Spijsvertering vragen bij het COO-programma bij Biologie van dieren Algemeen 1. Hier zie je een overzicht van alle compartimenten van het spijsverteringsstelsel in ons lichaam. Geef de namen van de compartimenten en organen. 2. Dit is een schematische tekening van de opbouw van de darmen. Benoem de vier te onderscheiden hoofdlagen in deze tekening. 3. In sommige hoofdlagen zijn meerdere lagen te onderscheiden. Benoem de zeven sublagen. 4. Wat zijn de drie hoofdbestanddelen uit ons voedsel die verteerd moeten worden? 1: 2: 3: 5. Tot welke kleinere moleculen worden deze afgebroken? Mond en oesophagus 6. In de mondholte begint de eerste stap in het verteringsproces. Welke bewerkingen ondergaat ons voedsel in de mondholte? Noem er drie. 1: 2: 3: 7. Hier zie je een afbeelding van de speekselklier. A. Uit welk type weefsel onstaan en bestaan speekselklieren? B. Hoe wordt het type klier zoals de speekselklier ook wel genoemd? 8. Hier zie je een deel van de speekselklier. De speekselklier bestaat uit een sterk vertakt buizenstelsel. De uiteinden van die vertakkingen bevatten de eigenlijke kliercellen en eindigen blind. Zo'n blind uiteinde wordt een acinus genoemd. Hier zie je een meer gedetailleerde foto van de speekselklier. In een acinus komen twee typen secretorische cellen voor: - muceuze cellen (wit), die een waterrijk product met mucine produceren, en - sereuze cellen (rood), die onder andere de enzymen amylase en lysozym produceren. De kliercellen in een acinus grenzen aan een centrale secretieruimte die weer overgaat in steeds groter wordende afvoerbuizen. A. Wat is de functie van lysozym? B. Geef in de foto van vraag 7 een dwars doorgesneden afvoergang aan. C. Uit welk type epitheelweefsel zijn de afvoergangen opgebouwd? D. Hoe wordt de afgifte van speeksel gereguleerd? 9. Slikken onder invloed van de wil drukt het voedsel richting oesophagus. Met enige oefening kun je zelfs drinken als je op je hoofd staat. Blijkbaar valt het voedsel niet alleen door de zwaartekracht door de oesophagus heen naar de maag. Welke specifieke beweging stuwt het voedsel door de oesophagus naar de maag? 10. Hier zie je een deel van de doorsnede door het begin van de oesophagus van een cavia. Dit gedeelte ligt niet in de borstholte. Welk type epitheel beschermt de oesophagus tegen beschadigingen door het voedsel? 11. Dit is een detail van het epitheel van de oesophagus. Bij de meeste zoogdieren, inclusief de mens, is het epitheel van de oesophagus niet verhoornd. Van welk dier is deze coupe waarschijnlijk afkomstig? 12. Benoem de zes lagen in vraag 10. 13. Hoe heet het buitenste laagje bindweefsel van de oesophagus? 14. Hier zie je een schematische dwarsdoorsnede van het darmkanaal, waarin de globale opbouw van elk compartiment is aangegeven. Welk deel geeft het beste de wand van de oesophagus weer? 15. Uit welk type spierweefsel bestaat de muscularis externa aan het begin van de oesophagus? 16. De muscularis externa is aan het begin van de oesophagus is van een ander type dan de spierlagen verderop in de oesophagus en in de maag en dunne en dikke darm. Is er een reden? 17. De weg die het voedsel aflegt kruist de luchtweg in een korte buisvormige holte. Deze is tussen de mondholte en de oesophagus in gelegen. Hoe heet deze holte? Geef ook de aan het Grieks ontleende naam. 18. Een enkele keer verslik je je wel eens en komt er voedsel in de luchtpijp terecht. Welke structuur zorgt ervoor dat dit (meestal) niet gebeurt? Geef ook aan het Grieks ontleende naam. Maag 19. Vanuit de mond wordt ons voedsel via de oesophagus naar de maag getransporteerd. Noem de vijf functies van de maag. 1: 2: 3: 4: 5: 20. Welke aanpassingen heeft de maag voor deze taken? Schrijf die er hierboven achter. 21. Pepsine breekt eiwitten af. Toch worden de kliercellen in de maag, die het enzym produceren, er zelf niet door verteerd. Waarom worden de kliercellen in de maag zelf niet verteerd tijdens de productie? 22. Op welke twee manieren kan pepsinogeen omgezet worden in pepsine? 1: 2: 23. In de maag zijn zoutzuur en pepsine aanwezig, stoffen die in staat zijn de maagwand aan te tasten. Hoe zorgt de maagwand ervoor niet aangetast te worden door het pepsine en het zoutzuur? 