Pajotse machinering koopt erosiebestrijdende eg aan. Tom Akkermans – 3e bachelor geografie Het artikel handelt over een coöperatieve boerenorganisatie die een alternatief voor de traditionele ploeg heeft aangekocht. Het gaat om de “schijven-eg”. Deze landbouwmachine heeft twee voordelen: rendabiliteit (schaalvoordelen wegens coöperatief verband en tijdswinst) en erosie-bestrijding. Dat laatste verdient wat meer toelichting: De schijven-eg bewerkt de grond (zoals een traditionele ploeg, maar minder diep) maar laat echter de oogstresten liggen. Dit is cruciaal. Erosie wordt in de hand gewerkt door kinetische energie van neerslag op de akker (Ekin) en sleepdruk van het water dat de bodemdeeltjes wegvoert (tau). Het eerste proces is het losmakingsproces (= diffuus proces, alleen afhankelijk van helling), het tweede is het transportproces (=incisief proces, afhankelijk van helling en hellingslengte). Losmakingsproces (spat-erosie) Een onbedekte akker stelt meer potentiele erosie-oppervlakte bloot aan de regenintensiteiten dan een akker met oogstresten, die de bodem deels afdekken tegen rechtstreekse impacten. De regen slaat in op het akker-oppervlak en brengt een deeltje van de kinetische (snelheids-) energie van de regendruppels over op de bodem. Daar wordt deze omgezet in compactie (samendrukking) van de toplaag, en een kracht evenwijdig hiermee namelijk de sleepdruk. Deze laatste is verantwoordelijk voor het losmaken en wegspatten van bodemmassa. Het volume losgemaakte (omgewoelde) bodemmassa Vtot is gelijk aan Ekin/(R*ro), met R een weerstandsparameter (afhankelijk van korrelgrootte) en ro de dichtheid van de bodemtoplaag. Het wegspatten van dit bodemvolume kan ook begroot worden, en is belangrijk op hellingen: dit verklaart al deels waarom een hellingrijke topografie het de boeren lastig maakt. Op een vlakke akker zou er netto geen verplaatsing zijn, maar de helling zorgt voor een grotere component hellingafwaarts spattransport eenheidsdebiet (volume per meter per tijd). Het netto-transport hiervan (qs) kan bepaald worden door een spaterosiemodel, waarin Vtot, akkerhelling (a), regenhelling (b), en mediane korrelgrootte (D50) een rol spelen. Transportproces Het hellingafwaarts transporteren van de losgemaakte bodemmassa zou heel traag gebeuren moest enkel het wegspatten hiervoor verantwoordelijk zijn. Het netto-transport daarvan is eerder klein vergeleken met wat er aan bodem wordt omgewoeld bij regeninslag. De grote boosdoener hier is de afvoer door stromend water. De sleepdruk in het water is de drijvende kracht achter het oppikken van bodemdeeltjes met de waterstroming. Ze is onderandere afhankelijk van de hydraulische straal (R) van de bedding en de helling (ook hier speelt deze weer een rol!), en kent een kritische waarde waarboven de korrel wordt opgelicht en meegevoerd. De kritische waarde neemt toe met korrelmassa en –grootte (absoluut en in verhouding met de omgevende korrels). Wanneer dit alles zich afspeelt op een gave, onbedekte akker, kan de sleepdruk maximaal aangewend worden bij het meenemen van bodemmassa. De Darcy-Weisbach wrijvingscoëfficiënt (weerstand van het bodemoppervlak, en een maat voor relatief energiegebruik van de stroming om weerstand te overwinnen, f) is zeer klein en de erosieve kracht van het water en dus de sedimentafvoer groot. De sleepdruk is bovendien ook verantwoordelijk voor de vorming (uitschuring) van geultjes. Bij een akker mét oogstresten ondervindt de sleepdruk een extra weerstand en zal een deel van de sleepdruk-kracht verliezen aan het overwinnen van die weerstand. Dat deel kan bijgevolg niet gaan naar het opnemen en transport van vruchtbare bodemdeeltjes.