natuur en techniek - powerpoint blok 1

advertisement
Natuur en Techniek
Blok 1
Wat gaan we doen vandaag?




Kennismaken
Plan van aanpak
Vakgebonden vaardigheden
Ordening
Mijn email: [email protected]
Plan van aanpak




Einddoelen zijn vastgesteld
Vakgebonden vaardigheden
Kernconcepten Natuur
Kernconcepten Techniek
Wat doen we wanneer?





1:
2:
3:
4:
5:
Vakgebonden vaardigheden, Planten, dieren en mensen
Planten, dieren en mensen, Instandhouding
Zintuigen en Seksualiteit - generaties
Materie en techniek, Elektriciteit en Verbranden en energie
Licht, geluid en techniek, Kracht en beweging en Ruimte
Methode

Pabo Les TV




Licentie 14,50 per vak
http://www.studiopabo.nl/
http://goedvoorbereidnaardepabo.nl/fileadmin/contentelementen/kennisnet
/Bestanden_mbo/Handreiking_natuurentechniekDEF.pdf
goedvoorbereidnaardepabo.wikispaces.com
Onderzoeken
Wetenschappelijke onderzoeksmethoden
-
Experimenteren
Literatuur onderzoek
Interviewen
Enquêteren
Onderzoekscyclus
Vraagstelling: Specifiek en relevant
Onderzoeksvraag
Reflecteren
• Conclusie trekken
• Antwoord op vraagstelling
• Presenteren
Conclusie
Voorspelling
Verwachting
Hypothese
Onderzoeken
• Onderzoek opzetten
• Controle groep
• Onderzoek uitvoeren
Oefenen met natuurwetenschappelijk onderzoek

Wat je moet kunnen






Vraagstelling formuleren
Voorspelling doen
Onderzoeksopzet maken
Conclusie trekken
Reflecteren
http://www.biologiepagina.nl/Vwo4/N5Onderzoek/Oefenen.htm
Ontwerpen

De ontwerpcyclus: behoefte
Reflecteren
Prototype
Onderzoeksinstrumenten
Loep
- kleine vergroting
Microscoop
- vergroting tot 100x
Wiskundige vaardigheden

Tabel
Grafiek
Diagram
Formule

Oefenen met aflezen



Natuur en techniek



Levend
Levenloos
Dood
Levensverschijnselen
Cel

Cel is de kleinste levende eenheid
Dierlijke cellen



Alleen een celmembraan, geen celwand
Celkern met het genetisch materiaal
Verschillend van vorm (bloedcellen,
zenuwcellen, levercellen, hartspiercellen etc.)
Plantaardige cellen





Celmembraan EN een celwand!
Celkern met het genetisch materiaal
Bladgroenkorrels/ chloroplasten voor
fotosynthese
Vacuole met daarin opgeloste (kleur) stoffen
en afvalstoffen
Hebben vaak de vorm van een baksteen.
Dierlijke vs. Plantaardige cellen




Dierlijke cel
Geen celwand, wel celmembraan
Geen vacuole
Geen vaste vorm
Geen chloroplasten




