de oudste broedmachines werken nog

advertisement
DE OUDSTE BROEDMACHINES
WERKEN NOG
Door: Dr. Elio Corti en Elly Vogelaar
Met dank aan Dr. Olaf Thieme PhD / FAO voor alle medewerking
en het beschikbaar stellen van de foto’s
Foto: Lenny Hogerwerf
In onze huidige pluimveeboeken vinden we nog altijd de vermelding dat
de oudst bekende manier van kunstmatig broeden, een uitvinding was
van de Egyptenaren. Diodorus Siculus [Griekse historicus] schreef er al
over in zijn tijd – hij leefde van ca. 80 tot ca. v. C 20 - en meer oude
schrijvers, zoals Aristoteles en Plinius, tekenden op dat de Egyptenaren
al lang gebruikt maakten van ‘ovens’ om de eieren uit te broeden, maar
niemand wist de details van deze procedure. Het enige wat bekend was,
was het gebruik van mest van de dromedaris om de warmte te verkrijgen die nodig was voor het uitbroeden.
Een latere beschrijving die we kennen, over de Egyptische
broedmethode, komt uit de ‘The Travels of Sir John
Mandeville’ - omstreeks het jaar 1356.
In de loop van tijd probeerden verschillende uitvinders een
soort broedmachine te construeren, gebaseerd op die
bijzondere methode die men in het Oude Egypte gebruikte. De
eerste bekende poging was in 1588, van de Italiaan
Giambattista della Porta (ook bekend als Jean Baptiste Porta).
Maar hij moest zijn werk vroegtijdig stoppen wegens de
Spaanse Inquisitie.
Links: De broedmachine van Della Porta, gereconstrueerd
door architect Claudio Deangelis - Valenza, 1996 - gebaseerd
op de gegevens in de geschriften van Della Porta, die echter
niet altijd gemakkelijk te begrijpen waren.
In 1609 vond Cornelius Drebbel (Nederland) de "Athenor" uit een broedmachine met een thermostaat. Het apparaat
bestond uit een kast die door een kolenvuur verwarmd werd,
en waarin warme lucht rondom een
doos geleid werd waarin de eieren
zaten.
Het
lukte
hem
om
de
temperatuur
redelijk
constant
te
houden en verkreeg enige kuikens,
maar concentreerde zich daarna op
andere uitvindingen.
Links: De broedmachine van Drebbel,
met thermostaat.
Rond 1750 herleefde de interesse in
kunstmatig broeden, toen de Fransman
René-Antoine Ferchault de Réaumur
met een zeer accurate beschrijving
kwam van de broederijen zoals ze in
die tijd nog in gebruik waren bij de
Egyptenaren. In de tweede editie
(1751) van zijn boek “Art de faire
éclorre et d'élever en toute saison des
oiseaux domestiques” (De kunst om
het hele jaar door gedomesticeerd
pluimvee uit te broeden en op te
fokken), beschrijft hij in een eenvoudige en aangename stijl alles wat toen
bekend was over mega-broedmachines in Egypte. Hij had zelf Egypte bezocht en
had daar de verschillende broederijen en hun capaciteit kunnen observeren.
