wetsvoorstellen, al zetten die vrijwel nooit
door. Maar het gaat ons om de aanloop daartoe, die veel
rumoer veroorzaakte. Doordat het kabinet Rutte een te
kleine meerderheid in de Eerste Kamer achter zich heeft,
zag het zich genoodzaakt via een akkoord met drie oppositiefracties in de Tweede Kamer (Herfstakkoord) alsnog
een werkbare meerderheid in de Eerste Kamer te bewerkstelligen. Een gammele en vreemde constructie, want om
een (aankomend) debat in de Eerste Kamer binnen te
halen, moest de regering een groep Tweede Kamerleden
overtuigen. Dat zijn eigenlijk scheve verhoudingen: debatten worden best gevoerd in het forum dat de voorstellen
400
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
op tafel heeft liggen. Natuurlijk had de Eerste Kamer het
er wel een beetje naar gemaakt door – bij monde van een
paar fractievoorzitters in de Eerste Kamer (Van Boxtel D66
en Brinkman CDA) – net voor de zomer van 2013 al te
zeer te tandenblikkeren, zeggend dat ze niet zouden aarzelen bepaalde voorstellen ook politiek te beoordelen.
Dat leidde tot een algemene discussie over de rol van
de senaat in ons bestel. Senator Loek Hermans gaf tijdens
de Algemene Beschouwingen aan dat de Eerste Kamer
eens zou moeten discussiëren over de eigen rol. Het kabinet had daarvoor al aangegeven de rol van de Eerste
Kamer nog eens te willen bekijken.
Was dat alleen maar tromgeroffel of is er meer aan
de hand? Wij denken van wel.
Volgens het boekje (van wie dat dan ook mag zijn)
dient de Eerste Kamer zich in het Nederlandse politiek-constitutionele bestel ‘terughoudend’ op te stellen bij het
beoordelen van beleid en wetsvoorstellen. Die terughoudendheid – die sommigen zien als een ongeschreven
plicht2 – brengt met zich mee dat de Eerste Kamer niet
zozeer een politiek oordeel geeft over regeringsvoorstellen,
maar die vooral beoordeelt vanuit wat technischer perspectieven, zoals rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Dat voorkomt dan een verdubbeling van politieke
beoordeling. Het past ook beter bij het wat andersluidende
mandaat van de senaat, vergeleken met dat van de Tweede
Kamer. Het geeft de senaat een aanvullende, toetsende rol
waarmee de functie van ‘chambre de reflexion’ (Kamer waar
wél wordt nagedacht) kan worden waargemaakt.
Dat klinkt op het eerste gehoor overtuigend, maar de
ontwikkelingen van het laatste half jaar laten zien dat de
regels en gebruiken die de rol van de Eerste Kamer bepalen onvast zijn, althans dat de hoofdrolspelers er zich er
niet aan houden. De rol die de Eerste Kamer in ons bestel
is toebedeeld is historisch gegroeid, vanaf 1815. Een rode
draad in die ontwikkeling is de opzet de Eerste Kamer als
een tegenwicht ten opzichte van de Tweede Kamer te
laten functioneren, nooit als de bepalende factor. Dat
dreigt de Eerste Kamer nu haars ondanks te worden.
Andere landen hebben dit probleem beter opgelost, de
Britten voorop, al in de Parliament Act van 1911. Daar
mag de House of Lords een wetsvoorstel terugzenden naar
de House of Commons, voorzien van zijn kritisch commentaar. De Commons moeten het voorstel dan opnieuw
bekijken. Dan gaat het weer van de Lords. Dat kan nog een
keer gebeuren. Maar als het vervolgens terugkomt bij de
Commons, dan beslissen deze definitief. Dat is een slim-
Adri Duivesteijn tijdens het debat in de Eerste Kamer over de woningmarkt © Phil Nijhuis / Hollandse Hoogte
me manier om de toetsende rol van de Eerste Kamer te
behouden, maar de eindbeslissing voor te behouden aan
de Tweede Kamer. Dit ‘terugzendrecht’ zou ook bij ons
ingevoerd moeten worden.
Dit liefst formeel, via een Grondwetsherziening.
Maar het kan ook, zo nodig nu al, informeel. De senaat
handelt eenvoudig een wetsvoorstel niet af vanwege
gebreken die daarin zouden bestaan, en laat weten waarom. De Tweede Kamer behandelt een wetsvoorstel waarbij
veranderingen worden aangebracht in het oorspronkelijke
voorstel, en stuurt dat naar de senaat. Die handelt het
nieuwe voorstel wél af, vanwege de wijzigingen aangebracht door de Tweede Kamer. Dat gebeurt nu al een enkele keer, en heet een ‘novelle’. Alleen wordt het vooral
gebruikt bij technische fouten in een wetsvoorstel (bij
voorbeeld verwijzing naar een andere wet die niet meer
bestaat). Nu zou je dit structureel kunnen inzetten.
Het lijkt ons een goed idee dat langs deze lijnen
nader onderzoek wordt gedaan naar varianten van tweekamerstelsels in Europa om de rol van onze Eerste Kamer
te spiegelen aan die van andere senaten. Want nu de boel
de boel te laten ten aanzien van de rol van onze Eerste
Kamer in het constitutionele en politieke bestel, is vragen
om bedrijfsongelukken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Dat is een slimme manier om
de toetsende rol van de Eerste
Kamer te behouden, maar de
eindbeslissing voor te
behouden aan de Tweede
Kamer
Auteurs
Noten
1. Prof. mr. E.C.M. Jurgens is emeritus
2. P.T.T. Bovend’Eert en H.B.R.M. Kummel-
hoogleraar staatsrecht aan de Vrije Univer-
ing, Het Nederlandse parlement, 11e druk,
siteit Amsterdam. Hij was twee decennia
Deventer: Kluwer 2010.
lang achtereenvolgens lid van de Tweede
en lid van de Eerste Kamer. Prof. dr. W.J.M.
Voermans is hoogleraar staatsrecht aan de
Universiteit Leiden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
401
309
O&M
Europa: bedreiging of kans?
Verslag Seminar Jonge NJV
Lonneke Stevens1
M
inder Europa! Het is voor
politici mode om dat in de
media te roepen. Door
Europa hebben wij last van Bulgaren,
door Europa worden onze politieverhoren minder effectief nu er een
raadsman bij moet zitten. Maar de
vraag ‘moet Europa er wel zijn’, en
‘kan dat niet wat minder’, zijn vragen
die we achter ons zouden moeten
laten omdat zij niets opleveren. Tijdens alweer het vierde seminar van
de Jonge Nederlandse-Juristenvereniging kwam naar voren dat de jonge
juristen de politieke mode voorbij
zijn. Lize Glas, Hein Scholtens en Jannemieke Ouwerkerk gaven ieder vanuit hun eigen vakgebied hun visie op
de verhouding Nederland en het
Europees Hof voor de Rechten van de
Mens (EHRM) en de verhouding
Nederland en de EU.
De rode draad uit hun preessays2 werd door inleider Anne
Meuwese (UvT) verwoord als ten eerste de vraag naar hoe een optimale
verantwoordelijkheidsverdeling tussen de nationale staat en Europa kan
worden bereikt. En ten tweede de
vraag hoe in dat verband een constructieve dialoog tussen Nederland
en Europa op gang kan worden
gehouden.
Een concrete uitwerking van
zo’n dialoog was te vinden in het preessay van Lize Glas (RU). Zij stelde
dat het EHRM de Nederlandse rechter moet kunnen bevelen om een uitspraak te herzien, en eveneens dat de
Nederlandse rechter moet kunnen
weigeren om een uitspraak van het
EHRM ten uitvoer te leggen. Tijdens
het debat met de zaal werd de vraag
gesteld hoe beide stellingen zich tot
elkaar verhielden: waren zij niet
tegenstrijdig? Ook kwam in het
debat naar voren dat voor het ontstaan van een constructief tweegesprek wel nodig is dat de Nederland-
402
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Pre-essayist Hein Scholtens aan het woord
se rechter zich wat meer zou moeten
gedragen als de Engelse rechter: uitdrukkelijk zijn mening geven over
een Europese uitspraak in plaats van
tussen de regels door. Dat de implementatie van Glas’ gedachte in de
praktijk niet gemakkelijk zal zijn,
werd duidelijk gemaakt door referent
Alexander Schild (WB Hoge Raad).
Wat zou er bijvoorbeeld gebeuren als
het EHRM de Vereniging van Effectenbezitters in het gelijk stelt in haar
klacht dat de onteigening van SNS
Reaal door de Staat der Nederlanden
in strijd is geweest met het EVRM?
Kunnen de aandeelhouders in dat
geval een redelijke schadevergoeding
ontvangen, of krijgen zijn hun aandelen terug? En bij wie moeten zij
aankloppen: de nationale rechter of
het EHRM?
Een actuele casus van een
geheel ander kaliber bracht Hein
Scholtens (VU) in met zijn illustratie
van het bewerkingsrecht door in te
gaan op het ‘gedachtegoed’ van Miley
Cyrus. Haar videoclip Wrecking ball
werd door een creatieveling op YouTube geparodieerd met touw en skippybal en vervolgens ruim zes miljoen keer bekeken. Het maakte
duidelijk dat de ongekende digitale
mogelijkheden van deze tijd het
intellectueel eigendomsrecht voor
grote uitdagingen plaatst. Dat Europa daarbij hard nodig is voor de
broodnodige veranderingen in het
Auteur
1. Mr. dr. L. Stevens is Universitair hoofddocent aan de Vrije
Universiteit.
Noten
2. De pre-essays zijn gepubliceerd op de website, zie www.
jongenjv.nl, en in druk verschenen, zie L. Glas, J. Ouwerkerk,
H. Scholtens, Europa: bedreiging of kans?, Den Haag: Boom
Juridische Uitgevers 2013. Het pre-essay van Jannemieke
Ouwerkerk is tevens verschenen in het NJB, zie J. Ouwerkerk, ‘Europeanisering van het Nederlandse strafrecht: blessing in disguise’, NJB 2013/2506, afl. 43, pp. 2986-2993.
O&M
auteursrecht onderstreepte Stefan
Kulk (UU). Hij ging als referent in op
de kritiek van Scholtens dat het Europese Hof van Justitie een te beperkt
Europees bewerkingsrecht heeft
geïntroduceerd dat niet aansluit bij
een realiteit waarin clips van Miley
Cyrus worden bewerkt op YouTube.
Waar Scholtens meent dat het Hof
hier haar bevoegdheid overschreed,
en negeerde dat een bewerkingsrecht
een open, flexibele norm zou moeten
zijn, beargumenteerde Kulk dat de
oneigenlijke (stille) harmonisatie van
het bewerkingsrecht via de Europese
reproductierichtlijn juist een redmiddel biedt in een debat waar het moeilijk blijkt consensus te bereiken. Vanuit een duidelijk afgebakend
bewerkingsrecht kan dán de discussie worden gevoerd over uitzonderingen zodat het bewerkingsrecht kan
meebewegen met de ontwikkelingen
in de technologie. Uit de reacties uit
de zaal werd vervolgens duidelijk dat
het hier vooral ook gaat om een
debat over rechtszekerheid versus
open normen en flexibiliteit.
Een ‘blessing in disguise’ is
Europa voor het strafrecht, zo stelt
Referent Stefan Kulk geeft zijn reactie op het
betoog van Hein Scholtens
De voorzitter (Matthias Borgers) laat de zaal aan het woord
Jannemieke Ouwerkerk (UvT). Waar
het in het strafrecht altijd om gaat is
het vinden van een evenwicht tussen
enerzijds criminaliteitsbestrijding en
anderzijds rechtsbescherming. Dat
evenwicht is de uitkomst van (rechtspolitieke) keuzes die voortdurend
moeten worden gemaakt in gevallen
dat tegengestelde belangen botsen.
Sinds lange tijd worden vanuit de EU
maatregelen genomen ter bestrijding
van criminaliteit, sinds kort is daar
ook de aandacht bijgekomen voor de
rechten van de (verdachte) burger. De
voor het strafrecht onmisbare evenwichtsoefening wordt aldus tegenwoordig volop binnen de kaders van
de Europese Unie uitgevoerd – meer
nog wellicht dan binnen Nederland
zelf. Daarbij kwam uit de zaal de
vraag of het de pre-essayist dan
eigenlijk niet zozeer ging om een
balans maar om een Europese compensatie van het gebrek aan rechtsbescherming in Nederland, zoals zij
die ervaart. Marianne Hirsch Ballin
(Pels Rijcken & Drooglever Fortuijn)
zette als referent vraagtekens bij de
beoordeling van EU-wetgeving op
basis van de verwezenlijking van een
balans tussen criminaliteitsbestrij-
ding en rechtsbescherming. Volgens
haar kan die wetgeving beter worden
beoordeeld aan de hand van een subsidiariteitsmaatstaf. Is het voor de
verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie noodzakelijk dat een
probleem Europees wordt aangepakt? Op basis van die maatstaf moeten de Europese strafbaarstelling van
ernstige strafbare feiten (bijvoorbeeld drugs- en mensenhandel) en
de introductie van een Europees
Openbaar Ministerie positief worden
beoordeeld.
Ten slotte sloot Folkert Jensma
de dag af met een column waarin hij
betoogde dat het recht de komende
jaren voor twee met elkaar samenhangende uitdagingen staat: Europa
(internationalisering) en digitalisering. Om deze uitdagingen tot een
goed einde te brengen, moeten we
het wij-zij denken achter ons laten.
Nationale staten en Europa zullen
elkaar de komende tijd hard nodig
hebben. Kortom: dialoog en realisme,
zo kan wellicht de dag het beste worden samengevat. Of, vrij vertaald
naar De rijdende rechter: dit is Europa, we moeten het met elkaar doen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
403
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
deze sanctielijst geplaatst. In Zwitserland
men en het Federale Departement van Eco-
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
nam de Federale Raad maatregelen om uit-
nomische Zaken besluiten nam om de bevro-
voering te geven aan de resoluties en beval
ren tegoeden in beslag te nemen. Daarmee,
Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens
404
tot inbeslagname van de bevroren tegoeden
concludeert het EHRM, zijn de beweerde
Hof van Justitie EU
406
en opname in een ontwikkelingsfonds voor
schendingen toe te rekenen aan Zwitserland.
Hoge Raad (civiele kamer)
407
Irak. Op 25 augustus 2004 verzocht Al-Dulimi
Vervolgens brengt het EHRM haar recht-
Hoge Raad (strafkamer)
410
het Zwitserse Federale Departement van Eco-
spraak in herinnering aangaande gevallen
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
414
nomische Zaken de procedure tot inbeslagna-
die eveneens de uitvoering van internatio-
Centrale Raad van Beroep
419
me van zijn bevroren tegoeden te schorsen.
naalrechtelijke verplichtingen betroffen.
College Beroep bedrijfsleven
421
Tevens verzocht Al-Dulimi, zonder succes, via
Hieruit volgt dat het EVRM staten niet belet
de Zwitserse autoriteiten om informatie
bevoegdheden over te dragen aan internatio-
rondom de redenen voor plaatsing op de lijst
nale organisaties. Evenwel blijven staten ver-
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
en om te worden gehoord door het sanctieco-
antwoordelijk voor alle handelingen en nala-
mité. Het verzoek tot schorsing van de proce-
ten van hun organen wanneer zij gevolg
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
dure werd in eerste instantie ingewilligd,
geven aan nationaal recht of aan internatio-
kers van de Universiteit Leiden, de VU Amster-
maar later werd alsnog besloten tot inbeslag-
nale verplichtingen. Indien echter de betref-
dam en de RU Nijmegen. Onderstaande
name van de bevroren tegoeden. Het Zwitser-
fende internationale organisatie een bescher-
bewerkingen zijn verzorgd door mw. mr. M.P.
se Federale Departement van Economische
ming biedt die gelijkwaardig is aan het
Beijer (RU Nijmegen) en mw. mr. K.A.M. van
Zaken verklaarde dat het zich gebonden zag
EVRM, geldt de presumptie dat staten in de
der Zon. Alle uitspraken van het EHRM staan
aan de verplichting onder de VN-resoluties.
uitvoering van hun internationale verplich-
op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt
Al-Dulimi en zijn onderneming stelden bij
tingen het EVRM eerbiedigen. In het onder-
uiteindelijk in Reports of Judgments and Deci-
het Federale Tribunaal drie bestuursrechtelij-
havige geval gaat volgens het EHRM deze
sions. De uitspraken van kamers van het
ke beroepen in. Deze werden op 23 januari
presumptie niet op. Anders dan in Nada, laat
EHRM worden drie maanden na de uitspraak-
2008 afgewezen en een inhoudelijke beoor-
de aan de orde zijnde VN-resolutie namelijk
datum definitief, tenzij er intern appel wordt
deling van de zaken vond niet plaats. De VN-
geen discretionaire ruimte aan staten. Daar-
ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.
Veiligheidsraad nam op 19 december 2006
bij biedt het sanctieregime van de VN geen
Resolutie 1730(2006) aan ten behoeve van
gelijkwaardige bescherming. Zwitserland
een procedure om personen van de sanctie-
heeft zelf toegegeven dat er niet altijd
lijst te schrappen. Al-Dulimi diende op 13
bescherming kon worden geboden en tevens
juni 2008 een verzoek in om van de sanctie-
blijkt uit het rapport van de VN-speciaal rap-
lijst te worden verwijderd. Dit verzoek werd
porteur voor de Bescherming van Mensen-
op 6 januari 2009 afgewezen.
rechten in de Strijd tegen Terrorisme van 12
310
26 november 2013, appl. nr. 5809/08
september 2012, dat, ondanks de oprichting
Art. 6 lid 1 EVRM. Toegang tot de rechter.
Sanctielijst Irakoorlog. Uitvoering VN-reso-
B. Procedure
van een VN-Ombudsman, er niet altijd wordt
lutie. Botsende verdragsverplichtingen.
Al-Dulimi heeft op 1 februari 2008 een klacht
voldaan aan internationale standaarden. Ten-
Geen presumptie van gelijkwaardige
ingediend bij het Europees Hof voor de Rech-
slotte is van belang dat op nationaal niveau
bescherming. Schending.
ten van de Mens wegens het ontbreken van
geen effectief rechtsmiddel is geboden. Het
een gang naar de rechter, omkleed met de
Federale Tribunaal heeft de klacht van Al-
waarborgen van artikel 6 lid 1 EVRM.
Dulimi niet inhoudelijk willen beoordelen.
In maart 2009 besloten de Zwitserse autori-
Het EHRM kan daarmee nagaan of is voldaan
Al-Dulimi en Montana Management Inc. vs.
teiten de procedure tot inbeslagname van de
aan de voorwaarden van artikel 6 lid 1 EVRM.
Zwitserland
bevroren tegoeden aan te houden wegens de
Het verduidelijkt dat het recht op toegang tot
aanhangig gemaakte zaak bij het EHRM.
een rechter niet absoluut is en dat staten een
(EVRM art. 1, art. 6 lid 1)
A. Feiten
margin of apppreciation toekomt. Dat er spra-
Al-Dulimi, een Iraakse onderdaan, woonach-
C. Uitspraak van het Hof
ke is van een inbreuk op dit recht in het geval
tig in Jordanië, is algemeen directeur van een
(Derde Kamer: Raimondi (president), Jočienė,
van Al-Dulimi staat buiten kijf. Het behoud
in Panama gevestigde onderneming. Volgens
Lorenzen, Sajó, Karakaş, Vučinić, Keller)
van de veiligheid en de internationale stabili-
de VN-veiligheidsraad fungeerde Al-Dulimi
Het EHRM gaat eerst in op de vraag of de
teit beoordeelt het EHRM als een legitiem
als financieel manager voor de Iraakse gehei-
gedraging binnen het bereik ratione perso-
doel. Anders dan in Nada, zijn de maatrege-
me dienst ten tijde van het regime van
nae van het EVRM valt in de zin van artikel 1
len, die gelden als een beperking op artikel 6
Sadam Hoessein. Nadat Irak in augustus
EVRM. Verschillende partijen stellen dat de
lid 1 EVRM, echter niet genomen met het oog
1990 Koeweit binnenviel nam de VN-veilig-
nationale maatregelen dienden ter uitvoe-
op een dreigend gevaar voor terrorisme. Het
heidsraad resoluties aan om uit Irak afkom-
ring van VN-resoluties en niet aan de Ver-
doel was om de autonomie en de soevereini-
stige tegoeden en andere economische mid-
dragspartijen kunnen worden toegerekend.
teit van de Iraakse overheid te herstellen en
delen te laten bevriezen. De tegoeden van
In de onderhavige zaak gaat dat argument
het Iraakse volk het recht te geven om hun
Al-Dulimi zouden sinds 1990 zijn bevroren.
volgens het EHRM niet op. Anders dan in de
eigen politieke toekomst te bepalen en zelf te
De VN-resoluties werden in mei 2003 gewij-
zaak Behrami en Behrami, betreft het hier
beschikken over hun natuurlijke rijkdommen.
zigd door Resolutie 1483(2003) en er werd
een VN-resolutie die van staten verlangt om
Er zijn uiteenlopende en meer gerichte maat-
een sanctiecomité opgericht om een lijst bij
op eigen naam maatregelen te nemen en de
regelen voorhanden om dat doel te bereiken.
te houden van personen wiens tegoeden
verplichtingen op nationaal niveau ten uit-
Bovendien is er sprake van een ernstige
dienden te worden bevroren. Al-Dulimi en
voer te leggen. Dit blijkt uit het gegeven dat
beperking op de rechten van Al-Dulimi. Diens
zijn onderneming werden in mei 2004 op
Zwitserland een verordening heeft aangeno-
tegoeden zijn geruime tijd bevroren en ver-
404
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Rechtspraak
volgens in beslag genomen zonder dat er
ten het vaderschap vast, vanaf het moment
onterecht is toegepast. Op het moment van
sprake is geweest van controle door een rech-
van geboorte. Er wordt geen DNA-test afgeno-
vertrek was zij de enige juridische ouder van
ter. Dit is niet goed voorstelbaar in een demo-
men. Tegelijkertijd wordt vanuit de Australi-
het kind. Hieromtrent overweegt het Hof dat
cratische samenleving. Aangezien op VN
sche Centrale autoriteit een verzoek gedaan
de Australische rechter later met terugwer-
niveau geen effectief en onafhankelijk rech-
bij de Letse autoriteiten voor teruggeleiding
kende kracht het vaderschap heeft vastge-
terlijke controle werd geboden, hadden de kla-
van het kind op grond van het Haags Kinder-
steld. De Letse autoriteiten hebben uitvoerig
gers recht op controle door een nationale
ontvoeringsverdrag 1980 (HKOV). In novem-
onderzocht of in een dergelijk geval het
rechter. Zonder dergelijke controle, oordeelt
ber 2008 oordeelt de Letse rechter in eerste
HKOV van toepassing is. Het is niet aan het
het EHRM, is er sprake van een schending
aanleg dat het meebrengen van het kind
Hof om te oordelen over de toepassing en
van artikel 6 lid 1 EVRM.
naar Letland ongeoorloofd was en dat het
uitleg van een bepaling door nationale rech-
Een verzoek tot schadevergoeding kan niet
binnen zes weken moet terugkeren naar Aus-
ters, tenzij dit een inbreuk op een van de
worden gehonoreerd, omdat Zwitserland
tralië. Verweerster gaat in beroep tegen de
bepalingen uit het EVRM zou opleveren. De
nochtans is overgegaan tot inbeslagname
uitspraak van de Letse rechter en brengt een
vraag of de inbreuk in overeenstemming met
van de bevroren tegoeden. Vanwege de hypo-
deskundigenrapport in waarin wordt gesteld
het recht is, wordt derhalve bevestigend
thetische aard van de inbeslagname kan er
dat bij een eventuele scheiding van moeder
beantwoord. Dat geldt ook voor de vraag of
geen causaal verband worden vastgesteld
en kind sprake zou zijn van een risico op een
de inbreuk een legitiem doel dient, in dit
tussen de schending van artikel 6 lid 1 EVRM
psychologisch trauma. Moeder stelt dat zij bij
geval het beschermen van de rechten van het
en het gestelde geldelijk nadeel. Vergoeding
terugkeer naar Australië werkeloos zal zijn en
kind en die van haar vader.
van immateriële schade en/of gemaakte kos-
niet de middelen tot haar beschikking heeft
Met betrekking tot de noodzaak van de inter-
ten is niet verzocht door Al-Dulimi.
om voor zichzelf en voor haar kind juridi-
ventie benadrukt het Hof dat in dit geval ver-
sche ondersteuning te krijgen. Deze informa-
schillende internationale documenten in
D. Slotsom
tie wordt tijdens het hoger beroep in januari
samenhang moeten worden toegepast, zon-
Het EHRM oordeelt dat de klacht ontvanke-
2009 terzijde geschoven. Het Regionale hof is
der dat daarbij sprake is van tegenstrijdighe-
lijk is en concludeert met vier stemmen
van mening dat de rapportage ziet op de
den tussen de verschillende verdragen.
tegen drie dat er een schending van artikel 6
inhoudelijke beoordeling van de vraag bij wie
Het Hof stelt dat er inmiddels brede consen-
lid 1 EVRM is. Het EHRM kent unaniem geen
het gezag moet liggen. Deze vraag is volgens
sus is over de opvatting dat het belang van
schadevergoeding toe.
hen geen onderdeel van de teruggeleidings-
het kind in alle beslissingen die het kind aan-
Aan de uitspraak is een partly dissenting opi-
procedure onder het HKOV. De beslissing in
gaan een eerste overweging moet zijn. Waar
nion van rechter Sajó gehecht en een dissen-
eerste instantie wordt gehandhaafd. Moeder
het een teruggeleidingsverzoek onder het
ting opinion van rechters Lorenzen, Raimon-
werkt niet mee aan de teruggeleiding en
HKOV betreft, moeten deze belangen worden
di en Jočienė.
lopende de procedures hieromtrent komen
beoordeeld in het licht van de uitzonderin-
moeder, vader en kind elkaar tegen op straat.
gen op de hoofdregel uit het HKOV. De hoofd-
Vader maakt van deze situatie gebruik door
regel van het HKOV is de onmiddellijke terug-
het kind zelf mee te nemen en via Estland
keer van het kind. Hierop geeft het HKOV
reizen zij – met ondersteuning van de Letse
verschillende uitzonderingen. Bij de beoorde-
26 november 2013, appl. nr. 27853/09
autoriteit – weer terug naar Australië.
ling van van met name de uitzonderingen uit
Art. 8 EVRM. Internationale kinderontvoe-
B. Procedure
de tijd) die uit artikel 13 HKOV (het bestaan
ring. Belang van het kind. Toepassing van
De moeder heeft op 8 mei 2009 een klacht
van een ernstig risico voor het kind) en die
Haagse kinderontvoeringsverdrag.
ingediend bij het Europees Hof voor de Rech-
uit artikel 20 HKOV (wanneer er sprake is van
Schending.
ten van de Mens op grond van artikel 8
strijd met de mensenrechten) moet volgens
EVRM. Op 15 november 2011 oordeelt het
het Hof met name worden gekeken naar het
Hof dat sprake is van een schending van arti-
belang van het kind. Deze beoordeling is in
kel 8. De zaak wordt op 4 juni 2012 op ver-
eerste instantie voorbehouden aan de natio-
zoek van de Letse overheid verwezen naar de
nale autoriteiten, aan wie daarbij een margin
Grote Kamer van het Hof. Diverse partijen
of appreciation wordt toegekend. De beoorde-
hebben in de procedure geïntervenieerd.
ling van het Hof in het licht van artikel 8
311
artikel 12 HKOV (omtrent het vestrijken van
(EVRM art. 8; HKOV art. 13)
X vs. Letland
A. Feiten
EVRM beperkt zich dan ook tot de vraag of
Klaagster is een Letse vrouw die enige tijd in
Australië woonachtig is geweest. In 2004
C. Uitspraak van het Hof
het besluitvormingsproces op eerlijke wijze
krijgt ze een relatie met een Australische
(Grote Kamer: Spielmann (President), Bratza,
heeft plaatsgevonden, alle belanghebbenden
man, uit welke relatie in 2005 een dochter
Raimondi, Ziemele, Villiger, Vajić, Hajiyev,
zijn betrokken bij de beslissing en het belang
wordt geboren. De vader staat niet vermeld
Jočienė, Šikuta, Hirvelä, Nicolaou, Kalaydjieva,
van het kind is verdedigd.
op de geboorteakte en er wordt geen vader-
Vučinić, Nußberger, Laffranque, Pinto de
Het Hof stelt dat hoewel de eerdere uitspraak
schap vastgesteld. De relatie tussen vader en
Albuquerque en Sicilianos)
van het Hof in de zaak Neulinger and Shuruk
moeder verslechtert en in juli 2008 vertrekt
De Grote Kamer stelt dat onbetwist is dat de
vs. Zwitserland dit lijkt te impliceren, de nati-
moeder met haar dochter naar Letland. Na
teruggeleiding een inbeuk op het recht op
onale rechter dus niet gehouden is om een
het vertrek van de moeder dient de vader
familieleven van de verzoekster oplevert.
diepgaand onderzoek te verrichten naar de
een verzoek in bij de Australische familie-
Daarom moet worden bekeken of de inbreuk
gehele familiesituatie. Wel moet worden vol-
rechter om vaderschap vast te stellen en een
kan worden gerechtvaardigd op grond van
daan aan een tweetal procedurele vereisten
verzoek tot teruggeleiding van het kind naar
lid 2 van artikel 8. Over de vraag of de
die voortvloeien uit artikel 8 EVRM. Aller-
Australië. De Australische rechtbank stelt op
inbreuk in overeenstemming is met het
eerst moeten mogelijke gronden voor een
basis van de door de vader aangedragen fei-
recht, voert de moeder aan dat het HKOV
toepassing van een van de uitzonderingen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
405
Rechtspraak
uit het HKOV daadwerkelijk worden meege-
porteur), kamerpresident, J. L. da Cruz
perioden niet meetellen voor de verwerving
wogen en moeten beslissingen hierover vol-
Vilaça, G. Arestis, J.C. Bonichot en
van het duurzame verblijfsrecht in de zin
doende gemotiveerd worden. Ten tweede
A. Arabadjiev, rechters)
van deze bepaling. Ten eerste kunnen familieleden van een burger van de Unie slechts
moet de lidstaat zich ervan verzekeren dat in
het land waar het kind zijn gewone verblijf-
Onuekwere vs. Secretary of State for the
het duurzame verblijfsrecht verwerven
plaats heeft, in dit geval Australië, voldoende
Home Department
indien niet alleen de burger van de Unie zelf
aan de voorwaarden van artikel 16, lid 1, van
veiligheidsmaatregelen van kracht zijn en
– wanneer sprake is van een bekend risico –
Richtlijn 2004/38/EG. Art. 16 lid 2 en 3.
Richtlijn 2004/38 voldoet. Deze familieleden
concrete beschermingsmaatregelen zijn
Duurzaam verblijfsrecht van derdelanders
moeten tevens tijdens de betrokken periode
genomen.
die familielid zijn van burger van de Unie.
ononderbroken en legaal bij die burger heb-
In deze zaak oordeelt het Hof dat het terug-
Inaanmerkingneming van door deze der-
ben gewoond. Ten tweede is het recht van
geleidingsverzoek binnen een jaar nadat het
delanders in gevangenis doorgebrachte
duurzaam verblijf een kernelement voor het
kind was meegenomen uit Australië werd
perioden.
bevorderen van de sociale samenhang en
door de richtlijn toegekend om het gevoel
behandeld, hetgeen op grond van het HKOV
een onmiddellijke terugkeer van het kind
(Richtlijn 2004/38/EG art. 16 lid 2 en 3)
van Unieburgerschap te versterken. De Uniewetgever van de Unie heeft daarom de ver-
zou impliceren. Nu de moeder echter bij het
regionale Hof in Riga een psychologisch rap-
Feiten en nationale procedure
krijging van het recht van duurzaam verblijf
port had ingediend waaruit bleek dat schei-
De Nigeriaanse Onuekwere is in 1999
op grond van artikel 16, lid 1, van Richtlijn
ding van moeder en kind mogelijkerwijs
getrouwd met een Ierse die haar recht van vrij
2004/38 afhankelijk gesteld van de integratie
zou leiden tot psychologisch trauma voor
verkeer en verblijf in het Verenigd Koninkrijk
van de burger van de Unie in het gastland
het kind, had het regionale Hof dit rapport
uitoefende. In 2000 is hem als familielid van
(zie arrest van 7 oktober 2010, Lassal, nr.
moeten meenemen in haar beslissing. Het
een burger van de Unie een vergunning voor
C-162/09, Jurispr. p. I-9217, punten 32 en 37).
feit dat dit rapport buiten beschouwing is
verblijf in het Verenigd Koninkrijk verleend
De oplegging van een onvoorwaardelijke
gelaten acht het Hof onacceptabel, nu de
met een geldigheid van vijf jaar. Hij is in de
gevangenisstraf door de nationale rechter
conclusies uit het rapport direct gelinkt zijn
daaropvolgende jaren twee maal tot een
toont volgens het Hof aan dat de betrokkene
aan het belang van het kind en mogelijker-
gevangenisstraf veroordeeld. Hij brengt in
de door de samenleving van het gastland in
wijs hadden kunnen leiden tot toepassing
totaal drie jaar en drie maanden in de gevan-
diens strafrecht tot uiting gebrachte waarden
van de uitzonderingsgrond uit artikel 13
genis door. In 2010 dient Onuekwere een aan-
niet eerbiedigt. De inaanmerkingneming van
HKOV, het bestaan van een ernstig risico
vraag in voor een kaart voor duurzaam ver-
in de gevangenis doorgebrachte perioden
voor het kind. Dit had derhalve moeten wor-
blijf op grond van Richtlijn 2004/38
voor de verwerving van het duurzame ver-
den onderzocht, evenals de vraag of het
betreffende het recht van vrij verkeer en ver-
blijfsrecht zou indruisen tegen het doel dat
voor de moeder mogelijk was om terug te
blijf op het grondgebied van de lidstaten voor
door de richtlijn met de instelling van dat
keren naar Australië. Door deze zaken bui-
de burgers van de Unie en hun familieleden
verblijfsrecht wordt nagestreefd.
ten beschouwing te laten wordt niet vol-
(PbEG L 158, p. 77). De Secretary of State wijst
In antwoord op de tweede vraag overweegt
daan aan de procedurele vereisten die voort-
dit af. Voor de nationale rechter komt de
het Hof dat artikel 16, lid 2, van Richtlijn
vloeien uit artikel 8 EVRM.
vraag op wat de relevantie is van de in gevan-
2004/38 voor de verwerving van het duurza-
genschap doorgebrachte tijd voor het bereke-
me verblijfsrecht door familieleden van een
D. Slotsom
nen van de periode van verblijf van Onuekwe-
burger van de Unie onder meer eist dat deze
Het EHRM oordeelt dat er een schending is
re in het Verenigd Koninkrijk.
familieleden gedurende een ononderbroken
periode van vijf jaar legaal bij die burger heb-
artikel 8 EVRM is en kent een schadevergoeding toe van € 2000.
