BEGRIPPENLIJST HOOFDSTUK 3 - §9, 10 EN 11 Exogene kracht = Kracht die de aardkorst van buitenaf verandert. Endogene kracht = Kracht die de aardkorst van binnenuit verandert. Verwering = Het vergruizen (afbrokkelen en oplossen) van gesteente onder invloed van het weer en plantengroei. Erosie = Het af- en uitschuren van gesteente door water, ijs of wind. Magma = Gloeiend heet, vloeibaar gesteente binnen de aardkorst. Breuken = Scheuren tussen de stukken aardkorst. Aardbeving = Trilling van de aardkorst. Lava = Gloeiend heet, vloeibaar gesteente dat buiten de aardkorst te vinden is. Vulkaan = Plaats waar vloeibaar gesteente uit de aarde door openingen in de aardkorst naar buiten komt. Platen of Schollen = Stukken aardkorst tussen de breuken. Hypocentrum = Het diepste punt in de aardkorst van een aardbeving. Epicentrum = Het punt aan het oppervlak van de aardkorst recht boven het hypocentrum. Schaal van richter = Schaal om de kracht van de aardbeving te meten. Postvulkanisch verschijnsel = Vulkanisch verschijnsel bij een "dode" vulkaan. Natte moesson = Een extreem natte of droge periode die jaarlijks terugkeert. Tropische cycloon = Zeer zware storm, ontstaan boven warm zeewater. Keerkring = De breedtecirkel van 23, 5 graden NB of ZB. Tropisch minimum = Gebied waar de zon loodrecht op schijnt. Neerslag = Water dat in vaste of vloeibare vorm op aarde neerslaat. Regenschaduw = Gebied achter een gebergte met weinig neerslag. Broeikaseffect = Het vermogen van de dampkring om warmte vast te houden. Waterzuivering = Schoonmaken van het water. Zure regen = Regen dat zure stoffen uit de dampkring met zich meeneemt. Koolzuurgas = CO2, of een gas dat in de lucht komt bij verbranding. Luchtvervuiling = Vervuiling van de dampkring met giftige stoffen. Convectiestromen = Vloeibaar gesteente dat onder het aardoppervlak traag ronddraait. Breuken = Scheuren in de aardkorst. Seismoloog = Iemand die aardbevingen meet. Tsunami = Vloedgolf. Eruptie = Vulkaanuitbarsting. Gloedwolk = Wolk met gloeiend heet en giftig vulkanisch gas. Bodemerosie = Het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag door water of wind. Loefzijde = Regen- en windkant van een gebergte. Lijzijde = Droge kant van een gebergte, regenschaduw. Schaalniveau = De grootte van de schaal waarop je een gebied bekijkt (van lokaal tot mondiaal). Dampkring/atmosfeer = Dunne schil van lucht rond de aarde. Versterkt=broeikaseffect = Te sterke opwarming van de atmosfeer door uitstoot broeikasgassen Grensoverschrijdende vervuiling = Vervuiling die over grenzen gaat door lucht en water. Milieuramp = Rampen in de natuur veroorzaakt door de mens.