Beknopte beschrijving van de broedovens door Réaumur
Réaumur schrijft dat de mensen die in de broederijen werkten bijna een kaste
waren en dat die allemaal uit hetzelfde dorp en omgeving kwamen: Bermé in de
Nijldelta. De Berméers gaven deze kennis door van vader op zoon. Eén mankracht volstond in een broederij, die 6 maanden achter elkaar in bedrijf was,
voor totaal 8 broedrondes met kippeneieren. Het was een verwarmd stenen
bouwsel met een centrale gang voorzien van ventilatieopeningen die aan beide
zijden toegang gaven tot 2 lagen met compartimenten - gemiddeld 5 per zijde –
met in elk van de onderste compartimenten 4500 eieren. Zowel de bovenste als
de onderste ruimtes stonden in verbinding met de gang d.m.v. een mansgrote
opening. De onderste ruimtes, waar de eieren lagen op matten, stonden in
verbinding met de bovenste ruimtes door een centrale opening met zodanige
afmeting dat de warmte van boven de broedeieren kon bereiken. In de bovenste
ruimtes was langs de gehele omtrek een groef aangebracht, waarin gedroogde,
met stro gemengde, samengeperste dromedarismest werd verbrand. Zij gebruikten deze brandstof om een smeulend vuur te maken, dat tweemaal daags werd
aangestoken, 's morgens en' s avonds, en alleen gedurende de eerste 8 à 10
dagen van het broedproces. Om het ontsnappen van warmte te voorkomen
gebruikte men kleden om de helft van het ventilatiegat van de bovenste kamer
af te sluiten, zodat de rook werd gedwongen om door de gang te gaan. Elke dag
werden de eieren gekeerd en zo nodig verplaatst naar een warmere of minder
warme hoek, en voor een deel overgebracht naar de bovenste ruimtes als het
vuur niet meer werd aangestoken. De beheerder van de ovens was zo deskundig
dat hij geen thermometer nodig had – die bestonden overigens nog niet. De
temperatuur van het broedei werd gecontroleerd door het tegen de wang te
houden, en een andere manier was om het ei tegen een ooglid te houden.
Tweederde van de bevruchte eieren kwam uit.
Boven: Schema van een Eyptische broederij, door Réaumur.
Terug in Frankrijk begon Réaumur de Egyptische methode, met enkele variaties,
uit te testen. Wegens klimaatverschil kon hij niet helemaal dezelfde manier
gebruiken als de Egyptenaren. Eerst gebruikte hij vaten met paardenmest. Later
gebruikte hij de houtgestookte ovens van de Parijse broodbakkers, gecontroleerd
met een thermometer die hij had uitgevonden. Na de dood van Réaumur werd
zijn broedmachine verder ontwikkeld door Abt Jean-Antoine Nollet en later door
Abt Copineau, die Réaumur’s ontwerp verbeterde door alcohollampen te gebruiken voor de verwarming, wat hielp om de temperatuur beter te reguleren.
Het Franse Hof had veel interesse, geïntrigeerd door het idee om het hele jaar
door kuikens te kunnen verkrijgen. Tussen 1778-1793 bouwde Jean Simon
Bonnemain, een Frans natuurkundige, een broedmachine die van warmte werd
voorzien door heetwaterpijpen en een vuur. Dit zou volgens zeggen een succes
geweest zijn, maar de experimenten moesten stoppen vanwege voedseltekorten
tijdens de Franse revolutie.
De wens om kunstmatig eieren uit te broeden
speelde in vele landen. Rond dezelfde tijd
bouwde John Champion in London, Engeland,
een ‘broedkamer’, met warmwater pijpen,
waarin de eieren op een tafel midden in de
kamer stonden.
Rechts: De Hydro-Incubator van Cantelo.
Een andere serieuze poging om een broedmachine te introduceren in Engeland
dateert uit 1850, toen William James Cantelo in Londen, op de ‘First Great
Exhibition’ zijn broedmachine aan het publiek toonde. Cantelo’s broedmachine
was eenvoudig en zag er uit als een meubelstuk, dat zelfs in een spreekkamer
kon staan. Zijn broedmethode noemde hij ‘Hydro Incubation’ en was gebaseerd
op ‘warmte van bovenaf’ zoals in de natuur, gecreëerd door warm water dat over
een waterdichte laag stroomde, waaronder de eieren waren geplaatst. Volgens
Cantelo was er m.b.v. de machine al allerlei gevogelte uitgebroed, van mussen,
meerkoeten, eenden, ganzen, etc. tot grote kraanvogels en struisvogels; de
laatste twee in de grote volière van wijlen Lord Derby in Engeland. Maar ook hij
had geen succes, want het apparaat zoals door hem voorgesteld was oneconomisch. Wright noch Tegetmeier stonden achter deze technologie die nog in de
kinderschoenen stond, onbewust van wat zo kort daarna zou gebeuren.
Steeds weer werden er verbeteringen gemaakt en
nieuwe broedmachines op de markt gebracht, die elk
iets aan te bevelen, maar ze kwamen nooit in algemeen
gebruik bij de pluimveehouders, tot in 1877, toen T.
