Effecten op beschermde soorten en gebieden dijkverbeteringszone

advertisement
Effecten op beschermde
soorten en gebieden
dijkverbeteringszone
Diefdijklinie
Veldinventarisatie en effectbepaling in
het kader van de Flora- en faunawet en
Natuurbeschermingswet
G. Hoefsloot
D. Deuker
J.M. Reitsma
T.J. Boudewijn
Effecten op beschermde soorten en gebieden dijkverbeteringszone
Diefdijklinie
Veldinventarisatie en effectbepaling in het kader van de Flora- en
faunawet en Natuurbeschermingswet
G. Hoefsloot
D. Beuker
J.M. Reitsma
T.J. Boudewijn
opdrachtgever: Waterschap Rivierenland
2 februari 2009
rapport nr. 08-134
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
08-134
Datum uitgave:
2 februari 2009
Titel:
Effecten op beschermde soorten en gebieden dijkverbeteringszone Diefdijklinie
Subtitel:
Veldinventarisatie en effectbepaling in het kader van de Flora- en faunawet en
Natuurbeschermingswet
Samenstellers:
ing. G. Hoefsloot
D. Beuker
drs. J.M. Reitsma
drs. T.J. Boudewijn
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
60
Project nr.:
08-060
Projectleider:
drs. T.J. Boudewijn
Naam en adres opdrachtgever:
Waterschap Rivierenland
Postbus 599; 4000 AN; Tiel.
Referentie opdrachtgever:
opdrachtbrief met kenmerk 200807671/45719 d.d. 5 maart 2008
Akkoord voor uitgave:
drs. T.J. Boudewijn
Teamleider
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van
de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart
Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing.
© Bureau Waardenburg bv / Waterschap Rivierenland.
Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag
worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv,
noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.
Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd
overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.
2
Voorwoord
Waterschap Rivierenland is voornemens om dijkverbeteringswerkzaamheden uit te
voeren aan de Diefdijklinie. Hierbij zal rekening gehouden moeten worden met het
huidige voorkomen van soorten planten en dieren die beschermd zijn krachtens de Floraen faunawet. Tevens zal rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelen van de Natuurbeschermingswet 1998 en de wezenlijke waarden en kenmerken
van de EHS.
Waterschap Rivierenland heeft Bureau Waardenburg opdracht verstrekt om in aanvulling
op een in 2007 geschreven literatuurstudie (Van Vliet et al., 2007) een veldinventarisatie
naar beschermde soorten en habitattypen uit te voeren op de locaties waar dijkverbeteringswerkzaamheden noodzakelijk zijn. In dit rapport worden de resultaten van
de inventarisaties weergegeven en is een effectbepaling in het kader van de Flora- en
faunawet opgenomen. Voor wat betreft beschermde gebieden is in dit rapport
aangegeven waar zich ten opzichte van de locaties waar werkzaamheden zijn gepland,
beschermde habitattypen, beschermde soorten (Natuurbeschermingswet) en de EHS zich
bevinden. Het onderhavige rapport zal als input dienen voor het onderdeel Natuur in de
nog op te stellen Milieu Effect Rapportage (MER).
Aan dit onderzoek werkten mee:
J.H. Bergsma
D. Beuker
T.J. Boudewijn
D. Emond
G. Hoefsloot
D.B. Kruijt
J.M. Reitsma
Inventarisatie vissen en amfibieën
Rapportage en inventarisatie vogels
Projectleiding, rapportage, inventarisatie vogels en redactie
Inventarisatie vissen, amfibieën en zoogdieren
Rapportage en inventarisatie vissen, amfibieën en zoogdieren
Inventarisatie amfibieën
Rapportage en inventarisatie flora en beschermde habitattypen
Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor
de door hun uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het
Kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem is ISO
gecertificeerd.
Vanuit Waterschap Rivierenland werd de opdracht begeleid door de heren P. Damen en
R. van Doorn.
3
4
Inhoud
Voorwoord.........................................................................................................................................3
1
2
Inleiding.......................................................................................................................................7
1.1
Aanleiding en doel..........................................................................................................7
1.2
Werkwijze .......................................................................................................................9
1.2.2
Inventarisatie beschermde habitattypen en beschrijving EHS.....................13
Het plangebied .............................................................................................................13
1.4
Voorgenomen ingreep en mogelijke effecten ............................................................15
Aanwezigheid beschermde soorten en gebieden...................................................................17
2.2
Beschermde soorten.....................................................................................................17
2.1.1
Flora................................................................................................................17
2.1.2
Vissen .............................................................................................................18
2.1.3
Amfibieën.......................................................................................................19
2.1.4
Reptielen ........................................................................................................21
2.1.5
Grondgebonden zoogdieren ........................................................................21
2.1.6
Vleermuizen...................................................................................................22
2.1.7
Vogels.............................................................................................................23
2.1.8
Ongewervelden.............................................................................................24
Beschermde gebieden..................................................................................................24
2.2.1
Natura 2000-gebied ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’..............................24
2.2.2
EHS.................................................................................................................28
Effectbeoordeling Flora- en faunawet.....................................................................................29
3.1
3.2
4
Inventarisatie beschermde soorten................................................................. 9
1.3
2.1
3
1.2.1
Effecten en verbodsbepalingen ...................................................................................29
3.1.1
Flora................................................................................................................29
3.1.2
Vissen .............................................................................................................29
3.1.3
Amfibieën.......................................................................................................30
3.1.4
Grondgebonden zoogdieren ........................................................................31
3.1.5
Vleermuizen...................................................................................................31
3.1.6
Vogels.............................................................................................................32
3.1.7
Ongewervelden.............................................................................................33
Mitigerende en compenserende maatregelen............................................................34
Conclusies en aanbevelingen...................................................................................................37
4.1
Flora- en faunawet: conclusies ten aanzien van ontheffingsaanvraag......................37
4.2
Natura 2000: Verspreiding beschermde habitattypen...............................................37
5
4.3
5
6
EHS................................................................................................................................38
Literatuur...................................................................................................................................39
Bijlage 1
Gebiedendocument Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid...........41
Bijlage 2
Wettelijk kader ............................................................................................................43
1.1
Inleiding............................................................................................................. 43
1.2
Flora- en faunawet ........................................................................................... 43
1.3
Natuurbeschermingswet 1998 ........................................................................ 45
1.4
Rode lijsten........................................................................................................ 47
1.5
Ecologische Hoofdstructuur ............................................................................. 47
Bijlage 3
Verspreidingskaarten ..................................................................................................49
Bijlage 4
Begrenzing EHS langs de Diefdijklinie........................................................................57
Bijlage 5
Natuurdoeltypen in het Zuidhollands deel van de EHS ............................................59
1 Inleiding
1.1
Aanleiding en doel
Waterschap Rivierenland is voornemens om dijkverbeteringwerkzaamheden uit te voeren
aan de Diefdijklinie. Over een totale lengte van 10,4 kilometer dijk tussen de Lek bij
Everdingen en de Waal bij Gorinchem zijn werkzaamheden nodig om de vereiste
kwaliteit, genormeerd vanuit veiligheidsoogpunt, te realiseren (Van den Hengel et al.,
2007). Langs de dijk is het voorkomen van verschillende krachtens de Flora- en faunawet
strikt beschermde soorten bekend (Van Vliet et al., 2007). Ook maakt een groot deel
van de Diefdijklinie deel uit van het Natura 2000-gebied 70 ‘Zuider Lingedijk & DiefdijkZuid’ en van de Ecologische Hoofdstructuur.
De gemeente Lingewaal is voornemens om langs de Nieuwe Zuiderlingendijk tussen
Asperen en de provinciale weg N848 een fietspad aan te leggen. De exacte locatie van
het fietspad is nog niet bekend, maar vast staat dat als het fietspad wordt aangelegd dit
binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied komt te liggen. Binnen dit onderzoek
is het plangebied voor het fietspad volgens de beschreven methode onderzocht op de
aanwezigheid van beschermde soorten en habitats.
Flora- en faunawet
Bij de uitvoering van de dijkverbeteringswerkzaamheden zal rekening moeten worden
gehouden met het huidige voorkomen van krachtens de Flora- en faunawet beschermde
soorten planten en dieren. Als de voorgenomen ingreep naar verwachting leidt tot het
overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden
nagegaan of een vrijstelling geldt of dat ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en
faunawet moet worden verkregen (zie Bijlage 2).
Door Van Vliet et al. (2007) is een literatuurstudie uitgevoerd naar het voorkomen van
strikt beschermde soorten planten en dieren en Rode Lijst soorten langs de totale lengte
van de Diefdijklinie. Soorten van Tabel 11 van de Flora- en faunawet zijn in die studie
buiten beschouwing gelaten. Voor soorten van Tabel 1 geldt voor projecten in het kader
van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting namelijk een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Van Vliet et al. (2007) concluderen dat om een
goede effectbeoordeling te maken, aanvullende inventarisaties nodig zijn. De
voorliggende rapportage beschrijft de resultaten van deze aanvullende inventarisatie
naar strikt beschermde soorten. Deze rapportage geeft antwoord op de volgende
vragen:
1
N.B. De Flora- en faunawet maakt onderscheid tussen verschillende beschermingscategorieën. Een Tabel
1-soort is licht beschermd, een Tabel 2-soort is middelzwaar beschermd en een Tabel 3-soort is zwaar
beschermd. Een overzicht van Tabel 1-, 2- en 3-soorten is opgenomen in LNV, 2005a. Deze verwijzing
naar beschermde categorieën van de Flora en Faunawet dient niet verward te worden met de
tabelnummering in onderhavig rapport!
7
-
Op welke locaties, waar werkzaamheden gepland zijn, komen beschermde
soorten voor en/of kunnen deze verwacht worden (Hoofdstuk 2)?
Welke functie hebben de betreffende locaties voor de aanwezige beschermde
natuurwaarden (Hoofdstuk 2)?
Welke effecten op beschermde natuurwaarden heeft de ingreep (Hoofdstuk 2)?
Worden verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden? Zo ja, welke
(Hoofdstuk 2)?
Moet hiervoor ontheffing worden aangevraagd (Hoofdstuk 3)?
Voor welke soorten kan gebruik gemaakt worden van de Gedragscode voor
Waterschappen?
Zijn er mogelijkheden voor mitigatie (vermindering) en compensatie van schade
aan beschermde natuurwaarden (Hoofdstuk 3)?
Deze rapportage kan dienst doen bij de onderbouwing van de ontheffingsaanvraag ex
artikel 75 in het kader van de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet
In het kader van de Natuurbeschermingswet moet het effect van de uitvoering van de
dijkverbeteringswerkzaamheden op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000gebied ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’ worden bepaald. Een beschrijving van de
instandhoudingsdoelen en wezenlijke kenmerken van het Natura 2000 gebied is
opgenomen in Bijlage 1 van dit rapport. De instandhoudingsdoelen van ‘Zuider Lingedijk
& Diefdijk-Zuid’ omvatten onder andere de bescherming van drie habitattypen en vier
soorten (deze soorten zijn overigens ook strikt beschermd krachtens de Flora- en
faunawet). In het onderhavige onderzoek is het voorkomen van beschermde habitattypen en soorten in kaart gebracht. Met deze informatie kan worden beoordeeld of er
significante effecten op de instandhoudingsdoelen verwacht kunnen worden of dat deze
uit te sluiten zijn. Deze beoordeling of zogenaamde Voortoets in het kader van de
Natuurbeschermingswet is onderdeel van het nog op te stellen MER en valt buiten de
werkzaamheden van het onderhavige project.
In deze rapportage worden, in relatie tot de ingreep, de volgende vragen behandeld:
Komen op de locaties waar werkzaamheden gepland zijn beschermde
habitattypen en soorten voor (Hoofdstuk 2)?
Is vervolgonderzoek noodzakelijk (Hoofdstuk 2)?
In hoofdstuk 3 is in het kader van de Flora- en faunawet een effectbeoordeling
opgenomen voor de strikt beschermde soorten die voorkomen op locaties waar
werkzaamheden gepland zijn. Voor vier van deze soorten zijn ook instandhoudingsdoelen geformuleerd voor het Natura 2000-gebied ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’. De
effectbeoordeling in hoofdstuk 3 zal naar verwachting overlappen met delen van de
Voortoets in het nog op te stellen MER.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Het plangebied is grotendeels gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur van de
provincies Zuid-Holland, Gelderland en Utrecht. In of in de nabijheid van EHS-gebied
8
geldt het ‘nee, tenzij’-principe: nieuwe plannen of projecten zijn niet toegestaan als ze de
wezenlijke (potentiële) waarden en kenmerken van het EHS-gebied significant aantasten, tenzij er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er geen reële
alternatieven zijn. De schade dient in dat geval door mitigerende maatregelen zoveel
mogelijk beperkt te worden. De restschade dient te worden gecompenseerd.
Betreffende de EHS-toetsing geeft de voorliggende rapportage antwoord op de
volgende vragen:
Welke locaties waar werkzaamheden zijn gepland vormen onderdeel van de EHS
(Hoofdstuk 2)?
Wat zijn de wezenlijke kenmerken van de betreffende EHS (Hoofdstuk 2)?
Een effectbeoordeling van de werkzaamheden op de wezenlijke waarden en kernmerken
van de EHS valt buiten de werkzaamheden van onderhavig project. Een dergelijke
effectbeoordeling maakt onderdeel uit van het nog op te stellen MER.