Prejudiciële vraag
ben gewoond. De voorwaarde dat het verblijf
Aan de uitspraak is een joint dissenting opi-
De eerste vraag van de verwijzende rechter is
ononderbroken moet zijn, beantwoordt aan
nion van rechters Bratza, Vajić, Hajiyev
of er omstandigheden zijn, en zo ja welke,
de in antwoord op vraag 1 genoemde inte-
Šikuta, Hirvelä, Nicolaou Raimondi en Nuss-
waarin een periode die in de gevangenis
gratieverplichting die geldt voor de verwer-
berger gehecht en een concurring opinion
wordt doorgebracht, als legaal verblijf geldt
ving van het duurzame verblijfsrecht.
van rechter Pinto de Albuquerque.
voor de verkrijging van een duurzaam verblijfsrecht krachtens artikel 16 van Richtlijn
Conclusie
2004/38. Indien een in de gevangenis doorge-
Perioden die in het gastland in een gevange-
Hof van Justitie van de
Europese Unie
brachte periode niet geldt als legaal verblijf,
nis zijn doorgebracht kunnen niet worden
vraagt de rechter of een persoon die een
meegeteld voor de verwerving door een der-
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
gevangenisstraf heeft uitgezeten, dan de ver-
delander van een duurzaam verblijfsrecht in
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
blijfsperioden vóór en na zijn gevangenschap
de zin van artikel 16, lid 2, van Richtlijn
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
bij elkaar mag optellen voor de berekening
2004/38. Het ononderbroken karakter van
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
van de voor de verkrijging van een duurzaam
het verblijf wordt doorbroken door perioden
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
verblijfsrecht krachtens Richtlijn 2004/38
die in het gastland in de gevangenis worden
www.curia.europa.eu.
vereiste periode van vijf jaar.
doorgebracht door een derdelander die familielid is van een burger van de Unie die gedu-
312
De uitspraak van het Hof
rende die perioden een duurzaam verblijfs-
In antwoord op de eerste vraag overweegt
recht heeft verworven.
het Hof dat uit de bewoordingen en het doel
Arrest van 16 januari 2014, nr. C-378/12
van artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2004/38
(Tweede kamer, R. Silva de Lapuerta (rap-
volgt dat in de gevangenis doorgebrachte
406
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Rechtspraak
Hoge Raad (civiele kamer)
hoger beroep immers uitsluitend een beroep
keersongeval. Het gerecht wijst de
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
gedaan op een merkrecht, aldus de klacht. Bij
vordering af. Het hof wijst de vordering als-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
de beoordeling wordt het volgende vooropge-
nog gedeeltelijk toe. HR: Op grond van de
van Justitie van het Caribische deel van het
steld. Naar Arubaans appelprocesrecht is de
devolutieve werking van het hoger beroep
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
appellant bevoegd, maar niet verplicht om
was het hof ertoe gehouden om alsnog het
zien op www.rechtspraak.nl.
grieven aan te voeren (vgl. art. 271 en 429o
verweer met betrekking tot bestaan en
lid 1 RvA). De appelrechter is bevoegd ambts-
omvang van de schade en het beroep op
halve tot vernietiging van de bestreden uit-
eigen schuld te onderzoeken.
313
spraak over te gaan, buiten de (eventueel
aangevoerde) grieven om (vgl. art. 281a en
(Rv Aruba art. 280)
31 januari 2014, nr. 12/05225
429q lid 6 RvA). Deze regels van Arubaans
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, G. Snijders,
appelprocesrecht houden verband met het
New India en X, adv. mrs. J.W.H. van Wijk en
G. de Groot, M.V. Polak; A-G mr. G.R.B. van
ontbreken van verplichte procesvertegen-
I.C. Blomsma, vs. Y, niet verschenen.
Peursem)
woordiging in hoger beroep. Bij de uitoefe-
ECLI:NL:HR:2014:212
ning van zijn bevoegdheid op de voet van de
Feiten en procesverloop
art. 281a en 429q lid 6 RvA mag de appel-
In 2006 heeft zich in Aruba een aanrijding
Aruba. Caribisch appelprocesrecht. Grenzen
rechter evenwel niet buiten de grenzen van
voorgedaan tussen een door X bestuurde
rechtsstrijd. Verrassingsbeslissing. Merk-
de rechtsstrijd treden. Hij mag evenmin han-
auto en een door de zoon van Y bestuurde
recht. Auteursrecht. Een partij stelt een
delen in strijd met het fundamentele begin-
motorfiets. X was voor het risico van wettelij-
inbreukvordering in op grond van gepreten-
sel van procesrecht dat partijen over de
ke aansprakelijkheid verzekerd bij New India.
deerde merkrechten. Het hof wijst de vorde-
wezenlijke elementen die ten grondslag lig-
Als gevolg van de aanrijding is schade ont-
ring toe op grond van een aangenomen
gen aan de rechterlijke beslissing, voldoende
staan aan de motorfiets, die in eigendom toe-
auteursrecht. HR: Het hof heeft zowel de
moeten zijn gehoord en niet mogen worden
behoorde aan Y.
grenzen van de rechtsstrijd miskend als een
verrast door een beslissing van de rechter
In dit geding heeft Y schadevergoeding
ontoelaatbare verrassingsbeslissing gegeven.
waarmee zij, gelet op het verloop van het
gevorderd, begroot op Afl. 25 576. New India
processuele debat, geen rekening behoefden
c.s. hebben zich onder meer op eigen schuld
(EVRM art. 6; Rv Aruba art. 52, 128, 271, 281a
te houden (vgl. HR 21 december 2001,
van de zoon van Y beroepen en de hoogte
en 429o lid 1, 429q lid 6)
ECLI:NL:HR:2001:AD3997, NJ 2004/34 (Caribic
van de gestelde schade betwist. Het gerecht
vs. Town House)). Onderdeel 1 voert terecht
heeft de vordering van Y afgewezen. Het hof
X c.s., adv. mr. F.E. Vermeulen, vs. Arubags,
aan dat Arubags uitsluitend een beroep heeft
heeft New India c.s. veroordeeld tot betaling
adv. mr. R.A.A. Duk.
gedaan op een auteursrecht ter weerlegging
van Afl. 1500.
van het verweer van X c.s. dat sprake is van
Feiten en procesverloop
merkenrechtelijk voorgebruik, welk verweer
Hoge Raad
In de winkels van X c.s. in Aruba zijn in 2010
door het gerecht was gehonoreerd. Eveneens
Onderdeel 1 slaagt. Op grond van de devolu-
tassen aangetroffen waarbij het woord ‘Aruba’
terecht betoogt het onderdeel dat Arubags
tieve werking van het hoger beroep was het
over de gehele tas is gebruikt. De tassen zijn
zich louter heeft beroepen op een auteurs-
hof ertoe gehouden om, bij gegrondbevin-
identiek aan tassen die door Arubags worden
recht van Avrahami, en niet op een aan Aru-
ding van een of meer grieven van Y, alsnog
verkocht.
bags toekomend auteursrecht. Het hof heeft
het door New India c.s. in eerste aanleg
In dit geding heeft Arubags een verbod van
zowel de grenzen van de rechtsstrijd mis-
gevoerde verweer met betrekking tot bestaan
merkinbreuk en een verbod tot onrechtma-
kend als een ontoelaatbare verrassingsbeslis-
en omvang van de door Y gevorderde schade
tig handelen gevorderd, stellende dat zij
sing gegeven, doordat het de toewijzing van
te onderzoeken. Uit het vonnis blijkt niet dat
sinds 10 juni 2010 rechthebbende is op een
Arubags’ vorderingen heeft gebaseerd op de
het hof dit onderzoek heeft verricht. Onder-
gecombineerd woord-/beeldmerk, waarbij
niet door Arubags aangevoerde grondslag
deel 2 slaagt eveneens. Het gerecht is niet
gebruik wordt gemaakt van het woord ‘Aruba’
van inbreuk op een aan haar toekomend
toegekomen aan het beroep van X en New
en het concept van een handelsmerk, en dat
auteursrecht.
India op eigen schuld aan de zijde van Y. Op
X c.s. de tassen hebben verhandeld zonder
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
grond van de devolutieve werking van het
toestemming van Arubags. Het gerecht heeft
komstig de conclusie van de A-G.
hoger beroep was het hof ertoe gehouden
de vorderingen afgewezen op grond van het
De A-G geeft onder 2.7 regels van Arubaans
om, bij gegrondbevinding van een of meer
door X c.s. gestelde eerdere gebruik van het
merkenrecht en onder 2.9-2.10 regels van
grieven van Y, alsnog dit beroep op eigen
teken ‘Aruba’ door hen, voorafgaand aan het
Caribisch appelprocesrecht.
schuld te onderzoeken. Uit het vonnis blijkt
depot door Arubags en de inschrijving als
Arubaans merk op naam van Arubags (hierna: merkenrechtelijk voorgebruik). Het hof
niet dat het hof dit onderzoek heeft verricht.
314
Volgt vernietiging en verwijzing, overeenkomstig de conclusie van de A-G.
heeft de vorderingen alsnog grotendeels toegewezen op auteursrechtelijke grondslag.
31 januari 2014, nr. 12/06001
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. de Groot, M.V. Polak;
Hoge Raad
A-G mr. F.F. Langemeijer)
Onderdeel 1 klaagt dat het hof in strijd met
ECLI:NL:HR:2014:214
art. 6 EVRM en de art. 52 en 128 Wetboek van
315
31 januari 2014, nr. 13/00254
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
Burgerlijke Rechtsvordering Aruba (RvA)
Aruba. Caribisch appelprocesrecht. Devolu-
Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders; A-G mr.
auteursrechtinbreuk aan zijn beslissing ten
tieve werking. Een partij vordert vergoe-
M.H. Wissink)
grondslag heeft gelegd. Arubags heeft in
ding van schade, veroorzaakt bij een ver-
ECLI:NL:HR:2014:215
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
407
Rechtspraak
Algemeen verbindend verklaarde cao. Uit-
bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak meta-
Geneeskundige behandelingsovereen-
leg. Werkingssfeer. De cao bepaalt dat
len apparaten assembleert. Het middel faalt.
komst. Motiveringsgebrek. Een patiënte
onder haar werkingssfeer vallen: ‘onderne-
Volgens de hiervoor aangehaalde bepaling
vordert schadevergoeding van een tandarts
mingen waarin uitsluitend of in hoofd-
van de Regeling Werkingssfeer – welke rege-
wegens toerekenbare tekortkoming in de
zaak het bedrijf van be- en/of verwerken
ling recht is in de zin van art. 79 RO, nu zij als
nakoming van de geneeskundige behande-
van metalen wordt uitgeoefend, waaronder
onderdeel van de cao algemeen verbindend is
lingsovereenkomst. Het hof stelt voorop
onder meer wordt verstaan het assemble-
verklaard – is beslissend of de bedrijfsuitoefe-
dat het enkele feit dat na de behandeling
ren van optische apparaten’. Het hof oor-
ning van de onderneming uitsluitend of in
sprake was van een beethoogte die 5 mm
deelt dat de onderneming Adimec niet valt
hoofdzaak het ‘be- en/of verwerken van meta-
afweek van de natuurlijke beethoogte, niet
onder de werkingssfeer van de cao. HR:
len’ betreft als bedoeld en nader omschreven
kan leiden tot de conclusie dat de tandarts
Blijkens de door het hof vastgestelde feiten
in die bepaling. Blijkens de door het hof vast-
toerekenbaar is tekortgeschoten, en wijst
bestaat de bedrijfsactiviteit van Adimec in
gestelde feiten bestaat de bedrijfsactiviteit
de vordering af. HR: Het hof heeft zijn
hoofdzaak in het ontwerpen en ontwikke-
van Adimec in hoofdzaak in het in nauw
beslissing ontoereikend gemotiveerd, nu
len van camera’s. De uiteindelijke assem-
overleg met de afnemer ontwerpen en ont-
uit zijn arrest niet blijkt of het de omstan-
blage van de camera’s vormt slechts een
wikkelen van geavanceerde en gespecialiseer-
digheid in aanmerking heeft genomen dat
ondergeschikt onderdeel van haar activitei-
de hightech camera’s. De uiteindelijke assem-
de afwijking aanvankelijk aanzienlijk gro-
ten. De door het hof aan deze feiten ver-
blage van die camera’s – de enige fase van de
ter was, welke omstandigheid van essenti-
bonden slotsom dat de onderneming van
productie en dienstverlening van Adimec die
eel belang is.
Adimec niet valt onder de werkingssfeerbe-
kan worden aangemerkt als het ‘be- en/of ver-
paling, is juist.
werken van metalen’ in genoemde zin, en wel-
(RO art. 79)
ke assemblage uitsluitend plaatsvindt als een
(RO art. 79; CAO voor de Metalektro, Regeling
uitvloeisel van het ontwerpen en de ontwik-
X (de patiënte), adv. mrs. B.J. van Dorp en S.
Werkingssfeer lid 2, aanhef en onder a)
kelen van een camera – vormt slechts een
Kousedghi, vs. Y (de tandarts), niet versche-
ondergeschikt onderdeel van haar activitei-
nen.
De stichtingen ROM en PME, adv. mr. R.A.A.
ten. De door het hof aan deze feiten verbon-
Duk, vs. Adimec, adv. mr. E.H. van Staden ten
den slotsom dat de onderneming van Adimec
Feiten en procesverloop
Brink.
(dus) niet valt onder de werkingssfeerbepa-
X heeft in december 2003 en januari 2004
ling, is juist. Aan de juistheid van het oordeel
een uitgebreide sanering van haar gebit
Feiten en procesverloop
van het hof doet niet af dat ontwerp en ont-
ondergaan op grond van een met Y gesloten
Adimec is een onderneming die zich richt op
wikkeling in een onderneming vaak onderge-
geneeskundige behandelingsovereenkomst.
het ontwikkelen, assembleren en verkopen
schikt zullen zijn aan of uitsluitend ten dien-
Na uitvoering van de tandheelkundige aan-
van hightech camera’s. ROM is betrokken bij
ste zullen staan van de (eigenlijke)
passingen bleek bij X sprake te zijn van een
de uitvoering van de collectieve arbeidsover-
bedrijfsactiviteiten. De vaststelling van het
onjuiste beethoogte in die zin dat de lengte
eenkomsten in de bedrijfstak Metalektro.
hof houdt immers in dat in dit geval ontwerp
van de tanden in de boven- en onderkaak te
PME is een pensioenfonds voor die bedrijfs-
en ontwikkeling juist kern en zwaartepunt
groot was.
tak. Voor die bedrijfstak geldt de ‘CAO voor
van (en dus) de (eigenlijke) bedrijfsactiviteiten
In dit geding heeft X schadevergoeding gevor-
de Metalektro’ (hierna: de cao). De cao is gro-
vormen. Die vaststelling is gelet op de door
derd. De rechtbank heeft de vordering gedeel-
tendeels algemeen verbindend verklaard,
het hof vermelde feiten alleszins begrijpelijk.
telijk toegewezen. Het hof heeft geoordeeld
inclusief de daarvan deel uitmakende Rege-
Evenmin doet aan de juistheid van het oor-
dat Y niet toerekenbaar is tekortgeschoten en
ling Werkingssfeer. Voor ondernemingen in
deel van het hof af dat Adimec uitsluitend
de vordering alsnog geheel afgewezen.
de Metalektro geldt de verplichting tot deel-
betaling verlangt voor haar werkzaamheden
name in het bedrijfstakpensioenfonds voor
als het tot levering van een camera komt. Dat
Hoge Raad
de Metalektro. De Regeling Werkingssfeer
brengt immers geen verandering in de aard
Onderdeel 1 klaagt dat het hof ten onrechte
bepaalt: ‘Tot de “Metalektro” behoren (…)
en het karakter van haar bedrijfsactiviteiten.
heeft vooropgesteld dat het enkele feit dat
ondernemingen (...) waarin: (...) uitsluitend of
Gelet op een en ander komt het oordeel van
na de behandeling door Y sprake was van
in hoofdzaak het bedrijf van be- en/of ver-
het hof ook niet in strijd met het Vector-
een beethoogte die 5 mm afweek van de
werken van metalen wordt uitgeoefend,
arrest. Daarin ging het immers uitsluitend
natuurlijke beethoogte, niet kan leiden tot de
waaronder onder meer wordt verstaan (...) het
om de toerekening van arbeidsuren van acti-
conclusie dat Y toerekenbaar is tekortgescho-
(...) assembleren (…) van (…) metalen appara-
viteiten die ondergeschikt zijn aan de eigen-
ten in de nakoming van de behandelings-
ten, (…) zoals (…) instrumenten (waaronder
lijke bedrijfsactiviteiten van de onderneming.
overeenkomst. Het onderdeel betoogt dat het
optische apparaten), (…).’
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
hof daarbij had moeten betrekken dat vol-
In dit geding heeft Adimec een verklaring
sie van de A-G.
gens Y de beet toen al dramatisch was inge-
voor recht gevorderd dat zij niet valt onder de
De A-G stelt voorop dat het Vector-arrest een
slepen. Deze klacht slaagt. Nu het hof geen
werkingssfeer van de cao. De kantonrechter
wat andere vraag betrof (3.2.1).
feiten heeft vastgesteld die afwijken van de
heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft
het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Hoge Raad
door de rechtbank vastgestelde feiten, moet
316
in cassatie uitgangspunt zijn dat, zoals de
rechtbank heeft overwogen, sprake was van
een afwijking van 5 mm nadat Y de beet ‘dra-
Het middel klaagt, met een beroep op HR 24
31 januari 2014, nr. 13/00875
matisch’ had ingeslepen zonder enige verbe-
februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
tering. Hieruit volgt dat de afwijking aanvan-
2012/142 (ROM vs. Vector), dat het hof heeft
C.E. Drion; A-G mr. J. Wuisman)
kelijk aanzienlijk groter moet zijn geweest.
miskend dat Adimec is aan te merken als een
ECLI:NL:HR:2014:217
Uit het arrest van het hof blijkt niet of het
408
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Rechtspraak
(Gerritse vs. HAS); HR 20 februari 2004,
deze omstandigheid – die in ieder geval van
(…)
essentieel belang is voor de beoordeling van
Art. 4. 1. De hoogte van de aanspraak op het
ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM
de zorgvuldigheid van de behandeling door
invaliditeitspensioen wordt gebaseerd op het
vs. Fox)). In het oordeel van het hof ligt beslo-
Y – in aanmerking heeft genomen bij zijn
jaarsalaris-WAO (uitkering) dat geldt op de
ten dat voor het antwoord op de vraag of X
beoordeling of Y is tekortgeschoten in de
eerste ziektedag waaruit de aanspraak op het
aanspraak heeft op de aanvullende uitkering,
nakoming van zijn verplichtingen uit de
invaliditeitspensioen ontstaat. (…)
beslissend is of X als uitkeringsgerechtigde
behandelingsovereenkomst. Aldus heeft het
4. De hoogte en duur van het invaliditeits-
in de zin van de aanvullende verzekering is
hof zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd.
pensioen volgt de door het UWV telkens vast
aan te merken op het moment dat hem op
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
te stellen mate van (gedeeltelijke) arbeidson-
grond van art. 43a lid 1 WAO opnieuw een
komstig de conclusie van de A-G.
geschiktheid en zal worden aangepast per de
WAO-uitkering werd toegekend. Dit oordeel
datum waarop het UWV – al dan niet met
is juist. In cassatie is niet bestreden dat, zoals
terugwerkende kracht –de mate van (gedeel-
het hof heeft vastgesteld, de bepalingen van
telijke) arbeidsongeschiktheid wijzigt. Een
de aanvullende verzekering niet met zoveel
toename van de mate van arbeidsongeschikt-
woorden voorzien in de situatie waarin een
31 januari 2014, nr. 13/01165
heid leidt alleen dan tot een aanpassing van
WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, C.E.
het invaliditeitspensioen, indien de gedeelte-
WAO wordt toegekend. Art. 43a lid 1 WAO
Drion, G. Snijders, G. de Groot; A-G mr. J.
lijk arbeidsongeschikte op de ingangsdatum
houdt onder meer in dat indien degene
Wuisman)
van de toename bij de Schade NV verzekerd
wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering
ECLI:NL:HR:2014:218
was. (…)
wegens afneming van arbeidsongeschiktheid
Art. 8. 1.a. De uitkeringsgerechtigde verliest
op grond van art. 43 lid 1 WAO is ingetrok-
Algemeen verbindend verklaarde cao. Uit-
zijn recht op uitkering onmiddellijk indien
ken, binnen vijf jaar na de datum van die
leg. WAO-gat. Aanvullende verzekering.
en voor dat gedeelte waarvoor het UWV de
intrekking opnieuw arbeidsongeschikt wordt
Uitkeringsgerechtigde. HR: Het oordeel van
uitkeringsgerechtigde niet langer (gedeelte-
en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit
het hof dat voor de hoedanigheid van uit-
lijk) arbeidsongeschikt acht.
dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschikt-
keringsgerechtigde in de zin van de aanvul-
b. De uitkeringsgerechtigde verliest zijn recht
heid ter zake waarvan de uitkering werd
lende verzekering was vereist dat eiser op
op uitkering onmiddellijk indien en voor de
ingetrokken, toekenning van een arbeidson-
het moment van de toekenning van de
periode dat het UWV geen vervolguitkering
geschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt
WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1
toekent dan wel uitbetaalt. (…).’
zodra die arbeidsongeschiktheid vier weken
WAO, verzekerd was via een werkgever in
Per 23 april 1998 is X ontslagen. Per 12 juni
onafgebroken heeft geduurd. Het oordeel van
de metaal en techniek, is juist.
2003 is de WAO-uitkering van X ingetrokken
het hof komt erop neer dat voor de hoeda-
en zijn aanvullende uitkering beëindigd. Aan-
nigheid van uitkeringsgerechtigde in de zin
(RO art. 79; WAO art. 43, 43a; CAO AVIM, Uit-
sluitend heeft X een WW-uitkering ontvangen
van de aanvullende verzekering was vereist
keringsreglement art. 3, 4, 8)
en is hij aangemeld voor re-integratiebegelei-
dat X op het moment van de toekenning van
ding. Per 6 november 2006 heeft X zich ziek
de WAO-uitkering op grond van art. 43a lid 1
X, adv. mr. R.A.A. Duk, vs. Schade NV,
gemeld. Met ingang van 4 december 2006
WAO, verzekerd was bij Schade NV via een
adv. mr. S.F. Sagel.
heeft het UWV een arbeidsongeschiktheids-
werkgever in de metaal en techniek, en dat
uitkering aan X toegekend op basis van een
dit volgens die bepalingen toen niet het
Feiten en procesverloop
arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
geval was. De uitleg die het hof hiermee
Na ongevallen op 24 en 25 mei 1996 heeft X,
In dit geding heeft X betoogd dat hij zijn
heeft gegeven aan de art. 3 en 8 van het uit-
die werkzaam was als heftruckchauffeur, zich
aanspraak op de aanvullende uitkering
keringsreglement, is juist. Aan de aanvullen-
ziek gemeld. Met ingang van 21 maart 1998
steeds heeft behouden en gevorderd dat
de verzekering via de voormalige werkgever
ontving X een WAO-uitkering op basis van
Schade NV wordt veroordeeld om met ingang
van X is volgens art. 8 van het uitkeringsre-
100% arbeidsongeschiktheid en van Schade
van 12 juni 2003, althans 4 december 2006,
glement een einde gekomen bij de beëindi-
NV een aanvullende arbeidsongeschiktheids-
€ 2726 per jaar te betalen. De rechtbank
ging van de WAO-uitkering in 2003. Toen aan
uitkering op basis van een collectieve verzeke-
heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft
X op grond van art. 43a lid 1 WAO opnieuw
ring die de werkgever had afgesloten overeen-
het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
een WAO-uitkering werd toegekend, was hij,
317
anders dan art. 3 van het uitkeringsregle-
komstig de algemeen verbindend verklaarde
cao AVIM. Op de verzekering is een uitkerings-
Hoge Raad
ment eist, niet via enige werkgever in de
reglement van toepassing, dat onderdeel is
Nu het uitkeringsreglement onderdeel is van
metaal en techniek bij Schade NV aanvullend
van de cao AVIM en onder meer inhoudt:
een algemeen verbindend verklaarde cao,
verzekerd. Deze eis geldt ook indien wordt
‘Art. 3. 1. Uitkeringsgerechtigde kan zijn de
vormt het recht in de zin van art. 79 RO,
meegewogen dat die hernieuwe toekenning
(gewezen) werknemer die per de ingangsda-
zodat de Hoge Raad de uitleg van het hof
geschiedde wegens een toename van de mate
tum van het invaliditeitspensioen voldoet
dienaangaande op juistheid heeft te onder-
van arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oor-
aan de voorwaarden dat:
zoeken. In dit verband is bij de uitleg van de
zaak als die van de toekenning van een WAO-
a. hij op 00.00 uur van de dag van de eerste
in het geding zijnde bepalingen (de art. 3 en
uitkering tot 12 juni 2003. Art. 4 lid 4, tweede
ziekmelding, ten gevolge van welke ziekte hij
8) mede van belang welke betekenis naar
volzin, van het uitkeringsreglement verlangt
voor een vervolguitkering in aanmerking
objectieve maatstaven volgt uit de bewoor-
immers dat X op de ingangsdatum van de
komt, bij de Schade NV was verzekerd en
dingen waarin de bepalingen zijn gesteld,
toename bij Schade NV was verzekerd.
b. hij middels een toekenningsbeslissing van
gelezen in het licht van de gehele tekst van
Het middel klaagt verder dat het hof de ver-
het UWV kan aantonen dat hij arbeidsonge-
de cao en de eventuele toelichting daarbij
werping van het beroep van X op de aanvul-
schikt is in de zin van de WAO en dat hij voor
(vgl. HR 17 september 1993,
lende en/of beperkende werking van de rede-
een vervolguitkering in aanmerking komt.
ECLI:NL:HR:1993:ZC1059, NJ 1994/173
lijkheid en billijkheid onvoldoende heeft
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
409
Rechtspraak
gemotiveerd. Het middel licht echter niet toe
gelegd dat zich een wijziging van omstandig-
Salduz-recht om een raadsman te raadple-
in welk opzicht de motivering van het hof
heden heeft voorgedaan. De rechtbank heeft
gen in jeugdzaak: voor aangehouden jeug-
tekortschiet. Een zodanige toelichting kon in
de beschikking van 21 april 2010 gewijzigd.
dige verdachten geldt dat zij recht hebben
het onderhavige geval temeer van X worden
Het hof heeft de man alsnog niet-ontvanke-
op bijstand door een raadsman of een ande-
gevergd, nu hij zich jegens Schade NV
lijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging
re vertrouwenspersoon tijdens het verhoor
beroept op de redelijkheid en billijkheid in
van de beschikking van 21 april 2010.
door de politie.
Afstand van recht op aanwezigheid raads-
verband met haar weigering om tot uitkering over te gaan, hoewel de overwegingen
Hoge Raad
man bij verhoor? Dat de raadsman van ver-
van het hof meebrengen dat de door X gesig-
Onderdeel 1a klaagt dat, anders dan het hof
dachte niet heeft medegedeeld dat hij bij
naleerde onbillijkheid in verband moet wor-
heeft aangenomen, het hof in de beschikking
het verhoor van de verdachte aanwezig
den gebracht met de omstandigheid dat zijn
van 21 april 2010 de draagkracht van de man
wenste te zijn, levert geen ondubbelzinnige
werkgever (evenals de partijen bij de cao
niet heeft vastgesteld aan de hand van de
afstand door verdachte op om zich tijdens
AVIM) geen met art. 43a lid 1 WAO vergelijk-
jaarrekeningen over de jaren 2004, 2005,
het verhoor door de politie te laten bijstaan
bare voorziening in de aanvullende verzeke-
2006 en 2008. Bij de beoordeling van het
door een raadsman of een andere vertrou-
ring heeft bedongen.
onderdeel moet worden vooropgesteld dat
wenspersoon.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
het bij de toepassing van art. 1:401 lid 1 BW
sie van de A-G.
erom gaat of zich een wijziging heeft voorge-
De A-G bespreekt onder 2.4 de aanvullende
daan ten opzichte van de omstandigheden
verzekering in verband met het WAO-gat en
die in de beschikking waarvan wijziging
Inleiding:
onder 2.6-2.7 de totstandkomingsgeschiedenis
wordt verzocht aan de vaststelling van de
In deze jeugdzaak klaagt het middel dat het
van art. 43a WAO. Hij meent dat indien het
alimentatie ten grondslag zijn gelegd. Uit de
hof, in strijd met een gevoerd verweer, voor
wenselijk is dat art. 43a WAO wordt geïncor-
overwegingen van de beschikking van 21
het bewijs heeft gebruikt een verklaring die
poreerd in het Uitkeringsreglement, dat niet
april 2010 blijkt dat het hof in die beschik-
de minderjarige verdachte bij de politie heeft
dient te geschieden via rechterlijke uitleg
king niet is uitgegaan van enig concreet vast-
afgelegd, zonder dat hij tijdens het verhoor
maar via de onderhandelingstafel (2.13).
gesteld inkomen van de man, maar dat het
werd bijgestaan door een raadsman of een
heeft aangenomen dat de man (in ieder
andere vertrouwenspersoon, terwijl hij van
geval) in staat is om de door de rechtbank
dat recht op rechtsbijstand niet ondubbelzin-
vastgestelde alimentatie te betalen omdat hij
nig afstand heeft gedaan.
318
(EVRM art. 6)
onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn
31 januari 2014, nr. 13/02844
inkomenspositie. Het hof heeft zijn oordeel
Hoge Raad, onder meer:
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
dus niet gebaseerd op de in zijn beschikking
3.5. Een verdachte die door de politie is aan-
C.E. Drion; A-G mr. L.A.D. Keus)
genoemde jaarstukken, zoals het hof in de
gehouden, kan aan art. 6 EVRM een aan-
ECLI:NL:HR:2014:220
onderhavige procedure tot uitgangspunt
spraak op rechtsbijstand ontlenen die
neemt. De door het hof genoemde inkomens-
inhoudt dat hem de gelegenheid wordt gebo-
Partneralimentatie. Wijziging. HR: Anders
toename sluit derhalve nog niet uit dat zich
den om voorafgaand aan het verhoor door de
dan het hof in de onderhavige procedure
een relevante wijziging van omstandigheden
politie aangaande zijn betrokkenheid bij een
tot uitgangspunt neemt, heeft het hof in de
in de zin van art. 1:401 lid 1 BW kan hebben
strafbaar feit een advocaat te raadplegen. De
eerdere procedure zijn oordeel niet geba-
voorgedaan ten opzichte van hetgeen waar-
aangehouden verdachte dient vóór de aan-
seerd op de door de man overgelegde jaar-
van het hof in de beschikking van 21 april
vang van het eerste verhoor te worden gewe-
stukken.
2010 is uitgegaan.
zen op zijn recht op raadpleging van een
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
advocaat. Behoudens in het geval dat hij uit-
komstig de conclusie van de A-G.
drukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk
(BW art. 1:401 lid 1)
geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan
De man, adv. mr. C.G.A. van Stratum, vs. de
van dat recht, dan wel bij het bestaan van
Hoge Raad (strafkamer)
dwingende redenen als door het EHRM
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het
Feiten en procesverloop
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
redelijke de gelegenheid moeten worden
Partijen zijn in 1980 gehuwd en in 2009
straf(proces)recht Radboud Universiteit
geboden dat recht te verwezenlijken. Indien
gescheiden. Bij beschikking van 21 april 2010
Nijmegen.
een aangehouden verdachte niet dan wel
vrouw, niet verschenen.
niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid
heeft het hof bepaald dat de man € 1500 per
maand dient bij te dragen in de kosten van
levensonderhoud van de vrouw.
319
is geboden om voorafgaand aan het verhoor
door de politie een advocaat te raadplegen,
levert dat in beginsel een vormverzuim op
In dit geding heeft de man verzocht om wijziging van de beschikking van 21 april 2010,
21 januari 2014, nr. 12/03003
als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daar-
primair op de grond dat die beschikking van
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
toe strekkend verweer, in de regel dient te
de aanvang af niet aan de wettelijke maatsta-
van Kan, Y. Buruma)
leiden tot uitsluiting van het bewijs van de
ven heeft beantwoord, aangezien daarbij is
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
verklaringen van de verdachte die zijn afge-
uitgegaan van onjuiste of onvolledige gege-
kende tot verwerping; adv. mr. J.S. Nan,
legd voordat hij een advocaat kon raadple-
vens. Volgens de man zijn diens jaarrekenin-
Dordrecht)
gen. Het voorgaande ziet zowel op aangehou-
gen van de jaren 2004-2009 ten onrechte niet
ECLI:NL:HR:2014:133
den strafrechtelijk volwassenen als op
in de beoordeling betrokken. Subsidiair heeft
aangehouden strafrechtelijk jeugdigen. Voor
de man aan zijn verzoek ten grondslag
aangehouden jeugdige verdachten geldt dat
410
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Rechtspraak
zij tevens recht hebben op bijstand door een
nen van bedoelde bevoegdheden, mits bij
ring in combinatie met een forse overschrij-
raadsman of een andere vertrouwenspersoon
aanwending van die bevoegdheden tegen-
ding van de redelijke termijn in de zin van
tijdens het verhoor door de politie. (Vgl. HR
over een verdachte de aan deze als zodanig
art. 6 lid 1 EVRM.