Christy met een broedmachine kwam die een verbetering was ten opzichte van alle vorige, omdat deze een
vrij constante aanvoer van warmte kon behouden; al
was de wijze waarop dit werd gedaan wat bewerkelijk.
Het werd verbeterd door C. Hearson met een thermostaat en gepatenteerd in 1881. Deze broedmachine
was de eerste die van werkelijke nut werd voor de
pluimveehouder.
Rechts: Gebruiksaanwijzing
van een Hearson broedmachine.
In de USA ontwierp Lyman Byce, een 26-jarige
Canadees die om gezondheidsredenen naar Petaluma
geëmigreerd was, in 1879 samen met Isaac Dias, een
plaatselijke tandarts, een praktische temperatuurgecontroleerde pluimveebroedmachine. De vader van
Byce bracht kuikens groot in een stal die verwarmd was
m.b.v. koeienstront. Met dat systeem in zijn achterhoofd bedacht hij een manier om kunstmatig kuikens uit te broeden en op te
fokken. Deze broedmachine was een doorbraak in de Amerikaanse pluimveeindustrie, waardoor Petaluma weldra als ‘’s Werelds Eiermand’ bekend werd.
Onder: Deel van de muurschildering in Petaluma, met Lyman Byce en zijn
broedmachine. Zie http://www.svn.net/artguy/bigpet.htm
Door het succes van de nieuwe, praktische broedmachines hadden de
pluimveehouders geen interesse meer in de Egyptische broedovens. Rond 1900
gaf zelfs de Encyclopedia Britannica nog maar nauwelijks uitleg over dit onderwerp, en deed het af met de opmerking dat “... de geheimen van het
broedproces worden beschouwd als religieus en de betrokken mensen hebben
hun woord gegeven om het geheim te houden”. Toch bleef het een intrigerend
onderwerp en van tijd tot tijd maakten reizigers, die in Egypte geweest waren,
melding van deze miraculeuze broedmethode. In The Hawera and Normanby
Star (een Nieuw Zeelandse krant) van zaterdag 6 December 1913, werd Mr. E.T.
Brown, uitgever van de Illustrated Poultry Record, geciteerd: “Het is vastgesteld
dat er nu in Egypte honderden van dit soort broederijen zijn, en dat ze vaak een
capaciteit hebben van 40.000 eieren tegelijk. Een paar jaar geleden heeft de
Amerikaanse Consul-generaal in Egypte bevestigd dat er daar 90.000.000
kuikens per jaar uitgebroed worden in de broedovens. Het is vaak erg moeilijk
om een eigenaar van zo’n ‘mamel el firakh’ over te halen om een buitenlander, of
zelfs een Egyptenaar, de broederij te laten zien, hoewel er toch tallozen zijn,
verspreid over de gehele Nijldelta.” Soortgelijke tekst stond ook in The Lewiston
Daily Sun, van 9 januari 1914. Toen publiceerde het National Geographic
Magazine in april 1927 het beroemde verhaal van Harry R. Lewis: America’s Debt
to the Hen, waarin o.a. de broedmachine van Lyman Byce werd beschreven,
maar ook weer verwezen werd naar de eeuwenoude Egyptische broedovens,
compleet met een gedetailleerde tekening van Charles E. Riddiford, getiteld:
Schema van de vreemde en ingenieuze opstelling van de beroemde Egyptische
broederijen. (Zie onder)
In het zelfde jaar, op het 3e Wereld Pluimvee Congres – gehouden in Ottawa,
Canada, van 27 juli tot 4 augustus 1927 – toonde de Egyptische regering een
model van aanzienlijke grootte van een traditionele broederij.
Dit alles kon echter niet voorkomen dat de belangstelling voor de Egyptische
broedovens geheel verdween. Voor de huidige kippenfokkers is het nog slechts
een historisch feit. U kunt zich dus onze verbazing wel indenken toen we op het
internet een recente publicatie tegenkwamen waarin beschreven werd dat de
Egyptische broederijen nog steeds hetzelfde werken als honderden jaren geleden, en vooral, dat de vakmensen uit Berma komen, waar dit beroep sinds
eeuwen een specialisme is. (Réaumur noemde de plaats Bermé.)
