Masterscriptie Ivo Nieuwenhuis

advertisement
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
De ambivalente Amurath
Over de werking van satire
in De Lantaarn van Pieter van Woensel
De ambivalente Amurath
Over de werking van satire
in De Lantaarn van Pieter van Woensel
Ivo Nieuwenhuis
Masterscriptie ter afronding van de opleiding
Dutch Language and Literature aan de Universiteit Utrecht,
voltooid op 29 augustus 2008
Uitgave in eigen beheer
Utrecht 2008
Supervisie scriptie: Dr. M.E. Meijer Drees, Universiteit Utrecht
Tweede lezer: Dr. A.J. Gelderblom, Universiteit Utrecht
Illustratie omslag: Portret van Pieter van Woensel, gemaakt door P. Wagenaar, te vinden voorin
Aanteekeningen, gehouden op een reize door Turkijen, Natioliën, de Krim en Rusland, in de jaaren
1784-89. Bron: http://www.dbnl.nl/auteurs/auteur.php?id=woen003 (de rechtertekening is het
origineel, de linkertekening is een gespiegelde versie)
Drukwerk: Graphotec, Utrecht
© Ivo Nieuwenhuis, 2008
No part of this publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any
other means without permission from the author. This includes digital publication.
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,
fotokopie, microfilm of op welke ander wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de
auteur. Dit geldt ook voor digitale publicaties.
Inhoudsopgave
Voorwoord
1. Een curieus fenomeen. Satire en De Lantaarn geïntroduceerd
vii
9
1.1 Satire in de praktijk
10
1.2 Excentriciteit en luchtigheid
11
1.3 Van satire naar satireonderzoek
13
2. Satire als instabiele blik op de werkelijkheid. Een theoretisch kader
15
2.1 De januskop van satire
15
2.2 Geleerd hakmoes
19
2.3 Nieuwe idealen en revolutionaire plannen
25
2.4 Politieke en religieuze januskoppen
28
3. Onbetrouwbare opinies. Politieke satire in De Lantaarn
30
3.1 Van weinig nut en toch belangrijk
30
3.2 “De frivoolste aller discussiën”
42
3.3 Een economisch motief
46
3.4 Goedkope oplossingen
50
4. Met uitzondering van de katholieken. De Lantaarn over religie
56
4.1 Een dubbele moraal
56
4.2 Aan de “Heeren van de Sacramenten”
61
5. De ambivalente Amurath. De werking van satire in De Lantaarn
67
5.1 Het primaat van de ambivalente toon
67
5.2 Amurath en de anderen
69
5.3 Ambivalentie als machtsmiddel
70
Bibliografie
72
Abstracts
76
Voor de wetenschap
Voorwoord
Iedereen wetenschapper kan beamen dat onderzoek doen bij tijd en wijle confronterend is. Je dompelt
je volledig onder in een thema of onderzoeksobject. Je probeert het te doorgronden, en daartoe pak je
ieder potentieel interessant aspect ervan op, met als bijkomend risico dat je soms de verkeerde weg
inslaat, of uit het oog verliest waar het je eigenlijk om begonnen was. Iets dergelijks overkwam mij
tijdens het schrijven van deze scriptie. Maar gelukkig had ik kritische lezers, die mij tot op
detailniveau lieten zien waar de zwakke punten en de missers zich bevonden. Op basis hiervan kon ik
de kwaliteit van mijn onderzoek en de scriptie zelf flink opkrikken. Daar ging een confronterend en
soms verwarrend proces aan vooraf, maar dat heeft zich uitbetaald. Uiteindelijk gaat het in de
wetenschap voortdurend om het verbeteren van inzichten, om het verkrijgen van een beter begrip van
zaken, of het nou gaat om de werking van het heelal, het menselijk lichaam of de satire in De
Lantaarn van Pieter van Woensel. Wil je zo’n vergroot inzicht krijgen, dan is een kritische houding
noodzakelijk. Ik ben dan ook blij met de kritische manier waarop mijn bezigheden gevolgd zijn, niet
alleen voor mezelf, maar ook voor de wetenschap. Die laatste is immers niet gebaat bij broddelwerk en
dwaalsporen, hoe per ongeluk deze ook het werkproces zijn ingeslopen.
In het licht van het voorgaande is deze scriptie geen eindpunt, maar eerder een begin. Hoewel er al
het nodige gesleuteld is aan de inhoud, valt er ook nog genoeg te verbeteren. Bovendien ben ik van
zins mijn onderzoek voort te zetten en uit te breiden, bij voorkeur door middel van een
promotietraject. Ik nodig daarom iedere lezer uit de hierop volgende tekst kritisch te beschouwen en
eventuele op- of aanmerkingen aan mij door te geven. Zoals het motto van de Universiteit Utrecht
zegt: ‘Wetenschap is nooit af.’
Maar al is deze scriptie geen eindpunt, hij is wel een ijkpunt. Ik sluit hiermee een vijfjarige carrière
als universitair student af. Bij deze bedank ik dan ook graag alle docenten en studenten die mij in de
afgelopen jaren begeleid en vergezeld hebben. Zonder hun stimulatie en coaching was ik nooit zo ver
gekomen als ik nu ben. In het bijzonder dank ik Arie, de tweede lezer van deze scriptie, die mij met
zijn geweldige vertelstijl en boeiende ideeën enthousiast gemaakt heeft voor het vakgebied van de
historische Nederlandse letterkunde; en Marijke, die mij bij het volledige traject dat aan deze scriptie
voorafging actief én kritisch gevolgd heeft, en er daardoor mede voor heeft gezorgd dat hier nu een
tekst ligt waar ik trots op durf te zijn. Last but not least gaat mijn dank uit naar de wetenschap, een
heerlijke uitvinding, waarvan ik nog lang hoop te genieten.
Ivo Nieuwenhuis
Utrecht, september 2008
“Ik scheld niet zomaar uit, ik maak grappen. En soms zijn dat grappen die gaan over onderwerpen die
gevoelig liggen of die controversieel zijn. Maar juist die grappen zijn leuk, die zijn spannend, want
daar zit spanning. Als cabaretier werk je daarmee, juist, anders moet je het hele genre cabaret of satire
afschaffen.”
Hans Teeuwen in reactie op een beschuldiging van de Meiden van Halal dat hij verschillende mensen
en groeperingen uitgescholden heeft. Uit het tv-programma Bimbo’s en boerka’s (NPS, 30 augustus
2007).
“All characters and events in this show – even those based on real people – are entirely fictional. All
celebrity voices are impersonated…poorly. The following program contains course language and due
to its content it should not be viewed by anyone”
Disclaimer van de Amerikaanse tv-cartoon South Park.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-9-
DE AMBIVALENTE AMURATH
HOOFDSTUK 1
Een curieus fenomeen
Satire en De Lantaarn geïntroduceerd
In het voorjaar van 2008 kwam satire meermaals in het nieuws. Allereerst was er de zaak van het
weekblad Opinio, dat een rede gepubliceerd had, zogenaamd uitgesproken door premier Jan Peter
Balkenende, maar in werkelijkheid een verzinsel van de redactie van het blad. In de tekst werd
duidelijk stelling genomen tegen de islam. Balkenende kon deze ‘grap’ niet waarderen en eiste een
rectificatie, aangezien men nu ten onrechte zou gaan denken dat hij verantwoordelijk was voor de
inhoud. Toen Opinio dit weigerde spande hij een gerechtelijke procedure aan tegen het blad.1 Het
leverde hem de hoon van diverse commentatoren op, die erop wezen dat de premier er beter aan
gedaan zou hebben deze zaak ofwel gewoon te laten rusten, ofwel zelf de tegenaanval in te zetten met
gelijke middelen, bijvoorbeeld door de publicatie van een ironische brief.2 Niet lang daarna werd
bekend dat cartoonist Gregorius Nekschot door tien agenten van zijn bed was gelicht en een nacht in
de cel had doorgebracht, omdat er een aanklacht was ingediend tegen enkele van zijn tekeningen.3
Komiek Hans Teeuwen, een kennis van Nekschot, sprak hierover zijn verontwaardiging uit op
televisie, en met hem vele anderen. Men beschouwde dit als een serieuze aantasting van de vrijheid
van meningsuiting.4
Wat deze voorbeelden aangeven is dat satire na ruim tweeduizend jaar nog altijd actueel is, en ook
dat het een verschijnsel is dat nog altijd verzet oproept.5 Satire raakt de samenleving, of op z’n minst
bepaalde onderdelen daarvan. Dat is een belangrijke motivatie voor mij om dit fenomeen nader te
willen onderzoeken. Een andere reden is dat satire iets is waar je moeilijk vat op krijgt. Het geven van
een bevredigende definitie van de term is door de jaren heen heel moeilijk gebleken. (cf. Connery en
Combe 1995: 3-12; Griffin 1994: 6-36; Test 1991: 7-36) Ik zie het als een uitdaging om dat
desalniettemin te proberen, en aan de hand van de bestudering van concrete teksten meer helderheid te
krijgen over de werking van satire. Een derde, meer triviale reden om me met satire bezig te houden is
Zie onder meer ‘Premier daagt Opinio om neprede’, de Volkskrant, 4 april 2008 en ‘Premier eist van Opinio
rectificatie’, NRC Handelsblad, 4 april 2008. Balkenende verloor de rechtszaak, maar daagde Opinio vervolgens
opnieuw (‘Balkenende daagt Opinio opnieuw’, de Volkskrant, 18 april 2008).
2
Zie bijvoorbeeld Rob Wijnberg, ‘Pastiche’ in NRC.next, 29 april 2008.
3
‘Cartoonist verdacht van discriminatie’, de Volkskrant, 16 mei 2008; ‘OM verdenkt cartoonist van belediging;
Arrestatie van tekenaar Gregorius Nekschot wekt verbazing bij Kamerleden’, NRC Handelsblad, 16 mei 2008.
Merk ook op dat men een verband legt tussen deze zaak en die van Balkenend vs. Opinio, bijvoorbeeld in het
commentaar van NRC Handelsblad op 20 mei 2008.
4
Voor het optreden van Hans Teeuwen, zie Pauw & Witteman, 15 mei 2008. Te bekijken via:
http://www.uitzendinggemist.nl.
5
Lucilius (168/7- 102 v. Chr.) wordt als de eerste satiricus beschouwd. Daarmee is het genre dus ruim 2100 jaar
oud. (Geerars 1972: 2) Voor een globaal idee van het verzet dat satire door de eeuwen heen opriep, zie Griffin
1994: 138.
1
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-10-
DE AMBIVALENTE AMURATH
het feit dat het een genre is dat mij altijd erg heeft kunnen bekoren, vooral in de televisievariant die de
laatste decennia populair is.6 Het jarenlange kijken naar allerhande satirische programma’s heeft bij
mij de vraag doen rijzen hoe satire eigenlijk werkt, en waarom ik dergelijke programma’s
tegelijkertijd amuserend en intellectueel uitdagend vind.
1.1 Satire in de praktijk
Satire staat dus centraal in deze scriptie. Het concrete onderwerp is echter specifieker. Ik onderzoek de
werking van satire binnen één casus: De Lantaarn van Pieter van Woensel, een periodiek met teksten
en prenten dat op het einde van de achttiende eeuw zo’n zes keer verscheen binnen een tijdsbestek van
tien jaar. Mijn onderzoek beperkt zich tot de teksten, vanwege de beschikbare tijd en ruimte én omdat
mijn expertise op dat vlak ligt. Bovendien focus ik mij alleen op de productiekant van satire, op de
effecten die de satirische teksten willen bewerkstelligen, voor zover dat blijkt uit de tekst zelf, en niet
op de effecten die ze daadwerkelijk hebben bewerkstelligd. Het onderzoeken van dat laatste is
hoegenaamd onmogelijk,7 maar wat belangrijker is: het leidt de aandacht af van de tekst zelf en de
vormelijke en inhoudelijke kenmerken daarvan. Het zijn die kenmerken die bij mij een centrale rol
spelen, en die ik nader wil duiden door middel van nauwkeurige tekstanalyses.
Maar een tekst functioneert nooit in een vacuüm, en het feit dat ik mij in mijn satireonderzoek
concentreer op de tekstanalyse wil dan ook niet zeggen dat ik de context volledig links laat liggen.
Satire is bij uitstek een fenomeen dat betrekking heeft op de maatschappij, en dat sterk verankerd ligt
in de dagelijkse realiteit. (cf. Griffin 1994: 115-132) Dit geldt ook voor mijn casus, De Lantaarn,
waarin de politieke actualiteit van de Bataafse Republiek (1795-1806) een thematische constante is.8
Ik zal de bevindingen naar aanleiding van mijn tekstanalyses daarom in verband brengen met het
culturele veld en aandacht hebben voor de manier waarop De Lantaarn en de satire die daarin
bedreven wordt ingebed kunnen worden in het grotere geheel van de historische context.9 Ik stel mij
echter nadrukkelijk op als een historisch letterkundige en niet als een historicus. Contextuele gegevens
staan in dienst van de nadere duiding van de satire in De Lantaarn en niet andersom.
De casus die ik voor dit historisch-letterkundige onderzoek gebruik is niet toevallig gekozen. Ik had
natuurlijk legio voorbeelden tot mijn beschikking, zelfs als ik me zou beperken tot tekstuele satires en
tot de Nederlandse literatuur. Wat te denken van het dertiende-eeuwse dierenepos Vanden vos
Reynaerde of Vondels Roskam uit 1630? Ik koos echter voor De Lantaarn, omdat daar nog weinig tot
geen academisch onderzoek naar gedaan is, en omdat dit periodiek verscheen in een periode uit de
6
Ik denk hierbij onder meer aan de Amerikaanse cartoon SOUTH PARK, (1997 - heden) en de inmiddels gestopte
Nederlandse tv-programma’s JISKEFET (1990 - 2005) en VAN KOOTEN EN DE BIE. (ca. 1969 - 1998)
7
Er bestaan nauwelijks receptiegegevens over De Lantaarn. (Van Woensel 2002: 125)
8
Zie bijv. 1798: 47, 68-73, passim. In paragraaf 2.3 kom ik hier uitgebreider op terug.
