Spuitenruil via de apotheek: een keuze

advertisement
Spuitenruil via de apotheek:
een keuze
Deze syllabus kwam tot stand als gevolg van samenwerking en overleg tussen:
Apr. D. Segaert
Apr. R. Lasseel
Apr.P. Bruynooghe
Dr. Jan Van Bouchaute
Marlies Owel
Herwerkt 2013
Werner Bosschaerts
Tessa Windelinckx
1
INHOUD
INLEIDING
A. SPUITENVERDELING/RUIL: MOTIVERING
B. WAAROM VIA DE APOTHEEK?
WETTELIJKE OMKADERING
A. INLEIDING
B. WET VAN 17 NOVEMBER 1998
C. K.B. VAN 5 JUNI 2000
D. VLAAMS BESLUIT VAN 15 DECEMBER 2000
E. BESLUIT
HET SPUITENRUILINITIATIEF
A. DOEL
B. ORGANISATIE
C. WERKWIJZE
DE ROL VAN APOTHEKERS
A. INLEIDING
B. DOORVERWIJZING EN SPUITENVERDELING
C. SPUITENVERDELING EN -RECUPERATIE
D. SPUITENRUIL
INFORMATIE
A. INLEIDING
B. GEBRUIKTE STOFFEN BIJ HET INJECTEREN
C. GEBRUIKTE MATERIALEN BIJ HET INJECTEREN
D. GEZONDHEIDSRISICO’S BIJ HET INJECTEREN
E. MANIEREN OM DRUGS TE INJECTEREN
F. PRIK- EN SNIJONGEVALLEN
2
1. INLEIDING
A. Spuitenverdeling/ruil: motivering
Injecterende druggebruikers (IDG’s) gebruiken sommige (medische) materialen, zoals
spuiten, naalden, lepels en filters, voor iets heel anders dan waarvoor ze bedoeld zijn. In vele
gevallen wenden zij dit materiaal ondeskundig en onhygiënisch aan. Dit risicogedrag brengt
niet alleen de gebruiker zelf in gevaar; het stelt ook andere groepen van de bevolking bloot
aan ernstige gezondheidsrisico’s.
Het delen, lenen en ontlenen van naalden, spuiten en ander injectiemateriaal is namelijk een
belangrijke oorzaak van de verspreiding van bloedoverdraagbare aandoeningen (zoals
hiv/aids, hepatitis B en C) onder injecterende gebruikers. Dit gemeenschappelijk gebruik
vormt tevens een gevaar voor de rest van de bevolking, zowel voor de nabije omgeving van
de gebruiker (de (niet-gebruikende) partner en kinderen) als voor de bredere omgeving
(spelende kinderen in parkjes, speeltuinen en zandbakken; artsen, verplegers en andere
gezondheidswerkers; politie en cipiers die een fouillering uitvoeren; personeel bij plantsoenen reinigingsdiensten). Besmettingsgevaar voor de omgeving van de gebruiker bestaat
bijvoorbeeld bij verticale transmissie (moeder-kind overdracht), bij onbeschermd seksueel
contact (tussen partners of bij prostitutie) en/of bij een prikongeval met rondslingerende of
onveilig weggeborgen spuiten en naalden.
Injecterend druggebruik en bloedoverdraagbare aandoeningen vormen dus een explosieve
combinatie. Studies tonen zelfs aan dat het injecterend gebruik een kritieke rol kan spelen in
de start en verdere ontplooiing van een epidemie in een bepaalde regio 1. En aangezien het
spuitgedrag in Vlaanderen niet veiliger is dan het spuitgedrag in andere gebieden plaatst dit de
regio onder een ernstig risico.
Ondanks preventieve inspanningen op het primaire niveau, traditionele hulpverlening en zelfs
repressie zal er steeds een groot aantal drugggebruikers zijn dat op een onhygiënische manier
injecteert. Gedeeltelijk is dit te verklaren door de (soms) marginale positie van deze
gebruikers, waardoor ze bijna volledig afgesneden zijn van het normale medische circuit
(waarvan apothekers deel uitmaken). De tol die dit eist op vlak van gezondheid van
gebruikers zelf, hun onmiddellijke omgeving of de bredere omgeving is in die mate dat er
zich een realistische en pragmatisch aanpak opdringt om de individuele en maatschappelijke
risico’s terug te dringen.
In navolging van de meeste Europese landen werd deze pragmatische aanpak in Vlaanderen
vertaald in het opstarten (2001) van een netwerk van spuitenverdeling en -ruil. Dergelijke
programma’s maken steriel injectiemateriaal ook voor injecterende druggebruikers
toegankelijk, waardoor deze moeilijk bereikbare groep nu op een veiliger manier kan
injecteren.
Verscheidene wetenschappelijke studies tonen aan dat spuitenruilprogramma’s bewezen
effectief zijn 2. Deze initiatieven verminderen o.m. het riskant injectiegedrag, waardoor ze de
verspreiding van bloedoverdraagbare aandoeningen helpen verminderen. Studies tonen ook
aan dat een verhoogde bereik- en beschikbaarheid van steriele materialen het aantal onveilig
1
WORLD HEALTH ORGANIZATION, Programme on substance abuse. Multi-city study on drug injecting and
risk of HIV infection. s.l., 1994, p. 12; UNAIDS, Drug use and HIV/AIDS, 1999, 12 pp.
2
THE LINDESMITH CENTER, Syringe availability, 1997; R. HEIMER et al., Evaluating a needle exchange
programme. Models for testing HIV-1 risk reduction. The International Journal of Drug Policy, Vol. 7, No. 2,
1996, p. 129.
3
weggeworpen spuiten niet vermeerdert. Door de organisatie van effectieve ruilprogramma’s
worden immers potentieel besmette spuiten en naalden onmiddellijk uit circulatie gehaald,
waardoor het besmettingsgevaar voor de gebruikers en andere groepen van de bevolking tot
een minimum wordt beperkt. Daarnaast is wetenschappelijk aangetoond dat
spuitenruilprogramma’s druggebruik in het algemeen of het (starten met) injecteren in het
bijzonder niet doen toenemen. Eerder het tegendeel zou kunnen gesteld worden, aangezien
dergelijke systemen een psychologisch effect hebben doordat het gebruikers doet nadenken
over hun toestand. Tenslotte kan ook gesteld worden dat dergelijke gezondheidsbevorderende
initiatieven andere inspanningen m.b.t. drugbehandeling niet in de weg staan.
Het belang van spuitenverdeling en -ruil wordt onderschreven door verscheidene
internationale organisaties, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO). “Deze
organisatie moedigt haar lidstaten sinds jaren aan om het probleem van de gestage
verspreiding van hiv - het virus dat aids veroorzaakt - onder drugspuiters te benaderen vanuit
het ‘harm reduction’-perspectief. Hoewel op lange termijn gestreefd wordt naar de
preventie van drugmisbruik, werkt men op korte termijn naar de beperking van de
schadelijke effecten van druggebruik. In dit kader pleit de WGO voor de installatie van een
uitgebreid gamma van preventie-initiatieven, waaronder ook een verhoogde
beschikbaarheid van steriel injectiemateriaal voor druggebruikers. Daarom beveelt de WGO
3
de ontwikkeling van spuitenruilprogramma’s aan” .
B. Waarom via de apotheek?
Reeds in 1995 sprak een platform van deskundigen en betrokkenen zich uit ”voor een
tweesporenbeleid, met enerzijds een spuitenverdeling in en een spuitenruil via de officina en
anderzijds een aanvullende en meer laagdrempelige spuitenruil buiten de officina”. Officina-
apothekers beschikken immers over een aantal troeven, waardoor zij zeer goed geplaatst zijn
om als betrokken actoren te participeren in het initiatief spuitenruil.
Zo vormen apothekers samen een uitgebreid netwerk met een homogene spreiding over het
ganse land. Daarnaast zijn zij continu, dus ook ‘s nachts, beschikbaar via de wachtdienst.
Deze ruime beschik- en bereikbaarheid van apothekers biedt dan ook het voordeel dat
gebruikers zich anoniem kunnen voorzien van steriel injectiemateriaal.
Officina-apothekers bieden tevens de nodige garanties voor een optimale kwaliteit en
steriliteit van de afgeleverde materialen, vermits deze materialen een minimum aantal
manipulaties ondergaan en de apotheker bovendien verantwoordelijk is voor de kwaliteit van
het afgeleverd materiaal.
Gezondheidsbevordering en dus het formuleren en verspreiden van gezondheidsadviezen
behoren tot het takenpakket van de apotheker. Apothekers kunnen daarvoor terugvallen op
hun basiskennis en opleiding. Daarnaast beschikken sommige apothekers over een jarenlange
ervaring in communicatie met druggebruikers. Mits sensibilisering en bijkomende informatie
zijn officina-apothekers dus zeer goed geplaatst voor het geven van preventieboodschappen
naar de gebruiker toe.
Bovendien kan de apotheker - mocht dit nodig zijn - zorgen voor een vlotte doorverwijzing
naar de arts en/of (drug)hulpverlening.
3
VERENIGING VOOR ALCOHOL EN ANDERE DRUGS, FREE CLINIC, Spuitenruil in Vlaanderen. Advies
aan de overheid door een platform van deskundigen en betrokkenen. Januari 1995, p. 7.
4
De medewerking van apothekers biedt tevens het maatschappelijk voordeel dat zij zorgen
voor een bredere spreiding van de inspanningen die geleverd worden naar druggebruikers toe.
Onderzoek toont aan dat spuitenruil met succes kan georganiseerd worden via de apotheek,
mits een adequate ondersteuning, zowel in operationele termen (bijvoorbeeld
afvalverzameling, geschreven richtlijnen, folders en schriftelijke informatie) als op het
interpersoonlijk niveau (bijvoorbeeld training voor de apothekers en hun personeel,
ondersteuning door een coördinerend organisme) 4.
4
SHERIDAN, J., Pharmacy-based needle exchange (PBNX) schemes in South East England: a survey of service
providers, Addiction, Vol. 95, No. 10, 2000, p. 1551 - 1560.
5
1.WETTELIJKE OMKADERING
A. Inleiding
Verschillende wetten en koninklijke besluiten vormen samen het wettelijk kader dat
spuitenruil in België reglementeert. Daarnaast is er een Vlaams Besluit dat de financiering
van het initiatief spuitenruil regelt en eveneens bepaalde randvoorwaarden oplegt voor de
organisatie van een netwerk van spuitenverdeling en -ruil.
Om een duidelijk zicht te krijgen op dit wettelijk kader en deze randvoorwaarden, wordt in dit
deel van de brochure een toelichting gegeven bij de verschillende reglementeringen.
B. Wet van 17 november 1998
Aangezien de Wet van 24 februari 1921 5, de zogenaamde ‘Drugwet’, gevangenisstraffen en
geldboetes oplegt aan “zij die, onder bezwarende titel of om niet, voor een ander het gebruik
van [drugs] gemakkelijker maken door het verschaffen daartoe van een lokaal of door enig
6
ander middel, of tot dit gebruik aanzetten” , kon een rechter elke persoon (met inbegrip van
apothekers) vervolgen na het verkopen, verstrekken of ruilen van spuiten, naalden en
ontsmettende stoffen aan druggebruikers.
Sinds de Wet van 17 november 1998 7 is een dergelijke vervolging niet meer mogelijk: sinds
die datum zijn apothekers immers gemachtigd om steriel injectiemateriaal ook aan
injecterende druggebruikers te verstrekken. Deze Wet van 1998 wijzigde namelijk de
‘Drugwet’, waardoor het verstrekken van steriel injectiemateriaal aan IDG’s niet langer kan
beschouwd worden als ‘een aanzetten tot druggebruik’ of ‘het onderhouden van een
verslaving’.
Zo staat in de Memorie van Toelichting bij deze wet:
“Alhoewel men door [het verkopen, verstrekken of ruilen van spuiten, naalden en
ontsmettende stoffen] de druggebruiker tot op zekere hoogte behulpzaam is bij zijn gebruik, is
het niettemin duidelijk dat dergelijke hulpverlening geenzins kan beschouwd worden als een
aanzetten tot druggebruik [zoals omschreven in de ‘Drugwet’], noch tot het onderhouden
van een afhankelijkheid. Teneinde te voorkomen dat hierover [(blijvend)] onduidelijkheid zou
8
heersen, wordt de praktijk […] expliciet als niet strafbaar gesteld […]” .
Dit betekent dat apothekers vanaf 17 november 1998 steriel injectiemateriaal kunnen
verkopen aan druggebruikers, aangezien de wet in werking trad op het moment van publicatie.
De Wet van 1998 bracht tevens een wijziging aan in het Koninklijk Besluit nr. 78 van 10
november 1967 9 die “moet toelaten om binnen bepaalde voorwaarden ook door niet
apothekers bepaalde voorwerpen en stoffen ter hand te stellen, die normaliter tot het
5
Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende
middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, B.S., 6 maart 1921.
6
Artikel 3 van de Wet van 24 februari 1921.
7
Wet van 17 november 1998 tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de
gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en anitseptica en het koninklijk besluit
nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de
paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, B.S., 23 december 1998.
8
BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS, Memorie van Toelichting, Gewone zitting
1995-1996, 18 april 1996, p. 2.
9
Koninklijk Besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de
verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, B.S., 14 november 1967.
6
actieterrein van de apotheker behoren”
10
. Dit houdt in dat druggebruikers bepaalde stoffen
en voorwerpen, waarvan de bedeling in principe voorbehouden is aan apothekers, nu ook
kunnen verkrijgen bij bepaalde niet-apothekers. M.a.w. de Wet van 1998 voorziet in een
bijkomend distributiecircuit voor IDG’s die geen toegang zoeken tot het normale
verdeelcircuit (waarvan apothekers deel uitmaken). Belangrijk is wel dat het hier gaat om een
zeer beperkte uitzondering die wordt toegestaan. Zo zijn “échte geneesmiddelen […]
uitgesloten alsook het grootste gedeelte van de produkten die geviseerd zijn door [de
‘Drugwet’]. Bovendien wordt de uitzondering slechts toegestaan binnen een specifiek kader,
11
met name de profylaxe van besmettelijke aandoeningen” . Daarenboven moeten de
personen, gemachtigd om deze uitzondering in de praktijk uit te voeren, de voorwaarden en
modaliteiten omschreven in het K.B. van 5 juni 2000 naleven.
C. K.B. van 5 juni 2000
Het K.B. van 5 juni 2000 12 staat het verkopen en (gratis) verstrekken of ruilen van steriel
injectiemateriaal, ontsmettingsmiddelen en steriel verband toe aan bepaalde niet-apothekers,
die in 2 groepen kunnen ingedeeld worden. Het gaat meer bepaald om:
“- hetzij de geneesheren;
- hetzij de verpleegsters, psychologen, paramedici en sociale werkers, voor zover zij
beroepshalve verbonden zijn aan een gespecialiseerd centrum.
Onder gespecialiseerd centrum verstaat men elke structuur, door de bevoegde overheid
erkend of gesubsidieerd, die kan aantonen een praktijk te voeren inzake de therapeutische
opvang en sociale begeleiding van druggebruikers of inzake de preventie van
13
overdraagbare aandoeningen.”
Deze gemachtigde personen moeten wel - in tegenstelling tot apothekers die eigen materialen
verstrekken - een aantal voorwaarden naleven. Deze voorwaarden worden eveneens gesteld
aan apothekers die actief deelnemen in het spuitenruilinitiatief en dus de steriele
injectiematerialen verstrekken of ruilen aangereikt door de provinciale coördinator. Zo
bepaalt het K.B.:
“Art. 3. Het te koop aanbieden, de detailverkoop en de terhandstelling van [steriel
injectiemateriaal, ontsmettingsmiddelen en steriel verband] mogen tegen niet meer dan
de aankoopprijs gebeuren. Tenzij in geval van hoogdringendheid, kan steriel
injectiemateriaal alleen in ruil voor gebruikt injectiemateriaal kosteloos ter hand gesteld
worden.
