achtergrond van de eerste kruistocht

advertisement
INHOUDSOPGAVE
Inleiding
2
1: Achtergrond van de Eerste Kruistocht
4
2: De Eerste Kruistocht
9
2.1 De belegering van Nicaea
9
2.2 De belegering van Jeruzalem
16
3: Vergelijking
21
Conclusie
23
Bibliografie
25
-1-
INLEIDING
De stad Jeruzalem is zo lang mensen zich kunnen herinneren een heilige stad geweest. In de
geloven van het Boek, het jodendom, christendom en islam wordt deze stad gezien als één van
de heilige al dan niet de heilige stad. In het jodendom vanwege koning David die Jeruzalem
uitriep als hoofdstad van het Joodse land in het jaar duizend voor Christus. De christenen zien
Jeruzalem als de stad die een belangrijke rol speelde in het leven van de christelijke Messias
Jezus Christus en ook omdat de stad van belang was in het Oude Testament. Binnen de islam
is Jeruzalem de plaats waar de islamitische profeet Mohammed naartoe trok om daar ten
hemel op te stijgen.
Jeruzalem was en is een stad van belang voor vele groepen en geloven. Het strijden
om de stad en de omgeving is al bezig sinds mensenheugenis en verergerde met de opkomsten
van het christendom en de islam, twee geloven die ook de grootste stad van het Heilige Land,
het hedendaagse Israël en Palestina, in hun bezit wilden hebben. Een toppunt in de reeks van
conflicten om Jeruzalem en het land waren de Kruistochten. Dit waren conflicten tussen
christenen en moslims, waarbij joden ook betrokken raakten. Het waren heilige oorlogen die
als doel hadden het Heilige Land terug te veroveren op de islamitische heersers.
De beeldvorming van de Kruistochten hebben in de eeuwen erna verschillende vormen
aangenomen. In het begin van de negentiende eeuw werden de oorlogen gezien vanuit een
romantisch beeld, het strijden voor het geloof, het zoeken naar avontuur en het vertrekken
naar exotische landen sprak tot de verbeelding van de romantici. Er werd niet zo zeer gekeken
naar de veldslagen, maar naar de simpele devotie van de strijder en de omgevingen van
Jeruzalem. In de tijd van het imperialisme, ruwweg van halverwege de negentiende eeuw tot
en met het begin van de twintigste eeuw, werd het gezien als een missie om de volkeren in het
oosten beschaving en het juiste geloof bij te brengen. Een doel wat natuurlijk behaald moest
worden in de ogen van de imperialisten. Halverwege de twintigste eeuw tot en met nu, met als
hoogtepunt de gebeurtenissen van elf september 2001, begon een herziening van de oorlogen,
het kolonialisme en andere gebeurtenissen die tussen meerdere beschavingen afspeelden. De
Kruistochten werden door deze nieuwe vorm van historiografie gezien als een moment
waarop twee beschavingen gewelddadig met elkaar in aanraking kwamen.
De Kruistochten zijn de afgelopen eeuwen dus vaak het onderwerp geweest van
discussies en beeldvorming. Er werd naar de Kruistochten gekeken als een opeenvolging van
conflicten die een geheel vormden, een uniforme periode. De periode zelf is werd nooit
beschreven als een één met veranderingen of een vorm van ontwikkeling. Het was slechts een
-2-
tijd die alleen gevolgen had voor de toekomst. Naar het conflict zelf wordt niet gekeken en
oorlogvoering wordt vaak overgeslagen. De vraag verrees bij het beginnen van dit onderzoek
of oorlogvoering binnen een Kruistocht zelf veranderde. De Europese strijders die naar Azië
en het Midden-Oosten vertrokken, wisten niet wat ze wachten stonden. Het heilige, waarvoor
ze zouden vechten, lag in een vreemd land, met een ander klimaat en omgeving. De
Europeanen hielden zich eerst vast aan de Europese manier van vechten, voor hen een
methode die altijd goed werkte, maar moesten daar van afstappen omdat die methode heel
nadelig was in die omgeving en omdat de voorraden opraakten en manschappen stierven. Het
feit dat de islamitische vijanden van de christenen bekend waren met de omgeving, was ook
een nadeel voor de kruisvaarders. Waarschijnlijk wordt er een ontwikkeling van de
oorlogvoering zichtbaar. Deze verandering zal zich dan voorgedaan hebben, omdat de
Europeanen moesten aanpassen aan het gebied en de manier van strijden van de moslims. De
Europese methode was dus niet toereikend in de Kruistocht.
Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen of oorlogvoering veranderde
tijdens de Eerste Kruistocht, een oorlog die duurde van 1096 tot 1099. Het begin van de
Kruistocht geeft het beste beeld van hoe de Europeanen vochten in Azië met westerse
methoden. De belegering van Nicaea vond plaats in 1097 en was de vuurdoop voor de
kruisvaarders in Klein-Azië. De eerste belegering en gevechten zouden dus een beeld moeten
geven van de Europeaanse manier van oorlogvoeren.
De belegering van Jeruzalem in 1099 markeerde het einde van de Eerste Kruistocht.
Deze belegering wordt voor dit onderzoek gebruikt, om uit te vinden of de Europeanen zich
aanpasten aan de veranderingen die de vijand, de omgeving en het klimaat hen bracht. Door te
kijken naar deze twee belegeringen wordt er getracht te onderzoeken of de manier van
vechten veranderde aan de Europese kant van het conflict.
Het onderzoek zal bestaan uit een voorgeschiedenis van het conflict, waarbij gekeken
zal worden naar de oorzaken en motieven voor het beginnen van de Kruistocht. Verder komen
er evaluaties van de belegering van Nicaea (1097) en de belegering van Jeruzalem (1099), die
daarna vergeleken zullen worden om te zien wat er wel of niet veranderde in de manier van
vechten van de Europeanen tijdens de Kruistocht.
-3-
1: ACHTERGROND VAN DE EERSTE KRUISTOCHT
Vanaf de kruisiging van Jezus heeft het Midden-Oosten geen rust meer gehad. Vanaf het jaar
nul begonnen de joden van het Israëlische gebied militanter te worden, wat uiteindelijk heeft
geleid tot de verwoesting van de Joodse Tempel in zeventig na Christus en de Bar Kochbarevolte in 132. Tegelijkertijd hadden de Romeinen ook te kampen met een Joodse sekte die
steeds meer aanhang vergaarde onder de inwoners van het Romeinse Rijk. Deze sekte, het
christendom,1 zorgde voor veel problemen binnen het Rijk en verspreidde snel door de
fanatieke apostelen, zoals Sint Paulus, en proselieten die alle windstreken uitgingen.
