Effecten op beschermde soorten en gebieden dijkverbeteringszone Diefdijklinie Veldinventarisatie en effectbepaling in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet G. Hoefsloot D. Deuker J.M. Reitsma T.J. Boudewijn Effecten op beschermde soorten en gebieden dijkverbeteringszone Diefdijklinie Veldinventarisatie en effectbepaling in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet G. Hoefsloot D. Beuker J.M. Reitsma T.J. Boudewijn opdrachtgever: Waterschap Rivierenland 2 februari 2009 rapport nr. 08-134 Status uitgave: eindrapport Rapport nr.: 08-134 Datum uitgave: 2 februari 2009 Titel: Effecten op beschermde soorten en gebieden dijkverbeteringszone Diefdijklinie Subtitel: Veldinventarisatie en effectbepaling in het kader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet Samenstellers: ing. G. Hoefsloot D. Beuker drs. J.M. Reitsma drs. T.J. Boudewijn Aantal pagina’s inclusief bijlagen: 60 Project nr.: 08-060 Projectleider: drs. T.J. Boudewijn Naam en adres opdrachtgever: Waterschap Rivierenland Postbus 599; 4000 AN; Tiel. Referentie opdrachtgever: opdrachtbrief met kenmerk 200807671/45719 d.d. 5 maart 2008 Akkoord voor uitgave: drs. T.J. Boudewijn Teamleider Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Waterschap Rivierenland. Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001. 2 Voorwoord Waterschap Rivierenland is voornemens om dijkverbeteringswerkzaamheden uit te voeren aan de Diefdijklinie. Hierbij zal rekening gehouden moeten worden met het huidige voorkomen van soorten planten en dieren die beschermd zijn krachtens de Floraen faunawet. Tevens zal rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelen van de Natuurbeschermingswet 1998 en de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Waterschap Rivierenland heeft Bureau Waardenburg opdracht verstrekt om in aanvulling op een in 2007 geschreven literatuurstudie (Van Vliet et al., 2007) een veldinventarisatie naar beschermde soorten en habitattypen uit te voeren op de locaties waar dijkverbeteringswerkzaamheden noodzakelijk zijn. In dit rapport worden de resultaten van de inventarisaties weergegeven en is een effectbepaling in het kader van de Flora- en faunawet opgenomen. Voor wat betreft beschermde gebieden is in dit rapport aangegeven waar zich ten opzichte van de locaties waar werkzaamheden zijn gepland, beschermde habitattypen, beschermde soorten (Natuurbeschermingswet) en de EHS zich bevinden. Het onderhavige rapport zal als input dienen voor het onderdeel Natuur in de nog op te stellen Milieu Effect Rapportage (MER). Aan dit onderzoek werkten mee: J.H. Bergsma D. Beuker T.J. Boudewijn D. Emond G. Hoefsloot D.B. Kruijt J.M. Reitsma Inventarisatie vissen en amfibieën Rapportage en inventarisatie vogels Projectleiding, rapportage, inventarisatie vogels en redactie Inventarisatie vissen, amfibieën en zoogdieren Rapportage en inventarisatie vissen, amfibieën en zoogdieren Inventarisatie amfibieën Rapportage en inventarisatie flora en beschermde habitattypen Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor de door hun uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het Kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem is ISO gecertificeerd. Vanuit Waterschap Rivierenland werd de opdracht begeleid door de heren P. Damen en R. van Doorn. 3 4 Inhoud Voorwoord.........................................................................................................................................3 1 2 Inleiding.......................................................................................................................................7 1.1 Aanleiding en doel..........................................................................................................7 1.2 Werkwijze .......................................................................................................................9 1.2.2 Inventarisatie beschermde habitattypen en beschrijving EHS.....................13 Het plangebied .............................................................................................................13 1.4 Voorgenomen ingreep en mogelijke effecten ............................................................15 Aanwezigheid beschermde soorten en gebieden...................................................................17 2.2 Beschermde soorten.....................................................................................................17 2.1.1 Flora................................................................................................................17 2.1.2 Vissen .............................................................................................................18 2.1.3 Amfibieën.......................................................................................................19 2.1.4 Reptielen ........................................................................................................21 2.1.5 Grondgebonden zoogdieren ........................................................................21 2.1.6 Vleermuizen...................................................................................................22 2.1.7 Vogels.............................................................................................................23 2.1.8 Ongewervelden.............................................................................................24 Beschermde gebieden..................................................................................................24 2.2.1 Natura 2000-gebied ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’..............................24 2.2.2 EHS.................................................................................................................28 Effectbeoordeling Flora- en faunawet.....................................................................................29 3.1 3.2 4 Inventarisatie beschermde soorten................................................................. 9 1.3 2.1 3 1.2.1 Effecten en verbodsbepalingen ...................................................................................29 3.1.1 Flora................................................................................................................29 3.1.2 Vissen .............................................................................................................29 3.1.3 Amfibieën.......................................................................................................30 3.1.4 Grondgebonden zoogdieren ........................................................................31 3.1.5 Vleermuizen...................................................................................................31 3.1.6 Vogels.............................................................................................................32 3.1.7 Ongewervelden.............................................................................................33 Mitigerende en compenserende maatregelen............................................................34 Conclusies en aanbevelingen...................................................................................................37 4.1 Flora- en faunawet: conclusies ten aanzien van ontheffingsaanvraag......................37 4.2 Natura 2000: Verspreiding beschermde habitattypen...............................................37 5 4.3 5 6 EHS................................................................................................................................38 Literatuur...................................................................................................................................39 Bijlage 1 Gebiedendocument Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid...........41 Bijlage 2 Wettelijk kader ............................................................................................................43 1.1 Inleiding............................................................................................................. 43 1.2 Flora- en faunawet ........................................................................................... 43 1.3 Natuurbeschermingswet 1998 ........................................................................ 45 1.4 Rode lijsten........................................................................................................ 47 1.5 Ecologische Hoofdstructuur ............................................................................. 47 Bijlage 3 Verspreidingskaarten ..................................................................................................49 Bijlage 4 Begrenzing EHS langs de Diefdijklinie........................................................................57 Bijlage 5 Natuurdoeltypen in het Zuidhollands deel van de EHS ............................................59 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel Waterschap Rivierenland is voornemens om dijkverbeteringwerkzaamheden uit te voeren aan de Diefdijklinie. Over een totale lengte van 10,4 kilometer dijk tussen de Lek bij Everdingen en de Waal bij Gorinchem zijn werkzaamheden nodig om de vereiste kwaliteit, genormeerd vanuit veiligheidsoogpunt, te realiseren (Van den Hengel et al., 2007). Langs de dijk is het voorkomen van verschillende krachtens de Flora- en faunawet strikt beschermde soorten bekend (Van Vliet et al., 2007). Ook maakt een groot deel van de Diefdijklinie deel uit van het Natura 2000-gebied 70 ‘Zuider Lingedijk & DiefdijkZuid’ en van de Ecologische Hoofdstructuur. De gemeente Lingewaal is voornemens om langs de Nieuwe Zuiderlingendijk tussen Asperen en de provinciale weg N848 een fietspad aan te leggen. De exacte locatie van het fietspad is nog niet bekend, maar vast staat dat als het fietspad wordt aangelegd dit binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied komt te liggen. Binnen dit onderzoek is het plangebied voor het fietspad volgens de beschreven methode onderzocht op de aanwezigheid van beschermde soorten en habitats. Flora- en faunawet Bij de uitvoering van de dijkverbeteringswerkzaamheden zal rekening moeten worden gehouden met het huidige voorkomen van krachtens de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren. Als de voorgenomen ingreep naar verwachting leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt of dat ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet moet worden verkregen (zie Bijlage 2). Door Van Vliet et al. (2007) is een literatuurstudie uitgevoerd naar het voorkomen van strikt beschermde soorten planten en dieren en Rode Lijst soorten langs de totale lengte van de Diefdijklinie. Soorten van Tabel 11 van de Flora- en faunawet zijn in die studie buiten beschouwing gelaten. Voor soorten van Tabel 1 geldt voor projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting namelijk een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Van Vliet et al. (2007) concluderen dat om een goede effectbeoordeling te maken, aanvullende inventarisaties nodig zijn. De voorliggende rapportage beschrijft de resultaten van deze aanvullende inventarisatie naar strikt beschermde soorten. Deze rapportage geeft antwoord op de volgende vragen: 1 N.B. De Flora- en faunawet maakt onderscheid tussen verschillende beschermingscategorieën. Een Tabel 1-soort is licht beschermd, een Tabel 2-soort is middelzwaar beschermd en een Tabel 3-soort is zwaar beschermd. Een overzicht van Tabel 1-, 2- en 3-soorten is opgenomen in LNV, 2005a. Deze verwijzing naar beschermde categorieën van de Flora en Faunawet dient niet verward te worden met de tabelnummering in onderhavig rapport! 