30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ
toekomende waarborgen in acht worden
Het hof verwerpt deze verweren en over-
2009/349).
genomen.
weegt als volgt: ‘Inzet van een niet-opsporingsambtenaar bij de opsporing[.] Naar het
3.6. Uit de enkele omstandigheid dat mr.
Zwart, de advocaat die de verdachte na zijn
(WED)
oordeel van het hof was de dierenarts in de
hoedanigheid van toezichthouder namens de
aanhouding voorafgaand aan zijn eerste verhoor door de politie op 25 januari 2011 heeft
Inleiding:
Voedsel en Warenautoriteit bevoegd controle-
geraadpleegd, niet heeft medegedeeld dat hij
Verdachte is veroordeeld omdat zij – kort
bevoegdheden uit te oefenen en op grond
bij het verhoor van de verdachte aanwezig
gezegd – in/vanuit een door haar geëxploi-
van de toepasselijke communautaire Voor-
wenste te zijn, kan niet volgen dat de ver-
teerd slachthuis, in de periode van 1 april
schriften met betrekking tot de keuring van
dachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan
2006 tot en met 20 juni 2007 opzettelijk een
voor menselijke consumptie bestemde pro-
van het recht zich tijdens het verhoor door
door de keuringsdierenarts van de Voedsel-
ducten van dierlijke oorsprong (met name
de politie te laten bijstaan door een raads-
en Warenautoriteit afgekeurd varken dan wel
Bijlage I, hoofdstuk II, onderdeel F bij Veror-
man of een andere vertrouwenspersoon.
een door de keuringsdierenarts anderszins
dening (EG) 854/2004) alsmede op grond van
Derhalve is het oordeel van het Hof dat
voor menselijke consumptie ongeschikt ver-
artikel 5:18 van de Algemene Wet Bestuurs-
“onder deze omstandigheden geen sprake
klaard varken, zijnde destructiemateriaal,
recht bevoegd monsters te nemen. De enkele
[is] van schending van de geldende normen
heeft onttrokken of heeft laten onttrekken
omstandigheid dat deze controlebevoegd-
ten aanzien van rechtsbijstand van de ver-
aan verwerking, door dit destructiemateriaal
heid is aangewend nadat een verdenking van
dachte” niet begrijpelijk. Het middel klaagt
telkens uit de destructiebakken/-tonnen te
een strafbaar feit was gerezen, doet niet af
terecht dat het Hof de verklaring die de min-
halen of te laten halen en/of dit destructie-
aan de rechtmatigheid van de uitoefening
derjarige verdachte op 25 januari 2011 heeft
materiaal niet aan (personeel van) het ver-
van deze controlebevoegdheid, nu niet aan-
afgelegd zonder dat hij tijdens het verhoor
werkingsbedrijf [A] aan te bieden of aan te
nemelijk is geworden dat bij het gebruik
door een raadsman of andere vertrouwens-
laten bieden.
maken van die bevoegdheid de aan de ver-
persoon is bijgestaan, niet voor het bewijs
Het hof heeft deze bewezenverklaring onder
dachte toekomende waarborgen niet in acht
had mogen bezigen.
meer doen steunen op de inhoud van het
zijn genomen. Het materiaal waarvan mon-
3.7. Voor het bewijs van de onder 1 en 2
volgende.
sters zijn afgenomen bestaat immers onaf-
bewezenverklaarde feiten heeft het Hof – als
Verklaring van [getuige] op 20 juni 2007: ‘Op
hankelijk van verdachtes wil, zodat ook niet
bewijsmiddel 12 – tevens gebruikt de verkla-
dinsdag 19 juni 2007 heb ik op [verdachte]
aannemelijk is geworden dat de verdachte is
ring van de verdachte, afgelegd op de terecht-
Slachtplaats Melderslo de levende keuring
gedwongen mee te werken aan zijn eigen
zitting in eerste aanleg van 14 juni 2011,
verricht. Ik heb die dag drie varkens als niet
vervolging. Uit het hiervoor overwogene
waarvan de inhoud in 3.2 is weergegeven.
slachtwaardig betiteld. Op voornoemde dag
volgt dat het gebruik maken van controlebe-
Gelet op de inhoud van die verklaring moet
zijn door de keurmeester van de KDS drie
voegdheden nadat sprake was van een ver-
worden geoordeeld dat de verdachte geen
karkassen van vleesvarkens van 30-40 kilo als
denking van een strafbaar feit noch op zich
rechtens te respecteren belang heeft bij ver-
overziener aangewezen. Ik heb de karkassen
zelf noch in combinatie met de overschrij-
nietiging van het bestreden arrest en terug-
bekeken en afgekeurd.’
ding van de redelijke termijn aan de ontvan-
wijzing dan wel verwijzing van de zaak,
Verklaring van [getuige] op 14 november
kelijkheid van het Openbaar Ministerie in de
opdat het in hoger beroep opnieuw wordt
2007: ‘U toont mij een Dagstaat PM keuring
vervolging in de weg staat.’
berecht en afgedaan.
van slachthuis [verdachte] BV d.d. 19-06-07
Het middel behelst de klacht dat het hof het
3.8. Het voorgaande brengt mee dat het mid-
met documentcode [004]. Ik heb dit docu-
verweer dat het Openbaar Ministerie niet-
del niet tot cassatie kan leiden.
ment opgemaakt. Achter het slachtmerk
ontvankelijk moet worden verklaard in de
[001] staat V 4 en in de kolom “afwijking” de
strafvervolging van de verdachte onbegrijpe-
tekst: ziek en in de kolom “na het slachten”
lijk gemotiveerd heeft verworpen.
320
NSW. Dit betekent dat dit een ziek dier was
met ernstige algemene afwijkingen. U toont
Hoge Raad, onder meer:
21 januari 2014, nr. 12/00942
mij een Dagstaat PM keuring van slachthuis
2.4. Zoals ook uit de hiervoor weergegeven
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
[verdachte] BV d.d. 19-06-07 met document-
bewijsmiddelen blijkt, heeft de keuringsdie-
van Kan, Y. Buruma)
code [005][.] Uit dit document volgt dat het
renarts in zijn hoedanigheid van toezicht-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
karkas met slachtmerk [002] een karkas was
houder namens de Voedsel en Waren Autori-
kende tot vernietiging uitsluitend wat
met een ontstoken huid en petechien op de
teit op 19 juni 2007 een keuring verricht.
betreft de hoogte van de opgelegde geldboe-
nier. Dit betreffende karkas heb ik afgekeurd
Blijkens de stukken van het dossier hield het
te; adv. mr. M.J.J.E. Stassen, Tilburg)
en ter destructie bestemd. Onder aan dit
namens de verdachte gevoerde verweer niet
ECLI:NL:HR:2014:135
document staat met blauwe pen geschreven:
in dat de dierenarts tot deze keuring niet
het slachtmerk [003]. Dit dier had een ontsto-
bevoegd was, maar had dit verweer betrek-
Uitoefenen door dierenarts van bevoegd-
ken huid. Dit betreffende karkas heb ik afge-
king op in de periode mei en juni 2007 door
heden – die hij in zijn hoedanigheid van
keurd en ter destructie bestemd.’
de dierenarts in de slachterij tevens geno-
toezichthouder namens de Voedsel en
De raadsman heeft zich op het standpunt
men haar- en vleesmonsters van varkens op
Waren Autoriteit heeft – tegen iemand
gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ont-
de (slacht-)dagen dat hij daar als keuringsdie-
waartegen een verdenking bestaat van
vankelijk dient te worden verklaard in de ver-
renarts toezicht hield. Ten aanzien van die
overtreding van de WED: zodanige verden-
volging van de verdachte wegens: inzet van
monsternemingen – waarvan de resultaten
king staat niet in de weg aan het uitoefe-
een niet-opsporingsambtenaar bij de opspo-
door het hof ook niet voor het bewijs van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
411
Rechtspraak
bewezenverklaarde zijn gebezigd – is namens
van de behandeling toepasselijke maatsta-
‘Met referte aan bovengenoemde zaak, bij u
de verdachte gesteld dat de dierenarts daar-
ven en oordeelt dat de beslissing van het hof
bekend onder vermeld parketnummer, zal op
toe in het kader van zijn toezichthoudende
om niet aan te houden in casu niet van een
15 februari aanstaande te 10.00 uur de
taak tijdens het slachtproces niet bevoegd
onjuiste rechtsopvatting getuigt.
inhoudelijke behandeling bij uw Gerechtshof
was, nu hij op verzoek van de Algemene
Dubbel verstek reden tot aanhouding zaak?
plaatshebben. In verband daarmee bericht ik
Inspectie Dienst en met instemming van de
Onjuist is de opvatting dat een aanhou-
u dat na herhaaldelijke verzoeken contact
Officier van Justitie deze monsternemingen
dingsverzoek moet worden toegewezen op
met mij op te nemen ik niets van [verdachte]
heimelijk heeft verricht in het kader van de
de grond dat de berechting anders zowel in
heb mogen vernemen. Gelet op het voor-
opsporing van strafbare feiten.
eerste als tweede aanleg bij verstek plaats-
gaande is het mij dan ook niet duidelijk of
Gelet op hetgeen is aangevoerd, bestond voor
vindt; die opvatting vindt in haar alge-
[verdachte] nog mijn rechtsbijstand wenst en
niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar
meenheid geen steun in het recht, ook niet
zal ik dan ook niet bij de zitting op genoem-
Ministerie in de strafvervolging ter zake van
in art. 6 EVRM.
de datum aanwezig zijn. Ik geef u in overweging de zaak aan te houden opdat [verdach-
het onder 2 tenlastegelegde geen grond. Het
oordeel van het Hof dat het daarop betrekking
(EVRM art. 6; Sv art. 588)
te] in de gelegenheid wordt gesteld een en
ander met mij te bespreken danwel een nieu-
hebbende verweer moet worden verworpen is
dus juist. Reeds daarop stuit het middel af.
Inleiding:
we advocaat in de arm te nemen.’
2.5. Opmerking verdient dat het bestaan van
Het middel klaagt in de eerste plaats dat de
Het proces-verbaal van de terechtzitting in
een redelijk vermoeden van schuld van een
dagvaarding in hoger beroep niet op rechts-
hoger beroep van 15 februari 2012 houdt
in de WED strafbaar gesteld feit niet in de
geldige wijze is betekend, en in de tweede
onder meer het volgende in: ‘De verdachte
weg staat aan het uitoefenen van de bedoel-
plaats dat het hof ten onrechte verstek heeft
gedagvaard als: […] is niet ter terechtzitting
de bevoegdheden die de dierenarts in zijn
verleend tegen de niet-verschenen verdachte.
verschenen. De raadsman van de verdachte,
hoedanigheid van toezichthouder namens de
Bij de op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de
mr. P.E. van Zon, advocaat te Amsterdam, is
Voedsel en Waren Autoriteit heeft, mits bij
Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
evenmin verschenen. Het gerechtshof ver-
aanwending van die bevoegdheden tegen-
1. een akte van uitreiking, gehecht aan de in
leent verstek tegen de niet-verschenen ver-
over een verdachte de aan deze als zodanig
art. 366 Sv bedoelde mededeling inzake het bij
dachte. De advocaat-generaal draagt de zaak
toekomende waarborgen in acht worden
verstek gewezen vonnis van de rechtbank van
voor. De voorzitter maakt melding van een
genomen. Het hof heeft niet onbegrijpelijk
5 april 2006, inhoudende dat die mededeling
binnengekomen faxbericht van de raadsman,
geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden
op 27 juni 2011 aan de verdachte in persoon
d.d. 15 februari 2012, inhoudende een ver-
dat bij het gebruik van die bevoegdheid de
is uitgereikt; 2. een appelakte van 1 juli 2011
zoek, gedaan door de raadsman van de ver-
aan de verdachte toekomende waarborgen
waarin als adres van de verdachte is vermeld:
dachte, tot aanhouding van de behandeling
niet in acht zijn genomen. De enkele omstan-
[a-straat 1] te [woonplaats]; 3. een aan die akte
van de zaak. De advocaat-generaal verzet zich
digheid dat de dierenarts, zoals namens de
gehechte schriftelijke volmacht van mr. P. van
tegen aanhouding van de behandeling van de
verdachte wordt gesteld, op verzoek van de
Zon, advocaat te Amsterdam, tot het instellen
zaak. De voorzitter onderbreekt vervolgens
Algemene Inspectiedienst en met instem-
van hoger beroep waarin – in strijd met art.
het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt
ming van de Officier van Justitie de door
450 lid 3 jo. art. 408a Sv – geen opgave is
het onderzoek hervat en deelt de voorzitter
hem verrichtte monsternemingen heimelijk
gedaan van een adres van de verdachte voor
als beslissing van het hof mede dat het ver-
heeft verricht maakt dit niet anders.
de ontvangst van een afschrift van de appel-
zoek tot aanhouding van de behandeling van
Conclusie: de middelen kunnen niet tot cas-
dagvaarding; 4. een aan het dubbel van de
de zaak wordt afgewezen. Uit het faxbericht
satie leiden.
dagvaarding voor de terechtzitting in hoger
van de raadsman blijkt dat de verdachte na
beroep van 15 februari 2012 gehechte akte
herhaaldelijke verzoeken daartoe geen con-
van uitreiking, inhoudende[:] – dat de dag-
tact met zijn raadsman heeft opgenomen. Er
vaarding op 16 december 2011 tevergeefs is
is niets dat er op wijst dat de raadsman in de
aangeboden op het adres [a-straat 1] te [woon-
nabije toekomst wel contact met de verdachte
21 januari 2014, nr. 12/01297
plaats], – dat de dagvaarding op 9 januari
zal kunnen hebben. Evenmin is aangegeven
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
2012 is uitgereikt aan de griffier van Recht-
dat en waarom de verdachte niet ter terecht-
Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos, Y. Buruma)
bank Den Haag, omdat de geadresseerde, blij-
zitting kan verschijnen. Gelet hierop en alle
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
kens de aan de akte gehechte mededeling van
daarvoor in aanmerking komende belangen
Spronken, strekkende tot vernietiging en
de afdeling bevolking van diens woongemeen-
afwegende, waaronder het aanwezigheids-
terugwijzing; adv. mr. J.T.C.M. Crepin,
te, op de dag van aanbieding van de gerechte-
recht van de verdachte, het belang bij een
Rotterdam)
lijke brief en tenminste vijf dagen nadien als
spoedige berechting en het belang van een
ECLI:NL:HR:2014:138
ingezetene in de basisadministratie persoons-
goede organisatie van de rechtspleging, is het
gegevens op het op deze akte vermelde adres
hof van oordeel dat het belang bij een spoe-
Rechtsgeldige betekening dagvaarding art.
was ingeschreven, onder toezending van een
dige berechting en een goede organisatie van
588 Sv? Het in casu in de bij verstek gewe-
afschrift van de dagvaarding naar dat adres; 5.
de rechtspleging in dit geval prevaleert boven
zen uitspraak besloten liggende oordeel
een aan het dubbel van de appeldagvaarding
het belang van de verdachte om bij de behan-
van het hof dat de dagvaarding in hoger
gehechte ID-staat SKDB van 9 januari 2012,
deling van de zaak aanwezig te zijn.’
beroep rechtsgeldig is betekend, geeft niet
inhoudende dat de verdachte vanaf 8 februari
blijk van een onjuiste opvatting nopens art.
2011 is ingeschreven op het adres [a-straat 1],
Hoge Raad, onder meer:
588 Sv.
[woonplaats].
2.3. Het in de bestreden, bij verstek gewezen,
Aanwezigheidsrecht reden tot aanhouding
Bij de stukken van het geding bevindt zich
uitspraak besloten liggende oordeel van het
zaak? De Hoge Raad herhaalt de voor de
voorts een faxbericht van mr. Van Zon, voor-
hof dat de dagvaarding in hoger beroep
beoordeling van een verzoek tot aanhouding
noemd van 14 februari 2012, inhoudende:
rechtsgeldig is betekend, geeft niet blijk van
321
412
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Rechtspraak
een onjuiste opvatting nopens art. 588 Sv.
322
toen de deur van de woning openging, hij
zich niet meer vrij voelde om toestemming
2.4. De eerste klacht faalt derhalve.
2.5. Bij de beoordeling van de tweede klacht,
21 januari 2014, nr. 13/00109
tot binnentreden te weigeren. Het hof neemt
die betrekking heeft op de beslissing van het
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. Savornin
in aanmerking dat de sluiting van de deur
hof om de zaak niet aan te houden, moet wat
Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van
kennelijk – doordat de deurstijl gedeeltelijk
betreft het aanwezigheidsrecht van de ver-
Kan, Y. Buruma)
was verbroken – zo gammel was dat deze
dachte in hoger beroep het volgende worden
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
zomaar, na een duw door verbalisant, naar
vooropgesteld.
kende tot vernietiging en terugwijzing; adv.
binnen openging. Het hof ziet in hetgeen
2.6.1. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge
mr. P.M. van Russen Groen, ’s-Gravenhage)
door de raadsvrouw ter terechtzitting is aan-
Raad dienen de justitiële autoriteiten reke-
ECLI:NL:HR:2014:144
gevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan
de juistheid van voormeld proces-verbaal van
ning te houden met de waarschijnlijkheid
dat de verdachte van dat recht gebruik wil
Onrechtmatig binnentreden gelet op art. 1
bevindingen en de verklaring van de verbali-
maken, en mag met het oog daarop van de
lid 1 Awbi? Tekortschietende verwerping
sante [verbalisant 1] bij de rechter-commis-
verdachte die hoger beroep instelt en prijs
van het verweer door het hof leidt niet tot
saris. Het hof acht daarom het binnentreden
stelt op berechting op tegenspraak, worden
cassatie omdat het gevoerde verweer
van de woning rechtmatig. Het verweer
verwacht dat hij de in het maatschappelijk
slechts inhoudt dat sprake is van een
wordt mitsdien, in alle onderdelen en als
verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om
onherstelbaar vormverzuim in de zin van
geheel, verworpen.’ Voormelde op 12 januari
te voorkomen dat de appeldagvaarding hem
359a Sv en dat zulks tot bewijsuitsluiting
2012 tegenover de rechter-commissaris afge-
niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zij-
moet leiden, terwijl over het belang van
legde verklaring van [verbalisant 1] houdt
ner kennis komt, waaronder in ieder geval
voormeld geschonden voorschrift, de ernst
onder meer in: ‘De woningen waren een
kan worden gerekend dat de verdachte zich
van het verzuim en het daardoor veroor-
soort kraakpanden. Ik had niet verwacht dat
bereikbaar houdt voor zijn raadsman opdat
zaakte nadeel onvoldoende is aangevoerd
er nog iemand aanwezig zou zijn. De betref-
hij in voorkomende gevallen (ook) langs die
(vgl. HR 19 februari 2013,
fende voordeur hing zo ongeveer uit zijn
weg van het tijdstip van de behandeling van
ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308). A-G:
sponning. Ik gaf er een duwtje tegenaan en
zijn zaak op de hoogte komt. (Vgl. HR 12
anders.
die deur vloog open. Ik heb letterlijk gezegd:
maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ
2002/317, r.o. 3.36-3.37).
“Politie. Mag ik binnenkomen?” De persoon
(Sv art. 359a; Awbi art. 1)
die ik in de woning zag antwoordde: “Ja”. Ik
stond in de deuropening toen ik vroeg of ik
2.6.2. Voorts dient de rechter bij zijn beslissing op een verzoek tot aanhouding van de
Inleiding:
mocht binnenkomen. Hij zei ja.’
behandeling van de zaak een afweging te
Verdachte is veroordeeld wegens hennepteelt
Het middel klaagt dat het hof heeft ver-
maken tussen alle daarbij betrokken belan-
en diefstal van elektriciteit. In hoger beroep
zuimd te beslissen op het ter terechtzitting
gen, waaronder het belang van de verdachte
heeft de raadsvrouwe van de verdachte onder
in hoger beroep namens de verdachte
bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezig-
meer aangevoerd dat het binnentreden van
gevoerde verweer dat het binnentreden in de
heidsrecht, het belang dat niet alleen de ver-
de woning van de verdachte onrechtmatig
woning van de verdachte onrechtmatig was,
dachte maar ook de samenleving heeft bij
was, nu geen sprake was van een schriftelijke
nu de verbalisanten vóór het binnentreden
een doeltreffende en spoedige berechting en
machtiging noch toestemming van de bewo-
geen mededeling hebben gedaan van het
het belang van een goede organisatie van de
ner. De verklaringen die de verdachte daarna
doel van het binnentreden, en dat dit tot
rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999,
tegenover de politie heeft afgelegd dienen
bewijsuitsluiting moet leiden.
ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
derhalve van het bewijs te worden uitgeslo-
2.7. Gelet op dit een en ander getuigt de
ten en bij gebrek aan andere bewijsmiddelen
Hoge Raad, onder meer:
beslissing van het hof om de behandeling van
moet de verdachte worden vrijgesproken van
2.6. Blijkens voormelde pleitnota is door de
de zaak ter terechtzitting niet aan te houden,
het ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
raadsvrouwe van de verdachte onder meer
niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Het hof heeft het verweer als volgt verwor-
aangevoerd dat door de verbalisanten in
2.8. Voor zover het middel steunt op de opvat-
pen: ‘Ondanks de omstandigheid dat […] het
strijd met genoemd art. 1, eerste lid Awbi,
ting dat het hof het aanhoudingsverzoek had
op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van
niet voorafgaand aan het binnentreden in de
moeten toewijzen op de grond dat de verdach-
relaas van […] [verbalisant 2] […] grote en
woning mededeling is gedaan van het doel
te ook in eerste aanleg bij verstek is berecht,
betreurenswaardige onzorgvuldigheden
van dat binnentreden en dat zulks tot bewijs-
faalt het omdat die opvatting in haar alge-
bevat, blijkt uit het proces-verbaal van bevin-
uitsluiting moet leiden. Het hof heeft vastge-
meenheid geen steun vindt in het recht, ook
dingen van 3 augustus 2010 van […] [verbali-
steld dat de verdachte vóór het binnentreden
niet in art. 6 EVRM. Daarbij verdient opmer-
sant 1] […] en haar bij de rechter-commissa-
in de woning daartoe toestemming heeft
king dat het middel voorbijziet aan (i) de
ris op 12 januari 2012 afgelegde verklaring
gegeven aan de verbalisante [verbalisant 1],
omstandigheid dat het de verdachte is die
voldoende duidelijk dat de verdachte, die
doch niet blijkt dat het hof voormeld onder-
appel heeft ingesteld en dus op de hoogte was
zich bevond in de woning aan de [a-straat 1]
deel van het verweer in zijn overwegingen
van de tegen hem lopende vervolging, (ii) het-
te Amsterdam, voorafgaand aan het betreden
heeft betrokken. Dat behoeft evenwel niet tot
geen in dat verband onder 2.6.1 is overwogen,
van die woning daartoe toestemming heeft
cassatie te leiden, nu het gevoerde verweer
alsmede (iii) hetgeen onder 2.2 is vastgesteld
verleend aan verbalisante. Het hof betrekt bij
blijkens de pleitnota slechts inhoudt dat
met betrekking tot het procesverloop in deze
zijn oordeel dat de verdachte zelf niets heeft
sprake is van een onherstelbaar vormver-
zaak en het in dat kader genoemde verzuim
verklaard met betrekking tot het binnentre-
zuim en dat zulks tot bewijsuitsluiting moet
van de raadsman opgave te doen van een
den van de woning door de verbalisanten,
leiden, terwijl over het belang van voormeld
adres van de verdachte.
noch heeft tegengesproken dat hij toestem-
geschonden voorschrift, de ernst van het ver-
2.9. Het middel faalt.
ming tot het binnentreden heeft gegeven.
zuim en het daardoor veroorzaakte nadeel
Volgt verwerping van het beroep.
Evenmin heeft de verdachte verklaard dat
niet meer is aangevoerd dan dat anders
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
413
Rechtspraak
(Sv art. 327)
mogelijk snel duidelijk was geweest dat het
– art. 6:119, eerste lid, BW:
niet [betrokkene] was die zich in de woning
‘De schadevergoeding, verschuldigd wegens
bevond, maar de verdachte. (Vgl. HR 19 febru-
vertraging in de voldoening van een geld-
Hoge Raad, onder meer:
ari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ
som, bestaat in de wettelijke rente van die
2.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal
2013/308).
som over de tijd dat de schuldenaar met de
van de terechtzitting in eerste aanleg van 7
2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
voldoening daarvan in verzuim is geweest.’
april 2009 niet overeenkomstig art. 327 Sv is
– art. 6:83, aanhef en onder b, BW:
ondertekend, zodat het rechtskracht mist en
‘Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling
de inhoud daarvan niet tot het bewijs mocht
in:
worden gebezigd.
(...)
2.2. Naar aanleiding van deze klacht heeft de
21 januari 2014, nr. 12/01544
b. wanneer de verbintenis voortvloeit uit
advocaat-generaal zich tot de rechtbank
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos, V. van den
onrechtmatige daad of strekt tot schadever-
gewend. Dat heeft geleid tot de toezending
Brink)
goeding als bedoeld in artikel 74 lid 1 en de
van het in de conclusie onder 5 genoemde
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
verbintenis niet terstond wordt nagekomen.’
proces-verbaal.
strekkende tot vernietiging van de beslis-
3.5. Uit de hiervoor weergegeven bepalingen
2.3. De raadsman van de verdachte behoort
sing op de vordering benadeelde partij voor
van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat
in de gelegenheid te worden gesteld van dit
zover verzuimd is de vergoeding van de
de verdachte ten gevolge van zijn onrechtma-
nagezonden stuk kennis te nemen teneinde
gevorderde wettelijke rente toe te wijzen
tige gedragingen jegens de benadeelde partij
zich schriftelijk daarover te kunnen uitlaten
vanaf het moment dat de schade is ingetre-
jegens deze schadeplichtig is en dat hij zon-
voordat op het cassatieberoep verder wordt
den, tot herstel van dat verzuim en tot
der ingebrekestelling tevens de wettelijke
beslist.
verwerping voor het overige; adv. mr. Th.J.
rente verschuldigd is vanaf het moment dat
3. Beslissing
Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage; namens
de schade is ingetreden (vgl. HR 3 oktober
De Hoge Raad:
de benadeelde partij mr. C.M.H. van Vliet,
2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3559). Door te
bepaalt dat de raadsman van de verdachte in
’s-Gravenhage)
bepalen dat het toegewezen bedrag van de
de gelegenheid wordt gesteld zich binnen
ECLI:NL:HR:2014:123
vordering van de benadeelde partij pas vanaf
twee weken na de uitspraak van dit arrest
14 maart 2012 – de dag waarop het hof zijn
schriftelijk uit te laten over voormeld door
Verschuldigdheid wettelijke rente aan
arrest heeft uitgesproken – wordt vermeer-
de advocaat-generaal aan het dossier toege-
benadeelde partij: uit de art. 6:83, 6:119 en
derd met de wettelijke rente, heeft het hof
voegde stuk;
6:162 BW vloeit voort dat de verdachte ten
het voorgaande miskend. Het middel is
houdt elke verdere beslissing aan.
gevolge van zijn onrechtmatige gedragin-
terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal dit
gen jegens de benadeelde partij jegens deze
verzuim herstellen en daarbij voor de datum
A-G Aben, onder meer:
schadeplichtig is en dat hij zonder ingebre-
waarop de wettelijk rente ingaat, uitgaan van
5. Uit de namens mij bij Rechtbank Midden-
kestelling tevens de wettelijke rente ver-
de uit bewijsmiddel 6 blijkende data waarop
Nederland ingewonnen inlichtingen blijkt dat
schuldigd is vanaf het moment dat de scha-
de verschillende in de vordering van de bena-
genoemd verzuim kan worden hersteld. Door
de is ingetreden (vgl. HR 3 oktober 2006,
deelde partij genoemde geldbedragen van de
de rechtbank is inderdaad het proces-verbaal
ECLI:NL:HR:2006:AW3559).
bankrekening van de benadeelde partij zijn
van de terechtzitting van 7 april 2009 aan de
afgeschreven, te weten 15 januari 2003, 20
Hoge Raad gezonden. Dit proces-verbaal, dat
februari 2003, 18 maart 2003, 26 maart 2003
slechts op ondergeschikte punten afwijkt van
en 23 mei 2003.
het niet ondertekende exemplaar, houdt in
323
(Sv art. 361; BW art. 6:83, 6:119 en 6:162)
Inleiding:
Het door de benadeelde partij voorgestelde
middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft
dat het op 25 november 2013 nogmaals is
324
vastgesteld en getekend door de oudste rechter en de griffier. Het bevat de handtekeningen van beiden. Daarmee is aan het middel
bepaald dat het toegewezen bedrag van de
de feitelijke grondslag komen te ontvallen.
vordering van de benadeelde partij moet
21 januari 2014, nr. 12/02288
worden vermeerderd met de wettelijke rente
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
vanaf 14 maart 2012 en niet – zoals het mid-
Brink)
del betoogt – vanaf de datum waarop het
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
Raad van State
delict plaatsvond.
kende tot verwerping; adv. mr. B.P. de Boer,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Amsterdam)
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
ECLI:NL:HR:2014:124
bij de directie bestuursrechtspraak van de
Hoge Raad, onder meer:
Raad van State. Volledige versies van deze
3.3. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij heeft gevorderd de verdachte
Klacht over niet-ondertekening proces-ver-
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
tevens te veroordelen tot betaling van de
baal overeenkomstig art. 327 Sv: de Hoge
vanstate.nl.
wettelijke rente over het toegewezen bedrag
Raad geeft de raadsman van de verdachte
van haar vordering.
de gelegenheid zich binnen twee weken
3.4. In dat verband zijn in het bijzonder de
schriftelijk uit te laten over een door de
volgende bepalingen van belang:
advocaat-generaal bij de Hoge Raad aan het
– art. 6:162, eerste lid, BW:
dossier toegevoegd proces-verbaal van de
11 december 2013, nr. 201208938/1/A3
‘Hij die jegens een ander een onrechtmatige
terechtzitting bij de rechtbank, welk proces-
(Mrs. Loeb, Vermeulen, Hoogvliet)
daad pleegt, welke hem kan worden toegere-
verbaal ruim 4,5 jaar na de terechtzitting
ECLI:NL:RVS:2013:2331
kend, is verplicht de schade die de ander
nogmaals is vastgesteld en waarbij alsnog
dientengevolge lijdt, te vergoeden.’
ondertekening heeft plaatsgevonden.
414
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
325
Rechtspraak
Weigering VOG wegens zedendelicten. Wei-
functie van begeleider bij een zorgstichting]
ter zake van het medeplegen van opzettelijke
gering niet draagkrachtig gemotiveerd.
ten grondslag gelegd dat [appellant] bij von-
vrijheidsberoving en het medeplegen van
nis van 11 april 1997 wegens het medeple-
bedreiging op een meerdaadse samenloop
(Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
gen van feitelijke aanranding van de eerbaar-
van ernstige strafbare feiten ziet.
art. 28, 35; VOG NP-RP; IVB 2011)
heid, meermalen gepleegd, diefstal onder
De staatssecretaris heeft in deze situatie,
strafverzwarende omstandigheden, diefstal
waarbij de ernst van de zedendelicten niet
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
onder strafverzwarende omstandigheden,
uit de veroordelingen blijkt, ten onrechte
lant] vs. de uitspraak van de voorzieningen-
meermalen gepleegd, en poging tot zware
geen inlichtingen bij het openbaar ministe-
rechter van Rechtbank Almelo van 27 augus-
mishandeling is veroordeeld tot een jeugdde-
rie ingewonnen ten behoeve van een goede
tus 2012 in de zaken nrs. 12/747 en 12/701
tentie van negen maanden, waarvan drie
oordeelsvorming, als bedoeld in paragraaf
in het geding tussen: [appellant] en de
maanden voorwaardelijk met een proeftijd
3.3.1 van de beleidsregels. Dat geldt met
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
van twee jaren. Het vonnis is op 26 april
name, nu de aangenomen ernst van de
1997 onherroepelijk geworden. Voorts is hij
zedendelicten reden is geweest om de min-
(…)
bij vonnis van 17 april 1998 wegens het
derjarige leeftijd, waarop die zijn gepleegd en
1. (…)
medeplegen van opzettelijke vrijheidsbero-
de sindsdien verstreken tijd onvoldoende te
Volgens paragraaf 3.2 [van de Beleidsregels
ving, poging tot het medeplegen van ver-
achten om te kunnen oordelen dat het door
VOG NP-RP en IVB 2011 (Stcrt. 15 juli 2011,
krachting en het medeplegen van bedreiging
middel van het objectieve criterium vastge-
12842; hierna: de beleidsregels)] wordt de
veroordeeld tot een jeugddetentie van negen
stelde risico voor de samenleving voldoende
afgifte van de [verklaring omtrent het gedrag
maanden en plaatsing in een inrichting voor
is afgenomen en het belang bij afgifte van de
(hierna: VOG)] in beginsel geweigerd, indien
jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) voor de
gevraagde VOG zwaarder weegt dan dat van
wordt voldaan aan het objectieve criterium.
duur van twee jaren. Bij dat, op 2 mei 1998
de samenleving om tegen dat risico te wor-
Dit criterium strekt tot de beoordeling of de
onherroepelijk geworden, vonnis is tevens de
den beschermd. In zoverre ontbeert het
justitiële gegevens die over de aanvrager zijn
tenuitvoerlegging gelast van de hem bij het
besluit van 4 juli 2012 een draagkrachtige
aangetroffen, indien herhaald, gelet op het
vonnis van 11 april 1997 voorwaardelijk
motivering.
risico voor de samenleving, een belemmering
opgelegde drie maanden jeugddetentie.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval-
vormen voor een behoorlijke uitoefening van
Nu [appellant] tweemaal wegens een zeden-
len uitspraak in zaak nr. 12/701 dient te wor-
de functie, taak, dan wel bezigheid, waarvoor
delict tot jeugddetentie is veroordeeld en de
den vernietigd. Doende hetgeen de recht-
de VOG is aangevraagd.
