1 � G e b i e d s g e r i c h t b e le i d i n d e p ra k t i j k Leefbaarheidsaanpak i n d e We st h o e k 1997-2006 3 Vo o r wo o rd Tien jaar geleden keurde de provincieraad de beleidsnota Gebiedsgerichte Werking goed. Dit betekende de officiële start van de structurele uitbouw van de gebiedsgerichte werking van de provincie West-Vlaanderen. In de aanvangsfase was die werking vooral gericht op de sectorale doorvertaling van provinciale prioriteiten in (boven-) lokale projecten. De inhoudelijke aanknopingspunten situeerden zich op het vlak van welzijn, landbouw, natuur en landschap, toerisme en recreatie, en spitsten zich vooral toe op de gebiedsomschrijvingen Westhoek, Kortrijk-Roeselare-Tielt en BruggeOostende. Ook sectoroverschrijdende thema’s zoals “leefbaarheid” kwamen daarbij aan bod. In een tweede fase werd het streekhuisconcept geïntroduceerd. Dit betekent het operationeel samenbrengen van provinciale gebiedswerkers, het opzetten in de diverse regio’s van een preferentieel partnerschap met o.m de gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, streekplatformen... en het voorzien in een gemeenschappelijke huisvesting. De interactie die dit teweeg bracht leidde tot meer sector- en bestuursoverschrijdende initiatieven en het opzetten van geïntegreerde gebiedsgerichte projecten. Als gevolg van de recente herstructurering van het subregionaal sociaaleconomisch beleid staan we nu voor de gemeenschappelijke uitdaging om deze samenwerking en afstemming tussen actoren en sectoren verder uit te bouwen in functie van een duurzame streekontwikkeling. Om de vele beleidsontwikkelingen en gebiedsgerichte initiatieven van de afgelopen jaren enigszins te systematiseren en voor een geïnteresseerd publiek toegankelijk te maken, én tezelfdertijd kritische reflectie en debat daaromtrent te stimuleren, starten we nu met deze publicatiereeks “Gebiedsgericht beleid in de praktijk”. Op periodieke basis zullen we de inzichten en ervaringen binnen de gebiedsgerichte werking m.b.t. een specifiek thema, bepaalde beleidsprocessen of methodische werkwijzen bundelen in een Cahier. Hoewel we hiermee geen wetenschappelijke aspiraties hebben, is het toch de bedoeling om theorie en praktijk te koppelen door de redactionele inbreng van academici en deskundigen in de diverse themanummers. Voor u ligt het eerste nummer van deze reeks over de “leefbaarheidsaanpak in de Westhoek” in de periode 1997 tot 2006. We hopen alvast dat u het boeiende lectuur vindt! Rik Samyn Jan Durnez Diensthoofd Gebiedsgerichte Werking Gedeputeerde Gebiedsgerichte Werking 5 Inhoudstafel Voorwoord 3 Inleiding 7 Het leefbaarheidsonderzoek in de plattelandskernen van de Westhoek (1997) 9 Het gevoerde leefbaarheidsbeleid in het kader van het 5b-programma (1997-2001) 17 De geactualiseerde leefbaarheidsstrategie (2001) 25 Ontwikkelingen in de plattelandskernen van de Westhoek (1997-2004) en de evaluatie 35 van het gevoerde beleid Toekomstig beleid 45 Aanbevelingen 51 Bijlage 1 59 Bijlage 2 60 Literatuurlijst 62 Colofon 63 7 Inleiding Het thema leefbaarheid in de Westhoek heeft een lange voorgeschiedenis. Vooral binnen het Opbouwwerk werd rond “leefbaarheidsproblemen” gewerkt in functie van het behoud van lokale voorzieningen (busverbindingen, postkantoren, dorpswinkels…) en dorpsherwaardering. Bij deze acties werden de bewoners steeds nauw betrokken en de eerste dorpsplannen werden opgemaakt. Ook andere onderwerpen zoals de ijver voor meer ontsluitingsmogelijkheden (met o.m. de discussie over de doortrekking van de A19 en de voorstellen om kernafval op te slaan) hadden een sterk mobiliserend karakter. De directe aanleiding voor het uitwerken van een vernieuwende aanpak van het probleem, was het Europese Doelstelling 5b Programma voor plattelandsontwikkeling (1994-1999). Met Europese en provinciale middelen werd een grootschalig leefbaarheidsonderzoek1 opgezet en werd een budget voorzien om op basis van de resultaten concrete projecten uit te voeren. Dit was zowel ingegeven door inhoudelijke argumenten als door de betrokkenheid van de provincie in de streek in het kader van haar gebiedsgerichte beleid. In een zich wijzigende context van schaalvergroting en toegenomen mobiliteit was een strategie gericht op het behoud van lokale voorzieningen immers niet langer aan de orde en komt de nadruk meer te liggen op de kwaliteit van het woondomein en de dienstverlening aan vervoersafhankelijke bewoners. Met de betrokkenheid van de provincie werd “leefbaarheid” als een bovenlokaal beleidsthema erkend. Na een initiële projectfase in het kader van 5b werd de strategie in samenspraak met de gemeenten geactualiseerd binnen het 5b Phasing Out programma 2000-2007. Naast economie en toerisme werd leefbaarheid ingeschreven als belangrijkste prioriteit. In de planning van dorpsontwikkelingsprojecten werden ruimtelijke kwaliteit en de participatie van de bewoners als aandachtpunten naar voor geschoven. Dit programma is nu nog gedeeltelijk in uitvoering. Voor vervoersafhankelijke doelgroepen werd verder ingezet op de woon-zorg problematiek. In dit eerste cahier vindt u de neerslag van de provinciale leefbaarheidsaanpak van 1997 tot nu. Prof. F. Thissen , die ook het wetenschappelijk onderzoek geleid heeft, maakte een evaluatie van die afgelopen periode2. Op basis van die bevindingen, worden nu de krijtlijnen uitgetekend voor het toekomstig leefbaarheidsbeleid in de Westhoek. 9 Deel 1 Het leefbaarheidsonderzoek in de plattelandskernen van de Westhoek (1997) 11 BEZORGDHEID ALS VERTREKPUNT Het onderzoek van 1997 vertrok van een algemene bezorgdheid over de leefbaarheid van de dorpen in de Westhoek. Er werd verteld dat het aantal inwoners en voorzieningen achteruit ging. Grote groepen bewoners zouden in een isolement geraken. Bewoners én bezoekers zouden een tekort aan kwaliteit ervaren. Een eerste rondgang door de streek en een wat grondiger doornemen van het cijfermateriaal leerden alvast dat er behoefte was aan nuancering. Al in 1997 kon je geen algemene uitspraken meer doen over dé Westhoek, je moest oog hebben voor lokale verscheidenheid. En op sommige plaatsen was er ook duidelijk sprake van een nieuwe dynamiek. Om deze verscheidenheid en deze dynamiek in het vizier te krijgen, was een daarbij passende benadering van de leefbaarheid in de dorpen noodzakelijk. Het onderzoek concentreerde zich hierbij op de 59 meest landelijke kernen in de streek, met drie deelonderzoeken: een bewonersonderzoek onder 487 huishoudens, een onderzoek dat moest uitmaken hoe het met de voorzieningen was gesteld en een dorpenonderzoek dat meer moest leren over het dorp als lokale gemeenschap. Samen met de bewoners werd naar knelpunten gezocht, maar ook naar oplossingen waarbij bewoners zélf een rol zouden kunnen spelen. ONTWIKKELINGEN OP DE ACHTERGROND Wie oog wil hebben voor de nieuwe verscheidenheid in een landelijk gebied als de Westhoek, mag dit niet los zien van een aantal algemene maatschappelijke ontwikkelingen. De belangrijkste daarvan zijn de ontwikkelingen in de regionale economie en de mobiliteit. Landbouw en industrie nemen in betekenis af ten gunste van de tertiaire en quartaire sector. En de rol van het particulier autogebruik groeit nog steeds. Dat blijft niet zonder gevolgen voor het leven van elke dag, ook in de Westhoek. Vroeger was ons dorp de wereld, nu zijn schaalvergroting en regiovorming aan de orde. De afstand van woon- naar werkplaats is helemaal gewijzigd, maar ook voor voorzieningen of voor familie, vrienden en kennissen zijn er geen afstanden meer. De regionale woningmarkt, arbeidsmarkt en verzorgingsmarkt zijn voor steeds meer bewoners een realiteit. Het belangrijkste gevolg voor dorpen is dat de woonfunctie daar steeds belangrijker wordt en dat dorpen binnen hun regionale woningmarkt een verscheidenheid ontwikkelen op basis van die woonfunctie. De woonfunctie van dorpen wordt bovendien versterkt omdat zich in onze samenleving naast schaalvergroting van economische en sociale relaties, ook schaalverkleining voordoet. De culturele en politieke betekenis van de eigen woning en het woondomein, dat deel van de woonomgeving dat I 12 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK zintuiglijk vanuit de eigen woning te beleven is, neemt toe. En dat heeft op zijn beurt belangrijke consequenties voor de aard van de betrokkenheid van bewoners bij hun dorp. Hun oordeel over de kwaliteit van de woning en het woondomein wordt daarbij steeds belangrijker. De aard van de betrokkenheid verandert van een relatief vanzelfsprekende dorpsbinding naar lokaal bewustzijn gebaseerd op de kwaliteit van de woonplek. Belangrijk hierbij is dat het onderscheid tussen autonome dorpen en woondorpen niet alleen betrekking heeft op concrete verschillen tussen dorpen. Ze hebben ook te maken met referentiekaders die bewoners hanteren bij het beoordelen van hun dorp en bij het formuleren van ontwikkelingsmogelijkheden. DE NIEUWE VERSCHEIDENHEID De typologie van dorpen die ontwikkeld werd, is gebaseerd op deze nieuwe verscheidenheid van dorpen op basis van hun woonfunctie binnen een regionaal kader (figuur 1.1). In een deel van de dorpen was, ondanks het meestal afnemend aantal inwoners en dalend niveau van voorzieningen, sprake van een nieuwe dynamiek. Dit bleek onder meer uit het feit dat deze dorpen de favoriete vestigingsplaats werden van meer bemiddelde huishoudens. Een deel van deze kernen zijn in trek bij jonge huishoudens met kinderen. Het gaat dan om dorpen met een goede ligging ten opzichte van belangrijke werkgelegenheidscentra en waar er mogelijkheden bestaan voor woonuitbreiding door verkavelingen. We hebben het dan over plattelandskernen met dynamiek door mogelijkheden, zoals Steenkerke, Keiem en Zillebeke. Voor een ander deel ging het om dorpen die natuurlandschappelijk of recreatief aantrekkelijk zijn, of waarvan de woningvoorraad of woonomgeving cultuurhistorisch belangrijk is. Zij komen tegemoet aan het streven naar ‘de rurale idylle’ en zijn dan ook in trek bij wat oudere huishoudens met een hogere welstand, zowel vanuit het gebied zelf als van ver daarbuiten. We spreken hier over plat- telandskernen met dynamiek door aantrekkelijkheid, zoals Beauvoorde, Lo en Kemmel... Een ander deel van de dorpen in de Westhoek had ten tijde van het onderzoek echter te maken met stagnatie. Kwantitatief kwam dat naar voor in een daling van het aantal huishoudens of relatief hoge leegstand, maar ook hier waren meer kwalitatieve woonkenmerken van grotere betekenis. Een belangrijk deel van de stagnerende kernen zijn de kleinste kernen. Zij kunnen het functieverlies niet 13 compenseren door de woonfunctie omdat ze veraf liggen en bedreigd worden door zaken zoals verkeersoverlast of omdat ze een sterk punt in de woonomgeving missen. We spreken hier dan over stagnerende kleine plattelandskernen, zoals Beveren, Hoogstade en Brielen. Doortocht Hoogstade Figuur 1.1: De veronderstelde typologie van plattelandskernen in de 59 plattelandskernen van de Westhoek (Bron: De Roo & Thissen, 1997, figuur 18) I 14 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Een tweede categorie stagnerende kernen had juist een relatief groot aantal inwoners, maar kreeg te maken met een afbouw van voorzieningen en lokale ambachtelijke werkgelegenheid, met