Nummer 4 • jaargang 45 december 2016 Fundamenteel onderzoek Steunhart nu ook permanent Verkorte bestralingskuur prostaatkanker 2 Inhoud 4 Zó wordt ons DNA ingepakt 6 Een goede buur... 10 Van onderzoeksresultaat naar betekenisvol marktproduct 12 Fascinerend samenspel 14 Zwaar onderbelicht 18 Computer helpt brein 24 Kort of lang? 27 ‘Tijd voor de alarmbel’ 32 Bevrijd uit de duisternis 36 Glashelder inzicht 41 De waarde van ziek weefsel 46 Steunhart nu ook permanente oplossing 51 Langer gezond 56Rotterdammers voor Rotterdammers Ondernemershoed 58 De chirurg die bij zichzelf injecteerde Bijzonder transparant Dit is de kop van een zebravislarve. In die vroege levensfase is het visje doorzichtig. Voor wetenschappers is die eigenschap bijzonder waardevol: met een microscoop kunnen biologische processen - bijvoorbeeld in de hersenen - direct worden gevolgd in een levend visje. De informatie die daardoor wordt verkregen, is ook voor de mens van groot belang. Lees er meer over op pag. 36. Monitor • december 2016 3 Tekst Gert-Jan van den Bemd Beeld dr. Tobias A. Knoch Onderzoekers van het Erasmus MC en het European Molecular Biology Laboratory (EMBL) in het Duitse Heidelberg hebben ontdekt hoe DNA zich oprolt in de cel. Zó wordt ons DNA ingepakt 4 D Dr. Tobias A. Knoch, leider van de Biofysische Genomica-groep (afdeling Celbiologie, Erasmus MC): “Mijn team heeft met dr. Malte Wachsmuth van de afdeling Cell Biology & Biophysics van EMBL de 3D-architectuur van het menselijk genoom in beeld gebracht. Onder het genoom verstaan we: al het DNA, het genetisch materiaal, dat de ontwikkeling en het functioneren van de cel bepaalt. Het ligt in de celkern opgeslagen, verdeeld over 46 strengen (chromosomen), met een totale lengte van twee meter. Om die sliert in de celkern te krijgen, moet het DNA worden ‘ingepakt’. Dat proces wordt ‘verdichten’ genoemd en vindt plaats in acht stappen.” De middelste drie stappen waren nog onbekend, maar de onderzoekers hebben ze nu met een combinatie van krachtige computers, een nieuw analytisch model, een nieuwe biochemische methode, en een nieuwe microscopietechniek blootgelegd. “Daardoor krijgen we beter inzicht in hoe DNA wordt opgeslagen en hoe genetische informatie wordt vertaald in functie en ontwikkeling van cellen”, vertelt Knoch. “Niet alleen bij gezondheid, maar ook tijdens ziekte. De wijze waarop verdichting plaatsvindt, kan bijvoorbeeld bij kanker of erfelijke afwijkingen anders verlopen. Dankzij onze methoden kunnen we dat proces nu verder bestuderen. Die bevindingen zullen op termijn belangrijk zijn voor diagnose en behandeling van patiënten.” Monitor • december 2016 5 Tekst Gert-Jan van den Bemd Cyclotron naast de deur Een goede buur... 6 Radioactieve stoffen worden straks óp het Erasmus MC-terrein geproduceerd. Voor patiënten en wetenschap is dat goed nieuws. In ziekenhuizen worden radioactieve stoffen toegepast voor de bestraling van tumoren of het maken van scans. Een voorbeeld van dat laatste is de positron-emissie-tomografie (PET), een techniek waarbij bijvoorbeeld de aanwezigheid van tumor­cellen in het lichaam zichtbaar gemaakt kan worden. PET maakt meestal gebruik van kortlevende radionucliden. Dat zijn stoffen die slechts korte tijd straling uitzenden en daarna vervallen tot niet-radioactieve stoffen. Die korte halveringstijd is een voordeel voor de patiënt: de blootstelling aan straling is slechts van korte duur. Het heeft als nadeel dat de stof slechts voor een korte periode toegepast kan worden. Radioactief stikstof heeft bijvoorbeeld een halveringstijd van tien minuten: na die tijd is nog maar de helft van de oorspronkelijke hoeveelheid radioactief materiaal aanwezig, weer tien minuten later is dat nog maar een kwart. Het is dan een vereiste dat de patiënt en de plek waar de radioactieve stoffen worden gemaakt zich vlakbij elkaar bevinden. Dankzij een cyclotron op loopafstand van het ziekenhuis, is dat nu het geval. Monitor • december 2016 7 Ook voor wetenschappers “Het cyclotron is niet alleen van grote waarde voor patiëntenzorg, maar ook voor onderzoek”, zegt Marion de Jong, hoogleraar Nucleaire Biologie en verbonden aan de afdeling Radiologie & Nucleaire Geneeskunde. Zij gebruikt veelvuldig radioactieve stoffen bij haar preklinische en translationele onderzoek (dat de toepasbaarheid van opgedane kennis bij patiënten bestudeert. red.). De Jong: “We bestuderen het zichtbaar maken en de groei van tumoren en met name ook hoe we die groei het beste kunnen stoppen. Met geavanceerde apparatuur, ondergebracht in de AMIEfaciliteit (Applied Molecular Imaging Erasmus MC), kunnen we de tumoren voor en na behandeling zichtbaar maken.” Peptiden De Jong en haar collega’s maken gebruik van het feit dat tumorcellen specifiek 8 binden met verschillende radioactieve stoffen (tracers) die in het bloed geïnjecteerd worden. “Daardoor kunnen we de cellen zichtbaar maken met bijvoorbeeld een PET-scanner. Omdat tumorcellen meer tracer binden dan gezonde cellen, kunnen we heel gericht tumoren in beeld brengen en bijvoorbeeld het effect van een medicijnbehandeling bestuderen.” Kwetsbaar De Jong maakt graag gebruik van glucose dat is gelabeld met radioactief fluor. “Vanwege de wat langere halveringstijd kunnen we dat nu al bij een externe fabrikant bestellen. Maar mede door de noodzaak van snel transport is dat nogal kostbaar. Als radioactief glucose ‘in huis’ kan worden gemaakt, zullen de kosten lager worden. Bovendien kunnen we, dankzij de chemische kennis bij Cyclotron Rotterdam B.V., ook andere stoffen met radioactief fluor laten koppelen. Het grote voordeel van een cyclotron naast de deur, is de directe beschikbaarheid van radionucliden met een heel korte halveringstijd, zoals stikstof en zuurstof. Die zijn ook voor de kliniek van grote waarde.” Kankertherapie De Jong noemt meer toepassingen: “Op langere termijn kunnen wellicht ook meer ‘exotische’ radionucliden, zoals radioactief koper of zirkonium, gebruikt worden om bepaalde eiwitten (zoals antistoffen) te labelen. In proefdieren kunnen we vervolgens vaststellen of die eiwitten wel voldoende in tumoren terechtkomen. Pas als dat zo is, is het zinvol om te onderzoeken of deze eiwitten bij patiënten kunnen worden ingezet als mogelijke kankertherapie. Want dat is uiteindelijk ons doel: kennis vergaren waarmee we patiënten kunnen helpen.” Opstartfase “Een cyclotron is een apparaat waarin niet-radioactieve grondstoffen als water, stikstof en zuurstof worden omgezet in radioactieve materialen”, vertelt dr. Erica van Tilburg, manager Productie en stralingsdeskundige van de Radiofarmaca productie faciliteit op het terrein van het Erasmus MC. Het gebouw waarin het cyclotron is ondergebracht ruikt nog nieuw. Cyclotron Rotterdam B.V., het bedrijf dat is opgericht door prof. dr. Eric Krenning en dat de faciliteit draaiende houdt, is dat ook. “We zitten nog in de opstartfase”, vertelt dr. Margreet van der Meij. Zij waakt over de kwaliteit van het productieproces en is qualified person (QP). Voor die laatste functie is geen goede Nederlandse benaming. “Je zou me industrieel apotheker kunnen noemen. Ik verleen toestemming om het radioactieve materiaal dat wij hebben geproduceerd over te brengen naar de afdeling Nucleaire Geneeskunde van het Erasmus MC of een ander ziekenhuis waar het kan worden toegepast bij patiënten. We zijn nu bezig om onze procedures nauwkeurig te controleren en de kwaliteit van onze producten te waarborgen. Als we die fase hebben doorlopen, komt de Inspectie voor de Gezondheidszorg op bezoek. Als die controle goed verloopt, wordt de vergunning afgegeven en gaan we echt van start. Waarschijnlijk gaat dat komend voorjaar gebeuren.” Verloren Van Tilburg: “Toen het Erasmus MC nog niet beschikte over een eigen cyclotron, was de afdeling Nucleaire Geneeskunde voor PET-radiofarmaca afhankelijk van een externe leverancier. Voor bepaalde radiofarmaca, met bijvoorbeeld fluor, was dat niet zo’n probleem. Dat heeft een halveringstijd van 110 minuten, maar de toepassing van bijvoorbeeld radioactief koolstof was onmogelijk: dat stofje heeft een halveringstijd van twintig minuten, waardoor Monitor • december 2016 het grootste deel van de radioactiviteit tijdens het transport van de fabriek naar het Erasmus MC al verloren ging. Met de fabricage naast de deur is dat probleem voorbij.” Lichaamseigen Is fluor niet altijd geschikt? Van Tilburg: “Nee, niet altijd. Dat heeft met meer specifieke toepassingen te maken. De meest algemene PET-scans maken gebruik van 18F-FDG: glucose (suiker) met radioactief fluor. Deze stof is heel handig omdat alle cellen in het lichaam suiker verbruiken. Kankercellen verbruiken meer energie dan gezonde cellen. Als radioactief suiker bij een patiënt wordt ingespoten, zal dat zich via het bloed door het lichaam verspreiden. De kankercellen nemen meer van dit radioactieve suiker op, waardoor ze in de PET-scanner zichtbaar kunnen worden gemaakt. Dat geeft artsen belangrijke informatie: waar bevinden zich de kankercellen? Zijn het er veel? Is opereren noodzakelijk?” Van der Meij vult aan: “Fluor heeft vele voordelen, maar dit atoom komt in lichaamseigen stoffen niet voor. Bij het in beeld brengen van sommige processen in het lichaam (anders dan bijvoorbeeld kanker) moet de radioactieve stof identiek zijn aan een lichaamseigen stof. Dan is het gebruik van fluor niet mogelijk. Omdat koolstof wel altijd in lichaamseigen stoffen voorkomt, kan in deze gevallen gebruik gemaakt worden van radioactief koolstof. Doorgaans is het wel wat lastiger om een radioactieve verbinding te maken met radioactief koolstof. Maar omdat deze stof precies hetzelfde is als de lichaamseigen variant, zijn veel minder studies naar mogelijke giftige effecten nodig voordat de verbinding kan worden toegepast.” 9 Van onderzoeks­ resultaat naar betekenisvol marktproduct 10 Tekst Gert-Jan van den Bemd Technology Transfer Office Het Erasmus MC is niet alleen excellent in zorg, onderwijs en onderzoek. Innovatieve ideeën en baanbrekende vindingen van artsen en medewerkers kunnen ook grote sociaal-maatschappelijke en economische impact hebben, omdat ze bijdragen aan de verbetering van de zorg. Het Technology Transfer Office (TTO) begeleidt dit proces. Is dit idee goed te beschermen? Blijkt uit de marktanalyse dat de markt op de vinding zit te wachten? Als de antwoorden op deze vragen positief zijn, is het doel van TTO om er voor de wetenschappers zoveel mogelijk waarde-creatie uit te halen. “Want”, zo zegt TTO-directeur Thijs Spigt, “wetenschappers in het Erasmus MC zijn zeer ondernemend, maar ze zijn doorgaans geen ondernemers”. Scenario’s De ene keer is het beste scenario dat een farmabedrijf een licentie op de resultaten krijgt. De andere keer wordt juist besloten dat de wetenschapper een bedrijfje opricht. En soms gaat de voorkeur uit naar bundeling van de kennis en kunde in een onderzoekconsortium. Spigt: “Welk pad ook wordt ingeslagen, ons team van juristen is uitstekend geschoold om alle mogelijke contracten te maken. Monitor • december 2016 Proof of Concept Fonds Een Proof of Concept Fonds verschaft middelen voor startende ondernemers die geld en hulp nodig hebben bij de ontwikkeling van een idee tot eerste prototype. Sinds de zomer van 2016 heeft Erasmus MC toegang tot zo’n fonds, UNIIQ genaamd, waarin in totaal 22 miljoen euro beschikbaar is. TTO-directeur Thijs Spigt: “De beginnende ondernemer ontvangt niet alleen geld, maar ook ondersteuning. Er komt nu eenmaal heel wat bij kijken om de stap te zetten van laboratoriumresultaat naar een product voor de markt. Ondernemen is een vak. Wij helpen dan ook een geschikte ondernemer te zoeken om dit proces samen met de wetenschapper uit te voeren.” En het business development team heeft de ervaring om de beste voorwaarden uit te onderhandelen.” Risico Vaak begeleidt TTO de wetenschapper al tijdens de eerste onderzoekstappen. Spigt: “Hoe eerder de medewerker zich meldt bij TTO, hoe beter wij de resultaten kunnen beschermen en vastleggen in bijvoorbeeld een patent. Natuurlijk, voor wetenschappers is publicatie van onderzoeksresultaten belangrijk met het oog op hun academische positie. Maar als resultaten nog niet beschermd zijn door een patent en je publiceert ze al in een tijdschrift of presenteert ze tijdens een congres of in een abstract, dan is het nieuwe er vanaf. Een patentaanvraag zal dan niet meer worden goedgekeurd. De wetenschapper loopt zo het risico de mogelijke impact van zijn resultaten deels mis te lopen. De nieuwe vinding blijft onbenut en financiële kansen gaan verloren. TTO is er om wetenschappers hiervoor te behoeden.” Flinke groei TTO heeft zich flink ontwikkeld in 2015/2016, mede omdat bij artsen en medewerkers meer bewustzijn werd gecreëerd over geheimhouding en bescherming van onderzoeksresultaten. Hierdoor verdubbelde het aantal TTO-medewerkers bijna en groeide de hoeveelheid activiteiten sterk. 11 Tekst Gert-Jan van den Bemd Eiwitten en DNA Fascinerend samenspel “Als een lichaamscel deelt, worden foutjes gemaakt”, vertelt dr. Joyce Lebbink. “Bij het kopiëren van het genetisch materiaal belanden DNA-bouwstenen op de verkeerde plek. Dat gebeurt niet vaak - bij ongeveer één op de miljoen bouwstenen - maar als je weet dat een cel meer dan drie miljard DNA-bouwstenen bevat, is het aantal ook niet gering. Als die foutjes niet worden gecorrigeerd, ontstaan na deling cellen met mutaties. Dat kan na verloop van tijd tot kanker leiden. Gelukkig worden de meeste foutjes er uitgehaald dankzij een ingenieus herstelproces dat DNA mismatch repair wordt genoemd. Daar zijn eiwitten bij betrokken die volgens een strak gereguleerde volgorde met elkaar samenwerken.” Wat is jouw drijfveer? “Ik wil dat proces ontrafelen: hoe geven de betrokken eiwitten signalen aan elkaar door? Hoe worden het juiste moment en de juiste plaats bepaald voor het afgeven van zo’n signaal? Mijn werk is als een ingewikkelde legpuzzel. Steeds als ik een stukje vind dat past, geeft dat voldoening. Nieuwsgierigheid ligt in de aard van elke wetenschapper. Ik vind andere onderzoeksvelden ook boeiend, maar ik heb wel met overtuiging gekozen voor mijn eigen vakgebied. Daar heb ik mijn opleiding en werkplekken op afgestemd. Ik wilde per se de interactie tussen eiwitten en DNA bestuderen. 