1.2
1.2.1
Werkwijze
Inventarisatie beschermde soorten
Tabel I geeft de soorten waarvoor in het studiegebied leemten in de verspreidingskennis
bestaan (Van Vliet et al., 2007). In 2008 zijn voor deze en andere soorten aanvullende
veldinventarisaties uitgevoerd.
Tabel I.
Strikt beschermde soorten (Tabel 2 of 3 Flora- en faunawet) met een
onvolledig verspreidingsbeeld langs de Diefdijklinie. Bron: Van Vliet et al.,
2007.
Soortgroep
flora
vissen
vogels
grondgebonden zoogdieren
Soort
rietorchis
brede orchis
gevlekte orchis
vleeskleurige orchis
moeraswespenorchis
veldsalie
grote modderkruiper
soorten met jaarrond beschermde vaste rust- en
verblijfplaats2
waterspitsmuis
Op alle locaties waar dijkverbeteringswerkzaamheden langs de Diefdijklinie zijn gepland
is in 2008 de geschiktheid voor strikt beschermde soorten beoordeeld. In aanvulling op
de soorten genoemd in tabel 1 zijn dit de volgende soorten:
vissen: kleine modderkruiper, bittervoorn;
amfibieën: rugstreeppad, heikikker, kamsalamander.
2
Relevante soorten met vaste rust- en verblijfplaats zijn spechten, uilen en roofvogels (zie § 2.6).
9
Voor de platte schijfhoren is geen aanvullend veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van de
literatuurstudie (Van Vliet et al., 2007) is voldoende informatie voorhanden over de
verspreiding van deze soort in het studiegebied.
Het onderhavig rapport geeft een compleet en recent verspreidingsbeeld van alle strikt
beschermde soorten op de locaties waar dijkherstelwerkzaamheden uitgevoerd moeten
worden. Dit is van belang voor de onderbouwing van de Flora- en faunawet ontheffingsaanvraag. De vergunningverlener (Ministerie van LNV) verlangt namelijk een zo
recent mogelijk verspreidingsbeeld. In de literatuurstudie van Van Vliet et al. (2007) is
onder andere gebruik gemaakt van datasets van vijf jaar oud. Afhankelijk van de
mobiliteit van de soort is een dergelijke datering voor de vergunningverlener voldoende
om aanvullend veldonderzoek te eisen. Voor een kenschets van de betreffende strikt
beschermde soorten wordt verwezen naar Van Vliet et al. (2007).
Allereerst is een verkennend onderzoek uitgevoerd. Alle dijktrajecten waar werkzaamheden zijn voorzien (totaal 10,4 kilometer) zijn eenmalig bezocht om een inschatting te
kunnen maken over de mogelijke aan- of afwezigheid van strikt beschermde soorten.
Vervolgens zijn tot minimaal 50 meter vanaf de teen dijk aan beide zijden gerichte
veldinventarisaties uitgevoerd op die plaatsen waar de aanwezigheid van beschermde
soorten werd verwacht. Alle waarnemingen van strikt beschermde soorten van Tabel 2
of 3 van de Flora- en faunawet en Rode Lijst soorten zijn in het veld ingemeten met een
GPS en handmatig ingetekend op kaart. Voor flora en amfibieën is dit ook gebeurd voor
soorten van Tabel 1 van de Flora- en faunawet. De verzamelde verspreidingsgegevens in
2008 zijn samen met bestaande gegevens verzameld in 2007 (Van Vliet et al., 2007)
verwerkt op vier digitale kaarten die in Bijlage 3 van dit rapport zijn opgenomen. Op de
kaarten zijn, behalve voor vogels en amfibieën, waarnemingen van beschermde en Rode
Lijst soorten binnen 50 meter aan weerszijden van de dijk, gerekend vanaf de teen van
de dijk, weergegeven. Op kaart 3 en 4 (vogels en amfibieën) zijn ook waarnemingen van
buiten de 50 meter zone weergegeven. Van de verspreidingsgegevens van zoogdieren is
geen kaart gemaakt. Voor bestaande gegevens van waterspitsmuis en vleermuizen
wordt verwezen naar de kaarten 11 tot en met 18 in Van Vliet et al. (2007). Op een cdrom zijn bij dit rapport de relevante GIS bestanden en een tabel met een
waarnemingenoverzicht aangeleverd.
Flora
Er zijn twee inventarisatieronden gehouden, een voorjaarsronde (eind mei 2008, voor de
eerste maaironde) en een zomerronde (eind juli 2008). Doel van het voorjaarsbezoek
was het registreren van voorjaarsbloeiers die later in het seizoen gemist zouden worden.
Naast beschermde soorten zijn ook soorten van de Rode Lijst in kaart gebracht. Deze
geven bij deze soortengroep een veel beter beeld van de verspreiding van kwetsbare
biotopen in vergelijking met het voorkomen van beschermde soorten. De betreffende
dijktaluds zijn integraal onderzocht, het onderzoeksgebied strekte zich uit tot ca. 10
meter vanaf de teen van de dijk.
10
Amfibieën
Amfibieën zijn geïnventariseerd in vier inventarisatierondes die verspreid over het voortplantingsseizoen zijn uitgevoerd. Geschikte voortplantingswateren ter hoogte van
locaties waar werkzaamheden zijn gepland, zijn tweemaal overdag bezocht in mei en
juni en tweemaal 's avonds in april en mei wanneer respectievelijk de heikikker en
rugstreeppad mannetjes vanuit voortplantingswateren roepen. Alle geschikte voortplantingswateren binnen 50 meter vanaf de teen van de dijk zijn bij elke ronde
geïnventariseerd. Overigens bedraagt de inventarisatieafstand voor de rugstreeppad en
de heikikker bij de avondronden meer dan 50 meter, omdat het geluid van de koren ver
kan dragen.
De avondbezoeken vonden plaats op relatief warme avonden zonder neerslag en harde
wind. Bij geschikte voortplantingswateren is per avondronde minimaal 10 minuten
geluisterd om roepende dieren te kunnen vaststellen. Kamsalamanders zijn tijdens de
avondbezoeken met behulp van sterke zaklampen in het water gezocht.
Tijdens de dagbezoeken is in en rondom geschikte voortplantingswateren gezocht naar
eisnoeren en eiklompen, larven en juveniele en adulte dieren. Tevens zijn de geschikte
voortplantingswateren met een schepnet bemonsterd waarbij ook waarnemingen van
vissen zijn meegenomen. In kansrijke wateren langs de dijk zijn voor de kamsalamanderen grote modderkruiperinventarisatie in juli fuiken uitgezet (zie vissen).
Vissen
Alle wateren binnen 50 meter vanaf de teen van de dijk ter hoogte van locaties waar
werkzaamheden uitgevoerd moeten worden zijn met een steeknet bemonsterd.
Aanvullend zijn oevers van grote wateren middels elektrovisserij bemonsterd.
In sloten die geschikt zijn voor de grote modderkruiper en/of kamsalamander zijn in juli
gedurende een periode van minimaal vijf avonden tien fuiken geplaatst die tweemaal zijn
geleegd.
Waterspitsmuis
Het voorkomen van de waterspitsmuis is onderzocht met behulp van lifetraps van het
merk Longworth (40 stuks), Trip-Trap (20 stuks) en Shermann (40 stuks). In week 37
van 2008 zijn langs heldere wateren met een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie vijf verschillende raaien met elk 20 vallen geplaatst. De vallen zijn in duplo
geplaatst om de kans op het vangen van de waterspitsmuis zo groot mogelijk te maken.
Omdat de waterspitsmuis een soort is die zich minder snel laat vangen in lifetraps, zijn
de vallen tweemaal van lokaas voorzien voordat zij op scherp zijn gezet. Er is gebruik
gemaakt van kattenvoer, vliegenpoppen, maïs, havermout, appel en wortel als lokaas.
De vallen zijn drie dagen achtereen zowel aan het begin van de avond als aan het begin
van de ochtend gecontroleerd. Per raai zijn naast valtype en habitat, de aangetroffen
soorten en aantallen genoteerd.
Vogels
Voor het onderdeel vogels is gericht gezocht naar nesten van spechten, roofvogels en
uilen in bomen. Bij daglicht is gelet op territorium- of baltsgedrag van roofvogels.
Potentieel geschikte locaties voor uilen zijn op drie avonden, die minstens 7 dagen uit
11
elkaar lagen, vanaf een half uur na zonsondergang bezocht om aanwezige territoria te
kunnen vaststellen. Bij de inventarisatie van uilen is gebruik gemaakt van een geluidsdrager, waarmee de territoriumroep van bijvoorbeeld steenuil wordt afgedraaid. Hierbij is
de procedure, zoals door Steenuilonderzoek Nederland (STONE) wordt voorgesteld,
gehanteerd. Dit komt er op neer dat 10 keer de roep van de steenuil wordt afgedraaid.
Vervolgens wordt een minuut gewacht. Indien er geen reactie van een steenuil is, wordt
deze procedure nog twee keer herhaald. Hierna wordt op een volgende plek de
procedure herhaald (Bloem et al. 2001). Voor kerkuil, ransuil en bosuil is dezelfde
methode gebruikt. Roepende vogels zijn op kaart ingetekend, waarbij zo mogelijk ook is
vastgesteld of er sprake is van op elkaar reagerende vogels, omdat dit de zekerheid biedt
dat het om meerdere territoria gaat. Na de drie inventarisatieronden zijn de waarnemingen geclusterd tot territoria, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van uitsluitende waarnemingen. Hiervan is sprake wanneer twee mannetjes gelijktijdig de
territoriumroep laten horen. Hierdoor kan met zekerheid geconcludeerd worden dat een
roepend mannetje zich niet verplaatst heeft en dat er sprake is van twee territoriale
vogels. Indien geen sprake was van uitsluitende waarnemingen werd een fusie-afstand
van 500 meter aangehouden. Dit bepaalt bij twee waarnemingen, die niet uitsluitend
zijn, of er sprake is van 1 of 2 territoria (Van Dijk et al. 2004).
Tabel II geeft een overzicht van de dagen waarop waarnemingen zijn verricht. Voor de
inventarisatie van de uilen is het gebied in twee delen opgesplitst. Het gebied ten
noordoosten van de A2 wordt in tabel 2 deeltraject noord genoemd en het gebied ten
zuidwesten van de A2 deelgebied zuid.
Tabel II.
Overzicht van de inventarisatieronden van uilen, roofvogels en spechten.
soortgroep
uilen
uilen
uilen
uilen
uilen
uilen
uilen
roofvogels/spechten
roofvogels/spechten
ronde
1
1
2
3
2
3
4
aanvullend
aanvullend
datum
18-03-2008
19-03-2008
25-03-2008
07-04-2008
22-04-2008
01-05-2008
01-06-2008
07-04-2008
08-05-2008
deeltraject
zuid
noord
zuid
zuid
noord
noord
zuid
gehele traject
gehele traject
Voor andere soorten met vaste rust- en verblijfplaats is de methode “Broedvogel
Monitoring Project”(BMP) gebruikt. Hierbij zijn per bezoekronde alle territorium- en
nestindicerende waarnemingen met symbolen op veldkaarten ingetekend (1:5.000).
Direct na afloop van elk veldbezoek zijn deze gegevens op verzamelkaarten per soort
overgezet (1:10.000). Na afloop van het veldseizoen zijn de op deze ‘soortkaarten’
verzamelde waarnemingen uit de verschillende rondes per soort volgens vaste criteria
geclusterd en geïnterpreteerd (Van Dijk et al. 2004). Hiermee zijn van alle integraal
gekarteerde soorten, voor zover aanwezig, verspreidingskaarten verkregen.
12
1.2.2
Inventarisatie beschermde habitattypen en beschrijving EHS
Beschermde habitattypen
De beschermde habitattypen die voor het Natura 2000-gebied ‘Zuiderlingedijk &
Diefdijk-Zuid’ zijn aangewezen (zie bijlage 1) komen niet voor op de dijk zelf. Op de dijk
komen uitsluitend grazige biotopen voor. In het aangrenzende achterland komen echter
wel beschermde habitattypen voor.
Eind juli 2008 is binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied en ter hoogte van de
locaties waar werkzaamheden zijn voorzien het aangrenzende achterland beoordeeld op
het voorkomen van de beschermde habitattypen. Daarbij strekte het onderzoeksgebied
zich uit tot maximaal 30 meter vanaf de teen van de dijk.
Beschrijving EHS
De begrenzingen van de EHS, zoals die door de provincies Zuid-Holland, Gelderland en
Utrecht worden gehanteerd zijn gecombineerd met de kaart, waarop staat aangegeven
waar de locaties van de werkzaamheden plaatsvinden.
Vervolgens is voor de EHS zoveel mogelijk nagegaan welke natuurdoeltypen aanwezig
zijn of nagestreefd worden. Voor Zuid-Holland waren de natuurdoeltypen digitaal
beschikbaar op perceelniveau, terwijl voor Gelderland voor de verschillende delen van de
EHS alleen de combinatie van de (nagestreefde) natuurdoeltypen beschikbaar was.