9
Ik ben mij bewust van de problematiek die gepaard gaat met historische inbedding. De context is geen gegeven
en een cultuuruiting zoals De Lantaarn draagt net zo goed zelf bij aan de vorming van een context als dat hij
door die context beïnvloed wordt. Het is hier echter de tijd noch de plaats om dieper op die problematiek in te
gaan. Voor een uitgebreidere bespreking verwijs ik naar Pieters 2005.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-11-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Nederlandse geschiedenis die eveneens altijd wat onderbelicht is gebleven. Over De Lantaarn wordt
meestal alleen maar gesproken in het bredere verband van zijn auteur, de excentrieke Pieter van
Woensel, en diens oeuvre, en dan nog is de hoeveelheid beschouwingen beperkt. Bovendien hebben
de besprekingen zelden een echt wetenschappelijke karakter.10 De periode van de Bataafse Republiek
en de daaraan voorafgaande Patriottentijd mogen zich weliswaar verheugen in een groeiende
belangstelling van wetenschappers, maar het zijn nog steeds ondergeschoven kindjes in vergelijking
met bijvoorbeeld de Gouden Eeuw.11 De casus aan de hand waarvan ik satire bestudeer is dus vanuit
academisch oogpunt een goeddeels onontgonnen terrein én heeft betrekking op een relatief onbekende
historische periode. Hierdoor krijg ik niet alleen de kans om iets bij te dragen aan het satireonderzoek
in Nederland, maar kan ik tevens de weinig besproken Lantaarn-teksten nader duiden, en misschien
zelfs een klein beetje meer zeggen over de periode waarin die teksten verschenen, al staat dat laatste
vanwege mijn letterkundige focus expliciet op de achtergrond.
1.2 Excentriciteit en luchtigheid
De Lantaarn verscheen tussen 1792 en 1801 vijf keer, zes keer als je ook de editie van 1793 meetelt.12
De eerste vier edities werden gepubliceerd onder het pseudoniem Amurath-Effendi Hekim-Bachi, wat
komt uit het Turks en zoveel betekent als heer Amurath, hoofdgeneesheer. (cf. Van Woensel 2002:
124) De editie van 1800 werd getroffen door een verschijningsverbod, officieel omdat het blad onder
pseudoniem was gepubliceerd, maar waarschijnlijk omdat er enkele stukken over Napoleon in
stonden. (ibid.) Er verscheen vervolgens een Bij-Lichter als bijlage bij die editie, waarin de auteur zijn
naam bekend maakte. Het bleek Pieter van Woensel (geboren 1747) te zijn, een reislustige arts, die als
‘docter der marine’ onder meer in Rusland en het Ottomaanse Rijk kwam en daarover in de jaren
1791-1795 een tweedelige reisbeschrijving uitbracht.13 (ibid., 117-118, 120) Na de bekendmaking van
zijn naam verscheen de editie 1801 niet langer onder pseudoniem. Die laatste aflevering is sowieso
10
De belangrijkste besprekingen waarin De Lantaarn langskomt zijn Busken Huet 1881 en 1887 en Wesselo
1969. Verder is er een proefschrift, Bakker 2008, dat zich focust op de reisbeschrijvingen van Van Woensel.
Hierin wordt ook één pagina aan De Lantaarn gewijd (53), als onderdeel van de beschrijving van het leven en
werk van Van Woensel. In alle gevallen wordt er niet diep ingegaan op de teksten van De Lantaarn. In beperkte
mate gebeurt dit wel in de moderne editie Van Woensel 2002, gemaakt door Hanou. Het betreft hier echter een
leeseditie voor een breed publiek, en de bespreking is dus alsnog betrekkelijk oppervlakkig vanuit
wetenschappelijk perspectief.
11
De toegenomen belangstelling voor het tijdvak 1780-1800 wordt onder meer gereflecteerd in werken als Van
Sas 2004 en Van Wissing 2008. Ook een goed voorbeeld is het momenteel lopende NWO-onderzoeksproject
The first Dutch democracy: the political world of the Batavian Republic, geleid door prof.dr. N.C.F. van Sas en
dr. W. Velema. Dat de periode 1780-1800 toch ook nog een ondergeschoven kindje is, bleek bijvoorbeeld uit een
recent interview met scheidend president van de KNAW en voorzitter van de canoncommissie Frits van
Oostrom, die zei dat hij ook nog graag een venster over muziek in de historische canon van Nederland gehad had
willen hebben, waaraan hij toevoegde: “Dan desnoods de patriotten er maar uit.” (NRC Handelsblad, 24 mei
2008)
12
De Lantaarn voor 1793 is een bijna exacte herdruk van de editie 1792, alleen met een toegevoegd stuk na de
laatste pagina. Deze aflevering wordt vaak overgeslagen en staat ook niet op de DBNL, waar de andere vijf
edities, uit 1792, 1796, 1798, 1800 en 1801, wel te vinden zijn (zie
http://www.dbnl.nl/tekst/woen003lant00_01/).
13
Zie voor een uitgebreide studie naar die reisbeschrijving Bakker 2008.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-12-
DE AMBIVALENTE AMURATH
goeddeels een herdruk van de editie 1800, zij het wel met weglating van de stukken over Napoleon.
Daarmee is het Lantaarn-avontuur ten einde. Van Woensel zelf sterft in 1808.
De enkele keren dat er over Van Woensel en De Lantaarn geschreven wordt, vormt excentriciteit
een kernwoord. (cf. Busken Huet 1881: 113-14, 138-39; Wesselo 1969: 447; Van Woensel 2002: 119)
Daarmee doelen de beschouwers die aan het woord zijn dan onder meer op de originele gedachten
over echtscheidingen en de islam die uit Van Woensels werk naar voren komen (Wesselo) en de
zonderlinge reputatie die hij had onder tijdgenoten. (Hanou in Van Woensel 2002) Vermoedelijk heeft
ook de volgende passage uit De Lantaarn aan dit beeld bijgedragen.
In alles behaagt mij de afwisseling. Ik haat niets meer dan ouwbakke kost. Laat anderen, zo 't hun
vermaakt, bewijzen, dat 's middags om 12 uuren dag is. 'k Zal hen niet stooten van hun stokpaardje. 't Mijne is 't singuliere. En waarlijk raakt men 'er misschien niet verder meê van de
waarheid (heeft dit ook een klein snuifje van verwaandheid?) dan met te loopen over 't gebaande
pad. In gevaar van ketterachtige waar aan de markt te brengen, wil ik liever van den
gepriviliegeerden weg afwijken, dan rechtzinnig anderen en mij verveelen. Eene behaaglijke
nieuwe dwaaling is mij welkomer dan eene verlepte waarheid. (1792: 144-45)
Dit stuk staat aan het begin van de tekst ‘Van de kinder-teelt’. Hierin is iemand aan het woord die
zichzelf doelbewust positioneert als een buitenbeentje. Iets soortgelijks gebeurt aan het einde van de
editie 1798 als de ik-figuur zichzelf omschrijft als een roepende in de woestijn. (173) Gezien het feit
dat de editie 1792 zelfs een tweede druk mocht beleven is dat misschien wel een wat al te bescheiden
uitspraak. Ik denk dan ook dat het excentrieke in De Lantaarn voortkomt uit een bewuste
positionering van de ik-figuur als zodanig binnen de tekst. Met behulp van retoriek wordt een beeld
neergezet van een zeer eigenzinnig blad van een al even eigenzinnige schrijver. Latere beschouwers
hebben dit beeld overgenomen en vereenzelvigd met de auteur.
Maar als we De Lantaarn globaal beschouwen, wat is het dan dat we concreet voor ons hebben
liggen? We zien een periodiek, bestaande uit zes afleveringen, dat telkens opent met een voorwoord,
gevolgd door een kalender en gegevens over belangrijke feestdagen, eclipsen etc.14 Hierna volgt de
afbeelding van een haan, met het onderschrift “Gelijk de Wakkere Haan tot Kraijen is genegen, / Zo
laat u, Jonge Jeugd, tot Onderwijs bewegen.”15 Vervolgens vinden we gemiddeld zo’n 180 pagina’s
met teksten, afgewisseld door en vergezeld van diverse prenten. Die prenten zijn veelal opiniërend, en
ze zijn getekend door Van Woensel zelf. (cf. Van Woensel 2002: 123, 159-64) De teksten behandelen
een diversiteit aan onderwerpen: van medische zaken tot militaire, en van moraalfilosofie tot
14
15
Met die kalender plaatst De Lantaarn zich in het almanakgenre. (Van Woensel 2002: 126)
Dit verwijst naar het zogeheten haneboekje. (ibid., 127)
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-13-
DE AMBIVALENTE AMURATH
politiek.16 Dat laatste onderwerp krijgt vooral vanaf de editie 1798 de overhand. De structuur van de
teksten en van de afleveringen als geheel is licht chaotisch. Regelmatig wordt een tekst onderbroken
voor een zijstap of een tussenvoegsel, veelal expliciet aangekondigd als digressie of ‘interdict’.17 Ook
vinden we vaak ellenlange voetnoten, die een complete pagina in beslag nemen, of voetnoten in
voetnoten.18 Hierdoor moet je als lezer moeite doen om de draad niet kwijt te raken. Tegelijkertijd
geven de zijstappen en associatieve sprongetjes het geheel ook een zekere luchtigheid. Die luchtigheid
wordt tevens bevorderd door het taalgebruik. Zo worden in ‘Van de voordeelen…’ regenten
beschuldigd van “buffelächtig bestier” en “gegraauw […] tegen ’t volk”, (1798: 69) terwijl Willem V
omschreven wordt als “een man van eene stroohalmige fermeteit”. (ibid., 70) In ‘Staats der
geleerdheid…’ wordt het publiek van de gemiddelde schrijver in Nederland minzaam omschreven als
“een zootje van tweemaal hondert duizend menschen.” (1792: 106) Of we lezen dat de gemiddelde
schoolmeester “dikwerf een sul” is. (1796: 45) Dit soort taal maakt De Lantaarn (ook anno 2008 nog)
amusant om te lezen.
Is dit allegaartje, deze mengelmoes van ludiek geschreven teksten met zijstapjes en humoristische
prenten, excentriek? Staat De Lantaarn volledig buiten de gevestigde orde? Om die vraag volledig te
beantwoorden moet je een beroep doen op de context. De korte schets die ik hier van Van Woensel en
zijn Lantaarn heb gegeven toont in elk geval aan dat dit periodiek zichzelf zowel via expliciete
uitspraken als via de algehele presentatie neerzet als speels en wars van conventies. Dat speelse en
onconventionele koppelt De Lantaarn ook sterk aan het fenomeen satire, het centrale onderwerp van
mijn onderzoek. (cf. Griffin 1994: 71-94; hoofdstuk 2 van deze scriptie)
1.3 Van satire naar satireonderzoek
Satire als onderwerp en De Lantaarn als mijn onderzoeksmateriaal vormen de basis van deze scriptie.
De hoofdvraag is hoe satire werkt in De Lantaarn, hoe er in dit periodiek satire bedreven wordt op het
niveau van de concrete teksten. Het eerste en meest directe doel van die vraag is De Lantaarn zelf
nader te duiden. Zoals ik hierboven heb aangegeven bestaat er nog geen wetenschappelijk onderzoek
naar het blad. In die situatie wil ik met mijn scriptie (voorzichtig) verandering aanbrengen door het
bestuderen van de teksten uit De Lantaarn vanuit het perspectief van satire. Een ander doel is erachter
te komen wat de term satire inhoudt als je hem toepast op een concrete tekst. Van hieruit wil ik op het
16
Enkele voorbeelden van teksten over medische zaken: 1792: 15-56, 1796: 71-77, 1798: 1-38. Over militaire
zaken: 1792: 74-86, 1796: 82-112. Over moraalfilosofie: 1792: 140-43, 1796: 41-46, 1800: 126-33. Over
politiek: 1798: 68-73, passim. Merk verder nog op dat in de teksten over medische en militaire zaken Van
Woensels achtergrond als marinearts is te herkennen.
17
Dit gebeurt bijvoorbeeld in de editie 1800 als de tekst ‘Welke is de voegzaamste houding…’ (107-125) op
pagina 115 onderbroken wordt door ‘Van den ouderdom. Interdict.’, waarna het hoofdverhaal op pagina 121
weer verder gaat.
18
Een voorbeeld van zo’n paginalange voetnoot is te vinden in ‘’t Nadeel van den te grooten invloed…’ (1792:
118-136) op pagina 124. Een noot in een noot vinden we onder meer in ‘Nationaale Opvoeding’ (1796: 1-35) op
pagina 4.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-14-
DE AMBIVALENTE AMURATH
eind ook bekijken in hoeverre mijn bevindingen aangaande de werking van satire in De Lantaarn
generaliseerbaar zijn.
Mijn scriptie ziet er als volgt uit. Eerst stel ik een werkdefinitie van satire op, op basis van relevante
theorie. Ik laat zien dat deze definitie goed aansluit bij De Lantaarn door middel van een testanalyse.
Tevens ga ik in op de historische context waarbinnen we De Lantaarn kunnen plaatsen, aangezien de
context een belangrijke rol speelt bij het bedrijven van satire. Hiermee is het voorwerk compleet. De
volgende stap bestaat eruit dat ik een zevental teksten uit De Lantaarn in detail bespreek. De visie op
satire die ik eerder heb ontwikkeld vormt de leidraad bij die besprekingen, al zal ik ook proberen de
teksten enigszins ‘voor zichzelf’ te laten spreken. De tekstbesprekingen leiden uiteindelijk tot mijn
conclusie en een beantwoording van de vraag hoe er in De Lantaarn satire bedreven wordt op het
concrete niveau van de teksten. Daar eenmaal aangekomen hoop ik dat de kennis van de lezer over
satire en De Lantaarn aanmerkelijk vergroot is, en dat hij beter in staat zal zijn om satirische uitingen
te duiden. Of hij satire ook meer is gaan waarderen is natuurlijk een heel ander verhaal.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-15-
DE AMBIVALENTE AMURATH
HOOFDSTUK 2
Satire als instabiele blik op de werkelijkheid
Een theoretisch kader
De term satire kwam ik voor het eerst tegen in de televisiegids. Daarin las ik als kind de omschrijving
van programma’s als JISKEFET of VAN KOOTEN EN DE BIE, die gerekend werden onder het label
‘satire’ of ‘satirisch programma’. Door vervolgens die programma’s te bekijken ontdekte ik dat satire
humoristisch was, maar toch ook wel serieus, vanwege de vaak goed herkenbare verwijzingen naar
bestaande praktijken of personen. Het heeft hierna lang geduurd voor ik in contact kwam met het soort
satire dat in de vele boeken en artikelen die over dit onderwerp verschenen de boventoon voert, met
namen als Horatius en Juvenalis, Erasmus, Dryden, Voltaire, Pope en Swift. Pas door deze
kennismaking besefte ik de grote reikwijdte van het fenomeen, dat zich door de tijden heen
gemanifesteerd heeft in zo uiteenlopende genres en in zeer diverse contexten.