Art. 4. Het te koop aanbieden, de verkoop en de terhandstelling, zelfs kosteloos, van steriel
injectiemateriaal moeten gepaard gaan met het verstrekken van schriftelijke informatie
betreffende:
− het goed gebruik ervan;
− het bestaan en indicaties van serologische tests;
− het bestaande aanbod tot het verkrijgen van bijkomende sociale, psychologische,
medische en juridische hulp.
Art. 5. De [twee groepen gemachtigde] personen, moeten zich bevoorraden met steriel
injectiemateriaal, met ontsmettingsstoffen en steriele verbandstoffen die conform zijn aan
de reglementering die van kracht is.
10
BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS, Memorie van Toelichting, Gewone
zitting 1995-1996, 18 april 1996, p. 1.
11
Ibid., p. 3.
12
Koninklijk Besluit van 5 juni 2000 tot uitvoering van artikel 4, § 2, 6° van het koninklijk besluit nr. 78 van 10
november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en
de geneeskundige commissies, B.S., 7 juli 2000.
13
Artikel 2 van het K.B. van 5 juni 2000.
7
Zij zijn er daarenboven toe gehouden zich te bevoorraden bij apothekers of bij verdelers,
groothandelaars, invoerders en fabrikanten erkend door de Minister van Volksgezondheid.
Het verworven materiaal moet worden bewaard in omstandigheden waardoor de
steriliteit kan worden behouden.
Het gerecupereerd reeds gebruikt materiaal dient bewaard te worden in daartoe
voorziene recipiënten, en in voorwaarden die elk hergebruik of elk ongeval onmogelijk
maken.
Art. 6. De [twee groepen gemachtigde] personen zijn verplicht een register bij te houden
waarin het volgende dag na dag wordt vermeld:
− de hoeveelheid verworven materiaal;
− de hoeveelheid terhandgesteld of verkocht materiaal;
− de hoeveelheid reeds gebruikt injectiemateriaal, dat werd gerecupereerd;
− de identiteit van de leveranciers bedoeld in artikel 5, tweede lid;
− de aankoopprijs en, in voorkomend geval, de verkoopprijs van [steriel
injectiemateriaal, ontsmettingsmiddelen en steriel verband].
Dit register moet ter beschikking worden gehouden van de Algemene Farmaceutische
14
Inspectie.”
Concreet betekent dit dat:
• de verkoopprijs van steriel injectiemateriaal, ontsmettingsmiddelen en steriel verband
kleiner of dezelfde moet zijn als de aankoopprijs;
• druggebruikers in principe hun gebruikte spuiten moeten binnenbrengen om gratis nieuwe
spuiten te ontvangen;
• wanneer er sprake is van hoogdringendheid (bijvoorbeeld wanneer de kans bestaat dat een
gebruiker een vuile spuit zal gebruiken als hij/zij geen steriele spuiten meekrijgt) moet de
gebruiker geen vuile spuiten afgeven om nieuwe spuiten te kunnen krijgen;
• bij het verkopen en (gratis) verstrekken of ruilen van spuiten en naalden moeten
preventiebrochures meegegeven worden. Deze folders moeten de gebruiker duidelijk
maken hoe spuiten, naalden en ander injectiemateriaal moeten gebruikt worden om op een
veiliger manier te kunnen injecteren. Tevens moeten de folders uitleg geven over (het nut
van) serologische tests. Daarnaast moeten ook folders verspreid worden waarin een
overzicht wordt gegeven van instanties die bijkomende sociale, psychologische, medische
en juridische hulp kunnen bieden aan de gebruiker.
• de bevoorrading met materialen moet volgens de regels verlopen;
• de materialen moeten steriel bewaard worden;
• het gebruikt materiaal van IDG’s moet in veilige verpakkingen (naaldcontainers) bewaard
worden zodat er zich geen prikongevallen kunnen voordoen;
• dagelijks moet een register bijgehouden worden. Dit register, dat door de Algemene
Farmaceutische Inspectie moet kunnen gecontroleerd worden, moet vermelden:
− hoeveel steriele materialen worden geleverd aan de personen/centra die deze
materialen willen verkopen, verstrekken of ruilen;
− hoeveel materialen verkocht, verstrekt of geruild worden;
− hoeveel vuile spuiten en naalden druggebruikers inleveren;
− wie de leverancier is van de materialen die geleverd worden;
− aan welke prijs de materialen worden aangekocht (en verkocht).
14
Artikels 3 t.e.m. 6 van het K.B. van 5 juni 2000.
8
D. Vlaams Besluit van 15 december 2000
Het wettelijk kader voor de organisatie van een netwerk van spuitenverdeling/-ruil, zoals
hierboven uiteengezet, werd op federaal niveau uitgewerkt. Aangezien deze taak een
preventieopdracht is, ressorteert de invoering ervan onder de bevoegdheid van de
Gemeenschappen. Dit komt erop neer dat de Vlaamse Gemeenschap instaat voor de
financiering van het initiatief spuitenruil, dat de organisatie van een spuitenverdeling/-ruil in
Vlaanderen beoogt. Daartoe vaardigde de Vlaamse Gemeenschap het Besluit van 15
december 2000 15 uit, dat tevens de concrete doelstellingen en opdrachten van het initiatief
bevat.
Belangrijk hierbij is dat dit besluit aan alle medewerkers van een spuitenverdeling en -ruil de
verplichting oplegt om - alvorens te starten met het gratis verstrekken of ruilen van steriel
injectiemateriaal, ontsmettingsmiddelen en steriel verband - een vorming te volgen. De
achterliggende filosofie van deze randvoorwaarde is dat een spuitenruil enkel zijn preventieve
waarde heeft wanneer het uitgevoerd wordt door mensen die over voldoende kennis en
vaardigheden beschikken om de IDG’s advies te geven en om aan schadebeperkende
gezondheidspromotie te doen.
E. Besluit
Het opzetten van een netwerk van spuitenverdeling en -ruil voor injecterende druggebruikers
kan binnen een wettelijke omkadering en financiering. Dergelijke programma’s kunnen in
geen geval beschouwd worden als een aanzetten tot druggebruik of een onderhouden van een
afhankelijkheid.
Apothekers kunnen sinds de Wet van 17 november 1998 participeren in
spuitenruilprogramma’s. Door het Koninklijk Besluit van 5 juni 2000 zijn ook andere
personen (enerzijds de artsen en anderzijds de verpleegsters, psychologen, paramedici en
sociale werkers, voor zover zij beroepshalve verbonden zijn aan een gespecialiseerd centrum,
d.i. drughulpverlening en/of preventie van besmettelijke aandoeningen) gemachtigd om
dergelijke programma’s op te starten en uit te voeren.
De financiering, concrete doelstellingen en voorwaarden van het initiatief spuitenruil zijn in
Vlaanderen geregeld via het Vlaams Besluit van 15 december 2000.
15
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de subsidiëring van de organisatie van een spuitenverdeling/-ruil
in Vlaanderen, 15 december 2000.
9
3. HET SPUITENRUILINITIATIEF
A. Doel
Het spuitenruilinitiatief, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, heeft tot doel de
risico’s, die het injecteren van drugs met zich meebrengt voor de druggebruiker en zijn
omgeving, terug te dringen. Het kadert in een preventieve aanpak van gezondheidsproblemen
(binnen het groter geheel van de volksgezondheid) en is er o.a. concreet op gericht de
overdracht van bloedoverdraagbare aandoeningen (hiv/aids, hepatitis B en C) tegen te gaan.
Het uitgangspunt van het initiatief is dat er - ondanks inspanningen van primaire preventie en
hulpverlening - (steeds) gebruikers zijn die zich (vaak op een onhygiënische manier) bepaalde
substanties via een injectie toedienen. Het initiatief wil dan ook dit risicogedrag op een
pragmatische manier aanpakken. Concreet wil het:
• besmettelijke aandoeningen bij injecterende druggebruikers voorkomen door de
beschik- en bereikbaarheid van steriel injectiemateriaal te verhogen;
• andere gezondheidsrisico’s (zoals abcessen, longembolie, gangreen, e.d.m.)
voorkomen door het geven van gerichte preventieboodschappen (veiliger spuiten,
hygiëne, risicogedrag, …);
• besmettingsgevaar bij andere groepen van de bevolking voorkomen (o.a. door
recuperatie van potentieel besmette naalden);
• aanzetten geven tot meer diepgaande zorg- en hulpverlening via gerichte
doorverwijzing (drempelverlaging).
B. Organisatie
De spuitenverdeling/ruil wordt op lokaal, regionaal en provinciaal niveau georganiseerd en
gecoördineerd door de Medisch-Sociale Opvangcentra (MSOC’s) in Vlaanderen. Dit betekent
dat alle gemachtigde diensten of personen, die spuitenruil/-verdeling willen integreren in hun
werking, contact moeten opnemen met de provinciale verantwoordelijke op het MSOC van de
provincie.
C. Werkwijze
In elke provincie worden verschillende sporen onderzocht voor de concrete organisatie van
het initiatief. In het bijzonder wordt nagegaan op welke manier een spuitenverdeling/-ruil kan
georganiseerd worden via:
• de officina van de apothekers;
• laagdrempelige hulpverlening;
• aanvullende verdeel- en/of ruilpunten in zogenaamde ‘hot points’, d.i. plaatsen die
naar voor geschoven worden als ‘probleemgebieden’. Binnen het initiatief is dit een
optionele route, omdat men eerst wil werken via bestaande kanalen, die reeds
(enige) ervaring hebben met de problematiek.
De concrete opbouw van een netwerk van spuitenverdeling/ruil zal echter provinciale en zelfs
regionale verschillen vertonen. De concrete uitwerking van het initiatief zal namelijk
afhankelijk zijn van de lokale en regionale situaties in elke provincie, welke vanzelfsprekend
een enorme variatie vertonen. Zo zullen o.m. de volgende factoren een belangrijke rol spelen
in de manier waarop spuitenverdeling/ruil kan geïmplementeerd worden in een bepaalde
regio:
• het stedelijke versus rurale karakter van een bepaald gebied;
• specifieke kenmerken en noden van de plaatselijke drugscene;
• richtlijnen van lokale overheden;
10
• de aanwezigheid van mogelijke actoren (apothekers, drughulpverlening,
straathoekwerk, stadswachten, e.a.) en hun bereidheid om bepaalde (deel)taken op
zich te nemen;
• het bestaan van goede samenwerkingsverbanden tussen de provinciale coördinatie
en actoren.
Gezien de lokale en regionale verschillen zal dus - over de provincies heen - geen uniformiteit
bereikt kunnen worden in de manier waarop spuitenverdeling/ruil wordt ingevoerd. Niettemin
worden de provinciale netwerken zoveel mogelijk op elkaar afgestemd door de supervisie van
de Vlaamse coördinatie.
11
4. DE ROL VAN DE APOTHEKERS
A. Inleiding
Het gemeenschappelijk gebruik van injectiemateriaal eist een enorme tol op het vlak van
volksgezondheid. Om die reden worden apothekers geadviseerd om steriel injectiemateriaal –
hetzij via verdeling, hetzij via ruil – ter beschikking te stellen aan injecterende
druggebruikers.
De mate waarin de officina-apotheker zich in het spuitenruilinitiatief engageert blijft nochtans
een individuele beslissing. Er kan een keuze gemaakt worden uit verschillende modaliteiten.
Afhankelijk van het gekozen engagement dienen apothekers een aantal verplichtingen na te
leven.
B. Doorverwijzing en spuitenverdeling
1) Huidige situatie
Officina-apothekers, die NIET ACTIEF wensen deel te nemen aan het spuitenruilinitiatief,
dienen geen bijzondere afspraken na te leven. Apothekers die ervoor opteren om steriel
injectiemateriaal, dat zij zelf aankopen buiten het initiatief, te verstrekken (“verkoop”) aan
injecterende gebruikers, moeten evenmin voorwaarden vervullen. Dit is immers de
voortzetting van de bestaande toestand sinds de wetswijziging van 1998 en legt de apothekers
dan ook GEEN VERPLICHTINGEN op.
2) Doorverwijzing en spuitenverdeling
Toch raden wij deze apothekers aan contact op te nemen met de provinciale coördinatie om
IDG’s te kunnen doorverwijzen naar betrokken actoren. Zij kunnen zich daarvoor beroepen
op een lijst van verdeel-, recuperatie- en ruilpunten, welke door de provinciale coördinator zal
opgesteld worden. Injecterende gebruikers zonder enige hulp de deur wijzen, verhoogt
immers de kans dat zij hun injectiemateriaal gaan delen met het risico dat bloedoverdraagbare
aandoeningen zich verder verspreiden. Tevens kunnen apothekers op deze wijze IDG’s
inlichten over de mogelijkheden om gebruikt materiaal veilig te deponeren en hen
aanmoedigen om dit ook effectief te doen.
Door contactname met de provinciale coördinatie kan bovendien de nodige ondersteuning
geboden worden. Het spuitenruilinitiatief beoogt immers meer dan enkel het verstrekken van
steriel injectiemateriaal; het heeft enkel een effectieve preventieve waarde wanneer IDG’s
tevens mondelinge en/of schriftelijke informatie ontvangen en wanneer zoveel mogelijk
gebruikte spuiten worden gerecupereerd. Om die reden kunnen alle officina-apothekers de
gratis preventiefolders, welke binnen het spuitenruilinitiatief werden aangemaakt, bestellen
en vervolgens zonder enige registratie verstrekken aan IDG’s. Het gaat meer bepaald om
folders over hiv, hepatitis B en C, veiliger spuiten en prikongevallen. Daarnaast kunnen
apothekers en hun personeel steeds terecht bij de provinciale coördinatie voor informatie en
opleiding.
Daarenboven kan de provinciale coördinator a.d.h.v. deze contacten alle verdeelpunten in
kaart brengen en zodoende fungeren als coördinatiepunt om een optimale spreiding van het
aantal gebruikers per apotheek te garanderen.
12
C. Spuitenverdeling en –recuperatie
1) Huidige situatie
Officina-apothekers kunnen naast doorverwijzing en spuitenverdeling een bijkomende taak op
zich nemen, m.n. de RECUPERATIE van gebruikte spuiten.
Zwerfspuiten, d.i. spuiten die rondslingeren, zijn een probleem voor de volksgezondheid. Een
spuit op straat, park of andere publieke plaats kan immers leiden tot prikongevallen met
risico’s op bloedoverdraagbare aandoeningen, zoals hiv en hepatitis B of C. Het is dan ook
evident dat de problematiek van zwerfspuiten binnen het spuitenruilinitiatief moet aangepakt
worden.
Indien apothekers massaal enkel injectiemateriaal zouden verstrekken en niet recupereren, zou
dit op lange termijn tot overlast (ten gevolge van onveilig gedeponeerde spuiten) kunnen
leiden. Een dergelijke organisatie zou dus schade kunnen berokkenen aan het breder publiek.
Aangezien ook de recuperatie van gebruikt materiaal een prioriteit is in het initiatief, worden
alle actoren (apothekers inbegrepen) opgeroepen om deze taak eveneens op zich te nemen.
2) Recuperatie via provinciale coördinatie
Om deze recuperatie zo veilig mogelijk te laten verlopen, stelt de provinciale coördinatie
verschillende soorten naaldcontainers gratis ter beschikking. Zo zijn er kleine
naaldcontainers voorzien om, samen met steriel injectiemateriaal, te verstrekken aan
gebruikers. Dit moet IDG’s toelaten om gebruikt materiaal op een veilige manier in de
apotheek af te leveren. Daarnaast zijn er ook grotere modellen beschikbaar, welke op een
veilige plaats in de apotheek kunnen geplaatst worden. In deze containers kunnen gebruikers
dan zelf hun losse spuiten deponeren, zonder dat de apotheker de container moet vasthouden.