7 - Op welke locaties, waar werkzaamheden gepland zijn, komen beschermde soorten voor en/of kunnen deze verwacht worden (Hoofdstuk 2)? Welke functie hebben de betreffende locaties voor de aanwezige beschermde natuurwaarden (Hoofdstuk 2)? Welke effecten op beschermde natuurwaarden heeft de ingreep (Hoofdstuk 2)? Worden verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden? Zo ja, welke (Hoofdstuk 2)? Moet hiervoor ontheffing worden aangevraagd (Hoofdstuk 3)? Voor welke soorten kan gebruik gemaakt worden van de Gedragscode voor Waterschappen? Zijn er mogelijkheden voor mitigatie (vermindering) en compensatie van schade aan beschermde natuurwaarden (Hoofdstuk 3)? Deze rapportage kan dienst doen bij de onderbouwing van de ontheffingsaanvraag ex artikel 75 in het kader van de Flora- en faunawet. Natuurbeschermingswet In het kader van de Natuurbeschermingswet moet het effect van de uitvoering van de dijkverbeteringswerkzaamheden op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000gebied ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’ worden bepaald. Een beschrijving van de instandhoudingsdoelen en wezenlijke kenmerken van het Natura 2000 gebied is opgenomen in Bijlage 1 van dit rapport. De instandhoudingsdoelen van ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’ omvatten onder andere de bescherming van drie habitattypen en vier soorten (deze soorten zijn overigens ook strikt beschermd krachtens de Flora- en faunawet). In het onderhavige onderzoek is het voorkomen van beschermde habitattypen en soorten in kaart gebracht. Met deze informatie kan worden beoordeeld of er significante effecten op de instandhoudingsdoelen verwacht kunnen worden of dat deze uit te sluiten zijn. Deze beoordeling of zogenaamde Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet is onderdeel van het nog op te stellen MER en valt buiten de werkzaamheden van het onderhavige project. In deze rapportage worden, in relatie tot de ingreep, de volgende vragen behandeld: Komen op de locaties waar werkzaamheden gepland zijn beschermde habitattypen en soorten voor (Hoofdstuk 2)? Is vervolgonderzoek noodzakelijk (Hoofdstuk 2)? In hoofdstuk 3 is in het kader van de Flora- en faunawet een effectbeoordeling opgenomen voor de strikt beschermde soorten die voorkomen op locaties waar werkzaamheden gepland zijn. Voor vier van deze soorten zijn ook instandhoudingsdoelen geformuleerd voor het Natura 2000-gebied ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’. De effectbeoordeling in hoofdstuk 3 zal naar verwachting overlappen met delen van de Voortoets in het nog op te stellen MER. Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Het plangebied is grotendeels gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur van de provincies Zuid-Holland, Gelderland en Utrecht. In of in de nabijheid van EHS-gebied 8 geldt het ‘nee, tenzij’-principe: nieuwe plannen of projecten zijn niet toegestaan als ze de wezenlijke (potentiële) waarden en kenmerken van het EHS-gebied significant aantasten, tenzij er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er geen reële alternatieven zijn. De schade dient in dat geval door mitigerende maatregelen zoveel mogelijk beperkt te worden. De restschade dient te worden gecompenseerd. Betreffende de EHS-toetsing geeft de voorliggende rapportage antwoord op de volgende vragen: Welke locaties waar werkzaamheden zijn gepland vormen onderdeel van de EHS (Hoofdstuk 2)? Wat zijn de wezenlijke kenmerken van de betreffende EHS (Hoofdstuk 2)? Een effectbeoordeling van de werkzaamheden op de wezenlijke waarden en kernmerken van de EHS valt buiten de werkzaamheden van onderhavig project. Een dergelijke effectbeoordeling maakt onderdeel uit van het nog op te stellen MER. 1.2 1.2.1 Werkwijze Inventarisatie beschermde soorten Tabel I geeft de soorten waarvoor in het studiegebied leemten in de verspreidingskennis bestaan (Van Vliet et al., 2007). In 2008 zijn voor deze en andere soorten aanvullende veldinventarisaties uitgevoerd. Tabel I. Strikt beschermde soorten (Tabel 2 of 3 Flora- en faunawet) met een onvolledig verspreidingsbeeld langs de Diefdijklinie. Bron: Van Vliet et al., 2007. Soortgroep flora vissen vogels grondgebonden zoogdieren Soort rietorchis brede orchis gevlekte orchis vleeskleurige orchis moeraswespenorchis veldsalie grote modderkruiper soorten met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats2 waterspitsmuis Op alle locaties waar dijkverbeteringswerkzaamheden langs de Diefdijklinie zijn gepland is in 2008 de geschiktheid voor strikt beschermde soorten beoordeeld. In aanvulling op de soorten genoemd in tabel 1 zijn dit de volgende soorten: vissen: kleine modderkruiper, bittervoorn; amfibieën: rugstreeppad, heikikker, kamsalamander. 2 Relevante soorten met vaste rust- en verblijfplaats zijn spechten, uilen en roofvogels (zie § 2.6). 9 Voor de platte schijfhoren is geen aanvullend veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van de literatuurstudie (Van Vliet et al., 2007) is voldoende informatie voorhanden over de verspreiding van deze soort in het studiegebied. Het onderhavig rapport geeft een compleet en recent verspreidingsbeeld van alle strikt beschermde soorten op de locaties waar dijkherstelwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Dit is van belang voor de onderbouwing van de Flora- en faunawet ontheffingsaanvraag. De vergunningverlener (Ministerie van LNV) verlangt namelijk een zo recent mogelijk verspreidingsbeeld. In de literatuurstudie van Van Vliet et al. (2007) is onder andere gebruik gemaakt van datasets van vijf jaar oud. Afhankelijk van de mobiliteit van de soort is een dergelijke datering voor de vergunningverlener voldoende om aanvullend veldonderzoek te eisen. Voor een kenschets van de betreffende strikt beschermde soorten wordt verwezen naar Van Vliet et al. (2007). Allereerst is een verkennend onderzoek uitgevoerd. Alle dijktrajecten waar werkzaamheden zijn voorzien (totaal 10,4 kilometer) zijn eenmalig bezocht om een inschatting te kunnen maken over de mogelijke aan- of afwezigheid van strikt beschermde soorten. Vervolgens zijn tot minimaal 50 meter vanaf de teen dijk aan beide zijden gerichte veldinventarisaties uitgevoerd op die plaatsen waar de aanwezigheid van beschermde soorten werd verwacht. Alle waarnemingen van strikt beschermde soorten van Tabel 2 of 3 van de Flora- en faunawet en Rode Lijst soorten zijn in het veld ingemeten met een GPS en handmatig ingetekend op kaart. Voor flora en amfibieën is dit ook gebeurd voor soorten van Tabel 1 van de Flora- en faunawet. De verzamelde verspreidingsgegevens in 2008 zijn samen met bestaande gegevens verzameld in 2007 (Van Vliet et al., 2007) verwerkt op vier digitale kaarten die in Bijlage 3 van dit rapport zijn opgenomen. Op de kaarten zijn, behalve voor vogels en amfibieën, waarnemingen van beschermde en Rode Lijst soorten binnen 50 meter aan weerszijden van de dijk, gerekend vanaf de teen van de dijk, weergegeven. Op kaart 3 en 4 (vogels en amfibieën) zijn ook waarnemingen van buiten de 50 meter zone weergegeven. Van de verspreidingsgegevens van zoogdieren is geen kaart gemaakt. Voor bestaande gegevens van waterspitsmuis en vleermuizen wordt verwezen naar de kaarten 11 tot en met 18 in Van Vliet et al. (2007). Op een cdrom zijn bij dit rapport de relevante GIS bestanden en een tabel met een waarnemingenoverzicht aangeleverd. Flora Er zijn twee inventarisatieronden gehouden, een voorjaarsronde (eind mei 2008, voor de eerste maaironde) en een zomerronde (eind juli 2008). Doel van het voorjaarsbezoek was het registreren van voorjaarsbloeiers die later in het seizoen gemist zouden worden. Naast beschermde soorten zijn ook soorten van de Rode Lijst in kaart gebracht. Deze geven bij deze soortengroep een veel beter beeld van de verspreiding van kwetsbare biotopen in vergelijking met het voorkomen van beschermde soorten. De betreffende dijktaluds zijn integraal onderzocht, het onderzoeksgebied strekte zich uit tot ca. 10 meter vanaf de teen van de dijk. 10 Amfibieën Amfibieën zijn geïnventariseerd in vier inventarisatierondes die verspreid over het voortplantingsseizoen zijn uitgevoerd. Geschikte voortplantingswateren ter hoogte van locaties waar werkzaamheden zijn gepland, zijn tweemaal overdag bezocht in mei en juni en tweemaal 's avonds in april en mei wanneer respectievelijk de heikikker en rugstreeppad mannetjes vanuit voortplantingswateren roepen. Alle geschikte voortplantingswateren binnen 50 meter vanaf de teen van de dijk zijn bij elke ronde geïnventariseerd. Overigens bedraagt de inventarisatieafstand voor de rugstreeppad en de heikikker bij de avondronden meer dan 50 meter, omdat het geluid van de koren ver kan dragen. De avondbezoeken vonden plaats op relatief warme avonden zonder neerslag en harde wind. Bij geschikte voortplantingswateren is per avondronde minimaal 10 minuten geluisterd om roepende dieren te kunnen vaststellen. Kamsalamanders zijn tijdens de avondbezoeken met behulp van sterke zaklampen in het water gezocht. Tijdens de dagbezoeken is in en rondom geschikte voortplantingswateren gezocht naar eisnoeren en eiklompen, larven en juveniele en adulte dieren. Tevens zijn de geschikte voortplantingswateren met een schepnet bemonsterd waarbij ook waarnemingen van vissen zijn meegenomen. In kansrijke wateren langs de dijk zijn voor de kamsalamanderen grote modderkruiperinventarisatie in juli fuiken uitgezet (zie vissen). Vissen Alle wateren binnen 50 meter vanaf de teen van de dijk ter hoogte van locaties waar werkzaamheden uitgevoerd moeten worden zijn met een steeknet bemonsterd. Aanvullend zijn oevers van grote wateren middels elektrovisserij bemonsterd. In sloten die geschikt zijn voor de grote modderkruiper en/of kamsalamander zijn in juli gedurende een periode van minimaal vijf avonden tien fuiken geplaatst die tweemaal zijn geleegd. Waterspitsmuis Het voorkomen van de waterspitsmuis is onderzocht met behulp van lifetraps van het merk Longworth (40 stuks), Trip-Trap (20 stuks) en Shermann (40 stuks). In week 37 van 2008 zijn langs heldere wateren met een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie vijf verschillende raaien met elk 20 vallen geplaatst. De vallen zijn in duplo geplaatst om de kans op het vangen van de waterspitsmuis zo groot mogelijk te maken. Omdat de waterspitsmuis een soort is die zich minder snel laat vangen in lifetraps, zijn de vallen tweemaal van lokaas voorzien voordat zij op scherp zijn gezet. Er is gebruik gemaakt van kattenvoer, vliegenpoppen, maïs, havermout, appel en wortel als lokaas. De vallen zijn drie dagen achtereen zowel aan het begin van de avond als aan het begin van de ochtend gecontroleerd. Per raai zijn naast valtype en habitat, de aangetroffen soorten en aantallen genoteerd. Vogels Voor het onderdeel vogels is gericht gezocht naar nesten van spechten, roofvogels en uilen in bomen. Bij daglicht is gelet op territorium- of baltsgedrag van roofvogels. Potentieel geschikte locaties voor uilen zijn op drie avonden, die minstens 7 dagen uit 11 elkaar lagen, vanaf een half uur na zonsondergang bezocht om aanwezige territoria te kunnen vaststellen. Bij de inventarisatie van uilen is gebruik gemaakt van een geluidsdrager, waarmee de territoriumroep van bijvoorbeeld steenuil wordt afgedraaid. Hierbij is de procedure, zoals door Steenuilonderzoek Nederland (STONE) wordt voorgesteld, gehanteerd. Dit komt er op neer dat 10 keer de roep van de steenuil wordt afgedraaid. Vervolgens wordt een minuut gewacht. Indien er geen reactie van een steenuil is, wordt deze procedure nog twee keer herhaald. Hierna wordt op een volgende plek de procedure herhaald (Bloem et al. 2001). Voor kerkuil, ransuil en bosuil is dezelfde methode gebruikt. Roepende vogels zijn op kaart ingetekend, waarbij zo mogelijk ook is vastgesteld of er sprake is van op elkaar reagerende vogels, omdat dit de zekerheid biedt dat het om meerdere territoria gaat. Na de drie inventarisatieronden zijn de waarnemingen geclusterd tot territoria, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van uitsluitende waarnemingen. Hiervan is sprake wanneer twee mannetjes gelijktijdig de territoriumroep laten horen. Hierdoor kan met zekerheid geconcludeerd worden dat een roepend mannetje zich niet verplaatst heeft en dat er sprake is van twee territoriale vogels. Indien geen sprake was van uitsluitende waarnemingen werd een fusie-afstand van 500 meter aangehouden. Dit bepaalt bij twee waarnemingen, die niet uitsluitend zijn, of er sprake is van 1 of 2 territoria (Van Dijk et al. 2004). Tabel II geeft een overzicht van de dagen waarop waarnemingen zijn verricht. Voor de inventarisatie van de uilen is het gebied in twee delen opgesplitst. Het gebied ten noordoosten van de A2 wordt in tabel 2 deeltraject noord genoemd en het gebied ten zuidwesten van de A2 deelgebied zuid. Tabel II. Overzicht van de inventarisatieronden van uilen, roofvogels en spechten. soortgroep uilen uilen uilen uilen uilen uilen uilen roofvogels/spechten roofvogels/spechten ronde 1 1 2 3 2 3 4 aanvullend aanvullend datum 18-03-2008 19-03-2008 25-03-2008 07-04-2008 22-04-2008 01-05-2008 01-06-2008 07-04-2008 08-05-2008 deeltraject zuid noord zuid zuid noord noord zuid gehele traject gehele traject Voor andere soorten met vaste rust- en verblijfplaats is de methode “Broedvogel Monitoring Project”(BMP) gebruikt. Hierbij zijn per bezoekronde alle territorium- en nestindicerende waarnemingen met symbolen op veldkaarten ingetekend (1:5.000). Direct na afloop van elk veldbezoek zijn deze gegevens op verzamelkaarten per soort overgezet (1:10.000). Na afloop van het veldseizoen zijn de op deze ‘soortkaarten’ verzamelde waarnemingen uit de verschillende rondes per soort volgens vaste criteria geclusterd en geïnterpreteerd (Van Dijk et al. 2004). Hiermee zijn van alle integraal gekarteerde soorten, voor zover aanwezig, verspreidingskaarten verkregen. 