alle gevolgen vandien. Een leegstaande fabriek, een in onbruik geraakt gemeentehuis of een verwaarloosd marktplein doen afbreuk aan de aantrekkelijkheid van de woonomgeving. We spreken hier dan ook over stagnerende oude centra, zoals Roesbrugge, Watou, Alveringem… VAN AUTONOOM DORP NAAR WOONDORP In het onderzoek van 1997 speelde het begrip leefbaarheid een centrale rol. Het uitgangspunt was dat de perceptie die verschillende groepen bewoners hebben over de kwaliteit van het leven in hun dorp en streek centraal staat. Dorpswinkel d’Hoeve, Alveringem 15 Bewoners van dorpen hanteren echter uiteenlopende, soms zelf conflicterende, referentiekaders voor het beoordelen van de leefbaarheid van hun dorp. Alhoewel het referentiekader van het autonome dorp nog door een groot aantal bewoners wordt gebruikt, biedt dit minder perspectieven voor toekomstige ontwikkeling dan het referentiekader van het woondorp. Het referentiekader van het autonome dorp wordt in het algemeen gehanteerd door oudere bewoners, door bewoners die in het dorp geboren en getogen zijn en door bewoners die in het dorp zowel wonen als werken. Actuele ontwikkelingen in die dorpen hebben in hun ogen vaak het karakter van ‘de spiraal omlaag’. Het referentiekader van het woondorp wordt in het algemeen vaker gehanteerd door jonge bewoners, door bewoners die pendelen en door bewoners die zich in het dorp hebben gevestigd. Actuele ontwikkelingen in dorpen hebben in hun ogen eerder het karakter van ‘een spiraal omhoog’. In dit verband wordt bijzondere aandacht besteed aan de situatie van de voorzieningen in de plattelandskernen van de Westhoek. Het merendeel van deze voorzieningen zijn betrokken bij een proces van schaalvergroting waardoor ze vaak uit plattelandskernen verdwijnen. Vanuit het referentiekader van het autonome dorp draagt dit bij tot ‘de spiraal omlaag’. Een bepaald type voorzieningen onttrekt zich echter aan dit proces van schaalvergroting omdat het ‘bottom-up’ door bewoners is gecreëerd en eerder een uitvloeisel is van een positieve waardering van de plaatselijke woonsituatie. Dit type voorzieningen, ook wel gemeenschapsinitiatieven genoemd, draagt vanuit het referentiekader van het woondorp bij aan ‘een spiraal omhoog’. In het onderzoek van 1997 is bewust gekozen voor perspectieven binnen het referentiekader van het woondorp. Met daarbij ook voldoende aandacht voor het onderscheid tussen het individuele, het lokale of het regionale niveau bij de leefbaarheidsaanpak. Op individueel niveau stelt zich heel duidelijk het probleem van de vervoersafhankelijke personen. Om te kunnen profiteren van het aanbod aan voorzieningen en werkgelegenheid in de regio moeten mensen de regionale centra kunnen bereiken. Over een auto beschikken is dan bijna een must. Is dat niet het geval, dan ben je afhankelijk van je individueel sociaal netwerk of van overheidsvoorzieningen. Vooral ouderen en bewoners met een laag (vervangings)inkomen ondervinden hier problemen mee. Op lokaal niveau stellen zich dan weer andere problemen. In het onderzoek werd gewezen op lokale tekorten in de kwaliteit van de woningvoorraad en van de woonomgeving. Dat laatste had veelal te maken met verkeersveiligheid en verkeersdruk, maar ook met de aantasting van de verblijfskwaliteit in het dorp, bijvoorbeeld door leegstand of door de beperkte kwaliteit van het publieke domein. I 16 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK En daarnaast moest men het op lokaal vlak ook hebben over gemeenschapsinitiatieven, en over de materiële en maatschappelijke voorwaarden die daarvoor noodzakelijk zijn: een plek in het dorp waar de lokale bevolking elkaar kan ontmoeten en waar gezamenlijke activiteiten kunnen worden georganiseerd. Maar even goed lokale besturen en lokale gemeenschappen die deze nieuwe vormen van betrokkenheid niet in de weg staan, maar er open voor staan. Zo kon men opklimmen naar het regionale niveau. Voor bewoners is vooral de aanwezigheid en bereikbaarheid van voldoende gedifferentieerde arbeidsplaatsen van belang. Daarnaast speelt ook de aanwezigheid en bereikbaarheid van een groot aantal commerciële en niet-commerciële voorzieningen een grote rol. Voor bezoekers daarentegen is ook de aanwezigheid van een netwerk van logies en attractiepunten zeker van belang. Voorlopig besluit? Op basis van het onderzoek is de kwaliteit van de woningvoorraad in de Westhoek niet alleen als lokaal probleem maar ook als regionaal probleem onderkend. Voor de oriëntatie van bewoners en bezoekers werd het imago van de streek als bepalende voorwaarde gezien. Daarbij gaat het niet alleen om het beeld van algemene kwaliteitstekorten, maar ook om de troeven die de streek in dat verband heeft. 17 Deel 2 Het gevoerde leefbaarheidsbeleid in het kader van het 5b-programma (1997-2001) 19 HET PLUSPLAN ALS ACTIEPLAN Een eerste aanzet voor een offensieve aanpak rond ‘leefbaarheid platteland’ in de Westhoek, werd gegeven met het PLUSPLAN. Eerste versies van het plusplan werden nog tijdens het onderzoek opgemaakt, in een poging om snel te kunnen inspelen op opportuniteiten die zich voordeden in de streek. Maar gaandeweg sloot het PLUSPLAN zo goed mogelijk aan bij de inzichten die opgebouwd waren in het kader van het leefbaarheidsonderzoek. Zo koppelde het plan vernieuwende inzichten op het vlak van plattelandsontwikkeling (voornamelijk uit Nederland geplukt) met stevige terreinkennis en innovatieve projecten vanuit de Westhoekkernen. Het PLUSPLAN koos ook duidelijk voor een verbreding van de functies van de plattelandsgebieden: bij de selectie van de projecten werd daar uitdrukkelijk rekening mee gehouden. Het leefbaarheidsonderzoek selecteerde op basis van de nieuwe inzichten drie hefbomen: • werken aan woonkwaliteit / dorpsversterking • werken aan voorzieningen op maat van vervoersafhankelijken of voorzieningen die op een andere wijze het afstandsprobleem overbruggen • werken aan profiel en beeldvorming rond platteland: imago Deze drie hefbomen kunnen nu wat van meer nabij bekeken worden. DORPSVERSTERKING Bij de dorpsversterking werd er resoluut gekozen voor twee invalshoeken: enerzijds de herwaardering van het publiek domein als hefboom voor woonverbetering en anderzijds kansen bieden voor nieuwe vormen van territoriale binding, met onder meer ook aandacht voor woonkwaliteit. Als voorbeeld: de valorisatie van de stadskern van Lo. Wat was het probleem? In de stadskern van Lo bevinden zich diverse relicten met belangrijke cultuurhistorische waarde: van de Duiventoren over de Westpoort en de Caesarsboom tot het stadhuis, de kerk en het Vateplein. En toch. Ondanks die vele historische elementen vertoonde de stadskern van Lo geen eenheid, een grote weg sneed die kern midden door en er waren weinig relaties tussen de kern en de achterliggende sociale wijk, en ook weinig groen- en rustmogelijkheden. Het doel dat men voor ogen had bij de valorisatie van de dorpskern van Lo was dan ook duidelijk: de aanwezige potenties versterken, door zowel oog te hebben voor de toeristische ontwikkeling binnen de stad Lo als voor een versterking van de woonfunctie en de verkeersveiligheid. I 20 Dorpskern Lo voor de werken LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Dorpskern Lo na de werken Hoe ging men daarbij te werk? Door heraanleg en een vernieuwde vormgeving wou dit project in de eerste plaats het karakter van de historische kern valoriseren. Diverse gedeelten van het publieke domein werden opgebroken en heraangelegd. Dat moest de bewoners weer het gevoel geven in een dorp te wonen in plaats van langs een invalsweg. Bijzonder veel aandacht ging naar de vormgeving van alle ingrepen, en naar de nieuwe verbindingen die men zo tussen interessante plekken kon leggen: zo kwam men tot een aansluiting tussen de Duiventoren en de kerkhoftuin, die een nieuwe functie kreeg als abdijtuin, maar even goed kwam er een verbinding tussen de Westpoort en de oude walgracht, die aansluit op de plaats waar de eerste motte van Lo zich situeerde: via deze weg kreeg de sociale wijk een directere relatie met de voorzieningen in de kern. Voeg er nog de aanleg van een klein speelplein, het verplaatsen van het oorlogsmonument en het herschikken van de parkeermogelijkheden bij en het wordt meteen duidelijk dat dit alles uitnodigt om in Lo even halt te houden. En wat meer is: het project gaf ook duidelijk de aanleiding tot renovatie en vernieuwing van een aantal particuliere woningen in de kern. Want woorden wekken, maar voorbeelden strekken! Het dossier werd goedgekeurd als 5b-dossier in maart 1998 en het was uitgevoerd tegen eind 2001. Het project werd uitgevoerd in samenwerking met het Vlaams Gewest, het stadsbestuur van Lo en de VVV van Lo-Reninge. De totale projectkost was 75 miljoen fr. of omgerekend 1.859.200 euro. Lo stond natuurlijk niet alleen. Ook in andere gemeenten kwam er een hele ontwikkeling op gang. De kleine polderdorpen Lampernisse en Stuivekenskerke, die hun specifieke karakter hadden verloren, werden verfraaid en met elkaar gelinkt, Vladslo werd als theaterdorp uitgespeeld, Roesbrugge als stad aan de stroom. En voor een stagnerende kleine kern als Zandvoorde ging men zelfs inspiratie opdoen bij Jacques Brel en zijn plat pays. (zie bijlage 1) Een versterking van de identiteit en vaak gedurfde, maar kwaliteitsvolle ingrepen, het komt als een rode draad door deze verhalen. Maar algemeen kan men stellen dat voor de toepassing van deze 21 eerste hefboom geopteerd werd om de prioriteit te leggen bij drie types kernen, in volgorde: de stagnerende oude centra, de stagnerende kleine kernen en de kernen dynamisch door aantrekkelijkheid. Een vierde type, de kernen dynamisch door mogelijkheden, weten spontaan hun functieverlies te vervangen door de woonfunctie en werden dan ook niet in aanmerking genomen voor financiële ondersteuning vanuit de overheid. AANDACHT VOOR VOORZIENINGEN Naast de dorpsversterking moest er ook aandacht komen voor de voorzieningen. Immers, het helpt niet om de kwaliteit van je dorpskern te versterken, als ondertussen heel wat voorzieningen voor heel wat bewoners niet langer toegankelijk zouden zijn. De keuzevrijheid van sommige bewoners van plattelandskernen komt in het gedrang: processen als vergrijzing, ontvolking en het afbrokkelen van het voorzieningenniveau kunnen worden gezien als aanslagen op de ruimtelijke keuzevrijheid van bewoners van kleine kernen. Wanneer we het hebben over het voorzieningenaanbod, gaat het hier in essentie over het probleem van bereikbaarheid van voorzieningen in landelijke gebieden. Omwille van de schaalvergroting drongen oplossingen op regionaal niveau zich op: zowel boven- als intergemeentelijke oplossingen moesten bijgevolg gestimuleerd worden. Hierbij werd rekening gehouden met de volgende uitgangspunten: • Door de voortdurende schaalvergroting van de (publieke en commerciële) dienstverlening neemt het probleem van de bereikbaarheid van de voorzieningen voor vervoersafhankelijken nog steeds toe. Er is dus nood aan specifieke oplossingen voor deze doelgroepen. • Door de schaalvergroting is er niet langer een recht evenredig verband tussen het aantal potentiële lokale gebruikers en het draagvlak voor de aanwezigheid van een lokale voorziening: klanten kiezen om allerlei redenen niet meer