Anamnese - Psychiatrie Nederland

advertisement
Anamnese
Welke medicijnen gebruikt u (ook vrij verkrijgbare middelen)?
Wat zijn de positieve effecten hiervan?
Van welk negatief effect heeft u het meest last?
Waren er in het verleden medicijnen waar u goed of juist slecht op reageerde?
Primaire Diagnose
Somatische Klachten
Problemen met
O Longen
O Hart en vaten
O Maag darm kanaal
O Bewegingsapparaat
O Neurologisch
O Diabetes
O anders (BV snurken)……
O heden
O heden
O heden
O heden
O heden
O heden
O heden
O verleden
O verleden
O verleden
O verleden
O verleden
O verleden
O verleden
Komen de volgende problemen voor bij uw familie?
Broer/zus/ouders/kinderen
Diabetes
Ja/ nee
Cholesterol verhoging
Ja/ nee
Hart en vaat ziekten (<60 jaar,
Ja/ nee
hypertensie, hartinfarct, CVA)
Obesitas
Ja/ nee
anders
Leefstijl
Fysieke activiteit
(inspanning van tenminste 30 minuten waardoor lichte transpiratie en kortademigheid
optreed)
O niet
O 1 à 2 keer per week
O 3 tot 5 keer per week
O >5 keer per week
Tandhygiëne
Tandartsbezoek 1 keer per jaar?
Dagelijks tandenpoetsen?
O ja
O ja
O nee
O nee
Eetgedrag (scoor gezond, matig gezond of risicovol gedrag))
Wat eet en drink je op een dag?
Bijzonderheden noteren in open tekstveld.
Uitvragen;
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
Groente: 200 gram per dag
Fruit: twee stuks per dag
Bruin of volkoren brood
1 x per week vis
Drink voldoende (1 ½ liter per dag)
Niet meer dan 2 glazen vruchtensap/gesuikerde dranken per dag
Geen suiker in thee en koffie
Matig met vet en zout ( kant-en-klaar maaltijden- vet vlees-volle melkproducten)
Gezonde tussendoortjes
Niet meer dan drie tussendoortjes
Gezond gedrag
Alle scores
Matig gezond gedrag
1-3 open
Risicovol gedrag
>3 open
Middelen Gebruik
Nicotine
Gebruikt u sigaretten of shag (of sigaren, pijp of snuif/pruimtabak)?
O Ja, aantal per dag (numeriek drop-down menu)
O Nee, gestopt sinds…
O Nooit gerookt
Alcohol
Hebt u in het verleden een periode met alcoholgebruik gehad waarin u disfunctioneerde?
O Ja
O Nee
Gemiddelde alcohol per week nu: (numeriek dropdown menu) glazen
Medicijnen en drugs
Hebt u weleens niet voorgeschreven medicijnen en/of drugs gebruikt?
Gebruik in het verleden
cannabis (hasj, marihuana)
O ja
O nee
afg. maand
Drop down?
....... x p/w
stimulantia:
amfetamines, ritalin, khat, peppillen, speed
O ja
O nee
....... x p/w
sedativa:
O ja O nee
....... x p/w
Barbituraten, kalmeringsmiddelen, slaappillen, dalmadorm, librium, mogadon, normison,
pohypnol, seresta, temesta, valium, xanax
opiaten:
O ja O nee
....... x p/w
codeïne, heroïne, darvon, morfine, opium, methadon, msontin, symoron, fentanyl, vilan,
rapifen
cocaïne:
coca bladeren, crack, base etc
O ja
O nee
....... x p/w
PCP:
angel dust
O ja
O nee
....... x p/w
psychedelica:
Tripmiddelen, LSD, mescaline, paddo’s
O ja
O nee
....... x p/w
inhalantia/oplosmiddelen:
Benzine, lijm etc.
O ja
O nee
....... x p/w
andere:
(bijvoorbeeld poppers, MDMA)
O ja
O nee
....... x p/w
Lichamelijk onderzoek
(alles numerieke drop-down menu’s)







lengte
pols/min. r.a.(regulair ja of nee)
gewicht
buikomtrek
bloeddruk systolisch
bloeddruk diastolisch
aanvullend lichamelijk onderzoek
Lab;
Standaard: nieren groep, lever groep, schildklier en:
 triglyceriden
 HDL
 glucose nuchter
 Hba1C
UKU
Invullen met behulp van handleiding UKU bijlage 1 en 2
Psychisch
Bijwerkingen Symptomen
categorie
Ernst
Causaal verband
laatste
3 dagen
(zie
handleiding)
9 0
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
1.7
1.8
1.9
1.10
Concentratie problemen
Astenie, vermoeidheid, matheid
Slaperigheid
Geheugenproblemen
Depressie
Gespannenheid/inwendige onrust
Langer slapen
Minder lang slapen
Meer dromen
Emotionele onverschilligheid
1
2
3
onw mog waar
Neurologisch
Bijwerkin
gen
categorie
Symptomen
Ernst laatste Causaal verband
3 dagen (zie
handleiding)
9
2.1
2.2
0
1
2
3
onw
mog
wa
ar
Epileptische aanvallen
Paresthesie
Autonome
Bijwerkingen Symptomen
categorie
Ernst
Causaal verband
laatste
3 dagen
(zie
handleiding)
9 0
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
3.8
3.9
3.10
3.11
1
2
3
onw mog waar
Accommodatie stoornissen
Speekselvloed
Droge mond
Misselijkheid / braken
Diarree
Constipatie
Mictie problemen
Poly-urie / Poly-dipsie
Orthostatische hypotensie
Palpitaties / tachycardie
Toegenomen transpiratie
Andere bijwerkingen
Bijwerkingen Symptomen
categorie
Ernst
Causaal verband
laatste
3 dagen
(zie
handleiding)
9 0
4.1
4.1a
4.1b
4.1c
4.1d
4.1e
4.2
4.3
4.4
Uitslag
- morbiliform
- petechien
- urticariae
- psoriatriform
- niet te classificeren
Pruritis
Fotosensibilisatie
Toegenomen pigmentatie
1
2
3
onw mog waar
4.5
4.6
4.7
4.8
4.9
4.10
4.11
4.12
4.13
4.14
4.15
4.16
4.17
4.17a
4.17b
4.17c
4.18
4.19
Gewichtstoename
Gewichtsverlies
Menorrhagie
Amenorrhoea
Galactorrhoea
Gynaecomastie
Toegenomen seksueel verlangen
Afgenomen seksueel verlangen
Erectiele dysfunctie
Ejaculatie stoornissen
Orgasme stoornissen
Droge vagina
Hoofdpijn
- spanningshoofdpijn
- migraine
- andere vormen
Fysieke afhankelijkheid
Psychische afhankelijkheid
Globale beoordeling van de
invloed van de bestaande
bijwerkingen op het dagelijkse
functioneren van de patiënt
0 Geen bijwerkingen
1 Milde bijwerkingen zonder
invloed op het dagelijks
functioneren
2 Bijwerkingen die een matige
invloed hebben op het dagelijks
functioneren
3 Bijwerkingen met een sterke
invloed op het dagelijks
functioneren
Beoordeeld door
Patiënt
Onderzoeker
Consequenties
0 Geen consequenties
1 Meer frequente beoordeling van de patiënt, maar geen dosis
vermindering, en/of zo nu en dan
behandeling van de bijwerkingen
2 Dosis vermindering en/of continueren van behandeling met medicijnen
voor de bijwerkingen
Discontinueren van de medicatie of veranderen van medicament
Anamnese bewegingsstoornissen.