12 Dat samenspel is zo fascinerend! Het is ongelooflijk hoe complex alle biologische mechanismen in elkaar grijpen en zo goed werken. Hoe meer je van dat proces begrijpt, hoe meer ontzag je voor het leven krijgt.” Wat is je grootste frustratie? “De financiering. Het wordt steeds moeilijker om geld te krijgen voor fundamenteel Naam: dr. ir. Joyce Lebbink Opleiding: Moleculaire Wetenschappen (Wageningen University & Research), promotie (Wageningen University), postdoc Karolinska Institutet (Stockholm) en Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam Functie: onderzoeksleider / universitair docent Afdelingen: Moleculaire Genetica en Radiotherapie, Erasmus MC onderzoek. Nationaal en internationaal is het accent verschoven naar toegepast onderzoek, onderzoek dat direct relevant is voor de patiënt. Een subsidieaanvraag voor fundamenteel onderzoek levert steeds vaker een ‘nee’ op. Toen ik negen jaar geleden bij het Erasmus MC begon, werd ongeveer één op de vijf geldaanvragen toegekend’ nu is dat gehalveerd. En dan moet je beseffen dat het overgrote deel van de afgewezen projecten van uitstekende kwaliteit en zinvol is. Het schrijven van subsidieaanvragen kost onevenredig veel tijd. Ik zou deze tijd liever direct aan onderzoek besteden. En aan het geven van onderwijs aan enthousiaste jonge mensen met interesse in fundamenteel onderzoek. Dat is een investering in de toekomst.” Wat heeft de patiënt daaraan? “Fundamenteel onderzoek draagt bij tot een beter begrip van biologische processen. Wanneer patiënten daar iets aan hebben, valt moeilijk te voorspellen. Het belang blijkt soms pas veel later, maar het is cruciaal voor de vooruitgang in de wetenschap. Ik denk overigens niet dat we die ingewikkelde puzzel ooit helemaal zullen oplossen, maar op bepaalde terreinen zullen we een heel Expertise delen Joyce Lebbink coördineert een internationaal consortium, bestaande uit twaalf onderzoeksgroepen en bedrijven uit Nederland, Frankrijk, Duitsland, Engeland en Polen. Elke groep heeft zijn expertise. Eén groep onderzoekt het ‘gedrag’ van een enkel eiwitmolecuul wanneer het aan DNA bindt. Een andere groep voorziet eiwitten van een fluorescerend stofje, Monitor • december 2016 eind komen. We begrijpen steeds meer van de mechanismen waarmee fouten en beschadigingen in het DNA worden hersteld. Een voorbeeld: onlangs werd een baby geboren met het genetisch materiaal van drie ouders, zodat het zodat ze onder een microscoop zichtbaar zijn. En er zijn wetenschappers die met röntgenstraling de driedimensionale structuur van eiwitten en DNA kunnen ontrafelen. Lebbink: “Het is prachtig dat we die kennis kunnen bundelen, dat werkt heel efficiënt. We hebben bovendien een onderwijstaak: binnen het consortium worden twaalf promotieonderzoekers opgeleid. Het is de bedoeling dat die bij de deelnemende groepen ervaring opdoen.” kind niet de stofwisselingsziekte van de biologische moeder zou erven (ivf uitgevoerd door Amerikaanse artsen in Mexico, red.). Dit roept ethische vragen op, maar geeft ook aan dat het leven voor een deel maakbaar wordt.” Wat is je grootste ontdekking tot nu toe? “DNA bestaat uit bouwstenen die een spiraal van twee kettingen vormen. De mismatch repair eiwitten speuren langs die kettingen naar foutjes. Als ze er een gevonden hebben, wordt de ketting met een ‘knipje’ gemarkeerd. Vervolgens wordt de fout hersteld. We hebben aangetoond dat het markeren van de ketting met de fout heel efficiënt verloopt: wanneer de reparatie-machinerie snel opeenvolgend meerdere markeringen op de ketting zet, worden de fouten sneller hersteld. We onderzoeken nu verder hoe dat proces precies verloopt.” 13 Tekst Rob Weeda Beeld Gert-Jan van den Bemd Chronische pijn bij kinderen Zwaar onderbelicht 14 Waar de wereld tot de tanden gewapend de strijd aangaat met kanker is - in vergelijking - chronische pijn bij kinderen géén onderwerp dat de harten sneller doet kloppen. Reden waarom dit aandachtsgebied in de kindergeneeskunde eigenlijk nog nauwelijks meer is dan een onontgonnen gebied. Een dagje kinderpijnpoli. Tanks, geweren en granaten komen er niet aan te pas. Toch is de strijd hevig en lang. Soms zelfs eindeloos. Gemiddeld honderd kinderen per jaar, in leeftijd variërend van vijf tot zeventien, voeren op de kinderpijnpoli van het Erasmus MC-Sophia wekelijks hun oorlog. “Chronische pijn bij kinderen is een zwaar onderbelicht probleem”, zegt staflid anesthesiologie, pijnspecialist en sectorhoofd Tom de Leeuw. “Wanneer pijn langer aanhoudt dan drie maanden, spreken we van chronische Monitor • december 2016 pijn”, legt hij uit. “Als je chronische pijn bij een kind niet al in een heel vroeg stadium attaqueert, kan het daar zijn leven lang last van hebben.” Zeer of niet zeer Volgens de Amerikaanse International Association for the Study of Pain (IASP) is pijn ‘een onplezierige, sensorische en emotionele ervaring, die gepaard gaat met feitelijke of mogelijke weefselbeschadiging of die beschreven wordt in termen van een dergelijke beschadiging’. “Daar heb je bij een kind dus niets aan”, stelt De Leeuw. “Pijn is wat de patiënt zegt dat het is. Maar als een kind vertelt dat het pijn heeft, ligt dat toch iets gecompliceerder. Bij een kind doet iets ‘zeer’ of ‘niet zeer’. Om hun pijn toch te kunnen meten, maken we gebruik van voor de leeftijd geschikte pijnschalen. Maar of we hiermee ook chronische pijnen betrouwbaar kunnen meten, is nog niet goed uitgezocht.” De Leeuw staat op en nodigt voor een eerste bezoek de negenjarige Roy en zijn ouders uit naar binnen te komen. Na een informatief gesprekje vertelt hij nieuwsgierig te zijn naar de pijn in Roy’s hand. “Die gaan we meten met gezichtjes”, zegt hij. 15 Hij tekent een hand. Vanuit die hand schetst hij de zenuwbanen naar de hersenen en verhaalt hij in begrijpelijke taal over het perifere en het centrale zenuwstelsel. Hij legt uit hoe de hersenen werken en hoe de grijze massa omgaat met pijnprikkels. “Pijn zit altijd tussen de oren. Maar pijn wordt pas pijn als er emotie bij komt. Pijn is een prikkel in de hersenen, die daarmee aangeven dat er ergens in het lichaam weefselschade is. Bij chronische pijn ligt dat vaak anders. Dan zijn de zenuwen die het pijnsignaal aan de hersenen doorgeven overprikkeld. Zelfs wanneer de oorspronkelijke aanleiding allang is verdwenen, kan de pijn aanhouden. Je krijgt dan pijnsignalen zonder dat er iets beschadigd is.” 16 In heldere kindertaal legt hij Roy de werking van de schaal uit. “Wij moeten jouw pijn een getal geven, tien is de ergste pijn die je maar kunt voelen, nul is helemaal niks.” Roy parkeert het schuifje op de schaal halverwege het vierde ‘bekkie’. Op de achterkant van de pijnmeter leest De Leeuw het resultaat: 8,1. “Ik heb best een goeie dag”, zegt Roy, maar zijn ogen drukken wat anders uit. “Bij zo’n getal zou ik in m’n bed blijven”, zegt De Leeuw. Decor “Kom verder”, zegt Susanne Verbaas op de pijnpoli tegen Lotte (14) en haar ouders. Verbaas is pijnconsulent bij het pijnteam Sophia, waar ook De Leeuw deel vanuit maakt. “Ik begeleid kinderen in hun omgang met acute pijn en met chronische pijn”, vertelt ze. “Ik zorg voor pijnstilling, indien nodig pas ik die aan, ik wijs erop dat kinderen voor hun eigen bestwil eerlijk moeten zijn in het vertellen van hun pijnervaringen en ik geef ouders en kind uitgebreid voorlichting over pijn en hoe daarmee om te gaan.” Grijze massa De Leeuw pakt een schrijfblok. “Ik maak weleens een tekening”, richt hij zich tot de ouders. “Maar eigenlijk kan ik niet tekenen, ik ben geen Rien Poortvliet. Toch probeer ik het.” Prikkeldraad “Ga maar liggen”, wijst Verbaas. “Lotte heeft een complex regionaal pijnsyndroom in haar voet”, legt ze uit. “Daarvoor krijgt ze een iontoforese-behandeling. Die werkt goed bij lokaal optredende pijnen. Ik plak twee elektroden op haar huid: de eerste - die medicatie bevat - gaat op de plek waar de echte pijn zit, de andere in het verlengde daarvan. Met behulp van een elektrisch stroompje wordt de medicatie door de huid ingebracht.” “Een rotgevoel?”, herhaalt Lotte de vraag. “Valt wel mee, soms voelt het als prikkeldraad - Ken je dat spelletje? soms als een beetje kriebelen. Hoe kan zo’n stroompje er nou voor zorgen dat ik minder pijn heb en waarom heb ík dit eigenlijk?”, vraagt ze plotseling. “Je moet gereset”, knipoogt Verbaas. “Doordat je al heel lang pijn hebt, is je zenuwstelsel overprikkeld geraakt”, legt ze uit. Lotte knikt. “Ik wil zó graag dat m’n kind weer alles kan”, zegt Lottes moeder. “Drie jaar geleden ging ze door haar voet. De pijn van toen is er - inmiddels ook in andere opzichten - nog steeds.” Lotte heeft begrijpende ouders, heeft vrienden en vriendinnen. Ook op school gaat het goed. Ze doet mee met gym en kan weer waveboarden. Verbaas: “Door alles met kleine stapjes op te bouwen, proberen we haar leven te normaliseren. Eigenlijk kan ze al heel veel. Er zijn ook andere gevallen bekend. Er zijn gezinnen die er helemaal doorheen zitten. Die van arts naar arts hoppen.” Huisarts “Vanaf het moment dat een pijnprobleem bij de huisarts bekend raakt, duurt het zoeken naar gerichte hulp erg lang”, zal De Leeuw later zeggen. “Voordat een kinderpijncentrum ter sprake komt, zijn we vaak vele onderzoeken en soms wel anderhalf jaar verder.” Verbaas: “Chronische pijn werkt door in alle aspecten van het leven. Het kind raakt geremd in zijn ontwikkeling, sport minder, krijgt minder vriendjes, voelt zich alleen, krijgt problemen op school. Allemaal ingrediënten waardoor het in een sociaal isolement kan raken. Er valt ook wat dat betreft nog veel te winnen.” Monitor • december 2016 Kwalijk “Er is nog veel op te lossen”, beaamt De Leeuw. “Het is uitermate lastig om met medicatie onderzoek te doen naar chronische pijn bij kinderen. De eisen zijn zeer streng, nóg strenger dan bij volwassenen. Daardoor en door de bescheiden afzetmarkt voor deze medicatie - hoewel chronische pijn bij kinderen vaker voorkomt dan men denkt - is dit type onderzoek voor de industrie minder aantrekkelijk. Dat vind ik kwalijk. Ik deel de mening van onze hoogleraar Pijngeneeskunde Frank Huijgen dat de opleiding Geneeskunde tekortschiet waar het gaat om het aantal uren dat aan pijnproblematiek wordt besteed. Zo is er geen verplichte stage anesthesie, waar pijnbestrijding is ondergebracht. Maar ik ben blij dat het Erasmus MC Sophia nu mee gaat doen aan een door de Europese Unie opgezet onderzoek naar chronische pijn bij kinderen.” 17 Tekst Marcel Senten Beeld Studio Vonq Beter bewegen dankzij hersenonderzoek Computer helpt brein Dankzij nieuwe technieken kunnen wetenschappers stapje voor stapje de werking van ons brein in kaart brengen. Het team van hoogleraar en neurowetenschapper Chris de Zeeuw concentreert zich daarbij vooral op de kleine hersenen. De kleine hersenen bevinden zich onder de grote hersenen aan de achterkant van ons brein. Een belangrijke functie ervan is de coördinatie van onze bewegingen. Dat is een ingewikkeld proces waarvoor veel hersencapaciteit nodig is. 75% van al onze hersencellen bevindt zich dan ook in die kleine hersenen. “Je kunt de kleine hersenen vergelijken met een supercomputer die zowel de timing als de uitslag van een beweging regelt”, zegt De Zeeuw. “Die kleine hersenen zorgen ervoor dat als je bijvoorbeeld typt, je exact op het juiste moment de juiste toets met de juiste kracht aanslaat. We kunnen tegenwoordig computers maken die de wereldkampioen schaken verslaat. Maar geen enkele computergestuurde robot kan zo snel en accuraat een stuk op het speelbord verplaatsen als de mens. Dat we dat kunnen, komt door allerlei complexe processen in onze kleine hersenen.” Om zoiets simpels te doen als een schaakstuk te verzetten, moeten in de kleine hersenen een heleboel processen tegelijkertijd plaatsvinden. De Zeeuw kijkt hoe dergelijke circuits functioneren en welke functie welke cellen daarbij hebben. Pavlovreactie In onze hersenen werken tientallen miljarden zenuwcellen met elkaar samen om te zorgen 18 dat we kunnen ademhalen, bewegen, denken en herinneren. Elke zenuwcel staat weer in verbinding met soms vele duizenden andere zenuwcellen. Ondanks de enorme complexiteit van de kleine hersenen bevatten ze eigenlijk maar een stuk of tien verschillende celtypes. Maar die cellen worden aangestuurd door duizenden genen. Die coderen voor eiwitten en het zijn vervolgens die eiwitten die zorgen dat er iets in het lichaam verandert. Dus als wij bijvoorbeeld in slaap willen vallen, moeten andere eiwitten aan de slag gaan dan wanneer we wakker worden. De Zeeuw: “De hele dag door, of je nu loopt, springt, een bal gooit of met je ogen knippert, continu zijn er complexe processen van eiwitten en zenuwcellen bezig. De meest simpele beweging vergt een scala aan hersenactiviteiten.” Ruim honderd jaar geleden deed Ivan Pavlov een wereldberoemd experiment. Hij liet iedere keer een bel rinkelen tijdens het aanbieden van eten aan honden. Als honden eten krijgen, beginnen ze te kwijlen. Op een gegeven moment begonnen de honden al te kwijlen als ze alleen het geluid van de bel hoorden, ook als er helemaal geen eten in de buurt was. Dat noemen we nu nog steeds een Pavlovreactie: een automatische aangeleerde reactie op een bepaalde prikkel, zoals een geluid of een lichtflits. De Zeeuw heeft aangetoond dat bij een Pavlovreactie bepaalde eiwitten aan het werk worden gezet om bepaalde contacten tussen zenuwcellen in de kleine hersenen te versterken, terwijl ze andere contacten juist op non-actief zetten (zie kader ‘Pavlov in het oog’). Een leek kan zich afvragen hoe belangrijk dat nu is. Maar het is goed te beseffen dat uiteindelijk vrijwel alle denkprocessen zijn uiteen te rafelen tot dit soort simpele associaties; héél belangrijk dus. Het is juist dit soort fundamenteel wetenschappelijk onderzoek dat nieuwe kennis oplevert die weer aanzet tot ander onderzoek waarbij de relevantie voor patiënten zichtbaarder wordt. Monitor • december 2016 19 Ataxie Zo