blindelings voor de meest nabije voorziening. • Bij het organiseren van het voorzieningenaanbod wordt de verzorgingsfunctie van kernen meestal vastgelegd volgens een hiërarchie naar de omvang van deze kernen en vanuit een centrumperiferie opstelling. Dit is niet altijd de meest efficiënte opstelling. Dat klinkt misschien nog wat algemeen en theoretisch, maar hoe ging dat nu concreet? Om te beginnen werd er gewerkt aan specifieke oplossingen voor doelgroepen: zo moest de bibliobus Westhoek een oplossing brengen voor de afbouw van diverse bibliotheekfilialen in de Westhoek, maar dit project kreeg jammer genoeg geen fiat van de Vlaamse overheid. Maar de belbus VeurneDiksmuide is inmiddels een feit. Om dit luik inzake voorzieningen wat treffender te illustreren, wordt iets langer stilgestaan bij het project “verbrede werking rusthuizen’’. I 22 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Wat was hier het probleem? Wonen in een dunbevolkt en sterk verspreid gebied als de Westhoek is niet evident voor de oudere bevolking. In afgelegen plattelandsdorpen wordt een optimaal gebruik van de dienstverlening voor ouderen in sterke mate bemoeilijkt door de beperkte mobiliteit van deze groep. Het garanderen van basismobiliteit is voor een uitgesproken landelijk gebied geen evidentie: terwijl het sociaal netwerk in dergelijke gemeenschappen verder verzwakt, dreigen vooral de sociaal zwakkere senioren verstoken te blijven van de noodzakelijke dienstverlening. Wie daaraan wat wil doen, moet eigenlijk afwijken van het klassieke denkpatroon waar alles altijd vanuit het centrum vertrekt. Men moet het principe van het vraaggestuurd werken leren hanteren, wat in de praktijk neerkomt op maatwerk en flexibiliteit, en op een nieuwe verhouding tussen centrum en periferie. Zo kan men nu gebruik maken van de infrastructuur waarover rusthuizen in een landelijk gebied beschikken, om zo een vervoersdienst, een boodschappendienst of een uitleendienst vanuit het rusthuis te organiseren. Op deze manier worden diensten verstrekt die anders nooit op het platteland zouden kunnen worden aangeboden. Dit pilootproject werd goedgekeurd voor een periode van drie jaar, van 1 juli 2000 tot 30 juni 2003, in samenwerking met 7 landelijk gelegen rusthuizen, die elk jaarlijks een subsidie van 7.000 euro kregen. Op het einde van de projectperiode volgde een evaluatie. Het project bleek een succes, maar dan vooral als een uitbreiding van bestaande en gekende dienstverlening: warme maaltijden en klusjesdiensten, terwijl nieuwe diensten zoals boodschappendiensten of een bibliotheekdienst aan huis veel minder succes kenden. Het klantenprofiel bleek ook iets jonger, mobieler en gezonder dan de doelgroep die men oorspronkelijk voor ogen had. Naar bekendmaking bleek vooral het sociaal netwerk van de klanten belangrijk, de impact van folders en infobladen was veeleer minimaal. De sterkte was de combinatie van de informatiemiddelen: de mond-aan-mond-reclame, toelichting bij bejaardenbonden, folders… Hoe dan ook heeft het aanbieden van deze diensten voor de gebruikers een verhoging van de levenskwaliteit met zich meegebracht. MASTERPLAN ‘WONEN IN DE WESTHOEK’ Uit het leefbaarheidsonderzoek bleek dat de kwaliteit van het huisvestingspatrimonium in de Westhoek een stuk slechter is dan in de rest van Vlaanderen. Tegelijk is de ontwikkeling van een regionale woningmarkt in de Westhoek een troef voor de leefbaarheid van de kleine kernen. Bovendien groeide ook de bezorgdheid rond de soms weinig ruimtelijk-kwalitatieve vormgeving van nieuwe projecten in een kwetsbare dorpsomgeving. Het Masterplan ‘Wonen in de Westhoek’, een project van de wvi, samen met de gemeentebesturen van de Westhoek, de provincie, de sociale huisvestingsmaatschappijen en de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij en het Vlaamse Gewest (AROHM) dat liep tot eind 2001 probeerde hier iets aan te doen. Het project werd later zonder 5b-middelen verdergezet. In 2006 wordt een nieuwe samenwerkingsstructuur uitgetekend. 23 IMAGOVORMING EN NIEUWE FUNCTIES De leefbaarheid van het platteland is in belangrijke mate afhankelijk van de aantrekkelijkheid van het gebied. Naast de dorpsversterking en een nieuwe kijk op voorzieningen, moest men dus ook oog hebben voor de uitstraling en het imago van de streek. Tot halfweg de jaren negentig werd de Westhoek nog geassocieerd met een wat achtergebleven plattelandsgebied waar boeren en enkele anderen om den brode bleven wonen. Wou men vooruit, dan moest ook het imago van de Westhoek verbeteren. En dat gebeurde ook, zij het met vallen en opstaan: Het In Flanders Fields Museum werd een succesverhaal, maar Flanders Language Valley in Ieper en Westoria in Diksmuide liepen op een sisser af. Ook kleine bescheiden initiatieven droegen bij tot een diversificatie en verdieping van het aanbod. En er kwam aandacht voor kunst en cultuur, van de grillige lage muurtjes van Stijn Claikens tot de honderd gelijkvormige blokken in gekleurd beton van Lucas Coeman: even zovele symbolen van de Groote Oorlog, maar met een problematiek die immer actueel blijft. Land Artproject Stijn Claikens, Fortem Nieuwe, hoogwaardige producten, meer aandacht voor de relatie tussen kunst en cultuurlandschap: de Westhoek is duidelijk ‘op weg naar nieuwe tijden’. Middels een brochure met deze titel werd deze kentering ook op een toegankelijke manier uitgedragen bij een breed publiek. En via deze promotie naar buitenuit is de (h)erkenning van de streekbewoners er gekomen. 25 Deel 3 De geactualiseerde leefbaarheidsstrategie (2001) 27 BIJSTURING NODIG De directe aanleiding voor het bijsturen van de leefbaarheidsstrategie van het PLUSPLAN, was het Europese 5b–Phasing Out programma, in 2001. Na vier jaar moest de strategie op een aantal essentiële punten bijgestuurd worden. Het begrip leefbaarheid bleef hetzelfde: de subjectieve beleving en waardering van bewoners van hun sociaal-ruimtelijke situatie met betrekking tot de volgende aspecten: • werk en voorzieningen (inkomen, sociale zekerheid en verzorgingssituatie); • wonen en woonomgeving (het fysieke woonklimaat); • samenleven (het sociale klimaat); • politiek (de mogelijkheid om greep te krijgen op de eigen omgeving). Rekening houdend met de definitie van leefbaarheid en met de recente inzichten inzake schaalvergroting werd deze definitie gefilterd tot de volgende relevante elementen, die als bouwstenen voor een leefbaarheidsstrategie van de dorpen dienst doen: • oplossingen voor vervoersafhankelijken door de bereikbaarheid van voorzieningen te verhogen; • oplossingen voor bewoners met een zwakke positie op de huisvestingsmarkt, betaalbare huisvesting • aantrekkelijk fysiek woonklimaat; • toegang tot een sociaal netwerk; • inspraak inzake lokaal woondomein. Om de economische en maatschappelijke positie van de regio te versterken, werd ook inspiratie opgedaan in de socio-economische beleidsvisie van het Streekplatform Westhoek die in december 2000 werd voorgesteld en die een globale strategie voor de streek uittekende. Het gaat om volgende krachtlijnen: • De verdere ontwikkeling van de stedelijke kernen, met als basis de endogene bedrijfsontwikkeling, maar met kansen voor bedrijven om zich te komen vestigen, de verdere uitbouw van de verzorgingsfunctie en hier ook de aandacht voor woonkwaliteit en een kwaliteitsvolle omgeving. • Voor het buitengebied het stimuleren van bedrijvigheid en tewerkstelling op basis van de lokale eigenheid en mogelijkheden. • Omgevingszorg als kans en randvoorwaarde: behoud van cultuurhistorische waarden en cultuurlandschappen, beheer van watersystemen, natuurbehoud en -ontwikkeling, schoon water, lucht en bodem. • Mobiliteit, de achillespees: niet alleen de verbindingen tussen de dorpen maar ook de verbindingen van de Westhoek met de ruimere omgeving vragen om aandacht. • Een open benadering: de functies van de Westhoek in een grensoverschrijdend stedelijk netwerk I 28 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK De evaluatie van de eerste periode van 5b-projecten leerde dat de kwaliteit van de investeringsprojecten sterk afhankelijk was van wie rond de tafel zat. Men moest dringend op zoek naar een gestructureerde manier om kwaliteit te bewaken. Alle kandidaat-projectpromotoren werden zo gevraagd op voorhand een projectdefinitie op te maken, met de missie en de culturele ambities van de bouwheer, het programma van eisen, het investeringsbedrag en de timing van de werken. Dit vormde een draaiboek dat voor de verschillende betrokken partijen zeer nuttig bleek. Bewonersvergadering Steenkerke Daarnaast werden ook voorwaarden gesteld naar bewonersbetrokkenheid. Gedragenheid en betrokkenheid van de lokale bevolking bij wat in het dorp gebeurt, leidt tot een betere aanvaarding van ingrepen maar ook tot een duurzamer project: wat bewoners zelf aanbrengen (van mee-denken tot meeuitvoeren) wordt met meer respect benaderd en met meer bezorgdheid opgevolgd. Het betrekken van bewoners geeft bovendien ook impulsen aan de onderlinge contacten en het sociale klimaat: niet alleen het project, maar ook het dorp wordt een stukje gemeenschappelijk. Daartoe werd er beroep gedaan op het opbouwwerk. Vanaf 2001 werd de ‘kwaliteitskamer’ operationeel. De kwaliteitskamer vond zijn oorsprong in een samenwerkingsverband tussen de Provincie West-Vlaanderen, de intercommunales Leiedal en wvi en de Vlaams Bouwmeester: Win vorm (of voluit West-Vlaanderen In Vorm). Doel van dit samenwerkingsverband is het op continue wijze stimuleren en ondersteunen van een kwalitatieve vormgeving in het West-Vlaamse rurale en stedelijke landschap, wat meteen ook de beeldkwaliteit van de provincie verhoogt. De kandidaat-promotoren waren verplicht hun dossier voor te leggen aan de kwaliteitskamer om in aanmerking te komen voor de provinciale en Europese steun. 