1. Algemeen.
a. Heeft u iets in de mond? Zo ja laten verwijderen.
........
b. Heeft u op dit moment problemen met uw (kunst) gebit? . . . . . . . .
c. Hoe verdraagt u de medicijnen, merkt u bijwerkingen?
........
.......................................................
d. Merkt u bewegingen waar u geen controle over heeft? Had u daar vroeger last
van? Was het na medicatie? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
.......................................................
.......................................................
2. Onwillekeurige bewegingen (dyskinesie) Spiertrekkingen (dystonie)
a. Merkt u wel eens dat de spieren rondom de mond, lippen, kaak of tong vanzelf
bewegen zonder dat u dat wilt?
........
Bewegen andere spieren wel eens vanzelf, zoals handen/ vingers, voeten/
tenen, nek, gezicht, oogleden?
........
.......................................................
Merkt u wel eens dat er trekkingen zijn in de spieren? Dat daardoor uw hoofd
opzij draait, of de ogen dicht knijpen, of de ogen omhoog draaien of iets
anders?
........
.......................................................
b. Heeft u last met eten, slikken, praten, schrijven, lopen, aankleden of
persoonlijke verzorging en dergelijke?
.........
.......................................................
Komt dat door onwillekeurige bewegingen? Geneert u zich hiervoor?
........................................................
3. Vertraging/stijfheid/ trillen in rust (Parkinsonisme).
a. Bent u trager dan gewoonlijk? Gaan de bewegingen moeilijker, voelt u zich
stijver?
.........
b. Is uw stem veranderd, minder duidelijk, minder volume? . . . . . . . . .
c. Merkt u dat u meer speeksel heeft en heeft u daar last van?. . . . . . . . .
d. Heeft u wel eens last van trillen? (rust tremor in de hand voor doen)
........................................................
e. Is uw handschrift veranderd sinds u medicijnen gebruikt?
........................................................
4. Bewegingsdrang en rusteloosheid (acathisie)
a. Voelt u zich rusteloos? Vooral in de benen? Is het moeilijk voor u om stil te
zitten? Hebt u de neiging steeds te bewegen?
........................................................
5. Algemeen.
a. Fluctueren de symptomen gedurende de dag? Zo ja, hoe dan?
........................................................
b. Zijn er specifieke situaties die bewegingen uitlokken of verergeren?
........................................................
c. Zijn er nog bijzonderheden? (benauwdheid? pijn?)
........................................................
Onderzoek bewegingsstoornissen.
Het onderzoek gebeurt in zittende houding tenzij anders aangegeven.
1. Patient ontspannen laten zitten met de handen op de bovenbenen.
Observeer: onwillekeurige bewegingen (dyskinesie), spiertrekkingen (dystonie),
bewegingsonrust (acathisie), vertraging (bradykinesie),trillen, ademhaling;
onregelmatig? snel?*
2. Voorover gebogen laten zitten met de armen tussen de benen en de ellebogen op de
knieën .
Observeer: trillen van de handen.*
3. Armen opzij laten hangen.
Observeer: onwillekeurige bewegingen (dyskinesie, trillen van de handen/ vingers/
benen/ kaak of elders)*
Bij onwillekeurige bewegingen aan de handen of romp ook schoenen en sokken uit
laten doen om tenen te observeren.
4. Armen recht vooruit laten strekken met de handpalmen naar beneden en de vingers
licht gespreid.
Observeer: snelle trilling (houdingstremor) van de handen.*
NB. Een lichte houdingstremor komt bij iedereen voor.
5. Een aantal malen zowel links als rechts zo snel mogelijk:
- de hand geheel openen en sluiten
- een grote schaarbeweging maken tussen duim en wijsvinger
- arm naar voren steken, hand en onderarm van links naar rechts laten draaien
zo snel mogelijk. (lampje indraaien)
- met de hiel op de grond stampen en hierbij de gehele voet ongeveer vijf
centimeter laten optillen, zo snel mogelijk.
Observeer:vertraging (bradykinesie), vermoeidheid, onwillekeurige bewegingen in het
gezicht (orofaciale dyskinesie).*
6. Laat de duim zo snel mogelijk de toppen van de vingers van dezelfde hand
aantippen.
Observeer: onwillekeurige bewegingen in het gezicht (orofaciale dyskinesie)*
7. Mond laten openen en tong observeren. Tong laten uitsteken. NB. Licht trillen van de
tong bij uitsteken heeft iedereen.
Observeer: draaiende wormachtige bewegingen, onwillekeurig uitsteken van de tong,
tong telkens tegen de wang duwen. Speekselvloed? Toestand van het gebit?
8. De onderzoeker buigt en strekt de ontspannen armen en benen van de patiënt.
Beoordeel:stijfheid/lodenpijp gevoel (rigiditeit), schokjes in de beweging
(tandradfenomeen)*
9. Laat de patiënt ongeveer 20 meter lopen zodat het natuurlijke looppatroon kan
ontstaan.