houdt De Zeeuw zich onder andere bezig met ataxie, een ziekte die ervoor zorgt dat patiënten ongecontroleerde bewegingen maken. Ataxie wordt niet veroorzaakt doordat er iets misgaat in de spieren of gewrichten zelf, maar doordat de communicatie tussen cellen niet goed verloopt in de kleine hersenen. De Zeeuw: “We hebben allerlei eiwitten ontdekt die bij ataxie de contacten tussen de zenuwcellen in de kleine hersenen verstoren. Zo kunnen er bij ataxie genetische aandoeningen spelen Computer helpt brein Dankzij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek als dat van De Zeeuw, weten we inmiddels dat er veel meer oorzaken zijn van ataxie vroeger werd gedacht. Juist omdat hij in staat is processen die zich in de kleine hersenen afspelen goed te bestuderen, kan hij voor een steeds weer nieuwe groep ataxiepatiënten een adequate remedie bedenken. Zo wordt onze geneeskunde steeds verfijnder. Toch ziet ook De Zeeuw dat er een grote groep ataxiepatiënten overblijft voor wie wetenschappers voorlopig nog geen afdoende behandeling kunnen vinden. “Daar hebben we de Brain Machine Interfacing voor bedacht”, zegt hij. “We zijn daarvoor hier in het Erasmus MC samen met de Technische Universiteit Delft een nieuwe subafdeling aan het opzetten.” Zo’n Brain Machine Interfacing is een ingenieus systeem waarbij de kleine hersenen worden gekoppeld aan een razendsnelle computer. Er worden draadjes aangelegd tussen de hersenen en de computer, waarbij de signalen beide richtingen op kunnen gaan. De computer weet welke signalen binnen moeten komen tijdens een normale, goede beweging. Gaat er iets mis in de hersenen, dan krijgt de computer abnormale signalen door, en dan geeft hij direct een signaal aan de hersenen terug waardoor de fout hersteld wordt. Of eigenlijk neemt de computer op dat moment de functie over van de hersenen. “Zo’n computer ziet er van binnen heel anders uit dan een gewone computer”, zegt De Zeeuw. “Voor het ontwikkelen van dergelijke nieuwe computers hebben we de kennis van TU Delft hard nodig. Er loopt nu een veelbelovende proef met muizen waarin we dit systeem uittesten.” 20 waardoor bepaalde zenuwcellen doodgaan en patiënten atactisch worden. We hebben dit in muizen kunnen nabootsen, waarbij we stapje voor stapje konden volgen wat er gebeurt in zo’n cel die langzaam afsterft. Dat was heel leerzaam.” Hij legt uit: “Gezonde zenuwcellen vuren een soort elektrische stroompjes af. Die stroompjes, zie ze maar als een soort lichtflitsen, noemen wij spikes. Dergelijke spikes zijn essentieel voor de communicatie tussen zenuwcellen. Wat wij zagen bij die ataxiemuizen, was dat die spikes alsmaar onregelmatiger werden en uiteindelijk uitdoofden. Gedurende dit proces werd de muis meer en meer atactisch.” De onderzoeksgroep van De Zeeuw heeft gekeken of er geneesmiddelen te vinden zijn die dat proces in de muizen kunnen vertragen. Dat onderzoek gaat zoals De Zeeuw zelf zegt “de goede kant op”, zozeer zelfs dat er inmiddels testen bij mensen worden gedaan, hetgeen voor ataxiepatiënten - voor de lagere termijn - natuurlijk hoopgevend is. Al geeft De Zeeuw wel aan dat dit onderzoek zich vooral richt op bepaalde vormen van ataxie waarbij ionkanalen (die zorgen voor de geleiding van signalen tussen zenuwcellen) gemuteerd zijn. “Het is een zoektocht, omdat er zoveel verschillende zaken mis kunnen gaan in de kleine hersenen. Dus wat bij de ene patiënt met ataxie wel werkt, hoeft dat bij de ander niet te doen.” Antilichamen wegvangen Zo zijn er ataxiepatiënten bij wie bepaalde eiwitten de verbindingen tussen zenuwcellen kapotmaken. “In feite heb je het dan over een auto-immuunziekte waarbij de antilichamen zich bijvoorbeeld tegen een van de ionkanalen richten”, vertelt De Zeeuw. Antilichamen maakt een lichaam normaal gesproken aan als er een infectie is met bijvoorbeeld een lichaamsvreemd virus of een bacterie. Maar in dit geval maakt de patiënt antilichamen aan tegen essentiële eiwitten van het eigen brein. Dan is er sprake van een auto-immuunziekte. De Zeeuw: “Als een hersencel met een andere hersencel wil communiceren maakt hij bepaalde stofjes aan, neurotransmitters, die een signaal afgeven aan de receptoren, zeg maar de antennes, van een andere hersencel. Maar ons onderzoek liet zien dat sommige patiënten zelf antilichamen aanmaken die die receptoren vernietigen, waardoor onderlinge communicatie niet meer lukt en de bewegingen van die patiënt dus verstoord worden. Dat vraagt om een andere therapie dan wanneer de genetische code voor het ionkanaal zelf verstoord zou zijn. In dit geval moesten we die antilichamen zien weg te vangen. We hebben laten zien dat als je dat doet, de patiënt heel snel weer opknapt.” Fundamenteel onderzoek Het boeiende van het werk van De Zeeuw is dat hij in staat is fundamenteel onderzoek om te Monitor • december 2016 Autisme onder de loep Saša Peter, promovendus bij de onderzoeksgroep van Chris de Zeeuw, onderzoekt de rol van de kleine hersenen bij autisme en dan vooral de werking van één bepaald gen. “Bij het ontstaan van autisme spelen honderden genen plus allerlei omgevingsfactoren (zwangerschapscomplicaties, medicijngebruik, infecties) een rol. Wij kijken naar één gemuteerd gen waardoor een belangrijk eiwit in de kleine hersenen niet tot expressie komt. Wij hebben geprobeerd - met succes - om muizen zó aan te passen, dat ook bij hen dat gen dusdanig gemuteerd is dat het eiwit waar het gen voor codeert nergens in de kleine hersenen zijn rol kan vervullen. Net als bij mensen met autisme zie je dan dat de muizen in cognitieve zin soms aparte beslissingen nemen en zich ook in sociaal opzicht abnormaal gedragen. De muizen kunnen zich bijvoorbeeld minder goed aanpassen aan nieuwe omstandigheden en blijven onnodig vaak bepaald gedrag herhalen. Ze vertonen dus stereotiep gedrag, zowel op cognitief, emotioneel als motorisch niveau.” Het is belangrijk dat dit is gelukt, want het betekent dat de wetenschappers met deze muizen verder onderzoek kunnen doen naar autisme. Peter: “ We denken dat door het uitschakelen van dat ene eiwit, in de kleine hersenen allerlei verbindingen tussen zenuwcellen niet op de juiste manier tot stand kwamen. Zou je dat eiwit bij een volwassen muis uitschakelen, dan zal dat waarschijnlijk niet direct tot autisme leiden. Maar bij een jonge muis, of een kind, kan het ervoor zorgen dat de kleine hersenen zich niet goed ontwikkelen en daarmee, in bepaalde mate, de rest van het brein. Autisme is daarmee dan ook een ontwikkelingsstoornis.” Ook op celniveau heeft Peter gekeken wat er gebeurt als dat ene eiwit is uitgeschakeld. “Van huis uit ben ik elektrofysioloog. Dat betekent dat ik in cellen kijk hoe alle elektrische stroompjes werken. Die stroompjes zijn signalen, informatie die zorgt dat het lichaam iets wel of niet doet. Doordat we in die muizen dat ene eiwit hebben uitgeschakeld, kan ik zien dat informatie niet goed verwerkt wordt in de cellen. Er gaat op celniveau iets mis en dat komt tot uiting in het gedrag van die muis.” Dergelijk onderzoek is uiteraard niet zomaar mogelijk bij mensen, vandaar dat een muismodel heel belangrijk is. Peter realiseert zich dat zijn onderzoek niet direct tot de oplossing van autisme zal leiden: “Autisme is een complexe stoornis. Wij proberen dat te begrijpen. Het zijn allemaal kleine puzzelstukjes voor een kleine groep patiënten die net deze ene genetische mutatie hebben. Het is geen kwestie van een probleem met een directe oplossing. Eerst zullen we moeten snappen hoe het werkt. En dat zou eigenlijk voor al die verschillende genen moeten gebeuren…” 21 Pavlov in het oog Onderzoekers in het Erasmus MC gebruiken de klassieke Pavlovconditionering om te onderzoeken hoe de kleine hersenen werken. Eén van hen, postdoc Zhenyu Gao, vertelt dat ze hier muizen voor gebruiken die ze conditioneren om met het oog te knipperen. Ze stellen daartoe de muizen bloot aan een geluid of een lichtflits. Normaal gesproken gebeurt er dan niets bijzonders met de muis. Maar op het moment dat de muis dat geluid hoort of de lichtflits ziet, krijgt hij een pufje in het oog. Gevolg: hij knippert even met zijn ogen. Doet de onderzoeker dat vaak genoeg, dan is dat geluid of die lichtflits voldoende om de muis met zijn oog te laten knipperen. Gao: “Dat betekent dat ergens in de kleine hersenen een verbinding wordt gelegd tussen zo’n geluid of lichtflits en het commando om met de ogen te knipperen. De herinnering aan het pufje koppelt zich aan het geluid en het gevolg is een beweging: het automatisch knipperen met de ogen.” De postdoc onderzoekt wat er in die tussentijd in de kleine hersenen gebeurt. Hoe reageren al die verbindingen tussen cellen? Hoe wordt die herinnering opgeslagen en wat gebeurt er als de kleine hersenen het oog doen knipperen? Vooralsnog geen onderzoek waar ziektes mee zijn te bestrijden, maar het is essentieel om te begrijpen hoe kleine hersenen werken. En weten we eenmaal hoe iets werkt, dan kunnen worden gezocht naar toepassingen. Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat de Pavlov-achtige associaties in de kleine hersenen zijn te gebruiken om onbewuste pathologische associaties terug te dringen zoals die worden gezien in de psychiatrie. Zo kan iemand onbewust een bepaalde, op zich onschuldige handeling - bijvoorbeeld op de stoep fietsen - associëren met een pijnlijke ervaring uit het verleden. Je kan dan overwegen om dat ‘op de stoep fietsen’ te combineren met een positieve associatie, zoals bij iedere tweede trapcyclus een likje nemen van een lekker ijsje. 22 zetten in mogelijke toepassingen in de kliniek. “Het lijkt nu misschien wel of ik vooral bezig ben met al die toepassingen, maar in feite zit het meeste werk in het bestuderen van al die processen die zich in de kleine hersenen afspelen. Door daar veel tijd en aandacht aan te geven, komen we soms op ideeën waar we iets meer mee kunnen. Maar de uiteindelijke vraag voor mij blijft hoe we leren bewegen. Hoe leer ik tennissen, hoe leer ik viool spelen? Wát gebeurt er in onze kleine hersenen dat dergelijke uiterst fijne bewegingen en de timing daarvan mogelijk maakt?” Geen wonder dat De Zeeuw voorstander is van meer middelen voor fundamenteel onderzoek. “Natuurlijk is het ook belangrijk om onderzoek te doen naar de dagelijkse zorgpraktijk. Ook het werk van de huisarts moet wetenschappelijk onderbouwd zijn. Maar het geld voor fundamenteel onderzoek wordt steeds minder en dat betekent dat de vooruitgang stil komt te liggen. Zonder nieuwe ontdekkingen droogt alles op. En daar gaat ook de patiënt die bij de huisarts komt, later last van krijgen.” Epilepsieaanval stoppen De Zeeuw noemt nog één toepassing waar zijn fundamenteel onderzoek op termijn toe kan leiden. Het bestrijden van epilepsieaanvallen. Epilepsie ontstaat door dysfuncties in de grote hersenen. “Maar”, zegt De Zeeuw, “er is een continue communicatie over en weer tussen de grote en kleine hersenen. Bij een epileptische aanval gaan mensen zwaar verkrampt en ongecontroleerd bewegen. Dus ook al is het een probleem in de grote hersenen, de kleine hersenen die onze grote hersenen en ook onze bewegingen aansturen doen mee. Dus hebben wij gekeken of we toch vanuit die kleine hersenen iets kunnen doen om die aanvallen te stoppen. En dat is gelukt. Althans bij muizen.” Het systeem dat De Zeeuw en zijn groep ontwikkelen, klinkt eenvoudig. Op het moment dat een epileptische aanval start, worden extra stroomstootjes gegeven op bepaalde plekken in de kleine hersenen . “Dat werkt fantastisch. Binnen een fractie van een seconde is de aanval over. Het stopt dus onmiddellijk.” Inmiddels wordt gekeken of een onderzoek kan worden opgezet waarbij deze behandeling ook op mensen kan worden uitgetest. Dat heeft natuurlijk haken en ogen, want de veiligheid van deze patiënten moet worden gegarandeerd. Dat betekent dat eerst nog veel vooronderzoek moet worden uitgevoerd om te kijken of zo’n behandeling op de lange termijn niet leidt tot schadelijke bijwerkingen. Waarbij De Zeeuw wel aangeeft dat in het onderzoek natuurlijk moet worden begonnen bij mensen bij wie de epilepsie zo erg is dat ze weinig meer te verliezen hebben. De toekomst zal leren of het onderzoek van De Zeeuw en zijn medewerkers inderdaad leidt tot breed toegepaste behandelingen voor ataxie- en epilepsiepatiënten. En wie weet hebben we straks inderdaad slimme computers die de hersenen van mensen ‘bijsturen’. Monitor • december 2016 23 24 Kort of lang? Tekst Joyce de Bruijn Keuze uit twee bestralingstherapieën Mannen met niet-uitgezaaide prostaatkanker kunnen kiezen voor een verkorte bestralingskuur. Het Erasmus MC biedt mannen met niet-uitgezaaide prostaatkanker die bestraling moeten ondergaan sinds juni dit jaar de keuze: vaker bestralen met de gebruikelijke hoeveelheid of een verkort schema met een hogere dosis. In oktober 2015 presenteerde radiotherapeut-oncoloog prof. dr. Luca Incrocci de resultaten van de HYPRO-studie, waaruit bleek dat de therapieën even veel effect hebben. Daarbij moet worden aangetekend dat het kortdurende schema bij sommige patiënten een iets grotere kans op bijwerkingen geeft. Minder vaak, hogere dosis In de studie, onlangs gepubliceerd in het toonaangevende wetenschappelijk tijdschrift Lancet Oncology, werd de gebruikelijke bestralingsbehandeling bij prostaatkanker (39 keer) vergeleken met een nieuwe methode waarbij het aantal bestralingen bijna wordt gehalveerd (19 keer), maar de dosis verhoogd is. Aan de studie werkten 820 Wat rust Hans van de Kuil (74) uit Zoetermeer was op maandag 27 juni de allereerste patiënt búiten het onderzoek die aan de verkorte bestralingskuur begon. Hij kreeg de keuze tussen het verkorte en het conventionele schema in april voorgelegd door zijn radiotherapeut Luca Incrocci. Hij hoefde niet lang na te denken. Een alerte huisarts stuurde Hans van de Kuil begin dit jaar naar een uroloog omdat de prostaat niet goed aanvoelde. “Mijn huisarts controleert bij mannen van mijn leeftijd met enige regelmaat de prostaat”, vertelt Van de Kuil. “De afgelopen keer dat ik bij hem was, zei hij: ik vertrouw het niet helemaal. Ik stuur u