Plantencel
Celmembraan en celwand
Vacuole
Vaste vorm
Chloroplasten
Ordening
Organismen
Rijken:
Bacteriën
Schimmels
Planten
Dieren
Bacteriën
Schimmels
Celwand
Geen celkern (DNA ligt als kringvormig chromosoom in
cytoplasma)
Eencellig
Voortplanting: Deling
Planten
Dieren
Bacteriën
Schimmels
Planten
Celwand
Celkern
Eencellig of veelcellig
Voortplanting:
Eencellige schimmels (gisten):
Veelcellige schimmels:
deling
sporen
Dieren
Bacteriën
Schimmels
Planten
Dieren
Celwand
Celkern
Bladgroenkorrels
Eencellig of veelcellig
Afdeling:
Sporeplanten
Zaadplanten/vaatplanten
Wortels, stengels
bladeren:
ja
ja
Bloemen:
nee
ja
Voortplanting:
sporen
zaden
Sporeplant of zaadplant?
Bacteriën
Schimmels
Afdeling:
Planten
Sporenplanten
Groep:
Naaktzadigen
Zaden:
tussen schubben
Bladeren: meestal naaldvormvig
Dieren
Zaadplanten
Bedektzadigen
in vruchten
bladvormig
Bacteriën
Schimmels
Planten
Dieren
Geen celwand
Celkern
Eencellig of veelcellig
Afdeling:
Eencelligen
Holtedieren
Weekdieren
Sponzen
Wormen
Stekelhuidigen
Geleedpotigen
Gewervelden
Bacteriën
Afdeling:
Schimmels
Sponzen
Planten
Niet symetrisch
Vast op de bodem
Skelet van naalden v. d. zee
Dieren
Bacteriën
Afdeling:
Schimmels
Holtedieren
Planten
Veelzijdig symetrisch Leven in water
Meestal geen skelet Tentakels
Dieren
Bacteriën
Afdeling:
Schimmels
Wormen
Planten
Tweezijdig symetrisch
Geen skelet
Dieren
Bacteriën
Afdeling:
Schimmels
Weekdieren
Planten
Tweezijdig symetrisch
Meestal een schelp of huisje als skelet
Dieren
Bacteriën
Afdeling:
Schimmels
Stekelhuidigen
Planten
Dieren
Veelzijdig symetrisch Leven op de bodem van de zee
Huid met stekels
Bacteriën
Schimmels
Afdeling:
Geleedpotigen
Groep:
Duizendpoten
Poten:
2 per
segment
Planten
Dieren
Tweezijdig symetrisch
Skelet is een pantser
Kreeftachtigen
10 of meer
Duizendpoten: gehele lichaam bestaat uit segmenten
Spinachtigen
8
Insecten
6
Bacteriën
Afdeling:
Groep:
Schimmels
Planten
Gewervelden
Vissen
Dieren
Tweezijdig symetrisch
Inwendig skelet
Amfibieën
Reptielen
Huid:
Schubben met slijm
Lichaamstemperatuur:
Koudbloedig
Ademhalingsorganen:
Kieuwen
Voortplanting:
Eieren zonder schaal
Milieu:
Water
Vogels
Zoog-dieren
Bacteriën
Afdeling:
Groep:
Schimmels
Planten
Gewervelden
Vissen
Dieren
Tweezijdig symetrisch
Inwendig skelet
Amfibieën
Reptielen
Vogels
Huid:
Slijm
Lichaamstemperatuur:
Koudbloedig
Ademhalingsorganen:
Eerst: kieuwen, huid; later: longen, huid
Voortplanting:
Eieren zonder schaal
Milieu:
Water en land
Zoog-dieren
Bacteriën
Afdeling:
Groep:
Schimmels
Planten
Gewervelden
Vissen
Dieren
Tweezijdig symetrisch
Inwendig skelet
Amfibieën
Reptielen
Huid:
Droge schubben
Lichaamstemperatuur:
Koudbloedig
Ademhalingsorganen:
Longen
Voortplanting:
Eieren met leerachtige schaal
Milieu:
Land
Vogels
Zoog-dieren
Bacteriën
Afdeling:
Groep:
Schimmels
Planten
Gewervelden
Vissen
Dieren
Tweezijdig symetrisch
Inwendig skelet
Amfibieën
Reptielen
Huid:
Veren
Lichaamstemperatuur:
Warmbloedig
Ademhalingsorganen:
Longen
Voortplanting:
Eieren met kalkschaal
Milieu:
Lucht
Vogels
Zoog-dieren
Bacteriën
Afdeling:
Groep:
Schimmels
Planten
Gewervelden
Vissen
Dieren
Tweezijdig symetrisch
Inwendig skelet
Amfibieën
Reptielen
Huid:
Haren
Lichaamstemperatuur:
Warmbloedig
Ademhalingsorganen:
Longen
Voortplanting:
Levendbarend
Milieu:
Land
Vogels
Zoog-dieren
Dus..
Soort
Individuen behoren tot één soort als ze in staat zijn:
 zich onderling voort te planten
 daarbij vruchtbare nakomelingen voortbrengen.
Voedselketen
Voedselketen: geeft weer welke organismen voor
elkaar voedsel zijn (wie eet wie op).
Voedselweb: het geheel van voedselrelaties binnen 1
ecosysteem
Voedselketen
Voedselweb
Producenten: begin van voedselketen. Planten.
Produceren hun eigen voedsel (fotosynthese)
voordat ze dit verbranden voor energie.
Consumenten: eten andere dieren of planten.
Dieren. Afvaleters zijn ook consumenten, zij eten
namelijk dode resten op van organismen.
Reducenten: breken namelijk organische stoffen
weer af tot anorganische stoffen. Bacteriën en
schimmels.
Voedselpiramide
Voedselketens ook wel uitgedrukt in de vorm van een
piramide. Dit kan een piramide van aantallen zijn of
een piramide van biomassa.
Geeft aan hoeveel organismen zijn er per
niveau/schakel in een voedselketen.
Een biomassapiramide geeft de totale hoeveelheid
organische stof aan per niveau. Oftewel hoeveel kg
wegen alle organismen samen per niveau.
Invloeden uit milieu
De ecologie bestudeert de verspreiding van organismen, de dynamiek van
de wisselwerking tussen organismen en de relaties tussen organismen en de
niet-biologische omgeving
In de ecologie kennen we verschillende niveaus.
Invloeden kunnen biotisch of a-biotisch zijn.
Biotische factoren
Voedsel
Predatoren
Soortgenoten
Individuen van andere soorten
Abiotische factoren
 temperatuur,
 milieuvervuiling,
 hoeveelheid water,
 PH
Individu
populatie
levensgemeenschap
ecosysteem
biosfeer
Organisatieniveaus
1.Individu (bv. Een olifant)
2.Populatie ( kudde olifanten)
3.Levensgemeenschap (populatie olifanten met populatie leeuwen)
4.Ecosysteem (levensgemeenschap en
a-biotische factoren samen )
5.Biosfeer (alle ecosystemen aarde samen)
Biotoop