Observeer: Gaat het opstaan moeizaam?Beperkte armzwaai, kleine stap, soepelheid,
gebogen houding, expressie in het gezicht, ontstaan of verergeren van
bewegingsstoornissen*
10. Terug in de spreekkamer de patiënt laten staan en praten over koetjes en kalfjes
Observeer:bewegingsdrang (acathisie), vooral de benen,lopen op de plaats, telkens
aanspannen van de kuiten*
11. Laat de patiënt wat schrijven en een spiraal natekenen.
Observeer: tremor, klein schrift (micrografie), onhandigheid, let ook op onwillekeurige
bewegingen van het gezicht (orofaciale dyskinesie) en spiertrekkingen (dystonieën)*
* Omcirkel wat van toepassing is.
St. Hans Rating Scale
Invullen op basis van het bewegingsonderzoek volgens de EPS tool, zie bijlage 3
Scoring Code:
0 niet aanwezig;1 twijfelachtig; 2 licht; 3 licht tot matig; 4 matig; 5 matig tot ernstig; 6 ernstig
Dyskinesie
actief passief
Kaak
Tong
Lippen
Spieren
gelaatsexpressie
Hoofd/ nek
Romp
bovenste Ledematen
onderste Ledematen
Heeft u last van deze bijwerkingen?
O nee
O ja
Hoeveel last heeft u van deze bijwerking? VAS
Parkinsonisme
Gezichtsuitdrukking
Bradykinesie
Tremor
Houding
Meebewegen arm
Manier van lopen
Rigiditeit
Speekselvloed
Heeft u last van deze bijwerkingen?
O nee
O ja
Hoeveel last heeft u van deze bijwerking? VAS
Dystonie
Nek
Ogen
Vingers
Slikken
Anders
Heeft u last van deze bijwerkingen?
O nee
O ja
Hoeveel last heeft u van deze bijwerking? VAS
Acathisie
Psychisch
Motorisch
Heeft u last van deze bijwerkingen?
O nee
O ja
Hoeveel last heeft u van deze bijwerking? VAS
Bijlage 1
UKU (bijwerkingen onderzoek)
Neurologisch
2.2 Paresthesieën
Autonoom
3.1 Accommodatiestoornis
3.8 Poly-urie / poly-dipsie
3.9
Orthostatische hypothensie
3.10 Palpitaties / tachycardie
Andere lichamelijke bijwerkingen
4.1a Morbiliform
4.1b Petechien
4.1c Urticariae
4.1d Psoriatriform
4.2 Pruritis
4.3 Fotosensibilisatie
4.7
Menorrhagie
4.8
Amenorrhoea
4.9 Galactorrhoea
4.10 Gynaecomastie
4.13 Erectiele disfunctie
4.14 Ejaculatie stoornis
4.17b Migraine
Begrippenvertaling
Stoornis van het gevoel, waarbij
tintelingen/dof gevoel en jeuk kunnen
optreden
Wazig zien, ene keer meer dan andere
Vaker moeten plassen / verhoogd
dorstgevoel
Bloeddrukdaling door bijvoorbeeld snel
opstaan uit een zittende of liggende houding
soms gepaard gaande met duizeligheid
Hartkloppingen / Versnelde hartslag (>100
slagen p.m.)
Allergische huidreacties zoals rode jeukende
vlekjes of bloeduitstortinkjes
Rode, paarsachtige kleine vlekjes op de huid
Netelroos; is een zich in korte tijd
ontwikkelende, vaak heftige jeukende uitslag
van de huid, die begint met rode vlekken en
daarna in verdikte, bleke plekken kan
overgaan
Rode en schilferende plekken
Jeuk/ kriebeligheid
Overgevoelig worden voor (zon)licht. In de
ogen en op de huid.
Abnormale bloeding bij de menstruatie, te
veel
Het uitblijven van de maandelijkse
menstruatie, te weinig
Melkachtige afscheiding uit tepels
Borstvorming
Het voortdurend of terugkerend onvermogen
een erectie te krijgen of te behouden die
voldoende is voor seksuele activiteit
Er vindt geen of slechts geringe zaadlozing
plaats
Bij migraine ontstaat een plotselinge
hoofdpijn die gepaard kan gaan met
misselijkheid en braken. Daarnaast is men
overgevoelig voor licht en geluid.
Bijlage 2 Handleiding UKU
Algemene opmerkingen
Beoordeling van de individuele symptomen kan het beste plaatsvinden aan de hand van een
semi-gestructureerd interview met de patiënt, waarbij het meetinstrument punt voor punt
wordt nagelopen (maar niet noodzakelijkerwijs in de volgorde van het formulier). Het
interview moet worden aangevuld met klinische observatie en informatie verkregen van het
afdelingspersoneel en uit de patiëntdossiers.
Zoals uit de handleiding blijkt, vereisen de meeste symptomen een beoordeling van
de situatie op het moment zelf, maar vaak is een beoordeling wenselijk van de toestand
waarin de patiënt in de drie voorafgaande dagen verkeerde. Voor een aantal symptomen zal
de basis van de beoordeling een periode van meer dan 72 uur zijn, zoals gespecificeerd
wordt in de handleiding (bijvoorbeeld bij gewichtsveranderingen, stoornissen in de
menstruatie, stuiptrekkingen/zenuwtrekken/convulsies, fysieke en psychische
afhankelijkheid).
Vooral als het gaat om items uit de categorie psychische bijwerkingen, kunnen er
verschillen zijn tussen de klachten van de patiënt en de klinische aanwijzingen of
bevindingen tijdens het interview. De algemene regel is dat klinische observaties zwaarder
moeten wegen.
Als om de een of andere reden een symptoom niet kan worden beoordeeld, moet dit
worden aangegeven door een kruis te zetten in de daartoe bestemde kolom (Niet
beoordeeld).
Van belang is dat de meting los staat van de vraag of de symptomen worden gezien
als een gevolg van de medicatie. In een aparte kolom moet de waarschijnlijkheid van een
correlatie met de voorgeschreven medicijnen worden aangegeven.