door.” Van de Kuil kwam terecht in het Prostaatcentrum Zuidwest Nederland, een samenwerkingsverband van het Erasmus MC en het Sint Franciscus Gasthuis. Daar werd inderdaad een ‘milde vorm van prostaatkanker’ vastgesteld, vertelt hij. “Ik ben niet erg thuis in de terminologie, maar ik geloof dat mijn stadium Monitor • december 2016 van prostaatkanker een zesje kreeg. Je kan er tachtig mee worden, zei de arts.” Uitwendig De Zoetermeerder kreeg een aantal behandelopties voorgelegd. Hij kon geopereerd worden of brachytherapie ondergaan, waarbij een bestralingsbron in de tumor wordt aangebracht. Maar hij kon ook kiezen voor uitwendige bestraling. “Ik houd helemaal niet van operaties. Elke behandeling heeft voor- en nadelen, ik koos voor uitwendige bestraling.” Toen hij vervolgens bij radiotherapeut-oncoloog Luca Incrocci terechtkwam, legde die hem de mogelijkheid voor om het verkorte schema van 19 bestralingssessies te volgen. “Hij zei: dat kan wel bij u. Nu ja, als je de keuze krijgt tussen 19 of 39 bestralingen, is de keus snel gemaakt natuurlijk.” Van de Kuil: “De wetenschap gaat altijd verder en ik ga ervanuit dat de artsen niet over één nacht ijs gaan. Het idee dat ik maar drie keer per week hoef te komen en geen vijf, geeft mij wat rust.” 25 ‘Ik kan nu mijn belofte aan patiënten nakomen’ patiënten met prostaatkanker mee. Zij werden in twee groepen verdeeld. De ene groep onderging de conventionele behandeling. Deze mannen kregen acht weken lang, vijf keer per week een bestraling met een dosis van 2 Gy (de eenheid van de hoeveelheid geabsorbeerde ioniserende straling). Bij de andere groep was zesenhalve week lang, drie keer per week sprake van een bestraling met een dosis van 3,4 Gy. Groot verschil De resultaten lijken bij de nieuwe, snelle methode zelfs iets beter te zijn, al is dat strikt genomen statistisch nog niet aangetoond. Alle patiënten werden vijf jaar lang gevolgd. Nu, na die vijf jaar, blijkt 77 procent van de groep die de conventionele behandeling heeft ondergaan, kankervrij te zijn. Bij de patiënten die de korte serie kregen, bleef 80 procent vrij van kanker. Wel blijkt na een grondige analyse van de data de kans op bijwerkingen op de lange termijn iets groter te zijn. Mannen in de groep die het korte programma volgden, geven onder meer iets vaker aan dat zij frequenter moeten plassen en dat ze vaker ontlasting hebben dan voor hun behandeling. Het grote voordeel van de nieuwe benadering is dat patiënten veel minder vaak naar het ziekenhuis hoeven. “Vijf keer per week naar het ziekenhuis of maar drie keer, en 19 keer in totaal versus 39, dat maakt een groot verschil”, zegt Incrocci. “Een bestraling duurt slechts kort, maar patiënten zijn toch dikwijls een dagdeel kwijt 26 aan het ziekenhuisbezoek. Bovendien is de verwachting dat op termijn de zorg goedkoper wordt, omdat per bestralingsapparaat meer patiënten kunnen worden behandeld. Voor zover er wachtlijsten zijn, kunnen die worden verkort. De patiënten uit de HYPRO-studie worden nog steeds gevolgd. Het is dus mogelijk dat het effect na verloop van tijd nog sterker zal blijken in de groep die de korte kuur kreeg.” Niet standaard “De verkorte behandeling zal niet de standaard worden. Althans voorlopig niet”, vertelt Incrocci. “Toen wij met de studie begonnen, gingen we uit van een verbetering van de resultaten van tien procent en een gelijk percentage aan bijwerkingen. Zo stond dat in ons onderzoeksprotocol. Die tien procent hebben we niet gehaald, het is op dit moment drie procent. De korte therapie is gelijkwaardig, niet beter. Je maakt een nieuwe behandeling pas standaard als je keihard bewijs hebt dat die beter is.” De kans op lange termijn-bijwerkingen is bovendien bij sommige mannen iets hoger in het verkorte schema, blijkt nu uit nadere analyses. “We moeten eerlijk blijven. Ook vanwege die bevinding kunnen we dit nu nog geen standaardbehandeling maken. Voor mannen die, voordat zij worden behandeld, al vaak hun bed uit moeten om te plassen en dat hinderlijk vinden, is het verkorte programma misschien niet de beste optie. We zullen mannen met goede voorlichting openlijk inzicht geven in de mogelijkheden. Shared decision making in de spreekkamer, zoals dat heet.” Vertegenwoordigers van de 21 radiotherapeutische centra in Nederland, verenigd in het Landelijk Platform Radiotherapie voor Urologische tumoren (LPRU), hebben met elkaar afgesproken De HYPRO-studie, geleid door Luca Incrocci, werd uitgevoerd door het Erasmus MC en Antoni van Leeuwenhoek / Nederlands Kanker Instituut. Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), het Radboudumc in Nijmegen, het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven, Medisch Centrum HaaglandenBronovo in Den Haag en het Arnhems Radiotherapeutisch Instituut (ARTI) werkten ook mee. dat zij de keuze voorleggen aan hun patiënten. Incrocci voorziet dat ook ziekenhuizen elders in Europa en in de Verenigde Staten de keuze tussen kort en lang bestralen zullen gaan bieden. De resultaten van zijn HYPRO-studie worden namelijk ondersteund door die uit een nog groter Brits onderzoek bij 3.000 mannen. Inspanningen Naar aanleiding van de mediaaandacht die in oktober vorig jaar voor de studie ontstond, vroegen tientallen mannen aan Incrocci of zij in aanmerking konden komen voor het verkorte schema. Hij is blij dat dit met de inspanningen van de laboranten en de fysici van de afdeling Radiotherapie reeds met ingang van juni voor elkaar is gekomen. “Ik heb destijds in de media gezegd: wij gaan de keuze bieden als de studie is gepubliceerd en als de apparatuur er klaar voor is. Nu kan ik mijn belofte nakomen.” Inmiddels hebben ongeveer dertig mannen van het verkorte schema gebruik gemaakt. Tot hun tevredenheid, vertelt Incrocci: “Een van mijn patiënten zei: ‘Ik had er niet aan moeten denken om 39 keer naar het ziekenhuis te komen. Het is erg prettig dat dit kan.’” Tekst Gert-Jan van den Bemd Beeld Helen van Vliet Uit nieuwsgierigheid gedreven ‘Tijd voor de alarmbel’ Juist op fundamenteel onderzoek wordt fors bezuinigd. Een kwalijke zaak, meent prof. dr. Danny Huylebroeck. “Het is de belangrijkste stimulans van innovatie, een bron van nieuwe wetenschappelijke inzichten.” Monitor • december 2016 27 “ 28 “M “Meer en meer wordt onderzoeksgeld toegekend aan translationeel onderzoek (dat bestudeert of onderzoeksresultaten praktisch toepasbaar zijn, red.) en klinisch onderzoek (onderzoek bij en voor patiënten, red.). Terwijl ook fundamenteel onderzoek essentieel is voor vooruitgang. Het levert nieuwe manieren van denken op, ook voor degenen die de nieuwe kennis uiteindelijk gaan toepassen”, zegt Huylebroeck, hoofd van de afdeling Celbiologie van het Erasmus MC. “Ik leen weleens een uitspraak van een Leidse collega. Die maakte in het kader van de nationale wetenschapsagendadiscussie recent een schitterende vergelijking. Volgens haar vragen we in Nederland, maar ook in de meeste andere Europese landen, ons momenteel vooral af in welke verpakking we geproduceerde melk moeten verkopen. Maar die melk is afkomstig van koeien. En een koe krijg je alleen zover om voldoende en excellente melk te produceren als je haar goed gras geeft. Wel, het fundamenteel onderzoek is het gras. Ik heb de indruk dat men niet meer in het gras wil investeren. Het draait zuiver om de verpakking.” Waarom wordt daarvoor gekozen? “De overweging om te bezuinigen op fundamenteel onderzoek komt vermoedelijk voort uit het idee dat elke investering geld op moet leveren. In onze risicovolle tak van sport mogen we eigenlijk niet meer falen en hebben we ook ons recht op serendipiteit (het onverwacht iets vinden wat je kunt gebruiken, terwijl je eigenlijk op zoek was naar iets anders, red.) verloren. Die korte-termijnstrategie maakt het eenvoudig voor econometristen om de balans op te maken: hoeveel geld stoppen we erin, hoeveel komt eruit? Natuurlijk is die balans zinvol, maar er schuilt ook een gevaar in: we kunnen niet alles in cijfercombinaties gieten, zonder rekening te houden met de inhoud en met de onvoorspelbaarheid van fundamenteel onderzoek.” Wat zijn de gevolgen? “Het verrichten van onderzoek is in de afgelopen decennia veel duurder geworden. Apparatuur en technieken worden steeds geavanceerder. Daarvoor zijn hoogopgeleide mensen nodig. Als je daarin niet investeert, en talent niet aan je onderzoeksinstelling bindt, kun je niet op topniveau presteren. Als je fundamenteel onderzoek nu afbouwt, heeft dat over tien of twintig jaar onmiskenbare gevolgen. Er zal dan Monitor • december 2016 minder kennis ter beschikking zijn die we in translationeel en klinisch onderzoek kunnen toepassen.” Hoe ernstig is de situatie op dit moment? “Het is tijd voor de alarmbel. Als Vlaming keek ik tien, vijftien jaar geleden met jaloezie naar Nederland, een land waar fundamenteel moleculair en cellulair onderzoek van wereldniveau, zowel wetenschappelijk als technologisch, werd verricht. En waar verstandige keuzes werden gemaakt: een deel van de aardgasbaten werd aangewend om te investeren in fundamenteel onderzoek. Hoewel het grootste deel van de gelden in dergelijke initiatieven door de onderzoekers zelf bijeen werd gesprokkeld, had die extra financiële injectie (gemiddeld 13% van de totale budgetten) een sterk stimulerend effect op de output van onderzoeksinstellingen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat is mede te danken aan de snelle beslissingen over investeringen en het eenvoudige management binnen die consortia. Maar nu is die bijdrage gestopt. En het eind is nog niet in zicht: NWO (de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, red.) wordt voor de zoveelste keer gekort door de overheid. De vraag is of onderzoeksinstellingen, zoals het Erasmus MC, die financiële klap kunnen opvangen en het fundamenteel onderzoek, een van hun primaire taken, in stand kunnen houden. Ik bespeur een nieuwe trend om de krachten te bundelen. Instituten en universiteiten gaan samenwerken in vooral ‘Er is een overwaardering voor de scorende spits’ medisch gerichte XL-constructies die bedacht zijn door het ministerie voor Economische Zaken en dikwijls inspelen op verkoopbare en bewust gecreëerde - maar dikwijls voorbijgaande - hypes in de wetenschap. De vraag om direct toepasbare kennis blijft daarmee enorm. De output van die consortia zal worden beoordeeld op basis van het aantal patenten en financiële resultaten. Ook op dat vlak zal de politiek de lat steeds hoger leggen.” Is dat niet wenselijk? “De vorming van XL-constructies kan in een eerste fase een stimulans betekenen voor het fundamenteel onderzoek: de onderzoeksteams kunnen er sterker door worden, en de output kan erdoor verbeteren. Maar op termijn gaat het XL-denken binnen de universiteiten domineren: de interne steun wordt alleen nog gericht op de succesvolle 29 Naam: prof. dr. Danny Huylebroeck Opleiding: Dierkunde, en promotie in moleculaire biologie (Universiteit van Gent), postdoc bij European Molecular Biology Laboratory (EMBL) in Heidelberg, Duitsland Functie: hoogleraar en hoofd van de afdeling Celbiologie, Erasmus MC (en voor een dag in de week hoogleraar bij de afdeling Ontwikkeling en Regeneratie van de Medische Faculteit, Katholieke Universiteit Leuven). Fascinatie Prof. dr. Danny Huylebroeck: “Ik word gedreven door nieuwsgierigheid. Een echte doorbraak betekent dikwijls dat je de eerste bent om nieuwe resultaten te zien en te interpreteren. Dat is mijn motor. Ik wil nieuwe moleculaire en cellulaire kennis opdoen, een breder inzicht verwerven, zowel in gezonde - als in ziekteprocessen. De basis daarvoor werd gelegd tijdens mijn middelbare schooltijd in de Vlaamse stad Aalst. Ik had het geluk dat ik daar fantastische leraren had in 30 ‘Ik had het geluk dat ik fantastische leraren had’ exacte wetenschappen. En ook tijdens mijn opleiding Dierkunde in Gent had ik docenten die tot de top-wetenschappers in moleculaire biologie van die tijd (de jaren zeventig, red.) behoorden. Dankzij hen raakte ik gefascineerd door experimenteel onderzoek. Ik hoop altijd die fascinatie over te brengen op de jonge mensen in mijn teams en afdeling en aan de studenten die ik (vooral nog in Leuven) college geef. Ik vind het fantastisch om te zien hoe startende onderzoekers groeien in hun rol, hoe ze hun eerste wetenschappelijke publicatie behalen of voor de eerste keer een voordracht houden op een congres. En hoe ze daarna, aan het eind van een moeilijke rit, hun weg vervolgen met een eigen onderzoeksproject.” Teamspirit Tijdens zijn carrière zag Huylebroeck het vak veranderen. “Nog meer dan vroeger wordt er nu gewerkt in multidisciplinaire teams. De projectleider moet een bredere helicopterview hebben dan vroeger. Vakken als wiskunde en bio-informatica worden ook steeds belangrijker. Mensen die de opleiding Nanobiology (verzorgd door de TU Delft en het Erasmus MC, red.) hebben gevolgd, kunnen we bijvoorbeeld heel goed gebruiken.” Huylebroeck speelde jarenlang basketbal op een redelijk hoog niveau, onder meer bij Okapi Aalstar, en was ook coach. “Bij een basketbalteam heb je, net als op een onderzoeksafdeling, te maken met ego’s. Iedereen wil scoren, maar je moet wel kunnen werken als een team. Dat geldt ook voor de wetenschap. En dat terwijl overal het egocentrisme toeneemt. Ik zie het als mijn taak om op mijn afdeling en daaromheen die teamspirit zoveel mogelijk te behouden.” XL-groepen. Dat is een cruciale fout. Op die manier lopen onderzoeksinstellingen het gevaar waardevolle disciplines te zien verdwijnen. Immers, innovaties komen regelmatig tot stand uit disciplines waar je het niet van verwacht. Een voorbeeld: genome editing, dat nu heel hot is, gaat terug tot fundamenteel onderzoek uit begin jaren negentig, waarmee werd ontrafeld hoe bacteriën een soort immuunsysteem gebruiken om in te spelen op infecties door bacteriofagen (virussen die bacteriën infecteren, red.). Nu - ongeveer 25 jaar later - blijkt pas hoe belangrijk die kennis is. De toenemende econometrie veroorzaakt snoeiharde ‘Afbouwen fundamenteel onderzoek nu heeft onmiskenbare gevolgen straks’ competitie, ook binnen afdelingen. Dat komt