Kruistochten Kruistochten zijn hot. Binnenkort komt de dvd van Kingdom of Heaven uit, over niet al te lange tijd kunnen we Kruistocht in Spijkerbroek in de bioscoop verwachten, het Catharijneconvent in Utrecht organiseert momenteel een tentoonstelling over de kruistochten, en Bush doet het allemaal nog eens dunnetjes over in Afghanistan en Irak. Een fascinerend onderwerp, maar hoe zat het nou allemaal ook alweer precies? Geloof en politiek In Ridley Scotts epische film Kingdom of Heaven wordt het verhaal verteld van Balian van Ibelin, een jonge smid die de bastaardzoon van een edelman blijkt te zijn en uiteindelijk de stad Jeruzalem verdedigt tegen de oprukkende Saracenen. Historisch allemaal niet zo verantwoord, maar de film geeft wel een mooi beeld van de twee tegenover elkaar staande kampen en laat zien dat niet alle slechterikken aan één kant zitten; integendeel, beide kampen hebben zowel hun intelligente, nobele helden als hun doortrapte schurken. Zo was het ook in de geschiedenis. Tijdens de Albigenzische kruistocht, gericht tegen de Katharen, werd aan één van de leiders gevraagd hoe de kruisvaarders de ketterse Katharen moesten onderscheiden van de goede Katholieken. De man, abt Arnaud Amaury van Cîteaux, antwoordde: “Dood ze allemaal, God herkent de zijnen wel!” Een bloedbad was het gevolg. De Albigenzische kruistocht was gericht tegen een christelijke sekte, maar de meeste kruistochten hadden natuurlijk als doel het Heilige Land te bevrijden van de heidense Saracenen, zoals de Islamitische bevolking van dat gebied in de Middeleeuwen genoemd werd. Waren de kruisridders edele helden die een onderdrukt volk probeerden te redden, of brute moordenaars die alleen uit waren op rijkdom en roem? Hoe ingewikkeld de situatie eigenlijk is, komt al naar voren bij de verschillende visies op het begin van de kruistochten. Volgens sommigen waren de martelingen van Christelijke pelgrims op weg naar het Heilige Land de aanleiding voor de eerste tocht, volgens anderen was dit slechts een excuus en lag er een politieke reden aan ten grondslag. Hoe het ook zij, in 1096 gaf Europa massaal gehoor aan de oproep van paus Urbanus II en de Byzantijnse keizer Alexios Comnenus en ging de eerste officiele kruistocht van start. Moord en martelingen Alexios, de keizer van het Byzantijnse rijk, had echter niet voorzien dat de buitenlandse hulp die hij zelf gevraagd had hem zo duur zou komen te staan. De kruisvaarders, die een pelgrimsgelofte aflegden voordat ze op weg gingen en dus bekend stonden als pelgrims, gedroegen zich allesbehalve beschaafd. Zoals vaak gebeurt met grote legers, waren ze moeilijk onder controle te houden. Anna, de dochter van Alexios, beschrijft hoe elke groep pelgrims voorafgegaan werd door een sprinkhanenplaag en hoe de legers zich te buiten gingen aan moorden en plunderen: “Zuigelingen werden de ledematen afgehakt of ze werden aan spiesen geregen en boven een vuur geroosterd, ouden van dagen werden op alle mogelijke manieren gefolterd.” Eén van de leiders van de eerste kruistocht was Godfried van Bouillon, de latere koning van Jeruzalem. Hij bleef met zijn pauselijke leger van pakweg tachtigduizend man in Constantinopel hangen in plaats van verder te trekken naar het Heilige Land. Toen keizer Alexios in overleg was met Godfried en de andere leiders, ontstond het gerucht dat deze door Alexios werden vastgehouden. Als gevolg hiervan bestormden de kruisvaarders Constantinopel en richtten grote vernielingen aan. Vaak gedroegen de kruisvaarders zich zelfs tegenover de Byzantijnen, die toch hun bondgenoten waren, onbeleefd en agressief. Ook met andere bondgenoten ontstonden regelmatig problemen: tijdens de vierde kruistocht hadden de pelgrims geen geld om de stad Venetië te betalen voor de levensmiddelen en andere dingen die ze ontvangen hadden. Om hun schuld toch in te lossen, besloot het leger de Venetiërs te helpen de christelijke stad Zara in te nemen. Toen deze stad echter in hun handen was, ontstond onderlinge verdeeldheid en raakten de Venetiërs slaags met het oorspronkelijke kruisvaarderleger. De kruisvaarders kenmerkten zich vaak dus al niet door een fatsoenlijke behandeling van bondgenoten en medechristenen, maar met hun tegenstanders sprongen ze helemaal niet zachtzinnig om.