Dit hoofdstuk begint met de vraag ‘Wat is satire?’ Ten behoeve van mijn studie naar de werking van
satire in De Lantaarn stel ik een werkdefinitie van de term op. Deze definitie baseer ik met name op
de ideeën van Griffin (1994) en Bogel. (2001) Middels de bespreking van een korte tekst uit De
Lantaarn laat ik zien hoe en waarom de definitie geschikt is voor mijn onderzoek. Daarna schets ik de
historische context waarin De Lantaarn verscheen. Dit is noodzakelijk om de werking van satire in het
blad goed te kunnen onderzoeken, en ik zal ter plaatse ook uitleggen waarom. De bespreking van de
context leidt tot de bepaling van twee inhoudelijke thema’s, waarop ik mij binnen mijn onderzoek
verder zal focussen. Aan het einde van het hoofdstuk is duidelijk hoe ik de werking van satire in De
Lantaarn ga onderzoeken en waarom ik voor de betreffende methode kies.
2.1 De januskop van satire
Satire is al meer dan tweeduizend jaar in de West-Europese cultuur aanwezig. (cf. Geerars 1972: 1-2)
Het verschijnsel heeft zich in al die jaren op verschillende momenten en in diverse contexten
gemanifesteerd. Ook zijn er altijd al mensen geweest die zich bezighielden met het definiëren van
satire.19 Dat betekent niet dat er tegenwoordig consensus bestaat over wat satire precies is. “There is
no accepted definition of what satire is, only general dictionary descriptions”, aldus George Test.
(1991: 1) Aan de andere kant zijn er wel begrippen die vaak terugkomen als men spreekt over satire,
zoals aanval, indirectheid en humor.20 Bovendien zijn er namen en kunstuitingen, die standaard
19
Geerars (1972) geeft een overzicht van de theorie van de satire vanaf de Latijnse satire tot en met de
achttiende eeuw. Connery en Combe (1995: 3-12) en Griffin (1994: 6-36) gaan ook in op meer recente
theorievorming.
20
Deze begrippen zijn terug te herkennen bij onder anderen Abrams, (1999) Frye (1957) en Van der Parre.
(1984)
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-16-
DE AMBIVALENTE AMURATH
genoemd worden als men over satire spreekt.21 Het is dan ook goed mogelijk om een definitie van
satire op te stellen, zolang we accepteren dat deze vrij algemeen is. De term wordt zeer breed ingezet
en heeft daardoor automatisch een wat abstracte status, vergelijkbaar met die van bijvoorbeeld humor
en het sublieme. Pas door de bestudering van één of enkele satires in het bijzonder krijgt hij een meer
concrete vorm.
De traditionele visie op wat satire is wordt goed kernachtig weergegeven in Abrams’ A Glossary of
Literary Terms. (1999) Daarin wordt het verschijnsel beschreven als “the literary art of diminishing or
derogating a subject by making it ridiculous and evoking toward it attitudes of amusement, contempt,
scorn, or indignation.” (275) Deze definitie bevat twee elementen die altijd een kernrol hebben
gespeeld in de begripsbepaling van satire. Het eerste is de daad van het bespotten en verlagen van een
bepaald onderwerp of een bepaalde persoon. Die daad wordt ook wel omschreven als de aanval, de
kritiek of de morele veroordeling. (cf. Van der Parre 1984: 393) Bekende voorbeelden zijn de kritiek
op het politieke establishment die spreekt uit de Satiren van Juvenalis, die werden geschreven in de
eerste eeuw na Christus, en Samuel Johnsons aanval op de stad Londen (onder de titel ‘London’) uit
1738. (cf. Abrams 1999: 276-77) Het tweede element betreft de kunstzinnige én amuserende wijze
waarop de daad van het bespotten wordt uitgevoerd. De bekende satireonderzoeker Northrop Frye
omschreef dit element als een vorm van “wit or humor founded on fantasy or a sense of the grotesque
or absurd”. (1957: 224) Zijn omschrijving preciseert de wat meer algemene aanduiding van het
element als ‘indirectheid’ (cf. Van der Parre 1984: 393) tot drie aspecten: humor, fantasie (ofwel:
fictie) en een gevoel voor het groteske of absurde. Wat die drie aspecten gemeen hebben is dat ze een
specifiek gebruik van retoriek impliceren, namelijk dat wat Abrams’ glossarium benoemt als “evoking
toward it [het “subject”, IN] attitudes of amusement, contempt, scorn, or indignation”, het bij het
publiek van de satire oproepen van een specifieke houding, bijvoorbeeld een lachende houding
(“amusement”) of juist een verontwaardigde. (“indignation”) Hieruit volgt dat je het tweede
basiselement van satire ook kunt omschrijven als een vorm van retorisch vertoon. Dat vertoon maakt
van het verschijnsel een kunstvorm. Abrams spreekt niet voor niets van een “literary art”. Een
klassieke representant van het vertoningsaspect is Horatius (65-8 v. Chr.) die veel aandacht besteedde
aan versbouw en compositie in zijn satirische gedichten. (cf. Geerars 1972: 3) Een element dat in de
traditionele visie meestal impliciet blijft, is dat het object van spot of het target, datgene dat in een
satire aangevallen wordt, onderdeel uitmaakt van de reële werkelijkheid.22 Deze connectie met de
historische realiteit, met de maatschappij zoals die bestaat en wordt beleefd op het moment dat een
21
Wie de indexen naast elkaar legt van verschillende overzichtswerken over satire ziet dat steeds dezelfde
namen veel verwijzingen krijgen. Met name Jonathan Swift valt op, (Griffin 1994: 244-45, bijna één kolom;
Connery en Combe 1995: 211-12, ruim een halve kolom; Test 1991: 299, ca. tien regels) maar ook Alexander
Pope en Erasmus krijgen standaard een flink aantal verwijzingen. Er is dus een behoorlijke consensus over het
corpus van satirische teksten.
22
Die implicatie zit bijvoorbeeld in de volgende zin uit Abrams’ definitie: “Satire has usually been justified by
those who practice it as a corrective of human vice and folly”. (1999: 276) Als satire functioneert als een middel
om menselijke ondeugden en dwaasheden te corrigeren, dan heeft deze kunstvorm een direct, zij het niet per se
heel specifiek, doel binnen de maatschappij, en dus binnen de historische werkelijkheid.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-17-
DE AMBIVALENTE AMURATH
satirisch werk verschijnt, beschouw ik als het derde basiselement van de hierboven gepresenteerde
definitie van satire.
Twee onderzoekers, Dustin Griffin en Fredric V. Bogel, hebben los van elkaar deze traditionele
satiredefinitie betwist en elk een eigen alternatief gepresenteerd. Allebei hebben ze vooral kritiek op
de stabiliteit en helderheid die eerdere definities aan satire toekennen. Terugverwijzend naar het
bestaande beeld van het verschijnsel merkt Griffin op: “The satirist, in this view, is quite certain of his
own moral postion; he also assumes such certainty in his readers.” (1994: 35) En Bogel zegt: “On
nearly every important front, […] – motive, rhetorical alignments, moral structure, generic identity –
criticism of satire has insisted on its clarity, its stability, and its ultimate if not apparent lack of
ambiguity.” (2001: 4) Deze nadruk op stabiliteit in het traditionele beeld van satire is problematisch,
omdat hij samengaat met de constatering dat het fenomeen zo moeilijk te definiëren is, dat je er zo
slecht de vinger op kunt leggen. (ibid.) Als het er in een satire om zou gaan heldere normen te stellen
en duidelijke oordelen te vellen, terwijl in de meeste bekende satirische teksten niet duidelijk is welke
normen uitgedragen worden en wat het precieze eindoordeel is, dan zijn er slechts twee opties: ofwel
hebben de satires gefaald, ofwel klopt de theorie over satire niet. (cf. Griffin 1994: 38) Griffin en
Bogel kiezen beiden voor de laatste optie. In hun definities is niet stabiliteit, maar juist instabiliteit het
kernwoord. Griffin vat die instabiliteit in vier verschillende retorische functies, die satire volgens hem
heeft, en die er samen voor zorgen dat een satirisch werk moeilijk te duiden is. Deze vier functies zijn
onderzoeken, (“rhetoric of inquiry”) provoceren, (“… of provocation”) vertonen, (“… of display”) en
spelen.23 (“… of play”) Volgens Bogel komt de instabiliteit van satire tot uiting via een dubbele
retorische structuur van enerzijds identificatie met en anderzijds afscheiding van het onderwerp/object
dat besproken wordt. (2001: 60-74) Dat laatste associeert hij met het maken of creëren van een helder
verschil tussen de satiricus en het bekritiseerde object – dit staat gelijk aan de aanvallende/kritische
daad uit de traditionele definitie – terwijl het eerste deel van de dubbele structuur juist staat voor het
bevragen van dat heldere verschil. (ibid., 79) Omdat de twee delen een tegenstrijdige boodschap
uitdragen, het maken versus het bevragen van een verschil, is het publiek uiteindelijk niet in staat om
een satirisch werk volledig te duiden, tenzij een van beide delen bewust wordt genegeerd. (ibid., 68,
74)
De observaties van Griffin en Bogel zijn mijns inziens erg treffend. Om tot een bruikbare
werkdefinitie voor mijn analyse van De Lantaarn te komen is het echter noodzakelijk om hun ideeën
enigszins te synthetiseren én te vereenvoudigen. De kern in mijn definitie wordt bepaald door de
onoplosbare dubbelheid van satire die ik in de laatste zin van de vorige alinea al aanstipte, en die door
Bogel als volgt verwoord wordt: “The remarkable power of many satiric, parodic, and mock-forms
depends on our inability to say just where we are, to know with certainty that failure is being pointed
23
Griffin beschrijft uitgebreid hoe deze functies werken en wat hij ermee bedoelt. (35-94) Voor mijn
werkdefinitie van satire is het echter niet van belang om deze werking volledig te beschrijven, omdat ik Griffins
theorie van de vier retorische functies slechts ten dele overneem. Verderop in het betoog zal ik de elementen uit
zijn theorie die ik wel gebruik uitgebreider toelichten.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-18-
DE AMBIVALENTE AMURATH
to rather than exemplified, quoted rather than uttered – that it is only a matter of ‘mention’ rather than
also of ‘use’.” (2001: 74) Wat Bogel hier betoogt is, kort gezegd, dat de kracht van satire ligt in de
onoplosbaarheid, in de onmogelijkheid om een sluitende interpretatie te geven, en aan te duiden wat
de intentie van de tekst als geheel of van specifieke tekstpassages is. Omdat deze onoplosbaarheid een
direct gevolg is van de dubbele retorische structuur van satirische werken, waarin de twee delen van
die structuur tegenstrijdig zijn, (cf. vorige alinea) duidt ik dit aspect voortaan aan als de januskop van
satire. Het is deze januskop die ervoor zorgt dat de op het eerste oog stabiele daad van het bespotten en
verlagen van een onderwerp of persoon uit de reële werkelijkheid middels het gebruik van retorisch
vertoon gedestabiliseerd wordt. Hoe de januskop concreet in een satirisch werk totstandkomt kan
alleen blijken door nauwkeurige analyse, maar mijn hypothese op basis van de bevindingen van
Griffin en Bogel is dat er in het bijzonder twee domeinen zijn waarbinnen de januskop zich
manifesteert. Het betreft hier ten eerste het inhoudelijke, en ten tweede het intentionele domein.
De januskop op inhoudelijk domein zagen we al duidelijk bij Bogels theorie over de dubbele
structuur van het tegelijkertijd maken en bevragen van verschillen. Volgens Bogel herbergt deze
structuur de problematische verhouding tussen identificatie met en verwerping van anderen, waarmee
mensen in het algemeen geconfronteerd worden als ze hun eigen identiteit en hun relatie met anderen
willen definiëren. (cf. 2001: 46) Satire zet deze problematische verhouding op scherp door hem zowel
op te lossen (door het aanbrengen van een helder verschil) als te bevragen. (cf. ibid., 68) Griffin
definieert hetzelfde procédé van oplossen en bevragen op een ietwat andere manier. Hij omschrijft de
retorische functie van satire, onder meer, als onderzoekend en provocerend. Dat onderzoekende
herkent hij bijvoorbeeld in het wel stellen maar niet beantwoorden van vragen door de satiricus, het
neerzetten van problemen in plaats van oplossingen. (cf. 1994: 52) Het leveren van kritiek is voor hem
een van de voorbeelden van provocatie. (cf. ibid., 54) Voor beide onderzoekers is het eindresultaat van
de gebruikte procédés dat een satirisch werk in inhoudelijke zin een dubbelzinnige boodschap aflevert:
enerzijds wordt er een helder standpunt uitgedragen over het besproken onderwerp, (via het maken
van een verschil, via de provocatieve retoriek) anderzijds wordt dit standpunt ondermijnt door de
bevraging van het verschil en de onderzoekende houding. De januskop voor het publiek bestaat eruit
dat niet duidelijk is hoe de satiricus nou precies denkt over een onderwerp of persoon, over het target.
Scherpe kritiek wordt immers gecombineerd met de bevraging daarvan. Het beeld dat het publiek
krijgt van het target is derhalve ambigu.