de collegialiteit niet ten goede. Er zou genuanceerder beoordeeld moeten worden. Er is nu een overwaardering voor de scorende spits, iemand die binnen vijf, zes jaar zeer succesvol is, maar die ook dikwijls egocentrisch is. Maar dan gaan die spitsen weg, of - zoals in de voetbalwereld -worden ze snel weggekocht. Wat laten ze achter? Is dat een jonge groep met talentvolle mensen die de onderzoekslijn kan voortzetten? Laten ze een nieuwe technologie achter? Of is het helemaal niks? Er is niet alleen behoefte aan spitsen. Ook mensen met helicopterview, de bruggenbouwers die de juiste verbindingen leggen, zijn belangrijk. De wetenschap komt tenslotte ook vooruit door het nemen van verantwoorde risico’s. En door serendipiteit. Ik pleit niet voor ‘carte blanche’, maar er moet ruimte blijven voor creativiteit.” Hoe ziet de toekomst eruit? “Ik ben toch optimistisch. Daarom ben ik ook naar het Erasmus MC gekomen. Niet alleen vanwege de collegialiteit, de faciliteiten en technologische kennis, maar ook omdat hier in het ziekenhuis collega’s werken die het belang van fundamenteel onderzoek inzien. Natuurlijk, mensen genezen blijft hun eerste doel, maar ze zijn zeer geïnteresseerd en in toenemende mate betrokken bij het fundamentele onderzoek. De drie typen van onderzoek - fundamenteel, translationeel en klinisch - vormen een drie-eenheid. Het ene type kan niet zonder het andere. Landen als Duitsland, Zwitserland en Zweden hebben dat inzicht - ondanks de economische crisis - niet verloren. Ik verwacht dat de Nederlandse politici en beleidsmakers dat inzicht ook gaan verwerven, maar er is niet veel tijd meer over.” Monitor • december 2016 31 Dr. Janneke Langendonk (rechts) en geneeskunde student Rosalie de Wit 32 E Eindelijk bevrijd uit de duisternis. Eindelijk bevrijd uit huis. Eindelijk - na jaren - in staat de sportwedstrijden van de kinderen te bekijken. Dit soort reacties ontvangt dr. Janneke Langendonk sinds kort van patiënten met Erythropoïetische Protoporfyrie (EPP). Wat is de aanleiding tot deze opluchting en dit gejubel? Het middel afamelanotide. Dertien vragen aan de in erfelijke stofwisselingsziekten gespecialiseerde internist. Wat is EPP? Langendonk: “Een erfelijke ziekte die ertoe leidt dat mensen aan verschrikkelijke pijn lijden na blootstelling aan zichtbaar licht, ofwel blauw licht. Ze krijgen dit nadat ze buiten zijn geweest, maar licht dat door een raam naar binnen valt is ook een probleem. Bij een bepaalde hoeveelheid licht loopt hun emmertje over. Soms zijn bijvoorbeeld enkele ogenblikken in de buitenlucht nog net geen probleem, Tekst Gerben Stolk Voor het eerst geen pijn vanwege licht Bevrijd uit de duisternis Rol door brandnetels en blaas daarna met een föhn hete lucht op je huid. Dergelijke verschrikkelijke pijn voelen EPP-patiënten dagenlang na kortstondige blootstelling aan zichtbaar licht. Gelukkig is er nu een middel dat de klachten afzwakt. maar gaat het daarna verkeerd wanneer de patiënt tv kijkt of achter de computer zit. Het zichtbare licht van een beeldscherm is weliswaar veel zwakker dan het licht buiten, maar kan het laatste zetje zijn.” Wat is het voor pijn? “De pijn ontstaat op het deel van de huid dat is blootgesteld aan licht. Patiënten omschrijven het als een pijn die van binnen zit, waaraan Monitor • december 2016 niet te ontsnappen valt en die ze het liefst eruit zouden willen krabben. Zelfs de zwaarste morfinepreparaten helpen niet. De meeste patiënten gaan in een ijsbad of ijswater zitten om toch even iets anders te voelen. Je kunt je voorstellen: op kinderleeftijd leidt het tot verschrikkelijke drama’s. Meestal is dan de diagnose nog niet gesteld en wordt een kind dus telkens gewoon mee naar buiten genomen. Alleen in families waarin iemand anders EPP heeft, wordt eerder stilgestaan bij deze ziekte. De broer of zus van een EPP-patiënt heeft 25% kans de aandoening ook te hebben.” Wat gebeurt er met deze kinderen? “Zolang onbekend is dat het kind de ziekte heeft, gaat het telkens naar buiten, herstelt het dus niet en houdt de pijn aan. Blijft een kind langer buiten, dan gaat uiteindelijk de huid kapot, treden zwellingen op en ontstaan 33 ‘Dokter, eindelijk kan ik probleemloos naar buiten’ korsten. Meestal zoeken de ouders dan wel hulp. Een reden daartoe kan ook zijn dat het kind hele nachten aan het huilen is. Tegenwoordig vinden gelukkig steeds meer ouders de diagnose op internet en gaan ze ter bevestiging naar een arts.” Hoe vaak komt het voor? “Gelukkig niet vaak. Naar schatting 200 mensen in Nederland hebben het. Maar de gevolgen zijn groot. Patiënten openen bijvoorbeeld de deur niet wanneer wordt aangebeld of ze kunnen hun kind niet uit school halen. Als ze dit zouden doen, hebben ze dagenlang pijn en kunnen ze bijvoorbeeld al die tijd niet naar hun werk. Menigeen verliest uiteindelijk ook zijn baan. Een beroep in de buitenlucht is doorgaans uitgesloten. En stel, je bent loodgieter en moet bij klanten voorrijden. Een groot risico, want al die korte wandelingen van auto naar deur kunnen leiden tot dagenlange pijn. Met de bus naar het werk? Dan word je achter het raam blootgesteld aan licht. Veel patiënten die moeten herstellen, gaan in het donker zitten, met gordijnen en schermen dicht, het liefst in de koelte. In Parijs wonen zelfs twee meiden in een kelder. Alleen ’s nachts komen ze eruit. Patiënten die het minder slecht hebben getroffen, zijn bijvoorbeeld nog wel in staat boodschappen te doen. Maar dan wel: vlak voor de winkel parkeren, naar binnen hollen en na de boodschap naar de auto rennen om maar zo weinig mogelijk aan licht te worden blootgesteld.” Wat is de oorzaak? “Een erfelijke afwijking leidt tot stapeling van een lichtgevoelige stof in rode bloedcellen. Als er licht op de huid en dus ook op de bloedbaan valt, worden deze stoffen actief . In de huid ontstaan dan zwelling, roodheid en uiteindelijk een kapotte huid. De enige manier om deze schade te voorkomen, is dat de patiënt licht mijdt.” Hoe kunnen patiënten worden behandeld? “Tot voor kort moesten we zeggen: er is geen behandeling. Het Erasmus MC is in ons land expertisecentrum voor porfyriën, want er zijn meer porfyrie-typen dan alleen EPP, maar 34 de gemiddelde EPP-patiënt zagen we niet of nauwelijks. Natuurlijk, we konden voorlichting geven, maar op het vlak van behandelen stonden we met lege handen - en bovendien was de reis naar het ziekenhuis een straf. In de afgelopen twintig jaar zijn wereldwijd van misschien wel acht middelen de effecten onderzocht bij patiënten. Nooit was het resultaat positief.” Wat doet deze stof? “Patiënten genezen niet dankzij afamelanotide, maar wel nemen hun symptomen af. De stof neemt de rol over van het hormoon MSH. Of beter: de stof speelt de rol die MSH normaal gesproken speelt bij mensen zonder de ziekte; er wordt pigment gevormd. De patiënt wordt bruin, krijgt een ingebouwde filter tegen licht. Je doet afamelanotide overigens te kort als je het alleen een bruiningsmiddel noemt. Het heeft een grote medische relevantie.” Maar jullie kenden de werking nog niet toen je met het onderzoek begon? “Er waren hoopgevende aanwijzingen in Zwitserland, maar hard wetenschappelijk bewijs bestond nog niet. Op initiatief van de farmaceutische industrie hebben Europese en Amerikaanse gezondheids- en onderzoeksinstellingen gezegd: we vragen deelnemers mee te doen aan een onderzoek en daarna krijgt de ene helft afamelanotide en de andere een placebo. Vanuit Amerika waren 95 patiënten betrokken, vanuit Europa 75, onder wie veertig via het Erasmus MC. Er Combinatie Studenten van de TU Delft actief in het Erasmus MC? Het is opnieuw een voorbeeld van een combinatie binnen Medical Delta. Dit is het samenwerkingsverband tussen het Erasmus MC, Erasmus Universiteit Rotterdam, TU Delft, Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en Universiteit Leiden. bleek een evident verschil te zijn in uitkomsten: de mensen die het werkende middel kregen, verdroegen meer licht dan degenen die een placebo kregen. Ineens waren er mensen die zeiden: ik kan weer naar buiten. Of: ik kan nu langer naar buiten, want het duurt langer voordat dit pijn oplevert. Het is overigens niet zo dat patiënten nu opeens vol in de zon kunnen zitten. Maar buiten in de schaduw, dat is met behandeling nu meestal wel mogelijk.” Uiteindelijk hebben niet alle deelnemers de voordelen ondervonden? “Deelname aan deze studie betekende dat je het risico liep pijn te gaan lijden. Wie het placebo kreeg, zou daar in elk geval last van hebben. Vergelijk het met een schaal in een openstaande oven. Durf je die met je blote handen te pakken? Er is een kans van één op twee dat de schaal nog heet is en je je handen bezeert en daar dagenlang last van hebt. Bovendien was de werking van afamelanotide nog niet bewezen. Ook wie dit middel kreeg, had dus geen garantie dat pijn zou uitblijven Maar uiteindelijk heeft zowel het Amerikaanse als Europese onderzoek hard wetenschappelijk bewijs geleverd dat het positieve effect van afamelanotide kan onderbouwen. In 2015 hebben we de onderzoeksresultaten gepubliceerd in The New England Journal of Medicine.” Behandelt het Erasmus MC sindsdien patiënten met dit middel? “De Vereniging voor EPP-patiënten heeft er vanzelfsprekend ruchtbaarheid aan gegeven en sinds mei 2016 hebben we al 83 patiënten behandeld. Deze zorg maakt deel uit van het basispakket voor verzekerden. Patiënten tot achttien jaar kunnen er nog niet hun voordeel mee doen, want er zijn nog geen veiligheidsstudies bij kinderen gedaan. Verder is de dosis medicatie te hoog voor hen.” Hoe gaat de behandeling? “Het zou voor de patiënt belastend zijn als hij dagelijks afamelanotide geïnjecteerd moest krijgen, Daarom wordt onder de buikwand een implantaat ingebracht. Dit geeft geleidelijk afamelanotide af en is gemiddeld twee maanden lang werkzaam. De afamelanotide Eindelijk terrasje pikken De hond uitlaten? Maarten Luk is tegenwoordig ook regelmatig aan de beurt. “Vroeger wisten ze thuis dat ik vanwege mijn EPP de deur niet uit kon, maar nu gaat dat meestal niet meer op. En zo zijn er nog veel meer dingen die voor andere mensen heel vanzelfsprekend zijn en die ik nu eindelijk ook doen.” Luk (51) werd geboren met EPP. “Als kind kon ik niet buiten spelen of sporten. Het was voor mij ook nooit mogelijk spontaan even naar de stad te gaan of boodschappen te doen. Ik ben vader van twee dochters. Hockeywedstrijden van hen bezocht ik niet. En als de oudste besloot te gaan hardlopen, kon ik alleen met haar mee als de zon die dag was verdwenen.” De inwoner van Nieuw-Vennep zag een flink deel van zijn beperkingen verdwijnen in de afgelopen jaren. “Ik nam deel aan het wetschappelijk onderzoek van het Erasmus MC. Direct merkte ik dat ik niet in de placebogroep zat. Ik kon veel meer doen, kon veel meer licht verdragen. In het begin zat ik te wachten: wanneer komt de pijn? Maar de pijn kwam niet. Kijk, het is niet zo dat ik nu op een zonnige dag naar het strand kan. Maar om acht uur ’s avonds in de zon zitten op een terras; ja, dat gaat gewoon. Dan heeft de zon niet meer zoveel kracht.” Luk is eigenaar van een aantal bedrijven, van sommige als investeerder en van andere als leidinggevende. “Ik ben een positief mens, heb het nooit zover laten komen dat ik vond dat mijn kwaliteit van leven weinig voorstelde vanwege mijn ziekte. Maar je kunt je voorstellen dat die kwaliteit van leven flink vooruit is gegaan, tijdens het onderzoek en door de reguliere behandelingen die ik krijg. Ik geef mijn levenskwaliteit nu een negen.” Hij hoopt dat er zo snel mogelijk toestemming komt voor zes behandelingen per jaar - zodat 365 dagen zijn ‘gedekt’. “Ik heb die behandelingen gewoon altijd nodig. En wat denk je van jongeren die nu niet of met veel moeite een opleiding kunnen volgen? Of mensen die vanwege hun ziekte maar een beperkt aantal beroepsmogelijkheden hebben? Hun toekomst zou er heel anders uitzien met zes behandelingen per jaar.” Ondertussen loopt alweer nieuw onderzoek in het Erasmus MC? “Het staat vast dat afamelanotide een positieve werking heeft. Maar hoe groot is dat effect precies? Hoeveel tijd kunnen patiënten buiten doorbrengen zonder pijn te krijgen? Zijn ze actiever nu ze langer buiten kunnen zijn? We vragen patiënten een horloge met een lichtmeter te dragen. Zo wordt bijgehouden hoe vaak de deelnemer buiten is. Twee keer per dag geeft de patiënt via het horloge door hoeveel pijn hij heeft, op een schaal van één tot tien. Iedere deelnemer zorgt voor een controlepersoon. Dat is iemand zonder EPP die in dezelfde regio woont. De gegevens van die twee worden met elkaar vergeleken. We verwachten dat de gemeten hoeveelheid licht bij EPP-patiënten zal toenemen en bij de controlepersonen niet, want die doen hetzelfde als wat ze altijd deden. We gebruiken ook gegevens van het KNMI. Hoeveel zonne-uren waren er in een bepaalde periode in de regio van de patiënt? Was hij op die momenten buiten? Nu doen al vijftien patiënten en vijftien proefpersonen mee.” Jullie worden geholpen door studenten van de TU Delft? “Het onderzoek gaat enorm veel gegevens opleveren: big data. Een student Industrieel Ontwerpen en een student Technische Scheikunde analyseren de data en voeren de eerste analyses uit. Stel, een deelnemer doet zijn horloge af omdat hij onder de douche stapt of gaat sporten. Dan moet dit worden verwerkt om foutmeldingen te voorkomen. Deze twee studenten volgen de minor Technisch Geneeskunde voor technische studenten. De minor valt binnen het samenwerkingsverband Medical Delta (zie kader ‘Combinatie’, red.).” Meer informatie over EPP en porfyriën: www. porphyria.eu en www.epp.info verspreidt zich geleidelijk door het lichaam en bindt zich in de huid aan pigmentvormende cellen. Zo kan pigment ontstaan. Wat er gebeurt na die zestig dagen? De European Medicines Agency (EMA) heeft besloten dat per patiënt jaarlijks drie, maximaal vier keer Monitor • december 2016 een implantaat mag worden ingebracht. Het is een nieuw middel dat pas bij 450 patiënten is gebruikt. Daarom is er in deze fase een heel degelijke bewaking van bijwerkingen. Ik verwacht dat de gebruiksmogelijkheden in de toekomst ruimer worden.” 