ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Groep 1 Naam: ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Voor je ligt het “Zie mij leren-boekje” van Onderbouwd. Voor ieder thema is er een nieuwe bladzijde. Elk thema begint met een taaldoel, gevolgd door twee rekendoelen en twee doelen voor motoriek. Als een kleuter het ‘spel van de week’ heeft gedaan mag hij/zij het bijbehorende plaatje kleuren. Samen met de leerkracht wordt vervolgens ook beoordeeld of het kind het doel heeft behaald. Het is belangrijk om dit ook aan de kleuter te vertellen. Zo weet hij/zij of dat wat er geleerd is, goed is en dus ook als ‘goed’ opgeslagen kan worden in het kleuterbrein. Het is helemaal niet erg als een kleuter het doel niet haalt tijdens het thema. Iedere kleuter ontwikkelt zich anders en het doel wordt later in het jaar opnieuw aangeboden. Als de leerkracht de letter ‘F’ heeft omcirkeld, dan betekent dit dat de kleuter het doel op fundamenteel niveau heeft gehaald. Dit is het basis-niveau. Is de letter ‘S’ omcirkeld, dan is het doel op ‘streefniveau’ gehaald. Dat betekent dat het kind de wat hoger gestelde doelen goed aan kan. Is er geen letter omcirkeld, dan gaan we met de kleuter het doel op een later tijdstip herhalen. De kleuter was nog niet toe aan deze opdracht. Tip: laat de kleuter de plaatjes zelf kleuren, zo wordt het kind eigenaar van zijn eigen leerproces! ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Boeken Periode: Herfst Groep 1 Naam: Visuele discriminatie 1 F Het kind kan kleine visuele verschillen waarnemen in ingekleurde vormen. S Het kind kan kleine visuele verschillen waarnemen in abstracte vormen. F S Betekenis F Het kind kan telefoneren uitspelen. S het kind is zich bewust dat iedereen een ander telefoonnummer heeft. F S Chronologie F F Het kind kan met de afbeeldingen een logische volgorde aanbrengen in een verhaal. S S Het kind kan de logische volgorde betekenisgericht benoemen. Stempelen 1 F Het kind kan stempelen met grove voorwerpen. S Het kind kan stempelen met grove voorwerpen en werkt daarbij aan een F S opdracht. Vanuit de hand 1 F F Het kind kan zelfstandig de (borduur-)ring maken met drie draden. S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Herfst Periode: Herfst Groep 1 Naam: Verhaalbegrip 1 F Het kind kan een volgorde aanbrengen in een verhaal. S Het kind kan de volgorde in het verhaal verwoorden. F S Seriëren 1 F Het kind kan seriëren op basis van een kenmerk: bv. grootte, dikte, breedte of lengte. S het kind kan seriëren op basis van een kenmerk: bv. grootte, dikte, breedte of lengte en de begrippen benoemen. F S Begrippen 1 F Het kind kan een positie in de ruimte (voor, achter, op, onder, naast) herkennen en namaken. F S Kleien 1 F Het kind kan een bal en een slang kneden van klei. Het kind kan vanuit deze twee technieken boetseren uit een stuk. F S Vanuit de arm 1 F Het kind kan met behulp van het gymlint drie zelf uitgekozen schrijfpatronen maken. F S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Sinterklaas Periode: Herfst Groep 1 Naam: Auditieve discriminatie 1 F Het kind kan verschil horen in geluiden. S Het kind kan verschil horen in instrumenten. F S Kleur F Het kind kan de primaire en de secundaire kleuren benoemen (rood, geel, blauw, oranje, groen en paars). S Het kind kent ook de kleuren: bruin, grijs, roze, zwart en wit. F S Toepassen F Het kind kan geldhandelingen uitspelen. S Het kind kan de geldhandelingen verwoorden. F S Vanuit de arm 1 F Het kind kan pittenzakken bovenhands of onderhands in een willekeurig rond gat werpen. F S Vouwen 1 F F Het kind kan het rechte kruis vouwen. S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Kerst Periode: Winter Groep 1 Naam: Planning 1 F Het kind kan een keuze maken op het planbord. S Het kind heeft overzicht over een weekplanning. F S Lengte 1 F Het kind kan drie willekeurig gekozen gekleurde opdrachtkaarten maken. (lengte afpassen en vergelijken) S het kind kan drie willekeurig gekozen zwart-wit opdrachtkaarten maken. F S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Winter Periode: Winter Groep 1 Naam: Tegenstellingen 1 F Het kind kan tegenstellingen herkennen. S Het kind kan tegenstellingen benoemen. F S Sorteren op naam 1 F Het kind kan de drie plaatjes van elk onderwerp zelfstandig bij elkaar sorteren. S Het kind kan uitleggen waarom de plaatjes bij elkaar horen. F S Cycli F Het kind kan puzzelstukken van twee seizoenspuzzels sorteren. S het kind kan van twee puzzels (lente/herfst of zomer/winter) vijf verschillen aanwijzen en benoemen. F S Scheuren 1 F Het kind kan het papier doorscheuren. Het kind kan repen scheuren