20110920XB d764 Stadsvernieuwingsprojecten1

advertisement
Stadsvernieuwingsprojecten
Xavier Buijs – 20 september 2011
1 Aanleiding
Het Platform regionale steden vroeg in de bijeenkomst van maart 2011 de sterke en zwakke
punten van het Stadsvernieuwingsfonds te bekijken. Als algemene bedenking werd
meegegeven dat de indruk bestond dat de projecten van regionale stadjes minder in
aanmerking zijn gekomen voor deze subsidie én dat de verplichting tot publiek private
samenwerking de realisatie van projecten soms belemmerde.
2 Stedenbeleid
We roepen even in herinnering dat het Vlaamse beleid voor steden breder is dan enkel het
Stadsvernieuwingsfonds. Een overzicht:
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen: 1997, de gewenste ruimtelijke structuur gaat uit van
een Vlaanderen dat ‘Open en Stedelijk’ is, hetgeen betekent dat de Vlaamse regering inzet op
het versterken van de steden en de hoofddorpen.
Aanstelling Vlaams Bouwmeester: 1998, kan ondersteuning bieden aan alle gemeenten,
De Vlaams bouwmeester wil vanuit een langetermijnvisie, in goed overleg met de
verschillende administraties en met de extern betrokken partijen, bijdragen tot de
beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering van het architecturaal beleid van de Vlaamse
Gemeenschap, teneinde een architecturaal kwalitatieve leefomgeving (gebouwen,
infrastructuur, landschapsingrepen,…) in Vlaanderen te helpen creëren.
Decreet ondersteuning stadsvernieuwingsprojecten: 2002, bedoeld voor de
centrumsteden en de kleinere steden1 en VGC. Subsidies voor innoverende
stadsvernieuwingsprojecten die een hefboomfunctie vervullen voor een stad of een stadsdeel
en die de algemene leefkwaliteit van een buurt of wijk wezenlijk verhogen. Het moet gaan om
projecten met een multifunctioneel karakter, die een hefboomfunctie hebben in een buurt, wijk
of stadsdeel en voor een nieuwe dynamiek kunnen zorgen. Tevens wordt getracht huidige en
toekomstige bewoners erbij te betrekken. De stad heeft de regie over het project, maar het is
wel een vereiste dat een private partner meedoet aan het project.
1
Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist,
Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en
Waregem
22 november 2011 - 1/10
Vlaams Kenniscentrum PPS: 2002, verleent ondersteuning aan alle gemeenten. Het Vlaams
Kenniscentrum PPS is dé knooppunt- en netwerkorganisatie van en voor de Vlaamse
overheid, die het PPS-beleid adviseert en inspireert, en die publiek-private
samenwerkingsprojecten in Vlaanderen ondersteunt.
Om maatschappelijke meerwaarde en efficiëntiewinst te realiseren, verenigt het Vlaams
Kenniscentrum PPS op een actieve manier de volgende vier functies:

veldontwikkelaar

kennismakelaar

procesbegeleider

meerwaardebewaker.
Witboek stedenbeleid: 2003: Een beleidsvisie voor het Vlaamse Stedenbeleid met een
tijdshorizon van 15 à 20 jaar; resulteerde eind 2003 in een Witboek Stedenbeleid “De eeuw
van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden”.
Vlaams stedenfonds: Met het Stedenfonds zorgt de Vlaamse overheid voor een structurele
financiering van de dertien centrumsteden Aalst, Antwerpen, Brugge, Hasselt, Genk, Gent,
Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout en van de
Vlaamse Gemeenschapscommissie voor Brussel. De middelen van het Stedenfonds zijn
bestemd voor de verhoging van de leefbaarheid op stads- en wijkniveau, het tegengaan van
de dualisering en de verhoging van de kwaliteit van het bestuur van de stad. De Vlaamse
overheid sluit met elke centrumstad en de VGC een meerjarige beleidsovereenkomst af.
Daarin staat waarvoor de stad de middelen van het Stedenfonds zal aanwenden en wat ze wil
realiseren. De Vlaamse overheid ziet het als haar taak om de stad zo veel mogelijk te
ondersteunen bij haar beleidskeuzes.
Stadsmonitor: opgemaakt voor de 13 centrumsteden. De Stadsmonitor moet de steden
helpen om beleidskeuzes te maken en om hen voeding te geven voor het strategische debat.
Daarin zijn 190 indicatoren opgenomen die de leefbaarheid van de steden in kaart brengen en
aangeven hoe duurzaam hun ontwikkeling is.
Thuis in de stad -prijs: voor centrumsteden en Vlaamse gemeenschap. De Vlaamse minister
van steden reikt jaarlijks de Thuis in de Stad-prijs uit. Daarmee wil de Vlaamse overheid
innovatieve realisaties van de steden stimuleren en onder de aandacht brengen.
Masterclass stadsprojecten: kan gevolgd worden door alle gemeenten, gelet op het feit dat
het om grootschalige projecten gaat, zullen dit veelal steden zijn. De Masterclass is een door
de VRP georganiseerde meerdaagse opleiding voor projectleiders van
stadsvernieuwingsprojecten. De Masterclass komt tot stand in samenwerking met het Vlaams
Kenniscentrum PPS, het kabinet van Vlaams minister van steden, Freya Van den Bossche,
team Vlaams Bouwmeester en Vlaams Team Stedenbeleid. Middels de uitwisseling van
22 november 2011 - 2/10
kennis en ervaring beoogt de Masterclass de optimalisering van de kwaliteit van
stadsvernieuwingsprojecten.
Kenniscentrum Vlaamse steden: 2007, Het Kenniscentrum Vlaamse Steden is een
interlokale vereniging, opgericht door de dertien Vlaamse Centrumsteden en de Vereniging
van Vlaamse Steden en Gemeenten. Het Kenniscentrum wil de stedelijkheid in Vlaanderen in
al zijn facetten versterken. Daarom stimuleert het kenniscentrum de leerprocessen in de
steden en zorgen ze voor een versterking van het netwerk van steden. Zo wil het
Kenniscentrum bijdragen tot een verbetering van de stedelijke organisatie, dienstverlening en
beleid en agenderen en beïnvloeden ze het stedelijk beleid in Vlaanderen.
Stadscontracten: 2007, De Vlaamse Regering heeft op 21 december 2007 in uitvoering van
de beslissing van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 met elk van de 13
centrumsteden een Stadscontract afgesloten De Stadscontracten lopen over een periode van
6 jaar (2007-2012). Het stadscontract is de uitdrukking van de globale visie op de duurzame
ontwikkeling van de stad en de financiële en administratieve ondersteuning daarvan door de
Vlaamse overheid.
Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen: eind 2011, bevat overzicht van de wensen
over toekomstige visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen.
3 Het Stadsvernieuwingsfonds
Het Decreet van 22 maart 2002 houdende de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten
beoogt, zoals hierboven al is aangehaald de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in een
bepaald stadsdeel te verbeteren door innoverende projecten te realiseren. De projecten
dienen een hefboomfunctie te hebben voor het betrokken stadsdeel en de algemene
leefkwaliteit ervan wezenlijk te verhogen.
Dit gebeurt door middel van een oproep aan de steden (en VGC) om een ‘conceptnota’ in te
dienen waarin mogelijke stadsvernieuwingsprojecten worden voorgesteld. Open oproepen