35 Tekst Gert-Jan van den Bemd Vissen naar de oorzaak van hersenziekten Dr. Tjakko van Ham onderzoekt de functie van een bijzonder celtype in het brein. Wat is de rol hiervan bij hersenziekten? Voor het beantwoorden van die vraag, gebruikt hij zebravissen. 36 Naam: dr. Tjakko van Ham Opleiding: Medische Biologie (Utrecht Universiteit), promotie (Hubrecht Instituut, Utrecht, en Universitair Medisch Centrum Groningen), postdoc Harvard Medical School, Boston Functie: onderzoeksleider Afdeling: Klinische Genetica, Erasmus MC Monitor • december 2016 37 38 Eigen kweek Waarom zebravissen? Van Ham: “Tijdens mijn promotieonderzoek verrichtte ik onderzoek aan neurodegeneratieve ziekten (waarbij zenuwcellen verloren gaan, red.) in C. elegans. Dat zijn een millimeter grote wormen die vaak als proefdier worden gebruikt. Je kunt er eenvoudig de rol van genen en eiwitten in bestuderen die ook bij de mens voorkomen. Na mijn promotie kreeg ik de kans om te gaan werken op een lab van Harvard Medical School in Boston. Daar deed ik ervaring op met zebravissen. Voor sommige vragen kunnen we helaas geen C. elegans gebruiken, bijvoorbeeld omdat ze niet tot de gewervelden behoren en geen gespecialiseerde bloeden immuuncellen hebben. Zebravissen zijn genetisch en qua organen meer verwant aan de mens. En zebravissen hebben nog een belangrijk voordeel: kort nadat ze uit het eitje komen, zijn de twee millimeter grote diertjes doorzichtig. Dat maakt ze voor het onderzoek naar hersenziekten bijzonder Monitor • december 2016 geschikt. Met behulp van een microscoop kunnen we direct in de hersenen van het diertje kijken, zonder de hersenen open te hoeven maken. Het visje kan gewoon blijven leven, zodat we het gedurende lange tijd kunnen onderzoeken.” Hoe kun je een ziekte bij de mens in een vis bestuderen? “Door de vissen genetisch te veranderen, kunnen ziekten die bij de mens voorkomen worden ‘nagebootst’. Zo zijn er zebravissen die een vorm van leukemie hebben, of een bepaald type huidkanker. Maar ook Parkinson, de ziekte van Alzheimer, hersentumoren, erfelijke darmafwijkingen en de ziekte van Pompe (een spierziekte, red.) kunnen met de zebravis worden bestudeerd. Welke eiwitten en genen zijn betrokken bij het ziekteproces? Hoe kunnen we ingrijpen om het ziekteproces te beïnvloeden? Potentiële medicijnen voor die ziekten zijn eenvoudig te testen door ze in het water te druppelen. De werkzame stoffen kunnen door de huid van de vis heendringen.” Het water is 28 °C en ondiep: ideale condities voor de paring van de zebravis. Als ’s ochtends het licht aangaat, tilt de verzorger het schotje dat het mannetje van het vrouwtje scheidt omhoog. Het mannetje tikt met zijn neus tegen het vrouwtje, wat haar aanzet tot het leggen van eitjes. Het mannetje bevrucht de eitjes. Om te voorkomen dat die direct door de ouders worden opgegeten, is er op de bodem van het bakje een roostertje geplaatst waar de eitjes doorheen vallen. Met een theezeefje worden ze verzameld. Per week produceert een koppeltje zo’n tweehonderd bevruchte eitjes. De larfjes en kleine zebravisjes eten eencellige pantoffeldiertjes. De grotere vissen voeden zich met pekelkreeftjes. Na ongeveer twee maanden zijn de vissen volwassen. Waar kijken jullie in het bijzonder naar? “De hersenen. Die bestaan uit neuronen, de cellen die zenuwprikkels overdragen, en glia (Latijn voor lijm, het Engelse woord voor lijm, ‘glue’, is ervan afgeleid). Dat was ook lange tijd hun veronderstelde rol: ze hielden de neuronen bij elkaar. Er zijn verschillende soorten glia, en allemaal hebben ze een andere functie. Microglia zijn van oorsprong macrofagen, een speciaal type witte bloedcellen, die tijdens de ontwikkeling van een embryo in de hersenen zijn beland. Ze komen verspreid in de hersenen voor, in complexe netwerken. Met hun uitlopertjes ‘scannen’ ze voortdurend hun omgeving af. Ze ruimen dode cellen en eventuele indringers op, maar lijken ook te sleutelen aan neuronale verbindingen. Wij zijn vooral geïnteresseerd in hoe deze functies bijdragen aan hersenziekten zoals Alzheimer.” Van Ham toont een videoopname: “We zien hier de hersenen van een levend visje, zichtbaar gemaakt met een microscoop. We kunnen de microglia eenvoudig zichtbaar 39 Zijn doel voorbij Het zebravisje is een uitstekend model om ernstige hersenziekten bij de mens te bestuderen, maar Tjakko van Ham ervaart in de praktijk regelmatig struikelblokken die de toepassing niet eenvoudig maken. “De regelgeving voor proefdierwerk is in Nederland bijzonder streng. Natuurlijk, ik ben ook voor verantwoord proefdiergebruik, maar als de regels vrijwel onwerkbaar 40 worden, drijft dat sommige onderzoekers naar landen waar de regels minder streng zijn. Dan schiet onze regelgeving haar doel voorbij. Wetenschappers willen oplossingen vinden voor ernstige aandoeningen die de mens bedreigen. Dan moet je snel kunnen schakelen. Een proefopzet kan van dag tot dag veranderen, maar de wetgeving is niet erg flexibel om daar snel op in te spelen.” maken: een druppeltje rode kleurstof in het bakje met de visjes is voldoende. De rode kleurstof dringt door de huid en, omdat de microglia de rode kleurstof ‘opeten’, kleuren die cellen rood. De microglia blijven niet stil op hun plek zitten. Ze zijn continu in actie. We zien ze hier stukjes van de uitlopers van neuronen afknippen. Waarschijnlijk kunnen ze door dat ‘snoeiwerk’ de communicatie tussen de neuronen reguleren.” Wat is het verband met hersenziekten? “Microglia zijn bij vrijwel alle hersenziekten betrokken, maar hoe is nog grotendeels onbekend. Dankzij de zebravis kunnen we de oplossing van dat raadsel hopelijk een stuk dichterbij brengen. We hebben net aangetoond dat de microglia van zebravissen enorm lijken op die van zoogdieren/ mensen: de genen die in de microglia van de mens actief zijn, zijn dat bij het zebravisje ook. Bij zebravissen die genetisch zijn aangepast zodat ze aan een hersenziekten lijden, zien we een drastische toename van het aantal microglia. Die toename zien we ook als hersencellen afsterven. Waarschijnlijk worden er meer microglia gevormd om de dode cellen zo snel mogelijk op te ruimen.” Tekst Gerben Stolk Nieuw onderzoekmodel medicatie hartpatiënten De waarde van ziek weefsel Kan de werking van medicijnen voor hartpatiënten nóg beter worden getest dan in proefdieren? Op initiatief van het Erasmus MC verkennen onderzoekers en bedrijven een nieuwe weg: gekweekt menselijk hartweefsel. Monitor • december 2016 41 In het laboratorium cellen, weefsels of zelfs organen maken in de hoop hier vervolgens een patiënt mee te kunnen helpen. Wereldwijd proberen steeds meer medisch-wetenschappelijk onderzoekers op deze manier nieuwe behandelmogelijkheden te creëren. In Amerika lukte het bijvoorbeeld al weefsel van stembanden te kweken. Misschien kan het in de nabije toekomst via een transplantatie worden ingebracht bij mensen die hun stem zijn kwijtgeraakt. Andere onderzoekers slaagden erin een mini-nier te ontwikkelen. Mogelijk is het de voorbode van een kweeknier, zodat patiënten niet meer zouden hoeven wachten op een donororgaan. De overeenkomst tussen de vele mooie initiatieven is dat het gaat om gezond weefsel. De patiënt die het gekweekte weefsel of orgaan ontvangt mag natuurlijk geen schade worden berokkend. Het Erasmus MC heeft onlangs de aanzet gegeven tot iets anders, iets wat nog maar zelden gebeurt: kweek van ziek weefsel. Vanzelfsprekend niet om het bij patiënten in te brengen en hen nog zieker te maken, maar om er in het laboratorium het effect van medicijnen op te testen. De ambitie: gekweekt menselijk hartweefsel als nieuw en beter onderzoekmodel. 42 Aspiraties Het idee was van Jeroen Essers en Ingrid van der Pluijm. De twee moleculair biologen betrokken andere Erasmus MC-afdelingen en -groepen bij de aspiraties; onder meer Farmacologie, Klinische Genetica, Experimentele Cardiologie en Medische Informatica en Radiologie. Verder legden ze contact met een Nederlands en Duits bedrijf. Daarna werd hun onderzoekaanvraag gehonoreerd door het EU-fonds Eurostars. In mei ging de driejarige studie van start. Essers: “Ingrid en ik hebben altijd gewerkt met genetisch gemodificeerde muizen. Je voert dan een genetische verandering door die leidt tot een ziekte die ook voorkomt bij mensen. Vervolgens test je een medicijn op de proefdieren. Heeft het een positief effect of niet? Wij vroegen ons al een tijd af of we een onderzoekmodel konden ontwikkelen waarmee we nog beter de werking van een medicijn in mensen kunnen voorspellen. Een goede bijkomstigheid daarvan zou zijn dat je weinig tot geen proefdieren meer nodig hebt.” Van der Pluijm: “In het nieuwe onderzoek draait het om de zieke hartspier. Maar we zien het graag breder: als het een technologie waarover de laatste tijd veel is gezegd en geschreven: CRISPR/Cas9. Hiermee kun je snel mutaties aanbrengen in het DNA. De overige IPS-cellen wijzigen we niet, want ter vergelijking hebben we later ook gezond materiaal nodig.” succes wordt, zou het model mogelijk ook kunnen worden gebruikt bij onderzoeken naar medicijnen voor andere hartziekten.” Stamcellen Wat is de opzet? Alles begint met menselijke stamcellen. Deze zogeheten IPS-cellen kunnen nog alle kanten uit. Afhankelijk van de manier waarop ze worden gestimuleerd - met groeifactoren - worden het huidcellen, spiercellen, zenuwcellen of welk celtype dan ook. Zo gaat het in het menselijk lichaam en zo kunnen onderzoekers het ook proberen te doen in het lab. Essers en Van der Pluijm betrekken menselijke stamcellen via biotech-bedrijf Pluriomics. Deze spin-off van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) kweekt IPS-cellen op basis van cellen die ooit zijn weggenomen bij patiënten. Van der Pluijm: “In Rotterdam komen de IPS-cellen terecht in de IPS-faciliteit van de afdeling Ontwikkelingsbiologie. Ons doel is een deel van de IPS-cellen te muteren. We voeren een wijziging door in het DNA, zodat een gezonde cel verandert in een cel met erfelijke aanleg voor een zieke hartspier.” Essers: “Dat doen we met een nieuwe Monitor • december 2016 Grote ambities op klein glasplaatje Uitdaging Na de Rotterdamse behandeling gaan de IPS-cellen retour naar Leiden. Essers: “We willen menselijk hartweefsel nabootsen buiten het menselijk lichaam. Voor de vorming van hartweefsel zijn verschillende celtypes nodig. De twee belangrijkste zijn hartspiercellen (cardiomyocyten) en cellen die de boel bij elkaar houden en als bindweefsel fungeren (fibroblasten). Pluriomics zorgt ervoor dat de in Rotterdam bewerkte IPS-cellen zich ontwikkelen tot hartspiercellen. De ene helft van de hartspiercellen heeft straks dus een erfelijke aanleg voor een ziekte van de hartspier, de andere helft niet. De totstandbrenging van hartspiercellen is de specialiteit van het bedrijf. De uitdaging voor Pluriomics is straks vooral andere IPS-cellen uit Rotterdam om te vormen tot fibroblasten.” 43 44 Monitor • december 2016 Keuze van fouten Welke erfelijke fouten worden tijdens het onderzoek in IPS-cellen gecreëerd om een zieke hartspier na te bootsen? Cardiovasculair geneticus Danielle MajoorKrakauer was betrokken bij de bepaling hiervan. Hiervoor zijn fouten in genen gekozen die ziekte van de hartspier en hartfalen kunnen veroorzaken. Het inzicht hierin komt voort uit de samenwerking tussen de afdelingen Cardiologie en Klinische Genetica. In het Erasmus MC worden patiënten met een zieke hartspier gezien op het cardio-genetisch spreekuur. Bij hen wordt diagnostisch DNA-onderzoek verricht naar de genen die betrokken zijn bij de meest voorkomende erfelijke ziekten van de hartspier. Dankzij deze informatie weten de moleculair biologen Jeroen Essers en Ingrid van der Pluijm welke mutaties zij straks moeten aanbrengen in de IPS-cellen. Speldenknop Duitsland is de volgende stop van de reis. Hier moeten de hartspiercellen en fibroblasten worden samengebracht en zich samen ontwikkelen tot een heel klein stukje hartweefsel; een stukje dat klopt, net als een echt hart, en dat niet eens zo groot is als een speldenknop. Dit gebeurt bij het bedrijf Ibidi. De cellen worden samengevoegd op een glasplaatje in de hoop dat ze hartweefsel gaan vormen. De benodigde bloedtoevoer wordt nagebootst met behulp van een medium dat voedingsstoffen bezorgt. Essers: “Het is allemaal in miniatuur-vorm; een heel klein buizensysteem bijvoorbeeld, met kraantjes die je openen dicht kunt draaien. Zodra elektroden zijn ingebouwd, spreek je niet meer over een glasplaatje, maar over een chip. Dan kan geleiding van elektrische signalen worden gemeten. Belangrijk, want hartspiercellen maken veel gebruik van deze signalen; ze moeten immers kloppen en groter en kleiner kunnen worden.” Hij voegt toe: “We weten nog niet of het gaat lukken weefselgroei tot stand te brengen. We gaan in elk geval op zoek naar de condities waarbij de twee celtypes elkaar stimuleren tot groei. Misschien hóeft het overigens niet eens tot hartweefsel te komen en kunnen we voor het onderzoek volstaan met een celcultuur waarin deze twee types zich bevinden.” Een belangrijke ambitie is dat de ‘heart-on-a-chip’ 3D wordt bestudeerd. Als cellen groeien op een glasplaatje, is sprake van 2D. Maar als het lukt een stapeling van cellagen te creëren, komt het model meer overeen met wat in het menselijk lichaam gebeurt, kan de complete weefselstructuur met alle daarbij horende invloeden worden onderzocht en is 3D een feit. kunnen gaan. Kortweg: dien medicijnen toe aan zowel het zieke als gezonde hartweefsel en bestudeer de resultaten. Van der Pluijm: “Afdelingshoofd Farmacologie Jan Danser heeft ons geadviseerd over de te testen geneesmiddelen. Hij weet bijvoorbeeld met welke middelen je het best de bloeddruk kunt beïnvloeden. Het zijn stuk voor stuk bestaande medicijnen, want het gaat ons zoals gezegd in eerste instantie om de ontwikkeling van een nieuw onderzoekmodel en niet om een nieuw medicijn.” Ze vervolgt: “Jeroen en ik gaan moleculair onderzoek verrichten. Wat zijn de uitkomsten na toediening van medicatie? Verdwijnen cellen bijvoorbeeld? Of verandert hun