12 1.2.2 Inventarisatie beschermde habitattypen en beschrijving EHS Beschermde habitattypen De beschermde habitattypen die voor het Natura 2000-gebied ‘Zuiderlingedijk & Diefdijk-Zuid’ zijn aangewezen (zie bijlage 1) komen niet voor op de dijk zelf. Op de dijk komen uitsluitend grazige biotopen voor. In het aangrenzende achterland komen echter wel beschermde habitattypen voor. Eind juli 2008 is binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied en ter hoogte van de locaties waar werkzaamheden zijn voorzien het aangrenzende achterland beoordeeld op het voorkomen van de beschermde habitattypen. Daarbij strekte het onderzoeksgebied zich uit tot maximaal 30 meter vanaf de teen van de dijk. Beschrijving EHS De begrenzingen van de EHS, zoals die door de provincies Zuid-Holland, Gelderland en Utrecht worden gehanteerd zijn gecombineerd met de kaart, waarop staat aangegeven waar de locaties van de werkzaamheden plaatsvinden. Vervolgens is voor de EHS zoveel mogelijk nagegaan welke natuurdoeltypen aanwezig zijn of nagestreefd worden. Voor Zuid-Holland waren de natuurdoeltypen digitaal beschikbaar op perceelniveau, terwijl voor Gelderland voor de verschillende delen van de EHS alleen de combinatie van de (nagestreefde) natuurdoeltypen beschikbaar was. 1.3 Het plangebied Het plangebied is gelegen in de regio Vijfheerenlanden en omvat delen van de Diefdijklinie. In figuur 1 is de Diefdijklinie weergegeven: met de kleuren oranje en paars zijn de locaties aangegeven waar dijkherstelwerkzaamheden nodig zijn. Op deze locaties is de dijk respectievelijk instabiel gebleken of vindt piping3 plaats. De Diefdijklinie is de dijk die loopt van de Lek bij Everdingen, dwars door de polder naar de Waal bij Gorinchem. De Diefdijklinie bestaat uit de oorspronkelijke Diefdijk en sluit via de Meerdijk aan op de Nieuwe Zuiderlingedijk en vervolgens op de Zuider Lingedijk tot aan de Waaldijk bij Gorinchem. Verschillende delen van de Diefdijklinie maken deel uit van het Natura 2000-gebied ‘Zuiderlingedijk & Diefdijk-Zuid’ en de EHS. De planlocatie voor het fietspad is weergegeven in figuur 2. Het gehele plangebied van het fietspad maakt deel uit van het Natura 2000-gebied ‘Zuiderlingedijk & Diefdijk-Zuid’. 3 Piping: hiermee wordt bedoeld dat er grondwater onder de dijk doorstroomt, waarbij gronddeeltjes worden meegevoerd. 13 Figuur 1. 14 Kaart van de Diefdijklinie. Met oranje en paars zijn respectievelijk instabiele trajecten aangegeven en locaties waar piping optreedt. (Bron: www.waterschaprivierenland.nl). Figuur 2. 1.4 Plangebied voor het fietspad langs de Nieuwe Zuiderlingen dijk. Voorgenomen ingreep en mogelijke effecten Er zijn momenteel vier verschillende alternatieven beschreven voor de dijkherstelwerkzaamheden (Van den Hengel et al., 2007). Het voorkeursalternatief is nog niet beschreven. Het voorkeursalternatief zal worden uitgewerkt in het MER op basis van de effectbeschrijving van de verschillende ingrepen per locatie. 15 Van den Hengel et al. (2007) beschrijven verschillende technische ontwerpoplossingen waarmee de dijkverbetering gerealiseerd kan worden. Deze technische ontwerpoplossingen zijn onder te verdelen in twee groepen: 1. 2. Het aanbrengen van grond, zowel binnen- als buitendijks, onder of boven de waterspiegel. Het plaatsen van damwanden, zowel binnen- als buitendijks. Gerelateerde werkzaamheden die ook effecten kunnen veroorzaken voor beschermde flora en fauna zijn bijvoorbeeld het dempen van sloten, het graven van nieuwe sloten, het verwijderen van opgaande vegetatie en bomen, het vergraven van dijkbermen en het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Het slopen van bebouwing (schuren en huizen) is binnen het kader van dit project niet aan de orde. De werkzaamheden voor de mogelijke aanleg van een fietspad omvatten het verwijderen van vegetatie, het aanbrengen van een zandlichaam en vervolgens het afwerken met een toplaag. Effecten die kunnen ontstaan voor beschermde soorten planten en dieren betreffen: Verlies of aantasting van leefgebied of foerageergebied; Verstoring door beweging, licht en geluid gedurende de werkzaamheden; Versnippering of isolatie van het leefgebied door tijdelijke barrièrewerking. Deze dijkherstelwerkzaamheden kunnen omschreven worden als een ingreep in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. De ingreep wordt niet uitgevoerd volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Voor het uitvoeren van de ingreep geldt een vrijstelling van soorten in Tabel 1 (zie Bijlage 2). 16 2 Aanwezigheid beschermde soorten en gebieden 2.1 2.1.1 Beschermde soorten Flora Er zijn tijdens de aanvullende inventarisaties in 2008 twee beschermde soorten uit Tabel 1 van de Flora- en faunawet aangetroffen, te weten dotterbloem en grote kaardenbol. Zwaarder beschermde soorten zijn, in tegenstelling tot de conclusies van Van Vliet et al. (2007), binnen het studiegebied niet gevonden en worden op basis van de aangetroffen biotopen niet verwacht. Daarnaast is wel een aantal soorten van de Rode Lijst aangetroffen (zie tabel III). Op kaart 1 in Bijlage 3 is de verspreiding van de beschermde soorten en Rode Lijstsoorten weergegeven. Tabel III. In 2008 aangetroffen beschermde planten en planten van de Rode Lijst. Soort gewone dotterbloem grote kaardenbol goudhaver kamgras gewone agrimonie moeraswolfsmelk GE=gevoelig; KW=kwetsbaar Caltha palustris palustris Dipsacus fullonum Trisetum flavescens Cynosurus cristatus Agrimonia eupatoria Euphorbia palustris ssp. Status Tabel 1 Flora- en faunawet Tabel 1 Flora- en faunawet Rode Lijst (GE) Rode Lijst (GE) Rode Lijst (GE) Rode lijst (KW) Dotterbloem De dotterbloem is in Nederland vrij algemeen en komt plaatselijk talrijk voor, met name in het veenweidegebied en rivierengebied. De soort heeft een voorkeur voor oevers van voedselrijke wateren, maar komt ook in rietlanden, moerasbossen en natte graslanden voor. Grote kaardenbol De grote kaardenbol is een redelijk algemene soort van ruderale vegetaties, vooral op plaatsen waar de bodem verstoord is geweest. Langs de Diefdijk is de soort op 1 plaats aangetroffen, op het noord-talud van de dijk ter hoogte van Heukelum. Goudhaver Het betreft een algemene soort van wat schralere grazige vegetaties. Met name op dijken in het rivierengebied is de soort algemeen. De soort wordt bevorderd door uitvoering van een hooilandbeheer (maaien en afvoeren). Langs de Diefdijk komt de soort hier en daar voor op de minst ruige gedeelten, vooral ten zuiden van Asperen in het plangebied voor het fietspad en tussen DP 53 en DP 57 aan beide zijden van de dijk waar herstelwerkzaamheden nodig zijn. 17 Kamgras Kamgras is een algemene soort van matig vochtig grasland en komt meestal voor op plaatsen waar een consequent begrazingsbeheer wordt gevoerd. De soort is aangetroffen in het plangebied voor het fietspad op het lage, vochtige deel van het zuidelijke talud, nabij Asperen. Gewone agrimonie Dit is een redelijk algemene soort van droge ruigten, wegbermen en dijkvegetaties, met name in het rivierengebied. De soort is aangetroffen op een verhoogd dijktalud ten zuiden van Asperen (klein deel door schapen begraasd) waar geen werkzaamheden zijn gepland en langs een afrit, verder zuidelijk tussen DP 56 en DP 57 waar herstelwerkzaamheden zijn gepland. Moeraswolfsmelk Dit is een vrij zeldzame soort van moerassen, rietlanden en oeversituaties; de soort komt nog het meest voor in het rivierengebied. Hij is aangetroffen in het plangebied voor het fietspad in een oud elzenbroekbosje aan de oostzijde van de Diefdijk, ten zuiden van Asperen en tussen DP 57 en DP 58 waar herstelwerkzaamheden nodig zijn. 2.1.2 Vissen Er zijn tijdens de aanvullende inventarisaties in 2008 drie beschermde vissoorten aangetroffen (zie kaart 2 Bijlage 3). Het betreft de soorten kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn (zie tabel IV). De kleine modderkruiper is met schepnet en met fuik op vijf verschillende locaties binnen 50 meter van de Diefdijk gevangen. Het betreft zowel smalle ondiepe sloten langs de dijk als grotere wateren zoals de Linge. De grote modderkruiper is in 2008 op twee verschillende plaatsen gevangen met schepnet en fuik. Het betreft in beide gevallen smalle ondiepe sloten met een dikke sliblaag en veel watervegetatie. De bittervoorn is op twee locaties aangetroffen met het schepnet en elektrisch visapparaat. In beide gevallen betreft het de oeverzone van grote wateren (stroomgebied van de Linge en Het Wiel) met veel watervegetatie. Het bermpje is niet aangetroffen in de wateren langs de Diefdijklinie. Tabel IV. In 2008 aangetroffen beschermde vissen en vissen van de Rode Lijst. Soort kleine modderkruiper Cobitis taenia grote modderkruiper Misgurnus fossilis bittervoorn Trisetum flavescens GE=gevoelig; KW=kwetsbaar 18 Status Tabel 2 FloraHabitatrichtlijnsoort Tabel 3 FloraHabitatrichtlijnsoort (KW) Tabel 3 FloraHabitatrichtlijnsoort (KW) en faunawet, en faunawet, en Rode Lijst en faunawet, en Rode Lijst De kleine modderkruiper wordt op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanvullende inventarisatie in alle wateren langs de Diefdijklinie met enigszins watervegetatie in lage dichtheden verwacht. De grote modderkruiper komt plaatselijk algemeen voor. In enkele sloten langs de dijk is de soort aangetroffen. Tussen DP 29 en de spoorlijn Gorinchem – Geldermalsen en DP 56 en DP 57 gaan herstelwerkzaamheden plaatsvinden waarbij rekening gehouden moet worden met het voorkomen van de grote modderkruiper. In twee sloten die haaks ten opzichte van de dijk liggen tussen DP 56 en DP 57 (de sloten liggen aan beide zijden van de Nieuweweg ten zuiden van de dijk) zijn in totaal 12 grote modderkruipers aangetroffen. Hier is een grote populatie aanwezig. Van Vliet et al. (2007) vermelden dat tussen DP 5 en DP 30 geschikt leefgebied aanwezig is voor de grote modderkruiper. Hier bevinden zich geschikte wateren maar in veel gevallen gaat het om slootjes die verder van de dijk afliggen en door de werkzaamheden waarschijnlijk niet worden aangetast. De bittervoorn komt langs de onderzochte stukken van de Diefdijk alleen in behoorlijke aantallen voor in grote wateren. Ter hoogte van de wielen De Waai, Wiel van Bassa, het Wiel en het stroomgebied van de Linge waar werkzaamheden plaats gaan vinden moet rekening gehouden worden met het voorkomen van deze soort. Voor alle soorten geldt dat de wateren waarin ze voorkomen of verwacht worden permanent leefgebied vormen. De wateren hebben dus ook functie als voortplantinggebied en overwinteringsgebied. Naast de bovengenoemde soorten zijn in 2008 de volgende vissoorten waargenomen: paling, drie- en tiendoornige stekelbaars, blankvoorn, ruisvoorn, karper, brasem, kolblei, baars, snoek en roofblei. Deze soorten zijn niet beschermd krachtens de Flora- en faunawet. 