29 EEN N I E U W E A A N PA K VA N A F 2001 Na de bijsturing kwam er in overleg met de gemeenten vanaf 2001 een nieuwe aanpak, met de volgende algemene uitgangspunten: • nadruk op inrichtingsmaatregelen in stagnerende plattelandskernen, met prioriteit op oude centra; • kernen buiten deze dorpentypes enkel als er sprake is van zware problemen i.v.m. verkeersveiligheid en een veelheid van specifieke sociale problemen; • prioritaire doelgroep: vervoersafhankelijken en zwakke doelgroepen op de woningmarkt; • de nodige spreiding van de projecten over de streek; • wisselwerking met de andere Europese programma’s in functie van de timing, inhoudelijke en territoriale prioriteiten. De toepassing van deze algemene uitgangspunten wordt nu even van meer nabij bekeken, zowel voor het territoriaal beleid als voor het doelgroepenbeleid. Voor een overzicht zie bijlage 2. Bij dorpskernvernieuwingsprojecten en projecten die te maken hebben met de bouw of renovatie van een dorpshuis of ontmoetingsruimte stelde men telkens drie voorwaarden om in aanmerking te komen voor Europese subsidiëring: de aanvragers moeten een leefbaarheidsanalyse of projectdefinitie opmaken waarbij ze aangeven dat de beoogde dorpskernvernieuwing of het dorpshuis een belangrijke hefboom zal zijn voor de ontwikkeling van het dorp. Ze moeten aantonen dat de bevolking betrokken is bij het proces en/of mee verantwoordelijkheid opneemt bij het uitbaten van een dorpshuis of bij het uitvoeren van werken. De aanvragers moeten tenslotte ook akkoord gaan met de aanpak van de vormgeving via de kwaliteitskamer. Voor de dorpskernvernieuwing gaat de prioriteit naar de stagnerende oude centra en stagnerende kleine kernen van het leefbaarheidsonderzoek. In deze kernen is het immers het moeilijkst om een omslag naar een dynamische kern te realiseren. De kernen die niet aan bod kwamen in het leefbaarheidsonderzoek komen enkel in aanmerking als er sprake is van zware problemen in verband met verkeersleefbaarheid en een veelheid aan sociale problemen. Booitshoeke en ’t Zwaantje kregen een heuse face-lift, in Mesen en in Loker werd de omgeving van de kerk heraangelegd, in Sint-Pieterskapelle het dorpsplein herdacht, terwijl in Westvleteren langzaam verkeer bij de herinrichting veel aandacht krijgt. In Madonna werd de weg en het plein voor de kerk aangepakt, voor Nieuwkapelle werd gekozen voor een totaalaanpak van het dorp met de nabije omgeving en in Jonkershove kon het Rotterdamse architectenbureau Rapp & Rapp aan de slag: een type-voorbeeld, omdat het in dit dossier van 3 miljoen euro tegelijk gaat om de heraanleg van de publieke ruimte als om de bouw van een nieuw dorpshuis. I 30 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Om de woonkwaliteit in positieve zin te beïnvloeden wou de gemeente de publieke ruimte beter laten aansluiten bij de woonfunctie. Want erg aantrekkelijk was dat rigide stratenpatroon met veel lintbebouwing en weinig speelruimte toch écht niet. En dus heeft men het verkeer met oplopende stroken in het betonnen wegdek geremd, heeft men parkeerstroken en voet- en fietspaden aangelegd en het hele marktplein een nieuwe beurt gegeven. Dorpskern Jonkershove Dorpshuis Jonkershove In de dorpskern van Jonkershove is er ook een nieuw dorpshuis, want met zijn 1.876 inwoners kent Jonkershove een actief verenigingsleven. Het ontmoetingscentrum manifesteert zich als een stelsel van wanden, tuinmuren, vloeren en terrassen, dat de bezoeker vanuit verschillende richtingen begeleidt naar het hart van het gebouw. Dit centrum biedt ruimte aan diverse activiteiten, zowel binnen als buiten. In een notedop: de vernieuwing van de site rond het dorpshuis staat niet op zich. Het dorpshuis zal vorm krijgen door zijn plaats in de dorpskern en vice versa. Naast deze dorpskernvernieuwing werd er ook op diverse plaatsen werk gemaakt van ruimtes voor publieke gemeenschapsvoorzieningen. Zo kregen Alveringem en Vleteren speelpleintjes, maar ook jeugdlokalen en een skateruimte, Nieuwkerke, Loker, Dranouter, Westouter en Wulvergem mochten zich verheugen in nieuwe dorpsonthaalpunten, terwijl in Abele de oude basisschool omgevormd werd tot dorpshuis, met polyvalente zaal. Nogal wat dorpszalen werden overigens gerenoveerd, zowel in Alveringem als in Pollinkhove. Hier wordt wat langer stilgestaan in Watou, omdat de renovatie van de parochiezaal een mooi voorbeeld is van een geslaagde actie van onderuit. 31 Watou bevindt zich in een overgangsfase: in 1997 werd het dorp nog als een stagnerend oud centrum gekatalogeerd, met een verouderde bevolking en dito woningbestand. Maar het dorp heeft zich de voorbije jaren een profiel weten aan te meten als artistiek centrum, niet alleen door de Poëziezomers en het internationaal Gregoriaans festival, maar ook door een bruisend en jong verenigingsleven. Om deze dynamiek verder te kunnen uitdragen, was en is een basisinfrastructuur voor podiumactiviteiten noodzakelijk. Het parochiezaaltje in kwestie ligt pal in het dorpscentrum en is steeds de voorkeurslocatie geweest voor de podiumactiviteiten van de plaatselijke verenigingen. Het beheer en eigendomsrecht is er nog steeds in handen van een vzw die met eigen, weliswaar beperkte, middelen het pand in stand probeerde te houden. Met steun van Europa, de provincie en de stad Poperinge wou de vzw de ruimte van de parochiezaal herinrichten en een aantal dringende renovatie- en aanpassingswerken realiseren, met als doel deze ruimte opnieuw geschikt te maken voor culturele activiteiten en voor het verenigingsleven. En zo werd een plan opgemaakt voor de renovatie en herinrichting van het bestaande pand, maar ook voor een nieuwe aanbouw die als cafetaria of receptieruimte dienst kan doen. In één beweging werd ook aangepaste accommodatie voorzien voor acteurs en andere gebruikers. Watou werd dus op zijn (eigen) wenken bediend, want het ging om een renovatie die gedragen werd door een vzw met lokale bewoners, uitgevoerd door lokale aannemers en naar een ontwerp dat getekend werd door een inwoner van het dorp. Het project, begroot op 220.000 euro, werd goedgekeurd in november 2003 en in januari 2005 kon het nieuwe dorpshuis van Watou officieel geopend worden. Naast deze concrete voorbeelden van dorpskernvernieuwingen en van nieuwe ruimtes voor gemeenschapsvoorzieningen is er ook nog een derde luik, nl. het versterken van de positie van het dorp door te investeren in zijn troeven. Hier komen concrete projecten aan bod zoals het ontvangstgebouw voor het kasteel van Beauvoorde, de brouwerijsite van Reningelst of de omgevingswerken aan het Hof van Wyckhuyse in Alveringem. Na de diverse vormen van territoriaal beleid, komt nu ook het doelgroepenbeleid aan bod. Immers, het aanbod aan voorzieningen in de Westhoek moet op regioniveau gegarandeerd kunnen worden. I 32 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Is dat niet het geval, dan zijn er soms ook gerichte acties nodig, naar bepaalde doelgroepen. Om te beginnen al de groepen met een zwakke positie op de huisvestingsmarkt. Hiervoor is een regionaal netwerk van sociale verhuurkantoren (SVK) in het leven geroepen, die momenteel meer dan 150 woningen in huur hebben. Daarnaast wilde men ook komen tot een intergemeentelijke huisvestingsdienst, die specialisten kan inzetten voor meerdere gemeenten. Tot nu toe is het echter niet gelukt dit van de grond te krijgen. Ook het afstandsprobleem blijft aan de orde. Het pas opgestarte ankerpunt mobiliteit Westhoek en het ondernemersnetwerk voor dorpswinkels in de Westhoek proberen daar elk op hun manier wat aan te doen, maar een mooi voorbeeld is de dorpsdienst Nestor. Nestor staat voor Netwerk voor Steun aan Ouderen in Rurale Gebieden. De dorpsdienst Nestor is een netwerk van vrijwilligers dat – ondersteund door een halftijds tewerkgestelde coördinator – diverse soorten dienstverlening aanbiedt in dorpen en op het platteland. De dorpsdienst Nestor richt zich tot Poperinge (buiten de ring) en tot de deelgemeenten van Poperinge, Alveringem, Vleteren en in een latere fase ook tot Lo-Reninge. Na twee jaar werking telt Nestor 165 klanten en 54 vrijwilligers, in deze periode werden 1.097 interventies uitgevoerd. Enkele vrijwilligers van Nestor 33 ALLES KAN BETER In functie van de leefbaarheidsdossiers in de Westhoek werd een nota opgemaakt met een voorstel van strategie en een werkwijze voor alle leefbaarheidsprojecten. Projecten konden steun krijgen, maar ze moesten werken met een projectdefinitie, bewonersbetrokkenheid garanderen en zich laten begeleiden door een kwaliteitskamer. (zie boven) Even overlopen wat daar van terecht gekomen is. Het werken met een projectdefinitie werd geëvalueerd in het najaar van 2003. De meeste projectpromotoren vonden dat de opmaak van de projectdefinitie een meerwaarde voor hun project betekende, al was het maar omdat dit hen ertoe verplichtte op voorhand na te denken over doelstellingen en beoogde resultaten. Als positieve aspecten worden vooral het proces van ondersteuning vanuit de gebiedsgerichte werking, het uittekenen van een toekomstvisie voor het dorp, de concreet bruikbare informatie die werd aangeleverd, meegegeven. Ook de samenwerkingsovereenkomst met de WestVlaamse Intercommunale voor het opmaken van de projectdefinitie was een goeie beslissing. Negatief zijn de soms vele vergaderingen die aan het document voorafgaan en de uitgebreidheid van het document. Bovendien kan er nogal wat tijd overgaan tussen de projectdefinitie en het uiteindelijke ontwerp. Bouwheren willen graag de flexibiliteit behouden om elementen van de projectdefinitie te wijzigen. Bij de evaluatie van de bewonersbetrokkenheid stelde men vast dat de bewonersparticipatie verschillende gelaagdheden kent: • informatie geven en het bevragen van de bevolking is eerder eenmalig en ad hoc. • Bewonersbetrokkenheid gaat een stap verder: bewoners geven mee vorm en inhoud aan de veranderingen in hun woon- en leefomgeving, er is een inbreng van de bewoners bij het tot stand komen van hun acties • Bij bewonersparticipatie worden de bewoners erkend als structurele gesprekspartner van het beleid en geven ze mee vorm en inhoud aan de veranderingen. Onder welke vorm bewonersparticipatie gestalte krijgt, hangt af van project tot project. Sommige projecten zijn gegroeid vanuit initiatief van inwoners, andere zijn eerder het resultaat van de implementatie van de leefbaarheidsstrategie. Bijzondere aandacht ging wel naar die projecten die een adequate communicatie-aanpak vragen omwille van het integrale karakter van deze projecten. Voor die projecten werd telkens ruimte voorzien in de jaarprogrammatie van de beleidsovereenkomst tussen het opbouwwerk en de Provincie. Concreet gaat het hierbij om Jonkershove en Nieuwkapelle. Na vier jaar werken met de kwaliteitskamer luidt de voorlopige conclusie alvast: dwingende maatregelen kunnen niet worden opgelegd. Dit betekent ook dat verrassingen niet kunnen worden uitgesloten; de plaatsbezoeken hebben dit duidelijk gemaakt. Zo bleken besturen in de uitvoeringsfase soms terug te grijpen naar goedkopere en minder duurzame materialen of werden plannen nog gewijzigd. I 34 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Een aantal elementen van evaluatie worden meegenomen voor de volgende beleidsperiode: • opdrachtgevers en ontwerpers leerden aan de hand van suggesties en referentiebeelden nadenken over kwaliteitsvollere benadering van sites en oplossingen voor bouwprogramma’s. Vooral lokale identiteit speelde hierbij een rol. • er was uitdrukkelijk aandacht voor duurzaamheidsaspecten : licht bvb, maar ook toegankelijkheid • vooral in het begin was het een beetje zoeken: in een aantal dossiers bleek de kwaliteitskamer ‘te laat’ te komen om het project nog wezenlijk de goede richting uit te duwen. In sommige gevallen werkte de procedure vertragend. • wat begon met één Europees programma, is doorgegroeid naar projecten die Europees of provinciaal gesubsidiëerd worden. Dit toont duidelijk de nood aan van dit soort advies. Hier is evenwel nooit een actief communicatiebeleid rond gevoerd. Algemene conclusie: een goede werking is primordiaal en dit vraagt een aantal aandachtspunten: • tijdige inschakeling in de procedures • goede voorbereiding van de projecten • multidisciplinaire samenstelling 35 Deel 4 Ontwikkelingen in de plattelandskernen van de Westhoek 1997-2004 en de evaluatie van het gevoerde beleid I 36 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Figuur 1.2: De uitgebreide indeling van de plattelandskernen in de Westhoek naar het veronderstelde type woonmilieu (1997) 37 In dit onderdeel van het Cahier worden de ontwikkelingen in de deelgemeenten van de Westhoek sinds het onderzoek in 1997 beschreven en geanalyseerd. Wat de