Elk item wordt bepaald door middel van een vierpuntsschaal (0-1-2-3). In het
algemeen betekent het cijfer 0 ‘niet of waarschijnlijk niet aanwezig’. In de regel verwijst het
cijfer 0 naar het ‘normale’ (het gemiddelde van gezonde mensen) en niet naar de gewone
toestand van de patiënt. Uitzonderingen op deze regel worden gevormd voor een aantal
items waarbij het klinisch zinvoller is om te verwijzen naar de gewone toestand, dat wil
zeggen de toestand vóór de patiënt ziek werd. Dit is van toepassing op slaap (items 1.7 en
1.8), droomactiviteit (item 1.9), gewicht (items 4.5 en 4.6), stoornissen in de menstruatie
(items 4.7 en 4.8), en ook voor symptomen die duiden op seksuele stoornissen (items 4.114.16).
In het algemeen geven de cijfers 1, 2 en 3 aan dat een symptoom respectievelijk in
lichte, matige of ernstige mate aanwezig is. De voorbeelden die voor een aantal items
gegeven worden als illustratie bij de puntentoekenning, moeten gezien worden als
richtsnoer, en niet als verplichte componenten bij de daadwerkelijke waardering van die
items.
De beoordeling van een mogelijk verband met de voorgeschreven medicatie moet
plaatsvinden op basis van eerdere informatie over de patiënt en op basis van klinisch inzicht.
Van belang is dat die beoordeling plaatsvindt bij alle symptomen die het cijfer 1, 2 of 3
hebben gekregen.
Let wel dat na elke hoofdcategorie (psychisch, neurologisch, autonoom, anders)
ruimte is vrijgelaten om nog andere bijwerkingen te noteren.
In de globale beoordeling van bijwerkingen zullen, indien mogelijk, de patiënt en de
interviewer onafhankelijk van elkaar hun oordeel moeten geven. Die globale beoordeling
moet gebaseerd zijn op de mate waarin de bijwerkingen het dagelijks functioneren van de
patiënt beïnvloeden.
Onderaan het formulier moet de interviewer noteren welke maatregelen zijn genomen
op basis van de gerapporteerde informatie over bijwerkingen, met gebruikmaking van de
volgende indeling: 0 = geen actie, 1 = frequentere beoordeling van de patiënt, maar geen
dosisvermindering, en/of incidentele medicatie tegen bijwerkingen, 2 = dosisvermindering
en/of doorlopende medicatie tegen de bijwerkingen, 3 = staken van de medicatie of overstap
op ander geneesmiddel.
1. Psychische bijwerkingen
1.1.
Concentratieproblemen
Problemen met het concentratievermogen, de gedachten te ordenen, of de aandacht ergens
bij te houden.
0:
Geen of waarschijnlijk geen concentratieproblemen.
1:
De patiënt moet beter dan anders zijn best doen om zijn gedachten te ordenen, maar
niet in zo sterke mate dat de patiënt er last van heeft in zijn dagelijks leven.
2:
De concentratieproblemen zijn dermate uitgesproken dat zij de patiënt belemmeren in
zijn dagelijks leven.
3:
De concentratieproblemen van de patiënt zijn tijdens het interview duidelijk zichtbaar
voor de interviewer.
1.2.
Asthenie, vermoeidheid, matheid
Vermoeidheid en het gebrek aan uithoudingsvermogen van de patiënt. De beoordeling is
gebaseerd op de door de patiënt afgelegde verklaringen.
0:
Geen of waarschijnlijk geen vermoeidheid.
1:
De patiënt is sneller moe dan gewoonlijk; maar dat betekent niet dat de patiënt
overdag vaker dan anders moet uitrusten.
2:
Moet overdag af en toe uitrusten wegens vermoeidheid.
3:
Moet een groot deel van de dag rust houden wegens vermoeidheid.
1.3.
Slaperigheid
Verminderd vermogen om overdag wakker te blijven. De beoordeling is gebaseerd op
klinische aanwijzingen tijdens het interview.
0:
Geen of waarschijnlijk geen slaperigheid.
1:
Enigszins slaperig/suf in gezichtsuitdrukking en spraak.
2:
Duidelijker slaperig/suf. De patiënt gaapt en heeft de neiging in slaap te vallen tijdens
pauzes in het gesprek.
3:
Het is moeilijk om de patiënt wakker te houden, respectievelijk wakker te krijgen.
1.4.
Geheugenproblemen
Beschadigd geheugen. De beoordeling moet los staan van mogelijke concentratieproblemen.
0:
Geen of waarschijnlijk geen geheugenstoornissen.
1:
Een licht, subjectief gevoel dat sprake is van verminderd geheugen vergeleken bij de
gewone toestand van de patiënt; maar dit belemmert het functioneren niet.
2:
De patiënt heeft last van een tekortschietend geheugen en/of lichte tekenen hiervan
zijn zichtbaar tijdens het interview.
3:
De patiënt vertoont duidelijke tekenen van een zwak geheugen tijdens het interview.
1.5.
Depressie
Omvat bij de patiënt zowel de verbale als de non-verbale uiting van gevoelens van
somberheid, depressie, melancholie, hopeloosheid, hulpeloosheid, eventueel met suïcidale
neigingen.
0:
Neutraal of uitstekend humeur.
1:
Het humeur van de patiënt is iets gedeprimeerder en somberder dan gewoonlijk:
maar de patiënt vindt het leven nog altijd de moeite waard.
2:
De patiënt is duidelijk gedeprimeerd, misschien inclusief non-verbale uitingen van
hopeloosheid en/of de wens te sterven, maar de patiënt heeft geen directe
zelfmoordplannen.
3:
Grote verbale en non-verbale uitingen van hopeloosheid en somberheid bij de patiënt
en/of het lijkt zeer aannemelijk dat hij zelfmoordplannen koestert.
1.6. Gespannenheid/inwendige onrust
Onvermogen om te ontspannen, nerveuze rusteloosheid. Dit item moet worden beoordeeld
op basis van de gevoelens van de patiënt, en moet worden onderscheiden van akathisie
(item 2.6.).
0:
Geen of waarschijnlijk geen gespannenheid/nerveuze rusteloosheid.