2.1.3 Amfibieën Er zijn tijdens de aanvullende inventarisaties in 2008 twee soorten strikt beschermde amfibieën aangetroffen binnen het studiegebied. Het gaat om de heikikker en de kamsalamander (zie tabel V en kaart 3 amfibieën in bijlage 3). Tabel V. In 2008 aangetroffen beschermde amfibieën en amfibieën van de Rode Lijst. Soort heikikker Rana arvalis kamsalamander Tritirus cristatus Status Tabel 3 Flora- en faunawet en Rode Lijst (KW) Tabel 3 Floraen faunawet, Habitatrichtlijnsoort en Rode Lijst (KW) GE=gevoelig; KW=kwetsbaar 19 Tijdens de avondinventarisaties begin april zijn op twee locaties roepende heikikkers gehoord: ter hoogte van DP 6 aan de oostzijde van de dijk en DP 75 aan de noordkant van de dijk dichtbij de ijsbaan bij Spijk. In de maand juli is in het studiegebied gezocht naar juveniele exemplaren op geschikte locaties. Dit heeft veel aanvullende waarnemingen opgeleverd van heikikkers. Er is toen ook een adult exemplaar gevonden waarvan in figuur 3 een foto te zien is. Figuur 3. Adult exemplaar heikikker aangetroffen op het zuidelijk talud van de dijk bij DP 55. Verspreid langs de gehele dijk zijn waarnemingen gedaan van juveniele heikikkers. Dit is in overeenstemming met de conclusies van Van Vliet et al. (2007). De juveniele exemplaren zijn vooral aangetroffen in het vochtige hoge gras nabij struweel en langs slootkanten met voldoende schuilmogelijkheden. In veel gevallen zijn de juveniele exemplaren afkomstig van de sloten en wateren langs de dijk, waar in 2008 dus voortplanting heeft plaatsgevonden. Ook kunnen de dieren afkomstig zijn van verder weg gelegen wateren. Omdat de dijk goede zonmogelijkheden geeft in combinatie met voldoende schuilplaatsen en voedsel trekken de dieren naar de dijktaluds. De verwachting is dat de dijk ook functioneert als overstromingsvrije winterverblijfplaats voor veel juveniele en oude dieren. Er is tijdens het veldonderzoek in 2008 maar één exemplaar van de kamsalamander gevonden. In de berm van de Zuiderlingedijk werd ter hoogte van Koffie & Theeschenkerij ‘De Uitspanning’ een dood, volwassen mannetje kamsalamander gevonden (DP 65). Buitendijks zijn hier voor de kamsalamander geen geschikte voortplantingwateren aanwezig. Het dier is dus waarschijnlijk afkomstig geweest van de Spijksche 20 Waard en is tijdens een nachtelijke foerageertocht op de dijk doodgereden. In de onderzochte wateren zijn geen larven van de kamsalamander gevonden. De wateren die door de dijkherstelwerkzaamheden mogelijk aangetast gaan worden, zijn in 2008 dus niet gebruikt als voortplantingswateren. De aanwezigheid van vissen, predatoren van amfibieënlarven, in de onderzochte wateren zou mogelijk een rol kunnen spelen. De kamsalamander is voor de voorplanting waarschijnlijk aangewezen op meer geïsoleerde wateren en poelen die voor vissen minder geschikt zijn. Van Vliet et al. (2007) vermelden dat tussen DP 15 en DP 49 en DP 72 en DP 80 concentraties van waarnemingen van de kamsalamander bekend zijn en dat de soort met uitzondering van het uiterste noorden en zuiden en tussen DP 35 en DP 50 overal verwacht kan worden. De dijk is dan vooral van betekenis als overstromingsvrije overwinteringslocatie voor de kamsalamander. Van Vliet et al. (2007) vermelden dat de rugstreeppad voorkomt langs de Diefdijklinie. De soort zou vooral gebruik maken van de erven langs de dijk. In 2008 is de rugstreeppad niet aangetroffen langs de dijk. Tijdens de avondinventarisaties in mei is geen kooractiviteit van roepende mannetjes waargenomen. De dijk en aanliggende wateren zijn voor de rugstreeppad niet van betekenis. Naast de bovengenoemde soorten zijn in 2008 de volgende amfibiesoorten waargenomen: kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, bastaard kikker en meerkikker. Deze soorten staan in Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Er geldt voor dit project en deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. In § 3.2 worden aanbevelingen gedaan om schade aan deze soorten zoveel mogelijk te voorkomen. 2.1.4 Reptielen De ringslang is de enige reptielensoort in de regio (Creemers, 1996; RAVON, 2003. 2004, 2005). De verspreiding van deze soort in de Vijfheerenlanden is globaal bekend. Ringslangen worden hooguit incidenteel langs de Diefdijklinie, en dan met name in het noordelijke deel tot Asperen, verwacht. Langs de dijk worden geen populaties van de ringslang verwacht (Van Vliet et al., 2007). 2.1.5 Grondgebonden zoogdieren Langs de Diefdijklinie is het voorkomen van de waterspitsmuis bekend (Van Vliet et al., 2007 kaart 11). De soort komt voor bij schoon niet te voedselrijk water met veel watervegetatie en ruig begroeide oevers. Het leefgebied van de waterspitsmuis is langgerekt en loopt evenwijdig aan de oever. In geschikte gebieden (veengebied met veel kleine slootjes) beslaat het territorium een oppervlakte van 250 bij 0,75 meter (Lange et al., 2003). Gedetailleerde waarnemingen van de soort zijn bekend langs de Nieuwe Zuider Lingendijk en langs de Linge. Tussen Leerdam en de uiterwaarden van de Lek gaat het om waarnemingen binnen de betreffende uurhokken, de exacte vindplaatsen zijn niet bekend. Op vijf verschillende locaties zijn 20 vallen in duplo uitgezet om de water- 21 spitsmuis te vangen. In tabel VI zijn de vanglocaties en de resultaten van dit onderzoek weergegeven. Tabel VI. Vangstresultaten van het lifetrap onderzoek en beschrijving van de vangstlocatie. Locatie Oostoever ijsbaan bij Spijk (DP 75, noordzijde dijk) Zuid- en westoever wiel langs Linge (DP 70, noordzijde dijk) Westzijde Nieuwe Zuider Lingedijk (DP 61, zuidzijde dijk) Oever dijksloot ten zuiden van Wiel van Bassa (DP 24, zuidzijde dijk) Oever perceelsloot (tussen DP 14 en 15, westzijde dijk) Soorten bosmuis, rosse woelmuis, bosspitsmuis, gewone pad rosse woelmuis, bosspitsmuis, huispitsmuis rosse woelmuis, bosspitsmuis, veldmuis, heikikker, gewone pad bosmuis, rosse woelmuis, bosspitsmuis, bastaard kikker bosspitsmuis, wezel De waterspitsmuis is niet aangetroffen tijdens het veldonderzoek in 2008. Er is daarom geen verspreidingskaart van grondgebonden zoogdieren opgenomen in bijlage 3. Aangenomen wordt dat er op de in 2008 onderzochte locaties geen waterspitsmuizen voorkomen. Op meerdere plaatsen langs de dijk bevindt zich voor de waterspitsmuis geschikt biotoop. Echter, de kwaliteit van de sloten en oevers tot 50 meter vanaf de teen van de dijk op plaatsen waar werkzaamheden gaan plaatsvinden is voor de waterspitsmuis zeer matig en oevers met geschikte begroeiing zijn in veel gevallen erg smal. Mochten er populaties aanwezig zijn dan is de verwachting dat het om zeer kleine aantallen dieren gaat. De territoria zullen namelijk groter zijn dan de aangegeven 250 bij 0,75 meter als het habitat matig van kwaliteit is. Afgaande op oude waarnemingen wordt geconcludeerd dat de soort binnen het studiegebied in elk geval langs de Nieuwe Zuider Lingendijk kan voorkomen tussen DP 61 en de N848 aan beide zijden van de dijk. De aangetroffen grondgebonden zoogdiersoorten uit tabel VI staan alle in Tabel 1 van de Flora- en faunawet. In de vallen zijn ook verschillende amfibiesoorten gevangen (zie tabel VI). Met uitzondering van de heikikker betreft dit ook soorten van Tabel 1 van de Flora- en faunawet. De heikikker (Tabel 3 Flora- en faunawet) was nabij de betreffende vanglocatie in 2008 al eerder aangetroffen. 2.1.6 Vleermuizen Van Vliet et al. (2007) vermelden dat er langs de Diefdijklinie waarnemingen zijn van foeragerende watervleermuizen, gewone dwergvleermuizen, ruige dwergvleermuizen, rosse vleermuizen en laatvliegers. Verblijfplaatsen van deze soorten (behalve van de ruige dwergvleermuis) bevinden zich buiten het studiegebied onder andere op het landgoed Heukelum. In Fort Asperen overwinteren jaarlijks exemplaren van baardvleermuis, gewone grootoorvleermuis en de watervleermuis. Kolonies van gewone dwergvleermuizen zijn vastgesteld in Heukelum en Asperen. Limpens et al. (2007) vermelden het gebruik van de diverse groepsschuilplaatsen (GSP; kleine betonnen 22 schuilplaatsen aan de voet van de dijk) langs de Diefdijklinie door vleermuizen. Als winterverblijfplaats worden verschillende GSP’s gebruikt door kleine aantallen gewone grootoorvleermuizen, watervleermuizen en baardvleermuizen. In enkele GSP’s zijn vraatplekken van grootoren aangetroffen langs de Diefdijk, dit duidt op gebruik van deze gebouwen ook in de zomer. De geschiktheid van de GSP’s hangt samen met de aanwezigheid van bomen en struiken rondom deze werken. De aanwezige beplanting zorgt voor een stabiel binnenklimaat en de beplanting heeft een functie voor zwermende en foeragerende dieren. Lijnvormige vegetatiestroken langs de dijk zullen ook onderdeel uitmaken van vliegroutes van verschillende soorten vleermuizen. In enkele huizen zijn bij het onderzoek van Limpens et al. (2007) verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen gevonden. Op de plaatsen waar dijkherstelwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden zijn in 2008 geen bomen aangetroffen die voor boombewonende soorten (bijvoorbeeld rosse vleermuis en watervleermuis) geschikte holten bevatten. De meeste huizen langs de Diefdijklinie bevatten wel geschikte verblijfplaatsen voor typische gebouwbewonende soorten zoals laatvlieger en gewone dwergvleermuis. Enkele huizen hebben mogelijk ook zolders die geschikt zijn voor grootoorvleermuizen als overwinteringslocatie. Er is geen verspreidingskaart opgenomen van vleermuizen omdat in het kader van dit onderzoek geen gerichte inventarisaties hebben plaatsgevonden voor deze soortgroep. Verspreidingskaarten zijn opgenomen in Van Vliet et al., (2007) en Limpens et al. (2007). Tabel VII. 2.1.7 Soorten vleermuizen die in het studiegebied voorkomen en de betekenis van het studiegebied voor deze soorten. Soort baardvleermuis Myotis mystacinus watervleermuis Myotis daubentonii gewone grootoorvleermuis Plecotus auritus gewone dwergvleermuis ruige dwergvleermuis rosse vleermuis laatvlieger Pipistrellus pipistrellus Pipistrellus nathusii Nyctalus noctula Eptesicus serotinus Betekenis Diefdijklinie winterverblijfplaatsen in forten GSP’s foerageergebied winterverblijfplaatsen in forten GSP’s foerageergebied en winterzomerverblijfplaatsen in GSP’s enkele dijkhuizen foerageergebied en verblijfplaatsen huizen foerageergebied en en en en en in foerageergebied foerageergebied en verblijfplaatsen in huizen Vogels Tijdens het inventarisatiewerk zijn zes territoria van de bosuil, vier van de steenuil, één van de ransuil, één van de kerkuil, één van de buizerd en één van de bruine kiekendief 23 vastgesteld (zie kaart 4 in bijlage 3). Twee territoria van de steenuil bevonden zich vooral op het noordelijke deel van de Diefdijklinie, een in het zuiden bij de Spijksche Waard. De bosuilterritoria lagen meer verspreid over het traject. Alle territoria van de steenuil en de kerkuil bevonden zich bij aanwezige bebouwing. In het onderzoeksgebied zijn gedurende het muizenonderzoek op meerdere plaatsen roepende uilen gehoord. Bij deze waarnemingen kon niet worden vastgesteld of het om territoria ging. In het najaar zwermen jonge dieren uit op zoek naar een territorium en dieren kunnen dan gedurende een korte periode op een locatie verblijven. De locaties van roepende vogels zijn wel op kaart 4 weergegeven. De territoria van de buizerd en de bruine kiekendief zijn vastgesteld aan de westzijde van de N848 ruim buiten het plangebied. In tabel VIII zijn de aangetroffen soorten vogels van de Rode Lijst weergegeven (Hustings et al. 2004). Tabel VIII. In 2008 aangetroffen vogelsoorten van de Rode Lijst. Soort ransuil steenuil kerkuil Asio otus Athene Noctua Tyto alba Status Rode Lijst (KW) Rode Lijst (KW) Rode Lijst (KW) Andere soorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats zijn in het gebied waargenomen, maar nestplaatsen of territoria werden alleen buiten de 50-meter zone gevonden. In het bijzonder is gelet op soorten als spechten, roofvogels en boomkruipers. 2.1.8 Ongewervelden Voor wat betreft strikt beschermde ongewervelden hoeft alleen rekening gehouden te worden met het voorkomen van de platte schijfhoren. Verspreid langs de Diefdijklinie is de soort waargenomen ter hoogte van het Wiel van Bassa, De Waai, Polder Overzijdeveld en Goilberdingen (www.limnodata.nl; www.anemoon.org). Binnen de 50 meter zone vanaf de dijk is alleen een waarneming bekend ter hoogte van DP 7 (zie kaart 2 Bijlage 3). Verwacht wordt dat de soort in heldere sloten met veel submerse plantengroei grofweg tussen Everdingen en Leerdam voorkomt (Van Vliet et al., 2007). In het zuidelijk deel van het studiegebied wordt de soort niet verwacht. 2.2 2.2.1 Beschermde gebieden Natura 2000-gebied ‘Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid’ Achtergrond Voor het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid kwalificeren 2 habitattypen, te weten (zie Bijlage 1): - H6403: ruigten en zomen; - H91E0: vochtige alluviale bossen. 