structuur? Herstelt de celstructuur zich? We bestuderen dat onder de microscoop.” Essers: “Pas als we de normale en verstoorde mechanismen in een cel begrijpen, kunnen we beoordelen of het medicijn het mechanisme daadwerkelijk corrigeert en dus niet alleen het symptoom wegneemt. Met andere woorden: keert de gezonde celstructuur terug? Bij de verwerking van de microscopische opnamen speelt Erik Meijering van de afdeling Medische Informatica en Radiologie een belangrijke rol.” Van der Pluijm: “In het ideale scenario kunnen we over drie jaar zeggen dat we een methode hebben ontwikkeld om uitstekend de effectiviteit van de medicijnen te analyseren.” Essers: “In dat geval is er kans op méér toepassingen. Denk niet alleen aan het kweken van weefsels met andere hartziekten of aangeboren hartafwijkingen. Ingrid en ik werken in het Erasmus MC beiden ook binnen Vaatchirurgie. Ons streven is dat het tot een technologie komt die eveneens kan worden toegepast in vaatonderzoek.” Aan de slag Als alles goed gaat, wordt uiteindelijk hartweefsel gevormd waarmee onderzoekers in het Erasmus MC aan de slag 45 Tekst Vivienne Schiks Steunhart nu ook permanente oplossing Jaarlijks sterven ruim 7.000 mensen aan hartfalen in Nederland. Een deel van hen zou gered kunnen worden met een steunhart, stelt dr. Kadir Caliskan, cardioloog in het Erasmus MC. 46 Monitor • december 2016 Bij een deel van de patiënten kan alleen een donorhart of steunhart uitkomst bieden. “Het probleem daarbij is dat het aantal beschikbare donorharten zeer beperkt is en niet iedereen in aanmerking komt voor een donorhart”, vertelt Caliskan. “Bij oudere patiënten, of patiënten die recent voor kanker zijn behandeld bijvoorbeeld, wordt het risico dat de patiënt alsnog overlijdt te groot geacht. Voor hen is een steunhart nu dé oplossing.” B Computermuis In december 2016 is het tien jaar geleden dat het Erasmus MC met de tweede generatie LVAD’s is gaan werken. Het apparaat wordt onder de borst in het lichaam geplaatst, en wordt met een slang verbonden met twee externe batterijen die voor de stroomtoevoer zorgen. In de laatste tien jaar heeft de ontwikkeling van het steunhart niet stilgestaan. Inmiddels wordt de derde generatie LVAD’s gebruikt; zo’n apparaatje is zo groot als de gemiddelde computer­muis. In Nederland zijn vier centra bevoegd om operaties met steunharten uit te voeren: Erasmus MC, UMC Utrecht, UMC Groningen en het LUMC in Leiden. Bij hartfalen schiet de pompfunctie van het hart tekort, waardoor niet genoeg bloed het lichaam in wordt gepompt. Een steunhart - in de medische wereld LVAD (Left Ventricular Assist Device) genoemd - is een apparaat dat de pompfunctie van het hart ondersteunt of overneemt. Tot voor kort werd het steunhart alleen ingezet ter overbrugging van de periode dat een patiënt moest wachten op een donorhart. Door het tekort aan donorharten betekende dat in de praktijk dat patiënten soms jarenlang met een steunhart leefden. “Dat wilden we ook voor patiënten die niet in aanmerking komen voor een donorhart”, vertelt Caliskan. In 2015 werd het steunhart officieel goedgekeurd als ‘destination therapie’: patiënten krijgen dan een steunhart als alternatief voor een harttransplantatie. Risico In Nederland krijgen elk jaar ruim 26.000 mensen de diagnose hartfalen. De meesten kunnen worden behandeld met medicijnen, een pacemaker (apparaatje dat het hartritme bewaakt) of een implanteerbare cardioverter defibrillator (ICD, een apparaatje dat bij ernstige ritmestoornissen een elektrische schok afgeeft waardoor het ritme herstelt). 47 Naam: Dick Moerman Leeftijd: 73 jaar Steunhart: in 2000, eerste generatie steunhart, in aanloop naar donorhart ‘Het was alsof ze constant aan het heien waren’ Dick Moerman was 52 jaar toen hij voor het eerst een hartaanval kreeg. “Ik zat ‘s avonds thuis aan tafel te werken en ineens kon ik niet meer bewegen of praten. Ik zat doodstil. Ik dacht: ‘Dit was ‘t dus, je hebt ’n mooi leven gehad, en dit is het einde.’ Ik weet niet hoe lang ik daar gezeten heb, maar op een bepaald moment ging het over. Ik heb het contract waar ik mee bezig was afgeschreven en heb het op de fax gezet. De volgende dag ging het weer mis en werd ik naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat ik een hartaanval had gehad. Na negen maanden kreeg ik er weer een. Daarop volgde een periode van ziekenhuisopnames en reanimaties, de implantatie van een ICD en een pacemaker. In 1999 kwam ik op de wachtlijst voor een donorhart. En doordat ik daarna in snel tempo achteruitging, werd besloten een steunhart te plaatsen, in afwachting van het donorhart. 48 Het was de eerste generatie LVAD’s: een enorme pomp met een diameter van tien centimeter die onder mijn borstkas werd geïmplanteerd. Toen ik wakker werd na de operatie dacht ik dat ze buiten aan het heien waren. Maar midden in de nacht hoorde ik het heien nog steeds. Dat geluid werd veroorzaakt door de pomp. Verschrikkelijk, vond ik dat. Ook had ik veel infecties, het alarm ging steeds af en ik ben daarna nog vier keer geopereerd. Het was een zware tijd, veertien maanden lang, waarvan ik de laatste acht maanden in het ziekenhuis heb gelegen. In die tijd realiseerde ik me hoe weinig donoren er zijn. Want als je dit nooit doormaakt, en niemand je erop wijst, waarom zou je dan donor worden? Wij waren gelukkig zelf al jarenlang donor. Ik heb de artsen gevraagd: ‘Wat kunnen wij doen?’ Wij hebben toen op de voorpagina van De Telegraaf een advertentie geplaatst om aandacht te vragen voor het donorschap: ‘Laat ú ook uw medemens onnodig sterven?’ De media pikten het groots op. Dat was het begin van de hele donor-discussie. Ik leef nu alweer vijftien jaar met een donorhart. De problemen die ik nu heb, noem ik luxeproblemen. Fysiek ben ik een zeventje, want ik ben in allerlei dingen beperkt. Ik heb pas weer een blaasontsteking gehad en veel antibiotica, die ook op de pezen slaan. Daardoor kan ik nu al ruim een half jaar slecht lopen. Maar ik heb ook een overvol leven met familie en vrienden, en we zijn heel druk met diverse liefdadigheidsprojecten. Die kant van mijn leven geef ik zonder meer een tien.” ‘Zonder het steunhart hadden mijn kinderen geen moeder meer gehad’ Karin van de Nieuwendijk, moeder van vier kinderen, voelde zich op een warme zomerdag in 2010 ineens niet goed worden. “Het gebeurde plotseling: ik kreeg het heel benauwd en voelde een drukkend gevoel op mijn borst. Toen het niet overging, werd ik naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat ik een hartinfarct had gehad en dat de linkerkant van het hart beschadigd was en niet goed meer pompte. Ik werd vanuit Breda overgebracht naar het Erasmus MC, waar ik twee dagen later wakker werd met een steunhart. Het was een hele klus om te verwerken wat er in die paar dagen gebeurd was. Er hing ineens een computer aan m’n lijf en twee batterijen, en er liepen overal slangen. Ik heb vijf weken in het ziekenhuis gelegen om aan te sterken. Eenmaal thuis begon de geestelijke verwerking. Ik vond het een groot voordeel dat we kinderen hebben, want zij waren voor mijn man en mij een enorme stimulans om door te bijten. Het heeft ons verbaasd hoeveel ik nog met het steunhart kon doen. Het ging zo goed, dat ik eigenlijk niet meer aan een harttransplantatie wilde denken. Ik had de eerste operatie nog maar amper verwerkt. En ik kon echt bijna alles: als we bij zee liepen, kon ik niet gaan zwemmen, maar ik liep wel lekker tot mijn knieën in het water. Toch was ik heel voorzichtig. Met die slang vanuit het steunhart naar de batterij bijvoorbeeld. Dr. Caliscan had me op het hart gedrukt: ‘Dat is je levenslijn’. Ik heb daarom vier jaar lang niet gedoucht, ik vond het risico op infecties te groot. Tillen liet ik iemand anders doen, want ik wilde niet riskeren dat er inwendig iets misging. Dat was natuurlijk heel beperkend, maar zo voelde het niet voor ons. Ik was er trots op om het steunhart te dragen, want zonder dat apparaat hadden mijn kinderen geen moeder meer gehad. Na twee jaar kreeg ik een inwendige kabelbreuk en moest ik opnieuw geopereerd worden. Dat ging goed, maar ik realiseerde me steeds meer dat er elk moment iets mis kon gaan waar ik geen grip op had. Doordat ik met het steunhart mijn conditie kon opbouwen, was ik beter voorbereid op de zware operatie van een harttransplantatie. Na vier jaar steunhart, werd ik getransplanteerd. Wat een feest toen ik voor het eerst weer kon douchen! Inmiddels heb ik al tweeënhalf jaar een donorhart. Dat voelde als nóg een cadeau. Zesenhalf jaar na dat zware hartinfarct leef ik nog. Mijn kinderen zijn nu 10, 15, 17 en 20, en we kijken vol vertrouwen naar de toekomst.” Naam: Karin van de Nieuwendijk Leeftijd: 45 jaar Steunhart: 2010, tweede generatie steunhart, in afwachting van donorhart Monitor • december 2016 49 Naam: Margot Dörr Leeftijd: 69 jaar Steunhart: derde generatie steunhart, permanent ‘Ik wil gewoon oud doodgaan’ Margot Dörr had net een jaar daarvoor haar man verloren toen ze op 46-jarige leeftijd een zwaar hartinfarct kreeg. “Ik was thuis met mijn twee dochters, een tweeling van 7 jaar oud. Ik had de kinderen al vroeg geleerd dat, als er wat met mama zou gebeuren, ze dan het alarmnummer moesten bellen. Dat hebben ze gedaan, de ambulance kwam en ik werd ter plekke gereanimeerd. Ik heb vervolgens tweeënhalve maand in het ziekenhuis gelegen en in de jaren daarop diverse operaties ondergaan. Ik moest vaak weer opgenomen worden, soms ging het een periode goed, en vervolgens ging er toch weer iets mis. Een jaar geleden begaven mijn nieren het en werd ik verwezen naar dr. Caliskan. Hij vertelde over het steunhart en dat het nieuwste model LVAD op korte termijn beschikbaar zou komen. Al die jaren had ik mezelf niet als hartpatiënt willen zien, maar nu ik er niet meer onderuit kon, dacht ik: ‘Kom maar op 50 met dat steunhart, dan kan ik tenminste verder met mijn leven’. Maar wat viel dat tegen. Na de operatie heb ik tien dagen op de intensive care gelegen. Ik had vier drains, die veel pijn veroorzaakten. Ook toen de drains weggehaald werden, en ik geen pijn meer had, vond ik het zwaar. Ik ben geweldig geholpen in het ziekenhuis en heb alle zorg gekregen die ik nodig had, maar ik was niet voorbereid op de beperkingen die een steunhart met zich meebrengen. Ik was mijn vrijheid kwijt, altijd maar afhankelijk van die draden die aan me hingen. Het heeft een paar maanden geduurd voordat ik besefte dat ik dat moest accepteren. De eerste twee maanden waren heel zwaar: het alarm ging vaak af en ik had veel last van ontstekingen. Ik moest natuurlijk blij zijn met het steunhart, maar dat was ik niet. Ik vond de kwaliteit van mijn leven niet goed. Nu gaat het gelukkig beter. Ik doe weer van alles, ik heb mijn vrijwilligerswerk in de hospice opgepakt en ben ik ben weer blij met mijn leven. Ik heb een mooi leren rugzakje voor de batterij gekocht, zodat niemand ziet dat ik een steunhart heb. Dat vind ik fijn. Ik wil gewoon mijn leven leiden, zonder dat ik steeds uitleg moet geven, dat lukt steeds beter. Hopelijk worden de batterijen ook steeds kleiner en wordt het de komende tien, vijftien jaar alleen maar makkelijker. Want daar ga ik voor. Ik heb dit niet allemaal doorstaan voor een paar jaren extra. Ik wil gewoon oud doodgaan.” Monitor • december 2016 Tekst Gert-Jan van den Bemd ‘Verouderde’ cellen onder vuur Langer gezond “Lichaamscellen ondervinden voortdurend allerlei vormen van stress, door ontstekingen, inwerkingen van uv-straling of chemische stoffen. Bij te veel stress gaan sommige cellen dood. Andere worden ‘senescent’: ze stoppen met delen, maar hun stofwisseling blijft wel doorgaan.” Dat zegt dr. Peter de Keizer. Hij onderzoekt die senescente cellen, omdat ze een sleutelrol spelen bij kanker en aandoeningen die samenhangen met ouderdom, zoals een verminderde orgaanfunctie, maar ook een verminderde fysieke gesteldheid. Oertijd Het Engelse woord ‘senescent’ is afgeleid van het Latijnse ‘senescere’, dat ‘verouderen’ betekent. Volgens Peter de Keizer is die vertaling te beperkt. “Sommigen spreken van een ‘winterslaap’, maar dat is ook niet correct. De cellen zijn niet langer in staat om te delen, maar ze zijn nog wel actief.” Waarom gaan niet alle over-gestreste cellen dood? “Dat weten we niet precies. Vanuit de evolutie is er een theorie die het ‘nut’ van senescente cellen verklaart. In de oertijd had de mens er belang bij om groot en sterk te blijven. Als cellen in grote hoeveelheden doodgaan, wordt het lichaam zwakker en kleiner. Senescente cellen behouden in ieder geval hun volume, waardoor het lichaam ogenschijnlijk niet verzwakt.” Schadelijk Tegenwoordig worden we veel ouder dan in de prehistorie. Het aantal senescente cellen stijgt met het toenemen van de leeftijd. Is dat een probleem? “Ja,” zegt De Keizer. “Weliswaar delen die cellen niet meer, maar ze scheiden tientallen verschillende eiwitten uit. En als er te veel van die eiwitten worden gemaakt, treden schadelijke effecten op: organen gaan slechter functioneren, er treden ouderdomsaandoeningen op. En er is nóg een schadelijk effect: de senescente cellen veranderen door de uitscheiding van eiwitten de structuur van het omliggende weefsel en veroorzaken chronische ontstekingen. Dat kan andere cellen tot ongeremde deling aanzetten. Met andere woorden: senescente cellen spelen ook een rol in het ontstaan van kanker. Bovendien wordt de verspreiding van tumorcellen gestimuleerd, want metastasen (uitzaaiingen) gedijen goed in een ‘senescente’ omgeving. Tevens verhogen senescente cellen de resistentie: de kankercellen worden minder gevoelig voor behandeling.” Langer gezond Dat er een verband bestaat tussen senescente cellen en ouderdomsaandoeningen was lange tijd een aanname, maar Amerikaanse onderzoekers hebben aangetoond dat die connectie ook echt bestaat: “Zij lieten zien dat snel verouderende muizen een betere Naam: dr. Peter de Keizer Opleiding: Biologie, Biomolecular Sciences (Universiteit Utrecht), met stages bij Massachusetts General Hospital / Harvard Medical School (Boston), promotie (Universiteit Utrecht), postdoc bij The Buck intitute for Research