hebben plaats gehad in 2002 (budget 25 miljoen), 2004 (budget 19 miljoen), 2007 (budget 30
miljoen) en 2010.
De projecten worden beoordeeld door een jury op basis van de volgende criteria:
- Het moet gaan om totaalprojecten die verschillende functies omvatten. Ze moeten
-
zich richten op de multifunctionaliteit van een bepaald stadsdeel;
Er ligt een deugdelijke analyse aan de grondslag van de projecten die resulteert in
-
een strategische visie;
Het project komt tot stand in samenspraak met buurtbewoners en maatschappelijke
groepen;
22 november 2011 - 3/10
-
Het gaat om structurele ingrepen in de wijk die zichtbare veranderingen in de
-
fysische omgeving met zich meebrengen;
Er wordt samengewerkt met de private actoren en ze voorzien in cofinanciering. Ook
kan met andere overheden worden samengewerkt. De private sector brengt minimaal
-
30% van de middelen in. De regiefunctie ligt bij de steden;
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de timing en uitvoerbaarheid van
het project.
In een uitvoeringsbesluit staat verder verduidelijkt hoe het voldoen aan bovenstaande criteria
kan worden aangetoond in de conceptnota die naar aanleiding van een open oproep worden
ingediend. Deze conceptnota’s worden beoordeeld door een jury. Hierbij moet een project in
de praktijk op alle (relevante) aspecten voldoende scoren en liefst op één aspect uitmuntend,
zodat het project een voorbeeldfunctie heeft.
Een op voorstel van een jury door de Vlaamse regering goedgekeurd project mondt
vervolgens uit in een project- of een conceptsubsidie.
Projectsubsidies
Het totale investeringsproject bedraagt minimaal 3 miljoen euro, terwijl de tegemoetkoming
van de Vlaanderen maximaal 5 miljoen euro is. De projectsubsidie wordt uitbetaald in vier
schijven. De subsidiebedragen voor projectsubsidie variëren in de praktijk tussen een half en
4,5 miljoen euro.
Er wordt een begeleidingsgroep aangesteld, waarin alle relevante betrokken actoren zitting
hebben. Eén van die actoren is een ‘accountmanager’: het vast aanspreekpunt voor de
betrokken, gesubsidieerde gemeenten bij de Vlaamse overheid. Deze accountmanager
bewaakt de voortgang van het project, ook op financieel vlak. De stad maakt regelmatig een
verslag over van de voortgang van het project. Als er knelpunten op Vlaams niveau zijn die de
voortgang van het project bemoeilijken zoekt de accountmanager naar oplossingen. Als
gemeenten niet wegwijs kunnen uit de Vlaamse doolhof helpt de accountmanager de
betrokken gemeenten verder (contactgegevens: http://www.thuisindestad.be/Contact_3.html,
zie ook wat verder onder ‘wijzigingen).
Conceptsubsidies
Naast projectsubsidies, verleent de Vlaamse overheid ook conceptsubsidies. Deze subsidie
zag het levenslicht na de eerste projectoproep in 2002. Meerdere steden bleken toen niet over
voldoende planningscapaciteit te beschikken om een stevige projectbasis en een innoverende
projectvisie te kunnen ontwikkelen.
De conceptsubsidie bedraagt maximaal 60.000 euro per project. Ze kan worden aangewend
voor de betaling van kosten voor ontwerpbureaus, de vergoedingen voor externe experts
22 november 2011 - 4/10
publiek private samenwerking en participatie en de externe experts van de lokale
begeleidingsteams.
Deze laatste teams worden bij elk project aangewezen en bestaan om twee experts, twee
vertegenwoordigers van de stad en eventueel vertegenwoordigers van private partners. De
lokale begeleidingsteams werken dus specifiek om de kwaliteit van een bepaald project te
verbeteren.
Daarnaast is er een regieteam. Dit team is samengesteld uit twee leden van het team van de
Vlaamse bouwmeester, twee leden van de VRP, twee mensen uit de academische wereld en
vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid. Het regieteam tekent op maat van het project
een ‘individueel traject’ uit met het oog op de opbouw van planningsdeskundigheid.
De conceptsubsidie wordt betaald in twee schijven.
Recente wijzigingen
Het instrument van het stadsvernieuwingsfonds is bijgestuurd via het besluit van 30 april 2010,
B.S. 2 juni 2010.
De wijzigingen hebben betrekking op:
-
Jaarlijkse oproep in plaats van een oproep om de zoveel jaren.
Voor die jaarlijkse oproep is gekozen omwille van:

Meer op maat van stedelijk beleid en lokale planprocessen;

Minder kans op premature projecten;

Groter hefboomeffect & gerichte voorbereiding;

Eén beoordeling door jury & minder planlast voor de steden;

Snellere doorgroeimogelijkheid van conceptsubsidie naar projectsubsidie.
Het budget bedraagt 12,5 miljoen euro.
-
Mogelijkheid om enkel ‘te gaan’ voor conceptstudie
Aanvankelijk volgde na de conceptsubsidie waarschijnlijk een
projectsubsidieaanvraag. Nu hoeft dit niet meer. De conceptsubsidie staat meer dan
vroeger op zichzelf;
-
De publiek private samenwerking
Het decreet stelt 30% private middelen verplicht voor het verkrijgen van een
projectsubsidie, zoals hierboven is aangegeven. In tegenstelling tot vroeger hoeft er
echter geen PPS-overeenkomst meer te zijn bij het indienen van een project. Het
wordt belangrijker gevonden dat er een goed gefaseerd en onderbouwd traject ligt,
geen geforceerde overeenkomsten maar maatwerk. Een intentieverklaring volstaat.
-
Aanstelling van accountmanagers
Er worden op Vlaams niveau 2 accountmanagers stadsprojecten aangesteld (zie ook
eerder). Deze mensen zullen een ‘regisserende en horizontale rol’ opnemen. Ze
22 november 2011 - 5/10
treden niet in de plaats van de functioneel bevoegde administraties, maar functioneren
als aanspreekpunt aan Vlaamse zijde en zien erop toe dat alle Vlaamse entiteiten
tijdig bij het project worden betrokken. Ze kunnen meehelpen procedures op elkaar af
te stemmen.
4 Besluit
Het Decreet ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten is (ook voor de kleinere) steden
een welkom of zelfs noodzakelijke subsidie om ruimtelijke projecten mogelijk te maken. De
bijdrage van de Vlaamse overheid is in absolute zin groot, in relatieve zin is de bijdrage
overigens vaak eerder bescheiden, omdat de grootste financiële input komt van de lokale
overheid zelf, vanuit andere Vlaamse middelen of door de private sector wordt opgebracht.
De wijze waarop het Stadsvernieuwingsfonds vorm kreeg is werkbaar voor de steden. Het feit
dat multifunctionele projecten in aanmerking komen die een spin-off moeten hebben voor een
groter deel stadsdeel en het feit dat ze (enigszins) vernieuwend moeten zijn, zijn goede opties.
Ook het feit dat als eenmaal de projectsubsidie binnen is, die subsidie tamelijk flexibel kan
worden ingezet, is een groot voordeel.
Het feit dat een private partner bij het project betrokken moet worden, is in veel gevallen een
haalbare eis. Een groot deel van de stadsprojecten zijn in economische zin duidelijk
levensvatbaar, waardoor de private partijen graag meewerken aan de herontwikkeling van een
gebied. Anderzijds zijn er projecten denkbaar waarbij omwille van specifieke problematieken,
zoals bodemvervuiling, de private ontwikkelaars veel terughoudender zijn, terwijl het toch gaat
om betekenisvolle plekken in de stad. De meerwaarde van de overheid is juist dat er ook in
economisch niet interessante plekken wordt geïnvesteerd, zonder daarbij overigens totaal
géén oog te hebben voor het ‘return on investment’. Bekeken zou kunnen worden of de
vereiste van een private bijdrage in bepaalde omstandigheden verlaagd kan worden of niet
nodig is.
De kennis en know-how over de wijze van aanpak van stadsprojecten is sterk uiteenlopend in
de verschillende steden. De centrumsteden hebben het voordeel dat zij gemakkelijker beroep
kunnen doen op deskundigheid die in de stad zelf al aanwezig is, bijvoorbeeld wat betreft
communicatie over het project. In de kleine steden is die kennis niet altijd aanwezig2. Deze
handicap is echter niet uniek aan stadsvernieuwingsprojecten, maar geldt eigenlijk voor alle
beleidsdomeinen voor alle kleinere steden en gemeenten. De steden kunnen hieraan zelf wat
doen door ervaringsuitwisseling tussen de steden structureel te organiseren of indien nodig
externe kennis en know-how in te huren. Dit gebeurde onder meer in Deinze, Oudenaarde,
2
Overigens geeft André Loeckx, voortzitter van de jury, aan dat het gebrek aan capaciteit niet
uniek is voor de kleine steden, maar evengoed geldt voor de grote steden (Inzet, Opzet,
Voorzet, stadsprojecten in Vlaanderen, p. 24)
22 november 2011 - 6/10
Ieper en Aarschot. Systematische onderlinge ervaringsuitwisseling tussen de regionale stadjes
(al dan niet met de centrumsteden) kan ook méér know-how opleveren. Cruciaal voor het
welslagen van een project is ook dat lokale bestuurders hun schouders onder het project
zetten en dat er op ambtelijk niveau daadwerkelijk mensen zijn vrijgesteld om het project als
coördinator op te volgen. Zo’n engagement is dus vereist.
De afgelopen jaren is er een aantal inspanningen geleverd om tegemoet te komen aan de
verzuchtingen die er op het terrein leefden op het vlak van het Stadsvernieuwingsfonds. De
kleine stadjes hebben de indruk dat deze aanpassingen het daadwerkelijk meer werkbaar
maken om met het Stadsvernieuwingsfonds aan de slag te gaan.
Tot slot wordt de aandacht erop gevestigd dat het Stadsvernieuwingsfonds enkel ten goede
komt aan de steden die genoemd zijn in het Stadsvernieuwingsfonds. De stedelijke gebieden
van (meestal) de centrumsteden zijn echter groter dan de centrumstad. Het kan het
overwegen waard zijn om alle delen van een stedelijk gebied in aanmerking te laten komen
voor het Stadsvernieuwingsfonds. Immers ook in kernen van (soms vroeg geïndustrialiseerde)
randgemeenten die deel uitmaken van het stedelijk gebied kunnen verschillende
problematieken samenkomen en kan een multifunctionele ontwikkeling aangewezen zijn).
5 Bijlage
5.1 Project- en conceptsubsidies (overzicht per stad)
5.1.1 Projectsubsidies
Ieper
Noordelijke
1.500.000
Oproep 3
stadspoort
Eeklo
Stassano - Melkweg
700.000
Oproep 1
Kortrijk
Bijstandssite
2.800.000
Oproep 3
Buda-eiland
3.000.000
Oproep 1
Oudenaarde
Scheldekop
3.000.000
Oproep 3
Halle
Nederhem
2.000.000
Oproep 2
Oostende
Triptiek
2.000.000
Oproep 2
Brugge
Kolenkaai – Nieuwe
800.000
Oproep 1
Molens
Aalst
Stationsomgeving
3.000.000
Oproep 2
Mechelen
Euroshopping
1.300.000
Oproep 2
Vilvoorde
Watersite, campus
2.600.000
Oproep 1
3.000.000
Oproep 3
’s Hertogenmolens
2.000.000
Oproep 2
Aarschot op sporen
2.000.000
Oproep 3
Vaartkom Noord
2.360.000
Oproep 4
Aarschot
Leuven
22 november 2011 - 7/10
Centrale
4.500.000
Oproep 1
werkplaatsen
Hasselt
Stationsomgeving
3.000.000
Oproep 1
Antwerpen
Falconplein
2.200.000
Oproep 2
MAS - Museumplein
2.400.000
Oproep 2
Militair Hospitaal
2.000.000
Oproep 3
’t Eilandje As
1.500.000
Oproep 3
IGLO Linkeroever
2.000.000
Oproep 3
Stedelijk wonen aan
2.360.000
Oproep 3
2.360.000
Oproep 4
Deinze
de Leie
Gent
Oude Dokken
Zuurstof Brugse
Roeselare
Oproep 1
Poort
4.200.000
Bruggen naar Rabot
3.000.000
Oproep 3
Vernieuwing
2.360.000
Oproep 4
stationsbuurt
Geel
Gheelodroom
3.000.000
Oproep 3
Turnhout
Turnova
3.200.000
Oproep 3
Sint-Niklaas
Clementwijk
1.800.000
Oproep 3
Stationsomgeving
2.500.000
Oproep 1
Ronse
De Kloef
2.000.000
Oproep 2
Tienen
Kazerne
2.200.000
Oproep 2
Tongeren
Anicius
2.200.000
Oproep 2
Oproep 1 = 2004 Oproep 2 = 2007 Oproep 3 = 2010 Oproep 4 = 2011
5.1.2 Conceptsubsidies
2010