Een landschaptype, gedeelte van een ecosysteem
In Nederland: bos, sloot, duin, weide, akker, woestijn, gebergte, rivier, zee en
stad.
Biotisch
Voedsel
Abiotisch
Concurrentie
roofdier
CONSUMENTEN
2E ORDE
CONSUMENTEN
3E ORDE
CONSUMENTEN
1E ORDE
AFVALETERS
PRODUCENTEN
REDUCENTEN
ANORGANISCHE STOFFEN
Kringlopen
Koolstofkringloop: kringloop weer van koolstofdioxide
en koolstof in organische stoffen.
Populatiegroei
De populatiegrootte is afhankelijk van a-biotisch en
biotische factoren.
Als er genoeg voedsel is en weinig vijanden dan groeit
een populatie, zijn er veel vijanden (roofdieren) en is er
weinig voedsel dan krimpt juist een populatie.
Wanneer beide factoren gunstig zijn dan spreken we
van een optimale situatie.
Wanneer populaties in een gezond ecosysteem
schommelen rondom een evenwichtswaarde spreken
we van biologische evenwicht.
Populatiedichtheid schommelt om biologisch evenwicht
Veranderingen in een populatie
Kleine populatiedichtheid
toename predatie
toename parasitisme
toename ziekten
toename voedselconcurrentie
afname predatie
afname parasitisme
afname ziekten
afname voedselconcurrentie
Grote populatiedichtheid
veel konijnen gevolg meer vossen
veel vossen gevolg minder konijnen
minder konijnen gevolg minder vossen
Verstoring van het evenwicht


Biologische evenwicht kan gemakkelijk
verstoord. Dit kan natuurlijke oorzaken
hebben maar ook menselijk handelen is
vaak een oorzaak van verstoring.
Door duurzame ontwikkelingen proberen
mensen de verstoring zo minimaal te
laten verlopen en zoveel mogelijk
biologisch evenwicht te herstellen.
Evolutie
Darwin
 Bedenker van de evolutie theorie.
 1809-1882
De evolutietheorie




Evolutie: de ontwikkeling van het leven op aarde. Hierbij ontstaan, verdwijnen
en ontwikkelen nieuwe soorten over een lange tijd.
De evolutie theorie gaat uit van veranderingen in genotype binnen een
populatie waardoor overlevingskansen van de soort worden vergroot.
Genotypen: erfelijke eigenschappen die je mee krijgt met je geboorte. Door
geslachtelijke voortplanting ontstaan verschillende genotypen.
Genetische variatie is de variatie in genotype binnen een groep van dezelfde
soort (= een populatie)
Evolutietheorie
Natuurlijke selectie
 Populaties die in verschillende leefomstandigheden leven, hebben een andere vorm
van leven ontwikkeld.
 Omdat het organisme die zich het beste aanpast aan de omgeving de meeste kans
heeft om succesvol voort te planten verandert de populatie.
 Dus door natuurlijke selectie ontstaan na een lange tijd nieuwe soorten.
 Na verloop van tijd gaat dat zelfs zover dat je niet meer voor nageslacht kan zorgen.
Je hebt dan twee nieuwe soorten.
 Soorten zijn te onderscheiden door hun vermogen om vruchtbare nakomelingen te
krijgen.
De evolutietheorie
Geografische oorzaken: Isolatie van populaties
 Door een verschil in genetische variatie en isolatie ontstaan er
twee verschillende populaties.
 Na verloop van tijd kunnen de populaties niet meer
voortplanten en zijn er dus twee soorten ontwikkeld.
Mutatie:
 Doordat er toevallig iets mis gaat tijdens het verdubbelen van
de genen tijdens celdeling ontstaat genetische variatie. Dus
een plotselinge verandering in het DNA
 Biodiversiteit: de hoeveelheid verschillende soorten binnen
een gebied.
Bewijzen?
Fossielen: versteende overblijfselen van organismen of
afdrukken van organisme in gesteente.
Ontstaan als resten van organismen worden afgesloten
van lucht.
Moderne evolutie
Kunstmatige selectie