Wij vroegen Dr. Olaf Thieme, Livestock Development Officer bij de FAO Animal
Production & Health Division, en een van de auteurs van de bewuste publicatie,
naar de plaatsnaam Berma/Bermé. Hij antwoordde als volgt: ‘Ons’ Berma ligt in
de provincie Al-Gharbbiya, noordwest van Tanta en afgaande op wat de mensen
hier vertellen, moet dit dezelfde plaats zijn als Bermé, genoemd door Réaumur.
Het probleem met Arabische namen is dat de schrijfwijze nogal eens wijzigt en
dat maakt het moeilijk voor mensen die geen Arabisch kunnen lezen. Op Google
Maps heet het Birma, dus alweer anders. De coordinaten zijn 30°50’45.55” N.B.
en 30°54’35.50” O.L.
Olaf Thieme stelde ons ook nog een aantal foto’s ter beschikking die goed laten
zien hoe de broederijen er tegenwoordig uit zien. Dank zij deze publicatie weten
we nu eindelijk hoe de Egyptenaren eieren uitbroeden, zoals ze dat al deden in
de tijd van de Farao’s.
De volgende tekst is uit:
FAO. 2009. Mapping traditional poultry hatcheries in Egypt. Prepared by M. Ali
Abd-Elhakim, Olaf Thieme, Karin Schwabenbauer and Zahra S. Ahmed.
MODERN EGYPTE – TRADITIONELE BROEDERIJEN
De Traditionele Broederij
De traditionele broederijen zijn meestal koepelvormige gebouwen. De fundering
is van rode baksteen, de rest van het gebouw is van zongedroogde kleistenen,
die zorgen voor isolatie en temperatuurregulatie. De broederij is in de lengte
verdeeld in 2 secties met ovens, met een middenpassage (Qasaba). De vloer van
de Qasaba is van beton, t.b.v. schoonmaken en desinfecteren, en bedekt met
een laag houtmot waarop de kuikens verblijven tot ze droog en donzig zijn.
Houtmot vermindert pootafwijkingen veroorzaakt door uitglijden.
Links:
Binnen in het koepelvormige
bouwsel.
Foto: M. Ali Abd-Elhakim.
Onder:
De middengang tussen
eierkamers,
met
uitgekomen kuikens.
Foto: M. Ali Abd-Elhakim.
Aan weerszijde van de Qasaba
zijn 3 tot 13 eierkamers, elk
ong. 3,5 m lang en breed en 3
m. hoog. Elke eierkamer (bait,
of oven) is verdeeld in 2 lagen
(boven en beneden) door een
houten platform.
Onder: Bovenste verdieping
van een eierkamer. Let op het
mansgrote doorgang naar de
beneden verdieping, de veren
en de eierdozen.
Foto: M. Ali Abd-Elhakim.
de
de
Boven: Elke eierkamer (bait of oven) is verdeeld in een boven- en onderkamer
en heeft een eigen ingang. Foto’s: Lenny Hogerwerf.
Elke kamer heeft een eigen
ingang (de Moadem genoemd),
en een luik (de Friz) tussen de
onder- en bovenkamers, waardoor men van de ene naar de
andere verdieping kan gaan
om de eieren te keren e.d.
De vloer van elke kamer is
bedekt met een laag houtmot
en stro of een plastic (de Iasa).
Dit beschermt de eieren tegen
beschadiging tijdens het keren
en geeft de uitgekomen kuikens meer grip om te staan.
Het dak van elke eierkamer is
koepelvormig met een gat in
het midden (de Razona) voor
de ventilatie en warmteregulatie. Twee of drie belendende kamers doen dienst
als opslag en toiletten voor de werknemers.
Links: Een van de ventilatieopeningen in
een eierkamer. Foto: Lenny Hogerwerf.