Dit betekent dus dat apothekers zelf geen gebruikte spuiten noch verpakkingsmateriaal
moeten aanraken: het is de bedoeling dat de gebruiker het gebruikt materiaal ofwel in een
container aflevert, ofwel in een - in de apotheek ter beschikking staande - container deponeert.
a) Het recupereren van gebruikt materiaal brengt wel een DAGELIJKSE BEPERKTE
REGISTRATIE-verplichting met zich mee (uiteraard slechts als er zich gebruikers aanmelden),
omdat naaldcontainers worden gebruikt die vanuit het initiatief worden aangeleverd. Het gaat
echter alleen om een registratie van de HOEVEELHEID TERUGGEBRACHTE SPUITEN (een
effectief of geschat aantal).
b) Deze
GEGEVENS
COÖRDINATIE.
moeten maandelijks overgemaakt worden
AAN
de
PROVINCIALE
Teneinde deze registratie niet te belastend te maken, werd ernaar gestreefd om dit zo beperkt
en eenvoudig mogelijk te houden. Er werden daartoe specifieke registratieformulieren
ontwikkeld.
c) Apothekers die op deze manier wensen te participeren in het spuitenruilinitiatief ontvangen
van de provinciale coördinatie een sticker met het zogenaamde ‘spuitenruillogo’ en 1 pijl
(zie bijlage). Deze sticker kan vervolgens op de deur of een venster van de apotheek bevestigd
worden om injecterende gebruikers duidelijk te maken dat zij hun gebruikt materiaal in die
apotheek op een veilige manier kunnen afleveren.
13
Uiteraard kunnen apothekers (en hun personeel), die voor dit engagement kiezen, ook steeds
terecht bij de provinciale coördinatie voor bijkomende ondersteuning, o.m. om de gratis
preventiefolders te bestellen of voor de informatie en opleiding.
D. Spuitenruil
Officina-apothekers kunnen maximaal hun engagement als gezondheidswerker opnemen en
een effectieve SPUITENRUIL in hun apotheek organiseren. Zoals het woord ‘spuitenruil’
impliceert, verstrekken zij gratis steriel injectiemateriaal in ruil voor gebruikt materiaal. Dit
betekent dan ook dat deze apothekers op alle niveaus in het initiatief participeren en dus een
aantal afspraken moeten naleven. In een dergelijke situatie zijn zij immers verplicht te
voldoen aan alle VOORWAARDEN opgelegd door het Koninklijk Besluit van 5 juni 2000 16.
Concreet houdt dit in dat zij
STERIEL INJECTIEMATERIAAL - in principe - alleen IN RUIL
VOOR GEBRUIKT INJECTIEMATERIAAL GRATIS mogen VERSTREKKEN. Een uitzondering op
deze regel is het geval van ‘hoogdringendheid’. Spuitenruil wil echter niet zeggen dat er een
“één voor één”-politiek moet gevolgd worden. Ervaring uit omringende landen heeft immers
geleerd dat dergelijke quota te stellen niet haalbaar is. Zeer effectieve spuitenruilpunten halen
een zogenaamde “return rate” van 80%. Een veilige recuperatie gebeurt nochtans niet steeds
bij de apotheek die verdeelt. Het is daarbij van belang om IDG’s permanent te overtuigen om
gebruikt materiaal hoe dan ook terug te brengen.
Injecterende druggebruikers gebruiken niet alleen spuiten en naalden bij het injecteren van
hun drugs. Zij hanteren bijvoorbeeld ook lepels, filters en water. Aangezien deze materialen
eveneens een potentiële bron zijn van besmettelijke aandoeningen en andere infecties,
voorziet het spuitenruilinitiatief eveneens andere materialen die apothekers en andere actoren
kunnen verstrekken. Zo zijn, naast spuiten, momenteel ook alcoholswabs en steriele flacons
beschikbaar. Dit gamma kan naar de toekomst toe nog uitgebreid worden.
a) Vergelijkbaar met apothekers die gebruikt materiaal recupereren via de provinciale
coördinatie, moeten ook hier de apothekers een DAGELIJKSE REGISTRATIE uitvoeren
(uiteraard slechts als er zich gebruikers aanmelden). Meer bepaald moeten zij de
HOEVEELHEID TERUGGEBRACHTE SPUITEN (een effectief of geschat aantal) registreren.
b) Deze
GEGEVENS
COÖRDINATIE.
moeten maandelijks overgemaakt worden
AAN
de
PROVINCIALE
c) Daarenboven moet dit register ten alle tijde kunnen gecontroleerd worden door de
Farmaceutische Inspectie.
Ook hier werden voor het registreren van deze gegevens specifieke registratieformulieren
ontwikkeld. Er werd opnieuw gestreefd naar een zo beperkt en eenvoudig mogelijke
registratie, teneinde deze handeling niet te belastend te maken. De registratie is echter
verplicht en moet dan ook nauwgezet opgevolgd worden.
d) Apothekers die hun engagement als gezondheidswerker maximaal wensen op te nemen,
ontvangen van de provinciale coördinatie een sticker met het zogenaamde ‘spuitenruillogo’
en 2 pijlen (zie bijlage). Deze sticker kan vervolgens op de deur of een venster van de
16
Zie “Wettelijke omkadering”.
14
apotheek bevestigd worden om injecterende gebruikers duidelijk te maken dat zij gebruikt
materiaal in die apotheek op een veilige manier kunnen afleveren in ruil voor steriel
injectiemateriaal.
e) Apothekers die gratis spuiten omruilen moeten tevens SCHRIFTELIJKE INFORMATIE
VERSTREKKEN, d.i. de preventiefolders die in het kader van het initiatief werden aangemaakt.
gerecupereerd, reeds GEBRUIKT MATERIAAL moeten zij BEWAREN
NAALDCONTAINERS en zodoende elk hergebruik of elk ongeval onmogelijk maken.
f)
Het
IN
g) Daarenboven moeten de apothekers over de nodige basiscompetenties (vb. kennis van
bloedoverdraagbare aandoeningen) en gespecialiseerde vaardigheden (vb. kennis van
basisgezondheidsrisico’s die kunnen gepaard gaan met injecteren van drugs) beschikken.
Hierdoor zijn zij dus verplicht VOLDOENDE OPGELEID te zijn. Het bijwonen van de
informatie-avond voldoet reeds aan deze voorwaarde.
h) Aangezien bij het organiseren van een spuitenruil verscheidene afspraken moeten
nageleefd worden, moet de apotheker - zoals alle andere actoren in het spuitenruilinitiatief EEN
SAMENWERKINGSOVEREENKOMST
ONDERTEKENEN.
MET
DE
PROVINCIALE
COÖRDINATIE
15
5. INFORMATIE
A. Inleiding
Het verstrekken van steriel injectiemateriaal alleen heeft weinig preventieve waarde.
Medewerkers in een spuitenruilinitiatief moeten ook over de nodige kennis en vaardigheden
beschikken.
Medewerkers aan een spuitenruilinitiatief moeten o.m. op de hoogte zijn van welke stoffen
kunnen geïnjecteerd worden, op welke wijze een injectie wordt toegediend, welke materialen
daarbij worden gebruikt en vooral welke risico’s verbonden zijn aan al deze aspecten van het
injecteren. Om zoveel mogelijk een duidelijk beeld te kunnen geven van al deze zaken
overlopen wij hier:
• de stoffen die gebruikt worden bij het injecteren
• de materialen die daarvoor gehanteerd worden
• de technieken van injecteren
• de risico’s die hieraan verbonden zijn
Dit deel van de brochure werd gebaseerd op verschillende werken, m.n.:
♦ DERRICOTT, J., PRESTON, A., HUNT, N., The Safer Injecting Briefing. An easy to use
comprehensive reference guide to promoting safer injecting.
HIT, Liverpool, 1999, 142pp.;
♦ DE MAERE, W., Handboek Spuitenruil, Free Clinic, Antwerpen, 2001
♦ BOVY, J., Toxicomanie. De druggebruiker en de medische hulpverlener.
APB, Brussel, 1995, 208pp.
B. Gebruikte stoffen bij het injecteren
Druggebruikers kunnen verschillende stoffen in hun bloedbaan injecteren. In dit deel van de
brochure wordt dan ook informatie gegeven over de bereidingswijze van verschillende drugs
om deze vervolgens te kunnen injecteren, alsook over de specifieke risico’s die verbonden
zijn aan elk van deze producten.
Om echter de uiteenzetting over injecteerbare stoffen goed te kunnen plaatsen, lijkt het nuttig
eerst het algemeen aanvaard begrippenkader omtrent de verschillende soorten drugs op te
frissen. Zo onderscheidt men:
“1. de hallucinogene middelen (psychodysleptica) die op het waarnemingsvermogen van
de zintuigen ageren: hennepprodukten, LSD, psyloscibine, peyotl,…;
2. de stimulerende middelen (psychostimulantia) die een opwekkend effect bezitten:
coffeïne, nicotine, amfetamines, cocaïne,…;
3. de verdovende middelen (psychodeprimantia) die een roes verwekken: alcohol,
barbituraten, tranquillizers, opiaten (opium, morfine, heroïne, codeïne, methadon),…;
4. de hallucinogene amfetamines die de effecten combineren van de hallucinogene en de
stimulerende middelen: ecstasy en aanverwanten [(MDMA, MDA, PMA,…)];
5. de vluchtige snuifmiddelen: lijmen, benzeen, ontvlekkers, ether, white spirit, aceton, tinner,
vloeibaar gas van aanstekers,…” 17
17
BOVY, J., Toxicomanie. De druggebruiker en de medische hulpverlener. APB, 1995, p. 15.
16
1) Heroïne
a) Omschrijving
Heroïne (= diacetylmorfine) is een semi-synthetisch produkt dat bekomen wordt uit het
opiumderivaat morfine. Het heeft een poederachtige of granuleuze vorm en is wit (zuivere
heroïne) tot grijsbruin gekleurd.
De straatheroïne die in België te koop wordt aangeboden heeft meestal een bruine kleur. In
uitzonderlijke gevallen is de kleur geelachtig tot wit. Het is bijna altijd in poedervorm. De
kwaliteit kan zeer verschillend zijn.
Heroïne is een sterk euforiserende drug die heel snel tot afhankelijkheid en
dervingsverschijnselen leidt. De belangrijkste nevenwerking is het dempend effect op het
centraal zenuwstelsel en de ademhalingsdepressie. Heroïne is beter vetoplosbaar (dan
morfine) en diffundeert dus beter door de bloedhersenbarrière.
b) Bereiding
Voor het injecteren wordt de heroïne gemengd met water in een aangepast recipiënt, meestal
een lepel. Een zuur (citroensap, ascorbinezuur, citroenzuur) wordt toegevoegd aan het
mengsel van heroïne en water om de oplosbaarheid te verhogen. Deze oplossing wordt verhit
om de heroïne op te lossen. Daarna laat men het afkoelen om het vervolgens op te trekken in
de spuit. Hierbij wordt meestal een filter gebruikt om te vermijden dat onoplosbare deeltjes in
de spuit terecht komen.
c) Risico’s
De risico’s van heroïnegebruik op lange termijn, zoals verslaving en schade aan organen, zijn
voldoende gekend. Het belangrijkste specifiek risico is de overdosis. Allergische reacties op
de heroïne of de versnijdingsmiddelen kunnen voorkomen.
De andere risico’s, zoals de overdracht van bloedbesmettelijke virussen en bacteriën, hebben
te maken met een niet steriele en slechte injectietechniek en zijn eigen aan alle middelen. Ze
komen dus niet alleen voor bij het injecteren van heroïne. Een aantal lichaamsreacties, zoals
kleine pupillen en constipatie, zijn eigen aan opiatengebruik, niet aan het injecteren als
dusdanig en komen dan ook voor bij niet-injecterend gebruik.
2) Methadon
a) Omschrijving
Methadon is een synthetisch product dat gebruikt wordt om de ontwenningsverschijnselen van
opiaten op te vangen. Het wordt gebruikt in het kader van de substitutiebehandeling.
b) Bereiding
Er zijn anecdotische aanwijzingen dat sommige Vlaamse gebruikers methadon injecteren. Het
gaat hier dan om methadon in siroopvorm.
c) Risico’s
Het injecteren van siroopvormige methadon is zeer riskant. Zo kan het snel tot vertraging van
de bloedsomloop leiden en tot collaps en trombose van de ader. Er is geen enkele
schadebeperkende techniek voorhanden om deze risico’s te ondervangen. Ontrading is de
enige optie.
17
3) Cocaïne
a) Omschrijving
Cocaïne (= cocaïnehydrochloride) is een extract van de bladeren van de cocaplant, maar kan
ook synthetisch worden gemaakt. Het is een wit tot witgeel, kristallijn poeder met een
overwegend bittere smaak.
De straatcocaïne die in België te koop wordt aangeboden is meestal wit en poedervormig.
Zoals met alle andere straatdrugs kan ook bij cocaïne de kwaliteit zeer verschillend zijn.
Cocaïne is een zeer snelwerkend en euforiserend stimulans. Het geeft de gebruiker een
uitgesproken zelfvertrouwen.
Gekookte cocaïne (ook wel basecoke, crack, … genoemd) is een basisch derivaat van
watervrije cocaïnehydrochloride die bekomen wordt door een zeer eenvoudige scheikundige
manipulatie (behandeling met ammoniak, extractie met ether en nadien verdampen van de
ether). Het komt voor als kleine, geelachtige kristallen.
b) Bereiding
Voor de bereiding van een injectie met cocaïne wordt - zoals bij heroïne - water toegevoegd.
Het is echter niet nodig om - zoals bij bruine heroïne - een zuur toe te voegen. Het mengsel
moet evenmin opgewarmd worden, hoewel sommige gebruikers hun mengsel toch kort
verhitten. De bereidingswijze is voor de rest identiek aan dat van heroïne.
Cocaïnebase is - in tegenstelling tot cocaïnehydrochloride die niet kan verdampt worden geschikt om gerookt te worden. Crack kan niet geïnjecteerd worden. Om deze vorm van
cocaïne toch te kunnen injecteren is een zuur nodig om het opnieuw oplosbaar te maken.
c) Risico’s
Er zijn beduidend meer specifieke risico’s bij het injecteren van cocaïne, dan bij het injecteren
van heroïne. Door de korte werkingsduur van cocaïne moet deze stof frequenter geïnjecteerd
worden, waardoor er een verband bestaat tussen het injecteren van cocaïne en een verhoogd
risico op hiv-infectie (meer dan bij andere drugs).
Daarnaast wordt veel meer gelokaliseerde weefselschade vastgesteld bij het injecteren van
cocaïne dan bij heroïne. Verschillende factoren kunnen deze weefselschade veroorzaken. Het
anesthetisch effect van cocaïne kan hierbij een rol spelen: de verdovende eigenschap kan
namelijk op de injectieplaats (onvrijwillig) aanleiding geven tot meer verwondingen,
aangezien de IDG niet echt gevoel heeft op die plek. Als men cocaïne injecteert, wordt de
plek, waar ingespoten wordt, verdoofd (cocaïne is nl. een lokaal verdovingsmiddel). De
gebruiker voelt dus geen pijn meer op die plek, waardoor hij/zij de aders en omgevende
weefsels ernstig kan beschadigen.
Cocaïne heeft daarenboven een vernauwend effect op de bloedkanalen, waardoor het herstel
van verwondingen tengevolge van het injecteren van cocaïne vertraagd wordt. Het kan ook de
bloedvatwanden irriteren.
Cocaïne belast bij iedereen het hart- en bloedvatenstelsel. Hartproblemen, zelfs met dodelijke
afloop, zijn een reëel risico. Personen met een (soms sluimerende) hartafwijking, een hoge
bloeddruk, suikerziekte en epilepsie lopen extra risico.
