1.2 De wereld wordt steeds kleiner 1 Globalisering a + b - Fase 1 (17e en 18e eeuw): de ontdekking van andere werelddelen. Daar vestigen zich de eerste groepen migranten uit Europa. - Fase 2 (19e eeuw): de laatste delen van de wereld worden ontdekt. Grote groepen mensen verhuizen naar andere werelddelen. - Fase 3 (1e helft 20e eeuw): globalisering: in rustige perioden is er veel intercontinentale migratie. - Fase 4: (1960-1990): West-Europa en Noord-Amerika zijn de belangrijkste bestemmingen van veel migranten. - Fase 5 (na 1990): nog steeds zijn West-Europa en Noord-Amerika erg in trek. Nieuw zijn de migranten uit de vroegere communistische landen. c - Fase 1: scheepvaartnetwerk - Fase 2: spoorwegnetwerk - Fase 3: autowegennetwerk - Fase 4: luchtvaartnetwerk - Fase 5: satellietnetwerk, internetnetwerk 2 Primate cities a De steden in vroegere exploitatiekoloniën liggen bijna allemaal aan de kust. De steden in vroegere vestigingskoloniën zijn veel meer verspreid. b Exploitatiekoloniën waren bezit van Europese landen. De contacten verliepen per schip. In vestigingskoloniën verspreidde de nieuwe bevolking zich, op zoek naar goede mogelijkheden om te leven. c Algiers, Lima, Dakar, Dar es Salaam d De contacten verliepen over zee. In veel koloniën was maar één grote haven. Dat is nu de primate city. e Daar is werk en daar zijn veel voorzieningen (zoals onderwijs en gezondheidszorg). Daar zit de regering, daar zitten andere bedrijven die soms nodig zijn. (Als bedrijven voordeel hebben van elkaars nabijheid, spreken we van een agglomeratievoordeel.) f - milieuproblemen - ruimtegebrek - dure grond - weinig woonruimte g Brasilia De nieuwe stad werd in het binnenland gebouwd op een plek waar voorheen bijna niemand woonde. h Islamabad Karachi: meer dan 1 miljoen inwoners, Islamabad: tussen 100 000 en 250 000 inwoners i Dodoma Er was niet genoeg geld om deze operatie te voltooien en de medewerking van de ambtenaren was gering. 3 De bevolking van Suriname a Indianen b Spanje en Portugal c Er wordt nog steeds veel Spaans en Portugees gesproken d Kleding (veel indianen lopen nog in de klassieke kleding) en godsdienst (er zijn nog veel aanhangers van natuurgodsdiensten). e mestiezen f mulatten g Cuba: 0% - Mexico: 14% - Argentinië: 1% - Jamaïca: 1% - Panama: 7% - Suriname: 3% h exploitatiekoloniën, plantages i In het zuidoosten van de Verenigde Staten, overal in Midden-Amerika en in de noordelijke helft van Zuid-Amerika. j Aziaten en mulatten. Volgens de kaart is minder dan 10% van de bevolking van gemengde afkomst. Volgens de grafiek is ongeveer 40% van de bevolking mulat. Dat zijn mensen van gemengde afkomst. k uit Indonesië en uit India. Op de kaart liggen plaatsen als Java en Calcutta. 4 Zimbabwe a Om de mensen onder de duim te houden. b Dit is een overblijfsel uit de koloniale tijd. c Het bestuur, onderwijs, bouwstijl, rechtspraak, alles gebeurde op de Britse manier. Een deel van die erfenis is er nog steeds. d Fase 2 en fase 3. Uit Groot-Brittannië. e Vooral in het midden van het land. f Voordelen (voorbeelden): - Meer werk voor de zwarte bevolking. - Minder mensen die naar de stad trekken. Nadelen (voorbeelden): - Veel landbouwkennis gaat verloren. - De opbrengsten dalen sterk. - De uitvoer daalt, want de nieuwe boeren produceren vooral voor eigen gebruik. g voldoende neerslag, goede landbouwgrond, redelijk vlak gebied h katoen, tabak, aardnoten, producten van de oliepalm, suikerriet Na de onteigening worden deze producten meestal niet meer verbouwd. i Deze mensen hebben niet veel keuze. De regering wil dat ze teruggaan naar het gebied waar ze vandaan komen. j In een land met veel militairen en veel politie hebben protesten meestal niet zo veel zin. Er zijn geen leiders bij deze protesten. k Leden van de regering en aanhangers van de regeringspartij leven heel goed in Zimbabwe. 5 Rusland als koloniale macht a naar het westen, oosten en zuiden b exploitatiekoloniën c De Russische regering wilde het gezag van Moskou overal laten gelden. Dat zou beter lukken als iedereen Russisch sprak en de Russische cultuur had. d Fase 1: nieuwe gebieden werden ontdekt en veroverd. Fase 2: de verbindingen worden beter. Uit afgelegen gebieden kunnen delfstoffen en landbouwproducten aangevoerd worden. Fase 3: in grote gebieden worden landbouw en delfstoffenwinning uitgebreid. Gelijktijdig probeerde Rusland in andere continenten landen met een communistisch bestuur op te zetten. Deze landen zijn leverancier van grondstoffen en afzetmarkt voor industrieproducten. e Na 1990 worden veel gebieden zelfstandig. Dit is te beschouwen als een vorm van dekolonisatie. 