1:
De patiënt verklaart lichtelijk gespannen te zijn en rusteloos; maar dit belemmert zijn
functioneren niet.
2:
Aanmerkelijke gespannenheid en innerlijk onrust; maar zonder dat dit zo intens of
constant is dat de patiënt er in zijn dagelijks leven merkbaar door wordt beïnvloed.
3:
De patiënt voelt zich zo gespannen en rusteloos dat zijn dagelijks leven er
onmiskenbaar door wordt aangetast.
1.7. Langer slapen
Beoordeling moet plaatsvinden op basis van het gemiddelde aantal uren slaap in de
voorafgaande drie nachten. De beoordeling moet gemaakt worden in relatie tot de gewone
toestand van de patiënt van vóór hij ziek werd.
0:
Geen of waarschijnlijk geen toename van de slaapduur.
1:
Slaapt tot twee uur langer dan gewoonlijk.
2:
Slaapt twee of drie uur langer dan gewoonlijk.
3:
Slaapt meer dan drie uur langer dan gewoonlijk.
1.8. Minder lang slapen
Beoordelen op basis van het gemiddelde aantal uren slaap in de voorafgaande drie nachten.
De beoordeling moet gemaakt worden in relatie tot de gewone toestand van de patiënt van
vóór hij ziek werd.
0:
Geen of waarschijnlijk geen bekorting van de slaapduur.
1:
Slaapt tot twee uur minder dan gewoonlijk.
2:
Slaapt twee tot drie uur minder dan gewoonlijk.
3:
Slaapt meer dan drie uur minder dan gewoonlijk.
1.9. Meer dromen
Moet onafhankelijk van de droominhoud beoordeeld worden, en gebaseerd op de
gemiddelde slaapduur in de voorafgaande drie nachten, in relatie tot de gewone
droomactiviteit van vóór de patiënt ziek werd.
0:
Geen of waarschijnlijk geen wijziging in de droomactiviteit.
1:
Iets meer droomactiviteit, maar zonder dat die een verstoring van de nachtrust
teweeg brengt.
2:
Een duidelijkere toename van de droomactiviteit.
3:
Een zeer duidelijke toename van de droomactiviteit.
1.10. Emotionele onverschilligheid
Een vermindering van het empatisch vermogen van de patiënt, leidend tot apathie.
0:
Geen of waarschijnlijk geen emotionele onverschilligheid.
1:
Een lichte afname van het empatisch vermogen van de patiënt.
2:
Duidelijke emotionele onverschilligheid.
3:
Uitgesproken onverschilligheid waardoor de patiënt zich apathisch gedraagt ten
opzichte van zijn omgeving.
2. Neurologische bijwerkingen
2.1 Dystonie
Acute vormen van dystonie in de vorm van tonische spiercontracties, die zich beperken tot
één of meer spiergroepen, vooral in de mond, tong, en/of nek. De beoordeling moet
plaatsvinden op basis van de laatste drie dagen voorafgaand aan het onderzoek.
0:
Geen of waarschijnlijk geen dystonie.
1:
2:
3:
Heel lichte of korte spiertrekkingen, bijvoorbeeld in de kaak- of nekspieren.
Meer uitgesproken contracties, die langer duren en/of een groter gebied bestrijken.
Sterke vormen van bijvoorbeeld oculogyre crises of opisthotonus.
2.2. Rigiditeit
Sterkere spieraanspanning, uniform en algemeen van aard, die wordt waargenomen op
basis van een uniforme, voortdurende weerstand tegen passieve bewegingen van de
ledematen. Hierbij zijn vooral de spieren rond de ellebogen en de schouders van belang.
0:
Geen of waarschijnlijk geen rigiditeit.
1:
Een lichte verstijving in de nek, schouders en ledematen. De verstijving moet
waarneembaar zijn op basis van weerstand tegen passieve beweging van de ellebogen.
2:
Matige verstijving, beoordeeld op basis van de weerstand tegen passieve beweging,
bijvoorbeeld van de ellebogen.
3:
Een zeer uitgesproken verstijving.
2.3. Hypokinesie/akinesie
Langzame bewegingen (bradykinesie), een vermindering van de gezichtsuitdrukking, een
kortere armzwaai, kortere stappen, eventueel leidend tot het ophouden met bewegen
(akinesie).
0:
Geen of waarschijnlijk geen hypokinesie.
1:
Een lichte vermindering van de beweging, bijvoorbeeld een iets kortere armzwaai bij
het lopen, of iets minder gezichtsuitdrukking.
2:
Een duidelijkere vermindering van de mobiliteit, bijvoorbeeld langzaam lopen.
3:
Een zeer sterke vermindering van de mobiliteit, grenzend aan of inclusief akinesie,
bijvoorbeeld een Parkinson-masker en/of heel korte stappen.
2.4. Hyperkinesie
Ongecontroleerde bewegingen, het vaakst rond gezicht en mond in de vorm van het
zogeheten bucco-linguo-masticatoir-syndroom. Maar het wordt ook waargenomen in de
ledematen, vooral in de vingers, in zeldzamer gevallen ook in de rompspieren en het
respiratoir systeem. Het gaat zowel om initiële als tardieve hyperkinesie.
0:
Geen of waarschijnlijk geen hyperkinesie.
1:
Lichte hyperkinesie, alleen met tussenpozen aanwezig.
2:
Matige hyperkinesie, meestal aanwezig.
3:
Ernstige hyperkinesie, meestal aanwezig, bijvoorbeeld met het duidelijk uitsteken van
de tong, het openen van de mond, faciale hyperkinesie, al dan niet gepaard met
hyperkinesie van de ledematen.
2.5. Tremor
Dit item omvat alle vormen van tremor.
0:
Geen of waarschijnlijk geen tremor.
1:
Een zeer lichte tremor die de patiënt niet hindert.
2:
Een duidelijke tremor die de patiënt hindert, waarbij de amplitude van de vingertremor
minder dan 3 cm is.
3:
Een duidelijke tremor met een amplitude van meer dan 3 cm, waarbij de patiënt de
tremor niet kan onderdrukken.