VOG het vervullen van een functie betreft,
bank zou behoren te doen, zal de Afdeling
(…)
waarin afhankelijkheidsrelaties kunnen voor-
het door [appellant] tegen het besluit van 4
Volgens paragraaf 3.3 strekt het subjectieve
komen, is aan het objectieve criterium vol-
juli 2012 ingestelde beroep gegrond verkla-
criterium tot de beoordeling of het belang
daan. Afgifte van een VOG op grond van het
ren. Dat besluit komt wegens een onvoldoen-
van een aanvrager bij de VOG zwaarder weegt
subjectieve criterium is niet aangewezen,
de draagkrachtige motivering voor vernieti-
dan dat van de samenleving bij bescherming
aldus de staatssecretaris.
ging in aanmerking. De staatssecretaris dient
tegen het door middel van het objectieve cri-
(…)
met inachtneming van hetgeen in deze uit-
terium vastgestelde risico voor de samenle-
4.3. [appellant] betoogt evenwel terecht dat
spraak is overwogen opnieuw op het door
ving. Als dat zo is, wordt de VOG afgegeven,
de voorzieningenrechter hem ten onrechte
[appellant] gemaakte bezwaar te beslissen.
hoewel aan het objectieve criterium wordt
niet is gevolgd in het betoog dat de staatsse-
(…)
voldaan.
cretaris zich ten onrechte op het standpunt
Volgens paragraaf 3.3.1 worden bij de toepas-
heeft gesteld dat voldoende inzicht bestaat
sing van het subjectieve criterium als
in de aard en de ernst van de zedendelicten,
omstandigheden van het geval altijd in de
die mede aan de veroordelingen ten grond-
beoordeling betrokken: de wijze waarop de
slag liggen. Daarbij is van belang dat die ver-
18 december 2013, nr. 201207139/1/A3
strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de
oordelingen een cumulatie van strafbare fei-
(Mrs. Vlasblom, Simons, Hoekstra)
hoeveelheid antecedenten. Indien de aanvra-
ten betreffen en uit die veroordelingen de
ECLI:NL:RVS:2013:2434
ger ten tijde van het plegen van een straf-
ernst van de zedendelicten, waaronder het
baar feit minderjarig was, betrekt de staatsse-
medeplegen van feitelijke aanranding van de
Oplegging onderzoek naar rijvaardigheid.
cretaris dit ook in de beoordeling.
eerbaarheid, derhalve niet zonder meer kan
Vermoeden politiefunctionaris dat houder
Ten behoeve van een goede oordeelsvorming
worden afgeleid.
rijbewijs niet over vereiste rijvaardigheid
kan de staatssecretaris inlichtingen inwin-
De staatssecretaris heeft ten onrechte uit de
beschikt, niet zo spoedig mogelijk mede-
nen bij het openbaar ministerie en de reclas-
duur van de onvoorwaardelijke jeugddeten-
gedeeld aan CBR. Vraag of, en zo ja, welke
sering.
ties en de PIJ-maatregel zonder meer afgeleid
gevolgen daaraan moeten worden verbon-
Alleen indien de staatssecretaris na weging
dat de zedendelicten, gegeven het feit dat
den.
van de omstandigheden van het geval niet
deze op minderjarige leeftijd zijn begaan en
tot een goede oordeelsvorming kan komen
de omstandigheden, waaronder deze hebben
(WVW art. 130, 131; Regeling maatregelen
en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan
plaatsgevonden, [appellant] zwaar zijn aange-
rijvaardigheid en geschiktheid art. 2, 3)
worden afgegeven, worden de omstandighe-
rekend en daaruit afgeleid dat het om ernsti-
den, waaronder het strafbare feit heeft
ge delicten gaat. Dat geldt ook voor het in dit
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
plaatsgevonden, in de beoordeling betrokken,
verband ter zitting bij de Afdeling ingeno-
lante] vs. de uitspraak van Rechtbank
aldus die paragraaf.
men standpunt dat uit de poging tot het
Utrecht van 7 juni 2012 in zaak nr. 10/3985
(…)
medeplegen van verkrachting volgt dat het
in het geding tussen: [appellante] en [het
2. De staatssecretaris heeft aan de weigering
om een ernstige recidive van een zedendelict
CBR].
[van een VOG voor het vervullen van de
gaat en de veroordeling ter zake daarvan en
326
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
415
Rechtspraak
327
(…)
heid] heeft het CBR zich op het standpunt
1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de
gesteld dat een vermoeden bestaat dat
Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw)
[appellante] niet langer voldoet aan de rij-
22 januari 2014, nr. 201207473/1/A4
doen de bij algemene maatregel van bestuur
vaardigheidseisen, gesteld aan personen die
(Mrs. Van Diepenbeek, Timmerman-Buck,
aangewezen personen, indien bij hen een
in het bezit zijn van een rijbewijs (hierna:
Van den Broek)
vermoeden bestaat dat de houder van een
het vermoeden).
ECLI:NL:RVS:2014:102
rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaar-
(…)
digheid dan wel over de lichamelijke of gees-
5.2. In artikel 130, eerste lid, van de Wvw is
Toepassing spoedeisende bestuursdwang
telijke geschiktheid, vereist voor het bestu-
volstaan met het vereiste ‘zo spoedig moge-
naar aanleiding van verontreiniging van
ren van een of meer categorieën van
lijk’. In deze bepaling is geen vaste termijn
oppervlaktewater, waterbodem en oever als
motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afge-
gesteld waarbinnen een vermoeden uiterlijk
gevolg van brand bij Chemie-Pack. Recht-
geven, daarvan zo spoedig mogelijk schrifte-
moet zijn meegedeeld. Bovendien verbindt
bank heeft Chemie-Pack Onroerend Goed
lijk mededeling aan het CBR onder vermel-
de wet geen gevolgen aan het niet zo spoedig
BV terecht aangemerkt als overtreder van
ding van de feiten en omstandigheden die
mogelijk doen van de mededeling, in die zin
art. 6.2 lid 1 Waterwet. Kosten van toegepas-
aan het vermoeden ten grondslag liggen. (…)
dat in dat geval aan de mededeling niet het
te bestuursdwang mochten bij haar in reke-
Ingevolge artikel 131, eerste lid, eerste volzin,
bij en krachtens de wet voorziene gevolg kan
ning worden gebracht.
zoals deze luidde ten tijde van belang, besluit
worden gegeven. Gelet op het op de bevorde-
het CBR, indien een schriftelijke mededeling
ring van de verkeersveiligheid gerichte oog-
als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is
merk van de wettelijke regeling ligt het niet
gedaan, in de bij ministeriële regeling aange-
in de rede ervan uit te gaan dat de wetgever
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het
wezen gevallen dat betrokkene zich dient te
niettemin een dergelijk gevolg van het niet
dagelijks bestuur van het Waterschap Bra-
onderwerpen aan een onderzoek naar zijn
zo spoedig mogelijk doen van de mededeling
bantse Delta, 2. de besloten vennootschap
rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit
heeft beoogd. De Afdeling houdt het er daar-
met beperkte aansprakelijkheid Chemie-
wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vier
om voor dat de wetgever de woorden ‘zo
Pack Onroerend Goed BV, gevestigd te Moer-
weken na ontvangst van de mededeling,
spoedig mogelijk’ heeft opgenomen teneinde
dijk, appellanten, vs. de uitspraak van Recht-
genomen.
de spoedige afhandeling door de daarvoor
bank Breda van 21 juni 2012 in zaak nr.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling
verantwoordelijken van het bij hen gerezen
11/4471 in het geding tussen: Chemie-Pack
maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
vermoeden te bevorderen en geen verder-
Onroerend Goed BV en het dagelijks bestuur.
(hierna: de Regeling) wordt een vermoeden
gaande betekenis aan de norm heeft willen
als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de
toekennen. Wel zal bij de beoordeling van de
Procesverloop
Wvw gebaseerd op feiten of omstandigheden
op basis van de niet zo spoedig mogelijk
Bij besluit van 21 februari 2011 heeft het
als genoemd in de bij deze regeling behoren-
gedane mededeling moeten worden betrok-
dagelijks bestuur haar beslissing tot toepas-
de bijlage 1.
ken de vraag of degene op wie ze betrekking
sing van spoedeisende bestuursdwang naar
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en
heeft door het tijdsverloop tussen het inci-
aanleiding van verontreiniging van opper-
onder a, kunnen feiten of omstandigheden,
dent en de mededeling niet in zijn verdedi-
vlaktewater, waterbodem en oever als gevolg
als bedoeld in artikel 2, blijken uit eigen
ging is geschaad.
van een brand op het terrein aan de Vlasweg
waarneming en gegevens afkomstig van de
De Afdeling deelt het standpunt van [appel-
4 te Moerdijk op schrift gesteld. Daarbij heeft
politie.
lante] dat in dit geval de mededeling niet zo
het dagelijks bestuur beslist dat de kosten
Ingevolge het derde lid, eerste volzin, is het
spoedig mogelijk is gedaan. Zij is evenwel
van de toepassing van bestuursdwang voor
meest recente feit, bedoeld in artikel 2, ten
van oordeel dat [appellante] daardoor niet in
rekening van Chemie-Pack Onroerend Goed
tijde van de mededeling niet langer dan zes
haar verdediging is geschaad. Aan de mede-
BV komen.
maanden geleden.
deling op 8 juni 2010 is het proces-verbaal
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het dage-
(…)
ten grondslag gelegd. [appellante] stelt zich
lijks bestuur het door Chemie-Pack Onroe-
2. Op 25 maart 2010 is [appellante] staande
uitdrukkelijk op het standpunt dat de juist-
rend Goed BV daartegen gemaakte bezwaar
gehouden wegens haar rijgedrag als bestuur-
heid van de waarnemingen van de verbali-
ongegrond verklaard.
der van een personenauto. Naar aanleiding
santen niet wordt bestreden, behoudens voor
Bij besluit van 24 juni 2011 heeft het dage-
hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat
zover de waarnemingen volgens [appellante]
lijks bestuur de kosten van de toepassing van
op 5 juni 2010 is gesloten en ondertekend
onmogelijk zijn of elkaar tegenspreken. Het
bestuursdwang vastgesteld op € 9 954 488,19
(hierna: het proces-verbaal). Op 8 juni 2010 is
niet meer kunnen opsporen van een getuige
(hierna: kostenbeschikking 1).
door een brigadier van de regiopolitie
en de mogelijk veranderde verkeerssituatie
Bij besluit van 30 september 2011 heeft het
Utrecht aan het CBR een mededeling gedaan
ter plaatse na 25 maart 2010 hebben [appel-
dagelijks bestuur de kosten van de toepas-
als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de
lante] niet belet gemotiveerd te stellen welke
sing van bestuursdwang, naast de kosten in
Wvw. Daarin is onder verwijzing naar het
waarnemingen volgens haar onmogelijk zijn
kostenbeschikking 1, vastgesteld op
proces-verbaal vermeld dat [appellante] blijk
of elkaar tegenspreken. Daarbij komt dat het
€ 1 092 738,36 (hierna: kostenbeschikking 2).
heeft gegeven van incorrect samenspel met
in artikel 3, derde lid, van de Regeling bepaal-
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het dage-
andere verkeersdeelnemers. Dit blijkt volgens
de weliswaar geen invulling vormt van het
lijks bestuur de kosten van de toepassing van
de mededeling door het rijden met een niet
begrip ‘zo spoedig mogelijk’ in artikel 130,
bestuursdwang, naast de kosten in de kosten-
aan de snelheid van de overige gelijksoortige
eerste lid van de Wvw, maar wel enige waar-
beschikkingen 1 en 2, vastgesteld op
verkeersdeelnemers aangepaste snelheid en
borg biedt dat een mededeling niet onrede-
€ 160 574,42 (hierna: kostenbeschikking 3).
onnodig remmen en stoppen.
lijk laat kan worden gedaan.
Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft de recht-
In het besluit van 21 juni 2010 [tot opleg-
(…)
bank het door Chemie-Pack Onroerend Goed
ging van een onderzoek naar de rijvaardig-
416
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
(Awb art. 5:1, 5:25, 5:31; Waterwet art. 6.2)
BV daartegen ingestelde beroep gegrond ver-
Rechtspraak
klaard, het besluit van 12 juli 2011 vernie-
rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd
Goed BV heeft aangevoerd over de volgens
tigd, de kostenbeschikkingen 1, 2 en 3 vernie-
dat zij als eigenaresse van het perceel aan de
haar aan de brandweer toe te rekenen verer-
tigd, het dagelijks bestuur opgedragen een
Vlasweg 4 te Moerdijk verantwoordelijkheid
gering van de brand.
nieuw besluit op bezwaar te nemen en daar-
draagt voor de brand op het perceel. De
Het betoog faalt.
bij zowel de bestuursdwangbeschikking als
rechtbank overweegt volgens haar ten
(…)
de kostenbeschikkingen te heroverwegen,
onrechte dat niet staande is te houden dat
11. Op 7 september 2012 heeft het dagelijks
met inachtneming van hetgeen in de uit-
Chemie-Pack Nederland BV, als drijver van de
bestuur, gevolg gevend aan de aangevallen
spraak is overwogen.
inrichting, en Chemie-Pack Onroerend Goed
uitspraak, de in eerste aanleg bestreden
(…)
BV bij het ontstaan van de brand geen enkele
besluiten gehandhaafd.
blaam treft. Voorts heeft de rechtbank vol-
(…)
Overwegingen
gens Chemie-Pack Onroerend Goed BV mis-
Kostenverhaal
1. Op 5 en 6 januari 2011 heeft brand gewoed
kend dat haar perceel compleet is verwoest
(…)
op het bedrijfsterrein van Chemie-Pack
en dat de bluswerkzaamheden niet zijn ver-
14.2. Wat betreft de stelling dat de kosten op
Onroerend Goed BV aan de Vlasweg 4 te
richt ter bescherming van dit perceel.
de brandweer moeten worden verhaald, over-
Moerdijk. Op dat terrein werden door Che-
4.1. Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de
weegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel
mie-Pack Nederland BV chemische producten
Waterwet is het verboden om stoffen te bren-
5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toe-
bewerkt en verpakt. Bij de brand is verontrei-
gen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
passing van bestuursdwang op kosten van de
nigd bluswater in de sloten ten zuiden van
a. een daartoe strekkende vergunning is ver-
overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze
de Vlasweg en aan beide zijden van de Ooste-
leend door Onze Minister of, ten aanzien van
niet of niet geheel te zijnen laste behoren te
lijke Randweg geraakt. Om verspreiding van
regionale wateren, het bestuur van het
komen. Daargelaten de vraag of eventueel
de verontreinigende stoffen te voorkomen
betrokken waterschap;
door de brandweer gemaakte fouten aanlei-
zijn verschillende sloten afgedamd. Als
b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of
ding kunnen geven tot het niet of niet geheel
gevolg van regen en het van het terrein en de
krachtens algemene maatregel van bestuur.
verhalen van de kosten op de overtreder ziet
omliggende terreinen afstromende verontrei-
Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Alge-
de Afdeling geen reden op grond waarvan de
nigde bluswater dreigde overstroming van de
mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)
kosten in dit geval niet geheel in rekening
in de plaatselijke sloten gecreëerde buffer en
wordt onder overtreding verstaan: een gedra-
kunnen worden gebracht bij Chemie-Pack
werd de afvoerende functie van de sloten
ging die in strijd is met het bepaalde bij of
Onroerend Goed BV In het rapport eerste
belemmerd. Het dagelijks bestuur achtte
krachtens enig wettelijk voorschrift.
fase wordt omschreven welke keuzes door de
spoedeisend belang aanwezig om het in deze
Ingevolge het tweede lid wordt onder over-
brandweer zijn gemaakt tijdens de bestrij-
buffer verontreinigde water te verwijderen
treder verstaan: degene die de overtreding
ding van de brand en in het rapport “Beoor-
en ter verwerking te laten afvoeren, alsook
pleegt of medepleegt.
deling brandweerinzet tijdens de brand bij
om de verontreinigde waterbodem en de ver-
4.2. Niet in geschil is dat artikel 6.2, eerste
Chemie-Pack op 5 januari 2011 aan de Vlas-
ontreinigde oever te verwijderen om herver-
lid, van de Waterwet is overtreden. In haar
weg te Moerdijk” van Efectis Nederland BV
ontreiniging van het grond- en oppervlakte-
uitspraak van heden in zaak nr.
met nummer 2012-Efectis-R9458 van decem-
water te voorkomen. Spoedeisende
201207582/1/A4 overweegt de Afdeling dat
ber 2012, is naar aanleiding van die keuzes
bestuursdwang is aangezegd voor het verwij-
Chemie-Pack Nederland BV terecht als over-
geconcludeerd dat de brand op efficiënte wij-
deren, afvoeren, opslaan en verwerken van
treder van artikel 6.2, eerste lid, van de
ze is bestreden. Niet aannemelijk is gemaakt
verontreinigd water en de verontreinigde
Waterwet is aangemerkt. Zoals onder 1 is
dat aan de feiten uit het rapport of aan deze
grond van waterbodem en oever. Het dage-
overwogen, was Chemie-Pack Nederland BV
conclusie moet worden getwijfeld.
lijks bestuur heeft aan zijn beslissing tot toe-
drijver van de inrichting op het perceel aan
14.3. Het besluit tot toepassing van bestuurs-
passing van bestuursdwang ten grondslag
de Vlasweg 4 te Moerdijk en is Chemie-Pack
dwang is op 21 februari 2011 op schrift
gelegd dat artikel 6.2 van de Waterwet is
Onroerend Goed BV eigenaresse van dit per-
gesteld. Volgens dit besluit worden de kosten
overtreden. De kosten van de toepassing van
ceel en de opstallen daarop. Chemie-Pack
van de door het dagelijks bestuur, in het
deze spoedeisende bestuursdwang heeft het
Nederland BV en Chemie-Pack Onroerend
kader van de toepassing van spoedeisende
dagelijks bestuur vastgesteld in de kostenbe-
Goed BV maken deel uit van hetzelfde con-
bestuursdwang, uitgevoerde en nog uit te
schikkingen 1, 2 en 3.
cern. Onbetwist is dat Gerard Spiering ten
voeren maatregelen op Chemie-Pack Onroe-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
tijde hier van belang de uitsluitende zeggen-
rend Goed BV verhaald. Zoals het dagelijks
bank het besluit op bezwaar van 12 juli 2011
schap had in de tot het concern behorende
bestuur terecht stelt, volgt uit artikel 5:31,
en de kostenbeschikkingen 1, 2 en 3 vernie-
BV’s: hij was in die vennootschappen de enig
tweede lid, van de Awb dat een besluit tot
tigd, omdat volgens de rechtbank onvoldoen-
leidinggevende en bestuurlijk verantwoorde-
toepassing van spoedeisende bestuursdwang
de vaststaat dat vanaf 9 januari 2011 nog
lijke. Hierdoor is er wat betreft het ontstaan
zo spoedig mogelijk op schrift moet worden
steeds een acute dreiging bestond en daarom
en voortbestaan van de overtreding op het
gesteld, hetgeen, anders dan Chemie-Pack
nog spoedeisende bestuursdwang mocht
perceel Vlasweg 4 te Moerdijk ook tussen
Onroerend Goed BV stelt, niet meebrengt dat
worden toegepast.
Chemie-Pack Nederland BV en Chemie-Pack
alle maatregelen op dat tijdstip reeds moe-
(…)
Onroerend Goed BV een zodanig nauwe ver-
ten zijn getroffen. In hetgeen Chemie-Pack
4. Chemie-Pack Onroerend Goed BV betoogt
wevenheid gegeven dat Chemie-Pack Onroe-
Onroerend Goed BV stelt, ziet de Afdeling
dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet
rend Goed BV in haar hoedanigheid van eige-
derhalve geen grond voor het oordeel dat de
als overtreder van artikel 6.2 van de Water-
naresse van de gronden en de opstallen op
kostenbeschikking kosten omvat die buiten
wet kan worden aangemerkt. Zij voert aan
voormeld perceel kan worden aangemerkt
de toepassing van spoedeisende bestuurs-
dat het door de brandweer gebruikte water
als overtreder. De rechtbank is terecht tot
dwang vallen.
de brand heeft verergerd, hetgeen haar niet
dezelfde conclusie gekomen. Hieraan doet
(…)
is toe te rekenen. Daarnaast stelt zij dat de
niet af hetgeen Chemie-Pack Onroerend
14.5. Ten aanzien van de kosten voor vervoer,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
417
Rechtspraak
opslag en verwerking stelt het dagelijks
water, waterbodem en oever als gevolg van
als overtreder van artikel 6.2 van de Water-
bestuur in het verweerschrift dat de onderha-
een brand op het terrein aan de Vlasweg 4 te
wet kan worden aangemerkt. In dit verband
vige situatie vergde dat het verwijderde ver-
Moerdijk op schrift gesteld. Daarbij heeft het
betoogt hij dat deze bepaling zich niet alleen
ontreinigd materiaal zou worden vervoerd,
dagelijks bestuur beslist dat de kosten van de
tot bedrijven richt, dat de feitelijke werk-
opgeslagen en verwerkt. In hetgeen Chemie-
toepassing van de bestuursdwang voor reke-
zaamheden door brandweerkorpsen zijn ver-
Pack Onroerend Goed BV aanvoert, ziet de
ning van Chemie-Pack Nederland BV komen.
richt, dat de oorzaak van verboden verrich-
Afdeling geen aanleiding voor het oordeel
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het dage-
tingen (in dit geval de brand) niet centraal
dat dit standpunt van het dagelijks bestuur
lijks bestuur het door Chemie-Pack Neder-
staat bij de beantwoording van de vraag of
onjuist is. Om de overtreding van artikel 6.2
land BV daartegen gemaakte bezwaar onge-
iemand als overtreder kan worden aange-
van de Waterwet op te heffen, diende het
grond verklaard.
merkt, alsook dat de bluswerkzaamheden
dagelijks bestuur het verontreinigde water en
Bij besluit van 24 juni 2011 heeft het dage-
niet alleen dienden ter bescherming van het
de verontreinigde grond, zijnde afval, te ver-
lijks bestuur de kosten van de toepassing van
perceel waarop Chemie-Pack Nederland BV
wijderen. Het vervoeren, opslaan en verwer-
bestuursdwang vastgesteld op € 9 954 488,19
een inrichting dreef, maar ook ter bescher-
ken van het verontreinigde materiaal is daar-
(hierna: kostenbeschikking 1).
ming van het naastgelegen bedrijf en het
mee onlosmakelijk verbonden. Er bestaat
Bij besluit van 30 september 2011 heeft het
algemeen belang. Volgens de curator is de
derhalve geen aanleiding voor het oordeel
dagelijks bestuur de kosten van de toepas-
door de rechtbank aangehaalde uitspraak
dat de daarvoor gemaakte (interne) kosten
sing van bestuursdwang, naast de kosten in
van de Afdeling van 15 oktober 2008 in zaak
niet tot de toepassing van spoedeisende
kostenbeschikking 1, vastgesteld op
nr. 200707345/1 niet relevant, omdat het in
bestuursdwang hoorden en daarom niet bij
€ 1 092 738,36 (hierna: kostenbeschikking 2).
die situatie om één bedrijf ging.
Chemie-Pack Onroerend Goed BV in rekening
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het
2.1. Ingevolge artikel 6:2, eerste lid, van de
mochten worden gebracht.
dagelijks bestuur de kosten van de toepas-
Waterwet is het verboden om stoffen te bren-
(…)
sing van bestuursdwang, naast de kosten in
gen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
14.8. Uit het vorenstaande volgt dat het
de kostenbeschikkingen 1 en 2, vastgesteld
a. een daartoe strekkende vergunning is ver-
beroep van Chemie-Pack Onroerend Goed BV
op € 160 574,42.
leend door Onze Minister of, ten aanzien van
tegen de kostenbeschikking van 7 september
Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft de recht-
regionale wateren, het bestuur van het
2012 ongegrond is.
bank het door de curator daartegen ingestel-
betrokken waterschap;
(…)
de beroep ongegrond verklaard.
b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of
(…)
krachtens algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Alge-
328
Overwegingen
mene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)
1. Op 5 en 6 januari 2011 heeft brand gewoed
wordt onder overtreding verstaan: een gedra-
22 januari 2014, nr. 201207582/1/A4
in het bedrijfspand van Chemie-Pack Neder-
ging die in strijd is met het bepaalde bij of
(Mrs. Van Diepenbeek, Timmerman-Buck,
land BV aan de Vlasweg 4 te Moerdijk. Che-
krachtens enig wettelijk voorschrift.
Van den Broek)
mie-Pack Nederland BV bewerkte en verpakte
Ingevolge het tweede lid wordt onder over-
ECLI:NL:RVS:2014:90
chemische producten. Bij de brand is veront-
treder verstaan: degene die de overtreding
reinigd bluswater in de sloten ten zuiden van
pleegt of medepleegt.
Toepassing spoedeisende bestuursdwang
de Vlasweg en aan beide zijden van de Ooste-
2.2. Niet in geschil is dat artikel 6.2, eerste
naar aanleiding van verontreiniging van
lijke Randweg terecht gekomen. Om versprei-
lid, van de Waterwet is overtreden. Gelet op
oppervlaktewater, waterbodem en oever als
ding van de verontreinigende stoffen te voor-
artikel 5:1, tweede lid, van de Awb is de over-
gevolg van brand bij Chemie-Pack. Recht-
komen zijn verschillende sloten afgedamd. Als
treder degene die het desbetreffende wettelij-
bank heeft Chemie-Pack Nederland BV
gevolg van regen en het van het terrein en de
ke voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals
terecht aangemerkt als overtreder van art.
omliggende terreinen afstromende verontrei-
de Afdeling onder meer in haar uitspraak
6.2 lid 1 Waterwet.
nigde bluswater dreigde overstroming van de
van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200707345/1
in de plaatselijke sloten gecreëerde buffer en
heeft overwogen, is dat in de eerste plaats
werd de afvoerende functie van de sloten
degene die de verboden handeling fysiek ver-
belemmerd. Het dagelijks bestuur achtte
richt. Daarnaast kan in bepaalde gevallen
Uitspraak op het hoger beroep van: T.M.
spoedeisend belang aanwezig om het in deze
degene die de overtreding niet zelf feitelijk
Schraven, in zijn hoedanigheid van curator
buffer verontreinigde water te verwijderen en
begaat, doch aan wie de handeling is toe te
in het faillissement van de besloten vennoot-
ter verwerking te laten afvoeren, alsook de
rekenen, voor de overtreding verantwoorde-
schap met beperkte aansprakelijkheid Che-
verontreinigde waterbodem en de verontrei-
lijk worden gehouden en derhalve als over-
mie-Pack Nederland BV (hierna: de curator),
nigde oever te verwijderen om herverontreini-
treder worden aangemerkt. Chemie-Pack
gevestigd te Tilburg, appellant, vs. de uit-
ging van het grond- en oppervlaktewater te
Nederland BV heeft de overtreding van arti-
spraak van Rechtbank Breda van 21 juni
voorkomen. Spoedeisende bestuursdwang is
kel 6.2, eerste lid, van de Waterwet niet zelf
2012 in zaak nr. 11/4470 in het geding tus-
aangezegd voor het verwijderen, afvoeren,
begaan, nu niet is gebleken dat zij zelf heeft
sen: de curator en het dagelijks bestuur van
opslaan en verwerken van verontreinigd
deelgenomen aan de bluswerkzaamheden die
het Waterschap Brabantse Delta.
water en de verontreinigde grond van water-
ertoe hebben geleid dat verontreinigd blus-
bodem en oever. Het dagelijks bestuur heeft
water in het oppervlaktewater is geraakt of
Procesverloop
aan zijn beslissing tot toepassing van
anderszins handelingen heeft verricht die
Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het dage-
bestuursdwang ten grondslag gelegd dat arti-
daaraan hebben bijgedragen. De overtreding
lijks bestuur zijn beslissing tot toepassing
kel 6.2 van de Waterwet is overtreden.
van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is
van spoedeisende bestuursdwang naar aan-
2. De curator betoogt dat de rechtbank heeft
aan Chemie-Pack Nederland BV toe te reke-
leiding van verontreiniging van oppervlakte-
miskend dat Chemie-Pack Nederland BV niet
nen omdat de gevolgen van de bestrijding
(Awb art. 5:1; Waterwet art. 6.2)
418
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Rechtspraak
van de brand moeten worden toegerekend
voorlopige voorziening moet voldoen aan de
naar het oordeel van de Raad een beslissing
aan het bedrijf ten aanzien waarvan de blus-
vereisten van formele en materiële connexi-
houdende een publiekrechtelijke rechtshan-
werkzaamheden zijn verricht. De brandbe-
teit. Niet alleen is voor een ontvankelijk ver-
deling waarbij het rechtspositionele belang
strijding in een bedrijf door de brandweer
zoek om een voorlopige voorziening nodig
van de ambtenaar rechtstreeks is betrokken.
moet in het algemeen worden geacht de
dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij
Dit betekent dat de brief van 27 december
gevolgen van die brand te beperken en de
de bestuursrechter, wat een verzoeker met
2010, waarbij het college betrokkene heeft
gevolgen daarvan kunnen aan het bedrijf
zijn verzoek wil bereiken moet ook betrek-
verboden contact te hebben met zijn vrouwe-
worden toegerekend. De stelling dat de blus-
king hebben op de inhoud van dat besluit.
lijke collega D, dient te worden aangemerkt
werkzaamheden ook ter bescherming van
4.4. Het verzoek om een voorlopige voorzie-
als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eer-
naastgelegen bedrijven en het algemeen
ning heeft geen betrekking op het in de
ste lid, van de Awb.
belang dienden, leidt niet tot een ander oor-
hoofdzaak bestreden besluit van 11 septem-
deel. De rechtbank heeft derhalve terecht
ber 2012, dat ziet op de aan verzoeker ver-
overwogen dat Chemie-Pack Nederland BV
strekte uitkering uit hoofde van hoofdstuk
als overtreder van artikel 6.2, eerste lid, van
IV van de WW. Verzoeker wil met zijn verzoek
de Waterwet kan worden aangemerkt.
verhoging van zijn reguliere WW-uitkering
16 januari 2014, nr. 12/3518 AW
Het betoog faalt.
bereiken. Dit betekent dat niet is voldaan aan
(Mrs. Kraan, Wolleswinkel, Bangma)
(…)
het materiële connexiteitsvereiste, zodat het
ECLI:NL:CRVB:2014:191
331
verzoek om een voorlopige voorziening nietontvankelijk moet worden verklaard.
Centrale Raad van Beroep
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
Ontslag. Inzet mystery guest niet
disproportioneel.
330
(….)
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
16 januari 2014, nr. 11/6976 AW
Overwegingen
Raad van Beroep.
(Mrs. Kraan, Heijs, Walgemoed)
1.1. Appellant was sinds 1 januari 1995 als
ECLI:NL:CRVB:2014:158
ambtenaar aangesteld bij de gemeente
van der Ham, vice-president van de Centrale
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
Amsterdam. Ten tijde in geding was hij gede-
329
Contactverbod is besluit.
15 januari 2014, nr. 13/5539 WW-VV
(Awb art. 1:3)
tacheerd bij [naam BV 1] [naam BV 1]) en
werkzaam bij de servicebalie van het parkeerterrein [naam parkeerterrein].
1.2. Bij brief van 20 januari 2011 zijn de
(Mr. Greebe)
ECLI:NL:CRVB:2014:55
(….)
Het verzoek om een voorlopige voorziening
Overwegingen
onder wie appellant, op de hoogte gesteld
is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken
3.2. Ter zitting heeft betrokkene het hoger
van het verwijderen van twee medewerkers
van de materiële connexiteit.
beroep tegen de aangevallen uitspraak 1
van hun werkplek in een parkeergarage van-
beperkt tot het oordeel over het opgelegde
wege frauduleuze handelingen. De medewer-
contactverbod. Betrokkene heeft aangevoerd
kers zijn in die brief gewaarschuwd voor de
dat de brief van 27 december 2010, waarbij
gevolgen van frauduleus handelen, zoals het
Overwegingen
het contactverbod is opgelegd, wel een
aannemen van contant geld en het niet in de
4. De voorzieningenrechter komt tot de vol-
besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de
dagrapporten verklaren van handelingen als
gende beoordeling.
Awb, nu het contactverbod een inbreuk op
het handmatig openen van slagbomen. Er is
4.1. Op grond van de artikelen 8:104, eerste
zijn persoonlijke levenssfeer inhoudt. Verder
op gewezen dat frauduleus handelen kan lei-
lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbin-
heeft betrokkene aangevoerd dat het college
den tot einde detachering of tot ontslag, en
ding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien
het contactverbod niet had mogen opleggen.
dat zogenoemde mystery guests zullen wor-
tegen een uitspraak van de rechtbank of de
Hiertoe heeft hij, samengevat, het volgende
den ingezet, die alle werkplekken langs gaan
voorzieningenrechter van de rechtbank hoger
aangevoerd. De aan het verbod ten grondslag
en rapporteren over houding, communicatie,
beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter
gelegde klacht is niet op zorgvuldige wijze
navolgen van procedures en frauduleuze
van de Raad op verzoek een voorlopige voor-
behandeld. Het college heeft de schuld bij
handelingen.
ziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet
betrokkene gelegd, zonder dat deugdelijk fei-
1.3. Op 17 mei 2011 is de detachering van
op de betrokken belangen, dat vereist.
tenonderzoek is verricht en zonder hoor en
appellant bij [naam BV 1] met onmiddellijke
4.2. Desgevraagd heeft verzoeker bevestigd
wederhoor toe te passen. De contacten die
ingang beëindigd wegens een melding van
dat zijn verzoek om een voorlopige voorzie-
betrokkene met D had, kunnen en moeten
een integriteitsschending door appellant. Bij
ning betrekking heeft op zijn reguliere WW-
worden gezien als vormen van behulpzaam-
brief van 15 juni 2011 is aan het Bureau Inte-
uitkering. Hij heeft ook bevestigd dat hij
heid en betrokkenheid die in elke werkomge-
griteit van de gemeente Amsterdam (BIA)
geen bezwaar heeft gemaakt tegen het
ving voorkomen en sociaal aanvaardbaar en
advies gevraagd over het voornemen appel-
besluit van 7 maart 2012, waarbij hij met
gebruikelijk zijn. De gemaakte verwijten zijn
lant disciplinair te straffen met voorwaarde-
ingang van 16 maart 2012 in aanmerking is
niet terecht en hem zijn geen mededelingen
lijk ontslag. Appellant wordt verweten dat hij
gebracht voor een WW-uitkering berekend
gedaan zich van contact te onthouden.
voor een bezoekster van het parkeerterrein
naar een dagloon van € 120,59.
