Lesmateriaal Schau dich schlau! Opdracht 1: Benoem zoveel mogelijk voorwerpen die je op de bovenstaande afbeelding ziet. Zet alle voorwerpen die je ziet onder elkaar. Doe dit eerst in het Nederlands. (Minimaal 15 voorwerpen benoemen.) Opdracht 2: Als je lijstje met voorwerpen klaar is, vertaal je de voorwerpen die je gevonden hebt naar het Duits. Probeer dit zonder woordenboek te doen. Opdracht 3: Als laatst ga je het geslacht van het voorwerp bepalen. Voor mannelijke woorden gebruik je ‘’der’’, vrouwelijke woorden ‘’die’’, onzijdige woorden ‘’das’’ en voor meervoud gebruik je ‘’die’’. Voorbeeld: das Bett (o), die Poster (mv) enz. enz. Opdracht 4: Ga nu in tweetallen elkaar een beschrijving geven van je eigen slaapkamer. Probeer dit zoveel mogelijk in het Duits. Degene aan wie je je beschrijving geeft, probeert zo goed mogelijk de kamer te tekenen. Als dit klaar is bespreek je met elkaar hoe het eruit is komen te zien, en kijk je of het klopt. Naamvallenspel Veel kinderen hebben moeite met naamvallen. Met dit spel wordt het leuker om met de naamvallen bezig te zijn, en ze leren er ook nog eens wat van. Het spel werkt als volgt: Drie leerlingen worden uitgekozen om voor de klas te komen zitten in een rijtje. Ieder kind krijgt een naamval toegewezen. Dit zijn de 1e naamval (onderwerp), 3e naamval (meewerkend voorwerp) en de 4e naamval (lijdend voorwerp). De 2e naamval wordt overgeslagen, want deze wordt meestal niet behandeld in de onderbouw klassen. Als ieder kind een naamval toegewezen heeft gekregen, kan het spel beginnen. Als de kinderen er klaar voor zijn leest de docent een Duitse zin voor. Bijvoorbeeld: Der Mann bekommt von seiner Schwester ein Geschenk. De kinderen krijgen even de tijd om erover na te denken. Dan herhaalt de docent de zin nogmaals en als de leerlingen hun naamval horen gaan ze staan en herhalen het woord wat volgens hen bij hun naamval hoort. Dus bij de eerdergenoemde Duitse zin ziet het er zo uit: Der Mann (1e naamval; ond), seiner Schwester (3e naamval; meewerkend voorwerp), ein Geschenk (4e naamval; lijdend voorwerp). Ook kan er eventueel nog een leerling worden uitgekozen die alle persoonsvormen benoemd. In dit geval benoemd de leerling het woord ‘’bekommt’’. Om het nog een stapje moeilijker te maken kun je de leerlingen ook de woorden laten vertalen en laten vertellen tot welk geslacht zijn of haar woord behoort. Dus bij de zin: Der Mann bekommt von seiner Schwester ein Geschenk. der Mann – mannelijk woord (der Mann) – vertaling: de man seiner Schwester – vrouwelijk woord (die Schwester) – vertaling: zijn zus ein Geschenk – onzijdig woord (das Geschenk) – vertaling: een cadeau / een geschenk De leerling die de persoonsvorm benoemd zegt: bekommt – krijgen Ook kun je dit spel in groepjes van 4 à 5 leerlingen doen.