1.3
Het plangebied
Het plangebied is gelegen in de regio Vijfheerenlanden en omvat delen van de
Diefdijklinie. In figuur 1 is de Diefdijklinie weergegeven: met de kleuren oranje en paars
zijn de locaties aangegeven waar dijkherstelwerkzaamheden nodig zijn. Op deze locaties
is de dijk respectievelijk instabiel gebleken of vindt piping3 plaats. De Diefdijklinie is de
dijk die loopt van de Lek bij Everdingen, dwars door de polder naar de Waal bij
Gorinchem. De Diefdijklinie bestaat uit de oorspronkelijke Diefdijk en sluit via de
Meerdijk aan op de Nieuwe Zuiderlingedijk en vervolgens op de Zuider Lingedijk tot aan
de Waaldijk bij Gorinchem. Verschillende delen van de Diefdijklinie maken deel uit van
het Natura 2000-gebied ‘Zuiderlingedijk & Diefdijk-Zuid’ en de EHS.
De planlocatie voor het fietspad is weergegeven in figuur 2. Het gehele plangebied van
het fietspad maakt deel uit van het Natura 2000-gebied ‘Zuiderlingedijk & Diefdijk-Zuid’.
3
Piping: hiermee wordt bedoeld dat er grondwater onder de dijk doorstroomt, waarbij gronddeeltjes
worden meegevoerd.
13
Figuur 1.
14
Kaart van de Diefdijklinie. Met oranje en paars zijn respectievelijk
instabiele trajecten aangegeven en locaties waar piping optreedt. (Bron:
www.waterschaprivierenland.nl).
Figuur 2.
1.4
Plangebied voor het fietspad langs de Nieuwe Zuiderlingen dijk.
Voorgenomen ingreep en mogelijke effecten
Er zijn momenteel vier verschillende alternatieven beschreven voor de dijkherstelwerkzaamheden (Van den Hengel et al., 2007). Het voorkeursalternatief is nog niet
beschreven. Het voorkeursalternatief zal worden uitgewerkt in het MER op basis van de
effectbeschrijving van de verschillende ingrepen per locatie.
15
Van den Hengel et al. (2007) beschrijven verschillende technische ontwerpoplossingen
waarmee de dijkverbetering gerealiseerd kan worden. Deze technische ontwerpoplossingen zijn onder te verdelen in twee groepen:
1.
2.
Het aanbrengen van grond, zowel binnen- als buitendijks, onder of boven de
waterspiegel.
Het plaatsen van damwanden, zowel binnen- als buitendijks.
Gerelateerde werkzaamheden die ook effecten kunnen veroorzaken voor beschermde
flora en fauna zijn bijvoorbeeld het dempen van sloten, het graven van nieuwe sloten,
het verwijderen van opgaande vegetatie en bomen, het vergraven van dijkbermen en
het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Het slopen van bebouwing (schuren en
huizen) is binnen het kader van dit project niet aan de orde.
De werkzaamheden voor de mogelijke aanleg van een fietspad omvatten het
verwijderen van vegetatie, het aanbrengen van een zandlichaam en vervolgens het
afwerken met een toplaag.
Effecten die kunnen ontstaan voor beschermde soorten planten en dieren betreffen:
Verlies of aantasting van leefgebied of foerageergebied;
Verstoring door beweging, licht en geluid gedurende de werkzaamheden;
Versnippering of isolatie van het leefgebied door tijdelijke barrièrewerking.
Deze dijkherstelwerkzaamheden kunnen omschreven worden als een ingreep in het
kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. De ingreep wordt niet uitgevoerd
volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Voor het uitvoeren van de
ingreep geldt een vrijstelling van soorten in Tabel 1 (zie Bijlage 2).
16
2 Aanwezigheid beschermde soorten en gebieden
2.1
2.1.1
Beschermde soorten
Flora
Er zijn tijdens de aanvullende inventarisaties in 2008 twee beschermde soorten uit Tabel
1 van de Flora- en faunawet aangetroffen, te weten dotterbloem en grote kaardenbol.
Zwaarder beschermde soorten zijn, in tegenstelling tot de conclusies van Van Vliet et al.
(2007), binnen het studiegebied niet gevonden en worden op basis van de aangetroffen
biotopen niet verwacht. Daarnaast is wel een aantal soorten van de Rode Lijst
aangetroffen (zie tabel III). Op kaart 1 in Bijlage 3 is de verspreiding van de beschermde
soorten en Rode Lijstsoorten weergegeven.
Tabel III. In 2008 aangetroffen beschermde planten en planten van de Rode Lijst.
Soort
gewone dotterbloem
grote kaardenbol
goudhaver
kamgras
gewone agrimonie
moeraswolfsmelk
GE=gevoelig; KW=kwetsbaar
Caltha
palustris
palustris
Dipsacus fullonum
Trisetum flavescens
Cynosurus cristatus
Agrimonia eupatoria
Euphorbia palustris
ssp.
Status
Tabel 1 Flora- en faunawet
Tabel 1 Flora- en faunawet
Rode Lijst (GE)
Rode Lijst (GE)
Rode Lijst (GE)
Rode lijst (KW)
Dotterbloem
De dotterbloem is in Nederland vrij algemeen en komt plaatselijk talrijk voor, met name
in het veenweidegebied en rivierengebied. De soort heeft een voorkeur voor oevers van
voedselrijke wateren, maar komt ook in rietlanden, moerasbossen en natte graslanden
voor.
Grote kaardenbol
De grote kaardenbol is een redelijk algemene soort van ruderale vegetaties, vooral op
plaatsen waar de bodem verstoord is geweest. Langs de Diefdijk is de soort op 1 plaats
aangetroffen, op het noord-talud van de dijk ter hoogte van Heukelum.
Goudhaver
Het betreft een algemene soort van wat schralere grazige vegetaties. Met name op
dijken in het rivierengebied is de soort algemeen. De soort wordt bevorderd door
uitvoering van een hooilandbeheer (maaien en afvoeren). Langs de Diefdijk komt de
soort hier en daar voor op de minst ruige gedeelten, vooral ten zuiden van Asperen in
het plangebied voor het fietspad en tussen DP 53 en DP 57 aan beide zijden van de dijk
waar herstelwerkzaamheden nodig zijn.
17
Kamgras
Kamgras is een algemene soort van matig vochtig grasland en komt meestal voor op
plaatsen waar een consequent begrazingsbeheer wordt gevoerd. De soort is
aangetroffen in het plangebied voor het fietspad op het lage, vochtige deel van het
zuidelijke talud, nabij Asperen.
Gewone agrimonie
Dit is een redelijk algemene soort van droge ruigten, wegbermen en dijkvegetaties, met
name in het rivierengebied. De soort is aangetroffen op een verhoogd dijktalud ten
zuiden van Asperen (klein deel door schapen begraasd) waar geen werkzaamheden zijn
gepland en langs een afrit, verder zuidelijk tussen DP 56 en DP 57 waar herstelwerkzaamheden zijn gepland.
Moeraswolfsmelk
Dit is een vrij zeldzame soort van moerassen, rietlanden en oeversituaties; de soort komt
nog het meest voor in het rivierengebied. Hij is aangetroffen in het plangebied voor het
fietspad in een oud elzenbroekbosje aan de oostzijde van de Diefdijk, ten zuiden van
Asperen en tussen DP 57 en DP 58 waar herstelwerkzaamheden nodig zijn.
2.1.2
Vissen
Er zijn tijdens de aanvullende inventarisaties in 2008 drie beschermde vissoorten
aangetroffen (zie kaart 2 Bijlage 3). Het betreft de soorten kleine modderkruiper, grote
modderkruiper en bittervoorn (zie tabel IV). De kleine modderkruiper is met schepnet en
met fuik op vijf verschillende locaties binnen 50 meter van de Diefdijk gevangen. Het
betreft zowel smalle ondiepe sloten langs de dijk als grotere wateren zoals de Linge. De
grote modderkruiper is in 2008 op twee verschillende plaatsen gevangen met schepnet
en fuik. Het betreft in beide gevallen smalle ondiepe sloten met een dikke sliblaag en
veel watervegetatie. De bittervoorn is op twee locaties aangetroffen met het schepnet en
elektrisch visapparaat. In beide gevallen betreft het de oeverzone van grote wateren
(stroomgebied van de Linge en Het Wiel) met veel watervegetatie. Het bermpje is niet
aangetroffen in de wateren langs de Diefdijklinie.
Tabel IV.
In 2008 aangetroffen beschermde vissen en vissen van de Rode Lijst.
Soort
kleine modderkruiper
Cobitis taenia
grote modderkruiper
Misgurnus fossilis
bittervoorn
Trisetum flavescens
GE=gevoelig; KW=kwetsbaar
18
Status
Tabel 2 FloraHabitatrichtlijnsoort
Tabel 3 FloraHabitatrichtlijnsoort
(KW)
Tabel 3 FloraHabitatrichtlijnsoort
(KW)
en
faunawet,
en faunawet,
en Rode Lijst
en faunawet,
en Rode Lijst
De kleine modderkruiper wordt op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanvullende inventarisatie in alle wateren langs de Diefdijklinie met enigszins watervegetatie
in lage dichtheden verwacht. De grote modderkruiper komt plaatselijk algemeen voor. In
enkele sloten langs de dijk is de soort aangetroffen. Tussen DP 29 en de spoorlijn
Gorinchem – Geldermalsen en DP 56 en DP 57 gaan herstelwerkzaamheden plaatsvinden waarbij rekening gehouden moet worden met het voorkomen van de grote
modderkruiper. In twee sloten die haaks ten opzichte van de dijk liggen tussen DP 56 en
DP 57 (de sloten liggen aan beide zijden van de Nieuweweg ten zuiden van de dijk) zijn
in totaal 12 grote modderkruipers aangetroffen. Hier is een grote populatie aanwezig.
Van Vliet et al. (2007) vermelden dat tussen DP 5 en DP 30 geschikt leefgebied aanwezig is voor de grote modderkruiper. Hier bevinden zich geschikte wateren maar in veel
gevallen gaat het om slootjes die verder van de dijk afliggen en door de werkzaamheden
waarschijnlijk niet worden aangetast.
De bittervoorn komt langs de onderzochte stukken van de Diefdijk alleen in behoorlijke
aantallen voor in grote wateren. Ter hoogte van de wielen De Waai, Wiel van Bassa, het
Wiel en het stroomgebied van de Linge waar werkzaamheden plaats gaan vinden moet
rekening gehouden worden met het voorkomen van deze soort.
Voor alle soorten geldt dat de wateren waarin ze voorkomen of verwacht worden
permanent leefgebied vormen. De wateren hebben dus ook functie als voortplantinggebied en overwinteringsgebied.
Naast de bovengenoemde soorten zijn in 2008 de volgende vissoorten waargenomen:
paling, drie- en tiendoornige stekelbaars, blankvoorn, ruisvoorn, karper, brasem, kolblei,
baars, snoek en roofblei. Deze soorten zijn niet beschermd krachtens de Flora- en
faunawet.
2.1.3
Amfibieën
Er zijn tijdens de aanvullende inventarisaties in 2008 twee soorten strikt beschermde
amfibieën aangetroffen binnen het studiegebied. Het gaat om de heikikker en de
kamsalamander (zie tabel V en kaart 3 amfibieën in bijlage 3).
Tabel V.
In 2008 aangetroffen beschermde amfibieën en amfibieën van de Rode Lijst.
Soort
heikikker
Rana arvalis
kamsalamander
Tritirus cristatus
Status
Tabel 3 Flora- en faunawet
en Rode Lijst (KW)
Tabel
3
Floraen
faunawet,
Habitatrichtlijnsoort
en
Rode Lijst (KW)
GE=gevoelig; KW=kwetsbaar
19
Tijdens de avondinventarisaties begin april zijn op twee locaties roepende heikikkers
gehoord: ter hoogte van DP 6 aan de oostzijde van de dijk en DP 75 aan de noordkant
van de dijk dichtbij de ijsbaan bij Spijk. In de maand juli is in het studiegebied gezocht
naar juveniele exemplaren op geschikte locaties. Dit heeft veel aanvullende waarnemingen opgeleverd van heikikkers. Er is toen ook een adult exemplaar gevonden
waarvan in figuur 3 een foto te zien is.
Figuur 3.
Adult exemplaar heikikker aangetroffen op het zuidelijk talud van de dijk bij
DP 55.
Verspreid langs de gehele dijk zijn waarnemingen gedaan van juveniele heikikkers. Dit is
in overeenstemming met de conclusies van Van Vliet et al. (2007). De juveniele
exemplaren zijn vooral aangetroffen in het vochtige hoge gras nabij struweel en langs
slootkanten met voldoende schuilmogelijkheden. In veel gevallen zijn de juveniele
exemplaren afkomstig van de sloten en wateren langs de dijk, waar in 2008 dus
voortplanting heeft plaatsgevonden. Ook kunnen de dieren afkomstig zijn van verder
weg gelegen wateren. Omdat de dijk goede zonmogelijkheden geeft in combinatie met
voldoende schuilplaatsen en voedsel trekken de dieren naar de dijktaluds. De verwachting is dat de dijk ook functioneert als overstromingsvrije winterverblijfplaats voor veel
juveniele en oude dieren.
