Arteveldehogeschool – OSO Geschiedenis Vakstudie 5 Samenvatting AHS/PBAOSON/6948/1/2011-12 2011-2012 Sonny Coddens-Cornelis Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd Deel III: Conjuncturen en structuren 4 Hoofdstuk 4: Nijverheid 1500 agrarische sector grootste bron tewerkstelling/activiteit platteland, 90% huishoudens afhankelijk van de landbouw om te overleven. Doorheen VMT daalde aantal, oorzaak: delokalisatie industriële activiteiten van steden naar platteland. Corporatief georganiseerde arbeid in steden, huisnijverheid op het platteland. Stedelijke nijverheid belemmerd door streng ambachtssysteem. Expansie van nijverheid in Noordwest-Europa dankzij actieve overheidspolitiek vanaf 17de eeuw en stijgende vraag nieuwe consumptiegoederen in 18de eeuw. 4.1 Rurale nijverheden Voor 16de eeuw al sporen nijverheid op platteland, rurale industrieën slaagden door sterke politieke en economische positie van steden niet tot ontwikkeling. Vanuit gent werden in de 14de eeuw raids in omliggende steden gehouden om weefgetouwen te vernietigen. De stedelijke macht werd ingeperkt door het politieke centralisatieproces in 16de en 17de eeuw, platteland kreeg kans om naast landbouw ook andere economische activiteiten te ontplooien. Twee redenen voor ondernemers om productie naar platteland te verplaatsen. Loonkost op platteland veel lager, goedkopere arbeidskrachten zorgde voor dalende concurrentiele prijzen en grotere winstmogelijkheden. Loonverschil soms 25%. Afwezigheid georganiseerde vormen van arbeid zoals gilden en ambachten. Afwezigheid corporatieve structuren gaf mogelijkheid flexibel in te spelen op vraag en aanbod. Platteland concurrentie voor goedkopere producten met productieproces waar weinig technische vaardigheden voor nodig waren. Buiten steden nijverheid voornamelijk textiel (wol, linnen), ruwe metaalgoederen (spijkers) … Steden centra productie duurdere en gecompliceerdere goederen ook centrale rol verkoop, distributie, afwerking goederen vervaardigd op platteland. Verplaatsing nijverheden leidde tot intensievere commerciële contacten en netwerken tussen stad en platteland. Rurale industrieën twee organisatievormen: Verlagsystem en Kaufsystem. Verlagsystem (of putting-outsysteem); organisatie productie door stedelijke ondernemers, schoten kapitaal, werktuigen en grondstoffen voor aan rurale huishoudens die in ruil voor loon gewenste product vervaardigden. Massaal handelskapitaal op platteland geïnvesteerd en producenten niet langer zelfstandig. Kaufsystem; organisatie productie door rurale huishoudens. Grondstoffen aangekocht of geproduceerd, verwerkt en eindproduct verkocht aan handelaren. Producent behoud zelfstandigheid tijdens volledige productieproces. Organisatievorm bepaald door aanwezigheid stedelijke ondernemers en kostprijs grondstoffen. Verlagsystem vooral in nabijheid stedelijke centra transportkosten lager en productie kon beter worden gecontroleerd. Bij duurdere grondstoffen rurale producenten niet genoeg kapitaal, beroep op stedelingen die productieproces financierden en controleerden. Kaufsystem vooral bij linnennijverheid, goedkope grondstof en lokaal geproduceerd. 