In plaats van de natuur vindt de selectie
plaats door mensen.
Mensen kiezen de eigenschappen die
belangrijk voor hen zijn en daarmee gaan
ze verder kweken.
Zo ontstaan plantensoorten die grote
vruchten voortbrengen.
Genetische modificatie


In laboratoria worden genen op het DNA
geïsoleerd en bij andere organismen
ingebracht.
Bij het organisme komen deze
eigenschappen tot uiting en zo ontstaat
genetische variatie.
Kortom


Evolutie is het proces waarbij soorten verdwijnen, ontstaan en ontwikkelen.
Door:
 Natuurlijke selectie
 Geologische oorzaken zoals isolatie
 Mutatie
 Genetische modificatie
 Kunstmatige selectie
ontstaat genetische variatie binnen een populatie wat zich verder kan ontwikkelen
over een lange tijd tot nieuwe soorten.
Aanpassingsgedrag
Adaptatie
 Adaptatie is een nieuw ontwikkelde eigenschap waardoor aanpassing aan de
omgeving gemakkelijker is.
 Adaptatie gaat uit van natuurlijke selectie en het ontwikkelen van soorten
door “survival of the fittest”
Voorbeelden adaptatie







Rui: aanpassing van vacht bij de seizoenen
Onderhuidse vetlaag: om reserve voedsel op te slaan
Vorm van het lichaam: aangepast aan de omgeving. Bijvoorbeeld
gestroomlijnde pinguïns
Snavels
Poten: zoals de zwemvliezen van watervogels
Gif: zoals bij schorpioenen en slagen om hun prooi te
doden/verdoven
Snelheid
Voorbeelden adaptatie
Aanpassing van verteringsstelsel:
- Carnivoor(vleeseter) heeft scherpe tanden en kiezen om vlees te snijden. Kort
maagdarmkanaal omdat eiwit relatief gemakkelijk af te breken zijn.
- Herbivoor(planteneter) heeft grote platte maalkiezen om planten fijn te kunnen
malen. Lang maagdarmkanaal omdat cellulose (uit planten) niet gemakkelijk te
verteren is.
- Omnivoor (alleseter) heeft scherpe snijtanden en maalkiezen. Lang maagdarmkanaal
omdat cellulose (uit planten) niet gemakkelijk te verteren is.
Adaptatie van planten




Wortelstelsel aangepast aan de hoeveelheid water in de omgeving
Stengel en stevigheid
Bladeren aangepast aan de hoeveelheid benodigd licht.
Soms zelfverdedigingswapens zoals doornen of stekels.
Voorbeelden adaptatie




Huidskleur
Camouflage door een schutkleur
Felle kleuren of ogen om af te schrikken
Mimicry: ongevaarlijke dieren lijken op gevaarlijke dieren om hun
predator(jager) af te schrikken.
Aanpassingsgedrag

Gedrag om overlevingskans te vergroten

Winterslaap: het besparen van energie door te slapen. Lichaamstemperatuur
en activiteit daalt.
Vogeltrek
Territorium afbakening
Nestbouw
Balts gedrag (voortplantingsgedrag)




Aanpassingsgedrag

Gedrag om in voedsel te voorzien

Jagen
Prooi: is degene die gegeten wordt
Predator: is de jager
Competitie/concurrentie



Aanpassingsgedrag

Samenlevingsgedrag van dieren

In groepen: sociaal gedrag binnen de
populatie
Symbiose: samenleven met andere soorten.
Parasiteren: samenleven met een andere
soort waarbij de gastheer nadeel ondervindt.
Saprofyt: het profiteren van dood materiaal
van andere organismen. Bvb schimmels.



Download