Maar de ambiguïteit voor het publiek doet zich ook nog op een ander domein voor, namelijk dat van
de intentie van het satirische werk. Over dit aspect wordt door Bogel weinig gezegd, maar door Griffin
des te meer. Ik doel hier met name op Griffins idee dat satire niet alleen provocerend en
onderzoekend, maar ook een vorm van artistiek vertoon en spel is. (cf. 1994: 71) De nadruk op het
artistieke vertoon verlegt de functie van een satire deels van het inhoudelijke naar het vormelijke vlak
en doet denken aan het tweede basiselement van de traditionele satiredefinitie: het retorisch vertoon
dat een satirisch werk tot kunstwerk maakt. (zie boven) Volgens Griffin is ook juist de vaardigheid in
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-19-
DE AMBIVALENTE AMURATH
het verwoorden of verbeelden van een bepaald thema heel belangrijk voor satirici. (cf. 73) Vaak werd
een tekstuele satire gezien als de training van de “wit” van de schrijver, de ontwikkeling van een
tegelijkertijd komische, puntige en paradoxale stijl.24 (cf. 79) Van zichzelf compliceert deze nadruk op
vertoon al een serieuze, inhoudelijke intentie – als het gaat om de training van de “wit”, hoeveel doen
eventuele andere doelen van een satirische tekst er dan nog toe? – maar de onduidelijkheid over de
intentie wordt nog verder in de hand gewerkt doordat satirici de nadruk leggen op de speelsheid van
hun bezigheden. (cf. 85) Op deze manier wordt de connectie met de moraal en ‘het echte leven’ als het
ware verzwakt, (cf. 84) terwijl die connectie ondertussen toch duidelijk aanwezig blijft via het spreken
over onderwerpen en personen die rechtstreeks afkomstig zijn uit de historische werkelijkheid. (cf. 94)
Deze dubbelheid wordt nog eens versterkt doordat de satiricus zichzelf soms doelbewust als
onbetrouwbaar presenteert. (cf. 41) Het resultaat is dat het publiek niet alleen een ambigu beeld krijgt
van de standpunten die in een satirisch werk worden uitgedragen, maar ook van de intentie van het
werk als geheel. Dit is de januskop van spel en ernst. De vraag die voortdurend opkomt bij het
beschouwen van een satirisch werk is: in welke mate moet je dit serieus nemen? (cf. 92)
Recapitulerend ziet mijn werkdefinitie van satire er als volgt uit: ik beschouw satire als een
fenomeen dat primair gekenmerkt wordt door instabiliteit, en als gevolg daarvan door de
onmogelijkheid om tot een sluitende betekenis te komen. De instabiliteit wordt voornamelijk
veroorzaakt door de januskop van satire, de aanwezigheid van een dubbele retorische structuur. Deze
uit zich enerzijds op inhoudelijk niveau, waar het bespotten van specifieke targets en het zodoende
maken van verschillen samen opgaat met het bevragen daarvan via het opwerpen van problemen en
vraagstukken, en anderzijds op intentioneel niveau, door middel van de combinatie van een
artistieke/speelse en een inhoudelijke/ernstige houding. Met deze definitie van satire in het
achterhoofd zal ik in hoofdstuk 3 en 4 mijn analyses van enkele teksten uit De Lantaarn uitvoeren. Het
idee daarbij is dat ik door het traceren van de concrete manifestatie van de hiergenoemde kernaspecten
van satire in de teksten een nauwkeurig en adequaat beeld krijg van de werking van het fenomeen in
De Lantaarn.
2.2 Geleerd hakmoes
Om de werking van satire in De Lantaarn te kunnen onderzoeken is het niet alleen noodzakelijk om
een goed idee te hebben van wat de term satire behelst, ook is het van groot belang om uit te leggen
waarom mijn onderzoeksobject satirisch is. Aangezien ik dit onderzoeksobject heb gekozen om de
werking van satire te bestuderen lijkt dat misschien overbodig, maar het gaat mij dan ook heel
specifiek om de bruikbaarheid voor De Lantaarn van de werkdefinitie uit de vorige paragraaf. Ik wil
hier door middel van enkele algemene opmerkingen en één concreet voorbeeld laten zien hoe mijn
studieobject aansluit bij het idee van satire dat ik gevormd heb op basis van met name de observaties
De uitleg van de term “wit”, die Griffin gebruikt, heb ik afgeleid uit de definitie van die term in Abrams’
Glossary of Literary Terms. (1999: 330)
24
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-20-
DE AMBIVALENTE AMURATH
van Griffin en Bogel, en daar toch ook zijn eigen draai aan geeft. Zoals ik eerder al opmerkte heeft de
term satire een vrij abstracte status, omdat hij heel breed wordt ingezet, en krijgt hij pas meer concreet
vorm via de bestudering van een of enkele satires in het bijzonder. Het is in dit opzicht logisch dat een
satirisch werk de algemene definitie niet alleen volgt, maar ook vormt. Door nu voorafgaand aan mijn
uitgebreide analyses in hoofdstuk 3 en 4 alvast een blik te werpen op een korte tekst uit De Lantaarn
kan ik mijn definitie al bij voorbaat verder aanscherpen, zodat ik hem in het vervolg ook meer gericht
in kan zetten.
Voor mijn onderzoek is het een belangrijk voordeel dat zowel Griffin als Bogel zich (bijna) volledig
richten op tekstuele satires.25 Hoewel De Lantaarn ook prenten bevat, concentreer ik me namelijk
alleen op de teksten, en heb ik om die reden belang bij een satiredefinitie die sterk geworteld is in de
uiting van satire middels tekst. Een tweede bijkomstigheid is dat zowel in de ideeën van Griffin en
Bogel als in mijn onderzoeksobject een grote rol is weggelegd voor de ik-persoon in de tekst. Bij de
genoemde onderzoekers uit dat zich door de belangrijkste functies van satire sterk te koppelen aan de
satiricus. Het is de satiricus die de dubbele retoriek van verschillen maken en bevragen hanteert (cf.
Bogel 2001: 62, passim) en het zijn de satirici die speelsheid van hun activiteiten benadrukken. (cf.
Griffin 1994: 85) Aangezien Griffin en Bogel zich bezighouden met teksten, en niet met de auteurs
van vlees en bloed die die teksten gemaakt hebben, neem ik aan dat hun beroep op de satiricus
verwijst naar de ik-figuur zoals die zich in de door hen bestudeerde satires manifesteert. Om enige
verwarring met de reële persoon van de auteur te voorkomen duid ik deze figuur hier aan als het
satirisch ik. Zo’n figuur is ook in De Lantaarn veelvuldig aanwezig. Hij noemt zichzelf Amurath,
daarmee verwijzend naar het pseudoniem waaronder Pieter van Woensel alle edities van zijn blad tot
en met die van 1800 uitgaf. (zie paragraaf 1.2) Met een bijzondere aandacht voor dit satirisch ik en hoe
hij zichzelf in de teksten presenteert zal ik mijn onderzoek naar de werking van satire in De Lantaarn
uitvoeren.
De korte tekst die ik hier bespreek is de allereerste uit de Lantaarn-reeks. Het is de inleiding van de
eerste editie uit 1792. Bij wijze van introductie geeft het satirisch ik Amurath hierin aan wat de lezer
zoal kan verwachten van De Lantaarn. Daardoor is dit stuk erg geschikt om een idee te krijgen van de
manier waarop het blad satire bedrijft, of beter nog: wil bedrijven. De volledige tekst heb ik afgedrukt
in zijn originele setting, als pagina uit De Lantaarn voor 1792. Meteen daarna volgt mijn parafrase,
een hertaling naar modern Nederlands, waarbij ik de problematische tekstplaatsen en andere
noodzakelijke informatie voor het tekstbegrip in voetnoten toelicht.
25
Griffin heeft er omwille van de ruimte voor gekozen zich alleen op satirische teksten te concentreren. Binnen
het tekstuele domein laat hij de satirische roman buiten beschouwing. (1994: 1) Bogel behandelt weliswaar ook
twintigste-eeuwse “performance art” (2001: vii) maar zoals de ondertitel van zijn boek (‘Rhetoric and Reading
from Jonson to Byron’) al suggereert, focust hij zich “mostly on canonical texts by male authors”. (viii)
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-21-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Uit: De Lantaarn voor 1792, p. V. Bron:
http://www.dbnl.nl/tekst/origineel.php?origineel=woen003lant01_01_scan0001
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-22-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Mijn parafrase
HERINNERING.26
Stel27 dat zelfs28 de PAUS mij, als vroom katholiek,29 kwam verzekeren dat dit geleerde
allegaartje30 geen stelen of stronken zou bevatten, dan zou ik – Zijne Heiligheid moet het mij niet
aanrekenen – aan zijn onfeilbaarheid gaan twijfelen. Maar zegt mij iemand dat deze lantaarn niet
meer licht geeft dan die van de Kalverstraat, waarin men bij een betrokken lucht over steenhopen
en kalktobbes hals en benen kan breken,31 of, zonder lantaarnse metaforen32 te gebruiken, dat dit
opstel vol is van mist,33 mistastingen, misgissingen, miswijzingen, misrekeningen,
misredeneringen, dan moet de belijdenis, die ik ongevraagd34 achteraf heb toegevoegd aan deze
Lantaarn, de lezer maar overtuigen35 dat de auteur hem geen knollen voor citroenen in de handen
wenst36 te stoppen. Hij verzoekt het publiek echter nog eens te willen proeven, voordat het
misschien ook enige citroenen tot knollen veroordeelt. En vindt het publiek sommige daarvan wat
bitter op de tong, dan moet het dat maar door de vingers zien37 vanwege zijn smaak, die, behalve
door een partij quasi-sentimentele38 liflaf,39 voortaan alleen door sterk prikkelende middelen
levendig wordt gehouden.
Vermoedelijk hier bedoeld in de volgende betekenis: “Iets dat dienen kan of moet om (iemand) iets indachtig
te maken of weder te binnen te brengen.” (WNT, lemma: herinnering, bet. I-b.) Hanou heeft deze titel vertaald als
‘Waarschuwing’. (Van Woensel 2002: 7) Dat woord lijkt hij afgeleid te hebben uit bovengenoemde betekenis,
maar ik vind het wat te sterk uitgedrukt, aangezien ‘waarschuwen’ meer is dan ‘iets indachtig maken’.
27
De vertaling van “Bij wien” in “Stel” heb ik afgeleid uit Van Woensel 2002: 7, de vertaling van Hanou.
28
Vertaling van “ook” in “zelfs” gebaseerd op WNT, lemma: ook, bet. 3.
29
De originele constructie is ambigu. Het zinsdeel “als een vroom Katholijk” kan zowel betrekking hebben op
de ‘mij’ vlak ervoor als op de paus. Dat eerste suggereert dat de ik-figuur in De Lantaarn katholiek is, wat
blijkens andere teksten niet het geval is (zie hiervoor hoofdstuk 4 van mijn scriptie) en wat we dan ironisch
zouden kunnen opvatten. In het tweede geval staat er dat de paus katholiek is, wat nogal een open deur is.
Vooralsnog houd ik beide opties open, om recht te doen aan de ambiguïteit van de tekst.
30
Betekenis van hakmoes: “Gerecht van tot moes gehakte bestanddelen; vandaar: allegaartje, mengelmoes,
poespas; ook in figuurlijken zin.” (WNT, lemma: hakmoes)
31
Helaas is de verwijzing naar de Kalverstraat wat onduidelijk. Voor zover ik kan nagaan was deze straat ook
anno 1792 al een dure winkelstraat. (cf. Frijhoff en Prak 2005: 257) Ook bestond er in Amsterdam al vanaf 1670
goede straatverlichting. (cf. ibid., 195) De tekst suggereert echter dat de Kalverstraat wat duister is, en dat je er
over steenhopen kan struikelen. Is dit allicht ironie?
32
WNT, lemma: leenspreuk, bet. 1a.
33
“mist” is hier bedoeld in de figuurlijke betekenis van “zwakheid, onvermogen bij het denken”. (WNT, lemma:
mist, bet. 2c)
34
“ongevergd” komt van het werkwoord ‘vergen’ in WNT, bet. 2.
35
Het gedeelte vanaf “de belijdenis” tot aan “overtuige den Lezer” is lastig te vatten. Het werkwoord overtuigen
is gebruikt in de aanvoegende wijs. Dit heb ik vertaald als “moet…de lezer maar overtuigen”, de constructie
daarmee uitleggend als een aansporing aan de lezer. (cf. http://taaladvies.net/taal/advies/term/1/
aanvoegende_wijs/) Het is ook niet helemaal duidelijk waar “belijdenis” op slaat, vooral in combinatie met “van
achter op”. Ik lees dit als verwijzend naar de tekst zelf, die achteraf aan De Lantaarn is toegevoegd.
36
Dit is mijn vertaling van “zoekt”, afgeleid uit het WNT, lemma: zoeken, bet. III-16.
37
WNT, lemma: verschoonen, bet. III-21a.
38
Dit verwijst naar de toenmalige literaire stroming van het sentimentalisme, oorspronkelijk afkomstig uit
Engeland, die in Nederland slechts kort bloeide, grofweg tussen 1776 en 1800. De bekendste vertegenwoordiger
ervan is Rhijnvis Feith. Anno 1792 waren de meningen onder Nederlandse schrijvers sterk verdeeld over de
waarde van het sentimentalisme. Het adjectief ‘sentimenteel’ kreeg zijn moderne, negatieve connotatie echter
26
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-23-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Zoals de parafrase en de bijbehorende voetnoten op de vorige pagina laten zien, is het moeilijk om
goed vat te krijgen op alle aspecten van ‘Herinnering’. Daarmee sluit de tekst aan bij Bogels
opmerking dat het zo lastig is om de vinger te leggen op de precieze betekenis van een satirische tekst.
(cf. 2001: 4) Maar er zijn nog minstens twee andere, meer fundamentele manieren waarop dit stuk een
concrete uitwerking is van mijn satiredefinitie en de ideeën van Griffin en Bogel.