17de en 18de eeuw hoogtepunt rurale industrieën. Heel Europa plattelandshuishoudens intensiever productie industriële goederen. Vlaanderen huishoudens met spinnewiel en weefgetouw van 40-50% 1 Arteveldehogeschool – OSO Geschiedenis Vakstudie 5 Samenvatting AHS/PBAOSON/6948/1/2011-12 2011-2012 Sonny Coddens-Cornelis in 1650 tot 70-80% einde 18de eeuw. Productie lijnwaad verdubbeld tussen 1610 en 1760. Stijging door toename rurale productie. Tewerkstelling traditionele textielindustrie daalt (Vlaanderen). ZuidNederlands linnen binnen/buiten Europa afnemers. Fenomeen waarbij industriële goederen bestemd voor externe markt geproduceerd op platteland noemt men proto-industrie, onderscheid zich van andere nijverheden omdat het gecombineerd word met landbouwactiviteiten. Dezelfde voordelen van productie op platteland voor ondernemers/handelaars. Plattelandsbevolking bijkomende redenen: aanvullend inkomen (werk op land viel in winter bijna volledig stil), men was niet langer afhankelijk van de agrarische cyclus, financiële ademruimte. Expansie proto-industrie 17de eeuw, rurale nijverheden gaf huishoudens mogelijkheid om stijgende belastingen te blijven betalen. Vrouwen en kinderen konden worden ingeschakeld, proto-industriële circuit kon elk lid huishouden bijdragen tot het inkomen. Bood mogelijkheid economische activiteiten te ontwikkelen die niet of veel minder afhankelijk waren van de natuurlijke omstandigheden. Regio’s met slechte bodemkwaliteit of bereikbaarheid produceren meer en stijgen boven beperkingen uit. Proto-industriële gebieden 18de eeuw buiten Vlaanderen: Noord-Brabant, Twente, regio rond Lancashire, Rijsel, Luik, Elzas, Silezië. Effecten proto-industrie op samenleving en huishoudens divers. Soms toename van welvaart, meestal korte duur. Algemeen gezien zijn het armere huishoudens die zich bezighielden om hoofd boven water te houden. Werkte bedrijfsversnippering in de hand, stimuleerde bevolkingsgroei. Tenslotte kinderen arbeidsproces en creëren permanente arbeidsvraag overgang van pre-industriële naar industriële arbeidersklasse gestimuleerd. Effecten proto-industrialisering verschillen van regio tot regio, bepaald door politieke, sociaaleconomische en culturele factoren en ontwikkelingen. Protoindustrie chronologisch gezien vooraf aan feitelijke industrialisering, maar leidde niet overal tot industrialisering. Aantal regio’s winsten gebruikt om gecentraliseerde productie tot stand te brengen in manufacturen (Engeland). Andere landen (Zuidelijke Nederlanden) bestond proto-industrie naast gemechaniseerde en gecentraliseerde productie. Sommige regio’s leidde proto-industrialisering tot de-industrialisering. Naast textielsector ook metaal- en steenkoolnijverheid belangrijke tak voor vroegmoderne economie. Opgang door toegenomen vraag metaal (munten, wapens) en goedkopere brandstof. In 16de eeuw technologische vernieuwingen waardoor mijnen langer, intensiever en dieper ontgonnen. Sommigen spreken over eerste industriële revolutie. Mijnbouw hoge kapitaalintensiteit en in handen van overheden, adellijke families, kapitaalkrachtige ondernemers zoals de Fugers, mijnbouw geografisch beperkt, in Nederlanden speelde enkel bekken rond Luik rol in metaalnijverheid en steenkoolontginning. Grote dynamiek Centraal-Europa, Noord-Italië, Zweden, Zuidoost-Engeland: metaal en steenkool voortrekkersrol overgang naar de industriële samenleving. 