gebruikte methodiek betreft, is aangesloten bij de manier waarop in 1997 het probleem van de plattelandskernen in de Westhoek is gedefinieerd. Deze ‘probleemdefinitie’ is in het eerste deel van dit rapport nogmaals omschreven. Op basis daarvan richt de analyse zich op ontwikkelingen in de lokale woonsituatie die voor een aantal kenmerken van deelgemeenten wordt beschreven. Deze kenmerken, zoals het aantal huishoudens, de kwalitatieve ontwikkeling van het woonmilieu, kunnen, vanwege de betekenis die ze hebben voor beleidsdoelen, doelvariabelen worden genoemd. Naast de beschrijving van de ontwikkeling van deelgemeenten kan men aan de hand van deze doelvariabelen bovendien het gevoerde dorpsversterkingsbeleid evalueren. Zijn er verschillen tussen dorpen waar werd geïnvesteerd in dorpskernvernieuwing en/of gemeenschapshuizen en dorpen waar dit niet gebeurde? Het gaat hier om investeringen die vóór 2003 (eerste 5b programmatieperiode) werden uitgevoerd. Concreet gaat het om de volgende zeven dorpen: Vladslo, Lampernisse, Stuivekenskerke, Lo, Roesbrugge, Zandvoorde en Houtem. Naast een getalsmatige analyse van de ontwikkelingen in alle deelgemeenten van de Westhoek in de periode na 1997, is bovendien het oordeel van bewoners over de ontwikkelingen en het gevoerde beleid in een viertal deelgemeenten geanalyseerd. In de gehanteerde methodiek speelt het begrip ‘ommekeer’ een centrale rol. Met dit begrip wordt gezocht naar overgangen van deelgemeenten van stagnatie naar dynamiek. Stagnatie en dynamiek zijn twee begrippen die in het in 1997 uitgevoerde onderzoek en de in het beleid gehanteerde typologie van groot belang waren. ONTWIKKELINGEN 1997-2003 VAN DEELGEMEENTEN Omdat de in 1997 gepresenteerde typologie slechts betrekking had op 59 plattelandsdeelgemeenten, is deze allereerst uitgebreid tot alle 89 deelgemeenten of, in een enkel geval, een combinatie van twee deelgemeenten . De vier deelgemeenten aan de kust (De Panne, Koksijde, Oostduinkerke en Nieuwpoort) en de vijf regionale centra (Ieper, Diksmuide, Poperinge, Veurne en Wervik) nemen een aparte positie in de Westhoek in. De analyse concentreerde zich op de overige 80 plattelandsdeelgemeenten.1 Voor de getalsmatige analyse zijn twee belangrijke kenmerken van deelgemeenten onderzocht: de (kwantitatieve) ontwikkeling van het aantal huishoudens en de (kwalitatieve) ontwikkeling van het lokale woonmilieu. Voor elk van de twee kenmerken is gezocht naar ‘ommekeer’ situaties: situaties waarbij deelgemeenten van stagnatie naar dynamiek overgingen. I 38 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Wat de kwantitatieve ontwikkeling van het aantal huishoudens betreft, is het jaar 1996 het ijkpunt: dit is de momentopname waarop het onderzoek in 1997 zich baseerde. Er is sprake van een duidelijk herstel in de plattelandskernen van de Westhoek na 1996. In de periode 1991-1996 bleef de ontwikkeling van het aantal huishoudens in de plattelandskernen van de Westhoek nog achter bij die in de regionale centra. Vanaf 1996 is er sprake van een inhaalbeweging. Vooral in de plattelandskernen die in 1991-1996 stagnatie vertoonden was sprake van herstel. Voor 40 plattelandskernen kan een kwantitatieve ommekeer situatie worden vastgesteld: in 30 plattelandskernen is sprake van een duidelijke omslag (van een negatief groeicijfer naar een positief groeicijfer) en in 10 plattelandskernen is sprake van een verdere versnelling van al voor 1996 voorkomende groei. (zie figuur 1.3) Figuur 1.3: Het ruimtelijk patroon van situaties van ‘ommekeer’ in de plattelandskernen van de Westhoek 1996-2003: dynamisch geworden deelgemeenten (kwalitatieve ontwikkeling) en situaties van ‘omslag’ en ‘versnelling’ (kwantitatieve ontwikkeling) Met bijzondere aandacht werden de zeven plattelandskernen gevolgd waar vóór 2003 investeringen in de vorm van dorpsversterking plaatsvonden: in deze kernen met dorpsversterkingsbeleid was iets vaker sprake van een omslagsituatie (namelijk in vier deelgemeenten, te weten Vladslo, Lo, Roesbrugge-Haringe en Houtem). Omslagsituaties deden zich opvallend vaak voor in het noordelijk deel van de Westhoek. 39 Wat de kwalitatieve ontwikkeling van het lokale woonmilieu betreft, zijn een groot aantal analyses uitgevoerd die er in feite op gericht waren om ook op dit vlak ‘ommekeer’ situaties op te sporen. Voor de cijfers valt men hier terug op in 1997 verzamelde gegevens (die op 1997, 1996 of 1991 betrekking hadden) en in 2004 verzamelde gegevens (die betrekking hadden op 2003 of 2001). Voor 14 plattelandskernen kan van een kwalitatieve ommekeer situatie worden gesproken: op basis van een groot aantal kenmerken, dat betrekking heeft op de woonsituatie in 1997 en 2003, kan een ontwikkeling van een stagnerend woonmilieu naar een dynamisch woonmilieu worden vastgesteld. Daarbij gaat het om veranderingen in integrale zin van het lokale woonmilieu. Dat wil zeggen dat deze veranderingen zich openbaren in zowel de kwaliteitskenmerken van het woningpatrimonium (zoals het aandeel woningen met centrale verwarming, comfortkenmerken en het bouwjaar) als daarmee samenhangende kenmerken van de lokale woonbevolking (zoals de leeftijdsverdeling, de gezinsgrootte en het aandeel bewoners dat eigenaar is van de woning). In de zeven plattelandskernen, waar door de vele partners via de leefbaarheidsstrategie ook geïnvesteerd is in het publiek domein, is nauwelijks sprake van een kwalitatieve omslag. Alleen voor Geluveld-Zandvoorde kan een dergelijke omslag worden vastgesteld. De deelgemeenten met een kwalitatieve ommekeer liggen opnieuw opvallend vaak in het noordelijk deel van de Westhoek. De uitgevoerde analyses bieden overigens een nader inzicht in de aard van de ontwikkelingen en in de mogelijkheden deze ontwikkelingen cijfermatig in de tijd te volgen. Wat de aard van de ontwikkelingen betreft, maken de voorgaande conclusies al duidelijk dat eerder van een kwantitatieve (in 40 deelgemeenten) dan van een kwalitatieve ommekeer (in 14 deelgemeenten) kan worden gesproken. Ook de aard van de kwalitatieve ontwikkeling laat zien dat ommekeer vooral samenhangt met een grotere belangstelling van jonge gezinnen voor de oude woningvoorraad in de plattelandskernen en dat van een sterke verbetering van de lokale woonfunctie op het platteland van de Westhoek nog geen sprake is. Het ruimtelijk patroon van de ommekeer situaties en de aard van de kwalitatieve ontwikkelingen doen vermoeden dat het vooral om jonge gezinnen gaat die in de kustdeelgemeenten moeite hebben een start te maken op de lokale woningmarkt. Zij zoeken daarom meer landinwaarts een passende en betaalbare woning. Toch is, mede door de verbeteringen die deze nieuwe bewoners aanbrengen aan de bestaande woningvoorraad, sprake van een verhoogde dynamiek in de kwaliteit van de lokale woonfunctie in de plattelandskernen. Opvallend is dat daarbij de oorspronkelijk zeer sterke samenhang tussen de ouderdom van de woning en de kwaliteit van de woning in betekenis is afgenomen. Dit wil onder meer zeggen dat er veel oudere woningen gerenoveerd werden en nu over het noodzakelijke comfort beschikken. Het voorgaande betekent dat de ouderdom van de woningvoorraad in de Westhoek de afgelopen jaren een minder belangrijke indicator is geworden voor de kwaliteit van de lokale woonfunctie. In nationale statistieken wordt echter de ouderdom van de woningvoorraad nog steeds als een I 40 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK belangrijk criterium voor woonkwaliteit beschouwd. Het is dan ook steeds belangrijker inzicht te hebben in de feitelijke kwaliteitskenmerken van de lokale woonfunctie. Daarbij zal het dus steeds meer gaan om kwaliteitskenmerken die als regionaal specifiek kunnen worden gezien. De uitgevoerde gegevensverzameling en analyses laten bovendien zien hoe belangrijk het is over voldoende relevante gegevens op het niveau van de deelgemeente te beschikken. Figuur 1.4: Het ruimtelijk patroon van stagnatie en dynamiek in 1997 (links) en 2003 (rechts) op basis van de indeling naar verondersteld type woonmilieu 1997 en de voorgestelde actualisering Op basis van de uitgevoerde analyses is de typologie van 1997, die in dit onderdeel verder was uitgebreid tot alle 80 plattelandsdeelgemeenten van de Westhoek, voor 2003 geactualiseerd. Ook daaruit komt een algemeen beeld naar voren van dynamiek. In 1997 werden nog 36 plattelandsdeelgemeenten aangemerkt als stagnerend, in 2003 is dat aantal afgenomen tot 24. Stagnatie lijkt vooral hardnekkig in plattelandskernen gelegen aan de grens met Frankrijk en aan de grens met Henegouwen. 41 Figuur 1.5: De geactualiseerde indeling van de plattelandskernen in de Westhoek naar het veronderstelde type woonmilieu (2003) I 42 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK HET OORDEEL VAN DE BEWONERS Net als in 1997 werden ook in 2004 bewoners van plattelandsdeelgemeenten direct in het onderzoek betrokken. In vier plattelandskernen zijn groepsinterviews met bewoners en met sleutelfiguren gehouden. In drie van de vier deelgemeenten kwam het daar gevoerde dorpsversterkingsbeleid aan bod. De drie vertegenwoordigden bovendien drie van de vier typen plattelandskernen: dynamisch door aantrekkelijkheid (Lo), stagnerende kleine kern (Zandvoorde), stagnerend oud centrum (Roesbrugge). In de vierde deelgemeente, in 1997 een stagnerende kleine kern (Noordschote), is geen dorpsversterkingsbeleid gevoerd terwijl daar toch sprake is van recente lokale dynamiek. Van de gevoerde acht gesprekken zijn uitvoerige verslagen gemaakt die zijn verwerkt tot een integrale schets per deelgemeente4. Daarbij staan de door bewoners gesignaleerde recente veranderingen in hun deelgemeente centraal. Bovendien is, voor de drie desbetreffende deelgemeenten, beschreven in hoeverre het gevoerde investeringsbeleid voor deze veranderingen van belang is geweest. Figuur 1.6: Elementen die van belang zijn voor het beoordelen van de lokale leefbaarheid van dorpen De analyse per dorp is gebaseerd op een model (zie figuur 1.6.) waarin elementen worden onderscheiden die van belang zijn voor de lokale leefbaarheid. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar twee referentiekaders die bewoners kunnen hanteren bij het beoordelen van veranderingen in hun dorp. Binnen het eerste referentiekader, het autonome dorp, passen thema’s die kenmerkend zijn voor de oude verscheidenheid op het platteland. Daarbij worden marktsituaties (woningmarkt, arbeidsmarkt, verzorgingsmarkten) in de eerste plaats als een lokale aangelegenheid beschouwd. Binnen het tweede referentiekader, het woondorp, passen thema’s die kenmerkend zijn voor de nieuwe verscheidenheid op het platteland. Daarbij zijn dorpen in de eerste plaats woondorpen binnen een regionale woningmarkt en hebben lokale aangelegenheden vooral betrekking op de woonfunctie. Naast deze twee referentiekaders wordt bovendien een onderscheid gemaakt naar de aard van de relaties tussen bestuur en bewoners. Naast top-down relaties kunnen bottom-up relaties worden onderscheiden. 