De eerste behelst een januskop op inhoudelijk niveau, het tegelijkertijd maken en bevragen van
verschillen. Er zijn enkele zaken uit de historische werkelijkheid waar tegenover de ik-figuur uit deze
tekst, Amurath, een ambivalente houding aanneemt. Allereerst is er de paus, van wie hij de
onfeilbaarheid noemt, maar impliciet ook betwijfelt, door hem zogenaamd te laten zeggen dat De
Lantaarn geheel foutloos is. Daarna noemt Amurath de Kalverstraat, die hij neerzet als duister en
rommelig. Tenslotte is er de “partij quasi-sentimenteel liflaf” die, zoals ik bij de parafrase al liet zien,
vraagtekens zet bij de literaire stroming van het sentimentalisme. Van deze drie voorbeelden is er
slechts een waarbij Amurath een evident negatieve houding aanneemt, en dat is bij de Kalverstraat. In
de andere twee gevallen is een negatieve blik wel herkenbaar, maar niet sluitend te maken. De paus
wordt alleen indirect benaderd via een ‘stel dat…’-scenario. Het voorvoegsel “quasi”, dat door de
cursivering nog extra benadrukt wordt, suggereert dat er ook een ‘echt’ sentimentalisme bestaat, waar
Amurath niet per se negatief over is. Een duidelijk standpunt in positieve of negatieve zin blijft kortom
achterwege. Eenzelfde houding drukt Amurath uit in de zin: “Hij [de auteur, IN] verzoekt 't publiek
echter noch eens te willen proeven, eer 't misschien ook eenige citroenen tot knollen veroordeelt”. De
vergelijking tussen knollen en citroenen is afkomstig uit de uitdrukking ‘iemand knollen voor
citroenen verkopen’, wat zoveel betekent als iets wat weinig waarde heeft aanbieden alsof het heel
waardevol is. (cf. Stoett 1923-1925, nr. 1200) Die uitdrukking impliceert dat het onderscheid in
waarde een gegeven is, en het is juist dit aspect dat Amurath aan de orde stelt door te zeggen dat zijn
publiek misschien sommige waardevolle zaken als niet waardevol beoordeelt. Er wordt betwijfeld of
het publiek altijd wel het juiste oordeel velt. Via de suggestie dat “dit geleerd hakmoes” níet “geheel
zonder steelen of stronken” is, is die twijfel over het oordeelsvermogen ook van toepassing op
Amurath zelf en de tekst die hij presenteert.
Het spreken over “geleerd hakmoes” duidt tevens op de aanwezigheid van die andere januskop, op
intentioneel niveau. Amurath presenteert zijn werk daarmee namelijk als een allegaartje en een
mengelmoes, en het WNT laat zien dat we dit als een negatieve aanduiding van een tekst kunnen
beschouwen.40 Maar hij weerlegt die negatieve classificatie ook deels weer door te betogen dat zijn
teksten weldegelijk iets goeds en interessants te bieden hebben. (cf. de vergelijking met de
pas na 1800. (cf. Meijer 1999, m.n. 7-8, 18) Door toevoeging van het cursieve “quasi” is desalniettemin wel
duidelijk dat deze tekst de ‘echtheid’ van de stroming betwijfelt. (cf. WNT, lemma: quasi, bet. 3)
39
Waarschijnlijk bedoeld in de betekenis: “Iets zonder kracht, flauwigheid, kinderachtigheid.” (WNT, lemma:
liflaf-II, bet. 2.) en terugverwijzend naar het sentimentele.
40
Het eerste citaat dat het WNT geeft komt uit de Spectator van Justus van Effen uit 1733, en slaat op een
vertoog zonder kop of staart.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-24-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Kalverstraat en alle woorden die voorafgegaan worden door ‘mis’) Nog veel sterker zet Amurath de
intentie van zijn tekst onder spanning door het gebruik van metaforiek überhaupt. Twee sets van
metaforen, de licht-/lantaarnmetaforiek en de voedselmetaforiek, worden hier door hem ingezet.
Tezamen beslaan deze een flink deel van de tekst. Omdat de metafoor een afwijkende manier van
taalgebruik is (cf. Van Boven en Dorleijn 2003: 44-46) verlegt hij de aandacht altijd enigszins van wat
er gezegd wordt naar hoe dit gezegd wordt. Door veel in metaforen te spreken krijgt de tekst van
Amurath een specifieke lading, namelijk die van een artistiek werk. Bovendien is er nog iets aan de
hand met de twee sets van metaforen waarvoor hij specifiek gekozen heeft. De licht-/lantaarnmetafoor,
die ook in de titel van het blad zit, duidt op de klassieke associatie van licht met het zoeken naar een
zuivere, onconventionele waarheid, die onder meer bekend werd door de Cynische filosoof Diogenes,
die volgens een anekdote op klaarlichte dag met een lantaarn opzoek ging naar ‘echte’ mensen. (cf.
Moormann en Uitterhoeve 2007: 151) Dit gebruik van de term ‘licht’ is ook te koppelen aan de
Verlichting, die als achttiende-eeuwse intellectuele beweging onder meer door een nadruk op seculiere
kennis gekenmerkt wordt. (cf. Outram 2005: 108) De voedselmetafoor kent een heel andere associatie,
namelijk in de traditie van satire. Griffin spreekt over “the enduring association between satire and the
offering or consuming of food”, die reeds wortelt in de etymologie van het woord satire, dat komt van
de lanx satura, een schaal met gemengde vruchten. (1994: 190) Amuraths “geleerd hakmoes”,
ongetwijfeld niet voor niets gecursiveerd en daardoor benadrukt, vertoont opvallende overeenkomsten
met die schaal van gemengde vruchten. Wat de twee sets metaforen allebei aantonen is dat metaforiek
niet alleen artistiekheid inhoudt, maar juist ook een connectie met de werkelijkheid, via langdurige
metaforische tradities. De metaforen van Amurath geven uiting aan een intentionele januskop, omdat
ze zowel een artistieke/vormelijke als een inhoudelijke component in zich dragen. Amurath profileert
zich hiermee tegelijkertijd als artiest en boodschapper. Een laatste manier waarop de dubbelheid van
de intentie hier volgens mij benadrukt wordt is door ironie, in het bijzonder als het aankomt op het
gebruik van elementen uit het katholicisme: de paus, onfeilbaarheid en belijdenis. Bogel toont aan dat
de dubbele retorische structuur van satire zijn parallel kent in ironie. Ook bij ironie zijn er twee
betekenissen, bijvoorbeeld een letterlijke en een geïmpliceerde, waarvan er niet een prevaleert.
Hierdoor kan de dubbele betekenis niet opgelost worden. (cf. 2001: 66-68) De ironie rondom het
katholicisme zit hem erin dat Amurath zichzelf als een katholiek lijkt neer te zetten, en deze tekst
aanduidt als een belijdenis, terwijl de lezer verderop in deze aflevering van De Lantaarn te weten zal
komen dat hij bepaald geen fan is van het katholieke geloof. (zie hoofdstuk 4; 1792: 118-137) Dat
maakt de referentie aan het katholicisme dubbelzinnig. De referentie wordt niet expliciet schertsend
gebracht, maar zou heel goed wel schertsend bedoeld kunnen zijn. Wederom wordt zo een januskop
gecreëerd rondom de intentie van de tekst, die tegelijk speels en ernstig is.
Als inleiding van de eerste editie van De Lantaarn biedt ‘Herinnering’ een aantal aanwijzingen over
hoe satire concreet in dit blad vormgegeven zal worden. Die aanwijzingen raken aan mijn
werkdefinitie, maar vullen hem ook nader in. Zo bestaat de januskop op inhoudelijk niveau, het
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-25-
DE AMBIVALENTE AMURATH
tegelijkertijd maken en bevragen van verschillen, in eerste instantie uit het creëren van ambivalentie
over het oordeel en het oordeelsvermogen van Amurath en het publiek. Niet een helder beeld van wat
goed en wat fout is prevaleert, maar een ambigue visie, waarin knollen en citroenen veel van elkaar
weg hebben. Dit zou ik willen omschrijven als de ondermijning van een goed-foutschema. Op
intentioneel niveau zijn er drie duidelijke manifestaties van de januskop. De eerste is de zelfkritiek van
het satirisch ik, die spreekt uit het afdoen van het eigen werk als een mengelmoes met fouten erin,
(“stelen en stronken”) maar die ook weerlegd wordt door aan te geven wat er wel goed is aan het werk.
De tweede is te herkennen in het overdadige metafoorgebruik, dat ervoor zorgt dat de tekst tegelijk de
nadruk legt op artistiek vertoon en op de inhoud. De derde bestaat uit de inzet van ironie, een
fenomeen dat van zichzelf al een principiële dubbelheid inhoudt, (zie boven) en dat hier de vraag
oproept of Amurath schertsende dan wel serieuze bedoelingen heeft met zijn tekst. Van alledrie deze
manifestaties kun je zeggen dat ze de tekstintentie onder spanning zetten. De voorlopige conclusie is
daarmee dat de ondermijning van een goed-foutschema en het onder spanning zetten van de
tekstintentie de belangrijkste manieren zijn waarop het satirisch ik Amurath in De Lantaarn satire wil
bedrijven. Dit resultaat, dat ik beschouw als een eerste idee van hoe satire in het blad zou kunnen
werken, zal ik bij mijn uitgebreide analyses in hoofdstuk 3 en 4 nader uitwerken.
2.3 Nieuwe idealen en revolutionaire plannen
In het voorgaande is de term historische werkelijkheid al enkele malen gevallen. Ik denk dat die
werkelijkheid niet alleen bij de traditionele visie, maar in het algemeen heel belangrijk is voor satire.
Een satirisch werk functioneert altijd tegen een historische achtergrond, omdat het zijn targets (of die
nou zuiver negatief, of ambivalent beschouwd worden) kiest binnen de werkelijkheid. Samuel Johnson
heeft het bijvoorbeeld over het Londen van zijn dagen (1738) en John Dryden spreekt onder meer over
de politiek van de Restauratie in Engeland, in een satirische tekst uit 1681. (cf. Abrams 1999: 277)
Deze gerichtheid op de context maakt het noodzakelijk om bij de bestudering van satirische werken
een goed beeld te hebben van de historische werkelijkheid waarnaar de satiricus verwijst. In het geval
van De Lantaarn betreft die werkelijkheid met name Nederland tegen het einde van de achttiende
eeuw, en daarbinnen vooral de Nederlandse politiek.41 Deze paragraaf dient ertoe om de situatie in
Nederland tussen ca. 1780 en 1805 in cultureel en politiek opzicht globaal in kaart te brengen,42 om
zodoende in de volgende hoofdstukken de satirische targets goed te kunnen duiden. Bij mijn
41
De sterke focus op Nederland blijkt als je bekijkt hoeveel teksten een nationale kwestie aan de orde stellen. In
de editie 1792 gaat het om 7 van de 20 teksten (35%), in die van 1796 om 10 van de 23 (43%). Editie 1798 spant
de kroon met in 22 van de 36 teksten een nationale verwijzing (61%). De aflevering van 1800 biedt verwijzingen
in 7 van de 21 teksten. (33%) Dat levert een totaalgemiddelde op van 43%. De aandacht voor politiek is
vergelijkbaar sterk: in 6 van de 20 teksten in 1792 (30%), in 12 van de 23 in 1796 (52%), in 24 van de 36 in
1798 (67%) en in 13 van de 21 teksten in 1800 (62 %), al valt hier wel een duidelijke scheiding waar te nemen
tussen de editie 1792 en de rest. De reden hiervoor blijkt verderop in deze paragraaf.
42
In cultureel opzicht neem ik de gehele achttiende eeuw in ogenschouw. Bij de bespreking van de politieke
context begin ik in 1781.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-26-
DE AMBIVALENTE AMURATH
bespreking zal uiteraard de periode waarin De Lantaarn verscheen (1792-1801) het meest uitgebreid
aan bod komen.
Op cultureel gebied zijn er drie ontwikkelingen die ik wil noemen. Deze speelden alledrie een
belangrijke rol in de Nederlandse achttiende eeuw, en waren tevens verbonden met internationale
tendensen.43 Het gaat hier om het burgerschapsideaal, de opvattingen over religie en het natiebesef.
Dat eerste bestond uit een morele invulling van het begrip burger die in de loop van de eeuw steeds
meer in zwang raakte onder de culture elite, en die in eerste instantie vooral gepropageerd werd
middels de zogenaamde spectatoriale tijdschriften. (cf. Kloek en Mijnhardt 2001: 166, 169) Het
nieuwe burgerideaal kende zowel een cognitieve als een sociaal-morele component: het was belangrijk
om kennis te vergaren op het gebied van wetenschap, geschiedenis en literatuur, maar ook om je
deugdzaam te gedragen en een verfijnd gemoed te hebben. (ibid., 173-74) Een andere taak van de
nieuwe burger was om actief bij te dragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen. (ibid.,
176) De tweede ontwikkeling, die op het gebied van de religieuze opvattingen, kenmerkte zich in
Nederland onder andere door de nieuwe invulling die aan religieuze tolerantie werd gegeven. Deze
nieuwe invulling hing sterk samen met het burgerideaal, waarbinnen verdraagzaamheid van religies
een deugd op zichzelf werd, die de deugden behorend bij specifieke religies oversteeg. (ibid., 191) Er
begon zo voorzichtig een seculiere moraal te ontstaan. Tegelijk beschouwde men in de overwegend
protestantse Republiek het katholicisme nog altijd negatief, als een duistere en achterhaalde religie,
waartegenover het protestantisme kon worden afgezet als vooruitstrevend en tolerant. (ibid., 192) In
dit opzicht is het aanhalen van de paus en andere katholieke elementen in de tekst uit De Lantaarn die
ik in de vorige paragraaf besprak veelzeggend. De derde ontwikkeling die ik hier noem is het
natiebesef. Het idee van Nederland als natie ontstond ten tijde van de Opstand in de zestiende eeuw,
maar pas in de achttiende eeuw begon het een bredere culturele functie te krijgen. (ibid. 214-15)
Hierbij ging het onder meer om het steeds meer nationaal profileren van wetenschap, literatuur en
kunst, en de introductie of betekenisverandering van bepaalde woorden, zoals ‘nationaal karakter’ en
‘vaderland’. (ibid., 221-26) Het kwam er kort gezegd op neer dat het idee van een natie niet meer
louter politiek, maar ook cultureel van aard was. (ibid., 230) De drie genoemde ontwikkelingen
vertonen veel samenhang. Deze samenhang is het beste te vatten in het beeld van de nieuwe
Nederlandse burger, die religieuze tolerantie als een belangrijke deugd zag, en die zich richtte op de
oplossing van nationale en dus Nederlandse, maatschappelijke problemen. Dit beeld maakt deel uit
van de culturele bagage van De Lantaarn, zoals in de vervolghoofdstukken nog zal blijken. Het is
tevens een van de aspecten van de historische werkelijkheid waarnaar verwezen kan worden.