Uiteindelijk, ondanks de vervolgingen en verboden, werd het christendom een grote
groepering binnen het Romeinse Rijk die niet meer genegeerd kon worden. Keizer
Constantijn de Grote zag dat in en besloot in 312 het Edict van Milaan in te voeren dat ervoor
zorgde dat er tolerantie voor alle geloven kwam. Later besloot Keizer Theodosius I het
christendom tot staatsgodsdienst uit te roepen. Vanaf 380 werd het Romeinse Rijk christelijk
en zou dat blijven tot het einde in 476, toen het West-Romeinse Rijk ten onder ging. Het
Oost-Romeinse Rijk (ook wel bekend als het Byzantijnse Rijk) bleef echter bestaan en ook
daar was het christendom de staatsgodsdienst. Jeruzalem viel onder het Byzantijnse bewind en
bleef daar onder tot het jaar 638.2
De opkomst van islam onder de profeet Mohammed zorgde voor een grote veldtocht
die het Arabische schiereiland, Noord-Afrika en het Midden-Oosten aandeed. Ook Jeruzalem
werd veroverd. Na circa 258 jaar christelijke overheersing werd Jeruzalem islamitisch.3 Dat
zorgde aanvankelijk niet voor veel problemen. De islamieten lieten de Joden en de christenen
hun geloof uitoefenen en vervolgden hen daar niet voor (er werden echter wel belastingen
geheven op het beoefenen van een geloof anders dan islam). Deze overeenkomst zorgde er
ook voor dat pelgrims en gelovigen vrij mochten reizen naar Jeruzalem en omstreken.
De problemen die later ontstonden, hingen samen met de komst van de Seltsjoeken,
een islamitisch volk dat zich halverwege de elfde eeuw in Turkije vestigde. Zij stonden
vijandig tegenover de pelgrims en mensen van buiten het Seltsjoekse Rijk. Die vijandigheid
en intolerantie ten opzichte van niet-moslims veroorzaakten incidenten die verkeerd vielen bij
1
Het vroege christendom wordt voor het gemak maar aangeduid met christendom, aangezien er veel twijfel
bestaat over welke stromingen er toen waren. Volgens de rooms-katholieke traditie was Sint Petrus de eerste
paus en volgens de orthodoxe traditie waren er patriarchen die christelijke kerk leidden.
2
Met als uitzondering de periode tussen 614 en 629. Gedurende die vijftien jaar waren de Sassaniden aan de
macht in Jeruzalem.
3
Steven Runciman, A History of the Crusades: The First Crusade (Cambridge, 1968), 3.
-4-
de christenen in Europa.4 De christelijk orthodoxen van het Byzantijnse Rijk hadden het
echter ook moeilijk met het nieuwe Turkse volk. De uitbreiding van het Seltsjoekse Rijk ging
ten koste van Byzantijns grondgebied en de veroveringen van de moslims bereikten bijna
Constantinopel. De nieuwe hoofdstad van het Turkse Rijk van Rûm werd Nicaea. De naam
Rum stamt af van Rome.5
Het slinkende rijk van de Oost-Romeinen en de oprukkende moslims die
Constantinopel bedreigden, baarde de toenmalige Byzantijnse keizer Alexios I Komnenos
zorgen. Hij zag echter wel rivaliteiten ontstaan tussen de islamitische leiders van het Sultanaat
van Rûm. Keizer Alexios zag mogelijkheden om de Seltsjoeken aan te vallen, maar had daar
echter meer manschappen voor nodig. Daarop stuurde de Byzantijnse heerser zijn
ambassadeurs naar paus Urbanus II met het verzoek om manschappen te sturen naar KleinAzië om de moslims terug te laten trekken.6
Er was een ingewikkelde situatie tussen de paus Urbanus II en keizer Alexios. In 1054
splitste de christelijke kerk op in twee grote stromingen. De ene stroming gehoorzaamde aan
de bisschop van Rome oftewel de paus en kwam bekend te staan als het katholicisme. De
andere christelijke vorm kreeg naam als het oosters-orthodoxe christendom en zag de
patriarch van Constantinopel als leider. Het schisma binnen de christelijke kerk lag aan de
culturele en dogmatische verschillen die tussen oost en west bestonden. 41 jaar na het schisma
besloot Alexios om toch steun te werven bij het hoofd van de katholieke kerk. Paus Urbanus
II zag dit als een poging of een kans tot reconciliatie en was vastberaden om de Byzantijnen te
helpen.7
Fulcher van Chartres, een geestelijke kroniekschrijver, schreef niet alleen over de
Eerste Kruistocht, maar hij gaf ook een beschrijving van het Concilie van Clermont, een
kerkelijke bijeenkomst die gehouden werd aan het einde van het jaar 1095 (zie afbeelding
1.1). Veel is er helaas van Fulcher niet bekend, maar zijn kennis over wat er besproken werd
is groot. Historici denken dan ook dat hij zelf aanwezig was tijdens het concilie. De kerkelijke
bijeenkomst had enkele onderwerpen, namelijk de excommunicatie van Filips I van Frankrijk,
de hervorming van Cluny (veranderingen binnen het kloosterleven) en een kruistocht. Het
concilie werd gebruikt om mensen op te roepen op kruistocht te gaan en het Heilige Land te
bevrijden. Fulcher schreef over de intenties van de paus:
4
Runciman, A History of the Crusades, 49-50.
Barbara Rosenwein, A short history of the Middle Ages (Plymbridge, 2005), 169.
6
Rosenwein, A short history of the Middle Ages, 182.
7
Eamon Duffy, Saints & Sinners: A history of the popes (Yale, 2006), 136.
5
-5-
‘When he [paus Urbanus] heard that the interior part of Romania had been occupied by the
Turks and the Christians subdued by a ferociously destructive invasion, Urban, greatly moved
by compasionate piety and by prompting of God’s love, crossed the mountains and descended
into Gaul and caused a council to be assembled in Auvergne at Clermont, as the city is
called.’8
De Frankische kroniekschrijver geeft hierin aan dat het concilie van Clermont alleen als doel
had om de Byzantijnse christelijke broeders te helpen in de strijd voor vrijheid en om mensen
op te roepen voor de kruistocht tegen de islam. Eigenaardig is dat Jeruzalem niet genoemd
wordt tijdens het concilie in heel de beschrijving van Fulcher. Misschien had paus Urbanus II
alleen de poging tot verzoening voor ogen en niet zozeer de verovering van het Heilige Land.
Een andere mogelijkheid is dat Fulcher van Chartres het slechts over het hoofd heeft gezien
tijdens het schrijven. Die mogelijkheid is echter niet waarschijnlijk omdat Fulcher een
kroniekschrijver was en zoiets niet zou vergeten op te schrijven.
Afbeelding 1.1: Paus Urbanus II preekt tijdens het Concilie van Clermont.
Het concilie was een groot succes en velen zworen een eed om te vechten voor God tijdens de
Kruistocht. Fulcher beschreef ook waarom er veel mensen zich inzetten voor de Kruistocht.
Paus Urbanus II maakte de belofte dat deelname aan de Kruistocht tot vergeving van de
8
Fulcher van Chartres, A History of the expedition to Jerusalem: 1095-1127 (Knoxville, 1969), 62.