24. Dit is een preparaat van de maag van een cavia. Benoem de weefsels. 25. Welk type epitheel bekleedt de maagwand? 26. Uit welk functioneel type cellen is dit epitheel opgebouwd? 27. Het epitheel van de maagwand is vele malen vingervormig ingestulpt in het eronder gelegen bindweefsel. Deze vingervormige instulpingen zijn de maagklieren. Dit is een schematische weergave van enkele maagklieren. Je ziet er verschillende soorten kliercellen getekend. Dit is een schematische tekening van één enkele maagklier. Op deze tekening zijn twee type cellen te zien. Dit is een uitvergroting van het onderste deel. Welk type cellen zie je hier? 28. Wat zijn de secretieproducten van deze cellen? 29. Met name in de basis van de maagklieren zit ook nog een speciaal type kliercellen. Deze worden door bepaalde stoffen in onze voeding gestimuleerd hormoon af te geven dat de andere kliercellen van de maag stimuleert. Wat is de naam van dit hormoon? 30. Langs welke weg bereikt dit hormoon de andere kliercellen? 31. Hoe noemt men dit type van secretie? 32. Hoofd- en dekcellen geven pepsinogeen en zoutzuur af aan de maag. Hoe noemt men dit type van secretie? 33. Bij vraag 14 kreeg je een schematische dwarsdoorsnede van de darm, waarop de globale opbouw van elk compartiment is aangegeven. Welk deel geeft het beste de wand van de maag weer? Duodenum 34. Het voedsel wordt in de maag verwerkt tot een slijmerige brij. Hoe noemt men deze brij? 35. De maag zorgt ervoor dat de chymus in de maag blijft tot het voldoende is vermengd met het maagsap. Het wordt vervolgens slechts met tussenpozen en in kleine porties tot het duodenum toegelaten. Hoe heet de structuur die hiervoor zorgt? 36. Als de chymus uit de maag komt heeft deze een pH van 2, terwijl de spijsverteringsenzymen in het duodenum bij deze lage pH niet werkzaam kunnen zijn. Wat wordt er in het duodenum afgescheiden om dit probleem te voorkomen? 37. Dit is een doorsnede van de wand van het duodenum van een kat. De wand van het duodenum bevat klieren op een plaats waar dat bij geen van de andere darmcompartimenten het geval is. Deze klieren produceren alkalisch slijm. A. Geef in deze doorsnede deze klieren aan. B. Hoe heet de laag waarin deze klieren liggen? C. Hoe heten deze klieren? D. In de lamina propria zitten weer vingervormige instulpingen van het oppervlakkige epitheel, die ook klieren vormen. Hoe heten deze klieren? 38. Hier zie je een overzichtsfoto van de pancreas van de kat. De pancreas is een exocriene spijsverteringsklier. De acini bestaan uit pyramidevormige sereuze cellen en zogenaamde centroacineuze cellen. De sereuze cellen produceren de verschillende spijsverteringsenzymen. De centroacineuze cellen produceren een waterige vloeistof die rijk is aan bicarbonaationen. A. Wat is de functie van het secretieproduct van de centroacineuze cellen? B. Waarom is het fysiologisch gezien van belang dat de pH in het duodenum hoger is dan in de maag? 39. Hier zie je een overzichtsfoto (boven) en een meer gedetailleerde foto (beneden) van de pancreas van de cavia. Verspreid tussen het exocriene weefsel van de pancreas liggen de endocriene eilandjes van Langerhans. A. Welke hormonen worden geproduceerd door de eilandjes van Langerhans? B. Waar komen deze hormonen na afgifte terecht? C. Wat is de functie van insuline in het spijsverteringsproces? D. Hoe noemen we twee hormonen die een tegengestelde werking hebben? 40. Bekijk nogmaals de doorsnede van het duodenum van een kat in vraag 37. A. Geef de muscularis externa aan. B. Is dit een lengtedoorsnede of een dwarsdoorsnede? C. Wat is de buitenste laag? 41. Bekijk nogmaals de doorsnede van het duodenum van een kat in vraag 37. Om de peristaltische beweging goed uit te voeren zijn op twee plaatsen netwerken van zenuwcellen aanwezig. A. Geef deze plaatsen aan op dezelfde doorsnede B. Hoe heten deze netwerken? Schrijf dit er ook bij. 42. In het duodenum wordt een aantal enzymen en andere stoffen die nodig zijn voor de spijsvertering aan de chyme toegevoegd. In de mondholte startte de afbraak van polysacchariden, maar door de lage pH in de maag is het amylase uit het speeksel inactief geworden. In het duodenum wordt de afbraak van polysacchariden vervolgd. A. Welke enzymen worden daartoe aan de chyme toegevoegd? B. Waar wordt dit enzym dat in het duodenum actief is geproduceerd? D. Welke stoffen worden daar nog meer geproduceerd, al dan niet in actieve vorm? 43. De pancreas produceert een aantal enzymen voor de eiwitafbraak. Cellen bestaan ook voor het merendeel uit eiwitten. Hoe zorgen de kliercellen in de pancreas ervoor dat ze zelf niet aangetast worden? 