Er is tijdens het veldonderzoek in 2008 maar één exemplaar van de kamsalamander
gevonden. In de berm van de Zuiderlingedijk werd ter hoogte van Koffie & Theeschenkerij ‘De Uitspanning’ een dood, volwassen mannetje kamsalamander gevonden
(DP 65). Buitendijks zijn hier voor de kamsalamander geen geschikte voortplantingwateren aanwezig. Het dier is dus waarschijnlijk afkomstig geweest van de Spijksche
20
Waard en is tijdens een nachtelijke foerageertocht op de dijk doodgereden. In de
onderzochte wateren zijn geen larven van de kamsalamander gevonden. De wateren die
door de dijkherstelwerkzaamheden mogelijk aangetast gaan worden, zijn in 2008 dus
niet gebruikt als voortplantingswateren. De aanwezigheid van vissen, predatoren van
amfibieënlarven, in de onderzochte wateren zou mogelijk een rol kunnen spelen. De
kamsalamander is voor de voorplanting waarschijnlijk aangewezen op meer geïsoleerde
wateren en poelen die voor vissen minder geschikt zijn. Van Vliet et al. (2007)
vermelden dat tussen DP 15 en DP 49 en DP 72 en DP 80 concentraties van waarnemingen van de kamsalamander bekend zijn en dat de soort met uitzondering van het
uiterste noorden en zuiden en tussen DP 35 en DP 50 overal verwacht kan worden. De
dijk is dan vooral van betekenis als overstromingsvrije overwinteringslocatie voor de
kamsalamander.
Van Vliet et al. (2007) vermelden dat de rugstreeppad voorkomt langs de Diefdijklinie.
De soort zou vooral gebruik maken van de erven langs de dijk. In 2008 is de rugstreeppad niet aangetroffen langs de dijk. Tijdens de avondinventarisaties in mei is geen
kooractiviteit van roepende mannetjes waargenomen. De dijk en aanliggende wateren
zijn voor de rugstreeppad niet van betekenis.
Naast de bovengenoemde soorten zijn in 2008 de volgende amfibiesoorten waargenomen: kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, bastaard kikker en meerkikker. Deze soorten staan in Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Er geldt voor dit project
en deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. In
§ 3.2 worden aanbevelingen gedaan om schade aan deze soorten zoveel mogelijk te
voorkomen.
2.1.4
Reptielen
De ringslang is de enige reptielensoort in de regio (Creemers, 1996; RAVON, 2003.
2004, 2005). De verspreiding van deze soort in de Vijfheerenlanden is globaal bekend.
Ringslangen worden hooguit incidenteel langs de Diefdijklinie, en dan met name in het
noordelijke deel tot Asperen, verwacht. Langs de dijk worden geen populaties van de
ringslang verwacht (Van Vliet et al., 2007).
2.1.5
Grondgebonden zoogdieren
Langs de Diefdijklinie is het voorkomen van de waterspitsmuis bekend (Van Vliet et al.,
2007 kaart 11). De soort komt voor bij schoon niet te voedselrijk water met veel watervegetatie en ruig begroeide oevers. Het leefgebied van de waterspitsmuis is langgerekt
en loopt evenwijdig aan de oever. In geschikte gebieden (veengebied met veel kleine
slootjes) beslaat het territorium een oppervlakte van 250 bij 0,75 meter (Lange et al.,
2003). Gedetailleerde waarnemingen van de soort zijn bekend langs de Nieuwe Zuider
Lingendijk en langs de Linge. Tussen Leerdam en de uiterwaarden van de Lek gaat het
om waarnemingen binnen de betreffende uurhokken, de exacte vindplaatsen zijn niet
bekend. Op vijf verschillende locaties zijn 20 vallen in duplo uitgezet om de water-
21
spitsmuis te vangen. In tabel VI zijn de vanglocaties en de resultaten van dit onderzoek
weergegeven.
Tabel VI.
Vangstresultaten van het lifetrap onderzoek en beschrijving van de
vangstlocatie.
Locatie
Oostoever ijsbaan bij Spijk (DP 75,
noordzijde dijk)
Zuid- en westoever wiel langs Linge
(DP 70, noordzijde dijk)
Westzijde Nieuwe Zuider Lingedijk
(DP 61, zuidzijde dijk)
Oever dijksloot ten zuiden van Wiel
van Bassa (DP 24, zuidzijde dijk)
Oever perceelsloot (tussen DP 14 en
15, westzijde dijk)
Soorten
bosmuis, rosse woelmuis, bosspitsmuis,
gewone pad
rosse woelmuis, bosspitsmuis, huispitsmuis
rosse woelmuis, bosspitsmuis, veldmuis,
heikikker, gewone pad
bosmuis, rosse woelmuis, bosspitsmuis,
bastaard kikker
bosspitsmuis, wezel
De waterspitsmuis is niet aangetroffen tijdens het veldonderzoek in 2008. Er is daarom
geen verspreidingskaart van grondgebonden zoogdieren opgenomen in bijlage 3.
Aangenomen wordt dat er op de in 2008 onderzochte locaties geen waterspitsmuizen
voorkomen. Op meerdere plaatsen langs de dijk bevindt zich voor de waterspitsmuis
geschikt biotoop. Echter, de kwaliteit van de sloten en oevers tot 50 meter vanaf de teen
van de dijk op plaatsen waar werkzaamheden gaan plaatsvinden is voor de
waterspitsmuis zeer matig en oevers met geschikte begroeiing zijn in veel gevallen erg
smal. Mochten er populaties aanwezig zijn dan is de verwachting dat het om zeer kleine
aantallen dieren gaat. De territoria zullen namelijk groter zijn dan de aangegeven 250 bij
0,75 meter als het habitat matig van kwaliteit is. Afgaande op oude waarnemingen
wordt geconcludeerd dat de soort binnen het studiegebied in elk geval langs de Nieuwe
Zuider Lingendijk kan voorkomen tussen DP 61 en de N848 aan beide zijden van de dijk.
De aangetroffen grondgebonden zoogdiersoorten uit tabel VI staan alle in Tabel 1 van
de Flora- en faunawet. In de vallen zijn ook verschillende amfibiesoorten gevangen (zie
tabel VI). Met uitzondering van de heikikker betreft dit ook soorten van Tabel 1 van de
Flora- en faunawet. De heikikker (Tabel 3 Flora- en faunawet) was nabij de betreffende
vanglocatie in 2008 al eerder aangetroffen.
2.1.6
Vleermuizen
Van Vliet et al. (2007) vermelden dat er langs de Diefdijklinie waarnemingen zijn van
foeragerende watervleermuizen, gewone dwergvleermuizen, ruige dwergvleermuizen,
rosse vleermuizen en laatvliegers. Verblijfplaatsen van deze soorten (behalve van de
ruige dwergvleermuis) bevinden zich buiten het studiegebied onder andere op het
landgoed Heukelum. In Fort Asperen overwinteren jaarlijks exemplaren van baardvleermuis, gewone grootoorvleermuis en de watervleermuis. Kolonies van gewone
dwergvleermuizen zijn vastgesteld in Heukelum en Asperen. Limpens et al. (2007)
vermelden het gebruik van de diverse groepsschuilplaatsen (GSP; kleine betonnen
22
schuilplaatsen aan de voet van de dijk) langs de Diefdijklinie door vleermuizen. Als
winterverblijfplaats worden verschillende GSP’s gebruikt door kleine aantallen gewone
grootoorvleermuizen, watervleermuizen en baardvleermuizen. In enkele GSP’s zijn vraatplekken van grootoren aangetroffen langs de Diefdijk, dit duidt op gebruik van deze
gebouwen ook in de zomer. De geschiktheid van de GSP’s hangt samen met de
aanwezigheid van bomen en struiken rondom deze werken. De aanwezige beplanting
zorgt voor een stabiel binnenklimaat en de beplanting heeft een functie voor zwermende
en foeragerende dieren. Lijnvormige vegetatiestroken langs de dijk zullen ook onderdeel
uitmaken van vliegroutes van verschillende soorten vleermuizen. In enkele huizen zijn bij
het onderzoek van Limpens et al. (2007) verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen
gevonden.
Op de plaatsen waar dijkherstelwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden zijn in 2008
geen bomen aangetroffen die voor boombewonende soorten (bijvoorbeeld rosse
vleermuis en watervleermuis) geschikte holten bevatten. De meeste huizen langs de
Diefdijklinie bevatten wel geschikte verblijfplaatsen voor typische gebouwbewonende
soorten zoals laatvlieger en gewone dwergvleermuis. Enkele huizen hebben mogelijk ook
zolders die geschikt zijn voor grootoorvleermuizen als overwinteringslocatie.
Er is geen verspreidingskaart opgenomen van vleermuizen omdat in het kader van dit
onderzoek geen gerichte inventarisaties hebben plaatsgevonden voor deze soortgroep.
Verspreidingskaarten zijn opgenomen in Van Vliet et al., (2007) en Limpens et al.
(2007).
Tabel VII.
2.1.7
Soorten vleermuizen die in het studiegebied voorkomen en de betekenis
van het studiegebied voor deze soorten.
Soort
baardvleermuis
Myotis mystacinus
watervleermuis
Myotis daubentonii
gewone
grootoorvleermuis
Plecotus auritus
gewone
dwergvleermuis
ruige
dwergvleermuis
rosse vleermuis
laatvlieger
Pipistrellus pipistrellus
Pipistrellus nathusii
Nyctalus noctula
Eptesicus serotinus
Betekenis Diefdijklinie
winterverblijfplaatsen in forten
GSP’s
foerageergebied
winterverblijfplaatsen in forten
GSP’s
foerageergebied
en
winterzomerverblijfplaatsen in GSP’s
enkele dijkhuizen
foerageergebied en verblijfplaatsen
huizen
foerageergebied
en
en
en
en
en
in
foerageergebied
foerageergebied en verblijfplaatsen in
huizen
Vogels
Tijdens het inventarisatiewerk zijn zes territoria van de bosuil, vier van de steenuil, één
van de ransuil, één van de kerkuil, één van de buizerd en één van de bruine kiekendief
23
vastgesteld (zie kaart 4 in bijlage 3). Twee territoria van de steenuil bevonden zich vooral
op het noordelijke deel van de Diefdijklinie, een in het zuiden bij de Spijksche Waard. De
bosuilterritoria lagen meer verspreid over het traject. Alle territoria van de steenuil en de
kerkuil bevonden zich bij aanwezige bebouwing. In het onderzoeksgebied zijn
gedurende het muizenonderzoek op meerdere plaatsen roepende uilen gehoord. Bij deze
waarnemingen kon niet worden vastgesteld of het om territoria ging. In het najaar
zwermen jonge dieren uit op zoek naar een territorium en dieren kunnen dan gedurende
een korte periode op een locatie verblijven. De locaties van roepende vogels zijn wel op
kaart 4 weergegeven. De territoria van de buizerd en de bruine kiekendief zijn
vastgesteld aan de westzijde van de N848 ruim buiten het plangebied. In tabel VIII zijn
de aangetroffen soorten vogels van de Rode Lijst weergegeven (Hustings et al. 2004).
Tabel VIII.
In 2008 aangetroffen vogelsoorten van de Rode Lijst.
Soort
ransuil
steenuil
kerkuil
Asio otus
Athene Noctua
Tyto alba
Status
Rode Lijst (KW)
Rode Lijst (KW)
Rode Lijst (KW)
Andere soorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats zijn in het
gebied waargenomen, maar nestplaatsen of territoria werden alleen buiten de 50-meter
zone gevonden. In het bijzonder is gelet op soorten als spechten, roofvogels en
boomkruipers.
2.1.8
Ongewervelden
Voor wat betreft strikt beschermde ongewervelden hoeft alleen rekening gehouden te
worden met het voorkomen van de platte schijfhoren. Verspreid langs de Diefdijklinie is
de soort waargenomen ter hoogte van het Wiel van Bassa, De Waai, Polder
Overzijdeveld en Goilberdingen (www.limnodata.nl; www.anemoon.org). Binnen de 50
meter zone vanaf de dijk is alleen een waarneming bekend ter hoogte van DP 7 (zie
kaart 2 Bijlage 3). Verwacht wordt dat de soort in heldere sloten met veel submerse
plantengroei grofweg tussen Everdingen en Leerdam voorkomt (Van Vliet et al., 2007).
In het zuidelijk deel van het studiegebied wordt de soort niet verwacht.
2.2
2.2.1
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebied ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’
Achtergrond
Voor het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid kwalificeren 2 habitattypen, te weten (zie Bijlage 1):
- H6403: ruigten en zomen;
- H91E0: vochtige alluviale bossen.
24
Daarnaast is nog voorgesteld hieraan toe te voegen het type H7230: kalkmoerassen.
Het type H6403 is op te splitsen in 3 subtypen (LNV 2006):
H6403A: ruigten en zomen (moerasspiraea): natte, soortenrijke ruigte van zoet, laagdynamisch milieu (verbond Filpendulion), inclusief overgangen met veenmosrietland.
H6403B: ruigten en zomen (harig wilgenroosje): natte, soortenrijke ruigte van brakke
omstandigheden of rivierdalen (verbond Epilobion hirsuti).
H6403C: ruigten en zomen (droge bosranden): droge, nitrofiele, weinig bemeste
zomen (verbond Galio-Alliarion).
Binnen het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid komt volgens het
Profielendocument alleen het subtype H6403A in (zeer) geringe mate voor (met
bovendien matige kwaliteit).
Ook het type H91E0 is op te splitsen in 3 subtypen (LNV 2006):
H91E0A: vochtige
alluviale
bossen
(zachthoutooibossen):
rivierbegeleidende
zachthoutooibossen (verbond Salicion albae).
H91E0B: vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen): rivierbegeleidende esseniepenbossen (verbond Alno-Padion).
H91E0C: vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen): beekbegeleidende
alluviale bossen (verbond Alno-Padion en Alnion glutinosae).