-6-
zonden leidde: ‘Let those who have been hirelings for a few pieces of silver [Matth. 27:3]
now attain an eternal reward.’9 Fulcher van Chartres zag het succes van de oproep en
beschreef dit ook in zijn kroniek over de Eerste Kruistocht: ‘Indeed finally many people of
varied calling, when they discovered that there would be remission of sins, vowed to go with
purified souls whither they had been ordered to go.’10 Er is geen officiële schatting van het
aantal kruisvaarders. John France vertelde in zijn boek dat 100,000 manschappen echter
redelijk en plausibel is. France schreef verder nog dat bij aankomst in Nicaea er ongeveer
50,000 à 60,000 troepen waren. Veel waren eerder teruggekeerd, achtergelaten of gestorven
tijdens de tocht naar Constantinopel.11
Afbeelding 1.2: Peter de Kluizenaar en de Volkskruistocht.
Zoals Fulcher dus schreef had de oproep voor de Kruistocht tijdens het concilie veel effect en
werd mensen met verschillende roepingen gerekruteerd. De oproep voor een heilige oorlog
tegen de moslims bleek nog sterker en effectiever te zijn, want de vergeving van de zonden
bleek ook mensen zonder militaire training aan te spreken. Voordat de echte
kruisvaarderlegers zouden vertrekken op vijftien augustus 1096, de dag van Onze-LieveVrouw Hemelvaart, begon de Volkskruistocht in april. Deze kruistocht bestond uit verarmde
adel, boeren, vrouwen en kinderen die, onder leiding van Peter de Kluizenaar, naar Jeruzalem
9
Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 67.
Ibidem, 68.
11
France, John, Victory in the East: A Military History of the First Crusade (Cambridge, 1994), 136, 142.
10
-7-
vertrok (zie afbeelding 1.2).12 Naar schatting had de volksprediker toen hij in Keulen
aankwam 15,000 mensen onder zijn hoede. Dat aantal zou in Duitsland nog verder groeien.13
Het verloop van de Volkskruistocht was dramatisch en met schandalen. De kruistocht
was slecht voorbereid. Ze persten Joodse gemeenschappen af en vermoordden ook veel Joden
(voornamelijk in Duitsland), zodat ze aan voorraden en geld konden komen. Het waren dus
pogroms om de Volkskruistocht gaande te houden.14 Het was voor de kruisvaarders ook een
probleem hoe ze naar Jeruzalem naar moesten gaan. Hoe verder ze in het oosten kwamen, hoe
vreemder het land voor hen werd. Zij moesten in enkele gevallen strijden tegen hun OostEuropese christelijke broeders, vanwege miscommunicatie of gewoonweg vanwege het
misdragen van de deelnemers van de Volkskruistocht. Zo stuitten ze in Belgrado en in
Hongarije op problemen.15 Uiteindelijk kwamen ze in Constantinopel aan, waar een verbaasde
keizer Alexius niet wist wat hij met de kruisvaarders aanmoest. Hij besloot ze zo snel
mogelijk aan andere kant van de Bosporus af te laten zetten. De 28,700 kruisvaarders16
kwamen aan in Aziatisch Turkije op zes augustus 1096. Eenmaal in Klein-Azië kreeg de
leiding onderling ruzie en besloten ze uit elkaar te gaan, waardoor Peter de Kluizenaar geen
leiding meer had over de kruistocht. De Volkskruistocht deed het buitenste gedeelte van
Nicaea en de stad Xerigordos aan voordat ze verslagen werden door het leger van de
Seltsjoekse Sultan Kilij Arslan I. Van de 30,000 kruisvaarders keerden slechts 3,000 terug, de
rest was gesneuveld of gevangenen genomen. Hoe het de Volkskruistocht verliep, bood geen
goed vooruitzicht voor de kruisvaarderlegers van de Eerste Kruistocht.
12
Thomas Asbridge, De eerste kruistocht: De oorsprong van het conflict tussen islam en christendom
(Amsterdam, 2007), 90-91.
13
Runciman, A History of the Crusades, 114.
14
Jonathan Riley-Smith, The First Crusade and the Idea of Crusading (Pennsylvania, 1991), 50, 53-57;
Christopher Tyerman, God’s War: A New History on the Crusades (Cambridge, 2006), 100-106.
15
Runciman, A History of the Crusades, 122; Riley-Smith, The First Crusade and the Idea of Crusading, 52.
16
France, Victory in the East, 136.
-8-
2: DE EERSTE KRUISTOCHT
Het was voor de kruisvaarderlegers nodig te wachten bij Constantinopel, de afgesproken plek,
aangezien veel legers andere routes namen om naar het oosten te gaan (zie afbeelding 2.1).
Tussen november 1096 en april 1097 wachtten de kruisvaarders op elkaar om de Bosporus
over te steken om vervolgens naar Jeruzalem op te rukken.17 De kruisvaarders stuitten na hun
oversteek op weinig of geen verzet. De Seltsjoekse Sultan Kilij Arslan I had, vanwege de
Volkskruistocht, de echte kruisvaarderlegers onderschat.18
Afbeelding 2.1: De tochten van de kruisvaarderlegers naar het Heilige Land.
2.1: DE BELEGERING VAN NICAEA
De stad Nicaea (het hedendaagse İznik) had een belangrijke status in de middeleeuwen. Op
religieus, politiek en militair vlak was de plaats belangrijk.19 In het verleden was daar tijdens
het Eerste Oecumenische Concilie van Nicaea in 325 de geloofsbelijdenis aangenomen.
Verder was Nicaea de hoofdstad van het Sultanaat van Rûm dat tot gevolg had dat het een
goed beschermde stad was. Nicaea lag op een strategische plaats in een vruchtbaar gebied met
het grote Askanische meer (een meer van veertig kilometer lang). Verder werd de stad
omringd door een vijf kilometer lange en tien meter hoge stadsmuur, met 114 torens van
zeventien meter hoog. Daarnaast bevond zich een dubbele gracht. Een Griekse bron noemde
de stad onneembaar en een Frankische ooggetuige vertelde dat:
17
Riley-Smith, The First Crusade and the Idea of Crusading, 58.
Asbridge, De eerste kruistocht, 127.
19
Ibidem, 134.
18
-9-
‘Nic[a]ea een stad [was] die degelijk beschermd werd door de natuurlijke gesteldheid van het
terrein en door vernuftige verdedigingswerken. De natuurlijke versterkingen bestonden uit een
groot meer dat tot vlak onder de muren klotste en uit een gracht, tot aan de rand gevuld met
water dat van naburige riviertjes was afgetapt, waardoor de toegang aan de drie kanten was
afgesloten. Bekwame mannen hadden zulke hoge muren om de stad opgetrokken dat Nic[a]ea
niet voor de aanval van vijanden of voor krachtige belegeringsmachines hoefde te vrezen.’20
Op zes mei 1097 bereikten de eerste kruisvaarders de stad en ze begonnen gelijk de stad te
belegeren. Dat was voor sommige legeronderdelen gevaarlijk omdat ze toen voor acht dagen
afgesloten waren van de bevoorrading, maar tijdens die acht dagen kregen ze geen
tegenaanvallen te verduren. Een volledige belegering van de stad was er nog lang niet, er
moest zeker nog anderhalve week tot twee weken gewacht worden voordat er versterkingen
kwamen.21 Op veertien mei kwamen Bohemund van Tarente, Godfried van Bouillon en
Robrecht van Vlaanderen aan bij Nicaea en namen zij gelijk hun posities rond de stad in.