24 Daarnaast is nog voorgesteld hieraan toe te voegen het type H7230: kalkmoerassen. Het type H6403 is op te splitsen in 3 subtypen (LNV 2006): H6403A: ruigten en zomen (moerasspiraea): natte, soortenrijke ruigte van zoet, laagdynamisch milieu (verbond Filpendulion), inclusief overgangen met veenmosrietland. H6403B: ruigten en zomen (harig wilgenroosje): natte, soortenrijke ruigte van brakke omstandigheden of rivierdalen (verbond Epilobion hirsuti). H6403C: ruigten en zomen (droge bosranden): droge, nitrofiele, weinig bemeste zomen (verbond Galio-Alliarion). Binnen het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid komt volgens het Profielendocument alleen het subtype H6403A in (zeer) geringe mate voor (met bovendien matige kwaliteit). Ook het type H91E0 is op te splitsen in 3 subtypen (LNV 2006): H91E0A: vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen): rivierbegeleidende zachthoutooibossen (verbond Salicion albae). H91E0B: vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen): rivierbegeleidende esseniepenbossen (verbond Alno-Padion). H91E0C: vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen): beekbegeleidende alluviale bossen (verbond Alno-Padion en Alnion glutinosae). Binnen het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid komen volgens het Profielendocument (LNV 2006) alleen de subtypen A en C in (zeer) geringe mate voor (met bovendien matige kwaliteit). Het type H7230 betreft kalkmoerassen van de associatie Equiseto variegati-Salicetum repentis. Dit zijn natte graslanden gebonden aan zwak eutrofe, kalkrijke bodems, waar de zomergrondwaterstanden niet te diep wegzakken. Hierin komen soorten als bonte paardenstaart, moeraswespenorchis, addertong en vleeskleurige orchis voor. Dergelijke terreinen komen op kleine schaal langs de Linge voor, echter niet in de omgeving van de onderzochte tracés langs de Diefdijk. In figuur 4 wordt de begrenzing van het Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk weergegeven. Resultaten H6403A (ruigten en zomen) Binnen de te onderzoeken tracés komen ruigten en zomen voornamelijk voor op de rechte gedeelten tussen Asperen en de Linge bij Heukelum. Deze vochtige ruigten vormen meestal een zoom van enkele meters aan de voet van de dijk en vormen dan de overgang naar wilgenstruweel, wilgenhakhout of elzenbroekbos. Soms ontbreekt deze ruigte. 25 In de meeste gevallen gaat het hier om ruige rietvegetaties, waarin riet domineert en verder soorten als grote brandnetel, kruldistel, haagwinde, gewone wederik, grote kattenstaart, moerasspirea, bitterzoet, koninginnekruid en harig wilgenroosje voorkomen. Meestal zijn dit relatief soortenarme vegetaties, met dominantie van algemene ruigtesoorten en/of riet. Ook wanneer riet (vrijwel) ontbreekt voldoen deze ruigten nog niet aan de definitie van het habitattype ruigten en zomen (ook niet aan het type van ‘mindere kwaliteit’). 26 Figuur 4. Begrenzing van het Natura 2000-gebied Zuider Lingerdijk & Diefdijk-Zuid. H91E0 A/C (vochtige alluviale bossen) Het subtype A is alleen te verwachten binnen de uiterwaarden langs de Linge. Ter hoogte van de onderzochte tracés is hiervan geen sprake. Binnen de te onderzoeken tracés komen bossen voor, die tot type C gerekend zouden kunnen worden. Deze zijn voornamelijk aanwezig op het rechte gedeelte tussen 27 Asperen en de Linge bij Heukelum. Het betreft hier een scala aan verschillende soorten wilgenstruweel (opgaand bos met schietwilgen, opslag/struweel van grauwe wilg, wilgenhakhout, populierenaanplant of elzenbroekbos. Op dit gedeelte komt een aantal elzenbroekbossen voor, die meestal begreppeld zijn (legakkers met natte greppels of slootjes daartussenin), welke variëren in leeftijd. Elzenbroekbossen worden ook tot H91E0C gerekend. Gezien de veelal ruige ondergroei, worden jonge bossen hier niet toe gerekend. Oudere broekbossen met een redelijk tot goed ontwikkelde structuur en ondergroei komen langs de Diefdijk hier en daar voor. Hierin komen soorten voor als hop (veel), hennegras, moeraszegge, grote cyperzegge, pluimzegge, smalle stekelvaren, pitrus, wolfspoot, kattenstaart, gele lis, dauwbraam e.a. In één goed ontwikkeld, oud elzenbosje komt vrij regelmatig moeraswolfsmelk voor in de ondergroei (zie verspreidingskaart flora). 2.2.2 EHS In bijlage 4 wordt de begrenzing van de EHS weergegeven. Hieruit komt naar voren dat de Diefdijklinie grotendeels in de EHS ligt. Op enkele plaatsen ligt de EHS alleen aan de binnenzijde of de buitenzijde van de Dijfdijklinie en op een enkele plaats is er aan weerszijden van het tracé een onderbreking van de EHS, zoals ten zuidwesten van Kedichem. In bijlage 4 is tevens onderscheid gemaakt tussen bestaande natuur en nog te realiseren natuur (verwervingsgebied). In bijlage 5 worden voor de Zuidhollandse zijde op perceelsniveau de natuurdoeltypen gepresenteerd. Voor de Gelderse zijde was deze informatie niet op perceelsniveau beschikbaar. In bijlage 5 zijn per deel van het tracé kort de nagestreefde natuurdoeltypen weergegeven aan de hand van cijfers. Het gebied waar mogelijk een fietspad aangelegd gaat worden, maakt ook onderdeel uit van de EHS. In het noordoostelijke deel zijn de natuurdoeltypen: hakhout en griend, nat matig voedselrijk grasland en plas. Voor de rest van het gebied worden aan weerszijden van de Diefdijklinie de volgende natuurdoeltypen nagestreefd: hakhout en griend, nat bos op klei en stroomdalgrasland. 28 3 Effectbeoordeling Flora- en faunawet 3.1 3.1.1 Effecten en verbodsbepalingen Flora De ingreep zal naar verwachting leiden tot vernietiging van groeiplaatsen van de beschermde soorten grote kaardenbol en dotterbloem. Voor deze overtreding van een verbodsbepaling uit artikel 8 van de Flora- en faunawet geldt een vrijstelling omdat de soorten in Tabel 1 van de Flora- en faunawet staan en de ingreep een ruimtelijke ontwikkeling en inrichting betreft. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is voor beschermde flora niet nodig. De gunstige staat van instandhouding van de grote kaardenbol en dotterbloem komt langs de Diefdijklinie niet in het geding, beide soorten zijn in Nederland vrij algemeen op respectievelijk ruderale terreinen en in het veenweidegebied en rivierengebied. Naast beschermde soorten zullen ook groeiplaatsen van Rode Lijstsoorten verdwijnen. Dit is vooral het geval binnen het plangebied voor het fietspad en tussen DP 53 en DP 58. In § 3.2 zijn aanbevelingen opgenomen waarmee aanwezige biotopen met soorten van de Rode Lijst zoveel mogelijk behouden kunnen worden. 3.1.2 Vissen In bijna elke sloot langs de Diefdijklinie op locaties waar werkzaamheden uitgevoerd gaan worden kan een beschermde vissoort verwacht worden. In veel gevallen betreft het de kleine modderkruiper. Deze soort komt in de meeste wateren met enige watervegetatie voor. Op enkele plaatsen moet ook rekening gehouden worden met de aanwezigheid van populaties van de grote modderkruiper (zie § 2.1.2). In het geval dat er een (deel van een) sloot gedempt gaat worden of een groot deel van de oever wordt vergraven, wordt een vaste rust- en verblijfplaats vernietigd van de kleine modderkruiper en in sommige gevallen van de grote modderkruiper. Voor deze overtreding van een verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en faunawet is ontheffing nodig (zie tabel 6). Als gewerkt kan worden conform werkprotocol 15 uit het rapport ‘Uitwerking van maatregel-protocollen ter bescherming van soorten’ (Hoogerwerf et al., 2008) is het aanvragen van ontheffing voor de kleine modderkruiper niet nodig. Het voorkomen van de grote modderkruiper kan gekoppeld zijn aan kwelwater dat in de betreffende sloot terecht komt. Afname van de hoeveelheid kwelwater kan van invloed zijn op de geschiktheid van de betreffende sloot voor de grote modderkruiper. De zuurgraad kan bijvoorbeeld lager worden waardoor eieren kunnen worden aangetast. Aanbevolen wordt om binnen het verspreidingsgebied van de grote modderkruiper (en heikikker en kamsalamander) de effecten van de ingreep op de hoeveelheid ondiepe kwel in beeld te brengen en waar nodig te compenseren. De bittervoorn is alleen aangetroffen bij de oevers van grotere wateren. Als grote delen van de oevers van grote wateren zoals de verschillende wielen en de Linge worden vergraven worden vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort vernietigd. Voor deze 29 overtreding van een verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en faunawet is ontheffing nodig (zie tabel IX). Binnen het plangebied voor het fietspad worden naar verwachting geen wateren aangetast. Negatieve effecten op vissen worden door de realisatie van het fietspad dan ook niet verwacht. In § 3.2 zijn aanbevelingen opgenomen om te zorgen dat bij werkzaamheden aan wateren slachtoffers onder vissen zoveel mogelijk voorkomen worden. Als de aanbevelingen in § 3.2 worden gehanteerd, zullen de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn niet in gevaar brengen. Op veel plaatsen zal er namelijk sprake zijn van het verplaatsen van een watergang en in de meeste gevallen zal slechts een deel van een watergang worden vergraven of gedempt. Tabel IX. Soort Te verwachten effecten op beschermde soorten vissen. Voorkomen Effecten Overtreding verbodsbepalingen artikel 11* Kleine zeker vernietiging vaste rust- en modderkruiper verblijfplaatsen (Cobitis taenia) Grote zeker vernietiging vaste rust- en artikel 11 modderkruiper verblijfplaatsen (Misgurnus fossilis) Bittervoorn zeker vernietiging vaste rust- en artikel 11 (Rhodeus verblijfplaatsen cericeus) * ontheffingsaanvraag niet nodig als gewerkt wordt volgens werkprotocol 15 uit Hoogerwerf et al. (2008) 3.1.3 Amfibieën Op de locaties waar dijkherstelwerkzaamheden gaan plaatsvinden komen twee strikt beschermde amfibiesoorten voor waar negatieve effecten voor kunnen ontstaan door de ingreep: heikikker en kamsalamander. Beide soorten gebruiken de dijk als overwinteringsplaats. Overwinteringslocaties van de heikikker worden op het merendeel van de locaties waar werkzaamheden uitgevoerd gaan worden verwacht. Voor de kamsalamander is dit het geval voor de locaties die liggen tussen de A2 (DP 11) en DP 39 en tussen DP 50 en DP 83 (dus ook binnen het plangebied voor het fietspad). Voor de heikikker geldt tevens dat op een aantal plaatsen geschikte voortplantingswateren aanwezig zijn die door de ingreep kunnen worden aangetast. De wateren aan weerszijden van de Diefdijk tussen DP 1 en DP 7 en aan de noordkant van de dijk tussen DP 69 en DP 75 zijn in 2008 als voortplantingswater gebruikt. Op deze locaties zijn ook herstelwerkzaamheden gepland. Omdat het Voorkeursalternatief voor de ingreep nog niet is vastgesteld, is het nog niet duidelijk of hier voortplantingswateren direct of indirect (door effect op de mogelijk aanwezige kwelstroom) aangetast gaan worden. 30 Voor de heikikker en de kamsalamander is voor de ingreep ontheffing nodig van een verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en faunawet: het vernietigen van vaste rusten verblijfplaatsen (zie tabel X). Als de aanbevelingen in § 3.2 worden gehanteerd, zullen de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de heikikker en de kamsalamander niet in gevaar brengen. Tabel X. 3.1.4 Te verwachten effecten op beschermde soorten amfibieën. Soort Voorkomen Effecten Heikikker (Rana arvalis) Kamsalamander (Triturus cristatus) zeker vernietiging vaste rust- en verblijfplaatsen vernietiging vaste rust- en verblijfplaatsen zeker Overtreding verbodsbepalingen artikel 11 artikel 11 Grondgebonden zoogdieren De waterspitsmuis is niet aangetroffen tijdens het veldonderzoek in 2008. Op basis van bekende waarnemingen wordt aangenomen dat langs de Nieuwe Zuider Lingendijk tussen DP 61 en de N848 aan beide zijden van de dijk een kleine populatie dieren gebruik maakt van het terrein als leefgebied. Aan de zuidzijde van de dijk zullen dijkherstelwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden. Op plaatsen waar de oeverzone van wateren wordt aangetast kan leefgebied van de waterspitsmuis worden vernietigd. Hiervoor is ontheffing nodig van een verbodsbepaling uit artikel 11 van de Flora- en faunawet: het vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen (zie tabel XI). Als de aanbevelingen in § 3.2 worden gehanteerd, zullen de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de waterspitsmuis niet in gevaar brengen. Ook op andere locaties langs de dijk bevindt zich geschikt leefgebied voor de soort maar hier is de soort niet aangetroffen of het geschikte biotoop ligt op grotere afstand van de dijk en valt buiten het bereik van de werkzaamheden. Tabel XI. 3.1.5 Te verwachten effecten op beschermde soorten grondgebonden zoogdieren. Soort Voorkomen Effecten Waterspitsmuis (Neomys fodiens) verwacht vernietiging vaste rust- en verblijfplaatsen Overtreding verbodsbepalingen artikel 11 Vleermuizen Er komen langs de Diefdijklinie verschillende soorten vleermuizen voor (zie tabel XII). In huizen en