18
Het gebruik van grote hoeveelheden cocaïne verhoogt de kans op de ontwikkeling van een
psychose, met hallucinaties, gewelddadig gedrag en paranoia. Dit is een uitzonderlijke situatie
die kan aanleiding geven tot gedragsmoeilijkheden, zoals agressie, in een spuitenruilpunt.
Cocaïne is een opwekkend middel. Bij alle opwekkende middelen is één van de effecten dat
het het zelfvertrouwen aanzwengelt en de risicobeleving wijzigt. Dit betekent dat IDG’s
minder aandacht hebben voor mogelijke infecties en andere risico’s wanneer ze onder invloed
zijn. Medewerkers aan een spuitenruil moeten dit bespreken met de IDG’s op momenten
wanneer ze niet onder invloed zijn, zodanig dat zij zelf risicobeperkende strategiën kunnen
ontwikkelen. Eén van de belangrijkste factoren daarbij is de noodzaak om over voldoende
steriel injectiemateriaal te beschikken. En aangezien het effect van cocaïne bij het injecteren
van zeer korte duur is (minuten i.p.v. uren) en bijgevolg de injecteerfrequentie meestal zeer
hoog ligt (5 tot 10 maal per dag), betekent dit concreet dat sommige gebruikers grote
hoeveelheden spuiten en meer materiaal moeten meekrijgen in een spuitenruil.
4) Speedball (‘snowball’)
a) Omschrijving
Dit is een mengsel van heroïne en cocaïne. Als ‘kant-en-klaar’ mengsel is dit niet te koop op
straat. De gebruikers maken dit zelf aan.
b) Bereiding
De bereiding is identiek aan deze van heroïne.
c) Risico’s
Het injecteren van een speedball combineert niet alleen de risico’s van het injecteren van
heroïne en cocaïne, maar verhoogt daarenboven het risico op een overdosis aanzienlijk. Het
injecteren van een “speedball - snowball” wordt in elk geval afgeraden. Indien een gebruiker
toch beide producten wil injecteren, kan hij/zij deze beter afzonderlijk injecteren. Het
injecteren van een speedball moet zoveel mogelijk vermeden worden.
5) Amfetamines (speed)
a) Omschrijving
Speed is, net zoals cocaïne, een opwekkend middel dat aanleiding kan geven tot een verhoogd
risicogedrag wanneer de gebruiker onder invloed is.
Straatspeed is meestal een wit tot geelachtig poeder.
b) Bereiding
De bereiding van speed voor het injecteren is identiek aan deze van cocaïne. Toevoeging van
een zuur voor het oplossen of verhitten is dus niet nodig. Meer dan bij cocaïne wordt, na
bereiding op de lepel, de speedoplossing meestal opgetrokken door een filter. Hergebruik van
de filter is uit den boze.
c) Risico’s
Zoals bij cocaïne belast speed bij iedereen het hart- en bloedvatenstelsel. Hartproblemen, zelfs
met dodelijke afloop, zijn een reëel risico. Personen met een (soms sluimerende)
hartafwijking, een hoge bloeddruk, suikerziekte en epilepsie lopen extra risico. Na een injectie
19
kan de gebruiker een beklemmend gevoel op de borst en pijn in de hartstreek krijgen. Dit kan
een teken zijn van ischemie van de hartspier.
Het gebruik van grote hoeveelheden speed verhoogt de kans op de ontwikkeling van een
psychose met hallucinaties, gewelddadig gedrag en paranoia. Dit is een uitzonderlijke situatie
die kan aanleiding geven tot gedragsmoeilijkheden, zoals agressie, in een spuitenruilpunt.
Aangezien de frequentie van speedinjecties hoog ligt, moet er in een spuitenruil rekening mee
gehouden worden dat meer materiaal moet verstrekt worden.
6) Benzodiazepines; barbituraten
a) Omschrijving
Benzodiazepines (zoals Valium®, Lexotan®, e.a.) worden regelmatig gebruikt door
heroïnegebruikers (bijvoorbeeld bij ontwenning) en door gebruikers van oppeppende
middelen om te kalmeren.
b) Bereiding
Slaap- en kalmeerpillen worden geplet en, na opwarming, via een filter in de spuit
opgetrokken.
c) Risico’s
Het injecteren van geplette pillen moet men altijd ontraden, want dit is zeer gevaarlijk en dus
best te vermijden. Enerzijds heeft het injecteren geen nut aangezien de effecten niet sterker
en/of langduriger zullen zijn. Anderzijds zijn er alle gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met
het injecteren, waarbij daarenboven nog kleine deeltjes van niet-goed geplette pillen in de
aders terecht kunnen komen met obstructies tot gevolg. Daarenboven veroorzaken irriterende
substanties schade aan aders en weefsel.
Het gebruik van barbituraten gebeurt minder en is de laatste twintig jaar vervangen door dat
van benzodiazepines. Niettemin is het nodig om bij deze drugs eventjes stil te staan. Het
gebruik geeft dezelfde risico’s, waarbij nog meer lokale schade aan de weefsels wordt
vastgesteld bij subcutaan injecteren en het risico op overdosis nog verhoogd wordt wanneer
barbituraten in combinatie gebruikt worden met andere drugs.
Bij het plots stoppen van benzodiazepines en/of barbituraten kunnen shock en coma, t.g.v.
ernstige epilepsieaanvallen, voorkomen.
7) Alcohol
Het injecteren van alcohol gebeurt zeer, zeer sporadisch. Meestal gebeurt het als een
experiment of als chaotisch, dwangmatig drugmisbruik. Meestal worden dan alcoholische
dranken zoals wodka geïnjecteerd. Het intraveneus injecteren van alcohol is hoogst irriterend
voor de aders en heeft daarenboven weinig effect, behalve in hoeveelheden die zeer schadelijk
zijn. Het injecteren van alcohol moet dan ook ten zeerste ontraden worden.
20
8) Steroïden (hormonen)
a) Omschrijving
Steroïden worden meestal intramusculair geïnjecteerd. Het is een verschijnsel dat zich vooral
voordoet in het milieu van de body-builders. In uitzonderlijke omstandigheden zal dit ook
gebeuren door jongeren, die dit voor cosmetische redenen (“het perfect gespierde lichaam”)
doen. Gebruikers van steroïden en hormonen zien zichzelf meestal niet als ‘druggebruikers’,
aangezien ze deze producten niet gebruiken voor hun psychotrope effecten, maar eerder in het
kader van ‘sport en fitness’.
b) Risico’s
Personen die steroïden injecteren zullen zelden gebruik maken van spuitenruilpunten. De
hoofdreden daarbij is het feit dat ze niet geassocieerd willen worden met het stigma van
‘druggebruiker’ en het injecteren van heroïne, cocaïne of speed.
Toch lopen ze dezelfde risico’s m.b.t. bloedoverdraagbare aandoeningen als andere IDG’s die
hun materialen delen. Zij lopen zelfs een relatief groter risico: een veel gebruikte praktijk bij
hen is het gezamenlijk optrekken uit een multi-dosis ampulle. Andere risico’s die voorkomen
bij het injecteren van steroïden is ‘overgebruik’ en het feit dat er heel wat valse of verkeerdvoorgeschreven steroïden op de zwarte markt te vinden zijn.
9) Versnijdingsmiddelen
Er wordt algemeen geloof gehecht aan het idee dat de meeste drugs versneden worden met
producten die zeer schadelijk zijn voor de gezondheid. Rattenvergif, gemalen glas, enz.
worden dan ook regelmatig vernoemd door gebruikers. Bij gebrek aan een kwaliteitscontrole
op illegale drugs is het natuurlijk onmogelijk om met zekerheid te stellen dat dergelijke
praktijken regelmatig en op grote schaal al dan niet gebeuren. Het is echter wel een feit dat
het een hardnekkige mythe is die wereldwijd verspreid wordt. Sommigen opperen zelfs dat dit
geloof zijn oorsprong vindt in het feit dat het een afschrikkingsmanier is om gebruikers weg te
houden van het injecteren. Er mag echter, logischerwijze, verondersteld worden dat het voor
dealers, alleen al voor economische redenen, weinig verstandig is om hun drugs te versnijden
met producten die levensbedreigend kunnen zijn voor hun cliënteel. Een dode gebruiker kan
immers geen klant meer zijn. Er kan dus verondersteld worden dat een dealer zal versnijden
met producten die niet gevaarlijk zijn. Indien dergelijke gevaarlijke versnijdingsmiddelen toch
worden gebruikt, zal dit eerder per ongeluk of uit onwetendheid gebeuren dan dat het een
bewuste keuze is.
In een internationaal onderzoek werden drugdealers bevraagd via het internet; uit de
resultaten bleek dat bijna geen enkele dealer zich bezighield met het versnijden, maar dat dit
meestal hogerop in de bevoorradingsketen gebeurde, vaak zelfs voor de import. Deze
resultaten werden trouwens bevestigd door een analyse van in beslag genomen straatheroïne,
waaruit bleek dat bijna de helft niet versneden was. Het meest gebruikte versnijdingsmiddel
dat in deze studie werd vastgesteld was paracetamol, op de voet gevolgd door cafeïne.
Anderzijds moet toch gesteld worden dat het versnijden van illegale drugs lager op de
bevoorradingsladder toch voorkomt, wat bevestigd wordt door interviews met plaatselijke
dealers in Antwerpen en de inbeslagname van paracetamol bij kleinere dealers in Engeland.
Zolang er echter geen kwaliteitscontrole op illegale drugs gebeurt en er geen data voorhanden
zijn, blijft alles uiteraard giswerk. De enige raad die men aan IDG’s kan meegeven is steeds
21
eerst een klein beetje te gebruiken van elke nieuwe voorraad, onafhankelijk van de
gebruikswijze. Op die manier kan de gebruiker zelf een idee krijgen van de kwaliteit en
worden gezondheidsrisico’s, zoals overdosis, beperkt.
10)Het mengen van drugs
Het tegelijkertijd gebruiken van meer dan één ‘downer’ (alcohol, heroïne, methadon, kalmeeren slaapmiddelen) verhoogt sterk de kans op een overdosis. Het tezamen inspuiten van
heroïne (een ‘downer’) en cocaïne (een ‘upper’) kan fataal zijn.
OPMERKING
Het spreekt voor zich dat gebruikers enkel die informatie over ‘veiliger gebruik’ moeten
krijgen welke voor hen van belang is. Concreet betekent dit dat de adviesfunctie van de
apotheker (en andere actoren in het spuitenruilinitiatief) afhankelijk is van de middelen die de
gebruiker zich toedient.
C. Gebruikte materialen bij het injecteren
Injecterende druggebruikers hanteren verschillende stoffen en materialen om hun drugs in de
bloedbaan te injecteren. Het gaat meer bepaald om spuiten, naalden, lepels, water, filters,
zuren en tourniquets (riemen).
1) Spuiten/naalden
a) Functie:
Spuiten worden gebruikt om een substantie op te trekken en vervolgens in de bloedbaan te
injecteren. De meest gebruikte spuiten in België zijn beperkt demonteerbare 1ml(insuline)spuiten voor intraveneus gebruik (de naald kan niet van de spuit) en 2ml-spuiten
voor intramusculair gebruik 18.
b) Risico:
• Het delen, lenen en ontlenen van gebruikte spuiten is het belangrijkste risico voor
transmissie van bloedoverdraagbare aandoeningen, zoals hiv, hepatitis B en C, wanneer
besmette - soms met het blote oog onzichtbare - bloedrestjes op de naald of in de spuit
achterblijven. Vele IDG’s zijn op de hoogte van dit risico, maar gebruiken toch
gemeenschappelijk. De belangrijkste risicomomenten zijn:
− ontwenning (ziek zijn) bij heroïnegebruikers;
− verblijf in de gevangenis waar spuiten een zeldzaamheid zijn;
− te zwaar onder invloed zijn bij cocaïne- en amfetaminegebruikers;
− het delen met een (seks)partner;
− geen beschikbaarheid van steriele spuiten.
• Een slechte techniek bij het injecteren kan aanleiding geven tot een aantal
gezondheidsrisico’s, zoals abcessen.
• Sommige IDG’s (vooral in Limburg en de Kempen) halen volledig demonteerbare spuiten
in Nederland. Dit verhoogt het risico op ‘frontloading’: dit is een techniek waarbij de spuit
zelf als meetinstrument wordt gebruikt om drugoplossingen te delen. Meer bepaald wordt
de drugoplossing via een donor-spuit in de voorkant van andere spuiten, waarvan de naald
18
Zie verder “Intramusculair injecteren”, p. 39-40.
22
kan gedemonteerd worden, gespoten. Het spreekt voor zich dat deze techniek het risico op
besmettingen aanzienlijk verhoogt.
De beperkt demonteerbare insulinespuiten, die in ons land het meest worden gebruikt, laten
‘frontloading’ niet toe doordat de naald niet van de spuit kan gehaald worden. Toch laten
beperkt demonteerbare spuiten ‘backloading’ toe. Deze laatstgenoemde techniek houdt in
dat de zuiger van de ontvangende pomp gedemonteerd wordt en de drugoplossing langs
achter wordt ingespoten. ‘Backloading’ is niettemin moeilijker dan ‘frontloading’
aangezien er een luchtopening moet blijven tussen de oplossing en de voorkant van de
spuit om te vermijden dat het herinbrengen van de zuiger de drugoplossing uit de naald
spuit.
c)
•
•
•
Advies voor gebruikers:
spuiten en naalden zijn strikt persoonlijk en worden dus niet geleend, ontleend of gedeeld;
spuiten en naalden zijn voor éénmalig gebruik;
om prikongevallen bij zichzelf en derden (partners, kinderen, e.a.) te vermijden worden
spuiten het best vernietigd na gebruik (liefst afgevoerd in speciale naaldcontainers);
• nooit een spuit hergebruiken of de naald nooit scherper maken via het strijken over de
zijkant van een luciferdoosje.
2) Lepels
a) Functie:
Lepels worden vaak gebruikt als een recipiënt om drugs te mengen alvorens deze te
injecteren. Soms worden ook andere materialen gebruikt i.p.v. een lepel, bijvoorbeeld de
bodem van een blik frisdrank.
b) Risico:
Het gemeenschappelijk gebruik van lepels of andere recipiënten kan genoeg zijn om bepaalde
infecties (zoals hepatitis B en C) over te dragen. Zo is er bijvoorbeeld bij het
gemeenschappelijk optrekken uit één lepel het risico dat bloedrestjes, die uit een reeds
gebruikte spuit op de lepel terecht zijn gekomen, door alle participanten mee worden
opgetrokken.
c) Advies voor gebruikers:
• lepels of andere recipiënten zijn strikt persoonlijk en worden dus niet geleend, ontleend of
gedeeld;
• bij vast gebruik van dezelfde lepel kan de gebruiker deze best markeren (ter identificatie)
en wordt die het beste op een plaats bewaard waar andere gebruikers er niet aankunnen;
• lepels worden het beste altijd ontsmet met bleekwater (of - in geval er geen bleekwater
voorhanden is - een alcoholswab) én grondig gespoeld met stromend water
(kraantjeswater) voor elke injectie.