Bohemund en zijn Zuid-Italiaanse Normandiërs blokkeerden de noorderpoort en Godfried en
Robrecht de oosterpoort.22 De zuiderpoort werd twee dagen later op zestien mei door
Raymond van Toulouse en zijn Provençaalse leger afgesloten.23 Ook kwam er nog een klein
Byzantijnse leger van 2,000 man onder leiding van de Byzantijn Taticius.24 Het Askanische
meer zorgde voor een probleem, aangezien de westerpoort te dicht bij het meer lag. Het kon
dus niet bezet worden omdat de manschappen dan te dicht bij de muren stonden opgesteld.25
Er is verdeeldheid over de hoeveelheid manschappen die er waren bij de belegering
van Nicaea. Van de Byzantijnen schijnt men het zeker te weten, maar over het aantal WestEuropese kruisvaarders bestaat nog veel twijfel en onzekerheid. Fulcher van Chartres schreef
in zijn kroniek, een primaire bron, dat er 600,000 goedgetrainde soldaten waren van wie er
100,000 een soort harnas (maliënkolders, helmen en dergelijke) droegen. Als iedereen,
inclusief de ongewapende pelgrims die terugkeerden naar huis, deel gingen nemen aan de
Kruistocht, dan was er volgens Fulcher sprake van 6,000,000 manschappen.26 Dat zijn
aantallen die zeer onwaarschijnlijk zijn en ook niet kloppen. Thomas Asbridge en Jonathan
Riley-Smith geven redelijkere aantallen van de hoeveelheid kruisvaarders bij Nicaea, maar
20
Asbridge, De eerste kruistocht, 131; France, Victory in the East, 143.
Asbridge, De eerste kruistocht, 128-129; France, Victory in the East, 160.
22
Asbridge, De eerste kruistocht, 133; France, Victory in the East, 160.
23
Asbridge, De eerste kruistocht, 134; France, Victory in the East, 160-161.
24
Asbridge, De eerste kruistocht, 130
25
Ibidem, 139.
26
Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 81; France, Victory in the East, 127.
21
-10-
alleen Riley-Smith geeft een beargumentering van zijn aantallen. Asbridge schatte het aantal
manschappen op 75,000, een waarschijnlijkere schatting dan de 600,000 van Fulcher.27 RileySmith bepaalde zijn schatting met een berekening. Hij ging uit 30,000 infanteristen en 4,200 à
4,500 cavaleristen. Dat zou uitkomen rond 34,000 of 35,000 manschappen, Riley-Smith telt er
echter nog 25% bij op. Volgens hem zou dat percentage de ongewapende kruisvaarders
enigszins representeren.28 Het blijft een lastige kwestie om nu te kunnen bepalen welke
schatting goed is en welke niet. Het lijkt het handigst om uit te gaan van een aantal soldaten
tussen de 40,000 en de 75,000. In ieder geval kan worden vastgesteld dat de kruisvaarders
over een groot leger beschikten.
De enorme grootte van het kruisvaarderleger bracht voordelen, ze konden namelijk heel de
muur van de stad omsingelen, met uitzondering van de westelijke muur.29 Het had echter ook
veel nadelen. Het communiceren tussen verschillende onderdelen van andere leiders uit
andere landen, leverde veel problemen op. De aanwezigheid van vele nationaliteiten in het
leger werd ook beschreven door Fulcher van Chartres. Hij zei over het probleem:
‘And whoever heard of such a mixture of languages in one army? There were present Franks,
Flemings, Frisians, Gauls, Allobroges, Lotharingians, Alemanni, Bavarians, Normans,
English, Scots, Aquitanians, Italians, Dacians, Apulians, Iberians, Bretons, Greeks and
Armenians. If any Briton or Teuton wished to question me I could neither reply nor
understand.’30
De hoeveelheid volkeren die Fulcher beschreef is veel, het moet zeker voor problemen en
miscommunicatie gezorgd hebben tijdens de belegering.
Een groter probleem was de rivaliteit die bestond tussen de Europese vorsten. Er
waren zeven vorsten, één bisschop genaamd Adhemar Le Puy, Taticius en de Byzantijnse
keizer Alexios. Ieder probeerde zijn voordeel te behalen ten koste van de ander om meer
macht te krijgen. De persoonlijke ambities van de vorsten om meer macht en invloed te
krijgen, waren groot, want er ontstonden fantastische verhalen over koningen die visioenen
kregen van Christus of een reliek dat legitimiteit zou geven.31 Er werd echter een idee bedacht
27
Asbridge, De eerste kruistocht, 131
Riley-Smith, The First Crusade and the Idea of Crusading, 63.
29
Asbridge, De eerste kruistocht, 131.
30
Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 88.
31
Tijdens de Eerste Kruistocht probeerden vorsten steeds meer macht te krijgen door middel van verhalen over
visioenen en relieken. De Heilige Lans werd gevonden in Antiochië in 1098 en verschafte na de vondst de vorst
veel legitimiteit en invloed.
28
-11-
tijdens de belegering van Nicaea. Een raad van vorsten werd opgericht waar alle koningen
konden meebeslissen in de militaire acties van het kruisvaarderleger. De zeven vorsten kregen
meer invloed dan bisschop Le Puy, Taticius en Alexius. Le Puy werd een spirituele leider,
Taticius leidde het Byzantijnse onderdeel en zorgde voor bevoorrading van de legers en
Alexius hield zich vooral afzijdig, om het idee op te wekken dat hij de Kruistocht eigenlijk
niet steunde. Hij gaf echter wel steun en proviand aan de kruisvaarders.32
De tactiek van de kruisvaarders om de stad te belegeren was heel Nicaea blokkeren
zodat er geen voorraden meer toegevoerd konden worden. Er werd eigenlijk gebruik gemaakt
van twee methodes tijdens het beleg. De kruisvaarders probeerden behalve de stad af te
sluiten van de buitenwereld, ook stormaanvallen uit te voeren op de verdediging van de stad.33
Bij die aanvallen maakten ze gebruik van belegeringmachines om muren en linies te
doorbreken en om dichter bij de stadsmuur te komen. Het Turkse garnizoen, dat ongeveer
10,000 man telde, beschikte over ballista’s die pijlen afschoot op de aanvallers. Mochten er
toch kruisvaarders bij de muur komen, dan gooiden de Seltsjoeken een mengsel van hete olie,
pek en vet naar beneden over de troepen heen. De kruisvaardervorsten zagen het belang van
machines en werktuigen die beschermingen boden en eventueel ook voor de aanval gebruikt
konden worden.34 Fulcher van Chartres gaf in zijn kroniek een lijst van belegeringsmachines
die gebruikt werden voor het beleg van Nicaea. Fulcher zag stormrammen, scorfae (houten
daken voor de mineurs die de torens konden ondermijnen: het graven van een tunnel, daarna
volstoppen met hout en het dan in brand steken, hierdoor stortte de tunnel onder de toren in),
petrariae (blijden) en tormenta (een soort katapult).35
Veel van die machines en werktuigen werden door de kruisvaarders zelf gebouwd
tijdens het beleg. Hierbij kwam veel creativiteit bij kijken om de Turken slimmer af te zijn.