Binnen het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid komen volgens het
Profielendocument (LNV 2006) alleen de subtypen A en C in (zeer) geringe mate voor
(met bovendien matige kwaliteit).
Het type H7230 betreft kalkmoerassen van de associatie Equiseto variegati-Salicetum
repentis. Dit zijn natte graslanden gebonden aan zwak eutrofe, kalkrijke bodems, waar
de zomergrondwaterstanden niet te diep wegzakken. Hierin komen soorten als bonte
paardenstaart, moeraswespenorchis, addertong en vleeskleurige orchis voor. Dergelijke
terreinen komen op kleine schaal langs de Linge voor, echter niet in de omgeving van de
onderzochte tracés langs de Diefdijk.
In figuur 4 wordt de begrenzing van het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk weergegeven.
Resultaten
H6403A (ruigten en zomen)
Binnen de te onderzoeken tracés komen ruigten en zomen voornamelijk voor op de
rechte gedeelten tussen Asperen en de Linge bij Heukelum. Deze vochtige ruigten
vormen meestal een zoom van enkele meters aan de voet van de dijk en vormen dan de
overgang naar wilgenstruweel, wilgenhakhout of elzenbroekbos. Soms ontbreekt deze
ruigte.
25
In de meeste gevallen gaat het hier om ruige rietvegetaties, waarin riet domineert en
verder soorten als grote brandnetel, kruldistel, haagwinde, gewone wederik, grote
kattenstaart, moerasspirea, bitterzoet, koninginnekruid en harig wilgenroosje voorkomen. Meestal zijn dit relatief soortenarme vegetaties, met dominantie van algemene
ruigtesoorten en/of riet. Ook wanneer riet (vrijwel) ontbreekt voldoen deze ruigten nog
niet aan de definitie van het habitattype ruigten en zomen (ook niet aan het type van
‘mindere kwaliteit’).
26
Figuur 4.
Begrenzing van het Natura 2000-gebied Zuider Lingerdijk & Diefdijk-Zuid.
H91E0 A/C (vochtige alluviale bossen)
Het subtype A is alleen te verwachten binnen de uiterwaarden langs de Linge. Ter
hoogte van de onderzochte tracés is hiervan geen sprake.
Binnen de te onderzoeken tracés komen bossen voor, die tot type C gerekend zouden
kunnen worden. Deze zijn voornamelijk aanwezig op het rechte gedeelte tussen
27
Asperen en de Linge bij Heukelum. Het betreft hier een scala aan verschillende soorten
wilgenstruweel (opgaand bos met schietwilgen, opslag/struweel van grauwe wilg,
wilgenhakhout, populierenaanplant of elzenbroekbos.
Op dit gedeelte komt een aantal elzenbroekbossen voor, die meestal begreppeld zijn
(legakkers met natte greppels of slootjes daartussenin), welke variëren in leeftijd.
Elzenbroekbossen worden ook tot H91E0C gerekend. Gezien de veelal ruige ondergroei,
worden jonge bossen hier niet toe gerekend. Oudere broekbossen met een redelijk tot
goed ontwikkelde structuur en ondergroei komen langs de Diefdijk hier en daar voor.
Hierin komen soorten voor als hop (veel), hennegras, moeraszegge, grote cyperzegge,
pluimzegge, smalle stekelvaren, pitrus, wolfspoot, kattenstaart, gele lis, dauwbraam e.a.
In één goed ontwikkeld, oud elzenbosje komt vrij regelmatig moeraswolfsmelk voor in
de ondergroei (zie verspreidingskaart flora).
2.2.2
EHS
In bijlage 4 wordt de begrenzing van de EHS weergegeven. Hieruit komt naar voren dat
de Diefdijklinie grotendeels in de EHS ligt. Op enkele plaatsen ligt de EHS alleen aan de
binnenzijde of de buitenzijde van de Dijfdijklinie en op een enkele plaats is er aan
weerszijden van het tracé een onderbreking van de EHS, zoals ten zuidwesten van
Kedichem. In bijlage 4 is tevens onderscheid gemaakt tussen bestaande natuur en nog
te realiseren natuur (verwervingsgebied). In bijlage 5 worden voor de Zuidhollandse
zijde op perceelsniveau de natuurdoeltypen gepresenteerd. Voor de Gelderse zijde was
deze informatie niet op perceelsniveau beschikbaar. In bijlage 5 zijn per deel van het
tracé kort de nagestreefde natuurdoeltypen weergegeven aan de hand van cijfers.
Het gebied waar mogelijk een fietspad aangelegd gaat worden, maakt ook onderdeel uit
van de EHS. In het noordoostelijke deel zijn de natuurdoeltypen: hakhout en griend, nat
matig voedselrijk grasland en plas. Voor de rest van het gebied worden aan weerszijden
van de Diefdijklinie de volgende natuurdoeltypen nagestreefd: hakhout en griend, nat
bos op klei en stroomdalgrasland.
28
3 Effectbeoordeling Flora- en faunawet
3.1
3.1.1
Effecten en verbodsbepalingen
Flora
De ingreep zal naar verwachting leiden tot vernietiging van groeiplaatsen van de
beschermde soorten grote kaardenbol en dotterbloem. Voor deze overtreding van een
verbodsbepaling uit artikel 8 van de Flora- en faunawet geldt een vrijstelling omdat de
soorten in Tabel 1 van de Flora- en faunawet staan en de ingreep een ruimtelijke
ontwikkeling en inrichting betreft. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet
is voor beschermde flora niet nodig. De gunstige staat van instandhouding van de grote
kaardenbol en dotterbloem komt langs de Diefdijklinie niet in het geding, beide soorten
zijn in Nederland vrij algemeen op respectievelijk ruderale terreinen en in het veenweidegebied en rivierengebied.
Naast beschermde soorten zullen ook groeiplaatsen van Rode Lijstsoorten verdwijnen.
Dit is vooral het geval binnen het plangebied voor het fietspad en tussen DP 53 en DP
58. In § 3.2 zijn aanbevelingen opgenomen waarmee aanwezige biotopen met soorten
van de Rode Lijst zoveel mogelijk behouden kunnen worden.
3.1.2
Vissen
In bijna elke sloot langs de Diefdijklinie op locaties waar werkzaamheden uitgevoerd
gaan worden kan een beschermde vissoort verwacht worden. In veel gevallen betreft het
de kleine modderkruiper. Deze soort komt in de meeste wateren met enige watervegetatie voor. Op enkele plaatsen moet ook rekening gehouden worden met de
aanwezigheid van populaties van de grote modderkruiper (zie § 2.1.2). In het geval dat
er een (deel van een) sloot gedempt gaat worden of een groot deel van de oever wordt
vergraven, wordt een vaste rust- en verblijfplaats vernietigd van de kleine modderkruiper
en in sommige gevallen van de grote modderkruiper. Voor deze overtreding van een
verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en faunawet is ontheffing nodig (zie tabel
6). Als gewerkt kan worden conform werkprotocol 15 uit het rapport ‘Uitwerking van
maatregel-protocollen ter bescherming van soorten’ (Hoogerwerf et al., 2008) is het
aanvragen van ontheffing voor de kleine modderkruiper niet nodig. Het voorkomen van
de grote modderkruiper kan gekoppeld zijn aan kwelwater dat in de betreffende sloot
terecht komt. Afname van de hoeveelheid kwelwater kan van invloed zijn op de
geschiktheid van de betreffende sloot voor de grote modderkruiper. De zuurgraad kan
bijvoorbeeld lager worden waardoor eieren kunnen worden aangetast. Aanbevolen
wordt om binnen het verspreidingsgebied van de grote modderkruiper (en heikikker en
kamsalamander) de effecten van de ingreep op de hoeveelheid ondiepe kwel in beeld te
brengen en waar nodig te compenseren.
De bittervoorn is alleen aangetroffen bij de oevers van grotere wateren. Als grote delen
van de oevers van grote wateren zoals de verschillende wielen en de Linge worden
vergraven worden vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort vernietigd. Voor deze
29
overtreding van een verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en faunawet is
ontheffing nodig (zie tabel IX). Binnen het plangebied voor het fietspad worden naar
verwachting geen wateren aangetast. Negatieve effecten op vissen worden door de
realisatie van het fietspad dan ook niet verwacht.
In § 3.2 zijn aanbevelingen opgenomen om te zorgen dat bij werkzaamheden aan
wateren slachtoffers onder vissen zoveel mogelijk voorkomen worden. Als de
aanbevelingen in § 3.2 worden gehanteerd, zullen de werkzaamheden de gunstige staat
van instandhouding van de kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn
niet in gevaar brengen. Op veel plaatsen zal er namelijk sprake zijn van het verplaatsen
van een watergang en in de meeste gevallen zal slechts een deel van een watergang
worden vergraven of gedempt.
Tabel IX.
Soort
Te verwachten effecten op beschermde soorten vissen.
Voorkomen
Effecten
Overtreding
verbodsbepalingen
artikel 11*
Kleine
zeker
vernietiging vaste rust- en
modderkruiper
verblijfplaatsen
(Cobitis taenia)
Grote
zeker
vernietiging vaste rust- en
artikel 11
modderkruiper
verblijfplaatsen
(Misgurnus
fossilis)
Bittervoorn
zeker
vernietiging vaste rust- en
artikel 11
(Rhodeus
verblijfplaatsen
cericeus)
*
ontheffingsaanvraag niet nodig als gewerkt wordt volgens werkprotocol 15 uit
Hoogerwerf et al. (2008)
3.1.3
Amfibieën
Op de locaties waar dijkherstelwerkzaamheden gaan plaatsvinden komen twee strikt
beschermde amfibiesoorten voor waar negatieve effecten voor kunnen ontstaan door de
ingreep: heikikker en kamsalamander. Beide soorten gebruiken de dijk als overwinteringsplaats. Overwinteringslocaties van de heikikker worden op het merendeel van
de locaties waar werkzaamheden uitgevoerd gaan worden verwacht. Voor de
kamsalamander is dit het geval voor de locaties die liggen tussen de A2 (DP 11) en DP
39 en tussen DP 50 en DP 83 (dus ook binnen het plangebied voor het fietspad).
Voor de heikikker geldt tevens dat op een aantal plaatsen geschikte voortplantingswateren aanwezig zijn die door de ingreep kunnen worden aangetast. De wateren aan
weerszijden van de Diefdijk tussen DP 1 en DP 7 en aan de noordkant van de dijk tussen
DP 69 en DP 75 zijn in 2008 als voortplantingswater gebruikt. Op deze locaties zijn ook
herstelwerkzaamheden gepland. Omdat het Voorkeursalternatief voor de ingreep nog
niet is vastgesteld, is het nog niet duidelijk of hier voortplantingswateren direct of
indirect (door effect op de mogelijk aanwezige kwelstroom) aangetast gaan worden.
30
Voor de heikikker en de kamsalamander is voor de ingreep ontheffing nodig van een
verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en faunawet: het vernietigen van vaste rusten verblijfplaatsen (zie tabel X). Als de aanbevelingen in § 3.2 worden gehanteerd, zullen
de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de heikikker en de
kamsalamander niet in gevaar brengen.
Tabel X.
3.1.4
Te verwachten effecten op beschermde soorten amfibieën.
Soort
Voorkomen
Effecten
Heikikker (Rana
arvalis)
Kamsalamander
(Triturus cristatus)
zeker
vernietiging vaste rust- en
verblijfplaatsen
vernietiging vaste rust- en
verblijfplaatsen
zeker
Overtreding
verbodsbepalingen
artikel 11
artikel 11
Grondgebonden zoogdieren
De waterspitsmuis is niet aangetroffen tijdens het veldonderzoek in 2008. Op basis van
bekende waarnemingen wordt aangenomen dat langs de Nieuwe Zuider Lingendijk
tussen DP 61 en de N848 aan beide zijden van de dijk een kleine populatie dieren
gebruik maakt van het terrein als leefgebied. Aan de zuidzijde van de dijk zullen dijkherstelwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden. Op plaatsen waar de oeverzone van
wateren wordt aangetast kan leefgebied van de waterspitsmuis worden vernietigd.
Hiervoor is ontheffing nodig van een verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en
faunawet: het vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen (zie tabel XI). Als de aanbevelingen in § 3.2 worden gehanteerd, zullen de werkzaamheden de gunstige staat van
instandhouding van de waterspitsmuis niet in gevaar brengen.
Ook op andere locaties langs de dijk bevindt zich geschikt leefgebied voor de soort maar
hier is de soort niet aangetroffen of het geschikte biotoop ligt op grotere afstand van de
dijk en valt buiten het bereik van de werkzaamheden.
Tabel XI.
3.1.5
Te verwachten effecten op beschermde soorten grondgebonden zoogdieren.