43 Uit de analyse van de gevoerde gesprekken kan de conclusie worden getrokken dat het gevoerde dorpsversterkingsbeleid tot veranderingen heeft geleid en heeft bijgedragen tot de lokale leefbaarheid. Vooral het beleid gericht op de verbetering van de kwaliteit van de publieke ruimte wordt positief beoordeeld. Vooral hier zouden investeringen in het publieke domein een ontwikkeling bij de bewoners zelf in gang hebben gezet. Deze laatste ontwikkeling past echter binnen een trend, waarbij de belangstelling voor de plattelandskernen in de Westhoek in het algemeen is toegenomen. Vooral de toeristische ontwikkeling is lokaal sterk geweest. De beoordeling van het gevoerde beleid is echter zeer afhankelijk van het gehanteerde referentiekader en de relatie met het lokaal bestuur. ‘Het beleid heeft de reeds bestaande dynamiek gestimuleerd’ - Lo Indien het autonome dorp als referentiekader wordt gehanteerd zijn bewoners minder goed in staat investeringen in het publiek domein als relevant te beschouwen voor de ontwikkeling van de lokale leefbaarheid. Investeringen in mogelijkheden om elkaar als bewoners te ontmoeten worden makkelijker als een bijdrage aan de lokale leefbaarheid beschouwd. Dit hangt samen met het nog steeds intensieve verenigingsleven. ‘Je zou tijd te kort hebben, als je aan alles mee wil doen’ - Noordschote De beoordeling van het dorpsversterkingsbeleid door de bewoners hangt bovendien samen met de relatie tussen overheid en burger. De vaak geconstateerde visie in de betreffende dorpen dat het dorpsversterkingsbeleid ‘eenmalig’ is past in een top-down interpretatie van deze relatie. Men is minder geneigd om het gevoerde beleid te interpreteren als een steun in de rug van bottom-up initiatieven. Het stimuleren van een relatief nieuwe, maar meer perspectiefvolle, oriëntatie op het dorp als woondorp, blijkt niet zo eenvoudig in de Westhoek. In een groot aantal plattelandskernen overheerst een oriëntatie op het dorp als autonoom dorp. Deze oriëntatie is relatief traditioneel en eerder gebaseerd op de vanzelfsprekendheid van geworteldheid en lange woonduur, dan op een keuze voor het dorp als woonplaats. De ontwikkeling van autonoom dorp tot woondorp, wat een realistischer en ook dynamischer toekomstperspectief is, kan in veel dorpen nog op weinig steun rekenen. CONCLUSIES Het uitgevoerde onderzoek laat zien dat zich in de plattelandskernen van de Westhoek sinds 1997 een belangrijke positieve ontwikkeling heeft voorgedaan: de positie van de plattelandskernen heeft zich relatief verbeterd en ook is sprake van een grotere belangstelling voor de Westhoek van buiten de streek. Al is de betekenis van het gevoerde dorpsversterkingsbeleid aanwijsbaar, duidelijk is dat de positieve ontwikkeling past binnen een bredere ontwikkeling, waarvoor naast andere vormen van I 44 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK plattelandsbeleid ook algemene maatschappelijke ontwikkelingen verantwoordelijk zijn. Daarbij springt in het bijzonder de gegroeide belangstelling van jonge gezinnen voor het oudere deel van het woningpatrimonium in de plattelandskernen in het oog. Voor het monitoren van de ontwikkelingen in de deelgemeenten van de Westhoek is het nodig periodiek (jaarlijks) informatie beschikbaar te hebben over de kwantitatieve en de kwalitatieve woonfunctie van de deelgemeenten. Daarbij wordt de aanbeveling gedaan zich in eerste instantie te richten op kenmerken waarmee het onderscheid stagnerend-dynamisch kan worden gemaakt. In tweede instantie is het onderscheid tussen stagnerende kleine kernen en stagnerende oude centra van belang. In derde instantie kan de aard van de dynamiek worden beschreven via een aantal kenmerken van de bewoners. Het platteland van de Westhoek heeft niet alleen te maken met een sterke dynamiek in de richting van een nieuwe verscheidenheid zoals die in 1997 al als perspectief is gekozen voor het leefbaarheidsbeleid. De uitgevoerde studie onder bewoners laat zien dat de Westhoek daarnaast te maken heeft met verschillende visies van bewoners op de functie van hun dorp. Leefbaarheidsbeleid heeft slechts perspectief als het zich richt op een nieuwe verscheidenheid. Maar in het concrete leefbaarheidsbeleid zal vaak een brug geslagen moeten worden tussen verschillende visies op het functioneren van dorpen en zal men lokaal vaak gebruik moeten maken van het sociaal kapitaal dat in het verleden, onder andere voorwaarden, is opgebouwd. Vooral lokale verenigingen die de kwaliteit van de lokale woonfunctie op hun agenda willen plaatsen kunnen een brugfunctie vervullen tussen lokale visies gebaseerd op het referentiekader van het autonome dorp en een top-down benadering enerzijds en een dorpsversterkingsbeleid dat uitgaat van het referentiekader van het woondorp en een bottom-up benadering anderzijds. Voor het overbruggen van verschillende lokale visies is een maatschappelijk debat nodig met bewoners en bestuurders over de aard van de lokale problemen en het karakter van lokale oplossingen. Het debat over de lokale problemen is vooral een debat waarin in plaats van de ‘spiraal omlaag’ de ‘spiraal omhoog’ moet worden gezocht. Het debat over de lokale oplossingen is een voortdurend zoeken en ontdekken van wat als lokaal aantrekkelijk kan worden beschouwd. 45 Deel 5 Toekomstig beleid 47 DE VERWACHTE TRENDBREUK “De Westhoek op weg naar nieuwe tijden” was de titel van een brochure waarmee de Provincie WestVlaanderen in 1997 de vaststellingen uit het leefbaarheidsonderzoek in de Westhoek ruim bekend maakte. Gedeputeerde Jan Durnez formuleerde in het voorwoord een aantal vragen rond de heel voorzichtige, eerder gunstige ontwikkelingen die toen in de Westhoekdorpen werden gesignaleerd: “Is er een verklaring voor deze verschijnselen? Bestaat er een verband tussen al deze vaststellingen? Is er sprake van een kentering in de toekomst van de kleine plattelandsdorpen?” Bijna tien jaar later wordt het stilaan duidelijk: het waren inderdaad geen toevallige ontwikkelingen. De titel van de brochure was terecht: de Westhoek is “op weg naar nieuwe tijden”. Het aanvoelen van toen wordt in deze nieuwe diagnose bevestigd: er is sprake van een trendbreuk, zowel in kwantiteit als in kwaliteit. De kwantitatieve ontwikkeling valt af te lezen uit verschuivingen: van teruggang of stagnatie naar groei in wonen en recreatie. De omslag van stagnerende naar dynamische woonmilieus wijst tegelijkertijd op een kwalitatieve trendbreuk. Er zijn diverse mogelijke verklaringen voor deze omslag in de Westhoek, hier worden er een aantal gesignaleerd: • gericht investeren in de Westhoek vanuit een doordachte leefbaarheidsstrategie De afgelopen jaren werd in de streek- op basis van de inzichten van het leefbaarheidsonderzoek van 1997 heel gericht aandacht besteed aan leefbaarheidsvraagstukken, zowel van plattelandskernen als van bewonersgroepen. De conclusies van dit rapport laten zien dat deze verscherpte aandacht ongetwijfeld resultaat heeft gehad. • meesurfen op een algemene golf van ‘trek naar het platteland’ De trendbreuk is niet de verdienste geweest van de hoger geschetste leefbaarheidsstrategie alleen. De ontwikkeling kan niet los gezien worden van een ruimer gunstiger klimaat ten aanzien van het platteland (counterurbanization). Er is hierbij sprake van een vernieuwde belangstelling voor het platteland met onder meer een verbrede aandacht voor nieuwe economische dragers van plattelandsgebieden zoals recreatie, toerisme, cultuur en landschapszorg. Nieuwe gezinnen kunnen er uit vrije keuze komen wonen en zijn niet langer afhankelijk van het dorp voor hun inkomen, boodschappen, familie of vriendenkring. Dorpen evolueren hierdoor steeds meer spontaan naar woondorpen. Het is duidelijk dat de Westhoek een graantje heeft kunnen meepikken van deze ‘trek naar het platteland’: de trendbreuk in de Westhoek surfte dus – zeker gedeeltelijk – ook mee op de golf van een algemene ontwikkeling. • toeristische hefboomprojecten Eveneens in 1997 verscheen het toeristisch–recreatief actieplan voor de Westhoek. In dit actieplan werd ondermeer ingezet op hefboomprojecten en een communicatiestrategie ‘De Westhoek, pure verwondering’. Het is duidelijk dat ook die strategie ervoor gezorgd heeft dat de Westhoek een omslag maakte. Ook de dorpen profiteerden hiervan. I 48 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK • goedkope beschikbare ruimte In hoeverre zijn verschuivingen in en naar de Westhoek in hoofdzaak het gevolg van ‘de trek naar het platteland’ of gewoon van het beschikbaar zijn van goedkope woon- of bouwruimte? Echt harde cijfers om die twee – overigens, met elkaar vervlochten - motieven goed te kunnen onderscheiden zijn momenteel niet beschikbaar. Samenvattend: er is de algemene ‘trek naar het platteland’ die ook de Westhoek bereikt, er is de beschikbaarheid van (naar Vlaamse normen) goedkope woonmogelijkheden die deze keuze ook voor velen haalbaar maakt, met daar bovenop ook nog gerichte ingrepen van de overheid om dit proces waar nodig een duwtje in de rug te geven. Die elkaar versterkende bewegingen leiden tot één trendbreuk. Of anders gezegd: de trendbreuk die eigenlijk kon verwacht worden, werd door de beleidskeuzes duidelijk versneld. DE M E N TA L E T R E N D B R E U K De vraag die zich stelt is of deze verschuivingen meer zijn dan een optelsom van individuele beslissingen. Of er al sprake is van een nieuwe ‘betekenis’ omtrent de Westhoek in hoofde van bewoners en bezoekers? Eén ding is zeker. Nooit tevoren was de Westhoek een dergelijke door de overheid erkende proeftuin voor plattelandsontwikkeling. Kan het dat deze belangstelling misschien wel afstraalde? Op de plattelandskernen, waarvan sommige stagnerende dorpen hun rug hebben gerecht. Op de bewoners, die klachten over achterstand omruilden voor trots op het unieke karakter van hun streek en hun dorp. Misschien mag men dan ook gewag maken van een voorzichtige mentale trendbreuk in de betekenis die de Westhoek heeft voor zijn bewoners en bezoekers. Vooral deze vraag is belangrijk. Want als het antwoord hierop positief is, dan is de uitdaging voor de toekomst meteen duidelijk: er moet de komende jaren ingezet worden op het geven van meer betekenis aan kwaliteit, om zo deze mentale transformatie verder te voeden. Al blijft er ook nog een laatste mogelijkheid: misschien werden net op de valreep een aantal kwaliteiten van deze streek gewoon (her)ontdekt, kwaliteiten waardoor de Westhoek zich onderscheidt van andere regio’s. Zonder deze expliciete aandacht zou de Westhoek misschien verder ‘gewoner’ geworden zijn… met verlies van precies deze troeven die de streek op de kaart hebben gezet. 