Recent gebouwde traditionele broederijen
zijn gemaakt van rode baksteen, met
muren die aan beide kanten met gips zijn
afgesmeerd, wat fungeert als warmteisolator, de plafonds zijn vlak en gemaakt
van hout. Alle andere kenmerken en
afmetingen zijn gelijk aan de oudere
traditionele broederijen.
De werking van de
Traditionele Broederij
Traditionele broederijen worden vrijwel
het hele jaar gebruikt, met onderbreking
van 1 tot 3 maanden voor rust, grondig
reinigen en desinfecteren, meestal beginnend in september of december.
Voordat het broeden begint, worden de
eierkamers verwarmd met elektrische
lampen, zoals gebruikelijk in gouvernement Sohag, of met olielampen, zoals in
de gouvernementen Gharbia en Faiyoum.
Olielampen hebben daar de voorkeur
omdat ze goedkoper in gebruik zijn,
makkelijker om de temperatuur te regelen, verplaatsbaar naar de koudste
gedeelten van de eierkamers en geen
problemen geven als er iets misgaat met
de elektriciteitsvoorziening. Elke broederij heeft eieren en kuikens in verschillende ontwikkelingsfasen; elke 3 dagen
(of iets meer) start er een nieuwe broedronde in een van de eierkamers. De
capaciteit per eierkamer is 4000 tot 5000 kippeneieren of 2000 tot 2500
eendeneieren.
Het uitbroeden van de eieren begint in de bovenste eierkamers, daarna gaan ze
voor het uitkomen naar de benedenkamers of worden gelijkelijk verdeeld over
beide lagen. De eierkamers
worden 12 dagen (kippeneieren) tot 14 dagen (eendeneieren) verwarmd. Het verwarmen wordt gestopt als de
organen van de embryo’s
volledig ontwikkeld zijn en het
kuiken zelf genoeg warmte kan
produceren om het broedproces voort te zetten.
Rechts: Het controleren van de
juiste eitemperatuur.
Foto: M. Ali Abd-Elhakim.
Een medewerker controleert of
het ei de juiste temperatuur
heeft door het ei tegen zijn
oogkas te houden. Te hoge
temperatuur wordt verlaagd
door de eieren te besproeien met lauw water uit een geperforeerd plastic flesje
of met spuug. Omdat eendeneieren inwendig meer warmte produceren dan
kippeneieren, worden ze vanaf dag 14, 2 tot 4 x per dag routinematig besproeid,
vooral als de luchtzak erg groot wordt. Er worden geen instrumenten gebruikt
om temperatuur of luchtvochtigheid te controleren.
Onder: De eieren worden met de hand gekeerd tot 2 à 3 dagen voor het
uitkomen. Foto: Lenny Hogerwerf.
Het schouwen - om onbevruchte en/of dode eieren uit te sorteren - wordt
gedaan op dag 5 tot 7 van het broedproces, m.b.v. een eenvoudige houten kist
met een elektrische lamp er in en een klein gaatje waar het licht uit straalt.
Werkend in het donker, houdt de werknemer elk ei tegen het licht om de inhoud
ervan te observeren.
Boven en links: Het schouwen van de
eieren.
Foto’s: M. Ali Abd-Elhakim.
De uitgekomen kuikens worden naar
de middenpassage (Qasaba) verplaatst
om te drogen en te wachten op transport.
De arbeiders van de Traditionele Broederij
Het Arabische woord voor een arbeider in een broederij is Bermawy, wat
betekent “man uit Berma”. Een grote broederij met minstens 8 eierkamers heeft
2 medewerkers nodig, en een kleinere broederij 1 baas en 1 assistent. De
meeste arbeiders hebben geen tot weinig opleiding genoten.
Alle bezochte traditionele broederijen in de gouvernementen Faiyoum en Sohag
werden gerund door arbeiders uit Sanabu of Kamboha, twee kleine dorpjes in het
district Dairot in het gouvernement Asyut. Maar alle broederijmedewerkers in
Gharbia komen uit Berma, waar vakkundig broeden al eeuwenlang de specialiteit
is van een groep oude, kundige families, die de technieken van hun vak bewaakt,
en doorgeeft van de ene generatie naar de volgende.