3.3. De aan een ambtenaar gegeven dienstop-
[naam parkeerterrein] (die achteraf een mys-
4.3. Uit de functie van artikel 8:81 van de
dracht die tot gevolg heeft dat inbreuk wordt
tery guest, werkzaam bij [naam BV 2], bleek
Awb vloeit voort dat een verzoek om een
gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer is
te zijn) de slagboom handmatig heeft
medewerkers van parkeergarages en parkeerterreinen van de Dienst Parkeergebouwen,
(Awb art. 8:81)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
419
Rechtspraak
geopend en dat hij daarvoor een bedrag van
werkzame medewerkers met publiekfuncties
niet van belang. Van een ambtenaar die
€ 8 van de bezoekster heeft ontvangen. Dit
in parkeergarages en parkeerterreinen. Kort
mede verantwoordelijk is voor kasbeheer
bedrag heeft appellant niet afgedragen en hij
voordat appellant het hem verweten plichts-
mag immers, zoals het BIA in zijn advies
heeft niet gemeld dat dit incident heeft
verzuim pleegde, waren de betrokken mede-
heeft opgemerkt, betrouwbaarheid en een
plaatsgevonden. Het BIA heeft, op grond van
werkers gewaarschuwd dat mystery guests
strikte naleving worden verwacht. Bovendien
de ernst van de integriteitsschending en de
zouden worden ingezet. Gelet op het belang
was appellant een gewaarschuwd man,
omstandigheden, geadviseerd om appellant
dat op het spel stond om de steeds terugke-
omdat [naam BV 1] reeds meerdere malen
– in afwijking van het voornemen – te straf-
rende fraude door medewerkers tegen te
had kenbaar gemaakt dat frauduleuze hande-
fen met onvoorwaardelijk ontslag.
gaan, wordt dit onderzoeksmiddel niet in
lingen tot strafontslag zouden kunnen lei-
1.4. In navolging van het advies van het BIA
strijd geacht met het proportionaliteitsbegin-
den. Dat bij de bestraffing sprake zou zijn
heeft de algemeen directeur van [naam BV
sel. Het betoog van appellant dat een lichtere
van ongelijke behandeling tussen gedeta-
1], namens het college, appellant bij besluit
onderzoeksmethode had kunnen worden
cheerden, zoals appellant, en het eigen perso-
van 21 juli 2011 met onmiddellijke ingang de
gehanteerd, en dat dus in strijd met het sub-
neel van [naam BV 1], in die zin dat [naam
straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
sidiariteitsbeginsel is gehandeld, wordt niet
BV 1]-personeel lichter zou zijn bestraft voor
Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehand-
gevolgd. De door appellant genoemde metho-
dit plichtsverzuim, is door appellant niet
haafd bij besluit van 23 december 2011
de van het achteraf vergelijken van de uit-
aannemelijk gemaakt. De vertegenwoordi-
(bestreden besluit).
draai van de slagboombewegingen met de
gers van het college hebben dit ter zitting
(…)
dagrapporten zou, zoals het college ter zit-
met stelligheid tegengesproken. Het college
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
ting van de Raad heeft uiteengezet, niet toe-
wordt hierin gevolgd. Hetgeen appellant naar
4.1. Naar aanleiding van het betoog dat de
reikend zijn om bij handmatige openingen
voren heeft gebracht over de lange duur van
rechtbank niet op alle in beroep aangevoerde
van de slagboom vast te stellen of de betrok-
zijn dienstverband, zijn leeftijd en zijn goede
gronden is ingegaan wordt gewezen op vaste
ken ambtenaar zich heeft verrijkt, terwijl dit
staat van dienst doet onvoldoende af aan de
rechtspraak van de Raad (8 februari 2007,
wel de kern van het aan betrokkene verweten
ernst van het plichtsverzuim om tot een
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8746) dat de rechter
plichtsverzuim is.
minder zware straf te concluderen.
niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te
4.5. Evenals de rechtbank acht de Raad niet
gaan, maar dat hij zich kan beperken tot de
aannemelijk gemaakt dat de mystery guest
kern van deze gronden. In het licht van deze
een ontoelaatbare vorm van uitlokking heeft
rechtspraak is de rechtbank niet in haar
gehanteerd. Uit het gespreksverslag van het
motiveringsplicht tekortgeschoten. Ook de
verantwoordingsgesprek op 25 mei 2011
21 januari 2014, nr. 12/4085 WWB
Raad beperkt zich tot de kern van de door
blijkt dat de mystery guest niet heeft gezorgd
(Mrs. Talman, Korte, Van Straalen)
appellant naar voren gebrachte gronden.
voor een ongebruikelijke situatie voor een
ECLI:NL:CRVB:2014:102
4.2. Het betoog van appellant dat ten onrech-
medewerker op een parkeerterrein. De myste-
te de Commissie niet is ingeschakeld, wat
ry guest heeft zich als een klant gepresen-
De weigering bijstand toe te kennen is niet
volgens het Onderzoeksprotocol wel voor de
teerd die haar parkeerkaartje had verloren.
in strijd met art. 3 EVRM.
hand had gelegen, gaat eraan voorbij dat
Appellant heeft zelf ongevraagd aangeboden
Commissie en Protocol, zoals het college
de slagboom voor haar te openen tegen
onweersproken heeft uiteengezet, uitsluitend
contante betaling van € 8. Dat de mystery
bedoeld zijn voor personeel dat in dienst is
guest hem met haar ogen zou hebben verleid
bij [naam BV 1]. Appellant was echter vanaf
tot medelijden, zoals appellant heeft ver-
Overwegingen
zijn aanstelling in 1995 ambtenaar bij de
klaard, is – wat er ook zij van de geloofwaar-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
gemeente Amsterdam, en in die hoedanig-
digheid van deze verklaring – geen reden het
4.1.1. De materiële schade die appellant heeft
heid gedetacheerd bij [naam BV 1]. Op gede-
gedrag van appellant niet of in mindere
geleden en waarvan hij vergoeding wenst, is
tacheerden als appellant blijft ook tijdens
mate aan hem toe te rekenen. Bovendien
het gevolg van de ten gevolge van het
hun detachering het gemeentelijk integri-
vormt die beweerde verleiding in elk geval
onrechtmatige besluit van 19 februari 2007
teitsbeleid, met de bijbehorende advisering
geen verklaring voor het gegeven dat appel-
niet tijdig uitbetaalde bijstand over de perio-
door het BIA, van toepassing.
lant de € 8 in eigen zak heeft gestoken en
de van 16 oktober 2006 tot en met 16 april
4.3. Appellant heeft betoogd dat de uitkom-
over het voorval niets heeft gerapporteerd.
2007. Het is vaste rechtspraak van de Raad
sten van het onderzoek niet tegen hem
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het ten-
(uitspraak van 11 januari 2011,
mochten worden gebruikt, omdat het inzet-
lastegelegde plichtsverzuim voldoende deug-
ECLI:NL:CRVB:2011:BP2317) dat artikel 6:119
ten van een mystery guest ongeoorloofd was
delijk is vastgesteld. Met de rechtbank acht
van het Burgerlijk Wetboek de omvang en
nu er geen concrete verdenking tegen appel-
de Raad de opgelegde straf van onvoorwaar-
duur van de verplichting tot vergoeding van
lant was en omdat met een minder ingrij-
delijk ontslag niet onevenredig aan aard en
schade wegens vertraging in de voldoening
pend onderzoeksmiddel had kunnen worden
ernst van dit plichtsverzuim. Terecht is daar-
van een geldsom normeert. In het eerste lid
volstaan. De Raad volgt appellant niet in dit
bij in aanmerking genomen dat betrokkene
van dat artikel is bepaald dat schadevergoe-
betoog en acht de gekozen onderzoeksme-
niet alleen tegen de voorschriften in de slag-
ding, verschuldigd wegens de vertraging in
thode toelaatbaar. Daartoe heeft hij het vol-
boom voor een te laag bedrag heeft geopend,
de voldoening van een geldsom, bestaat in
gende van belang geacht.
maar bovendien dat geld heeft achtergehou-
de wettelijke rente van die som over de tijd
4.4. Er hadden zich meermalen onregelmatig-
den en zichzelf daarmee heeft bevoordeeld.
dat de schuldenaar in verzuim is geweest.
heden voorgedaan die tot ontslag van de
Dat het slechts om een bedrag van € 8 ging,
4.1.2. Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het col-
betrokken medewerkers hadden geleid. Er
wat aanvankelijk reden was voor het voorne-
lege aan appellant wettelijke rente toegekend
waren ook meermalen schriftelijke waarschu-
men om met voorwaardelijk ontslag te vol-
over de nabetaling van de bijstand. Die toe-
wingen uitgegaan naar alle bij [naam BV 1]
staan, acht de Raad voor de straftoemeting
kenning wordt op zichzelf niet betwist. Hier-
420
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
332
(EVRM art. 3)
Rechtspraak
mee heeft het college voldaan aan zijn ver-
afwijzing geen aanleiding gezien om bijvoor-
Het College overweegt dat het in zijn juris-
plichting de schade te vergoeden die
beeld via een verzoek om een voorschot of
prudentie aanvaard heeft dat het BKZ, dat
appellant heeft geleden ten gevolge van het
via een verzoek tot het treffen van een voor-
zijn grondslag vindt in de rijksbegroting, als
niet tijdig uitbetalen van de bijstand. Dit
lopige voorziening te proberen alsnog
gegeven moet worden beschouwd. Voorts
brengt mee dat geen plaats bestaat voor zelf-
bestaansmiddelen te verkrijgen, terwijl deze
acht het College het blijkens zijn jurispruden-
standige vergoeding van de beslagkosten die
instrumenten wel voor hem openstonden.
tie eveneens aanvaardbaar, dat voor de vast-
appellant daarnaast heeft verzocht.
Onder deze omstandigheden heeft het colle-
stelling van de hoogte de overschrijding van
4.2.1. In artikel 3 van het EVRM is bepaald
ge niet gehandeld in strijd met artikel 3 van
het macrobudget wordt uitgegaan van het
dat niemand mag worden onderworpen aan
het EVRM.
verschil tussen de ramingen in het BKZ en
de door het CVZ aangeleverde realisatiecij-
folteringen of aan onmenselijke of vernede-
fers. Hieraan doet, aldus het College, niet af
rende behandelingen of bestraffingen. Blij-
dat deze cijfers kunnen (en moeten) worden
onder meer het arrest van 27 mei 2008 in de
College van Beroep voor het
bedrijfsleven
zaak N. vs. het Verenigd Koninkrijk, no.
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
met betrekking tot de over het kalenderjaar
26565/05, ECHR 2008, 91) kan het handelen
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
beschikbaar gekomen declaraties.
of nalaten van een overheidsorgaan waar-
auditeur bij het College.
Vervolgens beoordeelt het College of NZa,
kens vaste rechtspraak van het EHRM (zie
gegeven de aanwijzing van de minister, met
door een betrokkene verstoken raakt van de
meest basale (medische) voorzieningen, in
geval van uitzonderlijke omstandigheden
aangepast aan de actuele stand van zaken
333
haar bij de Beleidsregel gemaakte beleidskeuzen heeft gehandeld in overeenstemming
met de door haar in acht te nemen algemene
worden aangemerkt als schending van artikel 3 van het EVRM. In het door appellant
9 januari 2014 nr. AWB 12/1025
beginselen van behoorlijk bestuur. Voor
aangehaalde arrest M.S.S. vs. België en Grie-
(Mrs. Van der Ham, Bolt, Cusell)
zover het betreft de in de aanwijzing vervatte
kenland werd ten aanzien van Griekenland
ECLI ECLI:CBB:2014:2
structurele taakstelling, beantwoordt het College die vraag bevestigend. Verweerster heeft
geoordeeld dat voor S., een asielzoeker, de
opvang, de levensomstandigheden en de
Beleidsmatige keuze. Tussenuitspraak;
daaraan bij de bestreden tariefbeschikking
omstandigheden van detentie zo slecht
bestuurlijke lus.
op juiste wijze uitvoering gegeven.
NZa heeft evenwel blijkens het bestreden
waren dat sprake was van strijd met artikel 3
van het EVRM. De situatie van appellant is
(Wet marktordening gezondheidszorg art. 7,
besluit de invoering in drie fasen van de
hiermee niet vergelijkbaar. Appellant is geen
57. Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorgani-
– door haar onderschreven – uitkomsten van
asielzoeker die in verband daarmee in deten-
satie (oud) art. 19 lid 6.)
het kostenonderzoek gemotiveerd met argumenten ontleend aan kostenbeheersing. Het
tie verbleef of opvang behoefde, maar een
Nederlander met een zwervend bestaan in
In de (in bezwaar gehandhaafde) tariefbe-
College vindt voor dit argument geen basis
Nederland. In die hoedanigheid is appellant
schikking is een taakstelling van € 5 miljoen
in de aanwijzing van de minister. Zo heeft de
in oktober 2006 vanuit [woonplaats] naar
verwerkt, en ook de eerste fase van een ver-
NZa naar het oordeel van het College het
Rotterdam gekomen. Appellant heeft ver-
hoging van de tarieven logopedie, die ver-
beleidsterrein van de minister betreden, zon-
klaard dat hij in het begin in Rotterdam
weerster in drie jaar wil realiseren. De uit-
der dat hiervoor een grondslag in de aanwij-
afwisselend werd opgevangen in de dagop-
komsten van een onderzoek naar de
zing kan worden gevonden. De in de tariefbe-
vang, en soms bij vrienden verbleef. Toen
praktijkkosten logopedie noodzaken tot een
schikking gegeven motivering voor de
appellant ziek werd, werd hij opgevangen in
structurele herijking van de tarieven. Deze
implementatie van een van de drie fasen van
de dag-, respectievelijk nachtopvang in Rot-
herijking zal leiden tot een tariefsverhoging.
de meergenoemde tariefsverhoging mist,
terdam en kreeg hij daar te eten. In deze
NZa wil deze herijking in drie jaren invoeren.
gelet hierop, een voldoende draagkrachtige
periode heeft het college de aanvraag van
Daarvoor voert zij argumenten van kostenbe-
motivering.
appellant om bijstand na verloop van 13
heersing aan.
Het College stelt NZa in de gelegenheid om
weken afgewezen, naar achteraf is gebleken
Appellante voert aan dat de cijfers die aan de
dit gebrek binnen zes weken te herstellen of
ten onrechte. Appellant heeft in de lange
vastgestelde overschrijding van het macroka-
anders op het bezwaar te beslissen.
behandelingsduur van de aanvraag of in de
der ten grondslag liggen, niet deugdelijk zijn.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
421
334
Boeken
The Crime of Aggression in
International Criminal Law
Historical Development, Comparative
Analysis and Present State
This book analyses
the historical development of the criminalisation of aggression, scrutinises in a
detailed manner the
relevant jurisprudence of the Nuremberg
and Tokyo Tribunals as well as of the
Nuremberg follow-up trials, and
makes proposals for a more successful prosecution for aggression in the
future. In identifying customary
international law on the subject, the
volume draws upon a wealth of
applicable sources of national criminal law and puts forward a useful
classification of States’ legislative
approaches towards the criminalisation of aggression at the national
level. It also offers a detailed analysis
of the current international legal
regulation of the use of force and of
the Rome Statute’s substantive and
procedural provisions pertaining to
the exercise of the International Criminal Court’s jurisdiction with respect to the crime of aggression, after
1 January 2017.
Sergey Sayapin
Asser Press 2013, 334 p., € 137,79
ISBN 978 90 6704 926 9
Russia and the European
Court of Human Rights:
A decade of Change
Essays in honour of Anatoly Kovler.
Judge of the European Court of
Human Rights in 1999-2012
The last decade has
seen a striking rise in
Russian cases before
the European Court
of Human Rights.
The influence of its
case-law can be seen
in all areas of Russian life, becoming a reality on the
ground, a genuine impulse for change. Russia, the Court`s biggest ‘client’,
has also played its part in the major
development of the Convention system. Judge Anatoly Kovler has left his
mark on this important period for
the Convention and for Russia.
Beyond his judicial achievements, he
has become a key figure in the dialogue between the Court and the natio-
422
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Wolf Legal Publishers, 164 p., € 25,00
gangspunt dat een vreemdeling van
buiten de EU pas in Nederland mag
werken als er geen geschikt arbeidsaanbod in Nederland of de rest van
de EU beschikbaar is. Daarnaast heeft
de Wav tot doel verstoringen op de
arbeidsmarkt te voorkomen door
concurrentie op arbeidsvoorwaarden
tegen te gaan. In de herziene Wav die
eind 2013 tot stand is gebracht is
een aantal aanscherpingen opgenomen. In dit boek wordt de parlementaire geschiedenis van deze wijziging
behandeld. Daarbij is de volgorde
aangehouden van de parlementaire
behandeling. In de parlementaire
stukken is regelmatig verwezen naar
andere wetteksten. Voor de overzichtelijkheid zijn deze wetteksten in
kaders toegevoegd. In de marge is
aangegeven welk onderdeel van de
parlementaire behandeling aan de
orde is.
Mr. dr. J. van Drongelen en Mr. D.
Günes (red.)
ISBN 978 94 6240 065 8
Uitgeverij Paris 2014, 200 p., € 34,95
nal authorities, thus acting as a
bridge between two different environments. These theoretical and
practical essays are published in his
honour by his colleagues and friends.
The Russian perspective is presented
notably by Valery Zorkin, President
of the Constitutional Court, and
Tatiana Neshatayeva, former Judge at
the Supreme Commercial Court. The
decade of change from the Court’s
viewpoint is highlighted by, among
others, its President Dean Spielmann,
former Section President Nina Vajic,
Deputy Registrar Michael O’Boyle,
and former Registrar and Jurisconsult Michele de Salvia. A personal testimonial by the former President of
the Court, Jean-Paul Costa, enriches
this book along with Professor
Frédéric Sudre’s insight into Judge
Kovler’s separate opinions.
Olga Chernishova & Mikhail Lobov
(red.)
ISBN 978 94 6251 014 2
Evaluatie van een drietal
versnellingsinstrumenten
uit de Awb
Dit onderzoek betreft een evaluatie
van een drietal eind 2009 geïntroduceerde instrumenten. Het gaat daarbij om: de dwangsom bij niet tijdig
beslissen, de positieve fictieve
beschikking bij niet tijdig beslissen;
de Lex silencio positivo en beroep bij
niet tijdig handelen. Er is nagegaan
of en in welke mate deze instrumenten zijn ingezet en vervolgens of
deze drie instrumenten inderdaad
hebben bijgedragen aan het bespoedigen van besluitvorming door
bestuursorganen. Daarnaast is onderzocht of deze instrumenten een toename of afname van de regeldruk
hebben veroorzaakt. Ten derde is
onderzocht of en zo ja welke knelpunten zich in de praktijk hebben
voorgedaan bij de inzet van deze
instrumenten.
Prof. mr. B.J. Schueler e.a.
Wolf Legal Publishers 2013, 127 p., te downloaden via
www.wodc.nl,
ISBN 978 94 6240 067 2
Wet arbeid vreemdelingen
Wet herziening Wet arbeid vreemdelingen, Parlementaire geschiedenis
De Wet arbeid vreemdelingen (Wav)
kent een restrictief toelatingsbeleid
voor arbeidsmigranten door het uit-
Politiek Privaatrecht
Dit boek is het resultaat van het
zevende ‘scriptieproject burgerlijk
recht’ van de Erasmus School of Law.
Recht en politiek zijn nauw met
elkaar verbonden. Zo is wetgeving
het product van politiek- democratische besluitvorming waarbij gezocht
wordt naar maatschappelijke sturing
en maatschappelijk compromis in
het licht van politieke ideologie. Voor
privaatrechtelijke wetgeving is dat
minder evident. Wat is er nu ‘politiek’ aan privaatrecht? Er wordt vaak
vanuit gegaan dat privaatrecht ‘waardenvrij’ is en dus geen politieke ‘kleuring’ heeft. Maar privaatrecht blijkt
ook vaak het resultaat van ‘polderen’
tussen verschillende maatschappelijke groeperingen en Haagse partijpolitiek. Soms is privaatrecht ook een
politiek ‘haasje-over’ tussen Hoge
Raad, wetgevingsambtenaren en parlement. Dit soort kwesties over de
raakvlakken tussen privaatrecht en
politiek worden in dit boek verkend
aan de hand van zestien bijdragen
waarmee de auteurs hun Masters
Privaatrecht of A&V voltooiden.
W.H. van Boom, S.D. Lindenbergh
(red.)
Boom Juridische Uitgevers 2013, 450 p., € 65
Serie Jonge Meesters
ISBN 978 90 8974 857
Tijdschriften
335
Burgerlijk (proces)recht
Rechtskundig Weekblad
77e jrg. nr. 21, 25 januari 2014
I. Claeys, L. Snauwaert
De verjaringsstuitende buitengerechtelijke ingebrekestelling
– (België) Sinds 11
juli 2013 stuit een
buitengerechtelijke
ingebrekestelling
naar gemeen recht
de verjaring voor in
principe één jaar,
indien ze aan een
lange reeks van inhoudelijke en vormelijke voorwaarden voldoet en
indien ze van een professioneel uitgaat. De wet is welkom, omdat ze
minnelijke gesprekken aanmoedigt
en minder gerechtelijke procedures
nutteloos moeten worden ingeleid.
De wet is evenwel ook een gemiste
kans, omdat de schuldeiser een professioneel moet inschakelen opdat de
ingebrekestelling de verjaring stuit.
WPNR
145e jrg. nr. 7004, 1 februari 2014
Mr. T.F.H. Reijnen
De betekenis van vergoedingsrechten sinds de invoering van de derde
tranche huwelijksvermogensrecht
– Met de inwerkingtreding van de
derde tranche huwelijksvermogensrecht is ook de regeling van de vergoedingsrechten gewijzigd. Door de
nieuwe regeling moet de echtgenoot
delen in de waardemutaties in de
verhouding waarin zijn investering
staat tegenover de investeringskosten. In deze bijdrage gaat schr. in op
verschillende aspecten van art. 1:87
BW, zoals de vraag wanneer sprake is
van een vergoedingsrecht, en of vergoedingsrechten leiden tot economische eigendom. Verder komen de
mogelijkheden tot afwijking van de
wettelijke regeling aan de orde en
gaat schr. in op de vraag wanneer
een vergoedingsrecht opeisbaar is.
Ten slotte komen de fiscale aspecten
aan bod. Schr. vindt de nieuwe regeling een verbetering, hoewel hij over
een aantal aspecten kritisch is.
Mr. M.E.C. Lok
Het toedoen ten onder (I)
– Boedelschulden geven een onmiddellijke aanspraak op de boedel en
hoeven niet ter verificatie worden
aangemeld. Het begrip boedelschulden wordt in de wet nergens gedefinieerd. Vaste lijn in de jurisprudentie
is dat iedere verplichting die is ontstaan ten gevolge van een door de
curator ten behoeve van de boedel
verrichte rechtshandeling als boedelschuld wordt. In het arrest Koot
Beheer/Tideman kwam de Hoge Raad
terug op dit toedoencriterium. De
Hoge Raad heeft daarbij drie criteria
geformuleerd op grond waarvan een
boedelschuld kan worden aangenomen. Schr. stelt de vraag of de door
de Hoge Raad geformuleerde criteria
duidelijk zijn en of crediteuren hiermee uit de voeten kunnen.
336
Handels- & economisch recht
Maandblad voor
Vermogensrecht
24e jrg. nr. 1, januari 2014
Mr. W.L. Valk
Redelijkheid en billijkheid als
gedragsnorm. Proefschrift van mr.
P.S. Bakker
– Bespreking van het proefschrift
van Bakker over redelijkheid en billijkheid als gedragsnorm, dat fundamentele vragen van contractenrecht
aan de orde stelt: de grondslag van
contractuele gebondenheid, uitleg
van commerciële contracten, imprévision en ambtshalve toepassing van
redelijkheid en billijkheid. Schr. voelt
zich met de positie van Bakker verwant, maar plaatst kritische kanttekeningen.
Mr. E. Koops
Van taartpunt tot tennisbal.
Proefschrift van mr. A.F. Mollema
– In dit proefschrift richt schr. haar
pijlen op de theorie dat beperkte rechten worden afgesplitst uit een meer
omvattend recht (art. 3:8 BW) en daarom de kenmerken van het meer
omvattende recht dragen. In plaats
daarvan verdedigt zij de ‘belastingsgedachte 2.0’, waarin beperkte rechten
als een ‘nieuw, eigensoortig en tevoren niet bestaand’ recht rusten op een
zaak of een vermogensrecht.
Dr. mr. J.M. Milo
European Union Property Law. From
Fragments to a System. Proefschrift
van mr. E. Ramaekers
– Het privaatrechtelijke goederenrecht wordt functioneel door de
Europese Unie bestreken. Dat heeft
geleid tot fragmentatie en ondersystematisering. Helder en kritisch analyseert Ramaekers het Europese goederenrechtelijk acquis. Zij pleit voor
een optioneel Europees raamwerk
van goederenrecht, in te voeren bij
verordening, en daartoe geeft zij een
mooie aanzet.
Mr. R. Meijer
Handhaving van EVRM-rechten via
het aansprakelijkheidsrecht.
Proefschrift van mr. J.M. Emaus
– In de loop der tijd hebben fundamentele rechten neergelegd in de
Grondwet of in verdragen, zoals het
EVRM, hun weg gevonden naar de
(horizontale) privaatrechtelijke
rechtsverhouding. Het hier te bespreken proefschrift zet aan tot nadere
reflectie over de verhouding tussen
het EVRM en het Nederlandse (aansprakelijkheids)recht in het algemeen en de handhavende functie
van het aansprakelijkheidsrecht voor
het EVRM in het bijzonder.
Dr. P.C.J. De Tavernier
De zorgplicht van scholen.
Proefschrift van mr. B.M. Paijmans
– Paijmans geeft in haar proefschrift
systematisch antwoord op de vraag
naar de grondslag en de reikwijdte
van de civielrechtelijke zorgplicht van
onderwijsinstellingen jegens hun leerlingen, ten aanzien van ongevallen,
bewegingsonderwijs, pesten, misbruik
en geweld, en de kwaliteit van onderwijs. Met de door Paijmans aangereikte do’s and don’ts kunnen scholen preventief hun beleid aanpassen en kan
in de praktijk meer rechtszekerheid
worden bereikt.
337
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
Berichten industriële
eigendom
5e jrg. nr. 1, januari 2014
R-J. Prins
Frankrijk 2013
– Deze kroniek is het resultaat van
een selectie jurisprudentie. Beoogd
wordt de Franse tendensen te signaleren.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
423
Tijdschriften
Mediaforum
26e jrg. nr. 1, januari 2014
Mr. J.B. van Dijk, mr. F.P. Sickinghe
De ontwerpverordening voor een
Connected Continent.
Kroes’ Control?
– In september 2013 heeft Eurocommissaris Kroes voorstellen gepresenteerd tot bevordering van één Europese markt voor elektronische
communicatie: Connected Continent.
Het betreft een voorstel voor herziening van de Europese telecomrichtlijnen en een ontwerpverordening.
Deze maatregelen hebben tot doel
burgers toegang te geven tot elektronische communicatiediensten zonder additionele kosten, en bedrijven
de mogelijkheid te geven hun diensten aan te bieden ongeacht hun vestigingsplaats. Schrs. bespreken de
belangrijkste artikelen van de ontwerpverordening en de voorgestelde
wijzigingen op hoofdlijnen. Ook worden de gevolgen van de voorstellen
voor de regelgeving in Nederland
besproken. Schrs. zijn van mening
dat deze voorstellen van Eurocommissaris Kroes een onevenwichtige
en ondoordachte indruk maken. De
ontwerpverordening wordt naar hun
mening niet in ongewijzigde vorm
aangenomen.
Tijdschrift voor
Internetrecht
6e jrg. nr. 5/6, december 2013
M. Egeler
Uitputting in de digitale omgeving
– In zowel de Europese Unie als de
Verenigde Staten zijn het afgelopen
jaar belangrijke uitspraken gewezen
omtrent de uitputtingsleer in de
digitale omgeving. Na de uitspraak
van het Europees Hof van Justitie in
de zaak UsedSoft/Oracle, werd veelvuldig de vraag gesteld of uitputting
van het auteursrecht op een werk
ook mogelijk was bij andere digitale
zaken dan computerprogramma’s. Dit
was precies de rechtsvraag die de District Court of New York moest beantwoorden. Deze rechtbank kwam in
maart 2013 tot de conclusie dat het
auteursrecht op digitale muziek niet
was uitgeput na de eerste verkoop.
Dat uitputting niet van toepassing is
op e-books oordeelde in diezelfde
maand het Landgericht Bielefeld,
met verwijzing naar UsedSoft. In beide zaken is hoger beroep aangetekend. Wat waren de overwegingen
424
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
van de Amerikaanse en Duitse rechters? Welke rol speelt de zogenaamde
forward-and-delete technologie en
welke mogelijkheden biedt de
UsedSoft uitspraak voor een verruiming van de uitputtingleer naar
andere zaken dan software?
A.R. Lodder, J. Toet
Cybersecurity: Europese Unie
initiatieven voor een intrinsiek
grensoverschrijdend fenomeen
– Het ontstaan van de Europese Unie
valt samen met de opkomst van het
internet. Net als de Europese Unie
heeft het internet de afgelopen twintig jaar veel goeds gebracht, maar
zijn er ook mindere kanten. Cybersecurity richt zich op de dreigingen die
de veiligheid op internet aantasten.
In deze bijdrage wordt de achtergrond van cybersecurity geschetst en
onder andere ingegaan op de Richtlijn 2013/40/EU inzake aanvallen op
informatiesystemen, het in 2013
opgerichte Europese Cybersecurity
Centrum en de begin 2013 voorgestelde richtlijn Netwerk- en Informatiebeveiliging.
H. de Jong, C. Erents
Kroniek Online overeenkomsten en
meer
– In deze kroniek presenteren schrs.
een overzicht van recente ontwikkelingen op het gebied van online overeenkomstenrecht. De gemene deler
hierbij is het aangaan van verbintenissen, waarbij op enig moment
gebruik wordt gemaakt van elektronische gegevens of media. Ter inleiding wordt stil gestaan bij de belangrijke nieuwe Europese Richtlijn
Consumentenrechten. Verder wordt
ingegaan op: vertrouwen, algemene
voorwaarden, ontbinden en non-conformiteit, enkele sectorspecifieke
onderwerpen, toezicht, klachtafhandeling en geschillenbeslechting,
online opgelicht, bevoegdheid rechter en digitaal bewijs. Schrs. sluiten
af met online toestemming, persoonsgegevens en de verantwoordelijkheid van tussenpersonen.
338
Omgevingsrecht
Bouwrecht
51e jrg. nr. 1. januari 2014
Themanummer: Bouwrecht 50 jaar
– 2014 is het jubileumjaar, waarbij de
maandelijkse Bouwrecht-edities niet
alleen speciaal zijn
voorzien van redactionele bijdragen van de
redactieraad, maar
ook wordt jurisprudentie uit 1964
weer eens tegen het licht gehouden.
Dr. J.W. van Zundert, BR 2014/2
Vijftig jaar Monumentenrecht
– Monumenten zijn in de Monumentenwet 1988 gedefinieerd als ‘vervaardigde zaken welke van algemeen
belang zijn wegens hun schoonheid,
hun betekenis voor de wetenschap of
hun cultuurhistorische waarde’. Tot
voor kort gold ook een leeftijdseis
van ten minste vijftig jaar. De afgelopen vijftig jaar is er weinig veranderd
in het monumentenrecht. De nadruk
ligt nog steeds op het klassieke
patroon van aanwijzing en vergunning. Ondanks het bestaan van een
wettelijke regeling en van een doeltreffende organisatie in de vorm van
de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, is het vreemd dat het rijksmonumentenbeleid vrijwel geheel naast
de eigen (aanvullende) gemeentelijke
monumentenbescherming bestaat.
Het bestaan van gemeentelijke
monumenten wordt niet erkend.
Gemeenten en provincies moeten
het doen met hun autonome aanvullende verordenende bevoegdheid.
Door dit onderscheid is een stelsel
van monumentenzorg in twee gesepareerde ‘lagen’ ontstaan.
E.J. van Baardewijk, BR 2014/3
Stedelijke herverkaveling voor
stedelijke vernieuwing (deel 2)
– Het instrument stedelijke herverkaveling is voor stedelijke vernieuwingsopgaven interessanter naarmate een wettelijke regeling betere
financiële stimulansen bevat. In het
eerste deel van dit artikel is beschrijvend ingegaan op diverse ideeën
over stedelijke herverkaveling in het
algemeen. In dit tweede deel vindt
een toespitsing plaats op stedelijke
herverkaveling voor stedelijke vernieuwing. Met name wordt gekeken
naar financiële stimulansen.
Nieuw Juridisch Weekblad
13e jrg. nr. 295, 29 januari 2014
H. Schoukens, P. de Smedt
Soortenbeschermingsrecht.
Toepassing bij ruimtelijke projecten
Tijdschriften
– (België) Na decennialange verwaarlozing is het soortenbeschermingsrecht eindelijk aan de oppervlakte
gekomen in Vlaanderen. Enkele
recente uitspraken van de Raad van
State maken duidelijk dat er bij
ruimtelijke ontwikkelingen terdege
rekening moet worden gehouden
met de impact op beschermde soorten die op die locatie aanwezig zijn.