De Franken bouwden hun eigen bescherming voor de mineurs tegen de hete olie, pek en
veren. Het was een draagbaar dak dat gedragen moest worden door een aantal soldaten. De
constructie werd vulpus genoemd, oftewel ‘vos’. In theorie konden de mineurs zo veilig
torens ondermijnen. Toen het bouwsel echter in de praktijk werd gebruikt en bij de muur
aankwam, bezweek het onder het hete mengsel en stortte in.36 De Provençalen van Raymond
van Toulouse, die aankwamen op zestien mei en dus na de veldslag tegen Kilij Arslan gingen
32
Asbridge, De eerste kruistocht, 132-133.
Ibidem, 133.
34
Asbridge, De eerste kruistocht, 136-137.
35
Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 81.
36
Asbridge, De eerste kruistocht, 137; France, Victory in the East, 163.
33
-12-
belegeren, gingen professioneler te werk. Zij huurden een meester-handwerksman in om
belegeringswerktuigen te bouwen, waaronder goedwerkende bescherming voor de mineurs.37
Terwijl de kruisvaarderlegers de stad Nicaea belegerden, kreeg Kilij Arslan I door dat
hij een blunder had begaan. Hij had, door de Volkskruistocht, de getrainde legers van de
vorsten onderschat. De Sultan ging er vanuit dat zijn lokale troepen daar, die tussen de 10,000
en 20,000 man telde,38 het probleem wel konden oplossen en ging toen naar het oosten om
daar zijn macht te consolideren.39 Hij zag zijn fout in en vertrok naar Nicaea met een groot
aantal troepen. Arslan stuurde twee spionnen naar de kruisvaarders die zich voordeden als
christenen. Zij konden hun doel niet volbrengen, namelijk het verzamelen van informatie over
de Europese troepen, en werden ontdekt door de Europeanen op vijftien mei. Eén stierf en de
ander bekende de plannen van de Turken. Kilij Arslan zou met zijn leger de stad ontzetten op
zestien mei, de dag dat Raymond van Toulouse met zijn Zuid-Franse soldaten bij de stad
zouden aankomen.40 Er gaan twee verhalen de ronde over hoe de Seltsjoeken de Europeanen
aanvielen. Het eerste verhaal is positief, vrijwel gekleurd, over Raymond van Toulouse.41
Raymond van Aguiliers beschreef dat de Seltsjoeken besloten een schaaraanval uit te voeren.
De Germanen werden aangevallen en de Zuid-Fransen kregen de grootste bestorming te
verduren. Hij had zijn troepen op tijd opgesteld bij de zuiderpoort en trof de vijand tijdens het
opzetten van het kamp. De Provençalen sloegen de aanval af en lieten de Turken op de vlucht
slaan.
De tweede versie was van een anonieme schrijver en omschreef, volgens John France,
een realistischere versie van de veldslag. De Provençalen werden inderdaad aangevallen, maar
de Germanen en de Normandiërs kregen de grootste aanval te verduren. Dit zou logischer zijn
omdat aan de kant die Bohemund bewaakte, een grote heuvel lag waarvan heel Nicaea en de
omgeving overzien konden worden. Het eerste verhaal is waarschijnlijk overdreven door
Raymond van Toulouse om meer eer te krijgen.42 In beide versies verliezen de Turken echter
van de kruisvaarders. Waarschijnlijk had Kilij Arslan dit niet verwacht, omdat de aanvallers
touwen bij zich droegen om gevangenen ermee vast te binden.43 De christelijke strijders
gebruikten na de veldslag de islamitische doden en gewonden voor psychologische
37
Asbridge, De eerste kruistocht, 137; France, Victory in the East, 164.
France, Victory in the East, 157.
39
Asbridge, De eerste kruistocht, 127.
40
Ibidem, 134-135.
41
France, Victory in the East, 160.
42
Ibidem, 160-161.
43
Asbridge, De eerste kruistocht, 135.
38
-13-
oorlogvoering. Zij hakten de hoofden van de moslims af en gooiden die over de stadsmuren
heen (zie afbeelding 2.2). Er werden zelfs hoofden, als trofee, naar keizer Alexius gestuurd.44
Afbeelding 2.2: Beleg van Nicaea, een aardig detail is dat ze hoofden naar de vesting gooien.
Het Turkse garnizoen van de stad Nicaea gaf echter nog niet over, zelfs niet nadat de NoordFransen, onder leiding van Stephen van Blois, bij de belegering kwamen assisteren op drie
juni. De doorslag kwam toen de Byzantijnse keizer werd verzocht schepen te sturen naar het
Askanische meer. De boten werden gebruikt om Nicaea af te sluiten van bevoorrading van de
Turken. Nadat ze dertig kilometer over land werden gedragen, werden ze in het meer
geplaatst om de stad te blokkeren. De Byzantijnse keizer liet de boten uitrusten met meer
vlaggen dan normaal, om het zo te laten lijken dat er meer schepen aanwezig waren.45 Deze
totale blokkade van de stad zorgde ervoor dat de Turken zich overgaven.46 De Byzantijnen
onderhandelden over de capitulatie en zo kwam de stad weer onder controle van Alexios.47
Het aantal verliezen dat de kruisvaarders hebben geleden is niet duidelijk. Een brief aan de
Europese leiders schatte het aantal doden op 10,000. Het is waarschijnlijk geen goede
schatting, maar het geeft wel aan dat er veel kruisvaarders waren gesneuveld tijdens het
44
Asbridge, De eerste kruistocht, 135; France, Victory in the East, 162.
Asbridge, De eerste kruistocht, 139; Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 82; France, Victory in
the East, 162.
46
Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 83.
47
Judith Herrin, Byzantium: The Surprising Life of a Medieval Empire (Bury St. Edmunds, 2007), 258.
45
-14-
beleg.48 De doodsoorzaken verschilden nogal. Een soldaat uit Bohemunds leger zei dat ‘vele
mannen uit onze gelederen de martelaarsdood waren gestorven en hun eeuwige ziel vol
vreugde en blijdschap aan God hadden overgegeven, en dat vele armen in naam van Christus
de hongerdood waren gestorven.’49 Er was blijkbaar sprake van hongerdood onder de arme
mensen van de kruisvaarderlegers.50 Buiten de doden om was de verovering van Nicaea een
geslaagde eerste overwinning voor de Kruistocht. De kruisvaarders hadden echter nog een
lange veldtocht voor de boeg. Ze vertrokken van Nicaea tussen 26 en 29 juni.51
48
France, Victory in the East, 140.
Asbridge, De eerste kruistocht, 141.
50
Riley-Smith, The First Crusade and the Idea of Crusading, 66.
51
Ibidem, 64.
49
-15-
2.2: DE BELEGERING VAN JERUZALEM
Na twee jaar gevochten te hebben, waren de kruisvaarders bijna aangekomen bij het einddoel.