3) Water
a) Functie:
Water wordt gebruikt om drugs te vermengen alvorens te injecteren. Na het injecteren wordt
water gebruikt om de spuit te spoelen.
b) Risico:
Het optrekken van water uit een gemeenschappelijke beker, kom, vat of dergelijke geeft
eveneens risico’s op de transmissie van hiv en hepatitis. Het water kan namelijk (onzichtbare)
23
bloeddruppeltjes bevatten, welke afkomstig zijn van een reeds gebruikte spuit die in contact
kwam met dit water en welke vervolgens door een andere gebruiker kunnen opgetrokken
worden. Daarenboven kan niet-stromend water bacteriën uit de lucht bevatten of reeds
gebruikt zijn door iemand anders.
c)
•
•
•
•
Advies voor gebruikers:
water is alleen voor persoonlijk gebruik;
water is voor éénmalig gebruik;
steriel water (in kleine flacons) is het beste;
water dat vijf minuten gekookt werd en daarna afgekoeld in een propere, afgesloten pan is
steriel;
• stromend water is beter dan water in flessen (water in flessen kan immers bloot gesteld zijn
aan bacteriën in de lucht en ‘opgewarmd’ zijn met kans op meer organismen)
4) Filters
a) Functie:
Filters, zoals sigarettefilters, worden gebruikt om bij het optrekken van een drugoplossing uit
een lepel het risico te beperken dat onopgeloste deeltjes mee in de spuit terecht komen.
b) Risico:
• Filters worden regelmatig ‘opgespaard’: zij bevatten immers kleine hoeveelheden
drugresidu en worden dan later opnieuw gebruikt door de gebruiker of door een andere
gebruiker. Op die manier kunnen bloedbesmettelijke aandoeningen of ernstige bacteriële
infecties worden overgedragen. Het gebeurt eveneens dat gebruikte filters verkocht,
gekocht of geleend worden.
• Dezelfde filter kan tegelijkertijd door meerdere gebruikers genuttigd worden, namelijk
wanneer ze allen uit dezelfde lepel optrekken. Dit verhoogt uiteraard het risico op
bloedbesmettelijke aandoeningen.
• Een ander risico dat het gebruik van filters met zich meebrengt is een belemmering van de
bloedsomloop wanneer losse vezels van de filter opgetrokken worden in de spuit en
vervolgens mee in de bloedbaan worden geïnjecteerd. Dit kan vooral gebeuren wanneer
bijvoorbeeld wollen of katoenen filters worden gebruikt. Propere, niet gebruikte
sigarettefilters zijn waarschijnlijk de beste keuze, hoewel ook deze filters problemen
kunnen geven wanneer ze openbreken. Een compleet veilige filter voor het injecteren van
illegale drugs is niet beschikbaar.
c)
•
•
•
•
•
Advies voor gebruikers:
filters zijn alleen voor persoonlijk gebruik;
filters zijn voor éénmalig gebruik;
filters moeten onmiddellijk gebruikt worden en zo weinig mogelijk behandeld worden;
het kopen of verkopen van gebruikte filters is compleet af te raden;
er is geen enkele 100% veilige filter (de minst schadelijke filters zijn propere, niet
gebruikte sigarettefilters).
24
5) Zuren
a) Functie:
Zuren (in Vlaanderen voornamelijk citroensap) worden gebruikt om bruine heroïne
gemakkelijker te laten oplossen in een mengsel dat geïnjecteerd kan worden. Dit is nodig
omdat bruine heroïne eigenlijk vooral dient om te roken. Het is overwegend bruine heroïne
die op de Belgische markt aanwezig is.
Enkel in uitzonderlijke omstandigheden - wanneer witte, poedervormige heroïne
(zogenaamde “China White”) beschikbaar is - is het toevoegen van een zuur niet nodig, omdat
deze meer zuivere vorm van hydrochloride heroïne zeer gemakkelijk oplost in water. Zuren
moeten evenmin gebruikt worden bij de bereiding van cocaïne en amfetamines aangezien ook
deze producten gemakkelijk oplossen in water.
b) Risico:
• Elk zuur dat reeds in vloeibare vorm is, zoals citroensap of azijn, kan bacteriën of
schimmels bevatten of kan besmet zijn met hepatitis B en C of hiv. Schimmelinfecties in
het lichaam werden reeds gelinkt aan het gebruik van citroensap.
• Overmatig zuurgebruik geeft schade aan het netvlies; verlies van het gezichtsvermogen en
blindheid kan hiervan het gevolg zijn.
• Er zijn ook reeds verbanden vastgesteld tussen het gebruik van citroensap en endocarditis
en andere aandoeningen.
• Alle zuren kunnen irritaties geven aan de aders en het omringende weefsel. Hoe zuurder de
oplossing, hoe groter de irritatie.
c) Advies voor gebruikers:
• zuren moeten alleen gebruikt worden bij bruine heroïne (dus niet bij witte heroïne, cocaïne
of amfetamines);
• zuren in vloeibare vorm, zoals citroensap, kunnen bacteriën bevatten, schimmelinfecties in
het lichaam geven en schade toebrengen aan het gezichtsvermogen;
• men moet steeds een zo klein mogelijke hoeveelheid zuur gebruiken, omdat zuren irritatie
geven aan de aders;
• ascorbinezuur (vitamine C in poedervorm) en - in mindere mate - citroenzuur (eveneens in
poedervorm) zijn waarschijnlijk de veiligste opties.
6) Tourniquet (riem)
a) Functie:
De tourniquet (meestal gebruiken IDG’s een broeksriem) wordt gebruikt om, door het
opspannen op een plek dicht bij de gekozen injectieplaats, de aders gemakkelijker zichtbaar te
maken. De tourniquet wordt overwegend gebruikt bij het injecteren in de arm.
b) Risico:
• Wanneer een tourniquet te lang en/of te hard wordt aangespannen kan dit de bloedtoevoer
in het betrokken ledemaat blokkeren en eventueel gangreen veroorzaken. Dit kan zich
bijvoorbeeld voordoen indien er na een overdosis bewustzijnsverlies optreedt.
• Wanneer de tourniquet niet ontspannen wordt voor de injectie, moet er extra druk gezet
worden op de spuit om de substantie in de ader te krijgen. Dit kan aanleiding geven tot het
scheuren van de ader of het lekken van het mengsel in het omringende weefsel. In een
dergelijk geval is er sprake van een “gemiste shot”.
• Wanneer de tourniquets besmeurd worden met bloedrestjes en vervolgens gedeeld worden
met anderen, bestaat het risico op de overdracht van bloedbesmettelijke aandoeningen.
25
c) Advies voor gebruikers:
• een tourniquet (riem) wordt het best alleen gebruikt wanneer men geen aders meer vindt
(beginnende IDG’s hebben dit in principe dus niet nodig);
• andere technieken kunnen aders eveneens meer zichtbaar maken:
− spannen en ontspannen van een vuist;
− wrijven op de huid;
− ‘windmolen’ met de armen;
− alle harde oefeningen;
− het ledemaat laten hangen;
− de arm baden in warm water.
• een tourniquet moet altijd ontspannen worden voor de injectie;
• deel nooit een tourniquet (bloedrestjes geven een risico op overdracht van
bloedbesmettelijke aandoeningen).
D. Gezondheidsrisico’s bij het injecteren
Het injecteren van drugs is, vanuit gezondheidsstandpunt, veruit de gevaarlijkste manier van
gebruik. Heel wat onderzoek, dat hieromtrent gevoerd werd, bevestigt dat volgende
gezondheidsrisico’s kunnen voortvloeien uit intraveneus gebruik:
− Bloedoverdraagbare aandoeningen
− Bacteriële infecties
− Schimmelinfecties
− Schade aan de bloedsomloop
Het mag duidelijk zijn dat de beste manier om deze schade te beperken steeds besloten ligt in
het stoppen met injecteren. In de praktijk is het zo dat veel IDG’s niet wensen te stoppen met
injecteren. Het beperken van de hiermee gepaard gaande gezondheidsrisico’s is dan ook één
van de belangrijkste doelstellingen van spuitenverdeling/ruil. Om die reden wordt in dit deel
van de brochure de nadruk gelegd op deze gezondheidsrisico’s en schadebeperkende
technieken.
1) Overdracht van bloedbesmettelijke aandoeningen
We weten dat de transmissie van bloedoverdraagbare aandoeningen, zoals hiv/aids, hepatitis
B en C, gebeurt wanneer besmet bloed van een geïnfecteerd persoon terecht komt in de
bloedstroom van een andere persoon. Bij injecterende druggebruikers is het
gemeenschappelijk gebruik van injectiemateriaal (spuiten, naalden, maar ook lepels, filters,
water, ...) hierbij een belangrijke factor.
Om aan deze gebruikers de nodige preventieboodschappen te kunnen geven, volgt een korte
herhaling van onze kennis omtrent bloedbesmettelijke aandoeningen.
a) Hiv/Aids
1. Het virus:
Hiv (human immunodeficiency virus) is het virus dat aids (acquired immune deficiency
syndrome) veroorzaakt. Deze infectie tast het natuurlijk afweersysteem aan zodat het lichaam
zich niet meer tegen ziektes kan verweren. Het virus richt zich namelijk vooral op een bepaald
26
soort witte bloedcellen, de T-helpercellen (ook wel CD4-cellen genoemd), welke andere
cellen waarschuwen indien er ‘indringers’ in het lichaam zijn. Wanneer het aantal Thelpercellen te laag komt, wordt de persoon meer gevoelig voor infecties en verdwijnt de
afweer tegen bepaalde ziektes. Het bepalen van het aantal T-helpercellen is trouwens één van
de manieren om de ernst van de ziekte te meten.
2. Wijzen van overdracht:
Bij een seropositief persoon vindt men het virus in veel lichaamsvochten, m.n. in:
− bloed;
− sperma/vaginaal vocht;
− speeksel;
− zweet;
− tranen.
Vooral in bloed en sperma/vaginaal vocht is het virus aanwezig in effectieve besmettelijke
hoeveelheden. In de andere lichaamsvochten is dit waarschijnlijk in te lage concentraties.
De belangrijkste wijzen van overdracht van het hiv zijn:
• onbeschermd (vaginaal en anaal) seksueel contact: dit is de belangrijkste oorzaak. De kans
op besmetting na 1 onbeschermd contact ligt tussen de 1/50 en 1/500. In West-Europa
gebeuren de meeste besmettingen de laatste jaren via heteroseksueel contact.
• bloed-bloed contact (parenterale transmissie): wanneer geïnfecteerd bloed terecht komt in
de bloedbaan van een andere persoon. Het delen van injectiemateriaal bij intraveneuze
gebruikers is daarbij een belangrijk risico.
• verticale transmissie (van een seropositieve moeder op kind): zonder therapie ligt de kans
op besmetting in de Westerse wereld rond 15%.
OPMERKING:
Er is veel verwarring wat betreft de relatieve overlevingstijd van hiv. Het virus wordt
regelmatig beschouwd als een ‘zwak’ virus. IDG’s hebben dan ook frequent onrealistische
ideeën omtrent de overlevingskansen van het virus buiten het lichaam 19. In realiteit is
vastgesteld dat, onder de juiste omstandigheden, levensvatbaar hiv uit spuiten kan onttrokken
worden na verschillende weken. In gestold bloed - afhankelijk van de vochtigheidsgraad en
andere factoren - kan hiv in hoge startconcentratie besmettelijk blijven voor drie weken of
langer.
3. Symptomen van een hiv-infectie:
De symptomen van een hiv- of aids-infectie worden hier, gezien hun complexiteit, niet in
detail besproken. Indien men over hiv/aids of andere Seksueel Overdraagbare Aandoeningen
(SOA’s) uitgebreide informatie wenst, verwijzen we naar het Vlaamse coördinaat SENSOA 20.
Toch willen we de algemene tekens en symptomen van een hiv-infectie, die apart of in
combinatie kunnen voorkomen, herhalen, m.n.:
− vermoeidheid;
− koorts;
− zwaar nachtelijk zweten;
19
Hunt N; Incidence of needle-stick injuries among people who inject; Addiction 92(2): 219-20; 1997
SENSOA vzw, Kipdorpvest 48A , 2000 Antwerpen.
Telefoon: 03/238.68.68. - Fax: 03/248.42.90. - E-mail: [email protected]
20
27
−
−
−
−
−
−
gewichtsverlies;
malaise;
diarree;
vergrote lymfeklieren;
schimmelinfectie van de mond;
anale herpes.
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat verschillende van de bovenvermelde symptomen
(zoals koorts, gewichtsverlies, nachtelijk zweten, …) ook regelmatig kunnen vastgesteld
worden bij intraveneuze druggebruikers zonder dat er sprake is van een hiv-infectie. Dit moet
dan ook met de nodige omzichtigheid benaderd worden.
Daarnaast moet ook opgemerkt worden dat een hiv-infectie meestal symptoomloos verloopt,
d.w.z. zonder enig uiterlijk ziekteteken. Virusdragers (in de volksmond ‘seropositieven’)
voelen zich veelal gezond, maar kunnen binnen afzienbare tijd (2 tot 10 jaar) aids krijgen.
Bepaalde ziektekiemen (die voor gezonde mensen geen problemen geven) kunnen voor hen
uiteindelijk fataal zijn.
4. Diagnose:
De diagnose voor hiv gebeurt via een bloedtest. De incubatieperiode, dit is de periode tussen
besmetting en het moment waarop men deze kan vaststellen via een bloedtest, bedraagt echter
enkele weken tot 6 maanden. Dit betekent dat er enkel zekerheid is zes maanden na het stellen
van risicogedrag en dat bij elk nieuw risicogedrag men opnieuw begint te tellen van dag één.
De routinetesten (ELISA = enzyme linked immuno assay) geven soms vals positieve
resultaten. Daarom wordt een positieve uitslag altijd gecontroleerd met behulp van een
andere, meer gevoelige test (namelijk de Western Blot) vooraleer de resultaten terug worden
overgemaakt aan de aanvrager. Vanzelfsprekend moet een goede pre- en posttest counseling
voorzien worden.
5. Preventie en Behandeling:
• Er is (nog) géén vaccin beschikbaar tegen hiv.
• De huidige bestaande behandeling geneest niet, maar vertraagt het ziekteproces door de
vermenigvuldiging van het virus in het lichaam af te remmen. Deze behandeling vereist
een sterke therapietrouw. Voor meer informatie over de behandeling verwijzen we naar
gespecialiseerde literatuur 21.
b) Hepatitis
1. Het virus:
Hepatitis is een ontsteking van de lever. Regelmatig wordt de populaire naam ‘geelzucht’
gebruikt. Dit is echter niet correct. Geelzucht, i.e. de gele verkleuring van het oogwit en de
huid, is een symptoom van hepatitis, maar is zeker niet altijd aanwezig. Het gebruik van de
term ‘geelzucht’ is dan ook af te raden, aangezien het verkeerde verwachtingen kan oproepen:
“hij ziet niet geel, het zal dus geen hepatitis zijn”. Een hepatitis-infectie kan gepaard gaan met
symptomen, maar treedt - zoals hiv - vaak op zonder dat de besmette persoon zich ervan
bewust is. De ziekte verloopt dus meestal symptoomloos.
21
SENSOA vzw, Kipdorpvest 48A , 2000 Antwerpen.
Telefoon: 03/238.68.68. - Fax: 03/248.42.90. - E-mail: [email protected]
28
Een hepatitis kan uitgelokt worden door toxische stoffen (bijvoorbeeld in industriële verven),
door overmatige alcoholconsumptie, door bepaalde medicamenten (bijvoorbeeld medicatie
tegen tuberculose), door parasieten of door virussen. De belangrijkste oorzaak zijn echter
virussen, die - hoewel ze sterk van elkaar verschillen - één gemeenschappelijk kenmerk
vertonen: ze tasten vooral de lever aan. Deze virussen worden de hepatitis-virussen genoemd.
Momenteel zijn het hepatitis A, B, C, D, E en G virus gekend.
Gezien hun belang in het kader van een spuitenruil worden het hepatitis B en C virus in deze
brochure grondig besproken. Ter herinnering geven we tevens korte informatie over de andere
hepatitis-virussen 22.
• Hepatitis A (HAV):
Het hepatitis A virus is een relatief onschuldig virus. Infectie vindt voornamelijk
plaats door inname van besmet water of voedsel. De ziekte duurt van zes weken tot
een paar maanden en genezing treedt spontaan op. Behandeling is zelden nodig.
Tegen hepatitis A bestaat een vaccin.