on Aging, Novato, Californië Functie: onderzoeksleider Afdeling: Moleculaire Genetica, Erasmus MC 51 ‘Universitaire afdelingen kunnen ook zelf het voortouw nemen’ 52 gezondheid krijgen als de senescente cellen worden weggehaald. In het begin van dit jaar publiceerde dezelfde groep de resultaten met muizen die normaal verouderen. Ook deze muizen werden gezonder én leefden 25% langer.” Bedrijf In 2014 ontving De Keizer de prestigieuze Erasmus MC Fellowship, een beurs voor veelbelovende onderzoekers. “Daardoor kon ik op zoek naar stofjes die heel gericht senescente cellen doodmaken, maar gezonde cellen in leven laten. Zo’n stofje - Proxofim - hebben we gevonden. De resultaten bij muizen zijn veelbelovend. De muizen kunnen bijvoorbeeld niet goed lopen, maar na behandeling met het stofje gaat het loopvermogen drastisch vooruit. Ook de nieren en lever gaan beter functioneren. Of het stofje ook de levensduur verlengt, wordt nog onderzocht.” De Keizer en zijn collega’s gaan een bedrijf oprichten dat de mogelijke toepassing van het stofje bij patiënten onderzoekt. “Dat type onderzoek is heel kostbaar. Als universitaire afdeling krijg je de financiën daarvoor zeer moeizaam voor elkaar, vandaar dat we een bedrijf gaan oprichten, waardoor commerciële partners geld kunnen investeren.” De Keizer werkt daarbij intensief samen met TTO, het Technology Transfer Office. Dat biedt artsen en onderzoekers van het Erasmus MC ondersteuning bij het vercommercialiseren van wetenschappelijke - of klinische ontdekkingen (zie pag. 10). “We gaan ons in eerste instantie richten op de behandeling van kanker, in het bijzonder van hersentumoren. Dat doen we samen met artsen en onderzoekers van het Erasmus MC Kanker Instituut. Juist bij hersentumoren verwacht ik een gunstig effect van ons stofje. De tumorcellen van die patiënten zijn blootgesteld aan bestralingen en Monitor • december 2016 53 chemotherapie. Door die behandelingen zijn veel senescente cellen gevormd en hebben de overgebleven kankercellen senescente eigenschappen gekregen. We hopen dat we de schadelijke effecten van die cellen op het gezonde hersenweefsel met ons stofje kunnen terugdringen.” De Keizer gaat de werking van het stofje op hersentumoren eerst vaststellen bij proefdieren. Ook de giftigheid - hoe veilig is het stofje voor de mens? - moet worden bepaald. Drijfveer “Tien jaar geleden beweerde ik dat ik zo lang mogelijk puur fundamenteel onderzoek wilde doen en geen translationeel onderzoek (waarbij de toepassing bij patiënten wordt verkend, red.). (Lachend): En wat doe ik nu? Dat ik nu toch die kant opga, heeft deels te maken met ergernis en deels met nieuwe mogelijkheden die ik zie. We kunnen steeds meer, maar de toepassing in de kliniek laat vaak erg lang op zich wachten. Dat heeft voor een deel te maken met gebrek aan kennis, maar inmiddels weten we steeds meer. Ik denk dan ook dat de tijd rijp is om op bepaalde onderzoeksterreinen, bijvoorbeeld op het gebied van kanker en veroudering, eerder de toepassing voor patiënten te bestuderen.” De Keizer noemt dat de Silicon Valleymentaliteit die hij tijdens zijn postdoc-periode in de Verenigde Staten heeft opgepikt. “Een collega daar zei: ‘We kunnen zoveel meer dan we nu doen. De mensen die de regels voor klinisch en preklinisch onderzoek opstellen, zijn zelf niet van die regels afhankelijk: zij zijn gezond. Maar als je ziek bent, wil je nú geholpen worden, en niet pas over twintig jaar.’ Hij heeft gelijk. We moeten niet wachten tot de farmaceutische industrie een onderzoek de moeite waard vindt om in de kliniek uit te voeren. Fundamenteel onderzoek is een zeer belangrijke basis, maar universitaire afdelingen kunnen ook zelf het voortouw nemen met vertaling naar de kliniek. Waarom doen we dat niet gewoon? Mijn vakgebied is er klaar voor.” 54 Monitor • december 2016 ‘We kunnen steeds meer, maar de toepassing in de kliniek laat vaak erg lang op zich wachten.’ 55 Tekst Gerben Stolk Twaalf maanden lang aanstekelijke acties Rotterdammers voor Rotterdammers Ondernemershoed Vele personen, bedrijven en organisaties dragen het Erasmus MC een warm hart toe. Neem de twaalf ondernemers die tussen november 2016 en november 2017 aanstekelijke acties op touw zetten met als doel 100.000 euro in te zamelen voor de Daniel den Hoed Stichting. “Het juiste medicijn in de juiste dosis op het juiste moment voor de juiste patiënt. Dát is waaraan wij willen bijdragen. Maatwerk voor iedere patiënt, want ieder mens is anders en heeft dus behoefte aan individuele zorg. Wij steunen het streven van het Erasmus MC-Daniel den Hoed om personalized medicine te ontwikkelen.” Robin Westerveld (rechts op de foto) legt uit wat het doel is van de ‘Rotterdammers voor Rotterdammers Ondernemershoed’. Samen met Barbara van den Bosch gaf zij in maart 2015 de aanzet tot ‘Rotterdammers voor Rotterdammers’ (R4R). “Wij zijn een businessclub met grote maatschappelijke betrokkenheid. Onze aangesloten leden noemen wij donateurs, omdat hun bijdrage ten goede komt aan de samenleving in Rotterdam. Zo zorgen we er bijvoorbeeld voor dat met donaties van de ondernemers straks 6.000 Rotterdamse schoolkinderen in 2017 kunnen meedoen aan het verkeer- en fietsexamen.” 56 Uitdaging De R4R Ondernemershoed is het jongste initiatief van de maatschappelijke businessclub. Op 10 november ontvingen Westerveld en Van de Bosch ‘de hoed van Daniel’ van de Daniel den Hoed Stichting. Gedurende een jaar overhandigen zij die elke maand aan een ondernemer. Die gaat vervolgens de uitdaging aan ruim vier weken lang zoveel mogelijk geld in te zamelen. Orli Assayag bijvoorbeeld, is al begonnen aan de voorbereidingen. De eigenaar van Orli Dansentertainment & Hospitality laat in het voorjaar leerlingen van haar dansschool de ‘Rode Hoeden Dans’ uitvoeren voor publiek, in speciaal daarvoor gemaakte rode kostuums. De dans is speciaal bedacht voor de R4R Ondernemershoed. Bezoekers van de voorstelling, zoals opa’s, oma’s, moeders en tantes, wordt gevraagd om een financiële bijdrage. Op tafel “En wij hebben de hoed in maart”, vertelt Jeroen Jansen. Hij is partner bij vermogensbeheerder Forza Asset Management. Lachend: “Dat wij de hoed dan hebben, zullen we duidelijk maken ook. We plaatsen hem pontificaal op tafel tijdens overleggen met externe relaties. Dan komt het gesprek automatisch op dit mooie goede doel. Wij zullen vooral toeleveranciers enthousiast maken een bijdrage te leveren. Wij werken bijvoorbeeld samen met depotbanken en leveranciers van data en research. Het mooie is: ons bedrijf heeft vijf kantoren, verspreid over het hele land. We gaan de actie dus breder trekken dan Rotterdam. En over Rotterdam gesproken: hier zijn we gevestigd aan de Parklaan en organiseren we regelmatig een ‘borrel met de buren’. Daar ontmoeten we andere bedrijven uit de buurt. Ook zij zullen de hoed zien staan.” Kanker kansloos Waarom zei Jansen ‘ja’ op het verzoek van Westerveld en Van den Bosch om mee te doen aan de R4R Ondernemershoed? “Heel eenvoudig: iedereen heeft deze verschrikkelijke ziekte weleens meegemaakt in zijn directe omgeving of zal dat in de toekomst overkomen. Wij willen meehelpen kanker kansloos te maken.” Westerveld voegt toe: “Onze insteek is een positieve. Wij denken niet vanuit een ziekte, maar vanuit gezondheid en een goede kwaliteit van leven. Dát streven willen we ondersteunen.” Restaurant Arjan den Ouden is een van de andere schakels waaruit de fraaie ondernemersketting bestaat. Hij gaat aan de slag in mei. “Vanuit mijn bedrijven kijk ik ook altijd naar goede doelen, naar zaken die ik náást mijn werk voor mensen kan doen”, zegt hij. Den Ouden is eigenaar van Restaurant Hit, gevestigd op Golfbaan Hitland in Nieuwerkerk aan den IJssel. Verder heeft hij een assurantiekantoor, Seijkens Den Ouden. “In Nieuwerkerk ken ik bij wijze van spreken iedereen. Ook daarbuiten heb ik een groot netwerk. Ik ga proberen onder meer via winkeliers, scholen en restaurantbezoekers geld te genereren voor de Daniel den Hoed Stichting. Het borrelt al van de ideeën. Ik kan me bijvoorbeeld voorstellen dat winkeliers de bekende rode en witte armbandjes van Daniel den Hoed gaan verkopen voor het goede doel.” Monitor • december 2016 57 Tekst Erwin Kompanje Erasmus MC’er Erwin Kompanje schrijft over de geschiedenis van de geneeskunde aan de hand van zijn verzameling oude medische boeken. De chirurg die bij zichzelf injecteerde Al dagen lag de chirurg Matthäus Purmann, in het kleine stadje Anklam in de Duitse deelstaat Mecklenburg-VoorPommeren, met hoge koorts te bed. Als ervaren arts wist hij dat de koorts en het verlies van water en zout hem zodanig zouden kunnen verzwakken, dat voor zijn leven gevreesd zou moeten worden. Kruidendrank Hij had vele van zijn patiënten op deze manier zien bezwijken en hen ‘onder de kluyten’ zien belanden. Het drinken van water, wijn, bier en kruidendranken deed hem walgen en braken. Ook voelde hij dat hij suffer werd. Een veeg teken. Hij zou het bewustzijn kunnen verliezen als voorbode van de dood. Een van zijn favoriete kruidendranken bij de behandeling van koortsige ziekten en kankergezwellen was het Aqua cardui benedicti, een drank getrokken van de gezegende distel (Cnicus benedictus). Er was ‘voor kanker en andere rottige gebreken nauwelijks een beter medicijn’ zo valt in vele medicijnboeken te lezen. Maar de gedachte dat hij deze drank zou moeten drinken deed hem al kokhalzen. Koorts Hij wist dat zijn collega Johann Sigismund Elsholtz (1623-1688) geëxperimenteerd had met het direct in de bloedbaan injecteren van heilzame middelen. Purmann schatte zijn kansen in en besloot zichzelf met een aftreksel van de gezegende distel te injecteren. Hij liet een van zijn leerlingen een injectiespuit vullen met Aqua cardui benedicti, bond een band strak om zijn arm, zodat zijn aders in de elleboog opzwollen en stak de naald van de spuit in het bloedvat. Hij trok de band los en liet zijn leerling de inhoud in de bloedbaan spuiten. De dag erna was de koorts 58 gedaald en voelde zij zich al helderder. Weer een dag later was de koorts verdwenen en voelde de chirurg zich weer zo monter dat hij het bed kon verlaten. Lamsbloed Heden ten dage is het direct in de bloedbaan injecteren van geneesmiddelen heel gewoon, maar aan het einde van de zeventiende eeuw waagde geen enkele arts zich aan deze toepassing. Matthäus Gottfried Purmann (1648-1711) was een voortvarende en zeer ervaren chirurg. Hij deed vele succesvolle operaties die niemand aandurfde, zoals het draineren van bloed in de borstholte na een schotwond, het chirurgisch verwijderen van grote bloedvatuitstulpingen (aneurysmata) aan de armen en benen en het uitvoeren van trepanaties (hersenoperaties via een luikje in de schedel). Ook experimenteerde hij tussen 1668 en 1678 met bloedtransfusies van lamsbloed naar mensen. Tien jaar en vele mislukkingen later is hij daarmee gestopt, maar hij wordt nog steeds als een pionier in de transfusiegeneeskunde gezien. Respect Het injecteren van geneeskrachtige oplossingen direct in de bloedbaan, daar was de chirurg wél succesvol in. Het siert hem dat hij het, voordat hij zijn patiënten eraan blootstelde, eerst tweemaal bij zichzelf heeft uitgeprobeerd. In beide gevallen leed hij aan een koortsige ziekte en genas kort na de injectie. Hij beschrijft deze twee injecties en vele andere sterk tot de verbeelding sprekende chirurgische ingrepen in zijn Chirurgia Curiosa uit 1706. Een bijzonder chirurgisch boek, waarin je al lezende, een diep respect krijgt voor zowel de patiënten die de meest ingrijpende behandelingen ondergingen, als de moed en inventiviteit van de chirurgen. Dat zo’n chirurg zichzelf als proefpersoon nam, maakt het allemaal alleen maar prijzenswaardiger. Diep respect! Monitor cadeau Nog betere zorg, nog beter onderzoek en nog beter onderwijs. Dat is het doel van het Erasmus MC Vriendenfonds. Inmiddels zijn al 5.000 particulieren Vriend. Een jaarlijkse donatie van 35 euro volstaat. Vrienden ontvangen onder meer vier keer per jaar gratis Monitor, het magazine dat u nu leest. Meer informatie: www.erasmusmcvrienden.nl en 010 704 35 09 ING 2995 Op www.erasmusmc.nl staat de digitale versie van Monitor. ”Wij maken onze naam dagelijks waar” Colofon Naomi Molenaar, conference manager / course coordinator Het Congresbureau Monitor is het magazine van het Erasmus MC voor externe relaties. Frequentie: vier keer per jaar. deelnemers. Als klant kunt u kwaliteit en zekerheid van ons verwachten, of u nu de hele organisatie aan ons wilt overlaten of slechts een onderdeel. Als Het Congresbureau van het Erasmus MC hebben we een naam hoog te houden. Die uitdaging gaan we graag aan. Het Congresbureau is gespecialiseerd in bijeenkomsten waarin het delen van kennis centraal staat. Samen hebben het Erasmus MC en de stad Rotterdam alles in huis voor een succesvol congres. Onze roots liggen in medische congressen. Daarnaast verzorgen we cursussen en evenementen vanaf 10 tot 10.000 Redactieadres Erasmus MC, Communicatie Postbus 2040 3000 CA Rotterdam E-mail: [email protected] Redactie Sylvia Marmelstein (hoofdredacteur), Gert-Jan van den Bemd (eindredacteur en art director) en Gerben Stolk (redacteur) Denkt u erover een congres te organiseren? Vormgeving FIZZ | Digital Agency – fizz.nl Neem dan contact met ons op voor een vrijblijvend gesprek. Fotografie Levien Willemse (tenzij anders vermeld) Medewerkers Erwin Kompanje Helen van Vliet Studio Vonq Joyce de Bruijn Vivienne Schiks Marcel Senten Rob Weeda www.hetcongresbureau.nl Het Congresbureau [email protected] Overname artikelen: toegestaan met bronvermelding: Monitor, Erasmus MC, Rotterdam. +31(0)10 704 38 78 Het Erasmus MC is een universitair medisch centrum in Rotterdam waar ruim 13.000 professionals zich inzetten voor de kerntaken: patiëntenzorg, wetenschappelijk onderzoek en medisch onderwijs. 200% 200% 200% 200% 200% 200% 200% Monitor • december 2016 59 Prof. dr. Danny Huylebroeck, hoogleraar en hoofd van de afdeling Celbiologie, Erasmus MC ‘Ik wil nieuwe moleculaire en cellulaire kennis opdoen, een breder inzicht verwerven, zowel in gezonde als in ziekteprocessen’