De stad waar Jezus was gekroond en gestorven, de stad waar de Bijbel om draait, lag nu in
zicht van de oorlogvoerende pelgrims. Hoewel eerst gedacht werd dat de kruisvaarderlegers
op zes juni aankwamen, bleek het zeven juni te zijn. Fulcher van Chartres verbeterde de fout
die in de Gesta Francorum werd gemaakt.52 De twee jaar eiste zijn tol onder de legers.
Volgens de verschillende schattingen was het aantal manschappen afgenomen. De schrijver
Asbridge had het over 12,000 soldaten en 1,300 ridders53, waar Riley-Smith zich redelijk bij
aansluit. Hij berekende dat 12,000 ridders met 1,200 à 1,300 ridders plus de 25%, op een leger
van 15,000 uit zou moeten komen.54 France schatte het aantal op 60,000, waaronder 20,000
mensen die tot vechten in staat waren. Hoogstwaarschijnlijk waren de 40,000 anderen
pelgrims.55 De auteur Christopher Tyerman kwam met een aantal van 14,000.56 De
schattingen verschillen deze keer dus niet zo erg van elkaar dan bij Nicaea.
Afbeelding 2.3: Een plattegrond van Jeruzalem tijdens de Eerste Kruistocht.
52
Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 116.
Asbridge, De eerste kruistocht, 301.
54
Riley-Smith, The First Crusade and the Idea of Crusading, 63.
55
France, Victory in the East, 128, 130-131.
56
Tyerman, God’s War, 153.
53
-16-
De troepen die Jeruzalem haalden moesten deze keer vechten tegen een stad die een sterke
verdediging rondom had liggen. De stadsmuren waren vier kilometer lang, vijftien meter
hoog, drie meter dik en voorzien van blijden. Aan de oost- en westkant van Jeruzalem lagen
de Judese heuvels die steil afliepen naar de Kidron-, Josafat-, en Hinnondalen. In het noorden
en het zuidwesten lagen vlakkere stukken land, maar om te voorkomen dat daar een aanval
kon doorbreken, werden daar twee muren gebouwd en lag er een droge gracht. Verder had de
stad vijf toegangspoorten, met elk daarnaast twee torens en twee forten. Jeruzalem had ook
twee grote torens, de Vierhoekige Toren en de Davidstoren, waarmee over de binnenstad en
de omgeving konden worden gekeken (zie afbeelding 2.3 voor een plattegrond van
Jeruzalem). Het Fatimidische (Egyptische) garnizoen die de stad bewaakte bestond uit een
kleine groep professionele soldaten, militie, Joodse vrijwilligers en 400 elitecavaleristen.57
De bevelhebber van Jeruzalem en het Fatimidische garnizoen, Iftikar ad-Daulah, nam
ook nog verdere maatregelen tegen de aanvallers. Hij vergiftigde of dempte alle waterputten
in de nabije omgeving, en hij had blijkbaar alle christenen buiten de stad gezet. De
waarheidsgetrouwheid van dat verhaal is twijfelachtig, aangezien er priesters en andere
christenen in de stad aanwezig waren toen de kruisvaarders Jeruzalem hadden ingenomen.58
De tocht naar Jeruzalem was echter helemaal niet bedreigend, de moslims hadden
nauwelijks verzet opgericht tegen de kruisvaarders en stelden de christenen in staat 300
kilometer in een maand af te leggen. De kruisvaarderlegers deden steden als Akko en Beiroet
niet aan, wat slecht was voor de bevoorrading en de communicatie tussen alle legers. De
kruisvaarders begonnen de problemen van schaarste te merken en beseften dat er weinig tijd
was om de Heilige Stad in te nemen. De vorsten besloten een stormloop op de stad uit te
voeren, maar op dat moment was het zelfmoord geweest.59 Ze besloten daarom eerst posities
in te nemen. Het leger van Raymond van Toulouse positioneerde zich voor de Davidstoren.
Godfried van Bouillon en anderen plaatsten zich bij de Stefanuspoort. Daarna besloten ze
materialen te zoeken om werktuigen te bouwen. Echter door het gebrek aan beboste gebieden
in de omgeving en bekwame werklieden, was er maar genoeg voor één of enkele ladders. Met
weinig voorbereiding besloten ze op dertien juni 1099 Jeruzalem te bestormen. De aanval
faalde jammerlijk.60
57
Asbridge, De eerste kruistocht, 300; Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 117; France, Victory in
the East, 337-343.
58
Asbridge, De eerste kruistocht, 300-301; France, Victory in the East, 334.
59
Asbridge, De eerste kruistocht, 301.
60
Asbridge, De eerste kruistocht, 302-304; Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 119; France,
Victory in the East, 336.
-17-
Het tekort aan voorraden en vooral aan water begon steeds merkbaarder te worden in de hete
zomer. Fulcher schreef over de zomer: ‘June was already a-glow with the heat of its seventh
sun. When the Franks surrounded Jerusalem in siege.’61 Kruisvaarders probeerden hun dorst
te lessen door water te drinken uit de Kolk van Siloam, maar dat lag binnen een boogschot
afstand van Jeruzalem en was dus gevaarlijk. Toen de Franken het in de verdere omgeving
gingen zoeken, stuitten ze daar op hinderlagen en vies moeraswater dat ziektes en
bloedzuigers in zich had. Het smerige water was de oorzaak van ziektes binnen de
kruisvaarderkampen.62 Toen zeventien juni aanbrak, kwam daarmee ook een Godsgeschenk
voor de kruisvaarders. Een vloot van Genua kwam met voorraden in Jaffa aan, een stad die
verlaten was door haar moslimgarnizoen. De kruisvaarders begeleiden de handelslieden naar
Jeruzalem, waar de voorraden dankbaar werden binnengehaald. De handelslieden konden
echter niet meer terug, omdat Jaffa geblokkeerd werd door een grote vijandelijke vloot. Voor
de kruisvaarders was dat eerder positief, aangezien een enkeling van de handelsvloot zeer
bekwaam was met ontwerpen van belegeringsmachines. Later wezen de plaatselijke
christenen ook de weg naar bossen, waardoor ze ook materiaal hadden. Plots stonden de
kruisvaarders er een heel stuk beter voor.63 De voorbereidingen voor de aanval werden
getroffen in de tweede helft van juni en begin juli.64
Naar mate de kruisvaarders steeds meer bereid en klaar waren om op aanval over te
gaan, groeide ook de machtswellust van de vorsten. De koningen wilden allemaal koning van
Jeruzalem worden nadat de stad was veroverd, dat beschouwden ze als hun eerlijk recht. De
vroomheid van de mannen begon zich in te ruilen voor hebzucht. Vooral bij Raymond van
Toulouse was dit het geval, hij zonderde zich hiermee ook af van de andere kruisvaarders. Hij
werd de paria van de vorsten en verloor steeds meer aanhang onder zijn soldaten. Aan het
eind van de maand juni begon hij al met het inzetten van islamitische krijgsgevangenen.