groepsschuilplaatsen zijn winter- en zomerverblijfplaatsen van verschillende soorten vastgesteld. Er zijn op plaatsen waar dijkherstelwerkzaamheden gaan plaatsvinden binnen 50 meter vanaf de teen van de dijk geen bomen met (geschikte) verblijfplaatsen bekend. Langs de dijk jagen verschillende soorten vleermuizen en 31 mogelijk zijn ook vliegroutes aanwezig. In het kader van de dijkherstelwerkzaamheden wordt geen bebouwing gesloopt en verblijfplaatsen in bomen zijn niet aanwezig. Directe effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen zijn dus niet aan de orde. Waar vegetatie aanwezig is nabij bebouwing met potentiële verblijfplaatsen kan het verwijderen van de opgaande beplanting van invloed zijn op de geschiktheid van deze verblijfplaatsen voor vleermuizen (effect op binnenklimaat en beschutting van gebouw). Ook kan door de kap van beplanting aantasting van vliegroutes worden veroorzaakt. Werkzaamheden nabij verblijfplaatsen waarbij veel trillingen en lawaai worden geproduceerd kunnen een verstorende invloed hebben op vleermuizen. Indirect kunnen de dijkherstelwerkzaamheden dus negatieve effecten veroorzaken voor vleermuizen. Voor de rosse vleermuis worden deze negatieve effecten niet verwacht aangezien er geen verblijfplaatsen in het studiegebied aanwezig zijn en de dieren nauwelijks gebruik zullen maken van de lijnvormige beplanting langs de Diefdijklinie. In § 3.2 zijn mitigerende maatregelen opgenomen waarmee negatieve effecten op vleermuizen voorkomen kunnen worden. Tabel XII. 3.1.6 Te verwachten effecten op beschermde soorten vleermuizen. Soort Voorkomen Effecten baardvleermuis zeker watervleermuis zeker gewone grootoorvleermuis gewone dwergvleermuis ruige dwergvleermuis laatvlieger zeker verstoring verblijfplaatsen, aantasting vliegroutes verstoring verblijfplaatsen, aantasting vliegroutes verstoring verblijfplaatsen, aantasting vliegroutes verstoring verblijfplaatsen, aantasting vliegroutes aantasting vliegroutes rosse vleermuis zeker zeker zeker zeker verstoring verblijfplaatsen, aantasting vliegroutes geen Overtreding verbodsbepalingen artikel 11 artikel 11 artikel 11 artikel 11 artikel 11 artikel 11 geen Vogels Van de vastgestelde territoria bevonden twee territoria van de bosuil zich op plaatsen aan de zijde van de dijk waar maatregelen gepland zijn. Hiervan bevindt één broedlocatie zich zeker op 50 meter afstand, maar van de broedlocatie bij het Wiel van Bassa (of Schoonrewoerdse Wiel) is dit niet zeker. Gezien de beperkte omvang van de ingreep ter plaatse, loopt alleen de mogelijke nestplaats gevaar. Het foerageergebied van de bosuil zal niet of nauwelijks worden aangetast. Er dient ontheffing aangevraagd te worden voor het verdwijnen van een vaste verblijfplaats, al is dit afhankelijk van de voorgenomen ingreep (zie tabel XIII). Bij het plaatsen van damwanden kan mogelijk de broedlocatie gespaard worden. Als de aanbevelingen in § 3.2 worden gehanteerd, zullen 32 de werkzaamheden de gunstige staat van instandhouding van de bosuil niet in gevaar brengen. Voor de steenuil geldt dat twee territoria zich bevinden op locaties die grenzen aan ingreepgebieden maar zich op meer dan 50 meter van de Diefdijk bevinden. Eén territorium bevindt zich wel op een locatie waar een ingreep zal plaatsvinden, maar deze ingreep vindt aan de andere zijde van de Diefdijk plaats. De broedlocaties van ransuil, buizerd en bruine kiekendief bevinden zich op honderden meters afstand van de locaties waar ingrepen plaatsvinden. Voor de kerkuil geldt dat de nestlocatie zich bevindt aan de zijde van de Diefdijklinie waar geen ingreep zal plaatsvinden. Slechts op een locatie is één spechtenhol vastgesteld binnen 50 meter van de Diefdijklinie, maar dit hol bevindt zich aan de zijde van de dijk waar geen ingreep zal plaatsvinden. Het ingreepgebied heeft vermoedelijk een rol als foerageergebied voor uilen als kerkuil, bosuil en steenuil. De ingreep beperkt zich tot de directe omgeving van de Diefdijklinie. Het territorium van de genoemde uilen beslaat een groter gebied dan alleen het talud van de dijk en aangrenzende strook. Voor de vogels is in de meeste gevallen voldoende alternatief foerageergebied in de directe omgeving beschikbaar. Tabel XIII. 3.1.7 Te verwachten effecten op beschermde soorten vogels. Soort Voorkomen Effecten bosuil zeker Verdwijnen vaste verblijfplaats Overtreding verbodsbepalingen Artikel 11 Ongewervelden De platte schijfhoren is binnen de groep ongewervelden de enige soort die in het plangebied voor de dijkherstelwerkzaamheden voorkomt. De platte schijfhoren wordt langs de Diefdijklinie alleen tussen Everdingen en Leerdam verwacht en dan wel in heldere sloten met veel submerse watervegetatie. Als (delen van) sloten worden gedempt of grote delen van oevers worden vergraven worden vaste rust- en verblijfplaatsen van de platte schijfhoren vernietigd en worden mogelijk exemplaren gedood. Voor deze overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 9 en 11 van de Flora- en faunawet is ontheffing nodig (zie tabel XIV). Doordat de soort wijd verspreid is en in relatief hoge aantallen voorkomt zal de gunstige staat van instandhouding van de platte schijfhoren niet in gevaar komen. Mitigerende maatregelen zijn voor deze soort niet nodig. Tabel XIV. Te verwachten effecten op beschermde soorten ongewervelden. Soort Voorkomen Effecten Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) zeker doden van exemplaren en vernietiging vaste rust- en verblijfplaatsen Overtreding verbodsbepalingen artikel 9 en 11 33 3.2 Mitigerende en compenserende maatregelen Flora Bij de mogelijke aanleg van een fietspad wordt aanbevolen zo weinig mogelijk vegetatie op de dijk te vergraven. Voor transport van machines en materialen worden rijplaten gebruikt. Het afwerken van de dijk wordt zoveel mogelijk gedaan met het materiaal wat oorspronkelijk op de dijk aanwezig was om de groeiplaatsfactoren zoveel mogelijk te handhaven en mogelijk aanwezige zaden van soorten te kunnen laten kiemen op de dijk. Het huidige beheer van de dijktaluds wordt gehandhaafd. Als bij de dijkherstelwerkzaamheden tussen DP 53 en DP 58 de vegetatie op en langs de dijk wordt aangetast, worden waar relevant de hierboven genoemde maatregelen toegepast. Vissen Werkzaamheden aan sloten zoals het dempen en vergraven van wateren, worden zoveel mogelijk uitgevoerd tijdens de minst kwetsbare periode voor vissen: buiten het voortplantingsseizoen en buiten vorstperioden. Als vuistregel kan worden aangehouden dat werkzaamheden kunnen plaatsvinden bij een watertemperatuur van beneden de 18 graden Celsius in het najaar en in het vroege voorjaar (periode 15 augustus tot en met 15 maart) onder leiding van een faunadeskundige (Hoogerwerf et al., 2008). Het dempen van een sloot of water vindt plaats op de volgende manier: het te dempen deel van de watergang wordt met een dammetje afgesloten van de rest van het water. Vervolgens wordt het waterpeil van het te dempen deel verlaagd met een pomp waarvan de zuigmond in een korf hangt waar geen vissen doorheen kunnen. Vervolgens worden de aanwezige vissen met een schepnet gevangen en overgebracht naar teilen met helder water en zo snel mogelijk verplaatst naar het te handhaven deel van de watergang. De aanwezige modder op de bodem van de sloot en waterplanten worden op de kant uitgespreid en nagelopen op aanwezige fauna. Aanwezige dieren worden ook op de hierboven beschreven manier verplaatst naar het te handhaven deel van de watergang. Het vergraven van de oever vindt plaats op de volgende manier: de aanwezige watervegetatie wordt met een open maaibak afgemaaid en op de kant nagelopen op aanwezige vissen. Deze worden direct teruggeplaatst in het water. Minimaal 24 uur na het afmaaien van de watervegetatie wordt de oever vergraven. Het gros van de (beschermde) soorten zal nu naar delen van de watergang zijn gezwommen waar de watervegetatie niet is verwijderd en waar geen werkzaamheden gaan plaatsvinden. Aanbevolen wordt om binnen het verspreidingsgebied van de grote modderkruiper de heikikker en de kamsalamander de effecten van de ingreep op de hoeveelheid ondiepe kwel in beeld te brengen en waar nodig te compenseren. 34 Amfibieën Delen van het dijktalud waar grondwerkzaamheden moeten plaatsvinden en die deel uitmaken van het leefgebied van de heikikker en de kamsalamander worden in mei uitgerasterd met een amfibieënscherm. De dieren die op de dijk hebben overwinterd zijn dan zoveel mogelijk naar de lager gelegen voortplantingswateren getrokken. Door het aanbrengen van het scherm wordt voorkomen dat de dieren terugkeren naar de locatie waar werkzaamheden gaan plaatsvinden. Na het broedseizoen van vogels worden de grondwerkzaamheden uitgevoerd. Na de werkzaamheden wordt het amfibieënscherm verwijderd. Het dempen van wateren of vergraven van wateren vindt plaats zoals beschreven bij vissen. De voortplantingsperiode van amfibieën valt samen met die van vissen. Voorkomen dient te worden dat de oevers met hoog gras waar veel juveniele heikikkers aanwezig kunnen zijn worden platgereden of worden gemaaid. De werkzaamheden worden waar mogelijk uitgevoerd vanaf de gemaaide of braakliggende agrarische percelen, de vegetatie langs de watergang wordt zo min mogelijk aangetast en bereden met machines. Grondgebonden zoogdieren Aan de zuidzijde van de Nieuwe Zuider Lingendijk gaan dijkherstelwerkzaamheden plaatsvinden nabij een oever wat waarschijnlijk onderdeel is van het leefgebied van de waterspitsmuis. Mitigerende maatregelen zijn in elk geval nodig nabij de N848, ter hoogte van DP 55. Het betreft een heldere ondiepe plas met watervegetatie en een ruige oever. Ook op andere plaatsen langs de Nieuwe Zuider Lingendijk waar vergelijkbaar habitat aangetroffen wordt zijn onderstaande mitigerende maatregelen nodig. Als de betreffende oever vergraven gaat worden of als beplanting wordt verwijderd, wordt als volgt te werk gegaan: de lage begroeiing op de oever wordt met behulp van een bosmaaier afgemaaid, de grond wordt hierbij niet aangetast. Aanwezige dieren zullen door gebrek aan dekking naar de overzijde van de plas vertrekken waar geschikt leefgebied aanwezig is. Vervolgens kan de oever worden vergraven. Compensatie van het leefgebied is niet aan de orde, geschikt leefgebied zal opnieuw ontstaan en er is voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Vleermuizen Werkzaamheden op korte afstand (binnen 50 meter) van verblijfplaatsen in groepsschuilplaatsen worden niet uitgevoerd in de periode oktober tot en met maart. In deze perioden vindt de paring en de winterslaap plaats. Verstoring kan in deze perioden negatieve effecten hebben op het voortplantingssucces en de winterslaap van dieren. Aanwezige beplanting rondom groepsschuilplaatsen wordt alleen gekapt indien duidelijk is dat de groepsschuilplaats geen functie heeft voor vleermuizen als verblijfplaats. Indien betreffende beplanting moet wijken voor de werkzaamheden dan vindt de kap zoveel mogelijk gefaseerd plaats in de periode van 15 juli tot en met september indien geen vogels in de beplanting broeden. 35 De kap van (delen van) lijnvormige beplanting langs de dijk wordt voorkomen, omdat vliegroutes van vleermuizen doorbroken kunnen worden. Van belang is dat er lijnvormige beplanting aanwezig blijft. Waar mogelijk wordt slechts een deel van de beplanting gekapt op zodanige wijze dat een lijnvormig geheel in stand blijft. Indien het onvermijdelijk is dat lijnvormige elementen worden onderbroken, wordt met een vleermuisdeskundige besproken welke passende mitigerende maatregelen toegepast gaan worden. Vogels In gebruik zijnde nesten van vogels zijn beschermd. Om te voorkomen dat nesten met eieren of jongen worden aangetast worden grondwerkzaamheden en maai- en rooiwerkzaamheden uitgevoerd buiten het broedseizoen. Voor de meeste soorten kan voor het broedseizoen als vuistregel de periode maart tot augustus worden aangehouden. Als binnen deze periode werkzaamheden uitgevoerd moeten worden kan dat alleen als een deskundige heeft vastgesteld dat er geen in gebruik zijnde nesten in het plangebied aanwezig zijn. De bosuil begint al met broeden in januari en de jongen vliegen doorgaans uit in mei Van belang is om de nestplaats die door de ingreep mogelijk wordt aangetast in deze periode niet te verstoren. Indien de nestboom verloren gaat door de werkzaamheden kan vervangende nestruimte gerealiseerd worden door op korte afstand van de oorspronkelijke nestlocatie een nestkast te plaatsen voor de aanvang van de werkzaamheden, zodat de vogels een alternatief hebben voor de vaste verblijfplaats die eventueel aangetast gaat worden. 