Kippeneieren uitgebroed in een Traditionele Broederij
Alle van de bezochte traditionele broederijen broeden eieren uit van verbeterde
inheemse rassen, die na 1945 ontstaan zijn uit kruisingen van de inheemse
rassen Faiyoumi, Baladi, Dandarawy en Saini, met uitheemse rassen als Witte
Leghorn, Rhode Island Red, Plymouth Rock en Isabrown. Uit deze continue en
ongecontroleerde kruisingen ontstonden verbeterde rassen zoals Dokki 4,
Mandarh, Baheig, Matrouh, ElSalam, Golden Montazh en
Silver
Montazh,
maar
de
producenten van broedeieren
hebben geen duidelijke omschrijvingen van de verschillende typen, die allemaal aangeduid worden als ‘verbeterde
Baladi’ of meshaarre.
Links: Raszuivere Fayoumi’s
gefokt
door
het
Ekthar
Eldawagen Project.
Onder: De eendeneieren beginnen uit te komen. Foto: Lenny Hogerwerf.
Eendeneieren
Alle traditionele en moderne broederijen broeden ofwel zuivere Peking eenden
uit, ofwel een hybride eend, ontstaan uit kruisingen tussen Peking en Khaki
Campbells. Deze hybride heet Peking als de kuikens wit zijn, of Baladi als ze
zwartbont zijn. Die laatsten lijken precies op de inheemse Sudani eend maar legt
meer eieren en geeft meer vlees. Sommige traditionele broederijen in Gharbia
broeden Muskuseenden en Wilde eenden
uit.
Transport van Eieren
De broedeieren worden ‘s nachts
vervoerd van de boerderijen naar de
broederij, in open pick-up trucks. Elke
truck vervoerd max. 30.000 kippeneieren
of 15.000 eendeneieren, afgedekt met
een waterdicht zeil. De afstand naar de
traditionele broederijen is vaak wel 700
km of meer (bijv. Qalyubia en Sohag) en
de reis kan meer dan 10 uur duren.
Rechts: Eierentransport
open laadbak.
Foto: M. Ali Abd-Elhakim.
achterin
een
Transport van Eendagskuikens
Eendagskuikens worden verzameld in plastic manden of dozen; per mand zo’n
100 eendagskuikens van kippen of 50 van eenden.
Naast de 1 of 2 procent die direct kunnen worden verkocht aan bewoners in
aangrenzende huizen, gaan alle eendagskuikens naar opfokbedrijven, waar ze
blijven tot ze ofwel 150 g wegen (in 15 tot 20 dagen) of 325 g (40 tot 45 dagen).
Eendjes worden opgefokt tot ze 400 tot 600 g wegen, in tien tot 15 dagen. De
dieren worden vervolgens per
gewicht verkocht aan directe
afnemers, de huis-aan-huis
verkopers, of aan handelaars.
Huis-aan-huis verkopers maken
meestal
gebruik
van
kratten van gevlochten palmtakken of open karren, en
verkopen de dieren per stuk,
voornamelijk op krediet aan
vrouwen in de dorpen, die hun
jonge kippen en/of eendjes
meestal uitkiezen op basis van
lichaamsgrootte, gezonde uitstraling en veerkleur.
Links: Huis-aan-huis verkoper.
Foto: M. Ali Abd-Elhakim.
Prestaties van Traditionele
Broederijen
Het uitkomstpercentage is afhankelijk van vele factoren, zoals de leeftijd,
gezondheid en voeding status van de productiedieren, opslagcondities van de
eieren, eitransport, operationele technieken van de broederij (keerproces,
temperatuur en vochtigheid controle) en sanitaire maatregelen in de broederij.
Het uitkomstpercentage van de Traditionele Broederijen was echter significant
lager dan die van de moderne broederijen voor Baladi kippen- of eendeneieren,
in beide broedseizoenen (zomer en winter). Bovendien was in de traditionele
broederijen het uitkomstpercentage van beide soorten eieren significant hoger in
de winter dan in de zomer. Het lagere uitkomstpercentage in de traditionele
broederijen kon worden toegeschreven aan slechte of onregelmatige
temperatuur en vochtigheid, inefficiënt keren en beperkte sanitaire maatregelen.