4.2 Stedelijke nijverheid Merendeel vroegmoderne nijverheid in steden, uitgebreide waaier industriële activiteiten, grootste is textielnijverheid maar ook handarbeiders in voedingssector (brouwers, bakkers, slagers), bouwsector (metselaars, timmerlieden, dakbedekkers), metaal en hout bewerking (schrijnwerkers, kuipers)… Centra hadden ambachtelijke nijverheid die voor lokale/regionale markt produceerde. Ook steden die gestandaardiseerde fabricaten voor export maakten, klassieke textielsteden Brugge/gent (tapijten), Leiden (laken), metaalverwerkende centra Nuremberg/Luik (kogels), Solingen/Sheffield (bestek). Grotere handelscentra Venetië, Antwerpen bredere schakering nijverheidssectoren 2 Arteveldehogeschool – OSO Geschiedenis Vakstudie 5 Samenvatting AHS/PBAOSON/6948/1/2011-12 2011-2012 Sonny Coddens-Cornelis glasbewerking, drukkunst en goedkopere massagoederen nieuwe draperieën. Beperkt aantal steden waar hoogwaardige producten werden gemaakt, sieraden, fijn textiel, kunst voor stedelijke elite, adel en hoven in binnen- en buitenland. In loop van VMT ruimtelijke verschuiving industriële landschap. Laatmiddeleeuwse crisis had economische macht van steden aangetast. Steden in de Nederlanden en Italië konden zich handhaven, tijdens 16de eeuw steeg productie en tewerkstelling in nijverheid andere delen Europa. Gevolg van grote bevolkingsgroei, stijgende vraag vanuit kolonies en toenemende handelsactiviteiten. Gediversifieerde, hoogstaande industrie van steden Nederlanden en Italië, ontwikkelden zich tot exportcentra met buitenlandse afzetmarkt. Andere Europese steden waar omschakeling naar nieuwe producten niet lukte in de problemen. Einde 16de eeuw eind expansiefase, stijgende voedselprijzen, beperkingen agrarische productiviteit leidde tot achteruitgang vraag industriële goederen. 17de eeuw, nijverheid achteruit grote delen Europa. Luxegoederen nog goed (levensstandaard elite minder aangetast), klassieke textielnijverheid heel zwaar. Bijzonder zwaar in Noord-Italië die tot dan leidende nijverheidsstreek van Europa was. Noordwest-Europa: Verenigede Provincies en Engeland volgende twee eeuwen vooruitgang industriële activiteiten. Organisatie nijverheid, activiteiten vroegmoderne steden twee categorieën: corporatief en nietcorporatief georganiseerde arbeid. Verschilde van stad tot stad. Beroepen sommige steden corporatief georganiseerd en in andere weer niet-corporatief. Arbeidsstructuren vroegmoderne steden gekenmerkt grote diversiteit. Meeste handarbeiders lid gespecialiseerde arbeiderscorporatie (ambacht of gilde). Ambachtslui en gezinnen in Nederlanden goed voor 1/4de tot 1/3de van totale bevolking. Gent, 18de eeuw 50%. Ambachtswezen, wortels in ME, kenmerk stedelijke nijverheid in vroegmoderne tijd. Ambachten economische, sociale, culturele functie, ruggengraat van stedelijke samenleving. Ambachten Het ambacht = geprivilegieerde organisatie stedelijke handwerklieden/handelaars toelegden produceren/verhandelen bepaald type product/bepaalde sector. Institutionele kader stedelijke nijverheden. Reglementeerden werk, kwaliteitsnormen, bescherming tegen concurrentie. Mammoetambachten zoals ME uitzonderlijk. Eerder kleine ambachten.[…] Ambachten hiërarchisch georganiseerd. Leden 3 cat: meesters, gezellen (knechten), leerjongens. Meester leider werkatelier, eigenaar grondstoffen en werktuigen. Ambachten diende belangen meesters, statuut bezoldigde gezellen en leerjongens minder gunstig. Toegang tot meesterschap gereglementeerd, leertijd meerdere jaren en proef (vervaardigen meesterstuk), voor zonen van meesters makkelijker. Ambachten ontaardden loop VMT gesloten oligarchieën, persoonlijke belang overheerste en ME solidariteitsprincipe verloren. 