Opmerking: personen met een hepatitis B en/of C infectie kunnen echter wel
ernstige gevolgen ondervinden van een hepatitis A infectie. Vaccinatie tegen HAV
is voor deze personen dus geen overbodige luxe.
• Hepatitis D:
Het hepatitis D virus komt enkel voor bij mensen die ook besmet zijn met het hepatitis
B virus. Het wordt op dezelfde manier overgedragen 23. Besmetting met hepatitis B en
D leidt tot een ernstige vorm van hepatitis en een grotere kans op levercirrose en/of
leverkanker. Het hepatitis D virus komt vooral voor in de landen rond de Middellandse
Zee.
• Hepatitis E:
Het hepatitis E virus gelijkt, wat betreft wijze van besmetting en ziektebeeld, sterk op
het hepatitis A virus. Het geeft een zeer ernstig beeld bij zwangere vrouwen. In België
is dit virus zeer zeldzaam.
• Hepatitis G:
Het hepatitis G virus is nog niet zolang bekend en er is weinig over geweten.
2. Symptomen van hepatitis:
Bij een virale hepatitis kunnen zich de volgende symptomen voordoen:
• in het begin: gelijkend op griep (vermoeidheid, koorts, spier- en/of gewrichtspijnen,
misselijkheid, weinig eetlust, …);
• daarna: donkere urine, lichtgekleurde stoelgang, gele ogen en huid, jeuk.
Er moet wel opgemerkt worden dat al deze symptomen zich niet altijd manifesteren.
c) Hepatitis B
1. Het virus:
Hepatitis B (HBV) is één van de hepatitis-virussen. Het geeft dan ook een leverontsteking.
HBV is een sterk virus. Zo kan het virus in gestold bloed besmettelijk blijven voor minimaal 4
maanden 24.
22
Bron : Matheï C; Hepatitis C : een korte inleiding; Congresboek Hepatitis C; Free Clinic – Modus Vivendi,
oktober 1997
23
zie hieronder : 1.3 Hepatitis B : wijzen van overdracht
24
Advisory Council on Dangerous Pathogens; Protection against blood-borne infections in the workplace : HIV
and Hepatitis, HMSO, London, 1996
29
2. Wijzen van overdracht:
Bij besmette personen komt het virus voor in:
• bloed;
• sperma/vaginaal vocht;
• moedermelk;
• speeksel en tranen;
• wondvocht.
De wijze van besmetting gebeurt vooral via:
• bloed-bloed contact, m.a.w. wanneer besmet bloed in de bloedbaan van een niet-besmette
persoon terecht komt;
• onbeschermd seksueel contact. Dit is momenteel de voornaamste bron van HBVbesmettingen in Westerse landen;
• van moeder op kind;
• uitzonderlijk via beten, huid-huid contact (voornamelijk bij kleine kinderen).
De wijze van besmetting is dus vergelijkbaar met die van hiv, namelijk parenteraal (bloedbloed contact) en seksueel. Maar HBV is ongeveer 100 keer zo besmettelijk als hiv. Het is
reeds besmettelijk bij een dosis van 0.00004 ml 25!!!
3. Symptomen van een HBV-infectie:
Na besmetting krijgt één op drie een typische hepatitis met alle symptomen; één op drie krijgt
enkel griepachtige klachten en één op drie heeft totaal geen klachten.
Volwassen personen genezen meestal (in 90% van de gevallen) spontaan na een paar weken,
d.w.z. dat het eigen lichaam voldoende antilichamen aanmaakt in antwoord op de
blootstelling aan het virus. Eens men de infectie heeft doorgemaakt, kan men niet opnieuw
besmet worden. Je bent dan immuun geworden voor deze infectie.
In één geval op tien blijft de zieke drager van het virus. Dit betekent dat zij HBV kunnen
overdragen op niet-besmette personen. Bij deze 10% vinden we zowel “gezonde” dragers als
personen die een chronische hepatitis hebben. Een gezonde drager is blijvend besmettelijk,
maar de eigen lever wordt niet verder aangetast door het virus. Een kleine groep van deze
zogenaamde “gezonde” dragers kan op termijn wel een chronische hepatitis ontwikkelen,
zoals sommigen onmiddellijk een chronische hepatitis krijgen. Chronische dragers zijn meer
besmettelijk en daarenboven wordt de eigen lever ook verder aangetast door het virus. Er
wordt aangenomen dat binnen deze groep ongeveer één derde na 10 à 15 jaar een levercirrose
zal ontwikkelen (i.e. de vervanging van teveel levercellen door littekenweefsel, waardoor de
werking van de lever tekort schiet). Heel zelden kan er ook leverkanker uit ontstaan.
Hierbij moet nog opgemerkt worden dat ook chronische vermoeidheid en depressie
symptomen zijn die kunnen optreden bij een chronische leverontsteking.
Toch overlijden één op honderd mensen die de infectie doormaken, wat een belangrijke reden
is om zoveel mogelijk mensen te vaccineren met het zeer werkzame vaccin. Door dit vaccin
wordt je immuun voor hepatitis B en kan je dus niet meer besmet worden.
25
Morgan D R; Developing a successful hepatitis B prevention policy, Lancet, 335: 1280; 1990
30
Men kan hepatitis B maar één maal krijgen.
4. Diagnose:
De diagnose van hepatitis B gebeurt via een bloedname. De resultaten van de bloedtesten
laten toe om een onderscheid te maken tussen een acute infectie, een genezen infectie of
chronisch dragerschap. De incubatieperiode varieert tussen 4 weken en zes maanden. In die
periode is men echter wel al besmettelijk voor derden. Net zoals voor hiv, is het evident dat
een goede pre- en posttest counseling wordt voorzien.
5. Preventie en Behandeling:
• Aangezien er een vaccin bestaat tegen hepatitis B, is het een infectie die kan voorkomen
worden.
Het vaccinatieschema bestaat uit drie injecties: 4 tot 6 weken na de eerste vaccinatie volgt
de tweede injectie en het derde vaccin wordt zes maanden later toegediend. Vooral de
tijdsperiode tussen de eerste en tweede vaccinatie is cruciaal en moet volgens schema
gevolgd worden. Na deze eerste sessie van drie vaccins, is het mogelijk dat nog een laatste
vaccin moet toegediend worden na 7 tot 10 jaar. Of deze laatste injectie nodig is, wordt
bepaald aan de hand van een bloedtest die het aantal antilichamen nagaat. Indien deze nog
hoog genoeg zijn, is dit laatste vaccin niet nodig.
Deze vaccinatie tegen hepatitis B is effectief en veilig. Toch moet opgemerkt dat geen
enkel vaccin 100% werkzaam is. Vooral voor personen boven de vijftig jaar kunnen ze
uitzonderlijk niet werken.
Het grote probleem is dat deze vaccins relatief duur zijn - ongeveer 26,87 € (1.084BEF)
per vaccin - en ze niet worden terugbetaald door de ziekteverzekering.
• Er bestaat een behandeling tegen hepatitis B, maar deze is weinig effectief, langdurig en
heeft veel bijwerkingen (griepgevoelens, depressies, …). Daarenboven is deze behandeling
vrij duur en wordt deze enkel deels terugbetaald na voorafgaande goedkeuring door de
ziekteverzekering.
d) Hepatitis C (HCV)
Gezien het feit dat hepatitis C een zeer hoge prevalentie kent bij intraveneuze druggebruikers
wordt hieronder meer in detail ingegaan op deze leveraandoening.
1. Het virus:
Net zoals HBV is ook hepatitis C één van de hepatitis-virussen. Het geeft dan ook een
leverontsteking.
Uit onderzoek blijkt dat intraveneuze druggebruikers de belangrijkste risicogroep vormen
voor HCV sinds de jaren 90. Gebaseerd op de prevalentiecijfers in verschillende landen schat
de WGO dat op dit moment 3% van de wereldbevolking geïnfecteerd zou kunnen zijn met
hepatitis C en dat er ruw geschat 200 miljoen chronische dragers zijn 26. Elk jaar worden
nagenoeg 250.000 nieuwe gevallen van hepatitis C in de verschillende landen van de
Europese Gemeenschap ontdekt.
Een opvallende eigenschap van hepatitis C is dat het bestaat uit verschillende, goed op elkaar
lijkende virussen. Hepatitis C is dus een verzamelnaam voor een “familie” hepatitis Cvirussen. Zo bestaan 6 genotypen van het hepatitis C virus, aangeduid met de cijfers 1 tot 6.
26
WHO World Day Emerging Infectious Diseases Global respons, global alert; Infectieziekten Bulletin, 1997;
5:98
31
Deze 6 genotypen worden nog eens verder ingedeeld in subtypen a,b,c, enz… Momenteel zijn
er ongeveer 80 subtypen bekend. Bij intraveneuze druggebruikers komen vooral de typen 1a
en 3a voor. Besmetting met één genotype biedt geen bescherming tegen infectie met een
ander subtype. Meer nog: besmetting met verschillende genotypen is mogelijk. Je kan dus
moeilijk immuun worden voor alle hepatitis C-virussen.
Een ernstig probleem is dat vier op vijf van de zieken drager van het virus blijft. Eén tot twee
op vijf ontwikkelen ook een chronische leverziekte. Opnieuw met het risico op levercirrose
(na een twintigtal jaar) en later leverkanker.
Voor hepatitis C is er geen vaccin beschikbaar.
2. Wijzen van overdracht:
Onderzoek omtrent transmissie en epidemiologie is pas sinds een 6-tal jaren mogelijk. De
eerste diagnostische testen voor HCV gaven veel vals-positieve en vals-negatieve resultaten.
Bovendien vertonen een aantal epidemiologische studies nogal wat methodologische
tekortkomingen. Dit heeft tot gevolg dat de kennis van transmissie en epidemiologie nog
grote lacunes vertoont.
HCV werd tot nog toe enkel aangetroffen in bloed en ook in kleine (waarschijnlijk niet
besmettelijke) hoeveelheden speeksel, sperma en moedermelk. Momenteel blijkt enkel bloed
een rol te spelen in de transmissie van HCV.
Op basis van de huidige gegevens blijkt dat HCV-infecties voornamelijk worden
overgedragen via bloed-bloed contact (parenterale transmissie) 27. In gestold bloed kan het
hepatitis C virus besmettelijk blijven voor minimaal 72 uren. Het kan echter ook tot vier
maanden levensvatbaar zijn.
Transmissie van moeder op kind (verticale transmissie) en via seksuele weg komen ook voor,
maar met een zeer lage frequentie. Toch lijkt een groot aantal seksuele partners, prostitutie,
traumatische vormen van seks en een voorgeschiedenis van SOA’s gepaard te gaan met een
groter risico op HCV-besmetting via seksuele weg 28. Daarnaast moet tevens benadrukt
worden dat bij bepaalde vormen van seksueel contact een risico bestaat op bloed-bloed
contact. Zo houden o.a. anale contacten, ruwe seks (o.a. SM), langdurige seks, … een risico
in. Daarenboven zou een co-infectie met hiv de kans op transmissie van HCV langs seksuele
weg verhogen.
Percutane transmissie van HCV kan ook voorkomen. Zo kan bijvoorbeeld het
gemeenschappelijk gebruik van persoonlijk hygiënisch materiaal (zoals scheermesjes,
tandenborstels, e.d.m.) een risico inhouden op besmetting met het hepatitis C virus.
Tenslotte moet ook opgemerkt worden dat voor een aanzienlijk aantal (tussen de 20% en
40%) van de HCV-infecties de besmettingswijze onverklaard blijft 29.
3. Symptomen van een HCV-infectie:
27
Van der Poel CL, Cuyper HT, Reesink HW; Hepatitis C six years on; Lancet 1994; 344: 1475-9
Thomas DL, Zenilman JM, Alter HJ et al; Sexual transmission of hepatitis C virus among patients attending
sexually transmitted diseases clinics in Baltimore – an analysis of 309 sex partnerships, J Infect Dis; 1995; 171:
768-75
29
Alter MJ; Epidemiology of community-acquired hepatitis C. In Hollinger FB, Lemon SM, Margolis H (eds);
Viral hepatitis and liver disease; Williams and Wilkinson; Baltimore, 1991 : 410-413; Viral Hepatitis Prevention
Board; Magnitude of HCV problem still not fully known; Viral Hepatitis; 1996; 5: 7
28
32
Algemeen kan men stellen dat in de meerderheid van de gevallen (meer dan 85%), na
besmetting, de acute infectie onopgemerkt verloopt met hoogstens wat vage klachten als
moeheid, algemene malaise en slechte concentratie. Bij slechts 10% zal zich een typisch beeld
ontwikkelen met misselijkheid, diarree, anorexie, moeheid en ‘geelzucht’.
Een chronische hepatitis C wordt gedefinieërd wanneer de aanwezigheid van het virus langer
dan 6 maanden aanhoudt. Kenmerkend voor hepatitis C is dat een groot deel van de infecties
chronisch wordt.
Naar schatting 80% van de HCV geïnfecteerden wordt drager van het virus 30. Een chronische
hepatitis C verloopt meestal asymptomatisch of met weinig specifieke klachten zoals
vermoeidheid, spijsverteringsklachten, algemeen onwel gevoel, enz… Pas wanneer de lever in
ernstige mate is aangetast zullen zich meer specifieke klachten ontwikkelen.
De ontwikkeling vanaf het moment van besmetting met hepatitis C tot symptomatisch
leverlijden verloopt traag (10 tot 40 jaren). Beduidend trager dus dan bij hepatitis B. Binnen
die periode zal ongeveer de helft van de besmette personen symptomen van leverlijden
ontwikkelen. Ongeveer 50% van hen (t.t.z. 25% van de totale besmette populatie) zal ernstige,
langdurige leverklachten krijgen. Ongeveer 10% van diegenen die ziek worden (5% van de
totale populatie) zal een levercirrose ontwikkelen; 2.5% van de totale populatie zal
leverkanker krijgen.
De evolutie van een HCV-infectie varieert in functie van een aantal factoren, waaronder:
• de omstandigheden van besmetting en de grootte van het aantal virussen;
• het virale genotype (genotype 1b bijvoorbeeld reageert minder goed op behandeling met
interferon);
• de immunologische status van de patiënt;
• de aanwezigheid van andere infecties zoals HBV en hiv;
• het geslacht: mannen evolueren vaker naar een chronische hepatitis C.
• alcoholgebruik (en vooral -misbruik) wordt gelinkt aan een grotere kans op ernstige
levercomplicaties.
4. Diagnose:
De diagnose van hepatitis C gebeurt via een bloedname. De resultaten van deze routine
serologische testen laten echter niet toe om een onderscheid te maken tussen een acute
infectie, een genezen infectie of chronisch dragerschap.
De incubatieperiode bedraagt meestal 6 à 10 weken, maar kan oplopen tot zelfs 9 maanden.
De meest betrouwbare test is een PCR (polymerase chain reaction), die de circulatie van het
virus nagaat. Deze test gebeurt niet routinematig en wordt niet terugbetaald door de
ziekteverzekering (kostprijs: ongeveer 50 €).
Net zoals voor hiv en HBV is het evident dat een goede pre- en posttest counseling wordt
voorzien.
30
Wodak A, Crofts N; Once more unto the breach : controlling hepatitis C in injecting drug users; Addiction,
91(2): 181-4
33
5. Preventie en Behandeling:
• Er is geen vaccin beschikbaar voor HCV.
• De huidige behandeling tegen hepatitis C is weinig effectief, langdurig en heeft veel
bijwerkingen (griepgevoelens, depressies, …). Daarenboven is deze behandeling vrij duur
en wordt deze enkel deels terugbetaald na voorafgaande goedkeuring door de
ziekteverzekering.
2) Advies aan gebruikers
• Hiv, HBV en HCV kunnen overgedragen worden wanneer besmet bloed in de bloedbaan
terecht komt van een niet-besmette persoon.
