Hoofdstuk 1 p 12 t/m 15 • 500- begin van de Middeleeuwen • Het Christendom is erg belangrijk, beheerst het hele leven. • De bevolking leeft in kleine dorpjes en worden beschermd door een vorst of een heer. • Vanuit de kloosters wordt het geloof verspreid. • Vanaf de 12e eeuw (1100-1200) groeien de steden • Er ontstaat ruilverkeer tussen de boeren en de stedelingen • In de kloosters hebben de monniken een specifieke taak in onderwijs en het kopiëren van boeken. • De kerken in de 11e en 12e eeuw zijn gebouwd in Romaanse stijl. • Dit kun je herkennen aan – – – – – – – rondbogen eenvoudige tongewelven zware pijlers/pilaren dikke muren zwaar gesloten rond Romaanse kerkplattegrond • • • • • • • • • • Apsis (zetel van de bisschop) Priesterkoor (hoofdaltaar) Doksaal (wand tussen schip en priesterkoor) Kooromgang (overdekte wandelgang rondom het koor) Straalkapellen (kappellen aan het koor) Kruising of viering (daar waar het schip en het transept elkaar kruizen) Transept (kruisbeuk of dwarsbeuk) Schip (het langgerekte stuk) Zijbeuken (evenwijdig aan het schip maar lager) Narthex voorhal of het portaal • Veel beeldhouwwerk en versieringen waren daar om de analfabete bevolking te vertellen over de bijbel. • In een groot gedeelte (tot circa 1150) van de middeleeuwen zingt men in de kerk vaste liederen op een bepaalde manier; gregoriaans • http://www.youtube.com/watch?v=_MbDqc 3x97k • http://www.youtube.com/watch?v=d5p_U8J 0iRQ&feature=related • Boven de ingang van kerken zie je vaak beeldhouwwerk met het Laatste Oordeel als voorstelling. Dit leest als een stripboek en van links naar rechts. • Om je fouten goed te maken of om aandacht te besteden aan god kon je pelgrimstochten maken.