36 4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Flora- en faunawet: conclusies ten aanzien van ontheffingsaanvraag In tabel XV zijn de zeker of mogelijk in het plangebied voorkomende strikt(er) beschermde soorten opgenomen. Aangegeven is of en zo ja welke verbodsbepalingen worden overtreden en of een ontheffingsaanvraag ex artikel 75 van de Flora- en faunawet aan de orde is. Hierbij is er van uitgegaan dat de mitigerende maatregelen zoals verwoord in § 3.2 van dit rapport zullen worden uitgevoerd. Tabel XV Soort Strikter beschermde soorten in het plangebied, overtredingen Flora- en faunawet. Overtreding Ontheffing verbodsbepaling Nodig? Kleine modderkruiper (Cobitis zeker Vernietigen vaste Ja* taenia) rust- en verblijfplaats Grote modderkruiper zeker Vernietigen vaste Ja (Misgurnus fossilis) rust- en verblijfplaats Bittervoorn (Rhodeus cericeus) zeker Vernietigen vaste Ja rust- en verblijfplaats Heikikker (Rana arvalis) zeker Vernietigen vaste Ja rust- en verblijfplaats Kamsalamander (Triturus zeker Vernietigen vaste Ja cristatus) rust- en verblijfplaats Waterspitsmuis (Neomys verwacht Vernietigen vaste Ja fodiens) rust- en verblijfplaats Vleermuizen zeker Geen Nee Bosuil (Strix aluco) zeker Vernietigen vaste Ja rust- en verblijfplaats Platte schijfhoren (Anisus zeker Vernietigen vaste Ja vorticulus) rust- en verblijfplaats * ontheffingsaanvraag niet nodig als gewerkt wordt volgens werkprotocol 15 uit Hoogerwerf et al. (2008) 4.2 Voorkomen Natura 2000: Verspreiding beschermde habitattypen Habitattypen Op de onderzochte tracés komen de habitattypen H6403A en H91E0A niet voor binnen een strook van 30 meter gerekend vanaf de teen van de dijk. Het habitattype H91E0C komt wel op enkele locaties voor. Op grond van de mate van ontwikkeling (ouderdom, structuur, soortensamenstelling ondergroei) is daarbij op kaart 1 in bijlage 3 onderscheid gemaakt in ‘goede kwaliteit’ en ‘matige kwaliteit’. 37 4.3 EHS De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft als doel om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. Het ruimtelijke beleid voor de EHS is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’ van de EHS. Op plannen, projecten of handelingen binnen de EHS is conform de Nota Ruimte het ’nee, tenzij’-regime van toepassing (VROM, 2004). Een groot deel van de Diefdijklinie ligt in de EHS. Voor het Zuidhollandse deel is op perceelsniveau bekend welke natuurdoeltypen eventueel invloed (kunnen) ondervinden van de werkzaamheden. Voor het Gelderse deel van de EHS worden alleen clusters van natuurdoeltypen aangegeven, zodat niet op perceelsniveau de informatie voor handen is. Het effect van de ingrepen zal ook sterk afhangen van de wijze waarop de dijkherstelwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Bij het plaatsen van een damwand zijn de directe invloeden van de werkzaamheden vooral tijdelijk, maar kunnen mogelijk op langere termijn wel kwelstromen beïnvloed worden en daarom ook op een grotere oppervlakte effecten optreden. Bij het aanbrengen van aarden dammen, kan, bij het gebruik van het juiste bodemmateriaal en de juiste expositie gunstiger omstandigheden voor stroomdalsoorten gerealiseerd kunnen worden. Ruimtelijke ingrepen in de EHS met significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied zijn in beginsel niet toegestaan. Tenzij er voor de ingreep geen reële alternatieven zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar belang. De initiatiefnemer is verplicht om de negatieve effecten te mitigeren (voorkomen of beperken) en de restschade te compenseren. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn niet alleen de huidige en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Door bijvoorbeeld Gedeputeerde Staten van Utrecht zijn vier hoofdaspecten aangewezen die bepalen welke waarden en kenmerken binnen de EHS als wezenlijk moeten worden aangemerkt: 1) De aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit; 2) Gebieden die bepalend zijn voor de aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS; 3) De aanwezigheid van bijzondere soorten; 4) De aanwezigheid van essentiële verbindingen (bijvoorbeeld foerageer- en migratieroutes). Indien de EHS op één van deze hoofdaspecten wordt aangetast, is sprake van een significante aantasting van de EHS. 38 5 Literatuur Bloem, H., K. Boer, N. Groen, R. van Harxen & P. Stroeken, 2001. De steenuil in Nederland, handleiding voor onderzoek en bescherming. Stichting Steenuilenoverleg Nederland. Creemers, R.C.M., 1996. Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. Toelichting op de Rode lijst, IKC, Wageningen. Hoogerwerf, G., T. Brouwer & P. van Hoof, 2008. Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen: Uitwerking maatregel-protocollen ter bescherming van soorten (versie 3 juli 2008). Natuurbalans - Limes Divergens BV, Nijmegen; in opdracht van Waterschap Rivierenland. Hustings, F., C. Borggreve,C. Van Turnhout & J. Thissen, 2004. Basisrapport voor de Rode Lijst Vogels volgens Nederlandse en IUCN-criteria. SOVON-onderzoeksrapport 2004/13. SOVON Vogelonderzpoek Nederland, Beek-Ubbergen. Lange, R., P. Twisk, A. van Winden, A. van Diepenbeek, 2003. Zoogdieren van WestEuropa. 2e druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Limpens, H.J.G.A., E.A. Jansen & J.J.A. Dekker, 2007. Vleermuisleefgebieden in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Onderzoek naar huidige functies voor vleermuizen, huidig gebruik, knelpunten en mogelijkheden tot duurzame ontwikkeling. Deel 2: Onderzoeksrapportage. Rapport 2006.054-3. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem. LNV, 1993. Structuurschema Groene Ruimte: het landelijk gebied de moeite waard. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2004. Besluit Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2005b. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. RAVON, 2003. Jaarverslag 2001. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 15. Jaargang 5, nr. 3, pag. 4 RAVON, 2004. Jaarverslag 2002. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 17. Jaargang 6, nr. 2, pag. 32-48. RAVON, 2005. Waarnemingenoverzicht 2003 & 2004. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 20. Jaargang 7, nr. 2, pag. 46-64. van Dijk, A.J., 2004. Handleiding Broedvogel Monitoring Project (broedvogelinventarisatie in proefvlakken). SOVON, Beek-Ubbergen. van den Hengel, P., J. Kuipers & B. van Straten, 2007. Verbetering van de Diefdijklinie. Startnotitie. Grontmij, Arnhem. van Vliet, F., D. Beuker & R. van Eekelen, 2007. Beschermde soorten langs de Diefdijklinie. Literatuurstudie. Rapport 07-197. Bureau Waardenburg, Culemborg. VROM, 2004. Nota Ruimte. Ministerie van VROM, Den Haag.6-64. 39 40 Bijlage 1 Gebiedendocument Natura 2000-gebied Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid 41 070_gebiedendocument_Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid_november 2007 Natura 2000 gebied 70 – Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid CONCEPT GEBIEDENDOCUMENT Kenschets Natura 2000 Landschap: Status: Site code: Beschermd natuurmonument: Beheerder: Provincie: Gemeente: Oppervlakte: Rivierengebied Habitatrichtlijn NL3004007 Oeverlanden langs de Linge BN/SN Staatsbosbeheer, Zuid-Hollands Landschap, particulieren Gelderland, Zuid-Holland Geldermalsen, Leerdam, Lingewaal 483 ha Gebiedsbeschrijving Het Natura 2000 gebied Zuider Lingedijk en Diefdijk-Zuid omvat de oeverlanden van de rivier de Linge, die een smal stroomgebied heeft dat tussen Rijn en Waal ligt ingekneld. Door zijn omvang, schaal en dynamiek neemt de Linge een bijzondere positie in in het Nederlandse rivierenlandschap. Het landschap is minder dynamisch dan dat van de Rijn, Waal, Maas en IJssel, maar heeft in veel opzichten toch het karakter van een rivierenlandschap met daarbij behorende landschapselementen, begroeiingen en soorten. Samenhangend met de geringere dynamiek, wordt het gebied gekenmerkt door interessante overgangen naar laagveen, wat tot uiting komt door een diversiteit aan verlandingsgemeenschappen. Door zijn kleinschaligheid is het gebied van groot belang voor de kamsalamander. Begrenzing PM Natura 2000 database Habitattypen Code Habitattype H6430 Ruigten en zomen H91E0 Vochtige alluviale bossen Habitatrichtlijnsoorten Soortnr Soort H1134 Bittervoorn H1145 Grote modderkruiper H1149 Kleine modderkruiper H1166 Kamsalamander Voorstel voor het toevoegen aan de database: H7230 Kalkmoerassen 1a Kernopgaven Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natura 2000 aanwijzingsbesluit 1 070_gebiedendocument_Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid_november 2007 3.11 Vissen en amfibieën: Laagdynamische wateren voor grote modderkruiper H1145, bittervoorn H1134 en amfibieën, zoals kamsalamander H1166. Instandhoudingsdoelen Algemene doelen Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000 gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000 netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitats en soorten. Behoud en waar nodig herstel van de natuurlijke kenmerken en van de samenhang van de ecologische structuur en functies van het gehele gebied voor alle habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Habitattypen H6430 Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones Doel Behoud oppervlakte en kwaliteit ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A). Toelichting Gezien de relatief kleine bijdrage van dit gebied voor het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) is een behoudsdoel geformuleerd. H7230 Doel Toelichting Alkalisch laagveen Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. In het gebied komen in enkele tichelgaten (o.a. Put van Bullee) zeer soortenrijke (ten dele veenvormende) kleine-zeggenbegroeiingen voor die tot het habitattype kalkmoerassen worden gerekend. Het betreft associatie Equiseto variegati-Salicetum repentis, een vorm van het habitattype die beperkt is tot het rivierengebied. Dergelijke begroeiingen staan – net als andere vormen van het habitattype – in ons land sterk onder druk. De instandhouding is hier afhankelijk van de toevoer van kalkrijk grondwater. H91E0 *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae ) Behoud oppervlakte en kwaliteit. Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype H7230 kalkmoe rassen is toegestaan. De habitattypen vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A), vochtige alluviale bossen essen-iepenbossen (subtype B) en vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen (subtype C) komen hier alleen voor in de vorm van cultuurgrienden en als kleine, geïsoleerde bosjes elzenbroek. In vrijwel alle gevallen staan deze bossen niet meer onder invloed van de rivier. Gezien het geringe belang van dit gebied voor het type (ook potentieel) is een behoudsdoel geformuleerd. Doel Toelichting Soorten H1134 Doel Bittervoorn Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natura 2000 aanwijzingsbesluit 2 070_gebiedendocument_Zuider Lingedijk & Diefdijk-Zuid_november 2007 Toelichting Het Lingegebied maakt deel uit van het kernverspreidingsgebied van de bittervoorn in het westelijke rivierengebied. De populatie in het gebied is hier onderdeel van een ruimer voorkomende meta-populatie. H1145 Doel Toelichting Grote modderkruiper Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Het Lingegebied maakt deel uit van het hoofdverspreidingsgebied van de grote modderkruiper, maar slechts een klein deel hiervan ligt binnen de begrenzing van het Natura 2000 gebied. De aanwezige populatie maakt deel uit van een grotere metapopulatie in de ruime omgeving. H1149 Doel Toelichting Kleine modderkruiper Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. De kleine modderkruiper verkeert landelijk in een gunstige staat van instandhouding. De soort komt in Nederland algemeen en wijd verspreid voor. H1166 Doel Kamsalamander Uitbreiding verspreiding en omvang leefgebied en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. De van oudsher aanwezige populatie is zo sterk teruggelopen dat van een relictpopulatie gesproken moet worden. Het gebied ten westen van de Diefdijk-Zuid is een belangrijk voortplantingsgebied voor de kamsalamander. Anders dan op veel andere plaatsen wordt de soort hier in de poldersloten aangetroffen. De beide dijken worden door de kamsalamander gebruikt als migratie- en overwinteringsplaats. Bij Kedichem gebruikt de kamsalamander vermoedelijk ook zowel het polder- als het uiterwaardengebied. De hiermee gepaard gaande migratie is een aandachtspunt, evenals de kwaliteit van de bestaande wateren, die mede achteruitgegaan is door het uitzetten van vis. Toelichting Synopsis Habitattypen Staat van instandhouding Relatieve bijdrage Doelstelling oppervlakte Doelstelling kwaliteit H6430_A Ruigten en zomen (moerasspirea) + - = = H7230 -- + > > - - = (<) = = (<) = Kalkmoerassen H91E0_A Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) H91Eo_B Vochtige alluviale bossen (esseniepenbossen) H91E0_C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) Soorten -- - = (<) = Staat van instandhouding Relatieve bijdrage Doelstelling leefgebied Doelstelling populatie H1134 Bittervoorn - + = = H1145 Grote modderkruiper - + = = H1149 H1166 Kleine modderkruiper Kamsalamander + - - = = > > 1a Herstel van een technische fout in database 2004. Natura 2000 gebiedendocument – werkdocument Natura 2000 aanwijzingsbesluit 3 Bijlage 2 1.1 Wettelijk kader Inleiding In deze bijlage worden in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen en beheer beschreven. Het geeft weer hoe de wettelijke toetsingskaders door Bureau Waardenburg worden gehanteerd bij het opstellen van ecologische beoordelingen. De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet (§ 1.2 van deze bijlage), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (§ 1.3). Tevens wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 1.4) en de Ecologische Hoofdstructuur (§ 1.5) bij ecologische toetsingen. 