2.6. Akathisie
Een subjectief gevoel en objectieve tekenen van spieronrust, vooral in de onderste
ledematen, waardoor het voor de patiënt moeilijk kan zijn om te blijven zitten. Beoordeling
van dit item is gebaseerd op klinische tekenen die worden waargenomen tijdens het
interview, maar ook op basis van de verklaringen van de patiënt.
0:
Geen of waarschijnlijk geen akathisie.
1:
Lichte Akathisie; maar de patiënt kan zich moeiteloos stil houden.
2:
Matige akathisie; maar de patiënt kan met enige moeite blijven zitten tijdens het
interview.
3:
De patiënt moet tijdens het interview vanwege akathisie enige malen gaan staan.
2.7. Epileptische aanvallen
Alleen gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen moeten hier vermeld worden.
0:
Geen aanvallen in de afgelopen zes maanden.
1:
Slechts één aanval in de afgelopen zes maanden.
2:
Twee of drie aanvallen in de afgelopen zes maanden.
3:
Meer dan drie aanvallen in de afgelopen zes maanden.
2.8. Paresthesie
Een prikkelend, kriebelig, of brandend gevoel in de huid.
0:
Geen of waarschijnlijk geen paresthesie.
1:
Milde paresthesie, waar de patiënt nauwelijks last van heeft.
2:
Matige paresthesie, waar de patiënt duidelijk last van heeft.
3:
Ernstige parestesie, waar de patiënt veel last van heeft.
3. Autonome bijwerkingen
3.1. Accommodatie stoornissen
Problemen met scherp of helder dichtbij zien (met of zonder bril), waarbij de patiënt wel goed
in de verte kan zien. Als de patiënt een dubbelfocus bril draagt, dient de situatie te worden
beoordeeld bij gebruik van de lenzen waarmee hij in de verte kijkt.
0:
Geen problemen bij het lezen van een gewone krantentekst.
1:
De patiënt kan de krantentekst lezen, maar hij krijgt snel vermoeide ogen en/of hij
moet de krant verder van zich af houden.
2:
De patiënt kan geen gewone krantentekst lezen, maar het lukt hem nog om teksten in
grotere lettertypes te lezen.
3:
De patiënt kan grote letters, bijvoorbeeld de koppen, alleen met behulp van
bijvoorbeeld een vergrootglas lezen.
3.2. Speekselvloed
Een toename van de niet-gestimuleerde speekselproductie.
0:
Geen of waarschijnlijk geen toename van de speekselproductie.
1:
De speekselproductie is duidelijk groter, maar niet hinderlijk.
2:
Een storende verhoging van de speekselproductie: de patiënt moet het speeksel
uitspugen of vaak slikken; slechts bij uitzondering kwijlt hij.
3:
Frequent of constant kwijlen, wellicht met daaruit voortvloeiende spraakstoornissen.
3.3. Droge mond
Een droge mond door verminderde speekselproductie. Dit kan leiden tot een grotere
vochtinname, maar moet wel worden onderscheiden van dorst.
0:
Geen of waarschijnlijk geen droge mond.
1:
Een enigszins droge mond, niet storend voor de patiënt.
2:
Matige of licht storende droge mond.
3:
Zeer droge mond die de patiënt duidelijk stoort in zijn dagelijks leven.
3.4. Misselijkheid/Braken
Registreren op basis van de afgelopen drie dagen.
0:
Geen of waarschijnlijk geen misselijkheid.
1:
Lichte misselijkheid.
2:
Storende misselijkheid, maar zonder braken.
3:
Misselijkheid met braken.
3.5. Diarree
Frequentere stoelgang en/of dunnere consistentie van de ontlasting.
0:
Geen of waarschijnlijk geen diarree.
1:
Duidelijk aanwezig, maar niet storend tijdens het werk of andere activiteiten.
2:
Storend, maakt meermalen per dag ongelegen wc-bezoeken noodzakelijk.
3:
Duidelijke, zeer sterke aandrang tot ontlasting, dreigende of effectieve incontinentie,
leidend tot frequente onderbreking van de bezigheden.
3.6. Constipatie
Minder frequente stoelgang en/of dikkere consistentie van de ontlasting.
0:
Geen of waarschijnlijk geen constipatie.
1:
Lichte constipatie, maar dragelijk.
2:
Sterkere constipatie waar de patiënt last van heeft.
3:
Zeer ernstige constipatie.
3.7. Mictieproblemen
Moeite aan het begin en/of weerstand tijdens het urineren, een dunnere straal en/of
langdurig urineren. Moet worden beoordeeld op basis van de afgelopen drie dagen.
0:
Geen of waarschijnlijk geen problemen met urineren.
1:
Duidelijk aanwezig, maar dragelijk.
2:
Een dunne straal, er aanmerkelijk langer over doen, een gevoel dat de blaas niet
volledig geleegd is.
3:
Urineretentie met een grote ophoping van achtergebleven urine en/of een dreigende
of daadwerkelijke acute retentie.
3.8. Polyurie/Polydipsie
Een toename van de urineproductie blijkend uit frequentere lozingen en een overvloedige
hoeveelheid urine bij iedere lozing; met als gevolg een grotere inname van vloeistoffen.
0:
Niet of waarschijnlijk niet aanwezig.
1:
Duidelijk aanwezig, maar niet storend. Toename van de urinelozing ‘s nachts:
hoogstens één keer per nacht (bij jonge mensen).
2:
Enigszins storend door de frequente dorst, ’s nachts twee of drie urinelozingen, of
lozingen vaker dan om de twee uur.
3:
Zeer storend, bijna voortdurend dorstig, ’s nachts minstens vier urinelozingen, of
lozingen ten minste eenmaal per uur.
3.9. Orthostatische duizeligheid
Een gevoel van zwakte, alles wordt zwart, suizende oren, een steeds grotere neiging tot
flauwvallen bij het gaan staan vanuit zittende of liggende positie.
0:
Niet of waarschijnlijk niet.
1:
Duidelijk aanwezig, maar er zijn geen specifieke tegenmaatregelen noodzakelijk.
2:
Storend, maar het kan worden tegengegaan door langzaam en/of stapsgewijs te
gaan staan.
3:
Dreiging flauw te vallen of daadwerkelijke bewusteloosheid ondanks een voorzichtige
positiewisseling, met een neiging tot dit soort duizeligheid zo lang de patiënt rechtop blijft
staan.