Aalst: Tragel,

Antwerpen: Luchtbal,

Gent: UCO-site,

Hasselt: Campus 11e Linie,

Oostende: gebied nabij vuurtorendok

Sint-Truiden: Gazometersite,

Turnhout: stedelijk plateau,
 Waregem: Waregem-Zuid
2007

Antwerpen: Zurenborg

Brugge: Stadsportaal
22 november 2011 - 8/10

Deinze: Stedelijk wonen aan de Leie

Hasselt: Blauwe boulevard

Lier: stationsomgeving

Lokeren: Hoedhaar

Mechelen: Tinel

Mol: Inbreidingsproject Guido Gezellestraat

Roeselare: Roeselare Centraal

Tienen: Heilig Hartziekenhuis en omgeving
2004

Aalst: Sint Elizabeth site

Aarschot: Hertogenmolens

Brugge: Overleven naast de gouden Driehoek

Genk: stadsplein

Halle: Nederhem

Ieper: Noordelijke Stadspoort

Oudenaarde: De Ham

Ronse: De Kloef

Sint-Truiden: Sint-Pieterswijk

Tienen: Oude Artiilleriekazerne

Tielt: Masterplan Kortrijkstraat

Turnhout: Turnova

Tongeren: Anicius
5.2 Enkele cijfers
5.2.1 Welke besturen komen in aanmerking?
 22 regionale steden: Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle,
Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt,
Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem.
 13 centrumsteden: Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven,
Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout
 de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor Brussel.
5.2.2 Welke besturen krijgen projectsubsidies?
 11 regionale steden (1 op 2): Ieper, Eeklo, Oudenaarde, Halle, Vilvoorde (2 keer),
Aarschot (2 keer), Deinze, Geel, Ronse, Tienen, Tongeren
 12 centrumsteden: alle steden behalve Genk
5.2.3 Hoe worden de projectsubsidies verdeeld?
 Regionale steden: 28,56 miljoen euro
 Centrumsteden: 52,28 miljoen euro
22 november 2011 - 9/10
22 november 2011 - 10/10
Download