Het verschil in uitkomstpercentage tussen de twee seizoenen zou kunnen worden
toegeschreven aan de hoge zomertemperaturen in Egypte (vaak hoger dan 40 °
C) die van invloed kunnen zijn op de productiviteit van de ouderdieren (bijna alle
broedeiproducerende
dieren
worden gehouden in natuurlijk
geventileerde gebouwen), en
op de kwaliteit van de eieren,
maar ook op ei opslag en ei
transport, plus op de temperatuurregeling in de broederijen.
Rechts:
Huis-aan-huis verkoper.
Foto: M. Ali Abd-Elhakim.
Conclusie
Eendagskuikens van de Traditionele
broederijen
hebben
vaker
uitdrogingsverschijnselen en een hogere sterfte in
de eerste levensweek. Deze
verminderde
vitaliteit
kan
worden toegeschreven aan onstabiele temperatuur en relatieve luchtvochtigheid,
naast hogere microbiële druk als gevolg van een gebrek aan sanitaire
werkwijzen.
Met betrekking tot risicofactoren voor ziekten noemen we de kleistenen gebruikt
in de bouw van de Traditionele Broederijen, die alleen gedesinfecteerd kunnen
worden d.m.v. begassing. De locatie van de Traditionele Broederijen tussen
dorpshuizen geeft een hoog risico vanwege naburige achtertuin met pluimvee.
Het met de hand keren van eieren zonder handschoenen wordt beschouwd als
een risicofactor, net als breuk van dunschalige eieren, wat leidt tot verspreiding
van embryomateriaal over de omliggende eieren en daarmee de groei van microorganismen zal bevorderen. Handmatig eieren keren vergemakkelijkt ook de
overdracht van via voedsel overgedragen ziektekiemen van de eieren naar de
werknemers, en vice-versa. Eieren bevochtigen met ongezuiverd water om de
temperatuur te regelen kan leiden tot besmetting. Vocht op een warm ei
verdampt, waardoor het ei afkoelt, maar zorgt ook voor verlaging van de
inwendige druk, waardoor verontreinigingen via de poriën in de eieren kunnen
komen. In de Traditionele Broederijen in Gharbia en Faiyoum, die tegelijkertijd
kippen- en eendeneieren uitbroeden, bestaat het risico dat de ene soort resistent
is voor (of stille drager van) een ziekte en zo een infectiebron wordt voor de
andere gevoelige soort.
Bronnen:
1.
2.
3.
4.
www.summagallicana.it
“Art de faire éclorre et d'élever en toute saison des oiseaux domestiques”
J. H. SUTCLIFFE, Incubation, natural and artificial, 1909.
Emmanuelle Gallo, Jean Simon Bonnemain (1743-1830) and the Origins of Hot
Water Central Heating, 2006.
5. William James Cantelo, A practical exposition of the Cantelonian system of
hatching eggs and rearing poultry, game etc. 1848.
6. http://www.drebbel.net/Drebbels%20Instrumenten.pdf
7. http://hdl.handle.net/2027/coo.31924003129230
8. R. Lewis, America’s Debt to the Hen
9. http://www.roadsideamerica.com/story/11508
10. http://paperspast.natlib.govt.nz/cgibin/paperspast?a=d&d=HNS19131206.1.9&e=-------10--1----0-11. http://news.google.com/newspapers?nid=1928&dat=19140109&id=kbUgAAAAIBA
J&sjid=fWkFAAAAIBAJ&pg=1591,653049
12. FAO. 2009. Mapping traditional poultry hatcheries in Egypt. Prepared by M. Ali
Abd-Elhakim, Olaf Thieme, Karin Schwabenbauer and Zahra S. Ahmed. AHBL Promoting strategies for prevention and control of HPAI. Rome.
http://www.fao.org/docrep/013/al684e/al684e00.pdf
Onder: Huis-aan-huis verkoper. Foto: M. Ali Abd-Elhakim.
Copyright ©2012 Aviculture-Europe. All rights reserved by VBC.
Download