De vraag in welke mate binnen het
soortenbeschermingsrecht nog
steeds marge is voor enige afweging
met ruimtelijke belangen maakt het
voorwerp uit van de voorliggende bijdrage. Er blijkt dat het soortenbeschermingsrecht niet bij voorbaat
elke flexibele benadering uitsluit,
maar dat niettemin strikte grenzen
moeten worden geobserveerd.
339
vier veronderstellingen aan de hand
drie onderzoeken waarin werd
getoetst of deze veronderstellingen
op waarheid berusten. Het eerste
onderzoek was gericht op het in
beeld brengen van verschillen en
overeenkomsten tussen methoden
van rechtsvinding op verschillende
rechtsterreinen. Het tweede onderzoeksproject richtte zich op de vraag
hoe en in welke mate grondrechten
nu echt doorwerken in het materiële
recht. Het derde project had tot doel
een goede feitelijke ondergrond te
verschaffen voor discussies over de
doorwerking van grondrechten in de
Nederlandse rechtspraak. De conclusie is dat grondrechten in de Nederlandse rechtspraak de afgelopen
jaren een dominantere rol zijn gaan
spelen. De doorwerking van grondrechten is voor de Nederlandse rechtspraak betekenisvol, maar van een
overvleugeling van het nationale
recht door het EVRM is geen sprake.
Rechten van de mens
Rechtstreeks
Nr. 3, 2013
J. Gerards
Grondrechten in de Nederlandse
rechtspraak
– In de rechtszaal
wordt steeds vaker
een beroep gedaan
op grondrechten.
Schr. onderzoekt in
hoeverre grondrechten doorwerken in de
nationale rechtspraak. Over de manier waarop de
rechter hierbij te werk gaat, bestaat
een aantal vooronderstellingen. Op
de eerste plaats wordt veelal gedacht
dat het EHRM een ‘grondrechtenmonopolist’ is. Ten tweede dat de nationale rechter het EHRM slaafs volgt
en dat de vergaande EHRM-rechtspraak daardoor gemakkelijk wordt
doorvertaald in nationale rechtspraak. Daarnaast is men van oordeel
dat door het Nederlandse verbod op
toetsing van formele wetten aan de
Grondwet de rechter intensiever
toetst aan het EVRM. En tot slot
wordt verondersteld dat het vaak
inroepen van grondrechten belangrijke consequenties heeft voor het
materiële recht. Schr. bespreekt deze
340
Rechtspleging & procesrecht
WPNR
145e jrg. nr. 7003, 25 januari 2014
Themanummer: Arbitrage en
bindend advies. Erkenning,
tenuitvoerlegging en aantasting
Prof. mr. G.J. Meijer,
prof. mr. A.I.M. van Mierlo
Aantasting van arbitrale vonnissen
– Schrs. gaan in hun bijdrage in op
de vernietiging van arbitrale vonnissen op grond van art. 1065 Rv.
Prof. dr. F. de Ly
Arbitrage – erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen
– Schr. bespreekt de erkenning en
tenuitvoerlegging van in het buitenland gewezen arbitrale vonnissen.
Mr. J.J. van Haersolte-van Hof
Arbitrage op grond van Bilateral
Investment Treaties
– Schr. besteedt aandacht aan zogenaamde investeringsarbitrages, dat
wil zeggen geschillen tussen investeerders enerzijds en de ‘gastlanden’
anderzijds.
Mr. P.E. Ernste
De vernietiging en tenuitvoerleg-
ging van een bindend advies
– Schr. gaat in haar bijdrage in op de
vernietiging en de tenuitvoerlegging
van een bindend advies. In tegenstelling tot arbitrage kent het bindend
advies geen exequaturprocedure.
Prof. mr. M.B.M. Loos
Geschillenbeslechting door e-Court
vanuit consumentenrechtelijk
perspectief bezien
– Schr. bespreekt de geschillenbeslechting door het e-Court vanuit
consumentenrechtelijk perspectief.
341
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Delikt en Delinkwent
44e jrg. nr. 1, januari 2014
M. Malsch, M.D. Taverne, J.W. Keijser,
H. Elfers, P.R. Kranendonk, DD 2014/2
DNA-rapportage: aanleiding voor
debat?
– DNA-bewijs wordt op steeds grotere schaal gebruikt. Omdat deskundigen meestal niet op zitting komen
om daar uitleg te geven van hun
bevindingen, moeten schriftelijke
DNA-rapporten zelfstandig, zonder
mondelinge toelichting, zijn te
begrijpen. Procesdeelnemers interpreteren DNA-rapporten echter regelmatig verkeerd en zij vinden de rapporten soms te kort en te bondig. Uit
recent onderzoek, dat in dit artikel
wordt beschreven, blijkt dat als in
DNA-rapporten meer uitleg wordt
gegeven, deze beter worden begrepen. Er worden dan minder interpretatiefouten gemaakt en de lezers
overschatten hun eigen begrip minder. (Zelf)studie van DNA heeft eveneens een positief effect. Uit het
onderzoek blijkt dat het wenselijk is
dat bij de totstandkoming van DNArapportage op een helderder manier
over scenario’s en de vragen aan de
deskundige wordt gecommuniceerd
dan nu gebeurt. Het artikel geeft de
bevindingen van het onderzoek weer
en beschrijft oplossingsrichtingen.
Het debat over DNA-onderzoek staat
daarbij centraal.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
425
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Schrappen verbod
godslastering
342 - Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met
het laten vervallen van het verbod op
godslastering
– De grenzen van de vrijheid van
meningsuiting worden bij voortduring bediscussieerd. De wijze van
bejegening van godsdienst en godsdienstige gevoelens van gelovigen is
daarbij een terugkerend onderwerp.
De afgelopen jaren heeft de waardering van de artikelen tegen smalende
godslastering (art. 147 Sr, art. 147a Sr
en art. 429bis Sr) hierin een prominente rol gespeeld. Hoewel op grond
van de wetsartikelen al decennialang
geen rechterlijke uitspraken zijn
gedaan, heeft met name artikel 147
Sr aanleiding gegeven tot veel debat.
Zowel binnenlandse als buitenlandse
ontwikkelingen rond uitingen over
godsdienst en godsdienstige gevoelens gaven voeding aan het debat
waar de grenzen van de vrijheid van
meningsuiting dienen te liggen. De
discussie over de noodzaak van het
wetsartikel kreeg daarmee een
belangrijke instrumentele waarde
voor het publieke debat. Hierin lag
voor de indieners (de leden Schouw
en De Wit) een belangrijke aanleiding voor de onderhavige wet. In
2004 werd overwogen om de artikelen smalende godslastering nieuw
leven in te blazen. Hoewel dat voornemen weer verdwenen lijkt, is het
niet uitgesloten dat in de toekomst
een hernieuwde poging wordt
gewaagd. Het mogelijk wakker
maken van de artikelen achtten de
indieners onwenselijk, dus kozen zij
voor het geheel schrappen.
Indieners achten het van belang dat
zo veel mogelijk meningen kunnen
klinken. Door de botsing van argumenten en opvattingen wordt het
426
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
debat over belangrijke zaken, zoals
levensbeschouwelijke kwesties en de
inrichting van de samenleving, verdiept. In deze notie van de vrijheid
van meningsuiting zien de indieners
een van de voornaamste redenen om
het verbod op godslastering (art. 147
Sr) en het daarmee samenhangende
verbod op de verspreiding van godslasterlijke afbeeldingen of geschriften (art. 147a Sr) en het aan de openbare weg zichtbaar maken hiervan
(art. 429bis Sr) te schrappen.
Indieners menen dat wetsartikelen
die aparte bescherming bieden aan
(bepaalde) gelovigen niet passen in
de idee van gelijke behandeling. Zij
menen dat ongewenste uitsluiting
van gelovigen, haatzaaien of het
voorkomen van het verstoren van de
openbare orde thans voldoende zijn
geregeld in andere wetsbepalingen.
Ten slotte constateren de indieners
dat het maatschappelijke en politieke debat voldoende aanknopingspunten biedt om grievende en smadelijke uitingen van repliek te dienen.
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is een
motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken
of een mogelijke aanpassing van artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht dienstig kan zijn om te bewerkstelligen dat dit artikel eveneens
genoegzame bescherming biedt
tegen als ernstig ervaren belediging
van burgers door belediging van hun
geloof en geloofsbeleving, zonder de
werking van de vrijheid van
meningsuiting onnodig te beperken.
Ook wordt de regering verzocht daarover voor 1 juli 2014 de Eerste Kamer
te berichten.
De wet treedt in werking op 1 maart
2014.
Wet van 23-01-2014, Stb. 2014, 39 (Kamerstukken 32 203)
EU- executieverordening en
Verdrag van Lugano
343 - Wet tot wijziging van de Wet
van 2 juli 2003 tot uitvoering van de
Verordening (EG) nr. 44/2001 van de
Raad van de Europese Unie van 22
december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning
en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EG L12) in verband met de
herschikking van die Verordening
ingevolge Verordening (EU) nr.
1215/2012 van de Raad van 12
december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning
en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb EU L351) (Uitvoeringswet
EU-executieverordening en Verdrag
van Lugano)
– De Brussel I Verordening regelt
welke rechter binnen de Europese
Unie bevoegd is om kennis te nemen
van een tussen partijen gerezen
geschil op burgerrechtelijk en handelsrechtelijk gebied. De Brussel I
Verordening regelt in aansluiting
daarop ook de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing uit de
ene lidstaat in een andere lidstaat
van de Europese Unie. Daarmee is de
Brussel I Verordening de hoeksteen
voor de civielrechtelijke samenwerking in de Europese Unie. De Europese Commissie heeft 14 december
2010 een voorstel gepresenteerd
dat strekt tot herschikking van de
Brussel I Verordening. Op 12 december 2012 is de herschikking van de
verordening tot stand gekomen (Pb
EU L 351). De herschikte verordening
is op 10 januari 2013 in werking
getreden en is, met uitzondering van
twee informatiebepalingen die een
jaar eerder van toepassing worden,
per 10 januari 2015 van toepassing.
De verordening is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten (met uitzondering van Denemarken)
overeenkomstig artikel 288 van het
VWEU. De in hoofdstuk III van de
verordening opgenomen regeling
betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van de door de verordening bestreken beslissingen behoeft
uitwerking in het interne recht van
de lidstaten. Deze wet voorziet daarin. Voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen uit andere
lidstaten is niet langer een exequatur vereist. Degene tegen wie zo’n
beslissing wordt ten uitvoer gelegd
kan daartegen een rechtsmiddel
instellen. De rechtsmiddelen die kunnen worden ingesteld, stemmen
overeen met de rechtsmiddelen die
tegen een exequatur konden worden
ingesteld. De weigeringsgronden
kunnen in twee feitelijke instanties
en in cassatie worden ingeroepen.
In de Memorie van Toelichting wordt
achtereenvolgens aandacht besteed
Wetgeving
aan de werkingssfeer van de verordening (paragraaf 2), jurisdictie (paragraaf 3), forumkeuze (paragraaf 4),
erkenning en tenuitvoerlegging
(paragraaf 5) en overige wijzigingsvoorstellen (paragraaf 6). In die paragrafen worden de belangrijkste wijzigingen in de Brussel I verordening
toegelicht. In hoofdstuk II Bevoegdheid van de Brussel I Verordening is
vastgehouden aan de bestaande
hoofdregel dat de rechter alleen
maar bevoegd is van zo’n geschil kennis te nemen als de verweerder op
het grondgebied van de Europese
Unie woonachtig is. Naast de thans
reeds bestaande uitzonderingen op
de hoofdregel ten aanzien van exclusieve bevoegdheid (art. 22) en expliciete forumkeuze (art. 23) worden in
de Brussel I Verordening twee nieuwe
uitzonderingen op de voornoemde
hoofdregel doorgevoerd om economisch kwetsbare rechtssubjecten, te
weten: consumenten en werknemers,
te beschermen. De Brussel I Verordening regelt dat Europese consumenten en werknemers altijd een bevoegde rechter in de Europese Unie
kunnen vinden op grond van de verordening, ook als hun wederpartij
niet op het grondgebied van de EU
woonachtig is (art. 6 jo artikel 18, eerste lid, resp. art. 21, tweede lid, van de
Brussel I Verordening). Nieuw is verder dat in art. 7, vierde lid, van de
Brussel I Verordening wordt geregeld
dat ten aanzien van een eigendomsvordering tot teruggave van een cultuurgoed in de zin van artikel 1,
punt 1, van Richtlijn 93/7/EEG, ingesteld door degene die een eigendomsrecht op zodanig goed stelt te
hebben, het gerecht van de plaats
waar het goed zich bevindt op het
tijdstip dat de zaak bij het gerecht
aanhangig wordt gemaakt, als
bevoegde rechter wordt aangewezen.
Dat betekent dat niet alleen de rechter van de woonplaats van de verweerder bevoegd is. Ook de rechter
van de plaats waar de voorwerpen
zich bevinden is bevoegd. De Brussel
I Verordening regelt de forumkeuze
thans dusdanig dat er geen strijd
met het Haags Forumkeuzeverdrag
bestaat. Op de voorrangsregel voor
de exclusieve forumkeuzerechter is
een uitzondering gemaakt voor de
zwakkere justitiabelen. Voor verzekeringnemers, consumenten en werknemers blijft de hoofdregel van
kracht zodat zij door een forumkeuze
niet kunnen worden afgehouden van
de rechter die bevoegd is op grond
van het bepaalde in de afdelingen 3,
4 en 5 van de Brussel I Verordening
omdat het aldaar bepaalde ertoe
strekt hen te beschermen. Voor de
tenuitvoerlegging van een beslissing
uit een andere lidstaat was steeds
een verlof tot tenuitvoerlegging vereist in het land van tenuitvoerlegging. Het verlof, of exequatur, is afgeschaft. Een in een lidstaat gegeven
beslissing die in die lidstaat uitvoerbaar is, is in andere lidstaten uitvoerbaar zonder dat een verklaring van
uitvoerbaarheid is vereist (art. 39).
Degene tegen wie een vonnis uit een
andere lidstaat ten uitvoer wordt
gelegd, kan daartegen een rechtsmiddel instellen. Net als onder de oorspronkelijke Brussel I Verordening
wordt het rechtsmiddel ingesteld in
de lidstaat van tenuitvoerlegging. De
gronden om tegen een beslissing uit
een andere lidstaat op te komen, zijn
grosso modo ongewijzigd.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 22-01-2014, Stb. 2014, 40 (Kamerstukken 33 676)
Biometrie in de
Vreemdelingenwet
identiteitsvaststelling van de
vreemdeling
– Dit besluit geeft regels ter uitvoering van de Wet van 11 december
2013 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de
uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren van de identiteitsvaststelling
van de vreemdeling (Stb. 2014, 2).
In genoemde wet is de bevoegdheid
voor de Minister van Veiligheid en
Justitie, de ambtenaren belast met de
grensbewaking, de ambtenaren
belast met het toezicht op vreemdelingen en de Minister van Buitenlandse Zaken opgenomen om een
gezichtsopname te maken en tien
vingerafdrukken af te nemen en te
verwerken voor het vaststellen van
de identiteit of de verificatie daarvan
met het oog op de uitvoering van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Tevens is bepaald dat deze biometrische gegevens worden opgeslagen in
de vreemdelingenadministratie en
voor welk doel. Tot slot zijn regels
gegeven over de bevoegdheid tot het
verstrekken van die gegevens aan
derden en de bewaartermijn.
Inwerkingtreding 1 maart 2014.
Besluit van 21-01-2014, Stb. 2014, 44
Inwerkingtreding
Kwaliteitseisen curatoren
344 - Besluit tot tot vaststelling van
het tijdstip van inwerkingtreding van
de Wet van 11 december 2013 tot
wijziging van de Vreemdelingenwet
2000 in verband met de uitbreiding
van het gebruik van biometrische
kenmerken in de vreemdelingenketen in verband met het verbeteren
van de identiteitsvaststelling
van de vreemdeling (Stb. 2014, 2)
– De wet treedt in werking met
ingang van 1 maart 2014. de inhoud
van de wet is beschreven in afl. 3
(NJB 2014/185, afl. 3, pag. 232-233)
Inwerkingtredingsbesluit van 21-01-2014, Stb. 2014, 44
Biometrie in Vreemdelingenbesluit
345 - Besluit tot wijziging van het
Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de uitbreiding van het
gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen in
verband met het verbeteren van de
346 - Besluit houdende regels ter
waarborging van de kwaliteit van
curatoren, bewindvoerders en mentoren (Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders
en mentoren)
– In de Wet wijziging curatele,
beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, 414) worden kwaliteitseisen gesteld aan curatoren,
bewindvoerders en mentoren die
drie of meer personen onder hun
hoede hebben. De wet voorziet
tevens in controle op het voldoen
aan de kwaliteitseisen door een
accountant of, in geval van mentorschap, in een door de kantonrechter
benoemde deskundige. Tenslotte
bevat de wet vrijstellingen voor
bepaalde categorieën curatoren en
bewindvoerders. Dit besluit bevat
een nadere invulling en uitwerking
van de wettelijke kwaliteitseisen, het
toezicht erop en de vrijstellingen.
Doel van het besluit is om tegen rede-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
427
Wetgeving
lijke kosten adequaat toezicht op de
kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren te bewerkstelligen.
Uitgangspunt daarbij is dat de intensiteit van de controle past bij de aard
van de eis, zoals uiteengezet in de toelichting bij de twee nota van wijziging
(Kamerstukken II, 33 054, nr. 8).
Besluit van 29-01-2014, Stb. 2014, 46
Verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht
347 - Besluit tot aanwijzing van de
gevallen waarin verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot het vestigen van rechtsmacht
verplichten (Besluit internationale
verplichtingen extraterritoriale
rechtsmacht)
– Dit besluit geeft uitvoering aan art.
6 Sr, ingevoegd door de wet van 27
november 2013 tot wijziging van het
Wetboek van Strafrecht in verband
met de herziening van de regels over
de werking van de strafwet buiten
Nederland (herziening regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht
in strafzaken) (Stb. 2013, 484). Art. 6
Sr bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op een ieder die
zich buiten Nederland schuldig
maakt aan een feit voor zover een bij
algemene maatregel van bestuur
aangewezen verdrag of besluit van
een volkenrechtelijke organisatie tot
het vestigen van rechtsmacht over
dat feit verplicht. Verder schrijft art.
6 Sr voor dat in die algemene maatregel van bestuur de feiten worden
omschreven met betrekking tot welke de bij de algemene maatregel aangewezen verdragen en besluiten van
volkenrechtelijke organisaties tot de
uitoefening van rechtsmacht verplichten. Onderhavig besluit categoriseert bedoelde rechtsmachtgrondslagen aan de hand van de
internationale gremia waarbinnen de
desbetreffende internationale instrumenten tot stand zijn gekomen.
Opgemerkt wordt dat de mogelijkheden tot het uitoefenen van rechtsmacht op grond van art. 6 Sr in verbinding met de bepalingen uit
dit besluit materieel ongewijzigd zijn
gebleven ten opzichte van de mogelijkheden tot het uitoefenen van
rechtsmacht op grond van de strafwet voordat tot herstructurering van
de artikelen 4 tot en met 9 Sr werd
428
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
overgegaan. In de bijlage bij de
memorie van toelichting bij het
wetsvoorstel dat geleid heeft tot
bovengenoemde wetswijziging is een
transponeringstabel opgenomen.
Deze transponeringstabel verduidelijkt ook voor dit besluit welke plaats
de (bestaande) rechtsmachtgrondslagen in de nieuwe regeling hebben
gekregen.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Besluit van 28-01-2014, Stb. 2014, 47
Nieuwe
wetsvoorstellen
Disciplinaire maatregelen
rechterlijke macht
348 - Wetsvoorstel (31-01-2014) tot
Wijziging van de Wet rechtspositie
rechterlijke ambtenaren en enige
andere wetten in verband met de
uitbreiding van de mogelijkheden
om ten aanzien van voor het leven
benoemde rechterlijke ambtenaren
disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen
te treffen
– Ook binnen de rechterlijke macht
kunnen zich, zoals in alle organisaties waar door mensen wordt
(samen)gewerkt, gevallen voordoen
waarin sprake is van ongeoorloofd
gedrag of anderszins ongewenste
situaties. Er is geen aanleiding om te
veronderstellen dat er grote misstanden voorkomen, maar er is evenmin
aanleiding om te veronderstellen dat
zich noch ongeoorloofd gedrag, noch
anderszins ongewenste situaties
(kunnen) voordoen. Als blijkt dat in
gevallen waarin dan toch zou moeten worden opgetreden er onvoldoende kan worden ingegrepen
omdat het juiste instrumentarium
ontbreekt, is dat niet acceptabel. Het
achterwege blijven van een reactie
bij ongewenste situaties en ongeoorloofd gedrag is hoogst onwenselijk;
er moet altijd, passend, en zo nodig
streng, kunnen worden ingegrepen
om afbreuk aan het vertrouwen in
de rechtspraak te voorkomen. Dat
uitgangspunt is de voornaamste
reden voor dit wetsvoorstel. De positie van de rechter in het staatsbestel
en het effect van diens (wan)gedrag
op het aanzien van de professie en
in de maatschappij rechtvaardigen
een stevig en duidelijk kader van
maatregelen. Juist gezien de bijzondere positie van de rechterlijke
macht is adequaat kunnen ingrijpen
essentieel voor de kwaliteit en de
integriteit van de rechtspraak. Daarmee is ook het vertrouwen bij de
burger gediend. De rechtspraak
wordt immers steeds kritischer
gevolgd. De bescherming van de
onafhankelijkheid van de rechterlijk
ambtenaar met rechtspraak belast
staat buiten kijf, maar de invulling
van die onafhankelijkheid mag niet
uitmonden in feitelijke onaantastbaarheid. Daarom moet afdoende
geregeld zijn dat ontoelaatbaar
gedrag altijd voorzien kan worden
van een reactie die passend is, gelet
op de ernst van het betrokken geval.
De thans geldende Wrra kent uitsluitend de schriftelijke waarschuwing
en het strafontslag als disciplinaire
maatregelen in door de wet
omschreven gevallen van ongeoorloofd gedrag. Weliswaar kunnen ter
correctie van minder ernstige vormen van ongewenst gedrag ook
andere middelen, zoals een indringend gesprek en orde- en sturingsmiddelen worden ingezet, maar in
de praktijk is in toenemende mate
gebleken dat het huidige arsenaal
aan instrumenten te beperkt is.
Dit wetsvoorstel bevat verschillende
aanpassingen van de wettelijke regeling van de rechtspositionele
bevoegdheden, die ten aanzien van
(vooral) voor het leven benoemde
rechterlijke ambtenaren kunnen
worden uitgeoefend. Allereerst leidt
een aanpassing van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra)
tot een verruiming van de mogelijkheden om ten aanzien van een voor
het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, in geval van ongeoorloofd
gedrag, een passende disciplinaire
maatregel op te leggen. Het aantal
en soort mogelijke disciplinaire
maatregelen wordt uitgebreid. Er
komt de mogelijkheid van de schriftelijke berisping door de Hoge Raad
en een disciplinaire schorsing. De
beperkingen in de keuze tussen disciplinaire maatregelen in geval van
specifiek ongeoorloofd gedrag worden zo veel mogelijk weggenomen.
In samenhang hiermee wordt bovendien voorgesteld enkele andere
Wetgeving
maatregelen te introduceren die bij
anderszins ongewenste situaties, of
het ernstige vermoeden daarvan, ten
aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren kunnen
worden getroffen. Ook wordt voorgesteld het mogelijk te maken dat de
Hoge Raad kan besluiten tot overplaatsing van een voor het leven
benoemde rechterlijk ambtenaar
naar een ander gerecht. Dit is geen
disciplinaire maatregel maar een
ordemaatregel. Alle disciplinaire
maatregelen zijn opgenomen in het
nieuwe artikel 46ca Wrra. De overplaatsing naar een ander gerecht, die
is geregeld in artikel 46kb (nieuw)
Wrra, past bij de bevoegdheden die
de Hoge Raad reeds heeft in het
kader van regulier ontslag en herplaatsing. Voots wordt het mogelijk
om bezoldiging in te houden wanneer werk niet wordt verricht. Artikel 14 ARAR bepaald dat een ambtenaar geen bezoldiging ontvangt over
de tijd, gedurende welke hij in strijd
met zijn verplichtingen, opzettelijk
nalaat zijn dienst te verrichten. Met
de voorgestelde toevoeging aan artikel 17 (onderdeel B) wordt beoogd
deze hoofdregel ook voor rechterlijke ambtenaren (in opleiding) in te
voeren. Een schorsing kan met gehele of gedeeltelijke inhouding van de
bezoldiging worden opgelegd. De
beslissing hierover is, net als bij het
huidige artikel 46f Wrra, aan de
Hoge Raad.
De voorgestelde wijzigingen zijn zo
vormgegeven dat ze de mogelijkheden bieden om beter te kunnen reageren op verschillende vormen van
ongeoorloofd gedrag, c.q. in anderszins ongewenste situaties noodzakelijke maatregelen te kunnen treffen.
Voor het onderscheid tussen disciplinaire, orde- en sturingsmaatregelen
en de bepaling wie of welk orgaan
deze op moet leggen, is van belang
dat in de artikelen 116 en 117 van
de Grondwet (Gw) voorwaarden voor
de inrichting van de rechterlijke
macht en waarborgen voor de rechterlijke onafhankelijkheid besloten
liggen. Zo moet het toezicht op de
ambtsvervulling op grond van artikel 116 Gw worden opgedragen aan
leden van de rechterlijke macht met
rechtspraak belast en kunnen op
grond van artikel 117 Gw de leden
van de rechterlijke macht die met
rechtspraak zijn belast, alleen wor-
den geschorst en ontslagen door een
tot de rechterlijke macht behorend
gerecht. In aanvulling op het voorgaande regelt dit wetsvoorstel, uit
een oogpunt van verdere bevordering van de integriteit van rechterlijke ambtenaren, dat een verklaring
omtrent het gedrag (VOG) voor elke
rechterlijke benoeming een vereiste
wordt. Ditzelfde wordt ook voorgesteld ten aanzien van de benoemingen als gerechtsbestuurder of lid van
de Raad voor de rechtspraak.
mers met een arbeidsovereenkomst
naar burgerlijk recht.
Kamerstukken II 2013/14, 32 550, nr. 56
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt
Eindverslag (28-01-2014) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de
Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter
voorbereiding of vergemakkelijking
van illegale hennepteelt.
Kamerstukken I 2013/14, 32 842, G
Kamerstukken II 2013/14, 33861, nrs. 1-4
Rijden onder invloed drugs
349
Vervolgstukken
Nota n.a.v. het verslag en nota van
wijziging (05-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het
verbeteren van de aanpak van het
rijden onder invloed van drugs.
Kamerstukken II 2013/14, 32 859, nrs. 10 en 11
Verbetering rechtsbescherming asielzaken
Nader verslag (05-02-2014) over het
initiatiefwetsvoorstel (9-10-2006) tot
wijziging van de Vreemdelingenwet
2000 ter verbetering van de rechtsbescherming in asielzaken.
Kamerstukken II 2013/14, 30 830, nr. 16
Ondertoezichtstelling
minderjarigen verruimd
Tweede nader verslag (31-01-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming.
Kamerstukken I 2013/14, 32 015, F
Marktordening
gezondheidszorg
Eindverslag (28-01-2014) over de wet
tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele
andere wetten in verband met de
aanvulling met instrumenten voor
bekostiging.
Kamerstukken I 2013/14, 32 398, J
Normalisering rechtspositie
ambtenaren
Vijfde nota van wijziging (03-022014) bij het initiatief voorstel van
wet tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in
verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie
van ambtenaren met die van werkne-
Wet werken naar vermogen
Tweede nader verslag (31-12-2013),
nota n.a.v. van het verslag en nota
n.a.v. het tweede nader verslag (0402-2014) inzake het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en
enige andere wetten gericht op
bevordering deelname aan de
arbeidsmarkt voor mensen met
arbeidsvermogen en harmonisatie
van deze regelingen.
Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nrs. 114, 116 en 117
Einde export kinderbijslag
Brief van de Minister van SZW (30-012014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere
vormgeving van de exportbeperking
in de Algemene Kinderbijslagwet en
het regelen van overgangsrecht voor
de situatie van opzegging of wijziging
van een verdrag dan wel een daarmee
gelijk te stellen situatie.
– Brief met de reactie op de motie
van het lid Pieter Heerma over een
exportverbod van kinderbijslag in de
EU (Kamerstuk 33750 XV, nr. 38)
Kamerstukken II en I 2013/14, 33 162, nr. 9 en I
Concentratietoetsing zorg
Verslag van een schriftelijk overleg
(29-01-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
429
Wetgeving
wetten in verband met het tijdig
signaleren van risico’s voor de continuïteit van zorg alsmede in verband
met het aanscherpen van procedures
met het oog op de kwaliteit en
bereikbaarheid van zorg.
Kamerstukken I 2013/14, 33 253, G
Seksueel misbruik kinderen
Nader memorie van antwoord (3001-2014) en eindverslag (04-02-2014)
inzake het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU
ter bestrijding van seksueel misbruik
en seksuele uitbuiting van kinderen
en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ
van de Raad (PbEU L 335).
Kamerstukken I 2013/14, 33 580, D en E
Aansprakelijkheid
kernongevallen
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel
(30-01-2014) tot wijziging van de Wet
aansprakelijkheid kernongevallen in
verband met de toepassing van artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag
van 29 juli 1960 inzake wettelijke
aansprakelijkheid op het gebied van
kernenergie.
Kamerstukken I 2013/14, 33 660, A
Pensioenaanvullingsregelingen
Intrekking
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (24-01-2014) over het wetsvoorstel tot invoering van pensioenen lijfrente-excedentregelingen.
– Brief over de intrekking van het
wetsvoorstel
Kamerstukken II en I 2013/14, 33 672, nr. 8 en G
Jeugdwet
Eindverslag (30-01-2014) en nota n.a.v.
het verslag (31-01-2014) inzake het
wetsvoorstel met Regels over de
gemeentelijke verantwoordelijkheid
voor preventie, ondersteuning, hulp
en zorg aan jeugdigen en ouders bij
opgroei- en opvoedingsproblemen,
psychische problemen en stoornissen.
Kamerstukken I 2013/14, 33 684, H en I
Versobering kindregelingen
het Belastingplan 2014
Tweede nota van wijziging (03-022014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden
budget, de Wet werk en bijstand, de
Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet
studiefinanciering 2000 en enige
andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen.
Kamerstukken II 2013/14, 33 847, nr. 6
Wettelijke status CVOM
Nota van verbetering (30-01-2014) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet op de rechterlijke organisatie en
enige andere wetten in verband met
de wettelijke regeling van de centrale
verwerking Openbaar Ministerie
Kamerstukken II 2013/14, 33 850, nr. 4
Kamerstukken II 2013/14, 33 716, nr. 10
Erfrechtverordening
Langdurig toezicht
Verslag (29-01-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van
Strafvordering in verband met het
laten vervallen van de maximale
duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, het verlengen van de
proeftijden van de voorwaardelijke
invrijheidsstelling en de invoering
van een langdurige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel voor ter beschikking gestelden
en zeden- en geweldsdelinquenten.
Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 5
Efficiënter adviesstelsel
Verslag (31-01-2014) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de
Kaderwet adviescolleges houdende
vermindering van het maximum
aantal leden en het laten vervallen
van de verplichte kabinetsreactie.
Kamerstukken II 2013/14, 33 817, nr. 5
Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015
Brief van de Staatssecretaris van
VWS (29-01-2014) over het wetsvoorstel houdende regels inzake de
gemeentelijke ondersteuning op het
gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang.
– Brief met een reactie op het standpunt van de VNG n.a.v. de uitslag van
de VNG-ledenraadpleging inzake het
overlegresultaat decentralisatie van
de langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning.
Nota van verbetering (30-01-2014) bij
het wetsvoorstel ter uitvoering van
de Verordening (EU) nr. 650/2012 van
het Europees Parlement en de Raad
van 4 juli 2012 betreffende de
bevoegdheid, het toepasselijke recht,
de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van
authentieke akten op het gebied van
erfopvolging, alsmede betreffende de
instelling van een Europese erfrechtverklaring (PBEU 2012, L 201).
Kamerstukken II 2013/14, 33 851, nr. 4
Definitie hoofdverblijf in
dezelfde woning en einde
voorschotregeling AOW
Advies van de Raad van State (09-122013) en nader rapport (20-01-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een
grondslag voor het stellen van regels
ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het
hoofdverblijf in dezelfde woning.
Kamerstukken II 2013/14, 33 853, nr. 4
350
Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 6
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Novelle aanpassing
Witteveenkader
Kinderen in grensdetentie
Verslag (05-02-2014) voer het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(29-01-2014) over het beleid voor
gezinnen met kinderen die de asielprocedure in grensdetentie doorlopen.
– Uitgangspunt van het beleid is dat
Dierproeven
Voorlopig verslag (28-01-2014) over
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet op de dierproeven in verband
met implementatie van richtlijn
2010/63/EU.
Kamerstukken I 2013/14, 33 692, C
430
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Wetgeving
gezinnen met kinderen zo min
mogelijk in bewaring of grensdetentie behoren te worden geplaatst. In
deze brief wordt uiteengezet waarom
in een beperkt aantal gevallen dit
desondanks noodzakelijk is mede om
te voorkomen dat met name kinderen verdwijnen in de illegaliteit of
slachtoffer worden van mensenhandel. Het afgelopen jaar waren er circa
70 gezinnen met zo’n 120 kinderen
die in de asielprocedure in grensdetentie instroomden. Deze gezinnen
kwamen allen aan op Schiphol en
waren niet in het bezit van geldige
documenten om toegang te krijgen
tot Nederland en daarmee het Schengengebied. Hen wordt doorgaans
krachtens artikel 3, derde lid van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw) door
de KMar de toegang tot Nederland
en het Schengengebied geweigerd.