49 EEN BETEKENISVOLLE OMSLAG Heeft het leefbaarheidsbeleid het verschil gemaakt? De cijfers geven alvast een richting aan. In de deelgemeenten met een dorpsversterkingsbeleid hebben de dorpen alvast iets vaker een omslag van stagnerend naar dynamisch gekend (zie figuur 1.5.). Toch blijven er nog een belangrijk aantal kernen over waar investeringen in het publieke domein de kwaliteit van de woonfunctie verder ten goede zouden komen. Het gaat om Nieuwkerke, Loker, Wulvergem, Wijtschate, Mesen, Zuidschote, Hollebeke, Watou (en Abele), Haringe, Krombeke, Westvleteren, Oostvleteren, Merkem, Jonkershove, Alveringem, Beveren, Stavele, Gyverinkhove, Hoogstade, Pollinkhove, Houtem, Sint-Jacobskapelle en Vladslo. Een reeks ingrepen zijn alvast nog gepland of in uitvoering in een aantal dorpen die mogelijk in de nabije toekomst de omslag zullen maken. • Dorpshuizen: Watou, Abele, Jonkershove, Pollinkhove, Alveringem • Dorpskernvernieuwingen: Loker, Westvleteren, Jonkershove, Merkem en Hollebeke • Dorpsonthaalpunten: Nieuwkerke en Wulvergem, Wijtschate, Watou, Haringe NOOD AAN NUANCERING De bijzondere aandacht voor de stagnerende kernen was een goede beleidsbeslissing, zo blijkt. De vraag blijft echter of dit in de toekomst het voornaamste selectiecriterium kan blijven om een dorp prioritair aan te pakken. Met de indeling stagnerend-dynamisch wordt immers nog niets verteld over de lokale verkeersleefbaarheid. En toch kan verkeersdrukte een element worden dat aanleiding geeft tot nieuwe stagnatie van kernen: een mooi aantrekkelijk woondorp bijvoorbeeld kan snel degraderen door de opwaardering van het statuut van een doortocht. Ook andere elementen kunnen bepalend zijn voor de lokale leefsituatie. Soms raken problemen die een belangrijk deel van de bevolking als belangrijk ervaart, ondergesneeuwd onder een globale positieve evaluatie van de leefbaarheid. Leisele en Izenberge bijvoorbeeld blijken dynamisch door aantrekkelijkheid geworden. Maar hiermee zijn nog lang niet alle problemen voor de autochtone oudere bevolking er opgelost. Er is dus nood aan nuancering: investeringen in het publieke domein zijn niet zaligmakend. Ze moeten van een zekere omvang zijn om betekenis te kunnen geven aan een nieuwe dynamiek of aan de veranderende positie van het dorp. Ook kan er sprake zijn van een zekere hardnekkigheid van stagnatie, bijvoorbeeld als die sterk samenhangt met een gebrek aan kwaliteit in de woonfunctie. Gezien het steeds groter belang van wonen en recreatie zullen tekorten op dit vlak ook door bewoners I 50 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK steeds sterker naar voor worden gebracht. Inzetten op het verhogen van de kwaliteit van het woonmilieu blijft dus de boodschap. Een belangrijk probleem is dat het beleid nog vaak te maken zal krijgen met ontwikkelingen waarbij bewoners en lokale bestuurders in oude en weinig perspectiefvolle probleemdefinities vervallen of hervallen. Het zal een uitdaging blijven om hierin steeds het juiste perspectief te kiezen. BEWONERS EVALUEREN De appreciaties die bewoners zelf via de panelgesprekken formuleerden, zijn vrij gelijklopend met de vaststellingen uit de cijfers en beelden over de wijzigende positie van de dorpen. Toch vallen er een aantal interessante bijkomende inzichten te noteren. Volgens de geraadpleegde bewoners is het beleid vooral daar effectief geweest waar reeds sprake was van dynamiek en van een oriëntering op het dorp als woondorp. De aanzet was er reeds, het beleid kwam gewoon op het juiste moment ‘langs’… Opvallend is dat bewoners een groot aantal kanttekeningen maken bij de uitgevoerde verkeersingrepen. Niet iedereen vindt alle maatregelen even geslaagd. Verbetering van de kwaliteit van het publiek domein daarentegen wordt in het algemeen positief beoordeeld. Er is een sterk effect op de oriëntatie van toeristen en nieuwe bewoners. Ingrepen in het publiek domein versterken de fierheid over het dorp en brengen onrechtstreeks investeringen in de privé-sfeer op gang. Het zijn aspecten van mentale transformatie. Toch blijven er ook een aantal belangrijke fricties, omdat bewoners en bestuurders verschillende visies (kunnen) hebben over de functie van hun dorp en over de relatie tussen bewoners en bestuur. Het uitgevoerde leefbaarheidsbeleid sluit vooral aan bij een nieuwe oriëntatie van bewoners op het dorp. Maar een brug blijven slaan naar een relatief traditionele oriëntatie – bij bewoners of bestuur - blijft een moeilijke opgave. 51 Deel 6 Aanbevelingen 53 EEN GEDEELDE VERANTWOORDELIJKHEID Waar in de eerste 5b-periode de selectie van dorpen en projecten veelal gebeurde op basis van opportuniteiten, werd reeds vanaf 2001 meer aandacht besteed aan prioriteitsbepaling. De keuze van de dorpen en van de projecten werd vooraf afgewogen en onderbouwd door gegevens op het niveau van de deelgemeenten én door signalen van bewoners. Maar alles kan beter. In de toekomst moet er (nog) meer aandacht zijn voor een heldere kijk van het beleid én van de bewoners. Is er in de probleemdefinitie sprake van een perspectief dat aansluit op een mogelijke toekomst voor het dorp in kwestie? Heeft het beleid een duidelijk standpunt over de positie en toekomstige ambitie van de kern binnen haar gemeentelijk beleid? Sluit dit ook aan bij haar visie geformuleerd in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan of in andere planologische documenten? Heeft het beleid haar inzichten getoetst aan een regionale benadering? Het zijn even zovele belangrijke vragen… Ook van de bewoners mag een heldere kijk verwacht worden. Is er sprake van een voldoende evenwicht tussen bottom-up en top-down? Is het opzet en het concept van een project dorpskernvernieuwing voldoende ‘gerijpt’ in het dorp zelf? Of wordt te snel gegrepen naar het makkelijker op korte termijn oplossen van het klachtenlijstje? Eén zaak is in elk geval al duidelijk: het uittekenen van het juiste perspectief voor het dorp is een gedeelde verantwoordelijkheid, van bewoners én beleid. DIEPTE VAN DE GEGEVENSVERZAMELING Het uitgevoerde onderzoek bevestigt opnieuw hoe belangrijk het is over actuele gegevens te beschikken op het juiste ruimtelijke schaalniveau. Binnen dit beleidskader is dat tenminste het deelgemeenteniveau. Met gegevens op het niveau van de fusiegemeente kunnen relevante ontwikkelingen onvoldoende in beeld worden gebracht. De hoogste prioriteit hebben gegevens over het aantal gezinnen en over de omvang van de leegstand. Zij beschrijven de kwantitatieve woonontwikkeling. Daarna volgen de gegevens waarmee de kwaliteit van de lokale woonfunctie kan worden omschreven, in de eerste plaats de kwaliteitskenmerken van de woningvoorraad. Ook (nog) van belang zijn de gegevens die kwaliteitstekorten in de woonomgeving signaleren: van leegstand van niet-woongebouwen tot onleefbare verkeerssituaties. Tenslotte, maar met de laagste prioriteit, is het voor de evaluatie van het gevoerde leefbaarheidsbeleid van belang inzicht te hebben in de aard van de lokale dynamiek. Daarvoor zijn kenmerken van de lokale woonbevolking van belang. Het gaat hierbij zowel om socio-demografische kenmerken zoals leeftijdsopbouw en types huishouden als om sociaal-economische kenmerken. Hoe dan ook, de genoemde gegevens, en met name de prioriteiten een tot en met drie, zouden tenminste op jaarbasis beschikbaar moeten zijn. I 54 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK DE HARDE KERN Het is duidelijk dat het einde van de hausse aan projecten van dorpskernvernieuwingen in de Westhoek stilaan in zicht komt. Toch blijven er een aantal hardnekkige kernen waar men via de hefboom publiek domein de dynamiek kan opkrikken. Op basis van de actualisatie van 2003 levert dat volgende kernen op (zie figuur 1.5.): Booitshoeke, Houtem, Alveringem, Oudekapelle, Vladslo, Beveren (Kalsijde), Gijverinkhove, Hoogstade, Pollinkhove, Merkem, Jonkershove, Oostvleteren, West-Vleteren, Krombeke, Roesbrugge, Watou, Zuidschote, Hollebeke, Loker, Wulvergem, Wijtschate, Nieuwkerke, Mesen. Wel moet men rekening houden dat sinds 2003 in een aantal dorpen reeds werken zijn uitgevoerd (Booitshoeke, Alveringem, Jonkershove, Watou, Loker) of dat werken volop aan de gang zijn of in de planning staan (Pollinkhove, Merkem, Westvleteren). En toch moet men ook alert zijn voor een mogelijke terugval, want het tij kan snel keren. Zeker in kleine kwetsbare dorpen waar een paar foute stedenbouwkundige ingrepen of verwaarlozing van het publiek domein al voldoende kunnen zijn om de positie van het (woon)dorp opnieuw te hypothekeren. Ook elementen zoals verkeersveiligheid moeten permanent onder de aandacht blijven. Concreet kunnen gemeenten denken aan een ‘dorpenwacht’ naar analogie van de monumentenwacht, die op geregelde tijdstippen de dorpen bezoekt om eventuele storende verwaarlozing te signaleren en aan te pakken. In dat opzicht moet in een nieuwe strategie ook blijvend aandacht uitgaan naar die dorpen die pas sinds 2003 de omslag gemaakt hebben: Pervijze, Stavele, Leisele, Izenberge, Beerst, Houthulst, Noordschote, Bikschote, GeluveldZandvoorde 55 WOONBELEID OP HET VOORPLAN Naast deze blijvende gerichte aandacht voor dorpen moet het woonbeleid tout court de komende jaren nog duidelijker op het voorplan komen. De vele inspanningen en ervaringen vanuit de koepelwerking “Wonen in de Westhoek” bewijzen dat dit niet vanzelfsprekend is. Om te beginnen moet er wat gedaan worden aan het comfort en de kwaliteit van de individuele woningen: het aandeel woningen zonder klein comfort, vooral in de gemeenten nabij de grens met Frankrijk en in het arrondissement Ieper, is twee tot zelfs drie keer hoger dan het gemiddelde in Vlaanderen. Voor het aanpakken van deze kwaliteitsachterstand is het lokale bestuur het best geplaatst. De gemeente kan woonvernieuwing stimuleren, bijvoorbeeld door het instellen van een gemeentelijke premie die selectief gericht wordt op bepaalde types woningen (oudere woningen, of woningen in een bepaald dorp of buurt) of type bewoners (nieuwkomers of oudere eigenaar-bewoners). Daarnaast kan de gemeente de provinciale en gewestelijke premies en leningstelsels beter bekend maken en premievragers begeleiden. Hiervoor kan de gemeente een woonwinkel oprichten die ook bij verbouwingen technisch advies verleent. Voor het sanctioneren zijn er instrumenten voorzien in de Vlaamse Wooncode, maar deze worden nu te weinig gebruikt: gemeenten zijn hiervoor onvoldoende uitgerust en de maatregelen zélf zijn meestal ook onpopulair. In een ruimere streekdynamiek waarbij alle Westhoekgemeenten zich solidair actiegericht opstellen, maakt dit wellicht meer kans. M U LT I P L I C AT O R - E F F E C T Woorden wekken, voorbeelden trekken. In een aantal dorpen in de Westhoek is dit al zichtbaar: de door de overheid ingezette verfraaiing van het publiek domein werd door de bewoners verdergezet in renovatie en opsmuk van gevels en woningen. Toch is dit lang niet altijd of overal het geval. De vraag stelt zich dan ook of dit spoor van effectverhoging niet verder moet worden onderzocht en uitgewerkt. Wordt daar in de communicatie voldoende aandacht aan besteed? Reikt de overheid de particulieren wel voldoende de hand? Hoe dan ook, investeren in deze mentale transformatie blijft een must… Rest dan nog: de aandacht voor de ziel en collectief geheugen van het dorp. Stagnatie gaat vaak hand in hand met functieverlies en het in het straatbeeld verschijnen van functieloos geworden gebouwen. Veel van deze vaak beeldbepalende gebouwen maken precies een dorp tot een dorp. Ze verankeren het beeld van het dorp en houden de hieraan verbonden betekenis en herinneringen van dorpsbewoners goed vast. Dynamiek houdt de schaalvergroting en dit functieverlies niet tegen. I 56 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Maar kiezen voor dynamische dorpen betekent ook kiezen voor verandering : nieuwe inwoners, nieuwe gebruikers, nieuwe activiteiten. De vraag is of dit kan leiden tot winwinsituaties. Kan de nieuwe belangstelling voor het dorp op een zinvolle wijze aangewend worden bij transformatie van het vroegere ‘dorpspatrimonium’? De overheid kan een actief beleid voeren. Gedesaffecteerde