Soort
Voorkomen
Effecten
Waterspitsmuis
(Neomys fodiens)
verwacht
vernietiging vaste rust- en
verblijfplaatsen
Overtreding
verbodsbepalingen
artikel 11
Vleermuizen
Er komen langs de Diefdijklinie verschillende soorten vleermuizen voor (zie tabel XII). In
huizen en groepsschuilplaatsen zijn winter- en zomerverblijfplaatsen van verschillende
soorten vastgesteld. Er zijn op plaatsen waar dijkherstelwerkzaamheden gaan plaatsvinden binnen 50 meter vanaf de teen van de dijk geen bomen met (geschikte)
verblijfplaatsen bekend. Langs de dijk jagen verschillende soorten vleermuizen en
31
mogelijk zijn ook vliegroutes aanwezig. In het kader van de dijkherstelwerkzaamheden
wordt geen bebouwing gesloopt en verblijfplaatsen in bomen zijn niet aanwezig. Directe
effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen zijn dus niet aan de orde. Waar vegetatie
aanwezig is nabij bebouwing met potentiële verblijfplaatsen kan het verwijderen van de
opgaande beplanting van invloed zijn op de geschiktheid van deze verblijfplaatsen voor
vleermuizen (effect op binnenklimaat en beschutting van gebouw). Ook kan door de kap
van beplanting aantasting van vliegroutes worden veroorzaakt. Werkzaamheden nabij
verblijfplaatsen waarbij veel trillingen en lawaai worden geproduceerd kunnen een
verstorende invloed hebben op vleermuizen. Indirect kunnen de dijkherstelwerkzaamheden dus negatieve effecten veroorzaken voor vleermuizen. Voor de rosse
vleermuis worden deze negatieve effecten niet verwacht aangezien er geen verblijfplaatsen in het studiegebied aanwezig zijn en de dieren nauwelijks gebruik zullen maken
van de lijnvormige beplanting langs de Diefdijklinie. In § 3.2 zijn mitigerende maatregelen opgenomen waarmee negatieve effecten op vleermuizen voorkomen kunnen
worden.
Tabel XII.
3.1.6
Te verwachten effecten op beschermde soorten vleermuizen.
Soort
Voorkomen
Effecten
baardvleermuis
zeker
watervleermuis
zeker
gewone grootoorvleermuis
gewone dwergvleermuis
ruige dwergvleermuis
laatvlieger
zeker
verstoring verblijfplaatsen,
aantasting vliegroutes
verstoring verblijfplaatsen,
aantasting vliegroutes
verstoring verblijfplaatsen,
aantasting vliegroutes
verstoring verblijfplaatsen,
aantasting vliegroutes
aantasting vliegroutes
rosse vleermuis
zeker
zeker
zeker
zeker
verstoring verblijfplaatsen,
aantasting vliegroutes
geen
Overtreding
verbodsbepalingen
artikel 11
artikel 11
artikel 11
artikel 11
artikel 11
artikel 11
geen
Vogels
Van de vastgestelde territoria bevonden twee territoria van de bosuil zich op plaatsen
aan de zijde van de dijk waar maatregelen gepland zijn. Hiervan bevindt één
broedlocatie zich zeker op 50 meter afstand, maar van de broedlocatie bij het Wiel van
Bassa (of Schoonrewoerdse Wiel) is dit niet zeker. Gezien de beperkte omvang van de
ingreep ter plaatse, loopt alleen de mogelijke nestplaats gevaar. Het foerageergebied van
de bosuil zal niet of nauwelijks worden aangetast. Er dient ontheffing aangevraagd te
worden voor het verdwijnen van een vaste verblijfplaats, al is dit afhankelijk van de
voorgenomen ingreep (zie tabel XIII). Bij het plaatsen van damwanden kan mogelijk de
broedlocatie gespaard worden. Als de aanbevelingen in § 3.2 worden gehanteerd, zullen
32
de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de bosuil niet in gevaar
brengen.
Voor de steenuil geldt dat twee territoria zich bevinden op locaties die grenzen aan
ingreepgebieden maar zich op meer dan 50 meter van de Diefdijk bevinden. Eén
territorium bevindt zich wel op een locatie waar een ingreep zal plaatsvinden, maar deze
ingreep vindt aan de andere zijde van de Diefdijk plaats.
De broedlocaties van ransuil, buizerd en bruine kiekendief bevinden zich op honderden
meters afstand van de locaties waar ingrepen plaatsvinden. Voor de kerkuil geldt dat de
nestlocatie zich bevindt aan de zijde van de Diefdijklinie waar geen ingreep zal
plaatsvinden. Slechts op een locatie is één spechtenhol vastgesteld binnen 50 meter van
de Diefdijklinie, maar dit hol bevindt zich aan de zijde van de dijk waar geen ingreep zal
plaatsvinden.
Het ingreepgebied heeft vermoedelijk een rol als foerageergebied voor uilen als kerkuil,
bosuil en steenuil. De ingreep beperkt zich tot de directe omgeving van de Diefdijklinie.
Het territorium van de genoemde uilen beslaat een groter gebied dan alleen het talud
van de dijk en aangrenzende strook. Voor de vogels is in de meeste gevallen voldoende
alternatief foerageergebied in de directe omgeving beschikbaar.
Tabel XIII.
3.1.7
Te verwachten effecten op beschermde soorten vogels.
Soort
Voorkomen
Effecten
bosuil
zeker
Verdwijnen vaste verblijfplaats
Overtreding
verbodsbepalingen
Artikel 11
Ongewervelden
De platte schijfhoren is binnen de groep ongewervelden de enige soort die in het plangebied voor de dijkherstelwerkzaamheden voorkomt. De platte schijfhoren wordt langs
de Diefdijklinie alleen tussen Everdingen en Leerdam verwacht en dan wel in heldere
sloten met veel submerse watervegetatie. Als (delen van) sloten worden gedempt of
grote delen van oevers worden vergraven worden vaste rust- en verblijfplaatsen van de
platte schijfhoren vernietigd en worden mogelijk exemplaren gedood. Voor deze overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 9 en 11 van de Flora- en faunawet is
ontheffing nodig (zie tabel XIV). Doordat de soort wijd verspreid is en in relatief hoge
aantallen voorkomt zal de gunstige staat van instandhouding van de platte schijfhoren
niet in gevaar komen. Mitigerende maatregelen zijn voor deze soort niet nodig.
Tabel XIV.
Te verwachten effecten op beschermde soorten ongewervelden.
Soort
Voorkomen
Effecten
Platte schijfhoren
(Anisus vorticulus)
zeker
doden van exemplaren en
vernietiging vaste rust- en
verblijfplaatsen
Overtreding
verbodsbepalingen
artikel 9 en 11
33
3.2
Mitigerende en compenserende maatregelen
Flora
Bij de mogelijke aanleg van een fietspad wordt aanbevolen zo weinig mogelijk vegetatie
op de dijk te vergraven. Voor transport van machines en materialen worden rijplaten
gebruikt. Het afwerken van de dijk wordt zoveel mogelijk gedaan met het materiaal wat
oorspronkelijk op de dijk aanwezig was om de groeiplaatsfactoren zoveel mogelijk te
handhaven en mogelijk aanwezige zaden van soorten te kunnen laten kiemen op de dijk.
Het huidige beheer van de dijktaluds wordt gehandhaafd.
Als bij de dijkherstelwerkzaamheden tussen DP 53 en DP 58 de vegetatie op en langs de
dijk wordt aangetast, worden waar relevant de hierboven genoemde maatregelen
toegepast.
Vissen
Werkzaamheden aan sloten zoals het dempen en vergraven van wateren, worden zoveel
mogelijk uitgevoerd tijdens de minst kwetsbare periode voor vissen: buiten het voortplantingsseizoen en buiten vorstperioden. Als vuistregel kan worden aangehouden dat
werkzaamheden kunnen plaatsvinden bij een watertemperatuur van beneden de 18
graden Celsius in het najaar en in het vroege voorjaar (periode 15 augustus tot en met
15 maart) onder leiding van een faunadeskundige (Hoogerwerf et al., 2008).
Het dempen van een sloot of water vindt plaats op de volgende manier: het te dempen
deel van de watergang wordt met een dammetje afgesloten van de rest van het water.
Vervolgens wordt het waterpeil van het te dempen deel verlaagd met een pomp
waarvan de zuigmond in een korf hangt waar geen vissen doorheen kunnen. Vervolgens
worden de aanwezige vissen met een schepnet gevangen en overgebracht naar teilen
met helder water en zo snel mogelijk verplaatst naar het te handhaven deel van de
watergang. De aanwezige modder op de bodem van de sloot en waterplanten worden
op de kant uitgespreid en nagelopen op aanwezige fauna. Aanwezige dieren worden
ook op de hierboven beschreven manier verplaatst naar het te handhaven deel van de
watergang.
Het vergraven van de oever vindt plaats op de volgende manier: de aanwezige
watervegetatie wordt met een open maaibak afgemaaid en op de kant nagelopen op
aanwezige vissen. Deze worden direct teruggeplaatst in het water. Minimaal 24 uur na
het afmaaien van de watervegetatie wordt de oever vergraven. Het gros van de
(beschermde) soorten zal nu naar delen van de watergang zijn gezwommen waar de
watervegetatie niet is verwijderd en waar geen werkzaamheden gaan plaatsvinden.
Aanbevolen wordt om binnen het verspreidingsgebied van de grote modderkruiper de
heikikker en de kamsalamander de effecten van de ingreep op de hoeveelheid ondiepe
kwel in beeld te brengen en waar nodig te compenseren.
34
Amfibieën
Delen van het dijktalud waar grondwerkzaamheden moeten plaatsvinden en die deel
uitmaken van het leefgebied van de heikikker en de kamsalamander worden in mei
uitgerasterd met een amfibieënscherm. De dieren die op de dijk hebben overwinterd zijn
dan zoveel mogelijk naar de lager gelegen voortplantingswateren getrokken. Door het
aanbrengen van het scherm wordt voorkomen dat de dieren terugkeren naar de locatie
waar werkzaamheden gaan plaatsvinden. Na het broedseizoen van vogels worden de
grondwerkzaamheden uitgevoerd. Na de werkzaamheden wordt het amfibieënscherm
verwijderd.
Het dempen van wateren of vergraven van wateren vindt plaats zoals beschreven bij
vissen. De voortplantingsperiode van amfibieën valt samen met die van vissen.
Voorkomen dient te worden dat de oevers met hoog gras waar veel juveniele heikikkers
aanwezig kunnen zijn worden platgereden of worden gemaaid. De werkzaamheden
worden waar mogelijk uitgevoerd vanaf de gemaaide of braakliggende agrarische
percelen, de vegetatie langs de watergang wordt zo min mogelijk aangetast en bereden
met machines.
Grondgebonden zoogdieren
Aan de zuidzijde van de Nieuwe Zuider Lingendijk gaan dijkherstelwerkzaamheden
plaatsvinden nabij een oever wat waarschijnlijk onderdeel is van het leefgebied van de
waterspitsmuis. Mitigerende maatregelen zijn in elk geval nodig nabij de N848, ter
hoogte van DP 55. Het betreft een heldere ondiepe plas met watervegetatie en een
ruige oever. Ook op andere plaatsen langs de Nieuwe Zuider Lingendijk waar
vergelijkbaar habitat aangetroffen wordt zijn onderstaande mitigerende maatregelen
nodig. Als de betreffende oever vergraven gaat worden of als beplanting wordt
verwijderd, wordt als volgt te werk gegaan: de lage begroeiing op de oever wordt met
behulp van een bosmaaier afgemaaid, de grond wordt hierbij niet aangetast. Aanwezige
dieren zullen door gebrek aan dekking naar de overzijde van de plas vertrekken waar
geschikt leefgebied aanwezig is. Vervolgens kan de oever worden vergraven.
Compensatie van het leefgebied is niet aan de orde, geschikt leefgebied zal opnieuw
ontstaan en er is voldoende alternatief leefgebied aanwezig.
Vleermuizen
Werkzaamheden op korte afstand (binnen 50 meter) van verblijfplaatsen in groepsschuilplaatsen worden niet uitgevoerd in de periode oktober tot en met maart. In deze
perioden vindt de paring en de winterslaap plaats. Verstoring kan in deze perioden
negatieve effecten hebben op het voortplantingssucces en de winterslaap van dieren.
Aanwezige beplanting rondom groepsschuilplaatsen wordt alleen gekapt indien duidelijk
is dat de groepsschuilplaats geen functie heeft voor vleermuizen als verblijfplaats. Indien
betreffende beplanting moet wijken voor de werkzaamheden dan vindt de kap zoveel
mogelijk gefaseerd plaats in de periode van 15 juli tot en met september indien geen
vogels in de beplanting broeden.
35
De kap van (delen van) lijnvormige beplanting langs de dijk wordt voorkomen, omdat
vliegroutes van vleermuizen doorbroken kunnen worden. Van belang is dat er
lijnvormige beplanting aanwezig blijft. Waar mogelijk wordt slechts een deel van de
beplanting gekapt op zodanige wijze dat een lijnvormig geheel in stand blijft. Indien het
onvermijdelijk is dat lijnvormige elementen worden onderbroken, wordt met een
vleermuisdeskundige besproken welke passende mitigerende maatregelen toegepast
gaan worden.
Vogels
In gebruik zijnde nesten van vogels zijn beschermd. Om te voorkomen dat nesten met
eieren of jongen worden aangetast worden grondwerkzaamheden en maai- en rooiwerkzaamheden uitgevoerd buiten het broedseizoen. Voor de meeste soorten kan voor
het broedseizoen als vuistregel de periode maart tot augustus worden aangehouden. Als
binnen deze periode werkzaamheden uitgevoerd moeten worden kan dat alleen als een
deskundige heeft vastgesteld dat er geen in gebruik zijnde nesten in het plangebied
aanwezig zijn.
