SCHIPBREUKELING Tekst: Annie M.G. Schmidt, muziek: Harry Bannink 1. Op het onbewoonde eiland in de Stille Oceaan Daar zitten we al zesentachtig dagen Het schip waarop we zaten is met man en muis vergaan Het schip is op de klippen stukgeslagen – hoi We zwommen door de golven, we spoelden hier aan wal En Joost mag weten of het ooit in orde komen zal Refr.: Schipbreukeling, schipbreukeling Wat een mieze-, mieze-, miezerig bestaan Schipbreukeling, schipbreukeling Midden op de oceaan Daar is een stip aan de horizon, schip aan de horizon Zwaaien met je onderbroek, zwaaien met je hemd Oh nee, ´t is alweer weg, oh jee, ´t is alweer weg Pech, pech, pech 2. Op het onbewoonde eiland in de Stille Oceaan Daar zitten we al maanden lang te turen En we eten rauwe vissies en we eten een banaan En zo kan het nog wel veertig jaren duren – hoi En we zuigen om de beurten op het velletje van de worst Eén van ons is al waanzinnig, al waanzinnig van de dorst Refr. (schip = vliegtuig) 3. Op het onbewoonde eiland is het haast met ons gedaan We hebben alle hoop al opgegeven En we kijken nou mekander met betraande oogies aan Morgen zijn we geen van allen meer in leven – hoi Uitegeput en uitgemergeld geven wij elkaar de hand Wij gaan sterven, kameraden, op het onbekende strand Refr. Daar is geronk aan de horizon, gezoem aan de horizon ´t Is een helikoptertje, hij heeft ons gezien we worden opgehesen, eindelijk gered, eindelijk gered