Uiteindelijk moest de geestelijkheid ingrijpen en die verklaarde dat Jeruzalem geen koning
mag hebben, niet op de plek waar Jezus geleden heeft. De gemoederen koelden ook af.65
De daadwerkelijke aanval kwam steeds dichterbij en de bouw van de werktuigen
verliep op schema. Er werden twee houten belegeringstorens gemaakt van drie verdiepingen
hoog. Zij werden afgeschermd met gladde huiden en gevlochten rijswerk, verder zaten er ook
zakken azijn bij. Verder werden er stormrammen met ijzeren koppen gemaakt, een aantal
61
Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 116.
Asbridge, De eerste kruistocht, 304-305; Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 116.
63
Asbridge, De eerste kruistocht, 305-306; Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 119; France,
Victory in the East, 335-336.
64
Asbridge, De eerste kruistocht, 307.
65
Ibidem, 306-308.
62
-18-
blijden en veel stormladders en schermen ter bescherming. Die machines waren nodig om de
muur te kunnen trotseren. In de droge gracht, voor de muur, gooiden ze grote stenen.66
Tijdens de voorbereiding en de bouw van de machines was psychologische
oorlogvoering van groot belang. Veel Arabische krijgsgevangenen die de kruisvaarders
maakten werden hier onderdeel van. Zo zijn er verhalen van een Arabische edelman die voor
de muren van Jeruzalem de keel werd doorgesneden en van een gevangengenomen spion die
ze afvuurden met katapult. De moslims op hun beurt bespuwden en urineerden over houten
kruizen en vuurden pijlen af op een processie die gehouden werd om Gods Genade te krijgen
op acht juli.67
Op veertien juli begon de bestorming van Jeruzalem. De Franken hadden de moslims
misleid en hadden, in één nacht, de belegeringstoren bij de Vierhoekige toren, uit elkaar
gehaald en tegenover de Stefanuspoort in elkaar gezet. De Franken vielen nu de muren aan op
een minder versterkte plek van Jeruzalem.68 De noordelijke kant lag onder vuur van de blijden
van de Franken die de muren wilden doorbreken en ervoor wilden zorgen dat de moslims daar
niet op de muren konden staan. Even later kwam de stormram te pas en die sloeg een gat in de
verdediging van de Fatimiden. Aanvankelijk staken de moslims het in brand, om te zorgen dat
de Franken niet verder de muur door konden komen, maar daarna, ironisch genoeg, begonnen
de Fatimiden de ram te blussen omdat de Franken anders een open gat hadden om door de
verdediging heen te komen. De Franken wisten uiteindelijk de ram op te laten branden. Een
gat was gemaakt en het begon weer donker te worden.69
Het Provençaalse leger van Raymond van Toulouse had aanzienlijk minder succes. De
verdediging liet niemand door en zijn belegeringstoren was te log om goed te kunnen
bewegen. De aanval van de Zuid-Fransen begon te stagneren en liep stuk op de muren.
Hoewel het front van Raymond van Toulouse geen overwinning bood, was het strijden op
twee fronten zeer wenselijk. Het Fatimidische garnizoen moest zich bezig houden met twee
kanten van de stad en kon dus zijn troepen niet concentreren op het zwaartepunt.70
66
Asbridge, De eerste kruistocht, 308; Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 120.
Asbridge, De eerste kruistocht, 309-310; Riley-Smith, The First Crusade and the Idea of Crusading, 82, 93.
68
Asbridge, De eerste kruistocht, 310; Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 120.
69
Asbridge, De eerste kruistocht, 311-312.
70
Asbridge, De eerste kruistocht, 312-313; Fulcher, A History of the expedition to Jerusalem, 121.
67
-19-
Afbeelding 2.4: De val van Jeruzalem in 1099.
Vijftien juli, de tweede dag van de aanval, bracht overwinning voor de kruisvaarders (zie
afbeelding 2.4). Het garnizoen begon wanhopig te worden en zette hun wapen in, dat iets weg
had van Grieks Vuur, vuur dat niet uit te blussen is. De plaatselijke christenen hadden echter
verteld aan de kruisvaarders dat azijn het vuur uit kon blussen en de Franken bleven dus
redelijk beschermd tegen dat wapen. Ook tegen vuurballen en stenen bleven zij redelijk
beschermd. De gladde huiden zorgden ervoor dat het vuur geen grip kon krijgen op de toren
en het rijswerk ketste de stenen af. De toren werd tegen de stadsmuur aangezet en de ladders
kwamen eraan. De grootschalige invasie van Jeruzalem was begonnen en het garnizoen sloeg
op de vlucht. Dat bood Provençalen een kans om de stad binnen te treden en daar hun
bondgenoten te treffen.71 Na drie jaar pelgrimage waren de overlevenden in Jeruzalem, de
stad waarvoor ze vochten. Rust was er echter nog niet, het zou nog lang onrustig blijven in
Jeruzalem.
71
Asbridge, De eerste kruistocht, 313-315.
-20-
3: VERGELIJKING
Naarmate de kruisvaarders verder naar Jeruzalem trokken, kwamen ze ook dieper in het
vijandelijke land. De twee jaar tussen de belegering van Nicaea en het beleg van Jeruzalem
eiste zijn tol onder de kruisvaarders. Er was enorm verschil van het aantal manschappen (of
de geschatte aantallen tenminste) bij Nicaea en Jeruzalem. Zoals gezegd waren er bij het
begin van het beleg van Nicaea 40,000 tot 75,000 kruisvaarders aanwezig en bij Jeruzalem
was het aantal al gedaald tot circa 13,000 à 20,000 man. Dat betekent dat de kruistocht tijdens
de twee jaar op zijn minst, als we van de schattingen uitgaan, 20,000 manschappen zijn
verloren. Dat is een enorm verlies dat niet zomaar aangevuld kon worden met versterkingen in
die tijd. De belegeringen veranderen ook van opzet door de grote afname van manschappen.
Bij Nicaea waren er genoeg soldaten om alle muren te dekken en zo de stad af te sluiten van
voorraden, en ook waren er genoeg werkmanslieden om belegeringsmachines te bouwen.
Eventuele versterkingen konden tamelijk snel aangeleverd worden, net als de schepen die
gebruikt werden om het Askanische meer te domineren. Bij het beleg van Jeruzalem was dat
niet en de kruisvaarders besloten eerst ook de stad te bestormen, wat uiteindelijk mislukte.
Ook was het aanvankelijke gebrek aan werkmanslieden een doorn in het oog. Later werd dat
probleem verholpen doordat er ambachtslieden bij de legers arriveerden.