44. Naast de enzymen voor de afbraak van polysacchariden en polypeptiden, scheidt de pancreas ook lipase af voor de vetvertering. Welke hulpstof voor de vetvertering wordt er nog meer afgescheiden in het duodenum? 45. Waar wordt gal geproduceerd? 46. Hier zie je een overzichtsfoto (boven) en een detailfoto (onder) van de lever van het varken. De lever is sterk doorbloed en opgebouwd uit leverlobjes (zeshoekige eenheden). Elk leverlobje bestaat uit hepatocyten (levercellen) die in platen van één tot enkele cellagen dik gerangschikt zijn. Tussen de platen in lopen bloedcapillairen die zich verwijden tot bloedsinusoïden. A. Via welk bloedvat krijgt de lever bloed toegevoerd vanuit het darmkanaal? B. Hoe wordt de lever voorzien van zuurstofrijk bloed? 47. Hier zie je een schematische tekening van een lever. Het bloed uit de sinusoïden wordt per leverlobje verzameld in een centrale vene die samen met vele andere centrale venen uitmondt in een leverader. A. Plaats de juiste namen bij de onderdelen van de lever. B. Noem de vier belangrijkste functies van de lever. 1: 2: 3: 4: 48. De door de lever geproduceerde gal wordt via zeer kleine galkanaaltjes afgevoerd. Deze kanaaltjes zijn verwijdingen van de extracellulaire ruimte tussen de levercellen. De galkanaaltjes monden uit in de grotere galgangen die tenslotte de gal via een groot afvoerkanaal, het ductus choledochus, naar het duodenum voert. Waar wordt de geproduceerde gal tijdelijk opgeslagen? 49. Hoe bevorderen de galzure zouten de vetvertering? 50. Hier zie je een stukje van het epitheel dat de binnenwand van de maagwand en van de duodenumwand bekleedt. Welk verschil in epitheel bestaat er tussen maag en duodenum? 51. Bij vraag 14 kreeg je een schematische dwarsdoorsnede van de darm, waarop de globale opbouw van elk compartiment is aangegeven. Welk deel geeft het beste de wand van het duodenum weer? Dunne darm 52. De dunne darm heeft twee belangrijke functies. Eén daarvan is de vertering. Wat is de andere belangrijke taak van de dunne darm? 53. Welke met de lichtmicroscoop waarneembare anatomische aanpassingen heeft de dunne darm voor deze taak? 54. Hier zie je de doorsnede door de dunne darm. Benoem de lagen. 55. Hier zie je een vergroting van de apicale zijde van twee absorberende epitheelcellen. Welke aanpassingen hebben deze cellen voor het absorberen? 56. Wat is de eindbestemming van deze stoffen nadat ze zijn geabsorbeerd? Suikers: Aminozuren: Glycerol en vetzuren: Anorganische ionen: 57. Hier zie je een schematische tekening van een villus. Benoem de onderdelen. 58. Hier zie je een preparaat van de mucosa van de dunne darm. In de mucosa zitten niet alleen absorberende cellen. Hoe heten de hier aangegeven cellen? 59. Bij vraag 14 kreeg je een schematische dwarsdoorsnede van de darm, waarop de globale opbouw van elk compartiment is aangegeven. Welk deel geeft het beste de wand van het duodenum weer? Colon 60. Wat is de voornaamste taak van het colon? 61. Aan het begin van de dikke darm zie je nog een klein doodlopend stukje darm dat uitmond in een dun buisje. Deze zijn hier uitvergroot. A. Plaats de juiste namen bij de structuren. B. Wat zijn de Nederlandse namen hiervoor? 62. Ook in de dikke darm wordt de voedselmassa nog ten dele afgebroken. Hoe wordt dit afgebroken? 63. Dit is een doorsnede van het colon. Benoem de onderdelen. 64. Bij vraag 14 kreeg je een schematische dwarsdoorsnede van de darm, waarop de globale opbouw van elk compartiment is aangegeven. Welk deel geeft het beste de wand van het colon weer?