18de eeuw druk op ambachtenstelsel groter gevolg van kapitaalkrachtige ondernemers die grootschalige werkplaatsen inrichten. Ambachten ook voor centrale overheden hinderlijk voor economische vooruitgang. Werden in Nederlanden onder frans bewind afgeschaft (wet Le Chapelier). Duitsland bleef ambachtenstelsel tot 19de eeuw voortbestaan. Ambachten beroepsorganisaties met lokale privileges, enkel leden van ambacht mochten product produceren of verkopen. Gent, monopolie mijl rond de stad. Ambacht sociale caritatieve functie (onderhoud ouderen/werkonbekwame/werkloze leden) en forum culturele activiteiten (processies). Zuidelijke Nederlanden corporatieve wereld pluriform karakter, ambachten deel stadsbestuur en 3 Arteveldehogeschool – OSO Geschiedenis Vakstudie 5 Samenvatting AHS/PBAOSON/6948/1/2011-12 2011-2012 Sonny Coddens-Cornelis stedelijke instellingen. Ambachten belangrijke rol stedelijke economie politieke macht en hoog sociaal aanzien. Minder geval in Republiek, 18de eeuw ambachten eerder verzekeringsfonds. Meest verspreidde bedrijfstype in stad: kleinschalig atelier, meester en enkele gezellen en paar leerjongens en mogelijks enkele ongeschoolde arbeiders. Ook grootschalige ondernemingen zoals Antwerpse drukkerij Plantijn (56 mensen). Grootschalige stedelijke complexen VMT, arsenaal van Venetië, scheepswerf van Venetiaanse Republiek ~5000 werknemers. Pre-industriële nijverheden arbeidsintensief, kapitaal onderneming bestond uit grondstoffen. Grondstoffen aangekocht via Kaufsystem, grondstof kopen van koopman die daarna afgewerkte product opnieuw verkocht. Aankoop op krediet duur productieproces. Sleutelfunctie kooplui gaf hen controle over nijverheidssector. Ambachtelijk georganiseerde nijverheidsactiviteiten gereglementeerd op vlak prijs, kwaliteit producten, omvang ateliers, arbeidsverhoudingen. Monopoliepositie ambachten weert concurrentie binnen of buiten stadsmuren. Recent onderzoek nuanceert traditionele visie daardoor privé-initiatief/vooruitgang/vernieuwing aan banden. Stedelijke ambachtswezen meeste landen stand tot eind 18de eeuw, machtspositie brokkelde tijdens VMT al af. Loop 17de eeuw veranderingen mercantilistische politiek centrale overheden belangrijke rol. Hoge invoerrechten e.a. protectionistische maatregelen om invoer van buitenland tegen te houden. Overheid beïnvloed binnenlandse nijverheid door staatsbedrijven op te richten en privéondernemingen te steunen via renteloze leningen en subsidies. Centrale overheid wou gecoördineerde staatseconomie, voorgrond als ondernemer/opdrachtgever. Tussen landen verschillen. Mercantilistische politiek Noordwest-Europa gericht op ontwikkeling industrie. CentraalEuropa nadruk op landbouw, Engeland op handel. Frankrijk, 1665 impuls Colbert manufactuur van Saint-Gobain opgericht, spiegels gemaakt nog steeds gekend kwaliteitsvolle glasproductie. Overheid wou binnenland onafhankelijk maken van import, nieuwe nijverheden ontwikkel en gestimuleerd tabaks-, suiker-, katoennijverheid. Nieuwe vestigingen en manufacturen niet onderworpen aan corporatieve regelementen, ondernemers met grote financiële middelen snel overhand. Gent, katoenindustrie via fustijnweverijen en katoen drukkerijen groei 18de eeuw. Engelse Derby, zijdemolen van 5 verdiepingen. Producten manueel maar grote schaal, aankoop grondstoffen en werktuigen op grote schaal. Maatregelen positief effect werkgelegenheid, lange termijn resultaat negatief. Protectionistische maatregelen verzwakten concurrentiegeest en belemmerden economische vooruitgang. Exportgerichte nijverheden (Vlaamse tapijt), zwaar getroffen door protectionistische maatregelen in andere landen. 4