Om te voorkomen dat zij alsnog toegang tot Nederland krijgen wordt
ook een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw opgelegd. De gezinnen die een asielverzoek doen bij grensweigering worden
door de KMar overgedragen aan de
IND, zodat de behandeling van de
asielaanvraag en het beoordelen van
de familieband in de algemene asielprocedure in grensdetentie op aanmeldcentrum Schiphol plaats kan
vinden. Hoewel een asielzoeker
rechtmatig verblijf heeft op grond
van de Procedurerichtlijn is grenstoezicht nog steeds mogelijk. De verdere
toegang wordt dan geweigerd, en de
asielzoeker wordt ondergebracht in
het aanmeldcentrum Schiphol. Dit
geldt ook voor gezinnen met kinderen. Alleen als de aanvraag in de acht
dagen procedure wordt afgewezen,
kan grensdetentie voor gezinnen
met kinderen langer duren. De duur
is daarbij afhankelijk van de medewerking van de ouders aan de terugkeer. België heeft eind 2009 het
beleid aangepast, waardoor gezinnen
met kinderen vrij toegang hebben
gekregen. Daar is een verdubbeling
te zien in het aantal gezinnen dat via
de luchthaven binnenkomt, terwijl de
overige asielaanvragen dalen.
Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1773
Implementatieachterstanden
Brief van de Minister van BuZa (2401-2014) met het periodieke overzicht van de stand van zaken bij de
implementatie van EU-richtlijnen en
-kaderbesluiten in de Nederlandse
wet- en regelgeving aan het einde
van het vierde kwartaal van 2013.
– De achterstand per 1 januari 2014
bedraagt 8 richtlijnen tegenover 13
in het vorige kwartaal. In het vierde
kwartaal van 2013 zijn 12 achterstallige richtlijnen/kaderbesluit geïmplementeerd. Tegelijkertijd zijn er dit
kwartaal 6 nieuwe richtlijnen in overschrijding bijgekomen. De 8 achterstallige richtlijnen zijn aan de volgende ministeries toegedeeld:
BZK (1), EZ (1), FIN (1), IenM (1), SZW
(1), VenJ (2) en VWS (1). De overschrijding van de implementatiedatum
varieert van 6 tot 540 dagen. Een
exacte aanduiding van de overschrijding per richtlijn is te vinden in het
bijgevoegde kwartaaloverzicht.
In het vierde kwartaal van 2013 zijn
12 richtlijnen tijdig geïmplementeerd. Over heel 2013 bezien
bedraagt het aantal tijdig geïmplementeerde richtlijnen 34 en het aantal niet-tijdig geïmplementeerde
richtlijnen 44. Wat betreft de oorzaken voor de implementatieachterstand speelt een aantal factoren een
rol. Deze factoren worden per ministerie toegelicht.
Kamerstukken II 2013/14, 21 109, nr. 214
Genitale verminking
Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een
Mededeling vrouwelijke genitale verminking uitbannen.
– Vrouwelijke Genitale Verminking
(VGV) is een schending van de rechten van vrouwen en een vorm van
kindermishandeling. Hoewel het probleem buiten de Europese Unie (EU)
het grootste is (ca. 125 miljoen
slachtoffers wereldwijd) komt het
ook in de EU voor, naar verwachting
zijn er ca. een half miljoen slachtoffers in de EU. De mededeling is
gericht op het behalen van de volgende doelstellingen: Beter inzicht in
VGV in de EU. Bevorderen van doeltreffende preventie en slachtofferhulp, onder meer via het veranderen
van sociale normen en de versterking van de positie van vrouwen.
Ondersteunen van de lidstaten bij de
handhaving van de wetgeving waarbij VGV wordt verboden. Binnen het
bestaande EU-wetgevingskader op
het gebied van asiel bescherming
bieden aan vrouwen die gevaar
lopen. De wereldwijde uitbanning
van VGV bevorderen en betere
bescherming bieden voor vrouwen
die risico lopen in landen buiten de
EU. De mededeling kondigt verschillende activiteiten van de Commissie
aan, die zijn verdeeld over deze doelstellingen.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1774
EU-VS gegevensstromen
Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een
Mededeling herstel vertrouwen EUVS gegevensstromen.
– Recente onthullingen over de wijze
van werken van VS-programma’s
betreffende het verzamelen van
informatie op het terrein van veiligheid, hebben het vertrouwen ten
aanzien van de samenwerking op een
breed terrein tussen de EU en de VS
negatief beïnvloed. Teneinde de
voortgang in de gegevensstromen
tussen de EU en de VS te handhaven,
ziet de Commissie de noodzaak van
handhaving van een hoog niveau van
gegevensbescherming. In deze mededeling roept de Commissie op tot
actie op zes terreinen. Op het terrein
van Safe Harbour en TFTS (Terrrorist
Finance Tracking System) heeft de
Commissie ook afzonderlijke mededelingen gedaan (die hierna worden
beschreven).
De zes terreinen betreffen: 1. Snelle
goedkeuring van het EU gegevensbescherming pakket. Het betreft de
voorstellen voor een nieuwe algemene verordening gegevensbescherming en een richtlijn voor de verwerking van persoonsgegevens door
politie en justitie COM (2012)10 en
COM(2012)11. 2. De verbetering/versterking van Safe Harbour (zie hierna). 3. Versterking van de waarborgen
voor de gegevens bescherming op
het terrein van de wets- en rechtshandhaving. De Commissie verwijst
in dit verband naar de lopende
onderhandelingen over een EU-VS
veelomvattende overeenkomst
betreffende overdracht en verwerking van gegevens in de context van
politie en justitie samenwerking. De
onderhandelingen over deze overeenkomst zouden op korte termijn
afgerond moeten worden, waarbij
essentiële onderdelen van het verdrag moeten zijn: a) gelijke behandeling voor EU burgers en b) het recht
voor EU burgers die niet in de VS
wonen op toegang tot het rechtsstel-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
431
Wetgeving
sel van de VS teneinde volledig schadeherstel te kunnen verkrijgen.
4. Gebruik maken van de bestaande
rechtshulp en bijzondere/sectorale
overeenkomsten om aan persoonsgegevens te komen. De Amerikaanse
regering zou, als algemeen uitgangspunt, uitsluitend gebruik moeten
maken van het bestaande juridische
kader neergelegd in EU – VS verdragen, zoals die op het terrein van
wederzijdse rechtshulp en in het
kader van bijzondere verdragen bijvoorbeeld op het terrein van Passenger Name Records (PNR) en Terrorist
Finance Tracking Programme (TFTP).
Het direct opvragen van persoonsgegevens bij bedrijven zou uitsluitend
onder helder gedefinieerde voorwaarden en in exceptionele en juridisch
toetsbare omstandigheden mogen
plaatsvinden. 5. Het onder de aandacht brengen van de zorgen van de
EU in het kader van de hervormingen in de VS op dit terrein. De zorgen van de EU hebben in het bijzonder betrekking op de omvang van en
onvoldoende gecontroleerde wijze
waarop de VS hun informatie verzamelen. 6. Het promoten van internationaal geldende normen ten aanzien van privacy. De VS zouden
moeten toetreden tot het Verdrag
van de Raad van Europa ten aanzien
van de bescherming van personen
met betrekking tot de automatische
verwerking van persoonsgegevens
(Conventie 108).
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1775
Terrorist Finance Tracking
Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een
Mededeling betreffende een Europees terrorist finance tracking
system (EU TFTS).
– De lidstaten zouden in de vorm
van een TFTS een gezamenlijk instrument krijgen met behulp waarvan
geldstromen die worden aangewend
ten behoeve van terrorisme of de
financiering van terrorisme kunnen
worden geanalyseerd. De Europese
Commissie heeft de opties voor een
EU-TFTS, zowel voor een raamwerk
voor data-extractie en retentie van
data op het grondgebied van de EU
als ten behoeve van het creëren van
een EU-equivalent voor het Amerikaanse Terrorist Finance Tracking
Programme (TFTP), uitgebreid gewogen aan de hand van de criteria
432
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
noodzaak, proportionaliteit en kosteneffectiviteit. Ook heeft zij in dat
verband bijzondere aandacht gegeven aan de bescherming van de
grondrechten onder bestaande EUregelgeving. Op basis van alle verzamelde informatie, waaronder ook het
gezamenlijke rapport van de EU en
de VS over de toegevoegde waarde
van de TFTP-overeenkomst dat tegelijk met de onderhavige mededeling
is gepubliceerd, is de Europese Commissie tot de conclusie gekomen dat
de noodzaak voor een voorstel voor
een EU-TFTS niet is aangetoond en
dat het haar voorkeur heeft de status
quo, dat wil zeggen de tenuitvoerlegging van de bestaande TFTP-overeenkomst tussen de EU en de VS, te
handhaven.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1776
Safe Harbour regime
Brief van de Minister van BuZa (1701-2014) met een fiche inzake een
Mededeling evaluatie Safe Harbour
regime.
– Op grond van de artikelen 25 en 26
van richtlijn 95/46/EG kunnen
persoonsgegevens slechts naar een
land buiten de Europese Unie worden doorgegeven indien dat land
naar het oordeel van de Commissie
een passend niveau van gegevensbescherming waarborgt. De Verenigde
Staten (VS) zijn geen land dat als
zodanig is aangemerkt. Vanwege de
fundamentele verschillen tussen het
Europees en Amerikaans recht valt
een dergelijk oordeel ook niet op
afzienbare termijn te verwachten.
Omdat met de VS bijzonder intensieve economische betrekkingen
bestaan is het gebrek aan een algemeen toereikendheidsoordeel een
ernstige belemmering in het van
economisch verkeer deel uitmakende
gegevensverkeer gebleken. In 2000 is
de Europese Commissie daarom met
de VS een regime overeengekomen
dat het gegevensverkeer tussen
bedrijven in de EU en de VS faciliteert. Dit zogenoemde Safe Harbour
regime is neergelegd in beschikking
van de Commissie nr. 520/2000 van
26 juli 2000 (PbEG L 215). Bedrijven
gevestigd in de VS kunnen vrijwillig
verklaren een aantal algemeen aanvaarde beginselen van gegevensbeschermingsrecht te accepteren en
hun gegevenshuishouding overeenkomstig die beginselen te voeren.
Naar een dergelijk bedrijf kunnen
dan zonder aanvullende garanties
gegevens worden doorgegeven. Hoewel vrijwilligheid het uitgangspunt
is, is het geen vrijblijvendheid. Het
nalaten de beginselen na te leven
kan in strijd komen met het verbod
op oneerlijke handelspraktijken in de
VS. De Federal Trade Commission
fungeert als toezichthouder en kan
sancties opleggen of om strafvervolging verzoeken. Het Safe Harbour
regime omvat als uitvloeisel van de
structuur van de Amerikaanse wetgeving niet de gehele private sector. De
telecommunicatie en een deel van de
vervoerssector is uitgezonderd. Het
Safe Harbour regime is ook niet van
toepassing op de publieke sector. De
Commissie stelt voor om de volgende
geconstateerde tekortkomingen op
het gebied van de transparantie en
de naleving van het Safe Harbourregime aan te pakken:
a. transparantie van het privacybeleid van Safe Harbour deelnemers;
b. effectieve toepassing van de Safe
Harbour beginselen door de deelnemende bedrijven in de VS;
c. effectiviteit van de handhaving.
Verder vraagt de Commissie aandacht voor de gevolgen voor de
continuïteit van de bescherming van
de gegevens van EU-burgers die in
de VS worden verwerkt door aan Safe
Harbour deelnemende bedrijven in
het licht van de geconstateerde
grootschalige gegevensverzameling
door de autoriteiten in de VS.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1777
Bescherming bedrijfsgeheimen
Brief van de Minister van BuZa (24-012014) met een fiche inzake een Richtlijn bescherming bedrijfsgeheimen.
– Het voorstel beoogt de harmonisatie in de EU van de bescherming van
bedrijfsgeheimen (vertrouwelijke
bedrijfsinformatie) en geeft aan wat
onder een bedrijfsgeheim valt te verstaan, tegen welke vormen van
inbreuk daarop (onrechtmatige verkrijging, openbaarmaking of
gebruik) kan worden opgetreden en
welke maatregelen, procedures en
rechtsmiddelen daarvoor kunnen
worden ingezet. Deze maatregelen
stemmen veelal overeen met die in
de Richtlijn handhaving intellectuele
eigendomsrechten (Richtlijn
2004/48/EG). Nederland staat positief
Wetgeving
tegenover het voorstel maar ziet ten
aanzien van de handhaving ruimte
voor nog betere aansluiting op de
richtlijn handhaving IE om te voorkomen dat de civielrechtelijke handhaving teveel versnipperd raakt.
Nederland acht een deel van de voorschriften ten aanzien van de voorziene procedures, maatregelen en
rechtsmiddelen te gedetailleerd en/
of niet passend binnen het Nederlandse kader van de civielrechtelijke
handhaving.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1779
Taskforce Middellandse Zee
Brief van de Minister van BuZa (2401-2014) met een fiche inzake een
Mededeling Taskforce voor het Middellandse Zeegebied.
– Naar aanleiding van de tragische
gebeurtenissen bij Lampedusa, waarbij in korte tijd tweemaal een boot
met illegale immigranten zonk met
veel dodelijke slachtoffers als gevolg,
werd op verzoek van de JBZ raad van
7-8 oktober 2013 de Taskforce voor
het Middellandse Zeegebied (TFM)
opgericht. De Europese Raad verzocht de Taskforce om op basis van
de beginselen preventie, bescherming en solidariteit te bepalen welke
acties prioriteit hebben met het oog
op een efficiëntere aanwending op
korte termijn van Europese beleidsmaatregelen en -instrumenten. De
besprekingen in de Taskforce concentreren zich op vijf actiegebieden:
samenwerking met derde landen;
regionale beschermingsprogramma’s,
hervestiging, en legale kanalen naar
Europa; het bestrijden van mensenhandel, mensensmokkel en georganiseerde criminaliteit; het versterken
van grensbewakingsoperaties; en het
ondersteunen van lidstaten onder
verhoogde migratiedruk. Op deze vijf
gebieden zijn in totaal 38 actiepunten opgesteld. De Commissie zal de
Raad en het Parlement regelmatig
rapporteren over de voortgang van
deze actiepunten.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1782
Douaneovertredingen
Brief van de Minister van BuZa (2401-2014) met een fiche inzake een
Richtlijn douaneovertredingen en
sancties.
– Het voorstel voorziet in een
gemeenschappelijk rechtskader voor
de behandeling van douaneovertre-
dingen en sancties voor deze overtredingen. Het doel is bijdragen aan de
gelijke behandeling van marktdeelnemers in de EU, maar ook aan een
doeltreffende bescherming van de
financiële belangen van de Unie en
de rechtshandhaving op het gebied
van de douane. Het voorstel bevat
een lijst met gedragingen die
beschouwd worden als schendingen
van de verplichtingen die uit het
douanewetboek van de Unie voortvloeien. Op deze douaneovertredingen moeten sancties staan. Afhankelijk van of er sprake van objectieve
aansprakelijkheid, nalatigheid of
opzet is, varieert de sanctie. Dit
houdt in dat er een geldboete van
1% tot 5% (objectieve aansprakelijkheid), tot 15% (nalatigheid) of tot
30% (opzet) van de waarde van de
goederen kan worden opgelegd,
indien de douaneovertreding betrekking heeft op specifieke goederen.
Indien de douaneovertreding geen
betrekking heeft op specifieke goederen, kan een geldboete van € 150 tot
€ 7500 (objectieve aansprakelijkheid),
tot € 22.500 (nalatigheid) of tot
€ 45.000 (opzet) worden opgelegd.
Artikel 33 VWEU (douanesamenwerking) is naar de mening van het
kabinet geen toereikende juridische
basis voor het voorliggende voorstel.
Het voorstel heeft mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de rijksoverheid.
Het ontbreken van een efficiency
ondergrens waaronder niet wordt
gesanctioneerd, heeft tot gevolg dat
het aantal op te leggen boetes met
enige duizenden kan gaan toenemen.
Het ontbreken van een ondergrens
in combinatie met het koppelen van
de geldboete aan de waarde van de
goederen zal wellicht leiden tot meer
zaken die men aan wil kaarten bij de
rechter. Dat levert meer werkzaamheden voor de rechterlijke macht op.
Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1783
Vreemdelingen in tbs
Breif van de Staatssecretaris van VenJ
(28-01-2014) over vreemdelingen
met een tbs-maatregel.
– Naar aanleiding van toezeggingen
wordt ingegaan op de plaatsing van
vreemdelingen met een tbs-maatregel en vreemdelingen met een strafrechtelijke titel en op de verlofregeling tbs, het beleidskader Long Stay
Forensische Zorg en ongewenstverklaring. De huidige praktijk is dat
vreemdelingen met een tbs-maatregel die geen rechtmatig verblijf hebben en ongewenst zijn verklaard, in
Forensisch Psychologisch Centrum
(FPC) Veldzicht worden geplaatst
gedurende hun behandeling. Daarnaast zal de kliniek plaats gaan bieden aan vreemdelingen met een
(ernstige) psychische- of gedragsstoornis. Het gaat om vreemdelingen
met een psychische stoornis die
thans in COA-voorzieningen verblijven, vreemdelingen met een psychische stoornis met een strafrechtelijke
titel die nu in Penitentiaire Psychiatrische Centra (PPC’s) verblijven, en
om vreemdelingen met een rechterlijke machtiging op grond van de
BOPZ. Vreemdelingen met een tbsmaatregel die niet ongewenst zijn
verklaard kunnen momenteel in
ieder FPC worden geplaatst. Op het
moment dat een vreemdeling die in
een FPC verblijft ongewenst wordt
verklaard, wordt hij zo spoedig mogelijk naar FPC Veldzicht overgeplaatst.
Vreemdelingen met een gevangenisstraf zullen in de komende jaren in
Detentiecentrum Ter Apel worden
geplaatst. Vreemdelingen in tbsinstellingen die geen rechtmatig verblijf hebben, krijgen een op hun situatie toegesneden behandeling, die is
gericht op terugkeer naar het land
van herkomst. Resocialisatieverlof en
terugkeer in de Nederlandse samenleving is niet toegestaan. Om het
aantal vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf met een tbs-maatregel
zo veel mogelijk te beperken, is in de
Aanwijzing tbs bij vreemdelingen
voor het OM vastgelegd dat het
Openbaar Ministerie in beginsel
geen tbs-maatregel vordert wanneer
de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft. Daartoe moet vroegtijdig
gesignaleerd worden welke tbsgestelden hun verblijfstitel waarschijnlijk zullen kwijtraken. Dit om
te voorkomen dat er geen alternatief
is dan een longstayplaatsing voor de
tbs-gestelde aan te vragen.
Kamerstukken II 2013/14, 29 452, nr. 167
Verbetering aangifteproces
Brief van de Minister van VenJ (2701-2014) over de verbetering van het
aangifteproces bij de politie.
– De verbetering van het aangifteproces heeft voor de minister hoge
prioriteit. De aangifte vormt het
begin van de gehele strafrechtketen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
433
Wetgeving
en is daarom ook cruciaal voor de
kwaliteit van de opsporing en vervolging. Het succes van de opsporing is
mede afhankelijk van een goede aangifte en een efficiënte en effectieve
afhandeling hiervan. Ook voor slachtoffers is van belang dat het aangifteproces goed verloopt. In deze brief
worden enkele resultaten benoemd
die in de afgelopen tijd zijn gehaald.
Sinds 1 januari 2013 worden aangevers van woninginbraak binnen twee
weken telefonisch geïnformeerd over
de stand van zaken met betrekking
tot hun aangifte. Inmiddels krijgt
97% van de aangevers van woninginbraken deze terugkoppeling op tijd.
Per 1 januari van dit jaar is de politie
gestart met de telefonische terugkoppeling op aangiften van straatroof en
overvallen. Dit jaar zal ook landelijk
worden gestart met de terugkoppeling op aangiften geweld. De minister verwacht dit jaar duidelijkheid te
hebben over de mogelijkheden voor
een gerichte terugkoppeling van
andere delicten naar de aangever,
zodat over het gehele spectrum van
aangiften een landelijke en uniforme
terugkoppeling van aangevers gerealiseerd wordt. De politie gaat verder
met de implementatie van de multichannelaanpak, zodat straks de burger overal, altijd en op verschillende
manieren aangifte kan doen. In de
loop van 2014 zal de politie starten
met het ophogen van het opleidingsniveau van de medewerkers service
en intake naar MBO niveau 3/4. Op 1
oktober 2012 de mogelijkheid tot
het doen van aangifte onder nummer geïntroduceerd. Slachtoffers
kunnen aangifte onder nummer
doen als zij bijvoorbeeld vrezen voor
represailles of voor ernstige overlast
of belemmering in de uitoefening
van hun beroep.
deze brief gevoegd. Uit dit onderzoek
blijkt dat het aantal zeer actieve veelplegers sinds 2005 sterk is gedaald.
Over de periode 2003 tot 2011 was
sprake van een afname van
bijna 25% (van 5.883 in 2003 naar
4.464 in 2011). De Veelplegersmonitor 2013 besteedt ook aandacht aan
de doelgroep 18–24 jarige zeer actieve veelplegers. Het aantal 18–24-jarige veelplegers is in de periode 2003–
2010 continu toegenomen. In 2011 is
voor het eerst sprake van een daling.
Ten opzichte van 2010 is het aantal
in 2011 met ruim 5% gedaald.
De inzet richt zich vooral op:
žĊąġĮôýýäÿôąðĭÐąääąĔäėěĊĊąěðärichte daderaanpak ten aanzien van
(potentiële) daders van high impact
crimes, de Top X-aanpak;
žĊąàäėěġäĤąôąðÐÐąĭäėěÜóôÿÿäąàä
regio’s bij het inrichten van een persoonsgerichte daderaanpak ten
aanzien van (potentiële) daders van
high impact crimes;
žġĊäĔÐěěôąðĭÐąĭäėěÜóäėĔġġĊäijôÜóġ
op overvallers die voorwaardelijk in
vrijheid worden gesteld. Onderdeel
van dit verscherpt toezicht is het
daar waar mogelijk inzetten van
elektronische controlemiddelen;
žíĊėěäôąijäġĊĔĔėäĭäąġôäĭäĄÐÐġėägelen samen met onder andere
hetbedrijfsleven en ouderenorganisaties;
žĤôġĭĊäėôąðĭÐąàäĔôÿĊġäěġĤĤėÿôüýä
Informatie Overvallen en Straatroven, waardoor justitiële informatie
aan burgemeesters wordt verstrekt
over de terugkeer van gedetineerde
veelplegende overvallers.
De kwalificatiecriteria voor veelplegers in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers
van het Openbaar Ministerie, zeer
actieve veelplegers en stelselmatige
daders is per 1 januari aangescherpt.
Kamerstukken II 2013/14, 29 628, nr. 432
Kamerstukken II 2013/14, 31 110, nr. 15
Aanpak veelplegers
Afwikkelplannen banken
Brief van de Minister van VenJ (2901-2014) over de aanpak van de overlast die veelplegers veroorzaken.
– Het WODC heeft in 2013 onderzoek
verricht naar de verschuivingen die
zich hebben voorgedaan in de aantallen veelplegers, hun delictgedrag,
hun achtergrondkenmerken en het
insluitingspercentage. De resultaten
van dit onderzoek staan beschreven
in de Factsheet Veelplegersmonitor
2013. Deze Factsheet is als bijlage bij
Brief van de Minister van Financiën
(29-01-2014) over de voortgang van de
afwikkelplannen m.b.t. de genationaliseerde banken.
– Deze brief gaat allereerst in op wat
afwikkeling van een bank is. Vervolgens komt de internationale en instellingspecifieke context waarbinnen
DNB de afwikkelplannen van de banken opstelt aan bod. Hierna volgt een
schets van het project afwikkelplannen, en de voortgang hierbij tot nu
434
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
toe. Ter vergelijking biedt dit onderdeel ook inzicht in de vorderingen die
andere landen hebben gemaakt. Tot
slot komen de vervolgstappen in het
project aan de orde.
DNB en Financiën dragen volgens de
huidige regelgeving gezamenlijk de
verantwoordelijkheid voor de afwikkeling van systeembanken. DNB heeft
bij het opstellen van de afwikkelplannen het voortouw. De Minister van
Financiën toetst de door DNB opgestelde plannen. Een afwikkelautoriteit
moet de kritische functies van een
bank binnen enkele dagen kunnen
stabiliseren, zonder kosten voor de
gemeenschap en zonder besmetting
van andere instellingen. Dit is niet
haalbaar zonder voorbereiding, gelet
op de enorme complexiteit van de
drie grootbanken - ING, Rabobank en
ABN AMRO - waarvoor momenteel
afwikkelplannen worden opgesteld.
Deze bestaan uit vele juridische entiteiten, die zowel operationeel als
financieel vervlochten zijn. DNB heeft
de banken medio 2012 gevraagd om
in een viertal modules
informatie, analyses en voorstellen
aan te leveren ten behoeve van het
opstellen van de afwikkelplannen.
Aan de hand van de aangeleverde
informatie stelt DNB in overeenstemming met het Ministerie van Financien een afwikkelplan op. Dit bestaat
uit een strategisch en een operationeel deel. De afwikkelstrategie is een
document dat op hoofdlijnen
beschrijft op welke manier DNB
gezamenlijk met de minister een
bank zal afwikkelen. In de volgende
fase zullen DNB en het ministerie per
bank een afwikkelstrategie vaststellen.
De strategie is nog in ontwikkeling en
wordt opgesteld op basis van de eerder geïdentificeerde randvoorwaarden. In de afwikkelstrategie dient te
worden bepaald welke afwikkelautoriteit in een grensoverschrijdende setting het voortouw heeft. Deze keuze is
van invloed op de manier waarop de
afwikkelinstrumenten ingezet zullen
worden. Het project dient uiteindelijk
uit te monden in een operationeel
afwikkelplan. Aan het einde van dit
kwartaal verwacht DNB de afwikkelstrategie op te leveren. De operationele afwikkelplannen zullen naar verwachting dit najaar gereed zijn.
Kamerstukken II 2013/14, 32 013, nr. 51
Wetgeving
Manipulatie LIBOR
Brief van de Minister van financiën
(28-01-2014) toelichting op de wijze
waarop de transactie met Rabobank
naar aanleiding van de manipulatie
van de interbancaire rentetarieven
tot stand is gekomen.
– De transactie is een in de wet geregelde mogelijkheid om zonder
gerechtelijke procedure misdrijven af
te doen bij feiten waarop naar de
wettelijke omschrijving niet meer
dan zes jaar gevangenisstraf is
gesteld. Voor hoge en bijzondere
transacties geldt de ‘Aanwijzing hoge
en bijzondere transacties’. De beoordeling om over te gaan tot een hoge
transactie is in eerste instantie aan
het OM. De zaak van de Rabobank
was, gelet op de bijzondere aard en
omvang, een zaak die bij uitstek
geschikt was voor afdoening door
middel van een transactie. Het ging
namelijk om een internationaal
georiënteerd onderzoek, waarbij feiten in verschillende landen zijn
gepleegd. De transactie met de Rabobank was onderdeel van een zoge-
naamde ‘Global Settlement’. De verschillende betrokken landen hadden
belang bij een krachtige, gecoördineerde aanpak. De transactie met de
Rabobank bestaat uit zowel de betaling van een bedrag van € 70 miljoen
als een stevig pakket aan compliancemaatregelen waarop wordt toegezien door DNB. De Aanwijzing
schrijft voor dat het OM een hoge
transactie vooraf aan de Minister van
VenJ voorlegt. Gelet op bovenstaande
heeft de Minister van VenJ met deze
transactie ingestemd. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland heeft
zich in eerste instantie volledig
gericht op afdoening van de strafzaak tegen de Rabobank als organisatie. Nu in die zaak tot een afdoening
is gekomen, richt het onderzoek zich
op het nemen van een beslissing
over eventuele vervolging van
natuurlijke personen die niet meer
werkzaam zijn bij Rabobank. Bij deze
beslissing zijn de volgende factoren
van belang: de pleegplaats, de nationaliteit en woonplaats van personen,
hun aandeel in strafbare feiten, in
hoeverre er sprake is van rechtstreekse bevoordeling, de reeds opgelegde
maatregelen door de Rabobank en de
eventuele vervolging van deze personen door buitenlandse autoriteiten.
In dit onderzoek vindt afstemming
plaats tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het
Amerikaanse Department of Justice.
Het strafrechtelijk onderzoek in
Nederland is nog niet afgerond.
Kamerstukken II 2013/14, 33 803, nr. 7
Wet controle rechtspersonen
Brief van de Minister van VenJ (2101-2014) waarbij hij de evaluatie van
de op 1 juli 2011 in werking getreden
Wet controle op rechtspersonen
(Wcr) aanbiedt.
– De Wcr is erop gericht misbruik
van rechtspersonen te voorkomen en
te bestrijden door doorlopend toezicht op rechtspersonen te houden.
Zie voor een beschrijving van de evaluatie de rubriek nieuws van afl. 4
(NJB 2014/238, afl. 4, p. 300).
Kamerstukken II 2013/14, 33 857, nr. 1
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs
werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden.
žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artike-
en een naschrift binnen de 300 woorden.
len geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de
NJB-lezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs
žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
435
Nieuws
351
Consultatie-wetsvoorstel bestuur en
toezicht rechtspersonen
Op internetconsultatie.nl is een
conceptwetsvoorstel Bestuur en
toezicht rechtspersonen geplaatst.
Tot 6 mei kan er op het voorstel
gereageerd worden. Het wetsvoorstel beoogt de kwaliteit van bestuur
en toezicht bij verenigingen en
stichtingen te verbeteren.
B
estuurders en toezichthouders
worden geacht hun taak
behoorlijk te vervullen. In dat
kader is van belang dat helder in de
wet is geregeld wat die taak is, dat zij
bij de vervulling ervan de belangen
van de rechtspersoon moeten laten
prevaleren boven hun eigen belangen
en dat wanneer zij hun taak onbehoorlijk vervullen, zij voor de daaruit
voortvloeiende schade aansprakelijk
kunnen worden gehouden. Op deze
punten bestaat echter nog niet voor
alle rechtspersonen een uniforme
regeling. Verschillen bestaan tussen
NV’s, BV’s en coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen enerzijds
en verenigingen en stichtingen en
anderzijds. Ook kent de wet verschillende regelingen voor commerciële
en niet-commerciële verenigingen en
stichtingen. De bestaande verschillen
leiden tot onduidelijkheid. Zij kunnen
tot gevolg hebben dat toezichthouders niet goed weten wat van hen verwacht wordt en niet ingrijpen wanneer daartoe aanleiding bestaat.
Aldus dragen zij niet bij aan een
behoorlijke taakvervulling door
bestuurders en toezichthouders bij
verenigingen en stichtingen. Zij worden dan ook niet langer gerechtvaardigd geacht. In dat kader wordt een
voor alle rechtspersonen geldende,
uniforme regeling geïntroduceerd.
Voor zover daaraan ten aanzien van
instellingen in semipublieke sectoren
behoefte bestaat, kan de met dit wetsvoorstel geïntroduceerde algemene
regeling in bijzondere wetgeving worden aangevuld.
Inhoud conceptvoorstel
Het wetsvoorstel beoogt de kwaliteit
van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren.
Daartoe wordt voorzien in een wettelijke grondslag voor de instelling van
een toezichthoudend orgaan bij deze
rechtspersonen. Voorts beoogt het
wetsvoorstel voor verenigingen en
stichtingen, op dezelfde wijze als
voor NV’s en BV’s, te regelen dat
(1) bestuurders en toezichthouders
zich bij de vervulling van hun taak
moeten richten naar het belang van
de rechtspersoon en de daarmee verbonden organisatie, (2) bestuurders
en toezichthouders met een
tegenstrijdig belang zich moeten
onthouden van deelname aan de
beraadslaging en besluitvorming,
(3) bestuurders en toezichthouders
aansprakelijk kunnen zijn voor schade als gevolg van onbehoorlijke taakvervulling en (4) in het geval van een
faillissement dat in belangrijke mate
is veroorzaakt door onbehoorlijke
taakvervulling bestuurders en toezichthouders hoofdelijk aansprakelijk kunnen zijn voor een tekort in de
boedel. Specifiek ten aanzien van
stichtingen strekt het wetsvoorstel
ertoe te regelen dat bestuurders en
leden van het toezichthoudend
orgaan die het belang van de stichting zodanig schaden dat het voortduren van hun bestuurderschap of
lidmaatschap van het toezichthoudend orgaan in redelijkheid niet
meer kan worden geduld, op verzoek
van het openbaar ministerie of van
belanghebbenden kunnen worden
ontslagen.
352
Regeling voor onverwachte schuld uit
een erfenis
Op internetconsultatie.nl is het voorstel voor een Wet bescherming erfgenamen tegen onverwachte schulden
gepubliceerd. De voorgestelde regeling voorziet in een uitzondering in
het erfrecht waardoor een erfgenaam zijn privévermogen kan
436
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
beschermen tegen een onverwachte
schuld van de erflater waarvan het
niet redelijk is dat hij deze uit eigen
zak moet betalen. Er kan tot 6 mei
op het voorstel gereageerd worden.
D
oel van de regeling is het
beschermen van het privévermogen van erfgenamen
die een nalatenschap zuiver hebben
aanvaard in situaties waarin het niet
redelijk is dat zij een schuld van de
erflater uit privévermogen moeten
Nieuws
betalen omdat het geërfde vermogen
niet toereikend is voor voldoening
van deze schuld. Hierbij gelden twee
uitgangspunten:
1. de bescherming ziet alleen op
onverwachte schulden, dat wil zeggen dat de erfgenamen de schuld
niet kenden en er ook niet van op de
hoogte konden zijn.
2. de bescherming houdt in dat een
erfgenaam van zijn verplichting om
de onverwachte schuld met zijn privévermogen te voldoen, geheel of
gedeeltelijk kan worden ontheven
door de kantonrechter. Verleent de
kantonrechter de erfgenaam volledige ontheffing, dan hoeft de erfgenaam de onverwachte schuld alleen
te voldoen voor zover hij nog over
geërfd vermogen beschikt.
gebleven na aftrek van de schulden.