gebouwen zoals pastorieën, kloosters en scholen die steeds meer ‘op de markt’ komen een tweede leven laten leiden. Daarnaast kunnen particulieren en ontwerpers via vorming, begeleiding en sensibilisering worden uitgedaagd om subtiel om te gaan met veranderingen aan karakteristieke woningen. Tenslotte is er een belangrijke verantwoordelijkheid weggelegd voor bouwheren en ontwerpers die nieuwe woningen optrekken in een dorpse context. Het is de meest directe manier om het uitzicht van een dorp te veranderen, hier ligt dus ook de grootste uitdaging om doordacht met deze fragiliteit om te gaan. ANDERE ZORGPUNTEN Met de omslag van stagnerend naar dynamisch komen ook andere zorgpunten naar boven. De toenemende belangstelling voor het woondorp moet immers op een duurzame manier ingepast worden in het ‘oude’ dorp. En hier loopt het vaak fout. Onoordeelkundige stedenbouwkundige ingrepen kunnen precies de kwaliteiten die een dorp onderscheiden van een ander, weer banaliseren. Het beleid moet dan ook met grote zorg de verdere ontwikkeling van dorpen doseren en inpassen. Klassieke – eerder stedelijke - concepten zoals lokale bedrijventerreinen of verkavelingen volstaan hier niet meer. Er is dringend nood aan nieuwe vormen om de transformaties van dorpen en hun omgeving organischer te laten verlopen. En daarbij moet men zowel rekening houden met de keuze van de locatie als met het concept zélf en de verhouding tot het dorp. Ook voor transformatie door bedrijfsterreinen moet men de grootste voorzichtigheid in acht nemen. De nieuwe economische realiteit gaat écht wel verder dan de lokale bedrijventerreinen onder de kerktoren, maar deze terreinen kunnen wel van grote invloed zijn op het dorpssilhouet en de aantrekkelijkheid op de woningmarkt. Tenslotte moet er ook meer ontwerpend onderzoek gebeuren rond de relatie tussen het dorp en zijn omgevende landschap. Waar vroeger de vingers van het landschap tot diep in het dorp voelden, raakt deze relatie door allerlei ontwikkelingen stilaan verstoord. Er is dringend onderzoek nodig om bij toekomstige ontwikkelingen precies deze relatie weer te versterken. 57 BETROKKENHEID ACTIVEREN Enkel investeren in het publiek domein is niet voldoende. De dynamiek en de omslag staan of vallen ook met de interesse, de keuzes en het engagement van bewoners en bezoekers. Tegelijkertijd geven bewoners ook aan dat zij een grotere inspraak wensen. Dit werd in de 5b Phasing Out-periode bijgestuurd door het invoeren van de voorwaarde van bewonersbetrokkenheid van bij het begin van het project. De uitdaging zal er in bestaan om nu instrumenten te ontwikkelen om deze betrokkenheid verder te activeren. Te vaak werd in het verleden de bevolking alleen geconsulteerd inzake technische verkeersingrepen. Eigenlijk is dit veel te beperkt. Inzichten en suggesties van bewoners zijn nodig en nuttig (en soms ook lastig) om tot een brede visie over de toekomst van het woondorp te komen. Hiertoe moeten nieuwe methodes en ervaring worden opgebouwd. O.m. het opbouwwerk kan hierin een rol spelen. Verder blijft er nood aan basisinfrastructuur. Elk dorp heeft een basisvoorziening nodig in de vorm van een ontmoetingsplek. Het zou goed zijn dat de overheid het totale plaatje voor de Westhoek in beeld brengt en hieromtrent een bovenlokaal beleidsplan ontwikkelt. Tenslotte is het duidelijk dat de dynamiek in de Westhoek staat of valt met het aanvoelen en appreciëren door de bewoners van het unieke karakter van hun woondorp. Dit vraagt sensibilisering, vorming en zelfs responsabilisering: precies deze mentale transformatie is de meest duurzame drager onder een leefbaarheidsbeleid van de overheid. Concreet kan gedacht worden aan het helder communiceren rond nieuwe perspectiefvolle referentiekaders voor de Westhoek en de dorpen. Deze inzichten blijven nog te veel opgesloten in de vergaderzalen van het Streekhuis Esenkasteel. Zeker in een aantal kleine dorpen blijft de sfeer van de traditionele, weinig perspectiefvolle referentiekaders nog hangen. Veranderingen en instroom van nieuwe bewoners leiden dan eerder tot verzuring dan tot nieuwe hoop en meer ademruimte. BOVENLOKALE T H E M A’ S Tenslotte moeten ook nog twee bovenlokale thema’s aangestipt worden die belangrijk kunnen zijn voor een toekomstige leefbaarheidsstrategie, namelijk sociale verdringing en vergrijzing. Sociale verdringing, vooreerst. Diverse signalen wijzen op een verstoring van de woningmarkt in de Westhoek: de mooiere kernen, de bosomgevingen van het Heuvelland en van Zonnebeke, het achterland van de kust, ze laten de penetratie in de woningmarkt van beter begoede milieus zien. De vraag moet dan ook gesteld worden of er op regionaal vlak nog voldoende woonmogelijkheden zijn voor diverse bewonersgroepen, of er voldoende kansen zijn voor jonge starters. Gericht onderzoek naar deze ontwikkeling is zeker noodzakelijk. I 58 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Sociale verdringing kan ook niet los worden gezien van de rol en de positie van de sociale huisvestingsmaatschappijen in de Westhoek. Wat is hun rol ten aanzien van de kleine kernen? Moeten de sociale bouwmaatschappijen, gezien de grote achterstand die ze weg te werken hebben, hun investeringen concentreren in de steden, of moet sowieso in elk dorp een minimum aan sociale huisvesting beschikbaar zijn? Moet het beleid van de verschillende maatschappijen in de Westhoek niet veel meer op elkaar afgestemd en bovenlokaal aangestuurd worden? Of zijn er ook nog andere instrumenten die het beleid kan inzetten om betaalbare woningen in een plattelandscontext te garanderen? Ook de vergrijzing roept nog heel wat vragen op. Moet er gebouwd worden voor ouderen in kernen? Moet het zorgaanbod verspreid of gebundeld worden? En zijn er in een plattelandsgebied als de Westhoek andere concepten denkbaar en werkbaar dan de routine-oplossingen waarbij regionaal denken gelijk staat met concentratie in regionale steden? Laat dit alvast een pleidooi zijn: dat de overheid op streekniveau werk maakt van een verdere verkenning van deze ontwikkelingen en hieromtrent gepast beleid ontwikkelt. 1 De Roo, N. & F. Thissen (1997), Eindrapport. Leefbaarheidsonderzoek in de Plattelandskernen van de Westhoek, deel 4. Provincie West-Vlaanderen, Diksmuide. 2 Thissen, F, S. Vandelannoote en N. De Roo (2005), Evaluatie Leefbaarheidsonderzoek Westhoek, Rapport in opdracht van de Provincie West-Vlaanderen, Provincie West-Vlaanderen, Sint Andries, 156 pp. De evaluatie van F. Thissen is wel beperkt tot de fysieke ingrepen in dorpen (het werken aan de woonkwaliteit/ dorpsversterking). De andere sporen uit de leefbaarheidsstrategie (werken aan voorzieningen op maat van vervoersafhankelijken, werken aan profiel en beeldvorming rond platteland) kwamen niet aan bod in de evaluatie. 3 Van de in 1997 niet toegewezen deelgemeenten zijn drie deelgemeenten om technische redenen (beschikbaarheid data) gekoppeld aan een deelgemeente die reeds aan een type was toegewezen: Zarren (bij Werken), Geluveld (bij Zandvoorde) en Zoutenaaie (bij Eggewaartskapelle). Zij zijn om praktische redenen tot het type gerekend van de reeds getypeerde kern. 4 Zie Onderzoeksrapport: Thissen, F, S. Vandelannoote en N. De Roo (2005), Evaluatie Leefbaarheidsonderzoek Westhoek, Rapport in opdracht van de Provincie West-Vlaanderen, Provincie West-Vlaanderen, Sint Andries, 156 pp 59 Bijlage 1 Het gevoerde leefbaarheidsbeleid in het kader van het 5b-programma (1997-2001) A. DORPSVERSTERKING Kernen dynamisch door aantrekkelijkheid • Valorisatie stadskern Lo • Dorpen in het groen Lampernisse en Stuivekenskerke Stagnerende oude centra • Theaterdorp Vladslo • Roesbrugge, stad aan de stroom Stagnerende kleine kernen • Zandvoorde, een dorp met perspectief • Houtem, leven in het dorp B. VOORZIENINGEN Specifieke oplossingen voor specifieke doelgroepen • Bibliobus (uiteindelijk niet gerealiseerd) Vraagafhankelijke oplossingen • Belbus Veurne - Diksmuide • Centrum Tele-Westhoek Herorganisatie werkingsschalen • Project verbrede werking rusthuizen C. MASTERPLAN ‘WONEN IN DE WESTHOEK’ D. IMAGOVORMING EN PROFILERING ROND NIEUWE FUNCTIES I 60 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Bijlage 2 Geactualiseerde leefbaarheidsstrategie (2001) A. TERRITORIAAL BELEID Dorpskernvernieuwing • Herinrichting Booitshoeke en ‘t Zwaantje • dorpskernvernieuwing Nieuwkapelle • herinrichting dorpskern en bouw nieuw dorpshuis Madonna • dorpskernvernieuwing en bouw nieuw dorpshuis Jonkershove • dorpsplein Sint-Pieterskapelle • Heraanleg kerkomgeving Mesen • Dorpskernvernieuwing Westvleteren • Dorpskernvernieuwing Loker Creatie van ruimtes voor publieke gemeenschapsvoorzieningen • Speelpleintjes Alveringem en Vleteren • Dorpsonthaalpunten Heuvelland • renovatie dorpszaal Watou • ombouwen school tot dorpshuis Abele • renovatie parochiezaal Alveringem • dorpszaal brouwerijsite Pollinkhove Versterken van de positie van het dorp door het investeren in zijn troeven • kasteelsite Beauvoorde • Brouwerijsite Reningelst • Omgevingswerken Hof van Wyckhuyse Alveringem B. DOELGROEPENBELEID Acties die zich richten op groepen met een zwakke positie op de huisvestingsmarkt • uitbouw van een regionaal netwerk van sociale verhuurkantoren (SVK) RSVK Westhoek-Zuid RSVK Veurne-Diksmuide RSVK Westkust • oprichting van een intergemeentelijke huisvestingsdienst 61 • inschakelen van dorpspatrimonium door herbestemming als sociale huisvesting Pilootprojecten in Loker en Handzame Overbruggen van afstandsproblemen voor vervoersafhankelijken • dorpsdienst Nestor • Ankerpunt mobiliteit Westhoek • Ondernemersnetwerk voor dorpswinkels in de Westhoek I 62 LEEFBAARHEIDSAANPAK IN DE WESTHOEK Literatuurlijst De Roo, N. & F. Thissen (1997), Eindrapport. Leefbaarheidsonderzoek in de Plattelandskernen van de Westhoek, deel 4. Provincie West-Vlaanderen, Diksmuide. Provincie West-Vlaanderen, beleidsnota Gebiedsgericht Werken (1995) Provincie West-Vlaanderen, Navigatieplan voor een vitaal West-Vlaams Platteland 2003-2030. Beleidsnota Platteland. (2003) Thissen, F, S. Vandelannoote en N. De Roo (2005), Evaluatie Leefbaarheidsbeleid Westhoek, Rapport in opdracht van de Provincie West-Vlaanderen, Provincie West-Vlaanderen, Sint Andries, 156 pp. Hoofdstuk 4 overgenomen van Thissen, F. (2006), Ontwikkelingen in de plattelandskernen van de Westhoek 1997-2004 en de evaluatie van het gevoerde beleid. 63 Colofon Deze publicatie Leefbaarheidsaanpak in de Westhoek in de reeks ‘Gebiedsgericht beleid in de praktijk’ is uitgegeven in opdracht van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad van WestVlaanderen. Paul Breyne (Gouverneur) Jan Durnez, Patrick Van Gheluwe, Gabriël Kindt, Dirk De fauw, Gunter Pertry, Marleen TitecaDecraene (gedeputeerden) Hilaire Ost (provinciegriffier) Redactiecomité Jan Durnez, Filip Boury, Rik Samyn Redactie (op basis van de studie ‘Evaluatie leefbaarheidsaanpak Westhoek’) Eric Van Hove Bern Paret Druk Provincie West-Vlaanderen - Grafische Dienst Foto’s Niek De Roo, Bern Paret, Samenlevingsopbouw West-Vlaanderen, Nestor D/2006/0248/06 V.U. Regine Vantieghem, Bestuursdirecteur EEG, Koning Leopold III-laan 41, 8200 Sint-Andries De studie Evaluatie Leefbaarheidsbeleid Westhoek kwam tot stand met steun van het Europese 5b Phasing Out programma.