43
De internationale situatie op cultureel gebied blijft verder buiten beschouwing omdat die geen directe
relevantie heeft voor de teksten die ik in hoofdstuk 3 en 4 bestudeer. Bij de bespreking van de politieke context
zal ik nog wel enige aandacht aan het internationale aspect besteden.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-27-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Een meer directe context voor De Lantaarn vormt de politieke situatie in Nederland tussen 1781 en
1801, en daarbinnen in het bijzonder die tussen 1795 en 1801.44 In die periode vond eerst een
patriottische revolutie plaats, (1781-1787) gevolgd door een korte periode waarin het oude,
stadhouderlijke gezag opnieuw de dienst uitmaakte. (1787-1795) Deze periode werd beëindigd door
de inval van Franse revolutionaire troepen in Nederland in januari 1795. Daarbij kwamen de patriotten
die in 1787 gevlucht waren weer aan de macht. Zij doopten de naam van het land om in de Bataafse
Republiek. Deze staatsvorm bleef tot 1806 bestaan, toen Napoleon, die inmiddels aan de macht was in
Frankrijk, zijn broer aanstelde als koning van wat werd omgedoopt tot het Koninkrijk Holland. Maar
dan zitten we inmiddels ruim vijf jaar na het uitkomen van de laatste Lantaarn. De hele episode van de
patriottische revolutie bevindt zich juist ruim voor het verschijnen van De Lantaarn, maar maakt voor
het blad natuurlijk wel deel uit van de recente geschiedenis. Dit blijkt heel letterlijk in een van de
teksten die ik in hoofdstuk 3 bespreek, ‘Van de voordeelen welke de revolutie van 87 der Republiek
had kunnen aanbrengen…’. (1798: 68-73) De kiem voor deze revolutionaire beweging, die met name
bestond een coalitie van Hollandse regenten, de Gelderse en Overijsselse stadsbevolking, en de
stedelijke middenlagen in Holland, werd gelegd door een rampzalig verlopen zeeoorlog met Engeland
in 1780. De uitkomst van die oorlog versterkte reeds levende gevoelens van onvrede over het
heersende gezag. De patriotten zetten burgercompagnieën op, de zogenaamde vrijkorpsen, en wisten
zich ook anderszins goed te organiseren. Dat kwam met name omdat ze gebruikt maakten van de
periodieke pers, die een landelijk bereik had.45 Toch werd hun opmars uiteindelijk gestaakt, als direct
gevolg van de aanhouding van prinses Wilhelmina, de vrouw van stadhouder Willem V en de zus van
de koning van Pruisen, door een patriottisch vrijkorps. Die aanhouding leidde tot een inval van de
Pruisische koning, waarmee het gezag van de stadhouder zonder veel problemen werd hersteld. Flinke
aantallen patriotten vluchtten op dat moment naar Frankrijk, waar ze in 1789 de Franse revolutie van
nabij meemaakten. Toen Frankrijk in 1795 Nederland binnenviel waren zij degenen die de macht weer
overnamen. Een van hun belangrijkste acties was het samenroepen van een Nationale Vergadering,
bestaande uit afgevaardigden uit het hele land, die een nieuwe constitutie voor de Bataafse Republiek
moest opstellen. Dit bleek makkelijker gezegd dan gedaan, aangezien de meningen nogal verdeeld
waren over hoe de staat ingericht zou moeten worden. Over deze Vergadering en het nieuwe
staatsontwerp schrijft De Lantaarn veel, met name in de editie 1798. Een van de teksten hierover,
‘Kalk, Steen en Afbraak voor ons Nieuw Staats-gebouw’, (1798: 155-170) zal ik in hoofdstuk 3
bespreken. Onder de vele redenen die ertoe leidden dat er uiteindelijk weinig terechtkwam van de
ambitieuze plannen van het nieuwe revolutionaire bewind, was de belangrijkst misschien wel dat de
Republiek volledig bankroet was, en eigenlijk onder curatele van Frankrijk stond. Na enkele
staatsgrepen die achtereenvolgens een radicaal en een meer gematigd bewind aan de macht hadden
44
Het beeld van deze politieke situatie baseer ik volledig op Kloek en Mijnhardt 2001: 27-31. Verdere
bronverwijzingen zullen daarom in deze alinea niet gegeven worden.
45
Voor de belangrijke rol van de pers in deze periode, zie o.m. Theeuwen 2002 en Van Wissing 2008.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-28-
DE AMBIVALENTE AMURATH
geholpen, werd de situatie vanaf 1798 in toenemende mate gekenmerkt door consolidatie en
verzoening. Er werden geen grote veranderingen meer doorgevoerd, en de regering streefde naar
consensus. Het revolutionaire elan van enkele jaren tevoren was volledig weggeëbd.
Van de verschillende edities van De Lantaarn verscheen slechts één voor de Franse inval van 1795.
Dit is de editie 1792, die, zoals ik hierboven in een voetnoot al opmerkte, duidelijk minder aandacht
besteedt aan politieke zaken dan de overige edities. Het overzicht uit de vorige alinea maakt duidelijk
waarom: vanaf 1795 tot met de eeuwwisseling werd de politiek bepaald door de revolutionaire ideeën
uit Frankrijk en de naweeën daarvan. Tussen 1787 en 1795 was er juist sprake van een relatieve
politieke stabiliteit. De Lantaarn reflecteert in dit opzicht de historische realiteit. Een belangrijke
reden om me bij mijn analyses van Lantaarn-teksten vooral te concentreren op het thema politiek is
gelegen in het belang van dit onderwerp voor de periode waarin de meerderheid van de edities van De
Lantaarn verscheen. Om de editie 1792 en alle overige niet-politieke teksten uit het blad nu niet
volledig uit het oog te verliezen, heb ik hiernaast ook voor het thema religie gekozen, dat meer raakt
aan de algemene, culturele context. Bovendien is de eerste en langste tekst die ik bij thema politiek
bespreek, ‘Nationale Opvoeding’, (1796: 1-35) te zien als een ‘mengtekst’. Hierin komen zowel
politieke als algemeen-culturele zaken aan de orde. Zodoende poog ik mijn onderzoek naar de werking
van satire in De Lantaarn een basis te geven in de historische werkelijkheid die zo van belang is voor
satirische werken.
2.4 Politieke en religieuze januskoppen
Ik beschik nu over een werkdefinitie van satire en een eerste idee hoe satire volgens deze definitie in
De Lantaarn zou kunnen werken. Ook heb ik een globaal beeld van de historische context waarin het
blad verscheen, zowel op algemeen-cultureel als op politiek vlak. De vervolgvraag is hoe ik deze
informatie ga gebruiken bij mijn analyses. Met name is het belangrijk twee zaken vast te stellen:
1) Welke methode ga ik gebruiken?
2) Wat is mijn focus in inhoudelijke zin?
Het antwoord op vraag 1 kwam al min of meer naar voren in de eerste twee paragrafen. Mijn
onderzoek zal gestuurd worden door het idee van satire als een januskop, een dubbele retoriek, die
zich zowel manifesteert op het vlak van de inhoud als bij de intentie. Daarbij laat ik de teksten uit De
Lantaarn eerst ‘voor zichzelf spreken’ door ze te onderwerpen aan een algemene beschouwing van
vormelijke en inhoudelijke kenmerken. Vervolgens ga ik op zoek naar karakteristieken en patronen die
gezien kunnen worden als een concrete manifestatie van het fenomeen satire zoals ik dat hier
gedefinieerd heb. Op deze manier hoop ik een duidelijk beeld van de werking van satire in De
Lantaarn te krijgen.
De tweede vraag is goeddeels beantwoord in paragraaf 3. In inhoudelijke zin focus ik mij ten eerste
op het thema politiek, (hoofdstuk 3) en daarnaast ook op het thema religie. (hoofdstuk 4) De keuze
voor politiek wordt gerechtvaardigd door de veelvuldige aanwezigheid van politieke teksten in De
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-29-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Lantaarn en het belang van dit thema in de contemporaine context, met name vanaf 1795. Het tweede
thema poogt een plaats te geven aan de meer algemeen-culturele kwesties, die eveneens rol spelen in
het blad en in de periode van verschijnen. Tevens fungeert religie als een ‘kleine casus’, die moet
uitwijzen in hoeverre de bevindingen uit de ‘grote casus’ politiek generaliseerbaar zijn. In de conclusie
zal ik op die kwestie nog nader reflecteren.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-30-
DE AMBIVALENTE AMURATH
HOOFDSTUK 3
Onbetrouwbare opinies
Politieke satire in De Lantaarn
Als er een politieke rel plaatsvindt dan zijn satirici er vaak als de kippen bij. In de afgelopen jaren
zagen we hoe tv-programma’s als KOPSPIJKERS en KOEFNOEN reageerden op de actualiteit en
bijvoorbeeld aandacht besteedden aan de deelname van de Lijst Pim Fortuyn aan het eerste kabinet
Balkenende of het omstreden optreden van Rita Verdonk als Minister van Vreemdelingenzaken in het
tweede kabinet onder dezelfde premier.46 Wie deze programma’s nu, slechts een paar jaar na dato, nog
eens terug zou kijken, mist waarschijnlijk al een deel van de grappen, omdat er gerefereerd wordt aan
situaties en personen die inmiddels alweer bijna vergeten zijn. Dit toont aan hoe tijdsgebonden satire
kan zijn, zeker als het thema politiek is.
Dit hoofdstuk behandelt vier teksten uit De Lantaarn die (vooral) gaan over het thema politiek. Het
betreft achtereenvolgens: ‘Nationaale Opvoeding’, (1796: 1-35) ‘X. Van de voordeelen welke de
revolutie van 87 der Republiek had kunnen aanbrengen; en wat verder vertoond zal worden.’, (1798:
68-73) ‘XXXII. Kalk, Steen en Afbraak voor ons Nieuw Staats-gebouw’ (1798: 155-170) en ‘Welke is
de voegzaamste houding voor eene Nieuwe Regeering, in geval van een Eventuëele Revolutie?’
(1800: 107-115, 121-125) Ik bespreek bewust alleen teksten uit de edities na 1795, toen een nieuwe
revolutionaire periode in de Nederlandse politiek zijn aanvang nam met de inval van de Fransen. (zie
paragraaf 2.3) Zo heb ik de kans te bekijken hoe satire in De Lantaarn zich manifesteert binnen de
historische context van een specifieke politieke episode, namelijk de periode van de Bataafse
Republiek, en daarvan dan de beginjaren 1795-1800. De vier teksten worden ieder in een afzonderlijke
paragraaf besproken, maar ik zal wel regelmatig dwarsverbanden leggen. Aan het slot van de laatste
paragraaf volgen alvast enkele voorlopige conclusies aangaande werking van satire in De Lantaarn.
3.1 Van weinig nut en toch belangrijk
‘Nationaale Opvoeding’ (1796: 1-35) is een opiniërende tekst, waarin Amurath grofweg drie thema’s
bespreekt: het gewenste maatschappelijke gedrag van het Nederlandse volk, (1-15) de status van
Nederland als natie ten opzichte van andere naties, en in dit verband ook het (on)belang van
vaderlandsliefde (16-20) en ten slotte het gewenste gedrag van degenen die het land regeren, de
politici, waarbij zowel het ancien regime (het stadhouderlijke bestuur) als de nieuwe, revolutionaire
bestuurders aan bod komen. (21-35) De overgang van het eerste naar het tweede thema is gemarkeerd
Het najaarsseizoen 2002 van KOPSPIJKERS geeft legio voorbeelden. In de programma’s schoven onder meer
imitaties van LPF-leider Matt Herben en LPF-ministers Heinsbroek en Nawijn aan. KOEFNOEN bracht op 31
december 2006 een oudejaarsuitzending waarin een imitatie van Rita Verdonk liedjes zong die haar strenge
asielbeleid parodieerden.
46
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-31-
DE AMBIVALENTE AMURATH
door een cursief gedrukte titel en een aankondiging in de laatste zin voorafgaand aan die titel. (15-16)
De overgang van het tweede naar het derde thema is niet specifiek gemarkeerd, maar dat geldt wel
voor het onderscheid binnen dit laatste gedeelte van de tekst tussen de bespreking van het oude,
stadhouderlijke en het nieuwe, revolutionaire bestuur. Het stuk over het oude bestuur is namelijk
volledig afgedrukt in gotisch schrift, terwijl de rest van deze tekst de standaard, Romeinse drukletter
gebruikt. Dat betekent meer dan een simpele markering, aangezien het gotische schrift anno 1796
reeds enkele eeuwen in onbruik was geraakt als drukletter, en zelfs toen het nog wel gebruikt werd al
een duidelijke negatieve connotatie had in sommige kringen. Het gebruik van het gotisch zet dit
tekstgedeelte indirect neer als ouderwets en achterhaald. 47 Aangezien het in dit tekstgedeelte gaat over
een oud bestuur, dat inmiddels gevallen is, versterken vormgeving en inhoud elkaar hier. Voorts bevat
‘Nationaale Opvoeding’ één illustratie (na p. 16) en in totaal tien voetnoten met een variërende lengte
en functie.48 Tenslotte vinden we in dezelfde aflevering van De Lantaarn twee vervolgstukken op deze
tekst, respectievelijk getiteld ‘De Nationaale Opvoeding. Vervolg’ (117-126) en ‘De Nationaale
Opvoeding, Een woordje ten besluite van dit onderwerp: voor dit maal’. (178-181) In die eerste tekst
spreekt Amurath over het hoger onderwijs en over hoe men hooggeleerden zou moeten ‘opvoeden’, in
de tweede gaat het over de behandeling van de onderklasse van de samenleving.49
De precieze datering van ‘Nationaale Opvoeding’ is enigszins problematisch, omdat Amurath
hierover ambigue signalen afgeeft. In het begin van de tekst laat hij de uitspraak “Geen ogenblik is
misschien min geschikt tot verbeeteringe der openbaare en algemeene opvoedinge dan 't
tegenwoordige” volgen door een voetnoot, met daarin de toevoeging “Dit schreev' ik in Junij 1794.”