Een erfgenaam hoeft in dat geval
nooit meer te betalen dan het vermogen dat hem is nagelaten. Toch kunnen mensen in de problemen komen
indien een nalatenschap niet beneficiair, maar zuiver is aanvaard: de erfgenaam verkrijgt alle goederen en schulden uit de erfenis. Als in zo’n situatie
de erfgenaam met een onbekende
schuld te maken krijgt die niet meer
uit de erfenis kan worden betaald dan
moet hij deze met eigen geld betalen.
Dit kan tot onbillijke situaties leiden.
Het kabinet vindt het redelijk dat in
dergelijke - uitzonderlijke - omstandigheden de erfgenaam wordt beschermd
tegen onverwachte schulden als hem
niets valt aan te rekenen.
Onverwachte schulden
Beneficiaire en zuivere
aanvaarding
Volgens het huidige recht kan door
het beneficiair aanvaarden van een
erfenis de erfgenaam voorkomen dat
hij met zijn privévermogen aansprakelijk wordt voor schulden van de erflater. Hij verkrijgt namelijk alleen de
goederen van de erfenis die zijn over-
Van schulden die doorgaans uit de
administratie van de erflater blijken,
zoals hypotheekschulden, debetsaldi
van rekeningen-courant, onbetaalde
facturen en belastingschulden, wordt
in beginsel aangenomen dat een erfgenaam deze kende dan wel behoorde te kennen. De meeste schulden
van de erflater zullen dus niet als
een onverwachte schuld kunnen gelden. Slechts in uitzonderingssituaties
zal sprake zijn van een schuld waarvan gezegd kan worden dat een erfgenaam deze redelijkerwijs niet kon
kennen. Enkele voorbeelden van
schulden waarvan in de rechtspraak
is aangenomen dat een erfgenaam
deze niet kende en evenmin behoorde te kennen, zijn legitieme vorderingen op een vooroverleden (stief)
ouder en een te laat gevorderde
eigen bijdrage AWBZ. Daarnaast kan
gedacht worden aan vorderingen uit
onrechtmatige daad.
Kantonrechter
Erfgenamen kunnen als het voorstel
tot wet wordt verheven naar de kantonrechter stappen om - geheel of
gedeeltelijke - ontheffing te vragen.
Verleent de kantonrechter de erfgenaam volledige ontheffing, dan hoeft
de erfgenaam de onverwachte schuld
alleen te voldoen voor zover hij nog
over geërfd vermogen beschikt. Bij
een gedeeltelijke ontheffing bepaalt
de kantonrechter wat de erfgenaam
nog wel met eigen vermogen moet
betalen.
353
Verhoging griffierechten houdt
bedrijven weg bij rechter
Bedrijven zien als gevolg van de verhoging van de griffierechten vaker
af van een rechtsgang. Dat geldt met
name voor incassovorderingen.
U
it onderzoek van de Raad
voor de rechtspraak blijkt dat
het aantal handelszaken met
financieel belang dat door de rechter
in eerste aanleg is behandeld, tussen
2010 en 2013 met 26 procent is
gedaald. Het betreft waarschijnlijk
zaken waarbij procespartijen - en dan
met name bedrijven - een afweging
maken van te verwachten kosten en
baten. De analyses van de Raad voor
de rechtspraak wijzen er op dat de
hogere griffierechttarieven het beroep
op de rechter bij dit soort zaken aanzienlijk hebben geremd. De Raad waarschuwt voor negatieve economische
gevolgen van deze ontwikkeling en
pleit voor een verlaging van het tarief
voor relatief lage incassovorderingen.
Als bedrijven niet meer naar de rechter stappen om kleinere geldvorderingen te verhalen omdat de kosten daarvan te hoog zijn, dan kan dat leiden
tot ontduikend betaalgedrag bij debiteuren, omdat ‘de stok achter de deur’
ontbreekt. Dat kan vooral voor kleinere bedrijven en zzp’ers betekenen dat
zij meer met niet betalende klanten te
maken krijgen.
Hoger dan kostprijs
In 2010 en 2011 zijn de tarieven van
het griffierecht sterk gewijzigd. Eind
2009 bedroeg het griffierecht voor
bedrijven bij een incassovordering
van 600 euro 158 euro. Bij een vordering van 1500 euro was dit 208 euro.
Per 1 januari 2012 is het griffierecht
in beide gevallen 437 euro. Niet alleen
bedrijven hebben te maken met de
hogere griffierechten. Verliezende
burgers krijgen ermee te maken als
zij veroordeeld worden tot betaling
van de griffierechten van de tegenpartij. Dit soort zaken betreft in circa 90
procent van de gevallen een vordering van een bedrijf op een burger. In
juni 2013 waarschuwde de Raad voor
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
437
Nieuws
de rechtspraak in een wetgevingsadvies er al voor dat de verhouding zoek
is tussen de verschuldigde griffierechten en incassovorderingen tot een
bedrag van 1500 euro. Dat is nadelig
voor het midden- en kleinbedrijf,
maar ook voor de mensen die een kleine schuld niet kunnen betalen en dan
na incasso met een veel grotere
schuld blijven zitten. De Raad noemt
dit een onwenselijke situatie en vroeg
de minister het griffierecht in incassozaken bij geschillen tussen 500 en
1500 euro substantieel te verlagen.
Wetsvoorstel ter verdere
verhoging
Bij de Tweede Kamer ligt nu een
wetsvoorstel dat de griffierechten verder wil verhogen. Voor kleine geldvorderingen voor rechtspersonen gaan
de tarieven naar 462 euro. In het
advies van juni 2013 sprak de Raad
zijn zorgen hierover uit en wees daarbij ook op de effecten van de eerdere
verhoging van het tarief voor kleine
geldvorderingen. Die effecten zijn
onlangs becijferd door het CBS: er is
sprake van een forse afname van 20
procent van de incassozaken die aan
de kantonrechter worden voorgelegd.
Het CBS legt een verband met de
tariefverhoging. Naar inschatting van
de Raad kunnen die effecten in de
komende jaren nog groter worden.
Vooral de tarieven voor hoger beroep
worden fors verhoogd (soms verdubbeld). Het gemiddelde percentage
waarmee de griffierechten worden
verhoogd ligt rond de 15 procent.
www.rechtspraak.nl
354
‘Toegang tot rechter essentieel voor
rechtsstaat’
Toegang tot de rechter zonder al te
hoge drempels is een essentieel
onderdeel van de rechtsstaat. Is die
toegang onvoldoende gewaarborgd,
dan raakt de balans in het systeem
van ‘checks and balances’ verstoord
– en het fundament van de rechtstaat aangetast.
D
at betoogden diverse sprekers dinsdagmorgen 4 februari tijdens een zogenoemde
‘deskundigenbijeenkomst’ in de Eerste Kamer. Alex Brenninkmeijer (exombudsman) verzorgde een algemene inleiding. Onder meer Geert
Corstens (president van de Hoge
Raad), Maria van de Schepop (voorzitter beroepsvereniging van rechters
en officieren van justitie NVvR), Herman Tjeenk Willink (ex-vicevoorzitter
van de Raad van State) en Ernst
Hirsch Ballin (voormalig minister
van Justitie) waren uitgenodigd om
hun mening te geven over ‘de Staat
van de Rechtsstaat’. Drie thema’s kwamen aan bod: rechtspraak, strafrecht
en grondrechten.
438
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Spiegel
Kritische geluiden vielen met name
de politiek ten deel. “Als u zich zorgen maakt”, zei Brenninkmeijer bijvoorbeeld, “vergeet dan niet ook in
de spiegel te kijken.” Tjeenk Willink:
“We moeten voorkomen dat mensen
zich niet meer gehoord voelen. Ze
voelen zich vaak al niet gehoord door
de politiek en door het bestuur. Als
dat ook nog eens gaat gelden voor de
rechter zijn we ver van huis.”
Geen consumptiegoed
Geert Corstens bepleitte het immense
belang voor de rechtstaat van de toegang tot de rechter. Als die te moeilijk
is, bijvoorbeeld om financiële redenen, dreigen mensen het recht in
eigen handen te nemen. “Toegang tot
de rechter is geen consumptiegoed,
geen bankstel dat je wel of niet zult
kopen, het is een essentieel onderdeel
van onze rechtsstaat.” De president
van de Hoge Raad zei dat het van
groot belang is zorgelijke signalen tijdig op te pikken en daarop adequaat
te reageren. In dit verband haalde
Corstens recente cijfers aan: het CBS
becijferde dat er een afname is van 20
procent van de incasso-zaken die aan
de kantonrechter worden voorgelegd.
Het CBS brengt dit in verband met de
verhoging van de griffierechten. Ook
de Raad voor de rechtspraak uitte in
een wetgevingsadvies vorig jaar zorgen over de gevolgen van de verhoging van griffierechten.
Begrotingsdebat
De bijeenkomst was georganiseerd
door de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer
ter voorbereiding op een plenair
debat op 11 maart. De senaat debatteert dan met de ministers Opstelten
(Veiligheid en Justitie) en Plasterk
(Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en staatssecretaris Teeven
(Veiligheid en Justitie) over de Staat
van de Rechtsstaat.
Spreeknotities
De spreeknotities van Geert Corstens
en van Maria van de Schepop ziojn te
vinden op www.rechtspraak.nl, onder
Actualiteiten.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Duurzaam openbaar bestuur
Het huidige openbare bestuur in
Nederland schiet tekort. De overheid
en andere besturingsorganen zijn
onvoldoende toegerust om de uitdagingen in de zorg, arbeidsmarkt,
woningmarkt en bancaire sector op
een duurzame manier het hoofd te
bieden. Dat stelde hoogleraar Sustainability and Governance Roel in ’t
Veld op vrijdag 7 februari in zijn
inaugurele rede aan Tilburg University. Volgens hem is een kanteling van
het openbaar bestuur noodzakelijk.
In ’t Veld schetst in zijn rede hoe de
governance (besturing) van duurzame ontwikkeling in een kennisdemocratie als Nederland er uit zou
moeten zien, wat daarvoor de randvoorwaarden zijn en welke ontwikkelingen een rol spelen.
Een succesvolle governance is in de
eerste plaats reflexief, aldus In ’t
Veld. Bestuurders moeten een scherp
oog hebben voor de ontwikkelingen
in de samenleving, de karakteristieken van deze samenleving respecteren en kunnen omgaan met spanningsvelden en onzekerheden.
Technologische ontwikkelingen werken door in politiek, media en wetenschap: de drie ‘hoekpunten van de
kennisdemocratie’ die in Nederland
zeer intensief zijn verstrengeld en
tot onderlinge spanningen leiden.
Naast de representatieve democratie,
waarbij gekozen politici het land
besturen, komt bovendien de participatieve democratie op waarin burgers,
ondernemers en andere organisaties
zeggenschap hebben en zelfs initiatieven voor collectieve voorzieningen
verwezenlijken (bijvoorbeeld energiecoöperaties). Succesvol bestuur
schuift deze twee besturingsvormen
in elkaar, aldus In ‘t Veld: de representatieve organen zouden het eerste
woord moeten hebben en daarna
vindt het participatieve proces plaats
met eventueel nog een toets door de
representatieve organen.
Harmonieleer voor juristen
Op vrijdag 28 februari spreekt Lieke
Coenraad haar inaugurele rede uit:
Harmonieleer voor juristen. Geschiedenis en toekomst van het familieprocesrecht vanuit het perspectief
van conflictoplossing. Met het uitspreken van de rede aanvaardt zij
haar ambt van hoogleraar Privaatrecht, in het bijzonder Conflictoplossing. De oratie vindt plaats om 15.45
uur in de aula van het hoofdgebouw
van de VU.
Promoties
Reikwijdte van medezeggenschap
Dat werknemers medezeggenschap
dienen te hebben is in Nederland
een algemeen geaccepteerd gegeven.
Op basis van verschillende wetten
oefenen Nederlandse werknemersvertegenwoordigers invloed uit op de
besluitvorming in de onderneming
en – bij sommige rechtsvormen – op
de samenstelling van de
organen van de ondernemer. Het recht op
medezeggenschap is
tevens in de Grondwet
en enkele Europese
richtlijnen verankerd.
Een van de wezenskenmerken van het medezeggenschapsrecht is het beginsel: ‘medezeggenschap volgt zeggenschap’. Dit
beginsel houdt in dat de invloed van
de werknemersvertegenwoordigers is
gekoppeld aan de besluitvorming
van de ondernemer. Medezeggenschap volgt zeggenschap speelt een
rol bij verschillende aspecten van
medezeggenschap. Het gaat om: (i)
de uitoefening van de bevoegdheden
van de OR, (ii) de inrichting van de
medezeggenschapsstructuur en (iii)
de wijziging van de zeggenschap. In
de dissertatie van Ilse Zaal is onderzocht in welke gevallen het beginsel
medezeggenschap volgt zeggenschap
onder druk komt te staan door de
keuze voor een bepaalde ondernemingsvorm of een herstructurering.
Uit het onderzoek blijkt dat dit onder
meer aan de orde is bij besluiten van
de aandeelhoudersvergadering in
een kapitaalvennootschap, bij een
fusie of overname, in (internationale)
concernverhoudingen en wanneer
sprake is van insolventie. Wanneer de
onderneming bijvoorbeeld failliet is
verklaard, wordt de zeggenschap niet
langer door de ondernemer, maar
door de curator uitgeoefend. Op
grond van het faillissementsrecht
heeft de curator tot taak de boedel zo
snel mogelijk af te wikkelen in het
belang van de gezamenlijke crediteuren. Deze taakstelling verhoudt zich
slecht tot de bevoegdheden van de
OR, omdat medezeggenschap mogelijk vertraging met zich brengt. Bij
failliete ondernemingen wordt daarom nagenoeg geen medezeggenschap uitgeoefend. Indien de onderneming wordt gedreven in de
rechtsvorm van een kapitaalvennootschap worden veel besluiten genomen door de aandeelhoudersvergadering, terwijl de bevoegdheden van
de OR in het algemeen gekoppeld
zijn aan de bevoegdheden van de
bestuurder. De WOR die aansluit bij
het begrip onderneming laat zich
bovendien lastig toepassen op besluiten die rechtspersoon betreffen. In
dat geval rijst bijvoorbeeld de vraag
of de Ondernemingskamer bij voorziening kan opleggen dat een besluit
van de aandeelhoudersvergadering
ongedaan moet worden gemaakt. In
concernverhoudingen vindt de
besluitvorming veelal plaats op het
niveau van de holding terwijl de OR
zich op het niveau van de dochtervennootschap bevindt.
Ten aanzien van iedere situatie
onderzoekt auteur wat de verklaring
is voor het uiteenlopen van medezeggenschap en zeggenschap en op
welke wijze dit wordt gecompenseerd
door bijvoorbeeld specifieke bevoegdheden in bijzondere wetgeving of
door middel van jurisprudentie. Zo
heeft de Ondernemingskamer voor
medezeggenschap in concernverhoudingen de leerstukken medeondernemerschap en toerekening ontwikkeld
en hebben werknemersvertegenwoordigers bij een openbare bieding specifieke bevoegdheden op grond van
het effectenrecht. Verder beschrijft
auteur welk niet-medezeggenschapsrechtelijke procedures – zoals de procedure ex art. 2:14-16 BW, het enquêterecht en de verzetsprocedure uit de
Faillissementswet – door de OR kunnen worden gebruikt. Ook doet
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
439
355
Universitair Nieuws
auteur een aantal aanbevelingen om
de medezeggenschap in de betreffende situaties te verbeteren. Zo wordt
voorgesteld de OR een wettelijk
enquêterecht toe te kennen, de
spreekrechten uit te breiden en de
positie van de OR na een fusie of
overname in de WOR te regelen.
Zaal promoveerde op 7 februari 2014
aan de Universiteit van Amsterdam.
Haar promotor was prof. dr. E. Verhulp.
I. Zaal
De reikwijdte van medezeggenschap
Uitgeverij Kluwer BV, € 52
ISBN 978 90 1312 203 9
Het Europees Parlement
als transnationale volksvertegenwoordiging
De aard van de Europese Unie en
haar democratisch gehalte staan in
wetenschappelijk onderzoek sterk ter
discussie, onder meer vanwege de
fundamenteel tegenstrijdige jurisprudentielijnen van het Europese
Hof van Justitie en verschillende constitutionele hoven. Waar die tegenstelling enkele decennia geleden een
sluimerend bestaan
leed, wordt die door
toenemende Europese integratie steeds
relevanter. Deze integratie dwingt daarmee tot bezinning op enkele klassieke fundamentele vragen in een
nieuwe, Europese context. Wat betekent het bijvoorbeeld ‘volk’ te zijn in
een Europese democratie? Welke relatie tussen burgers en tussen volk en
parlement vooronderstelt Europese
democratie? En kunnen meerdere
volkeren in één (con-)federaal verband een volksvertegenwoordiging
delen? Deze vragen behoeven dringend beantwoording, nu er van het
Europees Parlement steeds meer
democratische legitimering wordt
verwacht.
In zijn proefschrift stelt Michiel
Duchateau de vraag centraal namens
wie het Europees Parlement de Unie
legitimeert. Het gaat dus om de
vraag hoe zijn democratische positie
moet worden geduid. Deze positie is
onder meer onduidelijk omdat er
nog altijd geen Europees volk lijkt te
bestaan. In plaats daarvan spreken
de Unieverdragen over vertegenwoor-
440
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
diging van ‘de burgers van de Unie’.
Moeilijk te begrijpen blijft daarmee
evenwel hoe de verdragen de relatie
tussen die burgers zien. Er lijkt
immers een significant verschil te
bestaan tussen ‘het volk’ (als
gemeenschap) en ‘de burgers’ (als
amorfe massa). Duchateau onderzoekt de democratische relatie tussen de verschillende burgers, de volkeren van de lidstaten en de EU.
Het boek bestaat uit een rechtsvergelijkend en een conceptueel-theoretisch deel. De rechtsvergelijking laat
zien hoe twee ‘prototypische’ bondsstaten, de BRD en de VS, omgaan met
volksvertegenwoordiging van één en/
of meerdere volkeren, en op welke
conceptuele problemen zij daarbij
stuiten. Daarbij blijkt het niet alleen
nogal uit te maken of één of meerdere volkeren worden vertegenwoordigd, ook lijken volkssoevereiniteit
en (con)federalisme nogal met elkaar
op gespannen voet te staan.
Het conceptueel-theoretische deel
behandelt het vroeg-Amerikaanse,
het negentiende-eeuwse Duitse en
het huidige Europese debat over
(volks)soevereiniteit, (con)federalisme en volksvertegenwoordiging. In
deze debatten zijn zeer vergelijkbare
patronen te ontdekken, die gezamenlijk drie theoretische modellen opleveren, waarmee de aard van de Unie
en de aard van het Europees Parlement kunnen worden geduid. Het
boek voorziet onder meer in een
lacune door bestaande, maar losstaande debatten te combineren in
enkele theoretische modellen. De
vraag hoe een confederaal parlement
geacht moet worden bij te dragen
aan democratische legitimatie is tot
op heden slechts summier beantwoord. Door de combinatie en vergelijking van bestaande literatuur
beantwoordt het proefschrift onder
meer deze vraag, en laat het uiteindelijk zien dat de EU op een aantal
terreinen veel minder nieuw is dan
vaak wordt verondersteld.
Het proefschrift duidt het Europees
Parlement uiteindelijk als confederaal parlement. Zijn leden zijn vertegenwoordigers van de eigen lidstaat,
die besluiten moeten nemen die
goed zijn voor de verschillende volkeren, zonder van een van hen cruciale offers te vragen. Het boek betoogt
dat het EP de EU weliswaar slechts
democratisch kan legitimeren zoal
Europese verkiezingen niet de Europese beleidsagenda bepalen, maar
het tot veel meer democratische legitimatie in staat is dan onder meer
het Duitse Bundesverfassungsgericht
meent.
Duchateau promoveerde op 23 januari 2014 aan de Universiteit Groningen. Zijn promotor was prof.mr. D.J.
Elzinga
M. Duchateau
Het Europees parlement als transnationale volksvertegenwoordiging
Dissertatieserie Vakgroep Staatsrecht Groningen,
Uitgeverij Kluwer BV, 479 p., € 55,00
ISBN 978 90 1312 095 0
Scripties
De redactie biedt aan studenten de
mogelijkheid om met een korte
samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van
het document op het blog van het
NJB geplaatst (www.njblog.nl). De
redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische
teksten en innovatieve opvattingen
van studenten die tot nu toe nog te
weinig onder de aandacht komen
van de vele juristen die in ons land
werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd
voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het
NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien
van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer
(minimaal een acht) dat je voor de
scriptie hebt ontvangen en ook je
afstudeerrichting en de naam van
je scriptiebegeleider, naar het
redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of
e-mail: [email protected].
Personalia
Advocatuur
Financieringsadvocaat Herman
Wamelink stapt per
1 maart 2014 over
naar Stek Advocaten. Hij treedt op
voor banken en kredietnemers en
heeft ruime ervaring in cross-border
transacties. Wamelink was voorheen
partner bij Norton Rose Fulbright en
werkte eerder bij Allen & Overy en
ABN AMRO. Bij Stek stort hij zich op
de aandachtsgebieden acquisitiefinancieringen en algemene bedrijfsfinancieringen, zekerheden en insolventie.
Na 7,5 jaar werkzaam geweest te zijn
bij Freshfields Bruckhaus Deringer,
maakt Max van Verschuer de sprong
naar Baker & McKenzie.
Als Senior Associate
zal hij werkzaam zijn
in de praktijkgroep Corporate. Van
Verschuer is gespecialiseerd in (grensoverschrijdende) M&A, private equity
en joint ventures. Hij heeft een speciale focus op en affiniteit met Telecom,
Media en Technologie transacties.
Suzanne Kampijon is
in januari 2014 in
dienst getreden als
senior associate bij
Norton Rose Fulbright. Als specialist
in het arbeids- en pensioenrecht zal
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
zij het arbeidsrechtteam van Norton
Rose Fulbright versterken. Voor haar
overstap was zij tien jaar werkzaam
bij Allen & Overy. Kampijon adviseert
nationale en internationale bedrijven; haar praktijk richt zich onder
meer op individuele en collectieve
arbeidszaken, (internationale) herstructureringen en reorganisaties,
collectieve arbeidsconflicten/stakingen en werkgeversaansprakelijkheid.
Agenda
17 02 2014
Debate ‘Croatia and the
European democracy’
356
357
Inlichtingen en aanmelding: www.montesquieu-institute.
een email naar [email protected]. Kosten voor deelname
eu/croatia. Aanmelden via het registratieformulier
zijn € 350,00 per persoon, € 295,00 voor sponsors ITenRecht en/of IE-Forum en € 100,00 voor rechterlijke
Croatia is a member of the European
Union since June 2013. What does
this new member state think of
European democracy? Are there any
tensions between national and European interests? And how do Croatian
politicians deal with these issues?
Some Dutch politicians tend to think
that further European political integration hinders the national and parliamentary democracy. How do Croatian politicians look at this dilemma?
What are their thoughts on the possibilities of European democracy and
the way Croatia can benefit from
them?
A debate between Romana Vlahutin,
adviser to the president of the Republic of Croatia for Foreign Affairs,
and researcher Jan Marinus Wiersma.
Moderated by political columnist
Hans Goslinga of Trouw
newspaper.
04 03 2014
Kern van ITenRecht
Tijd: Maandag 17 februari van 16.45 tot 18.15 uur
Tijd: Dinsdag 4 maart van 12.15 tot 15.15 uur
Plaats: of Europe, Korte Vijverberg 5/6, 2513 AB The
Plaats: De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, te Amsterdam.
Hague, the Netherlands
Inlichtingen en aanmelding: Tel. 020-345 22 12 of stuur
Op dinsdag 4 maart organiseert eduLex, onderdeel van uitgeverij deLex,
een actualiteitenlunch; Kern van
ITenRecht in Amsterdam. Tijdens
deze bijeenkomst zullen twee ervaren
sprekers belangrijke actualiteiten en
ontwikkelingen in IT-jurisprudentie
en -wetgeving bespreken. Arnoud
Engelfriet zal vertellen over de ontwikkelingen (opkomst en ondergang)
van The Pirate Bay, en daarbij ook
nader ingaan op de meest recente
uitspraak over de opgeheven blokkade van de torrentsite [Hof Amsterdam, IEF 13467]. Wouter Seinen zal
ingaan op marketing en privacy op
het internet. Een van de onderwerpen
die hier aan bod zal komen is bijvoorbeeld de cookieregelgeving. Deze cursus biedt verdieping en verbreding
voor de specialist met voorkennis.
macht/wetenschappelijk personeel (full time).
19 03 2014
Cocaïnehandel en opsporing,
toen en nu
In januari 2002 organiseerde CIROC
zijn eerste seminar over cocaïnegebruik, handel en beleid in LatijnsAmerika en in Nederland. Nu, twaalf
jaar later, zijn de problemen en uitdagingen rond deze illegale drug nog
steeds actueel, reden genoeg om deze
weer onder de loep te nemen. Ditmaal zal niet het cocaïnegebruik centraal worden gesteld, maar willen we
ons concentreren op de ontwikkelingen in Nederland, de bronlanden en
bij de VN op het gebied van productie, handel, beleid en opsporing.
Tijdens de ochtendsessie zal worden
gekeken naar veranderingen op
internationaal niveau, met name bij
de VN, de EU en in Latijns-Amerika.
Aandacht zal worden besteed aan het
beleid, de opsporing, de cocaproductie en cocaïnehandel in de bronlan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
441
Agenda
den en met name in de Andes-regio.
Wat is de impact van geopolitieke
ontwikkelingen op de VN (drugsverdragen en -beleid) en in Nederland?
En welke rol speelt Mexico in de
Europese markt?
’s Middags zal de cocaïnehandel en
opsporing in Nederland aan de orde
komen. Heeft Nederland nog steeds
een centrale rol als doorvoerland?
Zijn er nieuwe routes, transitolanden
of smokkelmethoden in vergelijking
met de situatie van 2002? Wat weten
wij nu over de betrokken actoren,
handelspraktijken en geldinvesteringen? En wat is er gebeurd met de bolletjesslikkers? In hoeverre hebben
Nederlandse opsporingsinstanties de
afgelopen jaren hun prioriteiten en
werkwijzen bijgesteld, en welke interventies blijken effectief te zijn?
Deze en andere vragen worden tijdens
het seminar behandeld door drugsonderzoekers en experts afkomstig van
verschillende opsporingsinstanties,
universiteiten en NGO’s.
Tijd: Woensdag 19 maart van 9.30 tot 17 uur
Plaats: Universiteit Utrecht, Raadzaal, Achter Sint Pieter
200, 3512 HT Utrecht
Inlichtingen en aanmelding: De kosten voor deelname
aan dit seminar bedragen € 220,-. In dit bedrag zijn de
lunch en borrel inbegrepen. U kunt zich aanmelden voor
dit seminar via www.ciroc.nl of via het bijgevoegde
inschrijfformulier. Er is een beperkt aantal plaatsen
beschikbaar.
20 03 2014
VMR Actualiteitendag 2014
Tijd: Donderdag 20 maart van 9.30 tot 16.30 uur
inform the manner in which human
rights law can be involved in governing public essential service provision. This meeting will be interdisciplinary in character, bringing in experts
and practitioners with backgrounds in
both law and public health.
Plaats: Beatrixgebouw, Jaarbeurs Utrecht
Tijd: Donderdag 20 maart van 13.00 tot 18.00 uur
Inlichtingen en aanmelding: www.milieurecht.nl of info@
Plaats: Juridisch Instituut, Room T01, Turftorenstraat 21,
milieurecht.nl, deelname kost € 225 voor VMR-leden.
Groningen
Niet leden betalen € 325.
Inlichtingen en aanmelding: Aanmelding via: secretariat
Dertien deskundige sprekers praten u
in één dag bij over de belangrijkste
actuele ontwikkelingen in het milieu-,
water- en natuurbeschermingsrecht.
of the Department of International Law: www.rug.nl/
20 03 2014
Human Rights Seminar 3:
‘Participation’
rechten/congressen/stir/human-rights-seminar-series/,
e-mail: [email protected]
This seminar is part of the seminar
series Human Rights in Essential
Public Service Provision, presented by
the Groningen Centre for Law and
Governance and the Groningen International School of Law. The notion of
‘participation’ is a key concept in
human rights based approaches, and
also a central concept of ‘good governance’. This seminar will ap-praise the
concept of ‘participation’ in human
rights law, with specific emphasis on
human rights based participation in
the health sector. Attention will be
paid to different forms of participation, and the difference between formal
and informal participatory mechanisms. It will also reflect on the synergies
between ‘participation’ and ‘accountability’ as two concepts that both
24 06 2014
Wetsvoorstel Omgevingswet:
ruimte voor normen en
waarden
14 03 2014
(Contra)expertise bij gedragskundig
onderzoek
19 03 2014
Cocaïnehandel en opsporing, toen en
nu
NJB 2014/244, afl. 4, p. 291
NJB 2014/357, afl. 6, p. 441
17 03 2014
Amsterdamlezingen 2014
20 03 2014
VMR Actualiteitendag 2014
Naar verwachting zal het wetsvoorstel voor de Omgevingswet half juni
2014 worden ingediend bij de Tweede Kamer. De Vereniging voor Milieurecht organiseert in samenwerking
met het Ministerie van I&M een themamiddag over de belangrijkste veranderingen die het wetsvoorstel met
zich meebrengt.
Tijd: Dinsdag 24 juni van 13.30 tot 16.30 uur
Plaats: Den Haag
Inlichtingen en aanmelding: www.milieurecht.nl of info@
milieurecht.nl, deelname is gratis voor VMR-leden, nietleden betalen € 85.
Agenda kort
17 02 2014
Croatia and the European democracy
NJB 2014/357, afl. 6, p. 441
04 03 2014
Kern van ITenRecht
NJB 2014/357, afl. 6, p. 441
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
NJB 2013/2504, afl. 42, p. 2980
13 03 2014
NGB Sectiebijeenkomst
Mededingingsrecht
18 03 2014
NGB Seminar
NJB 2014/244, afl. 4, p. 291
NJB 2014/244, afl. 4, p. 291
20 03 2014
Human Rights Seminar 3: ‘Participation’
NJB 2014/357, afl. 6, p. 442
13 t/m 15 03 2014
EYBA Spring Conference
NJB 2014/303 afl. 5, p. 376
442
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 14-02-2014 – AFL. 6
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
Ingezonden Mededeling
Huurrecht. Dé specialisten.
ďĞǀĞƐƟŐƚĞdžƉĞƌƟƐĞ
Op deze plaats een overzicht van advocaten en
partners/kantoren die gespecialiseerd zijn in Huurrecht.
/ŶĨŽƌŵĂƟĞ͗ĂƉŝƚĂůDĞĚŝĂ^ĞƌǀŝĐĞƐϬϮϰͲϯϲϬϳϳϭϬ
Cohen Advocaten
www.cohen-advocaten.nl - Amstelveen - 020 441 88 40
Mr. Marcel Cohen, advocaat
Brunklaus Rijser Advocaten
www.brb-advocaten.nl - Amsterdam - 020 502 22 00
Mr. H.M.G. Brunklaus, advocaat/partner
sĞƌŚƵƵƌĚĞƌƐƉĞĐŝĂůŝƐƚ͕ƐůĂŐǀĂĂƌĚŝŐ͕ƉƌĂŬƟƐĐŚ
ĞŶƉƌŽĂĐƟĞĨ͘ZƵŝŵĞƉƌŽĐĞƐĞƌǀĂƌŝŶŐ͕ŵĞƚ
name in Kort Geding o.a. op het gebied van
overlast en onrechtŵĂƟŐĞďĞǁŽŶŝŶŐ͘
Ervaren specialist in het huurrecht
;ǁŽŶŝŶŐĞŶ͕ǁŝŶŬĞůͲĞŶďĞĚƌŝũĨƐƌƵŝŵƚĞͿ͘
ĚǀŝĞƐͲĞŶƉƌŽĐĞƐƉƌĂŬƟũŬǁĂĂƌďŝũƉƌĂŬƟƐĐŚ
advies en snelheid van
handelen centraal staan.
Rotterdam
Boers Advocaten
www.boersadvocaten.nl - Veenendaal - 031 852 24 04
Tomlow Advocaten
www.tomlow-advocaten.nl - Utrecht - 030 252 18 02
Mr. Marcel van Wezel, advocaat
Marcel is de specialist op alle huurƌĞĐŚƚĞůŝũŬĞƚŚĞŵĂ͛ƐǀŽŽƌǁŽŶŝŶŐĐŽƌƉŽƌĂƟĞƐ͕
gemeenten en andere
professionele verhuurders.
ŝƌĞĐƚŶĂĂƌƉƌĂŬƟũŬͬƐƉĞĐŝĂůŝƐƚ͍
Bezoek www.mr-online.nl/specialisme
Mr. Louis de Boef, ĂĚǀŽĐĂĂƚͬƉĂƌƚŶĞƌ͕
docent en auteur huurrecht.
Topspecialist huurrecht. Hij onderhandelt
en adviseert veelvuldig in complexe
ŚƵƵƌƐŝƚƵĂƟĞƐ͘sĂŬŬĞŶŶŝƐ͕ĚƵŝĚĞůŝũŬŚĞŝĚĞŶ
betrokkenheid kenmerken zijn optreden.
Link up.
Vind je het een spannende uitdaging om hechte relaties op te bouwen met gerenommeerde,
internationale cliënten? Wil je de grenzen van je praktijkgebied verleggen naar een breed
spectrum van sectoren? Heb je het talent, inzicht én de energie om de meest complexe
transacties succesvol af te ronden? Link dan met Linklaters! Wij zijn een wereldwijd,
toonaangevend kantoor met advocaten, notarissen en fiscalisten. We zijn altijd op zoek naar
jong toptalent. Dus als jij carrière wilt maken in een open en toegankelijke omgeving, waarin
pragmatisme en vernieuwend denken centraal staan, bekijk dan onze stagemogelijkheden
en vacatures op www.linklatersgraduates.nl
Download