6 Spoorlijnen in Afrika a Bijna alle spoorlijnen zijn na 1900 aangelegd. Dat was in fase 2. b Om delfstoffen en landbouwproducten vanuit het binnenland naar de kust te vervoeren. c In deze landen is niet meer dan één spoorlijn en die loopt vanuit het binnenland naar de kust. d - Guinee: bauxiet - Liberia: ijzererts - Togo: cacao - Benin: katoen, oliepalm, aardnoten e Er zijn meerdere spoorlijnen in de meeste landen. De spoorlijnen hebben dwarsverbindingen. Er zijn ook internationale spoorlijnen. f tussen 1911 en 1932 g koper en diamant uit Kongo en Zambia h Betere verbindingen binnen Angola en meer inkomsten door het vervoer van goederen. 7 Katoen a Er is sprake van monocultuur, de opbrengst gaat voor een groot deel naar het buitenland, het werk is erg arbeidsintensief. b In een steppeklimaat, op de rand van een woestijnklimaat. c Uit de rivier de Amu Darja. Deze rivier eindigt in het Aralmeer. Doordat veel water van de rivier wordt gebruikt voor irrigatie, zakt het waterpeil van dit meer heel snel. Binnen afzienbare tijd bestaat dit meer niet meer. d Invloeden van het weer zijn heel belangrijk. e Bij een geringe productie kan de prijs stijgen. Dat gebeurt alleen als de opbrengst wereldwijd laag is. f Voor 1990 maakte Oezbekistan deel uit van de Sovjet-Unie. De productie van verschillende gebieden werd niet altijd apart genoteerd. g Eigenlijk wel, want de Sovjet-Unie bepaalde alles. h Letterlijk niet, want Oezbekistan was geen kolonie. Als je de Sovjet-Unie beschouwt als kolonisator, is het wel gebeurd. i De export van katoen levert per inwoner bijna 34 dollar op. Dat is veel bij een BNP van 420 dollar. 8 Oude relaties a Deze uitspraak geldt maar voor enkele landen (vooral voor enkele Franse koloniën in Afrika). De gebruikte kaart is die van Eenzijdigheid uitvoer – Aarde. b De kaart geeft maar weinig gegevens: alleen de belangrijkste bestemming en alleen voor een enkel product. Buiten deze gegevens kan het voormalige moederland nog heel belangrijk zijn. c Voorbeelden: - Veel uitvoer (grondstoffen, energie, landbouwproducten) gaat naar rijke landen. - Veel uitvoer gaat naar landen in de buurt. - Veel uitvoer gaat naar landen die lid zijn van eenzelfde blok. d Eenzijdige uitvoer naar bestemming maakt kwetsbaar. Dat merkten veel landen toen het Verenigd Koninkrijk toetrad tot de EU en minder intensieve contacten kreeg met sommige vroegere koloniën. Een eenzijdige samenstelling van de uitvoer maakt ook erg kwetsbaar. Landbouwopbrengsten kunnen sterk schommelen van jaar tot jaar. En dan schommelen ook de inkomsten van de regeringen. Deze schommelingen zien we ook bij delfstoffen. e Algerije: olie Angola: olie Burkina Faso: katoen Cuba: suiker Mauritanië: ijzererts Zambia: koper f De landen die veel olie uitvoeren, hebben redelijk veel inkomsten omdat de olieprijs vrij hoog is en door de OPEC steeds hoog wordt gehouden. 9 Goederenvervoer a vrachtauto, binnenvaartschip, trein, vrachtvliegtuig, zeeschip (De volgorde kan soms iets anders zijn, afhankelijk bijvoorbeeld van de vraag hoeveel wagons een goederentrein heeft en hoe groot het vrachtvliegtuig is.) b vrachtauto: wegen vrachtvliegtuig: vliegveld binnenvaartschip: kanalen, rivieren, havens zeeschip: havens trein: rails c vrachtauto d Voorbeelden: - Vervoer per vliegtuig gebeurt bij producten die snel kunnen bederven. - Vervoer per vliegtuig gebeurt in gebieden die (tijdelijk) slecht bereikbaar zijn, bijvoorbeeld voedselhulp na een aardbeving. e - komkommers: vrachtauto - ijzererts: binnenvaartschip - graan: zeeschip - speelgoed: zeeschip - veevoer: binnenvaartschip 10 Transportkosten a vrachtauto b schip c Voorbeelden: - Als er geen water is, kan er niet per schip vervoerd worden. - Als het water heel vaak bevroren is, kan er niet per schip vervoerd worden (in het noorden van Siberië en in het noorden van Canada). - Als er geen spoorrails is, kan er geen treinverkeer zijn. d Regeringen kunnen transport per vrachtauto verbieden, bijvoorbeeld in de avonduren of in het weekend. Er zijn ook landen die veel geld vragen voor vrachtauto’s die door hun land rijden. e De startkosten en de kosten van de eerste honderden mijlen zijn erg hoog. Na elke stop worden deze hoge kosten in rekening gebracht. Deze kosten ontstaan onder andere door tijdverlies, door extra brandstofgebruik en door liggeld in een haven. f Op alle mogelijke manieren, over de weg, per trein, door een pijpleiding en ook per schip over zee.