3.10 Palpitaties/tachycardie
Palpitaties, een gevoel van snelle, sterke en/of onregelmatige hartkloppingen.
0:
Niet of waarschijnlijk niet.
1:
Duidelijk aanwezig, maar niet storend, slechts korte, incidentele aanvallen, of
constante, maar niet opvallende palpitatie.
2:
Storende, frequente of constante palpitatie waar de patiënt zich zorgen over maakt of
die zijn slaap verstoren; maar zonder begeleidende verschijnselen.
3:
Het vermoeden van daadwerkelijke tachycardie, bijvoorbeeld vanwege begeleidende
verschijnselen van zwakte en de behoefte om te gaan liggen, benauwdheid, de neiging flauw
te vallen, of pijn in de hartstreek.
3.11. Toegenomen transpiratie
Verspreid over het gehele lichaam, niet alleen de handpalmen en voetzolen.
0:
Niet of waarschijnlijk niet.
1:
Duidelijk aanwezig, maar in milde vorm, bijvoorbeeld alleen een overvloedige
uitbarsting na een aanmerkelijke inspanning.
2:
Storend, vereist een frequente verschoning van de kleding, overvloedige transpiratie
na matige activiteit, bijvoorbeeld een trap op lopen.
3:
Overvloedige uitbarstingen na lichte inspanning of in rust, de patiënt is voortdurend
klam, moet een aantal malen per dag schone kleren aantrekken, en moet ook zijn nachtgoed
en/of beddengoed verschonen.
4. Andere bijverschijnselen
4.1. Uitslag
Op het scoreblad is het soort uitslag onderverdeeld in a) morbiliform, b) petechien, c)
urticariae, d) psoriatriform, en e) niet te classificeren. De volgende schaalverdeling wordt
gebruikt:
0:
Geen of waarschijnlijk geen
1:
Beperkt zich tot minder dan 5% van het huidoppervlak, bijvoorbeeld de handpalmen.
2:
Verspreid over het hele lichaam, maar het bedekt minder dan 1/3 van het
huidoppervlak.
3:
Overal, dat wil zeggen dat het meer dan 1/3 van het huidoppervlak bedekt.
4.2. Pruritis
0:
Geen of waarschijnlijk geen jeuk.
1:
Een lichte pruritis.
2:
Onmiskenbare pruritis, waar de patiënt last van heeft. Mogelijk krabben op de huid
zichtbaar.
3:
Ernstige pruritis waar de patiënt veel last van heeft. Op de huid zijn duidelijke
veranderingen zichtbaar door het krabben.
4.3. Fotosensibilisatie
Toegenomen gevoeligheid voor zonlicht.
0:
Niet of waarschijnlijk niet
1:
In lichte mate, maar niet storend.
2:
Sterker, de patiënt heeft er last van.
3:
Zo ernstig dat het absoluut noodzakelijk is om met het medicijn te stoppen.
4.4. Toegenomen pigmentatie
Toegenomen pigmentatie van de huid, bruin of een andere kleur, vaak op plekken waar de
huid bloot staat aan zonlicht.
0:
Niet of waarschijnlijk niet.
1:
Een licht toename van de pigmentatie.
2:
Dermate zichtbare pigmentatie, overal of plaatselijk, dat de patiënt zich zorgen maakt,
maar dat anderen niets opvalt.
3:
Zo duidelijk zichtbaar dat de pigmentatie gemakkelijk door anderen kan worden
opgemerkt.
4.5. Gewichtstoename
De indeling moet worden gemaakt op basis van de voorafgaande maand.
0:
Geen of waarschijnlijk geen gewichtstoename in de afgelopen maand.
1:
2:
3:
Gewichtstoename van maximaal 1-2 kg in de afgelopen maand.
Gewichtstoename van maximaal 3-4 kg in de afgelopen maand.
Gewichtstoename van meer dan 4 kg in de afgelopen maand.
4.6. Gewichtsverlies
0:
Geen of waarschijnlijk geen gewichtsverlies.
1:
Gewichtsverlies van maximaal 1-2 kg in de afgelopen maand.
2:
Gewichtsverlies van maximaal 3-4 kg in de afgelopen maand.
3:
Gewichtsverlies van meer dan 4 kg in de afgelopen maand.
4.7. Menorrhagie
Hypermenorrhoea, polymenorrhoea of metrorrhagie in de laatste drie maanden.
0:
Geen of waarschijnlijk geen toename in de frequentie of de intensiteit van de
menstruatievloed.
1:
Hypermenorrhoea, dat wil zeggen: de menstruatievloed is sterker dan anders, maar
met normale intervallen.
2:
Polymenorrhoea, dat wil zeggen de menstruatievloed is frequenter en sterker dan
normaal.
3:
Metrorrhagie, dat wil zeggen onregelmatige intervallen en onregelmatige sterkte, het
bloedverlies is frequenter en sterker dan in het normale patroon.
4.8. Amenorrhoea
Hypomenorrhoea, oligomenorrhoea of amenorrhoea in de afgelopen drie maanden.
0:
Geen of waarschijnlijk geen afname in frequentie of sterkte van de menstruatievloed.
1:
Hypomenorrhoea, dat wil zeggen: een kleinere menstruatiebloeding dan gewoonlijk,
maar met de normale intervallen.
2:
Oligomenorrhoea, dat wil zeggen langere intervallen dan normaal; kan ook minder
sterk zijn dan normaal.
3:
Amenorrhoea, dat wil zeggen: al meer dan drie maanden helemaal geen menstruatie.
4.9. Galactorrhoea
Toename van melkafscheiding buiten de borstvoedingsperiodes.
0:
Geen galactorrhoea.
1:
Galactorrhoea is aanwezig, maar slechts in zeer lichte mate.
2:
Galactorrhoea is enigermate aanwezig, en de patiënt voelt zich er onprettig door.
3:
Hevige galactorrhoea, waar de patiënt duidelijk last van heeft.
4.10. Gynaecomastie
Excessieve ontwikkeling van borstklieren bij de man.
0:
Geen gynaecomastie.
1:
Zeer lichte mate van gynaecomastie in vergelijking met de normale toestand.