(2) De volgende alinea opent met de zin: “Geen ogenblik is beter geschikt, om deezen onontbeerlijken
arbeid op te vatten, dan het tegenwoordige (5 Julij 1795).” (ibid.) Daarmee lijken we aangekomen te
zijn bij het daadwerkelijke moment van schrijven, aangezien Amurath hierna die “onontbeerlijken
arbeid” inderdaad opvat. Aan het begin van de passage in het gotisch lezen we dan echter in een
nieuwe voetnoot: “Het zelve is gelijk dit geheele stuk (uitgenomen eenige lapjes, welke hier en daar er
tusschen ingelascht zijn) lang geschreeven voor den tegenwoordigen staat van zaaken”. (21) Daarbij
slaat “[h]et zelve” op dit specifieke gedeelte in het gotisch, waardoor “dit geheele stuk” welhaast moet
slaan op de tekst ‘Nationaale Opvoeding’ in zijn geheel. De datering “lang […] voor den
tegenwoordigen staat van zaaken” verwijst naar de politieke machtswisseling die plaatsvond toen in
1795 de Franse revolutionairen Nederland binnenvielen.50 Dit is problematisch, omdat de
Bij het lemma ‘gotisch schrift’ in het Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek’ valt te lezen: “De
[Italiaanse, IN] humanisten identificeerden het gotische schrift met de degeneratie van de klassieke literatuur in
compendia, bloemlezingen enz.” (Bork e.a. 2002) Weliswaar gaat het hier om het Middeleeuwse handschrift en
niet de drukletter, maar het idee van de Italiaanse humanisten toont wel aan dat de term ‘gotisch schrift’ vanaf
het begin een negatieve bijklank heeft gehad.
48
Op die verschillende functies kom ik later nog terug.
49
Deze twee teksten komen in mijn analyse verder niet aan bod.
50
Dit bewijst onder meer de voetnoot op p. 20, die ‘Nationaale Opvoeding’ “ouwbakken” noemt, gevolgd door
een verwijzing naar de “heerlijke leer der gelijkheid”, waarin Amurath naar eigen zeggen nog onervaren is.
Gelijkheid was een van de kernbegrippen van het nieuwe bestuur. (cf. Kloek en Mijnhardt 2001: 554)
47
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-32-
DE AMBIVALENTE AMURATH
eerdergenoemde datum 5 juli 1795 na de machtswisseling ligt.51 Een mogelijke oplossing is dat die
andere datering uit het begin (juni 1794) alsnog slaat op het grootste deel van de tekst, waarbij de zin
die gedateerd is op 5 juli 1795 een van tussengevoegde “lapjes” is. Het slotgedeelte na de gotische
tekst (28-35) zou ik echter willen betitelen als meer dan slechts een ‘lapje’, en dit gedeelte moet wel
na de machtswisseling geschreven zijn, omdat het over het nieuwe bestuur gaat. Als het aankomt op de
politieke en culturele context die we in ogenschouw moeten nemen bij het lezen van deze tekst, denk
ik daarom dat zowel de gebeurtenissen voor als in 1795 relevant zijn.
Omdat ‘Nationaale Opvoeding’ zowel meer algemeen-culturele (het gedrag van het volk, de status
van de Nederlandse natie) als specifiek politieke zaken (het gedrag van diverse politici) bespreekt, is
het belangrijk om op beide fronten te weten wat er speelde in die tijd, laten we zeggen de jaren 17941795. Wat betreft de algemeen-culturele zaken verwijs ik hiervoor naar mijn bespreking in paragraaf
2.3, en het daaruit naar voren gekomen beeld van de maatschappijbewuste burger, voor wie kennis en
deugd centrale noties waren, en die zich vooral op nationale zaken richtte. Het feit überhaupt dat
Amurath schrijft over nationale opvoeding bevestigt dit beeld. Hij bemoeit zich via deze weg met
maatschappelijke kwesties op nationaal niveau. De termen kennis en deugd komen ook vrij letterlijk
terug.52 Op politiek gebied valt er vooral iets te zeggen over gebeurtenissen in 1795, aangezien de
situatie tot aan de Franse inval in januari van dat jaar vrij stabiel was. (zie paragraaf 2.3) Omdat de
Nationale Vergadering, die aan een nieuwe staatsinrichting van Nederland zou gaan werken, pas op 1
maart 1796 bij elkaar kwam, was de tussenliggende periode vanaf begin 1795 een overgangstijd. In
deze ruim dertien maanden werden de oude, bestaande bestuursorganen beheerd door nieuwe mensen,
de patriotten. Zij gingen voortvarend en actief aan de slag met het in de praktijk brengen van alle
idealen die in het decennium daarvoor in de patriottische pers vorm hadden gekregen. De bestuurders
probeerden de publieke discussiecultuur die reeds was ontstaan om te zetten in een politieke
participatiecultuur. (cf. Kloek en Mijnhardt 2001: 552) Het feit dat Amurath in ‘Nationaale
Opvoeding’ zo uitgebreid ingaat op hoe een goed burger en een goede politicus zich moeten gedragen,
is te zien als een (kritische) beschouwing van dit voortvarende werk van de nieuwe machthebbers, die
over veel van de kwesties die Amurath behandelt concrete plannen formuleerden. (ibid.) Op deze
manier is de hier te analyseren tekst herkenbaar als een onderdeel van het contemporaine discours.
Binnen dit discours, deze historische werkelijkheid, fungeren voor het satirisch ik Amurath drie
groepen in het bijzonder als target. De eerste groep wil ik omschrijven als de Verlichtingsadepten, de
tweede als de klasse van politici en regeerders, en de derde als het Nederlandse volk. Het zijn deze
groepen waarop hij zijn (satirische) retoriek als het ware loslaat. Om wie het bij de tweede en derde
groep gaat spreekt min of meer voor zich. Politici en regeerders kwamen we hierboven al tegen, en de
term het Nederlandse volk duidt op de inwoners van de Republiek in het algemeen, met een speciale
51
De Fransen trokken Nederland al in januari 1795 binnen. (cf. Kloek en Mijnhardt 2001, 29)
Amurath spreekt bijvoorbeeld over de kennis die nuttig en niet nuttig is voor de gemiddelde arbeider (9-10) en
gaat vervolgens uitgebreid in op de noodzakelijke deugden, zowel voor het volk (11-15) als voor de politieke
machthebbers van het oude en nieuwe regime. (25-27, 33-35)
52
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-33-
DE AMBIVALENTE AMURATH
focus op de werkende klasse.53 Met de aanduiding Verlichtingsadepten doel ik op de groep mensen die
zich, met name via genootschappen en in tijdschriften, bezighield met het in de praktijk brengen van
Verlichtingsidealen, zoals de verspreiding van kennis.54 Amurath spreekt vooral kritisch over de vele
prijsverhandelingen die door de genootschappen uitgeschreven werden.55 Hij doet dit in een voetnoot.
(4) Bij mijn discussie van de concrete manifestaties van satirische retoriek in De Lantaarn die nu volgt
zal met name de tweede groep, de klasse van politici en bestuurders, nog uitgebreid langskomen. Het
is echter goed om te beseffen dat ook de andere groepen in Amuraths betoog de nodige aandacht
krijgen. Bij mijn bespreking van de andere teksten zal ik nagaan in hoeverre dezelfde targets
terugkeren, en of er op dit vlak dus constanten te ontdekken zijn.
Mijn impressie is dat de satirische retoriek zich in ‘Nationaale Opvoeding’ in sterke mate
manifesteert op het niveau van de metatekst. Met metatekst doel ik dan op alle tekstgedeeltes die geen
onderdeel uitmaken van het lopende verhaal, inclusief de voetnoten. Er is veel van dit soort metatekst
in het stuk aanwezig, al heeft een deel daarvan geen (expliciet) satirische functie. Je hebt bijvoorbeeld
korte en langere zinnen die de structuur van de tekst expliciteren of aankondigen wat er gaat komen,
zoals in de volgende passage aan het slot: “Edoch tusschen arbeiden en slaapen blijven bij meest allen,
meer of min, eenige ogenblikken over, wier wel bestierde aanleg, niet in metaphisieke bespiegeling,
een gedeelte der nationaale opvoedinge uitmaakt. Hier over een woord.” (8) Amurath doet hier een
bewering waar hij nog nader op in wil gaan. Dat hij dit wil gaan doen expliciteert hij door de
metatekstuele zin “Hierover een woord.” Dit soort expliciteringen vinden we vaker. (cf. bijv. 6, 15) Je
kunt zeggen dat ze de geconstrueerdheid van de tekst benadrukken door de structuur ervan te
expliciteren, maar dat is niet noodzakelijkerwijs een satirische functie. Een andere, niet-satirische
functie, die vooral in de voetnoten naar voren komt, is het geven van aanvullende informatie,
bijvoorbeeld de eerdergenoemde datering (“Dit schreev’ ik Junij 1794”, 2) of een bronvermelding. (cf.
16, tweede noot) Het leveren van inhoudelijk commentaar, waar vaak ook voetnoten voor worden
gebruikt, (cf. bijv. 4, 14) is een functie van de metatekst die meestal wel satirisch werkt, maar die
soms een wat meer neutrale betekenis heeft. Een geval van het laatste is de passage die Amurath
toevoegt als hij begint te spreken over de manier waarop aankomend stadhouder het beste op zijn
bestuurlijke taak voorbereid kan worden. Daar drukt hij via enkele metaforen uit dat dit een nogal
precair onderwerp is, waarover je snel teveel of te weinig zegt. (22) In alle overige gevallen is de
metatekst volledig satirisch uit te leggen.
De metateksten in ‘Nationaale Opvoeding’ die wel satirisch werken, doen dat door het op spanning
zetten van een eenduidige, ernstige, dan wel speelse intentie, ofwel door het aannemen van een
januskop op intentioneel niveau. Als je de verschillende fragmenten naast elkaar zet, dan zijn enkele
Hiervan getuigt bijvoorbeeld de uitspraak: “Alzo is te arbeiden met ’t lichaam, om de behoeftens van dat
ligchaam te voorzien, verre weg de algemeenste bestemming des menschdoms”. (7)
54
Outram wijst op het belang van sociale instituties, zoals de genootschappen, bij de verspreiding van
Verlichtingsideeën binnen verschillende Europese landen. (2005: 11-12)
55
Achtergrondinformatie over deze prijsverhandelingen en hun inhoud biedt De Quay 2000.
53
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-34-
DE AMBIVALENTE AMURATH
patronen te ontdekken. Een daarvan is het leveren van een ambigue kritiek op de tekst zelf. Wat
bijvoorbeeld te denken van deze passage:
Geen ogenblik is misschien min geschikt tot verbeeteringe der openbaare en algemeene
opvoedinge dan ’t tegenwoordige. [Voetnoot: “Dit schreev’ ik Junij 1794”] Nimmer arbeidde een
verstandig artz aan 't omwerken, aan 't zuiveren der vochten eens lijders, op 't ogenblik als hij in
stuipen legt, of als ijlhoofdigheid hem doet raazen; men leest geene optische verhandeling voor
aan iemand, welke nodig heeft geligt te worden van de cataract; […] Ik weet 't zeer wel, en zeg 't
enkel om luiden (en hun getal is legio) die zo onbekwaam zijn, om iets reëels uittebroeijen, als
geneegen op eens anders bedrijf te vitten, de moeite te bespaaren, mij dit voortewerpen. Ik weet 't.
(1796: 2)
Wat Amurath hier aangeeft, aan het begin van een verhandeling die ‘Nationaale Opvoeding’ als titel
heeft, is dat hij zich er zeer bewust van is dat het een slecht moment is om de algemene opvoeding te
verbeteren. Door het gebruik van enkele medische metaforen herhaalt hij die boodschap nog eens. Ten
slotte volgt dan ook nog een letterlijke repetitio. (“Ik weet ’t zeer wel, […] Ik weet ’t”) Aangezien er
in het vervolg van de tekst weldegelijk over de verbetering van de “algemeene opvoedinge” gesproken
wordt, is dit een directe vorm van kritiek op de tekst zelf. Amurath zegt: het is een slecht moment om
over de verbetering van de nationale opvoeding te schrijven, maar ik doe het toch. Echter, tegen dit
zelfkritische beeld brengt de tekst ook twee tegenargumenten in. De eerste zit al in het bovenstaande
citaat en behelst de toevoeging dat Amurath de ongeschiktheid van het moment alleen noemt “om
luiden (en hun getal is legio) die zo onbekwaam zijn, om iets reëels uittebroeijen, als geneegen op eens
anders bedrijf te vitten, de moeite te bespaaren, mij dit voortewerpen.” De kritiek op de eigen tekst is
dus geformuleerd om de kritiek van anderen, mensen die zelf niks kunnen maken, maar wel graag op
andermans werk vitten, voor te zijn. Het andere tegenargument wordt geleverd door de eerstvolgende
zin na het citaat: “Geen ogenblik is beter geschikt, om deezen onontbeerlijken arbeid op te vatten, dan
het tegenwoordige (5 Julij 1795).” Op de problematiek van de twee verschillende data ging ik
hierboven al in. Nu gaat het erom dat hier twee momenten tegenover elkaar staan, één geschikt en één
ongeschikt om over nationale opvoeding te spreken. Geen van die twee prevaleert uiteindelijk,56
waardoor een dubbele betekenis op intentioneel niveau in het leven wordt geroepen: de tekst verzwakt
zichzelf door zelfkritiek, maar neemt die kritiek ook min of meer weer terug.
Op andere momenten in de tekst, werkt de zelfkritiek vergelijkbaar ambigu. Een van de meer in het
oog springende voorbeelden is een voetnoot waar ik in een eerder verband ook al aan refereerde, toen
ik het had over de datering van ‘Nationaale Opvoeding’. Ik citeer hem hier volledig.