De situatie van de bevoorrading bij beiden belegeringen verschilden ook. Bij Nicaea
werden de kruisvaarderlegers bevoorraad door de Byzantijnen en was er hout voor
belegeringsmachines in de omgeving te vinden. Ook lag Nicaea niet van de kust en
Constantinopel vandaan. Voorraden konden er redelijk op tijd komen en er was geen sprake
van grote hongersnoden. Jeruzalem was echter een ander geval. De laatste 300 kilometer voor
de eindbestemming van de kruisvaarders ging vrij gemakkelijk en er was weinig weerstand
van de moslims. In een maand konden de Europeanen die afstand afleggen, maar daardoor
lieten ze wel belangrijke havensteden als Beiroet en Akko in Fatimidische handen. Door de
snelheid van de opmars naar Jeruzalem liepen de kruisvaarders voor op hun bevoorrading en
versterkingen. De Fatimiden hadden ook putten en enige andere vormen van voorraden
gesaboteerd en er lagen geen bossen in de omgeving. Het geluk was dat een handelsvloot
aanmeerde in de nabijgelegen havenstad Jaffa om te bevoorraden. De omgeving van Nicaea
was voordeliger dan die van Jeruzalem voor de kruisvaarders en ook was de bevoorrading een
stuk beter geregeld.
Verder was in Nicaea was in tegenstelling tot Jeruzalem een serie van
schermutselingen en een groot gevecht tegen Kilij Arslan. Het beleg van Jeruzalem was
-21-
echter een periode gevuld met krampachtige bestormingen in het begin en een grote
succesvolle aanval op het laatst. Deze tactische overwegingen staan natuurlijk ook weer in
verband met de bevoorrading en de afname manschappen tijdens de Kruistocht. Het bracht
echter wel een hoogstaandere tactiek voort, één met meer denkwerk. De bestorming van
Jeruzalem werd een aanval met misleiding, wat uiteindelijk leidde tot een tangaanval. Doordat
ze een herbouwbare belegeringstoren hadden gebouwd konden ze die toren aan de andere kant
weer in elkaar zetten, zodat de Fatimiden niets door zouden hebben. De Europeanen konden
zo vanaf een andere kant aanvallen en zo een tangaanval uitvoeren op de stad, waarbij er van
twee verschillende kanten werd aangevallen.
Op het gebied van psychologische oorlogsvoering komen beide belegeringen wel met
elkaar overeen. Deze manier van oorlog voeren speelde in beide belegeringen een rol.
Christenen en moslims probeerden het moreel van elkaar te ondermijnen door afschuwelijke
zaken te verrichten. De kruisvaarders hebben hoofden van Turken en Egyptenaren afgehakt en
over de muren geschoten, mensen onthoofd voor de muren en in een enkel geval zelfs iemand
met een katapult afgevuurd. Beide kanten probeerden elkaar te overtroffen op het gebied van
grofheid en wilden elkaars geest breken in het gevecht.
-22-
CONCLUSIE
De belegeringen hebben meer verschillen dan overeenkomsten. Na twee jaar vechten en een
onbekende omgeving te doorstaan, was het kruisvaarderleger een redelijk aantal van zijn
manschappen en materialen kwijtgeraakt, waardoor ze met minder man bij de muren van
Jeruzalem stonden. Waarschijnlijk is dat het meest cruciale verschil tussen beide
belegeringen. Gezegd kan worden dat het tekort aan manschappen juist leidde tot een nieuwe
manier van vechten om de Eerste Kruistocht tot een geslaagd einde te kunnen brengen. Het
kleinere aantal soldaten had tot gevolg dat de legerleiders de legers effectiever moesten
inzetten en voorzichtiger te werk moesten gaan, met uitzondering van de eerste bestorming
die ze overhaast besloten uit te voeren. Bij Jeruzalem kwam deze innovatie tot uiting in de
vorm van de tangaanval op de stad.
Ook het tekort aan voorraden speelden een rol in hoe de kruisvaarders te werk gingen
in het oosten. Bij Nicaea konden ze een langere belegering permitteren, omdat ze makkelijker
toegang hadden tot voorraden en versterkingen. Toen de legers echter bij Jeruzalem
aankwamen moest de soldaten aanvankelijk gehaast te werk gaan aangezien ze een tekort aan
voorraden hadden en ook bijna afgesloten waren van andere legers en versterkingen. Het
zorgde er ook voor dat er soldaten werden ingezet om eten en voorraden te zoeken. Een taak
waardoor het leger meer gebonden was aan andere taken behalve vechten.
Er is echter wel één aspect hetzelfde gebleven, namelijk de psychologische
oorlogvoering. Het ondermijnen van elkaars moreel was een belangrijk onderdeel tijdens
beide belegeringen.
Uitgaande van de geschreven bronnen over de belegeringen en de vergelijking er
tussen, zijn er veel verschillen tussen het beleg van Nicaea en de belegering van Jeruzalem.
Terwijl ze in het begin van de Kruistocht, namelijk bij Nicaea, de ruimte hadden om te
vechten zoals ze wilden, was het er aan het einde veel minder ruimte om kwistig om te gaan
met manschappen. Er was dus daadwerkelijk een verandering in de Europese manier van
oorlogvoering, maar niet om de reden die in het begin werd aangegeven, namelijk dat de
Europese methode faalde in dat gebied. Er was geen sprake van een falen, slechts van een
kwestie van gewenning. De reden waarom de kruisvaarders hun oorlogvoering aanpasten aan
tijdens de Eerste Kruistocht was dus omdat ze met tekorten te maken hadden en dus
voorzichtiger moesten zijn met welke zet ze gingen zetten. Ook hadden ze bij Jeruzalem niet
genoeg voorraden en manschappen om de stad volledig te belegeren, want ook tijd was een
-23-
schaarste. Bij Jeruzalem konden ze niet wachten totdat de stad capituleerde, want er was al te
weinig voedsel en water.
Het zou interessant zijn om te onderzoeken hoe dit bij andere Kruistochten is gegaan
die direct na de Eerste Kruistocht volgden. Hebben ze geleerd van de Eerste Kruistocht of
raakten ze steeds weer in problemen? Gezien het verloop van de Tweede Kruistocht (11461148) zou men op zijn minst kunnen stellen dat de problemen nog niet verholpen waren. De
mislukte aanval op Damascus en het verlies van Jeruzalem is daar een goed voorbeeld van.
Ook de Derde Kruistocht (1189-1192) was geen succes. Hierdoor zou gesteld kunnen worden
dat de Europeanen niet leerden van de Eerste Kruistocht. Er is echter wel meer onderzoek
nodig naar dit onderwerp.
-24-
BIBLIOGRAFIE
Asbridge, Thomas, De eerste kruistocht: De oorsprong van het conflict tussen islam en
christendom (Amsterdam, 2007).
Chartres, Fulcher van, A History of the expedition to Jerusalem: 1095-1127 (Knoxville,
1969).
Duffy, Eamon, Saints & Sinners: A history of the popes (Yale, 2006).
France, John, Victory in the East: A Military History of the First Crusade (Cambridge, 1994).
Herrin, Judith, Byzantium: The Surprising Life of a Medieval Empire (Bury St. Edmunds,
2007).
Riley-Smith, Jonathan, The First Crusade and the Idea of Crusading (Pennsylvania, 1991).
Rosenwein, Barbara, A short history of the Middle Ages (Plymbridge, 2005).
Runciman, Steven, A History of the Crusades: The First Crusade (Cambridge, 1968).
Tyerman, Christopher, God’s War: A New History on the Crusades (Cambridge, 2006).
-25-
Download