• Het gemeenschappelijk gebruik en het (ont)lenen van gebruikt injectiemateriaal geeft dus
risico op de overdracht van bloedbesmettelijke aandoeningen. Met injectiemateriaal
worden niet alleen de spuiten en naalden bedoeld, maar alle andere materialen die gebruikt
worden bij intraveneus gebruik, zoals lepel, water, filter,… Ook rietjes (of andere
materialen) die gebruikt worden bij het snuiven kunnen bloedbesmettelijke aandoeningen
overdragen wanneer er bloedrestjes aanwezig zijn.
• Hiv en HBV kunnen eveneens overgedragen worden via onbeschermd seksueel contact.
Dit is ook het geval voor HCV wanneer er bloed-bloed contact is, zoals bijvoorbeeld bij
anale contacten. Vrij dus steeds veilig: gebruik altijd een (aangepast) condoom.
• Hiv, HBV en HCV kunnen buiten de bloedbaan lange tijd levensvatbaar blijven en dus
besmettelijk zijn. Voor hiv bedraagt deze periode 3 weken en langer; voor HBV is dit
minimaal vier maanden en voor HCV minimaal 3 dagen.
• Er is geen vaccin tegen hiv of HCV. Er is daarentegen wel een vaccin tegen HBV. Dit
vaccin is zeer effectief en dus zeker aan te raden.
• Er zijn verschillende typen van hepatitis C. Zelfs als men al besmet is, kan men steeds
opnieuw en opnieuw besmet worden. Sommige typen zijn agressiever dan andere.
VERMIJD HERBESMETTING!!!
• De diagnose van hiv, HBV en HCV gebeurt via een bloedtest. De test kan tot zes maanden
na besmetting positief zijn. Met elk nieuw risicogedrag begint men terug vanaf nul te
tellen.
• De huidige behandeling voor hiv vertraagt het ziekteverloop, maar geneest niet. De
behandeling vraagt zeer veel therapietrouw en heeft ook verschillende bijeffecten. Het is
dan ook soms zeer moeilijk vol te houden. De bestaande behandeling voor HBV of HCV is
niet erg effectief, langdurig, duur en heeft vele bijwerkingen (o.a. depressie).
• Vermijd ook het gemeenschappelijk geven of krijgen van tatoeages en piercings wanneer
geen steriel materiaal wordt gebruikt.
• Vermijd gemeenschappelijk gebruik van persoonlijk hygiënisch materiaal, zoals
scheermesjes en tandenborstels.
• De omgeving waarin het injecteren gebeurt kan een belangrijke factor zijn bij mogelijke
gezondheidsrisico’s. Zo kunnen risico’s beperkt worden wanneer er:
− voldoende privacy is;
− voldoende tijd is, waardoor gehaast en onzorgvuldig injecteren kan vermeden
worden;
− voldoende licht is;
− stromend water aanwezig is;
− steriel injectiemateriaal voorhanden is (leg dus een stock aan).
34
• Een andere omgevingsfactor die van belang is, is de aanwezigheid van andere personen.
Wanneer men in dezelfde ruimte injecteert met anderen wordt het risico op een niet
vastgestelde overdosis weliswaar kleiner, maar verhoogt anderzijds het risico op het delen
van injectiemateriaal.
• Heel wat IDG’s beschouwen het delen van injectiemateriaal met een (seks)partner vaak
niet als delen. Zelfs al kent men die partner slechts enkele dagen.
E. Manieren om drugs te injecteren
Het injecteren van drugs is en blijft de meest riskante vorm van druggebruik. Injecteren kan
intraveneus, intramusculair of subcutaan gebeuren.
1) Intraveneus injecteren
Intraveneus gebruik is de meest voorkomende vorm van injecteren bij heroïne-, cocaïne- en
amfetaminegebruikers. Het is de snelste manier om grote hoeveelheden van de geïnjecteerde
drug in de hersenen te krijgen, wat het effect onmiddellijk en maximaal maakt. Het wordt
daarenboven geassocieerd met minder acute lokale infecties en irritaties dan andere manieren
van injecteren.
Enerzijds is het intraveneus injecteren een zeer efficiënte manier om drugs in het lichaam te
brengen. Anderzijds is het zo dat, bij het injecteren, beschermende filter- en
vertragingsmechanismen bij absorptie via het maag-darmstelsel, de longen of de huid
wegvallen. De kans op infecties en overdosis wordt daarom sterk verhoogd.
Wanneer een drug wordt geïnjecteerd in een ader, bereikt het de hersenen via de longen in
enkele seconden. Aangezien de drug niet significant afgezwakt is, krijgt de gebruiker de
sensatie van de ‘rush’ of ‘flash’ aangezien de hersenen snel geïntoxiceerd geraken.
Een niet correcte techniek bij het injecteren kan aanleiding geven tot heel wat problemen.
Naar druggebruikers toe kunnen de volgende boodschappen gegeven worden:
• Maak je drugs klaar alleen voor persoonlijk gebruik en gebruik alleen injectiemateriaal
(spuiten, lepels, filter, e.d.) dat door niemand anders wordt gebruikt.
• Bepaal de ader die je gaat gebruiken. Voor sommigen is die gemakkelijk te vinden;
anderen moeten voelen om de aders te vinden. Aders voelen als een buisvormig stuk
rubber onder een deken.
• Injecteer altijd met de bloedstroom mee, d.w.z. in de richting van het hart.
• Gebruik de kleinst mogelijke naald. In België gaat het meestal over de 1cc insulinespuit.
• Maak de injectieplaats proper met zeep en water of met een alcoholswab.
• Breng de naald in de ader via een ondiepe hoek. Het oog van de naald opwaarts richten,
zodanig dat de scherpste punt van de naald de huid doorprikt. Je voelt een verschil in
weerstand wanneer de naald in de ader terecht komt.
• Trek de zuiger terug om er zeker van te zijn dat de naald in een ader zit. Een kleine
hoeveelheid donker rood bloed zou in de spuit moeten doorsijpelen. Wanneer men een
riem of tourniquet gebruikt moet deze onmiddellijk losgemaakt worden nadat men in een
ader zit.
• Traag inspuiten vermindert de kans op schade aan de aders en het risico op een overdosis.
In ‘één ruk’ inspuiten zal letsels aan de aders sterk vergroten.
• Traag de naald terugtrekken. Te vlug terugtrekken kan de ader laten ‘invallen’.
35
• Onmiddellijk drukken op de geïnjecteerde plaats. Dit stopt het bloeden en voorkomt
kneuzingen, die veroorzaakt worden door bloedingen in het omringende weefsel.
Onmiddellijk en stevig drukken zal de grootte van de kneuzingen beperken. Daarenboven
zal een bloeding het moeilijker maken om de ader de volgende keer te raken.
Algemeen gesproken kan gezegd worden dat de armen de minst riskante plaats zijn om te
injecteren. De aan de oppervlakte gelegen aders die men vindt aan de binnenkant van de
elleboog zijn de gemakkelijkst bereikbare. Wanneer een goede en hygiënische
injectietechniek wordt gebruikt is accidentele schade aan omringende weefsels en lichaam het
minst waarschijnlijk. Dit maakt van de armen een “eerste keus” voor intraveneus gebruik.
Wanneer er geen bruikbare aders in de armen meer zijn, wordt de gebruiker geconfronteerd
met een moeilijke keuze: ofwel stoppen met intraveneus gebruik en beginnen met roken of
snuiven, ofwel beginnen injecteren op andere lichaamsplaatsen met, inherent, grotere risico’s.
Wanneer de aders in de armen niet langer kunnen gebruikt worden, zouden gebruikers beter
overstappen naar een alternatieve manier van gebruiken.
Dit betekent dat medewerkers aan het spuitenruilinitiatief kennis moeten hebben van:
• adviezen welke het gebruik van de aders in de armen zolang mogelijk toelaten en welke
dus het injecteren op meer gevaarlijke plaatsen zoveel mogelijk uitstellen;
• alternatieve wijzen van gebruik om deze te kunnen promoten nadat niet meer in de aders
van de armen kan geïnjecteerd worden.
Er kan onherroepelijke schade gebeuren aan de aders wanneer:
• frequent gebruik wordt gemaakt van dezelfde injectieplaats;
• een slechte techniek wordt gebruikt;
• geïnjecteerd wordt met botte naalden;
• geïnjecteerd wordt met naalden die te breed zijn;
• bijtende substanties worden geïnjecteerd.
Om de aders en de huid gezond te houden, kunnen de volgende maatregelen helpen:
• handen wassen voor en na elke injectie;
• het zacht inbrengen en terugtrekken van de naalden;
• traag injecteren;
• het wisselen van de injectieplaatsen, wat toelaat om de aders te laten rusten en herstellen;
• het bij momenten roken i.p.v. injecteren teneinde de aders te laten rusten;
• “tweehandig” worden, zodanig dat men in beide armen kan injecteren (dit zou eigenlijk in
het begin - vooraleer zich problemen stellen - moeten geleerd worden, want het is
gemakkelijker om nieuwe technieken te leren wanneer er nog geen druk is of wanneer het
nog niet cruciaal is);
• het begrijpen van een goed gebruik van de riem (tourniquet) en deze losmaken voor de
eigenlijke injectie;
• het niet injecteren in plaatsen die geïnfecteerd zijn;
• steriele naalden en spuiten slechts éénmalig gebruiken.
36
2) Intramusculair injecteren
Intramusculair injecteren wordt gebruikt om bepaalde medicamenten toe te dienen. Het is
geen ideale manier om de meeste illegale drugs te injecteren aangezien het vaak de spieren
stijf en pijnlijk maakt. De uitzondering is het injecteren van steroïden die bijna uitsluitend via
deze weg worden toegediend en die meestal aangemaakt zijn voor dit doel.
Hoewel intramusculair injecteren aanvaardbaar kan zijn voor occasioneel gebruik, kan het
toch snel onpraktisch worden voor het frequent injecteren van illegale drugs met
zuurhoudende producten.
De betrekkelijk arme bloedtoevoer naar de spieren betekent dat absorptie waarschijnlijk traag
is. Daarenboven kan het drugmengsel, dat geïnjecteerd werd, erge lokale infecties geven.
Indien IDG’s intramusculair gebruiken omdat ze geen aders meer vinden, is het aan te raden
dat medewerkers aan het spuitenruilinitiatief de gebruiker proberen te motiveren (indien dit
lukt) om het injecteren op te geven.
Het benodigde materiaal voor een intramusculaire injectie is gewoonlijk:
− een spuit met demonteerbare naald (1 of 2ml)
2ml zou het maximum mogen zijn dat men per keer in een spier brengt
− naalden (groen 21 g x ½”)
− genoeg naalden om te veranderen van naald na het optrekken; vooral bij het optrekken uit
een medicijnflesje aangezien dit vaak de naald bot zal maken, wat meer trauma aan de huid
zal geven;
− alcoholswabs.
3) Subcutaan injecteren
Subcutaan injecteren wordt door IDG’s ook regelmatig ‘skin popping’ genoemd. ‘Skin
popping’ is het injecteren in een dunne laag vet net onder de huid. Het wordt vooral toegepast
door gebruikers die (korte/lange-termijn-) problemen hebben met het vinden van aders.
Het subcutaan injecteren van illegale drugs kan aanleiding geven tot meer schade aan de
omringende huid dan andere manieren. De redenen daarvoor zijn:
• van alle wijzen van injecteren is de opname in de bloedstroom hier het traagste;
• prikkelende, irriterende substanties, zoals zuren, blijven langer hangen in de injectieplaats;
• organismen die infecties kunnen geven, blijven langer in de injectieplaats.
• Vooral in het laatste geval moet opgemerkt worden dat subcutane gebruikers een verhoogd
risico lopen op infecties zoals tetanus en botulisme (dit zijn anaerobe bacteriën die het best
gedijen in situaties waar zuurstofconcentraties laag zijn, zoals net onder het
huidoppervlak).
Skin popping is geen lange termijn alternatief voor intraveneus gebruik van drugs, zoals
heroïne en cocaïne, gezien het gecombineerd effect van frequente injecties en irritaties
veroorzaakt door de geïnjecteerde oplossing. Eén à twee subcutane injecties van straatheroïne
zal/zullen bijna altijd aanleiding geven tot lokale irritatie en mogelijk tot infecties.
Bloedoverdraagbare aandoeningen zoals hiv en hepatitis kunnen verspreid worden via
subcutane injecties.
37
4) Injecteren in een slagader
Alle participanten aan een spuitenruil moeten zeer duidelijk geïnformeerd worden om NOOIT
te injecteren in een bloedvat waar zij een polsslag kunnen voelen. In uitzonderlijke
omstandigheden zijn er gebruikers die doelbewust in een slagader willen injecteren. Dit moet
steeds afgeraden worden.
Wanneer een slagader - al dan niet bij vergissing - geraakt wordt, moet volgend advies
gegeven worden:
• onmiddellijk de naald terugtrekken (de injectie dus niet afmaken);
• sterk drukken op de injectieplaats voor minstens 15 minuten;
• indien mogelijk het geraakte lichaamsdeel (arm of been) in de hoogte houden;
• een arts raadplegen;
• ijs leggen.
Een injectie in de slagader kan soms leiden tot pseudoaneurysme (verzwakking of uitstulping
van de slagaderwand) of mycotisch aneurysme (een schimmelinfectie van de slagaderwand).
Beide aandoeningen kunnen aanleiding geven tot een levensbedreigende slagaderbloeding.
De meeste injecties in een slagader gebeuren per ongeluk.
F. Prik- en snijongevallen
1) Wat?
Een prik- of snijongeval is een verwonding waarbij een scherp voorwerp, zoals
(injectie)naalden, scalpel, gebroken glas, (scheer)messen, e.d.m., de opperhuid doorboort.
Indien deze voorwerpen besmeurd zijn met bloed of andere lichaamsvochten (zoals
wondvocht, etter, sperma, vaginaal vocht) van een andere persoon, is er sprake van
accidenteel bloedcontact.
Naast prik- en snijongevallen kunnen bloed of andere besmettelijke lichaamsvochten het
lichaam binnendringen door:
• contact met de slijmvliezen (ogen, mond- en neusholte,…);
• contact met beschadigde huid (open wonden, huidziekten, schaafwonden, …);
• bijtwonden.
Door accidenteel contact met bloed bestaat de mogelijkheid dat bepaalde infecties, zoals
hepatitis (B en C) en hiv/aids, worden overgebracht van de ene persoon op de andere. In dat
geval spreekt men van accidentele besmetting.
Accidentele blootstelling aan urine, ontlasting, braaksel, speeksel, tranen, zweet, fluimen of
neusvocht (zonder bloedbijmenging) kan geen hepatitis- en/of hiv-besmetting veroorzaken.
38
2)
•
•
•
•
•
•
•
•
Wie loopt risico?
gezondheidswerkers (verpleegkundigen, artsen, hulpverleners, apothekers,…);
onderhoudspersoneel;
reinigingsdiensten;
hulpdiensten (politie, brandweer,…);
drugverslaafden die injectiemateriaal samen gebruiken;
kappers (d.m.v. scheermesjes);
tatoeëerders;
iedereen die toevallig in contact komt met (mogelijk) besmet materiaal.
3) Veroorzaakt elk accidenteel bloedcontact een besmetting?
De kans op besmetting is afhankelijk van de hoeveelheid virussen die werd overgedragen
tijdens het ongeval.
Zo is bloed van een persoon met geelzucht (de actieve fase van hepatitis) of iemand met aids
besmettelijker dan het bloed van een symtoomloze drager. Een naald die reeds lang niet
gebruikt werd, minder virussen dan een pas gebruikte, met veel bloed besmeurde naald. Toch
kunnen naalden, lepeltjes, watten en filters - gebruikt door iemand met hepatitis C - nog
weken lang besmettelijk blijven.
De kans op besmetting na een accidentele overdracht bedraagt voor:
• hepatitis B: 1 kans op 5;
• hepatitis C: 1 kans op 10;
• hiv: minder dan 1 kans op 100.