De bosuil begint al met broeden in januari en de jongen vliegen doorgaans uit in mei
Van belang is om de nestplaats die door de ingreep mogelijk wordt aangetast in deze
periode niet te verstoren. Indien de nestboom verloren gaat door de werkzaamheden
kan vervangende nestruimte gerealiseerd worden door op korte afstand van de
oorspronkelijke nestlocatie een nestkast te plaatsen voor de aanvang van de
werkzaamheden, zodat de vogels een alternatief hebben voor de vaste verblijfplaats die
eventueel aangetast gaat worden.
36
4 Conclusies en aanbevelingen
4.1
Flora- en faunawet: conclusies ten aanzien van ontheffingsaanvraag
In tabel XV zijn de zeker of mogelijk in het plangebied voorkomende strikt(er)
beschermde soorten opgenomen. Aangegeven is of en zo ja welke verbodsbepalingen
worden overtreden en of een ontheffingsaanvraag ex artikel 75 van de Flora- en
faunawet aan de orde is. Hierbij is er van uitgegaan dat de mitigerende maatregelen
zoals verwoord in § 3.2 van dit rapport zullen worden uitgevoerd.
Tabel XV
Soort
Strikter beschermde soorten in het plangebied, overtredingen Flora- en
faunawet.
Overtreding
Ontheffing
verbodsbepaling
Nodig?
Kleine modderkruiper (Cobitis
zeker
Vernietigen vaste
Ja*
taenia)
rust- en verblijfplaats
Grote modderkruiper
zeker
Vernietigen
vaste
Ja
(Misgurnus fossilis)
rust- en verblijfplaats
Bittervoorn (Rhodeus cericeus)
zeker
Vernietigen
vaste
Ja
rust- en verblijfplaats
Heikikker (Rana arvalis)
zeker
Vernietigen
vaste
Ja
rust- en verblijfplaats
Kamsalamander (Triturus
zeker
Vernietigen
vaste
Ja
cristatus)
rust- en verblijfplaats
Waterspitsmuis (Neomys
verwacht
Vernietigen
vaste
Ja
fodiens)
rust- en verblijfplaats
Vleermuizen
zeker
Geen
Nee
Bosuil (Strix aluco)
zeker
Vernietigen
vaste
Ja
rust- en verblijfplaats
Platte schijfhoren (Anisus
zeker
Vernietigen
vaste
Ja
vorticulus)
rust- en verblijfplaats
*
ontheffingsaanvraag niet nodig als gewerkt wordt volgens werkprotocol 15 uit
Hoogerwerf et al. (2008)
4.2
Voorkomen
Natura 2000: Verspreiding beschermde habitattypen
Habitattypen
Op de onderzochte tracés komen de habitattypen H6403A en H91E0A niet voor binnen
een strook van 30 meter gerekend vanaf de teen van de dijk.
Het habitattype H91E0C komt wel op enkele locaties voor. Op grond van de mate van
ontwikkeling (ouderdom, structuur, soortensamenstelling ondergroei) is daarbij op kaart
1 in bijlage 3 onderscheid gemaakt in ‘goede kwaliteit’ en ‘matige kwaliteit’.
37
4.3
EHS
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft als doel om van de bestaande en nieuwe
natuur een goed functionerend netwerk te maken. Het ruimtelijke beleid voor de EHS is
gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’
van de EHS. Op plannen, projecten of handelingen binnen de EHS is conform de Nota
Ruimte het ’nee, tenzij’-regime van toepassing (VROM, 2004).
Een groot deel van de Diefdijklinie ligt in de EHS. Voor het Zuidhollandse deel is op
perceelsniveau bekend welke natuurdoeltypen eventueel invloed (kunnen) ondervinden
van de werkzaamheden. Voor het Gelderse deel van de EHS worden alleen clusters van
natuurdoeltypen aangegeven, zodat niet op perceelsniveau de informatie voor handen
is. Het effect van de ingrepen zal ook sterk afhangen van de wijze waarop de dijkherstelwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Bij het plaatsen van een damwand zijn
de directe invloeden van de werkzaamheden vooral tijdelijk, maar kunnen mogelijk op
langere termijn wel kwelstromen beïnvloed worden en daarom ook op een grotere
oppervlakte effecten optreden. Bij het aanbrengen van aarden dammen, kan, bij het
gebruik van het juiste bodemmateriaal en de juiste expositie gunstiger omstandigheden
voor stroomdalsoorten gerealiseerd kunnen worden.
Ruimtelijke ingrepen in de EHS met significant negatieve effecten op de wezenlijke
kenmerken en waarden van het gebied zijn in beginsel niet toegestaan. Tenzij er voor de
ingreep geen reële alternatieven zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar
belang. De initiatiefnemer is verplicht om de negatieve effecten te mitigeren (voorkomen
of beperken) en de restschade te compenseren.
De wezenlijke kenmerken en waarden zijn niet alleen de huidige en potentiële waarden,
gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Door bijvoorbeeld Gedeputeerde Staten
van Utrecht zijn vier hoofdaspecten aangewezen die bepalen welke waarden en
kenmerken binnen de EHS als wezenlijk moeten worden aangemerkt:
1) De aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit;
2) Gebieden die bepalend zijn voor de aaneengeslotenheid en robuustheid van de
EHS;
3) De aanwezigheid van bijzondere soorten;
4) De aanwezigheid van essentiële verbindingen (bijvoorbeeld foerageer- en
migratieroutes).
Indien de EHS op één van deze hoofdaspecten wordt aangetast, is sprake van een
significante aantasting van de EHS.
38
5 Literatuur
Bloem, H., K. Boer, N. Groen, R. van Harxen & P. Stroeken, 2001. De steenuil in
Nederland, handleiding voor onderzoek en bescherming. Stichting
Steenuilenoverleg Nederland.
Creemers, R.C.M., 1996. Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland.
Toelichting op de Rode lijst, IKC, Wageningen.
Hoogerwerf, G., T. Brouwer & P. van Hoof, 2008. Gedragscode Flora- en faunawet voor
waterschappen: Uitwerking maatregel-protocollen ter bescherming van
soorten (versie 3 juli 2008). Natuurbalans - Limes Divergens BV, Nijmegen; in
opdracht van Waterschap Rivierenland.
Hustings, F., C. Borggreve,C. Van Turnhout & J. Thissen, 2004. Basisrapport voor de
Rode Lijst Vogels volgens Nederlandse en IUCN-criteria. SOVON-onderzoeksrapport 2004/13. SOVON Vogelonderzpoek Nederland, Beek-Ubbergen.
Lange, R., P. Twisk, A. van Winden, A. van Diepenbeek, 2003. Zoogdieren van WestEuropa. 2e druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
Limpens, H.J.G.A., E.A. Jansen & J.J.A. Dekker, 2007. Vleermuisleefgebieden in de
Nieuwe Hollandse Waterlinie. Onderzoek naar huidige functies voor
vleermuizen, huidig gebruik, knelpunten en mogelijkheden tot duurzame
ontwikkeling. Deel 2: Onderzoeksrapportage. Rapport 2006.054-3. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem.
LNV, 1993. Structuurschema Groene Ruimte: het landelijk gebied de moeite waard.
Ministerie van LNV, Den Haag.
LNV, 2004. Besluit Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV, Den Haag.
LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV,
Den Haag.
LNV, 2005b. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en
planten! Ministerie van LNV, Den Haag.
RAVON, 2003. Jaarverslag 2001. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 15. Jaargang 5, nr.
3, pag. 4
RAVON, 2004. Jaarverslag 2002. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 17. Jaargang 6, nr.
2, pag. 32-48.
RAVON, 2005. Waarnemingenoverzicht 2003 & 2004. Reptielen, amfibieën en vissen,
nr. 20. Jaargang 7, nr. 2, pag. 46-64.
van Dijk, A.J., 2004. Handleiding Broedvogel Monitoring Project (broedvogelinventarisatie in proefvlakken). SOVON, Beek-Ubbergen.
van den Hengel, P., J. Kuipers & B. van Straten, 2007. Verbetering van de Diefdijklinie.
Startnotitie. Grontmij, Arnhem.
van Vliet, F., D. Beuker & R. van Eekelen, 2007. Beschermde soorten langs de
Diefdijklinie. Literatuurstudie. Rapport 07-197. Bureau Waardenburg,
Culemborg.
VROM, 2004. Nota Ruimte. Ministerie van VROM, Den Haag.6-64.
39
40
Bijlage 1 Gebiedendocument Natura 2000-gebied
Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid
41
070_gebiedendocument_Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid_november
2007
Natura 2000 gebied 70 – Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid
CONCEPT GEBIEDENDOCUMENT
Kenschets
Natura 2000 Landschap:
Status:
Site code:
Beschermd natuurmonument:
Beheerder:
Provincie:
Gemeente:
Oppervlakte:
Rivierengebied
Habitatrichtlijn
NL3004007
Oeverlanden langs de Linge BN/SN
Staatsbosbeheer, Zuid-Hollands Landschap, particulieren
Gelderland, Zuid-Holland
Geldermalsen, Leerdam, Lingewaal
483 ha
Gebiedsbeschrijving
Het Natura 2000 gebied Zuider Lingedijk en Diefdijk-Zuid omvat de oeverlanden van de rivier de Linge,
die een smal stroomgebied heeft dat tussen Rijn en Waal ligt ingekneld. Door zijn omvang, schaal en
dynamiek neemt de Linge een bijzondere positie in in het Nederlandse rivierenlandschap. Het
landschap is minder dynamisch dan dat van de Rijn, Waal, Maas en IJssel, maar heeft in veel opzichten
toch het karakter van een rivierenlandschap met daarbij behorende landschapselementen,
begroeiingen en soorten. Samenhangend met de geringere dynamiek, wordt het gebied gekenmerkt
door interessante overgangen naar laagveen, wat tot uiting komt door een diversiteit aan
verlandingsgemeenschappen. Door zijn kleinschaligheid is het gebied van groot belang voor de
kamsalamander.
Begrenzing
PM
Natura 2000 database
Habitattypen
Code
Habitattype
H6430
Ruigten en zomen
H91E0
Vochtige alluviale bossen
Habitatrichtlijnsoorten
Soortnr
Soort
H1134
Bittervoorn
H1145
Grote modderkruiper
H1149
Kleine modderkruiper
H1166
Kamsalamander
Voorstel voor het toevoegen aan de database:
H7230
Kalkmoerassen 1a
Kernopgaven
Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natura 2000 aanwijzingsbesluit
1
070_gebiedendocument_Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid_november
2007
3.11
Vissen en amfibieën: Laagdynamische wateren voor grote modderkruiper H1145, bittervoorn
H1134 en amfibieën, zoals kamsalamander H1166.
Instandhoudingsdoelen
Algemene doelen
Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige
staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie.
Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de ecologische samenhang van het Natura
2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.
Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de
duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitats en soorten.
Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de
ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor
instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.
Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van
de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.
Habitattypen
H6430
Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en
alpiene zones
Doel
Behoud oppervlakte en kwaliteit ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A).
Toelichting Gezien de relatief kleine bijdrage van dit gebied voor het habitattype ruigten en zomen,
moerasspirea (subtype A) is een behoudsdoel geformuleerd.
H7230
Doel
Toelichting
Alkalisch laagveen
Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.
In het gebied komen in enkele tichelgaten (o.a. Put van Bullee) zeer soortenrijke (ten
dele veenvormende) kleine-zeggenbegroeiingen voor die tot het habitattype
kalkmoerassen worden gerekend. Het betreft associatie Equiseto variegati-Salicetum
repentis, een vorm van het habitattype die beperkt is tot het rivierengebied. Dergelijke
begroeiingen staan – net als andere vormen van het habitattype – in ons land sterk
onder druk. De instandhouding is hier afhankelijk van de toevoer van kalkrijk
grondwater.
H91E0
*Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion,
Alnion incanae, Salicion albae )
Behoud oppervlakte en kwaliteit. Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van
habitattype H7230 kalkmoe rassen is toegestaan.
De habitattypen vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A), vochtige
alluviale bossen essen-iepenbossen (subtype B) en vochtige alluviale bossen,
beekbegeleidende bossen (subtype C) komen hier alleen voor in de vorm van
cultuurgrienden en als kleine, geïsoleerde bosjes elzenbroek. In vrijwel alle gevallen
staan deze bossen niet meer onder invloed van de rivier. Gezien het geringe belang van
dit gebied voor het type (ook potentieel) is een behoudsdoel geformuleerd.
Doel
Toelichting
Soorten
H1134
Doel
Bittervoorn
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natura 2000 aanwijzingsbesluit
2
070_gebiedendocument_Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid_november
2007
Toelichting
Het Lingegebied maakt deel uit van het kernverspreidingsgebied van de bittervoorn in
het westelijke rivierengebied. De populatie in het gebied is hier onderdeel van een
ruimer voorkomende meta-populatie.
H1145
Doel
Toelichting
Grote modderkruiper
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
Het Lingegebied maakt deel uit van het hoofdverspreidingsgebied van de grote
modderkruiper, maar slechts een klein deel hiervan ligt binnen de begrenzing van het
Natura 2000 gebied. De aanwezige populatie maakt deel uit van een grotere metapopulatie in de ruime omgeving.
H1149
Doel
Toelichting
Kleine modderkruiper
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.
De kleine modderkruiper verkeert landelijk in een gunstige staat van instandhouding.
De soort komt in Nederland algemeen en wijd verspreid voor.
H1166
Doel
Kamsalamander
Uitbreiding verspreiding en omvang leefgebied en verbetering kwaliteit leefgebied voor
uitbreiding populatie.