1.2 Flora- en faunawet Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn (zie kader). Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort) Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van beschermde planten. Artikel 9: Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde dieren. Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van beschermde dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde dieren. Artikel 12: Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde dieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van beschermde planten en dieren. 43 Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen worden verleend. Het toetsingskader is begin 2005 gewijzigd door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur, doorgaans aangeduid als de AMvB artikel 75. Er gelden verschillende regels voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen en die in het kader van bestendig gebruik en beheer. Er bestaan drie beschermingsregimes corresponderend met drie verschillende groepen beschermde soorten, opgenomen in drie bijbehorende tabellen in de LNV- brochure (LNV 2005b, a). Tabel 1. De algemene beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’). Tabel 2. De overige beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing. Tabel 3. De strikt beschermde soorten Dit zijn alle vogelsoorten en de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of in Bijlage 1 van de AMvB artikel 75. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing. De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als: 1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; 2. Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is; 3. Er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang; 4. Er zorgvuldig wordt gehandeld. Bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw en landbouw en uitvoering in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling worden genoemd als openbaar belang. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op de relevante populatie van de soort optreedt. Mitigatie (het vermijden of verzachten van negatieve effecten) en compensatie (het aanbieden van vervangend leefgebied) kunnen deel uitmaken van het zorgvuldig handelen. Samenvatting toetsingskader Flora- en faunawet Het toetsingskader van de Flora- en faunawet voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig gebruik en beheer luidt dus: 44 1. 2. 3. 1.3 Komen er soorten uit Tabel 1 voor? Hiervoor geldt een vrijstelling. Alleen de zorgplicht is van toepassing. Komen er soorten uit Tabel 2 voor? Dan geldt een vrijstelling (mits gedragscode) of moet ontheffing worden aangevraagd (lichte toetsing). Komen er soorten uit Tabel 3 voor? Er geldt een vrijstelling voor bestendig gebruik en beheer (mits gedragscode; niet voor art. 10). In overige gevallen is altijd ontheffing nodig (uitgebreide toetsing). Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. De Nbwet kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. De aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten een kaart en een toelichting, waarin de instandhoudings¬doel¬stel¬lingen staan verwoord (zie www.minlnv.nl). Voor Natura 2000-gebieden dient een beheersplan te worden opgesteld. Daarin staat o.a. welke maatregelen nodig zijn om de natuurdoelen te halen en welk (bestaand en toekomstig) gebruik al dan niet vergunningplichtig is. Projecten en handelingen, die negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen hebben en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, zijn zonder vergunning verboden. Hiervoor kan door het bevoegd gezag (meestal Gedeputeerde Staten, soms de minister van LNV) vergunning worden verleend op grond van artikel 19d. Voor plannen (bij voorbeeld bestemmingsplannen, streekplannen, waterhuis¬hou¬dings¬plannen) geldt dat goedkeuring van het bevoegd gezag op grond van artikel 19j nodig is. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als er negatieve effecten door ‘externe werking’ kunnen optreden. De vergunning of goedkeuring kan pas worden afgegeven nadat een ‘habitattoets’ het bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat het gebied niet wordt aangetast. Habitattoets In de ‘oriëntatiefase’ – voorheen ook wel ‘voortoets’ genoemd – wordt onderzocht of een plan, project of handeling (kortweg: ‘activiteit’), gelet op de instandhoudings¬doelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten (‘cumulatieve effecten’). 45 Als er geen effecten zijn, is de kous daarmee af. Als de effecten klein zijn, volgt een verslechterings- en verstoringstoets’. Bij mogelijke significante effecten volgt een ‘passende beoordeling’. In de verslechterings- en verstoringstoets worden de effecten gespecificeerd. Daarbij hoeft dan niet meer naar cumulatieve effecten te worden gekeken. Het bevoegd gezag beoordeelt of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Aan de vergunning kunnen beperkende voorwaarden (mitigatie en compensatie, zie onder) worden verbonden. De passende beoordeling is veel uitgebreider. Op basis van de beste wetenschappelijke kennis dienen de effecten op de habitats en soorten te worden ingeschat, rekening houdende met cumulatieve effecten. Als de passende beoordeling uitwijst dat er slechts beperkte effecten zijn, dan dient vergunning te worden aangevraagd, die wordt verleend indien de effecten aanvaardbaar worden geacht. Als er significante effecten zijn, dan mag vergunning alleen worden verleend als er voldaan is aan alle drie onderstaande ADC-criteria: Er zijn geen geschikte Alternatieven. Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie. Als er sprake is van aantasting van een gebied dat is aangewezen ter bescherming van prioritair natuurlijk habitat of een prioritaire soort, dient eerst door de minister van LNV aan de Europese Commissie advies te worden gevraagd. Bovendien is het aantal redenen van groot openbaar belang beperkt. Het toetsingskader voor beschermde natuurmonumenten is zeer vergelijkbaar, echter de procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enkele ondergeschikte punten af. Zorgplicht Artikel 19l legt aan iedereen een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument. 46 1.4 Rode lijsten Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen, vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften, kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels (LNV 2004). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale Rode lijsten opgesteld. Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen. Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten, waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is. 1.5 Ecologische Hoofdstructuur De Planologische Kernbeslissing (PKB) Structuurschema Groene Ruimte (LNV 1993) bevat de doelstellingen, de hoofdlijnen en de belangrijkste maatregelen van het nationaal ruimtelijk beleid voor onder meer natuur en landschap. Onderdeel hiervan is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Ecologische Hoofdstructuur wordt in provinciale streekplannen uitgewerkt. Ruimtelijke plannen van gemeenten moeten hieraan worden getoetst. De EHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen. In of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden geldt het ‘nee, tenzij’-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook financiële compensatie is mogelijk. 47 48 Bijlage 3 Verspreidingskaarten 49 50 51 52 53 54 55 56 Bijlage 4 Begrenzing EHS langs de Diefdijklinie 57 58 Bijlage 5 Natuurdoeltypen in het Zuidhollands deel van de EHS 59 De cijfers in bijlage 5 komen terug in onderstaande tekst. Kort wordt per cijfer informatie over de natuurdoeltypen (de wezenlijke waarden en kenmerken) besproken. Het eerstgenoemde natuurdoeltype vormt het type met het grootste oppervlakte-aandeel. Tevens wordt voor enkele delen van het tracé ook aangegeven of ze onderdeel vormen van de EHS. De Gelderse kant wordt conform figuur 1 buitendijks genoemd en de Zuidhollandse kant de binnendijks. De locaties waar dijkherstelwerkzaamheden plaats moeten vinden worden ingreepgebieden genoemd. 1) Alleen aan de buitenzijde is EHS aanwezig. Direct langs het tracé ligt een verbindingszone voor de kamsalamander en op iets grotere afstand moeras. 2) Klein stuk ingreepgebied aan buitenzijde. Direct langs de dijk ligt een verbindingszone voor de kamsalamander. Op iets grotere afstand ligt een combinatie van natuurdoeltypen: nat bos op klei, nat matig voedselrijk grasland en plas. 3) Aan weerszijden van het tracé bevinden zich ingreepgebieden. Aan de Gelderse zijde ligt natuurgebied met als natuurdoeltype nat bos op klei en verwervinggebied met de typen: nat bos op klei, nat matig voedselrijk grasland, moeras, plas en stapsteen kamsalamander. 4) Aan de Gelderse zijde ligt een klein stuk ingreepgebied. Dit is aangegeven als verwervingsgebied, maar er is geen natuurdoeltype aan toegekend. 5) Aan de Gelderse zijde ligt een klein stuk ingreepgebied. Dit is aangegeven als verwervingsgebied, maar er is geen natuurdoeltype aan toegekend. 6) Aan de Gelderse zijde ligt een klein stuk ingreepgebied. Dit is aangegeven als verwervingsgebied, maar er is geen natuurdoeltype aan toegekend. 7) Aan de Gelderse zijde bestaat een deel uit grasland en een deel uit opgaande begroeiing. Het graslanddeel is verbindingszone met nat matig voedselrijk grasland. Het andere deel bestaat uit natuur met nat bos op klei. 8) Het noordelijke deel aan de Gelderse zijde tot aan de Kerkweg grenst niet aan de EHS. Vanaf de Kerkweg is het wel EHS bestaande uit natuur (nat bos op klei). 9) Het gebied grenzend aan het ingreepgebied bestaat uit natuur met als natuurdoeltypen: hakhout en griend, nat bos op klei en stroomdalgrasland. 10) Ingreepgebied ligt aan de Lingezijde. Volgens figuur 5 geen EHS. 11) Ingreepgebied aan Lingezijde. Deel aan water grenzend heeft als natuurdoeltype: beek en moeras. terwijl het tweede deel als natuurdoeltypen heeft: nat bos op klei, nat matig voedselrijk grasland en moeras. 12) Buitendijks ingreepgebied niet grenzend aan EHS. 13) Buitendijks ingreepgebied niet grenzend aan EHS. 14) Buitendijks ingreepgebied niet grenzend aan EHS 15) Binnendijks ingreepgebied (grenzend aan Linge) met als natuurdoeltypen: beek en moeras (oostkant) en hakhout en griend, nat matig voedselrijk grasland, stroomdalgrasland, plas en rietland (westkant). 16) Buitendijks ingreepgebied niet grenzend aan EHS 17) Binnendijks ingreepgebied grenzend direct langs Linge aan natuurdoeltypen beek en moeras en ter hoogte van de plassen aan de natuurdoeltypen: hakhout en griend, nat matig voedselrijk grasland, stroomdalgrasland, plas en rietland. Het verwervingsgebied hier heeft nog geen toegewezen natuurdoeltype. 60 Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849 E-mail [email protected], www.buwa.nl