Het risico op besmetting na een prikaccident bij een drager van het HBV virus ligt, in de
Westerse wereld, rond de 30% bij (niet gevaccineerd) ziekenhuispersoneel, veel hoger dus
dan bij HIV.
Prospectieve studies tonen dat het risico op besmetting na een prikaccident bij een drager van
het HCV virus, tussen de 0.3 en 10% ligt, beduidend lager vergeleken met hepatitis B. 31
Bij alle drie de ziektes kan het tot 6 maand of meer duren voor er in bloedonderzoek (soms de
enige vondst) tekens van infectie merkbaar zijn.
4) Hoe accidentele besmetting voorkomen?
Neem de volgende preventieve maatregelen:
• Ga er steeds vanuit dat elk scherp voorwerp besmet is. Ga er dus altijd voorzichtig mee
om.
• Draag altijd stevige (latex) wegwerphandschoenen wanneer je zelf scherpe voorwerpen
opraapt.
• Als je zelf open wonden hebt, draag altijd een verband of pleister wanneer je scherpe
voorwerpen opraapt. Doe dit tot de wonde volledig genezen is.
• Neem een spuit nooit vast aan de naald, maar steeds aan de achterkant.
• Probeer nooit een naald te plooien of af te breken.
31
Alter MJ; Transmission of hepatitis C virus – route, dose and titer; N Engl J Med; 1994; 330: 784-6
39
• Probeer nooit een hulsje of een andere bescherming over een gebruikte naald te schuiven.
Prikongevallen gebeuren meestal bij het terugplaatsen van het beschermhulsje over de
naald.
• Steek de spuiten en naalden onmiddellijk in een naaldcontainer. Heb je geen container,
gebruik dan in noodgevallen een fles met een stevige bodem of een leeg blikje frisdrank.
• Berg spuiten nooit op in een broekzak, plastic zak, …, zelfs niet voor een korte tijd. Een
prikongeval is op die manier snel gebeurd.
• Een naaldcontainer nooit overvol maken en altijd onmiddellijk afsluiten.
• Lever containers en andere opbergmiddelen (zoals een leeg blikje frisdrank), die
injectiemateriaal bevatten, tijdig in (zie telefoonnummers in deze folders).
• Werp scherpe voorwerpen, die mogelijk besmet zijn, alsook naaldcontainers of andere
opbergmiddelen nooit in de vuilnisbak, huisvuilzak of PMD-zak. Dit zou bij
onderhoudspersoneel en ophalers en sorteerders van afval tot ernstige verwondingen of
infecties kunnen leiden.
• Er is een werkzaam vaccin tegen hepatitis B. Laat je preventief vaccineren. Bespreek dit
met je arts.
• Reinig oppervlakken, die mogelijk besmeurd zijn met bloed of andere lichaamsvochten,
m.b.v. wegwerphandschoenen en dettol of javel.
• Laat de gebruiker zelf zijn spuiten en naalden in een container steken, zonder daarbij
de container zelf vast te houden.
5) Wat te doen na een prikongeval?
Volg na elk ongeval met mogelijk bloedcontact de volgende stappen:
1) Voer een eerste hulpprocedure uit (in de apotheek of op de dienst spoedgevallen):
• de wonde zoveel mogelijk laten uitbloeden;
• spoelen onder lauw!, stromend water (koud water doet de bloeding stoppen,
waardoor de wonde niet kan uitbloeden) en wassen met water en zeep;
• daarna de huid drogen en zorgvuldig ontsmetten en desinfecteren met isobetadine,
javel of chlooramine;
• bij contact met de slijmvliezen: ruim spoelen met water of een fysiologische
oplossing.
2) Contacteer de dienst spoedgevallen voor de volgende stappen:
• Laat je onmiddellijk controleren. Het is ook nodig om een uitgebreid
bloedonderzoek te laten doen voor hiv en hepatitis B en C 32.
• Vraag eenzelfde controle voor de donorbron (de patiënt, het bloedstaal, de naald
waarmee men zich geprikt heeft, een spuit, e.d.m.). Controle van de donorbron is
echter niet steeds mogelijk.
32
De dienst moet de volgende zaken bepalen:
− HBsAg, anti-HBc, anti-HBs (is een staal HBsAg-positief, dan worden ook HBeAg en anti-HBe
bepaald);
− anti-HCV;
− anti-hiv;
− levertransaminasen.
40
• Indien je niet immuun bent voor hepatitis B, moet zo snel mogelijk (liefst binnen 24
uur) een behandeling gestart worden. Dit betekent dat één van de volgende zaken
moet toegediend worden:
− een combinatie van hepatitis-B-specifieke immunoglobulines en een eerste
(of nieuwe) dosis hepatitis-B-vaccin;
− een booster-dosis met hepatitis-B-vaccin.
Indien je immuun bent voor hepatitis B, moet geen specifieke actie ondernomen
worden.
• De kans op besmetting met hiv door een gevonden naald is zeer klein, aangezien
het aantal seropositieven zeer laag is en de kans op besmetting minder dan 1 op 100
bedraagt. Bij een blootstelling met een (zeer) hoog risico is het opstarten van een
hiv/aids-behandeling aan te raden; liefst binnen de twee uur na het ongeluk en zeker
niet later dan 48 uur. De behandeling duurt vier weken. Vraag dit na bij je
behandelende arts.
• Laat een attest voor de ongevalsverzekering invullen door de arbeidsgeneeskundige
dienst. Een accidenteel bloedcontact wordt meestal beschouwd als een
arbeidsongeval. Het betreft een plotse gebeurtenis op het werk, met een letsel en
besmetting tot gevolg. Dit moet altijd gemeld worden aan de arbeidsgeneeskundige
dienst die het attest opmaakt voor de ongevalsverzekering (bijvoorbeeld voor een
aanvraag tot terugbetaling van het hepatitis B-vaccin indien hiermee gestart wordt).
Dit attest moet zo snel mogelijk (binnen een week) door de werknemer bezorgd
worden aan de personeelsdienst. In geval van accidenteel bloedcontact en het
oplopen van bloedoverdraagbare ziekten, zal een aanvraag tot schadeloosstelling
wegens beroepsziekte moeten ingediend worden.
4) Laat je bloed geregeld controleren: 1, 3 en 6 maand na het ongeval. De behandelende arts
is verantwoordelijk voor de verdere opvolging van het ongeval.
5) Aangezien hiv/aids en hepatitis B ook via seksueel contact kunnen overgedragen worden,
is veilig vrijen (met condoom) noodzakelijk - om overdracht naar je partner te voorkomen tot bloedonderzoek aantoont dat er geen besmetting is. Bloeddonaties zijn ook niet
toegestaan zolang je geen zekerheid hebt. Deze zekerheid heb je ten vroegste na 6
maanden.
41
Doorverwijsmogelijkheden
Residentieel / opname:
ADIC: www.adicvzw.be
De programma’s van ADIC zijn telefonisch bereikbaar van 9u tot 20u. [email protected]
Algemeen onthaal en administratie (9u-17u)
Venusstraat 11, 2000 Antwerpen
Tel.: 03 225 26 27
Fax.: 03 231 19 13
Zorgprogramma
Venusstraat 11, 2000 Antwerpen
Tel.: 03 206 70 74
Ontwenningsprogramma
Venusstraat 11, 2000 Antwerpen
Tel.: 03 206 70 72
Ontwenningsprogramma voor druggebruikende en hun kinderen
Venusstraat 11, 2000 AntwerpenTel.: 03 206 70 76
Behandelingsprogramma
Venusstraat 11, 2000 Antwerpen
Tel.: 03 206 70 70
Ambulante woonbegeleiding
Olijftakstraat 19
2060 Antwerpen
Leen: 0498 52 16 18
Burt: 0497 61 31 48
Ambulant:
DE SLEUTEL: www.desleutel.be
03 233 99 14
[email protected]
Dambruggestraat 78 - 80
2060 Antwerpen
dagcentrum De Sleutel Antwerpen is een ambulant oriëntatie- en behandelcentrum, deskundig
in het voorkomen en behandelen van drugproblemen. Vanuit het geloof in de meerwaarde van
een drugvrij leven, begeleiden we de cliënt in de richting van een drugvrije maatschappelijke
reïntegratie. We kiezen ervoor om veranderingsgericht te werken aan de hand van het
transtheoretisch fasemodel en de motiverende gespreksvoering. We richten ons bijgevolg tot
mensen die illegale drugs (in mogelijke combinatie met alcohol of medicatie) gebruiken en
die streven naar groei en verandering.
Verwijzingen vanuit justitie worden in deze visie sterk verwelkomd. We leggen tevens een
specifiek accent op de doelgroep van minderjarigen. Werken aan motivatie en verandering
heeft baat bij een intensieve begeleiding, waarbij groepssessies en peer-werking een sterke
bijdrage kunnen betekenen. Hierom worden in het centrum van oriëntatie tot nazorg
groepswerkingen aangeboden
42
VAGGA ALTOX: www.vagga.be
Problemen met en rond middelengebruik zijn erg complex van aard. Zowel biologische,
psychologische als sociale aspecten spelen een belangrijke rol.
Binnen de behandeling wordt dan ook zo veel mogelijk rekening gehouden met deze
verschillende factoren.
Het Vagga team vertrekt steeds vanuit de hulpvraag en zorgnoden van de cliënt, om zo te
komen tot een behandelplan op maat.
Naast een aanbod voor de cliënt zelf, doen we ook een aanbod naar partners en andere
betrokkenen.
De hulpverlening kan kortdurend (maximum 10 gesprekken) of langdurend zijn (maximum
2 jaar).
Concreet worden volgende zorgfuncties aangeboden: screening en oriëntatie, intake,
psychosociale begeleiding, psychotherapie, psychiatrische consultatie en nazorg.
De hulpverlening kan op individuele basis plaatsvinden, of op gezins- of groepsniveau.
Ons team is multidisciplinair samengesteld (psychiaters, psychologen, maatschappelijk
assistenten, psychologisch assistenten, pedagogen) om de juiste zorg op maat te kunnen
garanderen.
FREE CLINIC : www.free-clinic.be
Free Clinic vzw richt zich al meer dan 35 jaar op de meest kwetsbare stadsbewoner. Meer
specifiek heeft de werking de afgelopen decennia een gespecialiseerd ambulant aanbod
ontwikkeld voor personen met een ernstige afhankelijkheids-problematiek aan illegale
middelen.Vanuit een schadebeperkende aanpak (harm reduction) worden diverse
deelaspecten van deze complexe problematiek aangepakt
MSOC
Het MSOC vertrekt steeds vanuit de hulpvraag van de cliënt en streeft korte en lange
termijndoelstellingen na in samenspraak met de cliënt. Al naargelang de problematiek kunnen
cliënten op eigen tempo, beroep doen op die zorg die voor hen het meest aangewezen is. Dat
kan gaan van het louter aanbieden van schoon injectiemateriaal tot een verwijzing naar een
langdurige residentiële behandeling. Daartussen ligt het aanbod van medische zorg,
vervangingsmedicatie, sociaal-administratieve begeleiding, hervalpreventie en therapeutische
begeleiding. In sommige gevallen kan de behandeling zich tijdelijk uitsluitend richten op het
in contact komen en blijven met de druggebruiker.
Het MSOC biedt integrale zorgverlening:
•
•
Medisch: stabiliseren van de druggebruiker o.a. door het verstrekken van methadon of
andere vervangingsmedicatie, het diagnosticeren en behandelen van gezondheids- en
psychiatrische problemen, het screenen van infectieziekten (tbc, hiv en hepatitis) en het
vaccineren.
Psychologisch: behandelen van problemen die aan de basis liggen van het druggebruik
of die gebruik in stand houden.
43
•
Sociaal: hulp bieden bij het lenigen van sociale basisbehoeften (huisvesting, werk,
sociale zekerheid, administratie, …).
Schijnpoortweg 14
2060Antwerpen
03/201.12.60
[email protected]
PLUG-INN
Jongeren tussen 16 en 25 jaar die zich mogelijk in risicosituaties bevinden en die moeilijk de
weg vinden naar de bestaande hulpverlening. Het kan gaan over elke vorm van
middelengebruik.
De onthaalwerking staat garant voor een kleinschalig, onvoorwaardelijk, anoniem informatieen hulpverleningsaanbod. Het project werkt veranderingsgericht à la carte:
• Objectieve informatie en advies rond middelengebruik
• Motivationeel werken (Brief Motivational Interventions) om controle te krijgen, te
minderen of te stoppen met gebruik.
• Schadebeperkend werken rond het omgaan met negatieve consequenties van gebruik
Het Plug-INN team werkt op het tempo van de jongere en probeert inzicht in het eigen
gebruik te bekomen.
Indien aangewezen verwijzen we gericht door naar tweedelijnshulpverlening. Zo nodig
begeleiden we jongeren actief naar deze voorzieningen.
Plug-INN
Borgerhoutsestraat 28
2018 Antwerpen
t 03 677 16 90
g 0497 53 49 78
[email protected]
Maandag : 14u00 -17u00
Woensdag: 14u00 -17u00
Vrijdag: 14u00 - 17u00
44
SPUITENRUIL
Het project Spuitenruil stelt zich tot doel om, samen met alle mensen die drugs injecteren, de
‘schade beperken’ die het gevolg kan zijn van druggebruik. De medewerkers van Spuitenruil
nemen een neutrale positie in zonder druggebruik te veroordelen.
Spuitenruil werkt ANONIEM. (geen intake – geen persoonlijke gegevens – geen dossier) Je
bent
welkom
op
spuitenruil
tijdens
de
openingsuren.
Je krijgt er GRATIS materialen:
•
•
•
•
•
•
Spuiten / naalden
Filters
Alcoholswabs
Steriel water
Spoons / steriele lepels
Ascorbinezuur
•
•
•
•
•
•
Maagzout
Aluminiumfolie
Condooms en glijmiddel
Naaldcontainers
informatiefolders
C. Informatie en advies
Bij de spuitenruilmedewerkers kan je ook terecht voor tips om de risico’s op HIV-AIDS,
hepatitis B/C, TBC, overdosispreventie, spuitabcessen en andere risico’s die te maken hebben
met
onveilig
druggebruik
te
beperken.
Ook kan je er informatie krijgen over sociale voorzieningen zoals nachtopvang, inloopcentra,
OCMW,
dagbesteding…
De belangrijkste informatie is gratis verkrijgbaar in handige folders.
Spuitenruil wil zwerfspuiten en prikongevallen voorkomen met een vormingsaanbod
prikongevallenpreventie voor iedereen die in contact komt met zwerfspuiten.
Tijdens spuitenruil recupereren we gebruikt injectiemateraal.
Spuitenruil werkt volgens het ruilprincipe. Je brengt gebruikt injectiemateriaal binnen en
neemt steriel materiaal mee.
Ook via de publieke naaldcontainers kan gebruikt injectiemateriaal op een veilige manier
worden opgeborgen. Deze naaldcontainers zijn dag en nacht beschikbaar
Openingsuren spuitenruil via vzw Free Clinic: Schijnpoortweg 14
Maandag 10u-13u en 14u-18u45
Dinsdag 10u-13u en 16u30-18u45
Woensdag 10u-13u en 14u-18u45
Donderdag 10u-13u en 16u30-18u45
Vrijdag 10u-13u en 14u-20.00
Zaterdag 10u30-12u30
45
Donderdag van 15u tot 16u in De Vaart, Italiëlei 69
Contactgegevens Spuitenruil:
Werner Bosschaerts – coördinator spuitenruil Antwerpen
T: 03/201.12.60.
GSM: 0476/546.109.
[email protected]
Bereikbaar op : Woe-don-vrij
Tessa Windelinckx – coördinator spuitenruil Antwerpen en Vlaanderen
T: 03/201.12.60.
GSM: 0473/91.92.67.
[email protected]
46
Download