2:
Gynaecomastie duidelijk aanwezig; maar het stoort de patiënt alleen als hij geen
kleren aan heeft.
3:
Gynaecomastie in zo ernstige mate dat de patiënt er in cosmetisch opzicht door
gehinderd wordt, want het is ook zichtbaar als hij gekleed is.
4.11. Toegenomen seksueel verlangen
Groter verlangen naar seksuele activiteit.
0:
Niet of waarschijnlijk niet.
1:
Een lichte toename die echter door de partner nog als normaal wordt ervaren.
2:
Een duidelijke toename die geleid heeft tot commentaar en discussie met de partner.
3:
Het normale verlangen is in zo ernstige mate toegenomen dat de relatie van de
patiënt met de partner er aanmerkelijk door wordt verstoord.
4.12. Afgenomen seksueel verlangen
Minder verlangen naar seksuele activiteit.
0:
Niet of waarschijnlijk niet.
1:
Het verlangen naar seksuele activiteit is iets verminderd, maar stoort de patiënt niet.
2:
Een duidelijke vermindering van het verlangen en de belangstelling voor seksuele
activiteit, waardoor dit een probleem wordt voor de patiënt.
3:
Het verlangen en de belangstelling zijn zo ernstig afgenomen dat seksuele
gemeenschap nog hoogst zelden plaatsvindt of geheel is gestopt.
4.13. Erectiele disfunctie
Problemen bij het verkrijgen of volhouden van een erectie.
0:
Geen of waarschijnlijk geen problemen.
1:
Enigszins afgenomen vermogen om een erectie te krijgen of vol te houden.
2:
Een duidelijke verandering in het vermogen van de patiënt om een erectie te krijgen
of vol te houden.
3:
De patiënt kan slechts zelden (of nooit) een erectie krijgen of volhouden.
4.14. Ejaculatiestoornissen
Stoornis waardoor de patiënt minder controle heeft over zijn ejaculatie. Dit omvat a)
premature en b) vertraagde ejaculatie. Op het formulier moet worden aangegeven of het bij
de patiënt om a) dan wel b) gaat.
0:
Geen of waarschijnlijk geen ejaculatiestoornissen.
1:
Het is voor de patiënt iets moeilijker dan gewoonlijk om controle te houden over zijn
ejaculatie, maar het stoort hem niet.
2:
Er is een duidelijke verandering in de mate waarin de patiënt controle heeft over zijn
ejaculatie, waardoor dit een probleem voor hem wordt.
3:
De controle van de patiënt over zijn ejaculatie is dermate afgenomen dat het een
allesoverheersend probleem is geworden in zijn seksuele gemeenschap; de wijze waarop hij
zijn orgasme ervaart wordt hierdoor ernstig beïnvloedt.
4.15. Orgasmestoornissen
Problemen bij het verkrijgen en ervaren van een bevredigend orgasme.
0:
Geen of waarschijnlijk geen problemen.
1:
Het is voor de patiënt moeilijker dan gewoonlijk om een orgasme te krijgen en/of de
ervaring van het orgasme is licht gewijzigd.
2:
De patiënt verklaart dat er een duidelijke verandering is in zijn vermogen om een
orgasme te krijgen en/of in de wijze waarop hij zijn orgasme ervaart. Die verandering is
dermate groot dat de patiënt zich er zorgen over maakt.
3:
De patiënt kan zelden of nooit een orgasme krijgen en/of het orgasme is sterk
afgenomen.
4.16. Droge vagina
Droogte van de vagina bij seksuele stimulatie.
0:
Geen of waarschijnlijk geen droogte.
1:
Een lichte droogte van de vagina bij seksuele stimulatie.
2:
Een enigermate storende droogte van de vagina bij seksuele stimulatie.
3:
Een ernstig storende en opvallende droogte van de vagina, waardoor gemeenschap
moeilijk wordt (of het gebruik van glijmiddelen noodzakelijk wordt).
4.17. Hoofdpijn
Op het formulier wordt hoofdpijn ingedeeld in de categorieën: a) spanningshoofdpijn, b)
migraine, c) andere vormen van hoofdpijn.
0:
Geen of waarschijnlijk geen hoofdpijn.
1:
Een lichte hoofdpijn.
2:
Een matige, hinderlijke hoofdpijn die het dagelijks leven van de patiënt niet verstoort.
3:
Een ernstige hoofdpijn die het dagelijks leven van de patiënt verstoort.
4.18. Fysieke afhankelijkheid
Het zich voordoen van vegetatieve en/of andere lichamelijke symptomen na het stoppen met
het medicijn in kwestie, op basis van de toestand in de afgelopen drie maanden. Beoordeling
kan alleen plaatsvinden als er een poging is gedaan om met het medicijn te stoppen (noteer
de naam van het verantwoordelijke medicijn op het formulier).
0:
Niets wijst op lichamelijke afhankelijkheid.
1:
Na het stoppen deden zich lichte vegetatieve symptomen voor, zoals tachycardie of
een toegenomen neiging tot transpiratie.
2:
Na het stoppen deden zich matige tot ernstiger vegetatieve symptomen voor, en
gejaagdheid of rusteloosheid.
3:
Na het stoppen deden zich ernstige vegetatieve symptomen voor, gejaagdheid,
rusteloosheid en/of zenuwtrekken/krampen/convulsies.
4.19. Psychische afhankelijkheid
0:
Geen of waarschijnlijk geen psychische afhankelijkheid.
1:
Lichte, maar geen ernstige psychische afhankelijkheid.
2:
Duidelijk psychische afhankelijkheid, maar zonder medische of sociale complicaties.
3:
Een sterke psychische afhankelijkheid met een haast dwangmatig verlangen om tot
elke prijs het medicijn te blijven slikken. Gebruik van het medicijn in kwestie kan tot medische
of sociale complicaties hebben geleid.
Duidelijk schrijven aub.
Gebruik een zwarte pen.
Beantwoord alle vragen.
Geslacht: m v
Vink voor elk item het juiste hokje aan (de ernst en het causaal verband)
Geen
beoord.
*
onwsch = onwaarschijnlijk
mog = mogelijk
wsch = waarschijnlijk
Download