De van oudsher aanwezige populatie is zo sterk teruggelopen dat van een
relictpopulatie gesproken moet worden. Het gebied ten westen van de Diefdijk-Zuid is
een belangrijk voortplantingsgebied voor de kamsalamander. Anders dan op veel
andere plaatsen wordt de soort hier in de poldersloten aangetroffen. De beide dijken
worden door de kamsalamander gebruikt als migratie- en overwinteringsplaats. Bij
Kedichem gebruikt de kamsalamander vermoedelijk ook zowel het polder- als het
uiterwaardengebied. De hiermee gepaard gaande migratie is een aandachtspunt,
evenals de kwaliteit van de bestaande wateren, die mede achteruitgegaan is door het
uitzetten van vis.
Toelichting
Synopsis
Habitattypen
Staat van
instandhouding
Relatieve
bijdrage
Doelstelling
oppervlakte
Doelstelling
kwaliteit
H6430_A Ruigten en zomen (moerasspirea)
+
-
=
=
H7230
--
+
>
>
-
-
= (<)
=
= (<)
=
Kalkmoerassen
H91E0_A Vochtige alluviale bossen
(zachthoutooibossen)
H91Eo_B Vochtige alluviale bossen (esseniepenbossen)
H91E0_C Vochtige alluviale bossen
(beekbegeleidende bossen)
Soorten
--
-
= (<)
=
Staat van
instandhouding
Relatieve
bijdrage
Doelstelling
leefgebied
Doelstelling
populatie
H1134
Bittervoorn
-
+
=
=
H1145
Grote modderkruiper
-
+
=
=
H1149
H1166
Kleine modderkruiper
Kamsalamander
+
-
-
=
=
>
>
1a
Herstel van een technische fout in database 2004.
Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natura 2000 aanwijzingsbesluit
3
Bijlage 2
1.1
Wettelijk kader
Inleiding
In deze bijlage worden in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke
ingrepen en beheer beschreven. Het geeft weer hoe de wettelijke toetsingskaders door
Bureau Waardenburg worden gehanteerd bij het opstellen van ecologische
beoordelingen.
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en
regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en
gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en
faunawet (§ 1.2 van deze bijlage), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet
1998 (§ 1.3). Tevens wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 1.4) en de
Ecologische Hoofdstructuur (§ 1.5) bij ecologische toetsingen.
1.2
Flora- en faunawet
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild
voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht
als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende
dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen.
De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle
schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe
verboden zijn (zie kader).
Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort)
Artikel 8:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of
op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van beschermde
planten.
Artikel 9:
Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop
opsporen van beschermde dieren.
Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van beschermde dieren.
Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten,
holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van
beschermde dieren.
Artikel 12: Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde
dieren.
Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van
beschermde planten en dieren.
43
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen
worden verleend. Het toetsingskader is begin 2005 gewijzigd door middel van een
Algemene Maatregel van Bestuur, doorgaans aangeduid als de AMvB artikel 75. Er
gelden verschillende regels voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen
en die in het kader van bestendig gebruik en beheer.
Er bestaan drie beschermingsregimes corresponderend met drie verschillende groepen
beschermde soorten, opgenomen in drie bijbehorende tabellen in de LNV- brochure
(LNV 2005b, a).
Tabel 1. De algemene beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling
voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten
behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat
van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’).
Tabel 2. De overige beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor
werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van
bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van LNV
goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk,
na lichte toetsing.
Tabel 3. De strikt beschermde soorten
Dit zijn alle vogelsoorten en de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 4 van de
Habitatrichtlijn of in Bijlage 1 van de AMvB artikel 75. Voor bestendig gebruik en beheer
geldt ook voor deze soorten een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de
minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor verstoring (met wezenlijke invloed)
van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor ruimtelijke
ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet
noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing.
De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als:
1.
Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de
soort;
2.
Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
3.
Er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang;
4.
Er zorgvuldig wordt gehandeld.
Bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw en landbouw en
uitvoering in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling worden genoemd als
openbaar belang. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke
schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op
de relevante populatie van de soort optreedt. Mitigatie (het vermijden of verzachten van
negatieve effecten) en compensatie (het aanbieden van vervangend leefgebied) kunnen
deel uitmaken van het zorgvuldig handelen.
Samenvatting toetsingskader Flora- en faunawet
Het toetsingskader van de Flora- en faunawet voor werkzaamheden in het kader van
ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig gebruik en beheer luidt dus:
44
1.
2.
3.
1.3
Komen er soorten uit Tabel 1 voor? Hiervoor geldt een vrijstelling. Alleen de
zorgplicht is van toepassing.
Komen er soorten uit Tabel 2 voor? Dan geldt een vrijstelling (mits gedragscode)
of moet ontheffing worden aangevraagd (lichte toetsing).
Komen er soorten uit Tabel 3 voor? Er geldt een vrijstelling voor bestendig gebruik
en beheer (mits gedragscode; niet voor art. 10). In overige gevallen is altijd
ontheffing nodig (uitgebreide toetsing).
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) vormt de invulling van de
gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het
beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. De Nbwet kent
verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. De aanwijzingsbesluiten van deze
gebieden bevatten een kaart en een toelichting, waarin de instandhoudings¬doel¬stel¬lingen staan verwoord (zie www.minlnv.nl).
Voor Natura 2000-gebieden dient een beheersplan te worden opgesteld. Daarin staat
o.a. welke maatregelen nodig zijn om de natuurdoelen te halen en welk (bestaand en
toekomstig) gebruik al dan niet vergunningplichtig is.
Projecten en handelingen, die negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen
hebben en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, zijn zonder
vergunning verboden. Hiervoor kan door het bevoegd gezag (meestal Gedeputeerde
Staten, soms de minister van LNV) vergunning worden verleend op grond van artikel
19d. Voor plannen (bij voorbeeld bestemmingsplannen, streekplannen, waterhuis¬hou¬dings¬plannen) geldt dat goedkeuring van het bevoegd gezag op grond van
artikel 19j nodig is. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als er negatieve effecten door ‘externe werking’ kunnen optreden.
De vergunning of goedkeuring kan pas worden afgegeven nadat een ‘habitattoets’ het
bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat het gebied niet wordt aangetast.
Habitattoets
In de ‘oriëntatiefase’ – voorheen ook wel ‘voortoets’ genoemd – wordt onderzocht of
een plan, project of handeling (kortweg: ‘activiteit’), gelet op de instandhoudings¬doelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden
beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten (‘cumulatieve
effecten’).
45
Als er geen effecten zijn, is de kous daarmee af. Als de effecten klein zijn, volgt een
verslechterings- en verstoringstoets’. Bij mogelijke significante effecten volgt een
‘passende beoordeling’.
In de verslechterings- en verstoringstoets worden de effecten gespecificeerd. Daarbij
hoeft dan niet meer naar cumulatieve effecten te worden gekeken. Het bevoegd gezag
beoordeelt of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Aan de vergunning kunnen
beperkende voorwaarden (mitigatie en compensatie, zie onder) worden verbonden.
De passende beoordeling is veel uitgebreider. Op basis van de beste wetenschappelijke
kennis dienen de effecten op de habitats en soorten te worden ingeschat, rekening
houdende met cumulatieve effecten.
Als de passende beoordeling uitwijst dat er slechts beperkte effecten zijn, dan dient
vergunning te worden aangevraagd, die wordt verleend indien de effecten aanvaardbaar
worden geacht. Als er significante effecten zijn, dan mag vergunning alleen worden
verleend als er voldaan is aan alle drie onderstaande ADC-criteria:
Er zijn geen geschikte Alternatieven.
Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder
redenen van sociale en economische aard.
Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie.
Als er sprake is van aantasting van een gebied dat is aangewezen ter bescherming van
prioritair natuurlijk habitat of een prioritaire soort, dient eerst door de minister van LNV
aan de Europese Commissie advies te worden gevraagd. Bovendien is het aantal redenen
van groot openbaar belang beperkt.
Het toetsingskader voor beschermde natuurmonumenten is zeer vergelijkbaar, echter de
procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enkele ondergeschikte
punten af.
Zorgplicht
Artikel 19l legt aan iedereen een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze
zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een
handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als
dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te
beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de
instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke
kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
46
1.4
Rode lijsten
Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen
om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van
maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er
zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen,
vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften,
kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen,
zoogdieren en vogels (LNV 2004). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale
Rode lijsten opgesteld.
Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van
ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen.
Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en
compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen
kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal
soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten,
waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is.
1.5
Ecologische Hoofdstructuur
De Planologische Kernbeslissing (PKB) Structuurschema Groene Ruimte (LNV 1993)
bevat de doelstellingen, de hoofdlijnen en de belangrijkste maatregelen van het
nationaal ruimtelijk beleid voor onder meer natuur en landschap. Onderdeel hiervan is de
Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bestaat uit een samenhangend netwerk van
bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De
begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Ecologische Hoofdstructuur wordt in
provinciale streekplannen uitgewerkt. Ruimtelijke plannen van gemeenten moeten
hieraan worden getoetst. De EHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader
begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn
aangewezen.
In of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden geldt het ‘nee, tenzij’-regime.
Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke
kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken
als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar
belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten
weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het
realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook
financiële compensatie is mogelijk.
47
48
Bijlage 3
Verspreidingskaarten
49
50
51
52
53
54
55
56
Bijlage 4
Begrenzing EHS langs de Diefdijklinie
57
58
Bijlage 5
Natuurdoeltypen in het Zuidhollands deel van de EHS
59
De cijfers in bijlage 5 komen terug in onderstaande tekst. Kort wordt per cijfer informatie over de natuurdoeltypen (de wezenlijke waarden en kenmerken) besproken. Het eerstgenoemde natuurdoeltype vormt het type
met het grootste oppervlakte-aandeel. Tevens wordt voor enkele delen van het tracé ook aangegeven of ze onderdeel vormen van de EHS. De Gelderse kant wordt conform figuur 1 buitendijks genoemd en de
Zuidhollandse kant de binnendijks. De locaties waar dijkherstelwerkzaamheden plaats moeten vinden worden ingreepgebieden genoemd.
1)
Alleen aan de buitenzijde is EHS aanwezig. Direct langs het tracé ligt een verbindingszone voor de kamsalamander en op iets grotere afstand moeras.
2)
Klein stuk ingreepgebied aan buitenzijde. Direct langs de dijk ligt een verbindingszone voor de kamsalamander. Op iets grotere afstand ligt een combinatie van natuurdoeltypen: nat bos op klei, nat matig voedselrijk
grasland en plas.
3)
Aan weerszijden van het tracé bevinden zich ingreepgebieden. Aan de Gelderse zijde ligt natuurgebied met als natuurdoeltype nat bos op klei en verwervinggebied met de typen: nat bos op klei, nat matig
voedselrijk grasland, moeras, plas en stapsteen kamsalamander.
4)
Aan de Gelderse zijde ligt een klein stuk ingreepgebied. Dit is aangegeven als verwervingsgebied, maar er is geen natuurdoeltype aan toegekend.
5)
Aan de Gelderse zijde ligt een klein stuk ingreepgebied. Dit is aangegeven als verwervingsgebied, maar er is geen natuurdoeltype aan toegekend.
6)
Aan de Gelderse zijde ligt een klein stuk ingreepgebied. Dit is aangegeven als verwervingsgebied, maar er is geen natuurdoeltype aan toegekend.
7)
Aan de Gelderse zijde bestaat een deel uit grasland en een deel uit opgaande begroeiing. Het graslanddeel is verbindingszone met nat matig voedselrijk grasland. Het andere deel bestaat uit natuur met nat bos op
klei.
8)
Het noordelijke deel aan de Gelderse zijde tot aan de Kerkweg grenst niet aan de EHS. Vanaf de Kerkweg is het wel EHS bestaande uit natuur (nat bos op klei).
9)
Het gebied grenzend aan het ingreepgebied bestaat uit natuur met als natuurdoeltypen: hakhout en griend, nat bos op klei en stroomdalgrasland.
10) Ingreepgebied ligt aan de Lingezijde. Volgens figuur 5 geen EHS.
11) Ingreepgebied aan Lingezijde. Deel aan water grenzend heeft als natuurdoeltype: beek en moeras. terwijl het tweede deel als natuurdoeltypen heeft: nat bos op klei, nat matig voedselrijk grasland en moeras.
12) Buitendijks ingreepgebied niet grenzend aan EHS.
13) Buitendijks ingreepgebied niet grenzend aan EHS.
14) Buitendijks ingreepgebied niet grenzend aan EHS
15) Binnendijks ingreepgebied (grenzend aan Linge) met als natuurdoeltypen: beek en moeras (oostkant) en hakhout en griend, nat matig voedselrijk grasland, stroomdalgrasland, plas en rietland (westkant).
16) Buitendijks ingreepgebied niet grenzend aan EHS
17) Binnendijks ingreepgebied grenzend direct langs Linge aan natuurdoeltypen beek en moeras en ter hoogte van de plassen aan de natuurdoeltypen: hakhout en griend, nat matig voedselrijk grasland,
stroomdalgrasland, plas en rietland. Het verwervingsgebied hier heeft nog geen toegewezen natuurdoeltype.
60
Bureau Waardenburg bv
Adviseurs voor ecologie & milieu
Postbus 365, 4100 AJ Culemborg
Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849
E-mail [email protected], www.buwa.nl
Download