van papier. F S Pengreep 1 F Het kind kan met de houten pen in het zand schrijven. Het kind kan een door de leerkracht gekozen voorbeeld namaken met de houten pen. F S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Beroepen Periode: Winter Groep 1 Naam: Rijmen 1 F Het kind kan passief rijmen. S Het kind kan actief rijmen met behulp van afbeeldingen. F S Sorteren 2 F Het kind kan zelfstandig een serie rijgen aan de hand van een voorbeeldkaart. Het kind kan de kralen aanwijzen en tevens de grootte en kleur benoemen. S het kind kan een fout halen uit een verkeerd aangeregen ketting en deze fout F S benoemen. Plakken 1 F Het kind kan onderdelen opplakken op een ondergrond. Het kind kan het kwastje, zeiltje en de lijm op de juiste manier hanteren. F S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Lente Periode: Lente Groep 1 Naam: Klankgroepen 1 F Het kind kan een afbeelding in klankgroepen zeggen. S Het kind kan bij een woord dat in klankgroepen wordt gezegd de juiste afbeelding aanwijzen. F S Analyse 1 F Het kind kan figuren analyseren. Het kind kan een voorbeeldkaart van het spel Figurovorm zelfstandig maken. F S Symbolen F F Het kind kan cijfersymbolen benoemen en koppelen aan een hoeveelheid tot en met 6. S Het kind kan cijfersymbolen benoemen en koppelen aan een hoeveelheid tot en met 12. Vanuit de hand 1 F S F Het kind kan zelfstandig de kralenplank vol leggen met of zonder voorbeeld. S Verven 1 F Het kind kan verven met de grote kwast, kan de kwast uitspoelen en drogen aan een doekje. Het kind kan drie kleuren naast elkaar gebruiken en kan de kleuren mengen met wit. F S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Familie Periode: Lente Groep 1 Naam: Woordenschat 1 F Het kind kan woorden aanwijzend benoemen. S Het kind kan een woord toepassen in een betekenisgerichte zin. F S Vormen 1 F Het kind kan de vormen sorteren op kleur. Het kind kan de vormen van het vormenbord zelfstandig seriëren op vorm en F S grootte. S het kind kan de vormen aanwijzen en benoemen. Bouwen 2 F Het kind kan ruimtelijk bouwen S Het kind kan ruimtelijk bouwen met behulp van voorbeeldkaarten. F S Rijgen 1 F Het kind kan met houten kralen (8 of 10 mm) op chenilledraad een ketting rijgen. F S Vlechten 1 F F Het kind kan vlechten met drie repen stof of grove wol. S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Zomer Periode: Zomer Groep 1 Naam: Klanken 1 F Het kind kan een afbeelding in stukjes benoemen, bijvoorbeeld t-a-k. S Het kind kan een in stukjes aangeboden woord aanwijzen op de afbeelding. F S Sorteren 2 F Het kind kan sorteren op basis van twee kenmerken, bijvoorbeeld kleur en vorm. S Het kind kan sorteren op basis van drie kenmerken, bijvoorbeeld kleur, vorm en F S grootte. Resultatief tellen F Het kind kan resultatief tellen tot en met 10 (maakt zelfstandig de 4, 7 en 9 van het teldiagram). S Het kind kan resultatief tellen tot en met 20 (maakt zelfstandig de 7, 12 en 18 van het teldiagram). F S Weven 1 F Het kind kan weven met grove materialen, zoals stof of dikke wol op een groot weefraam. F S Knippen 1 F Het kind kan knippen over de rechte lijn. Het kind kan stop-knippen (knippen over een lijn en stoppen waar de lijn ophoudt). F S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Mijn lichaam Periode: Zomer Groep 1 Naam: Letterkennis 1 F Het kind kan twee woorden (m-k-m woorden) die met dezelfde letter beginnen aanwijzen. S Het kind kan bij vier beginklanken de woorden zoeken. F S Eigen lichaam F Het kind kan lichaamsdelen aanwijzen S het kind kan lichaamsdelen aanwijzen en benoemen. F S Houdingen F Het kind kan houdingen nadoen. S Het kind kan de begrippen links-rechts en onder-boven bij houdingen benoemen. F S Prikken 1 F F Het kind kan prikken met de prikpen over de lijn. S Tekenen 1 F F Het kind kan tekenen vanuit de vuistgreep. S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel ZIE MIJ LEREN S p e l e n d l e re n m e t O n d e r b o u w d Thema: Dieren Periode: Zomer Groep 1 Naam: Communiceren 1 F Het kind kan een verbaal gegeven opdracht uitvoeren. S Het kind kan verbaal een opdracht geven aan een ander. F S Gewicht 1 F Het kind kan wegen met de handen en het verschil aangeven met de begrippen zwaar-licht, zwaarder-lichter en even zwaar/in evenwicht. S Het kind kan wegen met de weegschaal en de begrippen toepassen. F S Tijdsbesef 2 F Het kind kan met behulp van afbeeldingen aangeven wat jong en oud is. S het kind kan de begrippen jong en oud betekenisgericht toepassen. F S Plakken 1 F Het kind kan met behulp van plaksel een kwastje en een zeiltje op tweedimensionaal niveau plakken. F S F = Fundamenteel doel S = Streefdoel