56
De voetnoot op p. 21 suggereert immers dat een flink deel van deze tekst alsnog in 1794, en dus op het
‘verkeerde’ moment geschreven werd.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-35-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Het zelve is gelijk dit geheele stuk (uitgenomen eenige lapjes, welke hier en daar er tusschen
ingelascht zijn) lang geschreeven voor den tegenwoordigen staat van zaaken; zeker zoude 't mij op
dit ogenblik niet in de herzens kunnen komen, mijn kostelijken tijd aan een zo nutteloos
onderwerp te verspillen. Nu 't geschreeven is, mag 't van mijn vaderlijk-auteurs hart niet, zulks te
schrappen, alhoewel ik bewust ben, hoe deeze zijstap in dit boekje figureeren zal, als een
doodshoofd in een galanteriewinkel. Voor 't overige kunnen de liefhebbers van historische
navorschingen in die lessen en in't verwaarloozen van die lessen, de zaaden der laatste revolutie
duidelijk bloot gelegd vinden. En dit is 't eenig nut, 't geen deeze digressie bij mogelijkheid
hebben kan. (1796: 21)
“Het zelve” verwijst hier naar het stuk gotische tekst dat de gewenste opvoeding van een aankomend
stadhouder beschrijft, de “tegenwoordigen staat van zaaken” naar de door de Franse inval in 1795
veroorzaakte nieuwe politieke verhoudingen. (zie boven) Bondig geparafraseerd zegt Amurath dat de
gotische tekst over een nutteloos onderwerp gaat, en dat hij hem alleen heeft laten staan omdat het stuk
nou eenmaal geschreven was én omdat men er iets uit kan leren over de laatste revolutie, die van begin
1795. De nutteloosheid van het onderwerp impliceert een sterke tekstkritiek, die nog extra benadrukt
wordt door zinsnedes als “zoude ’t mij op dit ogenblik niet in de herzens kunnen komen” en
“kostelijken tijd”. Ook de vergelijking van dit tekstgedeelte en de editie van De Lantaarn waar hij in
staat (“dit boekje”) met een doodshoofd in een galanteriewinkel, draagt hiertoe bij. Deze metafoor
duidt op een sterke tegenstelling, namelijk de aanwezigheid van iets kaals en doods in een weelderige
omgeving.57 De tegenstelling wordt ook typografisch nog versterkt door “doodshoofd” als enige
woord in deze voetnoot gotisch af te drukken.58 Zodoende wordt dit stuk uit ‘Nationaale Opvoeding’
neergezet als een gebrek, een fout in de tekst, en dus als een kritiek op de tekst. Maar dan merkt
Amurath nog op dat “de liefhebbers van historische navorschingen in die lessen en in't verwaarloozen
van die lessen, de zaaden der laatste revolutie duidelijk bloot gelegd [kunnen] vinden”. Het is niet
duidelijk waar “die lessen” precies naar verwijst, maar gezien de daaropvolgende zin gaat het erom dat
uit de gotische tekst over het oude bestuur is af te leiden waarom dit bestuur ten val is gekomen. Het
tekstgedeelte, eerst zo expliciet gepresenteerd als nutteloos en als een verkeerde eend in de bijt, blijkt
terstond een functie te hebben die heel wat verder reikt dan het “vaderlijk-auteurs hart” van Amurath.
De tekstkritiek wordt meteen nadat hij geponeerd is weer afgezwakt. Daarmee ontstaat wederom een
dubbele betekenis op intentioneel niveau.
De ambigue zelfrelativering van Amurath vormt weer een aparte categorie. We bevinden ons daarbij
nog steeds binnen het domein van de metatekst. Als het gaat om zelfrelativering creëert Amurath de
ambiguïteit niet zozeer door een combinatie van kritiek en afzwakking, als wel door de relativering
57
Een galanteriewinkel is een winkel die allerlei sierlijke en weelderige snuisterijen verkoopt. (WNT, lemma:
galanterie, bet. II-4.
58
Voor de negatieve connotaties van het gotische schrift, zie noot 47.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-36-
DE AMBIVALENTE AMURATH
indirect te brengen. Die indirectheid komt op verschillende manieren tot uiting. Zo zijn er een drietal
momenten waarop Amurath zich relativerend uitlaat over zijn eigen capaciteiten, terwijl hij spreekt in
de wij-vorm. Terugverwijzend naar het thema van de volksopvoeding waar hij op dat moment mee
bezig is, merkt hij op: “Eer wij een onderwerp, 't geen wij ons niet vermeeten, ook niet gelooven,
immer te zullen afdoen, verder gaan uitpluizen, moeten wij ons voor een ogenblik ophouden met dat
ander deel der Nationaale Opvoeding [nl. de deugd, IN]”. (11) De relativering zit hem hier vooral in
het woord “vermeeten”, dat pretenderen betekent.59 Het in de tekst benadrukken van het ontbreken van
de pretentie om een onderwerp volledig af te handelen creëert een bescheiden beeld van degene die
aan het woord is. Maar omdat Amurath het herhaaldelijk over “wij” en “ons” heeft is dit bescheiden
beeld niet exclusief op hemzelf van toepassing. Hij heeft het beeld als het ware verplaatst naar een
collectief niveau, waar hij wel onderdeel van uitmaakt, maar waar hij niet alleen de
verantwoordelijkheid draagt voor de gedane uitspraak. De wij-vorm is ook terug te herkennen in een
uitspraak aan het slot van Amuraths verhandeling over de inhoud en de waarde van de term
vaderlandsliefde, als hij zegt: “Maar wat hebben wij met deeze speculatien te doen! zullen wij de
waereld veranderen?” (18) Dat “zullen wij de waereld veranderen?” is opnieuw een uitdrukking die
getuigt van weinig pretenties, maar dan wel uitgesproken door een collectief ‘wij’. Een laatste
manifestatie van dit collectief is te vinden in het tussenvoegsel “volgens ons gebrekkig inzien”. (26)
Een andere manier waarop Amurath zelfrelativerende uitspraken indirect ‘maakt’ is door de
relativering niet letterlijk uit te spreken, maar deze te impliceren of suggereren. Dat gebeurt
bijvoorbeeld vlak voordat hij zijn bespreking van de ‘ideale’ opvoeding van de stadhouder begint, het
inmiddels al enkele malen genoemde gotische stuk. Daar staat:
Misschien zal eenig lezer, die niet voortleest, als de os voor de ploeg loopt, vraagen: Mr. Amurath
meent gij u bevoegt tot eene zo uitgebreide als moeijelijke taak? - Geenzints - En waarom, vriend!
bemoeit gij er u dan meê? - 't Is met schrijven, als met de muziek, en wilt gij een Virtuoso aan den
gang krijgen, zo laat hem een breeken-been wat in de ooren krassen. (1796: 20)
De uitgebreide en moeilijke taak waaraan hier gerefereerd wordt betreft de omschrijving van de
belangrijkste deugden en kwaliteiten die een stadhouder moet hebben. (cf. 21-27) Amurath geeft
ruiterlijk toe dat hij zich tot die taak niet bevoegd acht, wat een zelfrelativering impliceert. Hij zet
hiervoor een denkbeeldige dialoog op met de lezer “die niet voortleest, als de os voor de ploeg loopt”,
degene die niet domweg, zonder nadenken de tekst doorploegt,60 dus eigenlijk: de oplettende lezer.
Deze lezer stelt twee kritische vragen, die Amurath beantwoordt. Het antwoord op de eerste vraag is
eenduidig, maar bij de tweede vraag reageert Amurath met een metafoor. Dat versterkt de indirectheid.
De metafoor vergelijkt het schrijven met het maken van muziek, en stelt dat je, om een
59
60
WNT, lemma: vermeten (I), bet. II-5.
Het WNT noemt de associatie van de os met onder meer domheid. (lemma: os, bet. 1)
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-37-
DE AMBIVALENTE AMURATH
beroepsmusicus61 aan de gang te krijgen, hem een onbekwame knoeier62 wat in de oren moet laten
krassen. In deze context zou Amurath die onbekwame knoeier zijn, omdat hij degene is die zich niet
bevoegd acht om over de stadhouder te schrijven. Het is echter niet duidelijk wie de ‘professional’ is
die Amurath met zijn gekras aan de gang zou krijgen. Het kan om een politicus gaan, of politici in het
algemeen, omdat het hier om een politiek onderwerp gaat, maar de politieke klasse krijgt elders zoveel
vegen uit de pan (zie onder) dat deze suggestie problematisch is. Beter is het daarom misschien om het
antwoord open te laten en het inzetten van deze metafoor te beschouwen als een manier van Amurath
om zijn poging tot zelfrelativering ambigu te maken. Deze ambiguïteit wordt dan vooral veroorzaakt
door het indirecte karakter van de metafoor in het algemeen, die iets vertelt door middel van een beeld.
Het creëren van een dubbele betekenis op het gebied van de intentie gebeurt ongetwijfeld ook nog
op andere manieren in ‘Nationaale Opvoeding’.63 Ik heb er hier echter twee karakteristieken uit willen
lichten, die zich beide manifesteren op het niveau van de metatekst, en die de metatekst een
belangrijke satirische functie geven. Het betreft ten eerste het tegelijkertijd poneren en ontkrachten van
kritiek op de tekst zelf. Dit heeft als retorisch effect dat de argumentatieve kracht van de tekst afneemt
en toch ook weer gecompenseerd wordt. De lezer gaat zich afvragen of hij de tekst serieus moet
nemen, maar wordt in zijn zoektocht geblokkeerd door een dubbelzinnige boodschap. Eenzelfde
ambivalentie is het resultaat als je kijkt hoe het satirisch ik Amurath zichzelf relativeert. Dit gebeurt op
een indirecte wijze, bijvoorbeeld door in de wij-vorm te spreken of door metaforiek te gebruiken. Op
deze manier is de zelfrelativering nooit definitief te ‘bewijzen’. Zowel de ambigue tekstkritiek als de
indirecte zelfrelativering zijn terugkerende fenomenen in de tekst die in deze paragraaf centraal staat.
Ik beschouw ze daarom als voorbeelden van de werking van satire in die tekst. Bij mijn
vervolganalyses zal ik kijken in hoeverre deze fenomenen ook in andere teksten uit De Lantaarn
voorkomen.
Maar laten we de januskop op inhoudelijk vlak niet vergeten. Ook hiervan biedt ‘Nationaale
Opvoeding’ enkele concrete manifestaties. Om deze te vinden laat ik de metatekst voor wat die is, en
concentreer ik me op enkele redeneringen uit het lopende betoog. Amurath spreekt over verschillende
thema’s, en hij schroomt daarbij niet om felle kritiek te leveren. Hierboven gaf ik al het voorbeeld van
de vele prijsverhandelingen, uitgeschreven door contemporaine genootschappen, waarover hij zich
negatief uitlaat. Andere verschijningen van de kritische blik zijn de bespreking van de waarde en
inhoud van het begrip vaderlandsliefde, (15-18) en de hele verhandeling over het gewenste gedrag van
de politieke machthebbers binnen het oude en nieuwe bestuur, (21-35) waarin Amurath regelmatig
benadrukt wat er mis is met het huidige gedrag in de politiek, en op die manier de negatieve kanten
Aan de hand van de gegeven citaten in het WNT is na te gaan dat de betekenis van “Virtuoso” hier die van
beroepsmusicus moet zijn. De meer moderne betekenis “meester in de practische beoefening der muziek” (bet.
3) komt namelijk pas vanaf 1840 voor, terwijl de betekenis “beroepsmusicus” al in 1751 wordt gevonden.
62
WNT, lemma: brekebeen, bet. I.
63
Ik denk dan bijvoorbeeld aan het reflecteren van Amurath op het eigen taalgebruik in een voetnoot. (cf. 14)
Hiermee komt de nadruk op de taligheid van zijn tekst te liggen, en dat gaat ten koste van een ‘serieuze’,
inhoudelijke boodschap. Nader onderzoek zou deze mogelijke karakteristiek verder kunnen uitwerken.
61
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-38-
DE AMBIVALENTE AMURATH
laat zien van het politieke bedrijf. Met name die twee laatste vormen van kritiek, die zich grof gezegd
uitstrekken over de gehele tweede helft van de tekst, zijn interessant in satirisch opzicht, omdat ze,
zoals ik in het vervolg zal laten zien, uiteindelijk een dubbelzinnige boodschap afgeven. Daarbij speelt
een belangrijke rol dat Amurath niet altijd zeker is van zijn eigen oordeelsvermogen en dat van zijn
publiek, iets wat we ook al in de inleidende tekst uit 1792 zagen. (cf. paragraaf 2.2) Al vroeg in
‘Nationaale Opvoeding’ drukt hij die onzekerheid uit door te zeggen: “Zij welke ons geleert hebben,
hoe de menschen moeten worden opgevoed, laaten misschien? zich in twee klassen afdeelen”. (5) De
twijfel is hier van toepassing op een indeling in twee klassen, op een heldere classificatie dus. Het
woordje “misschien”, dat een voorbehoud impliceert, wordt gecombineerd met een vraagteken en de
twijfel over de houdbaarheid van deze classificatie drukt Amurath dus dubbel uit. De tekst geeft zo al
in een vroeg stadium een signaal over de manier waarop er geredeneerd wordt: Amurath brengt een
onderscheid aan, maar betwijfelt dat onderscheid tegelijkertijd.
De twijfel over het oordeelsvermogen uit zich waarschijnlijk het sterkst als Amurath spreekt over
het begrip vaderlandsliefde. De passage die hierover gaat bevindt zich in het hart van de tekst, en
vormt feitelijk de overgang van het algemene verhaal over volksopvoeding naar een bespreking van de
Nederlandse politieke situatie. De manier waarop Amurath deze passage begint is al veelzeggend:
“Moet ik aan 't hoofd der deugden, of der goede hoedanigheden der ingezeetenen eens Staats zetten
den volksgeest, vaderlandsliefde of publick spirit, zo als onze overzeesche nabuuren dien noemen, en
waarin zij even zo uitblinken, als wij er arm in zijn?” (15) Dit is geen stelling, maar een vraag.
Amurath zegt met deze uitspraak dat vaderlandsliefde een deugd zou kunnen zijn maar dit niet
noodzakelijkerwijs is. De zin die hier direct opvolgt levert een voorlopig antwoord, door op te merken
dat “deeze volksgeest” voor een belangrijk deel geënt is “op den nationaalen hoogmoed, die wederom
wortelt in ’t aanzien, eenen Staat door zijne nabuuren toegekent.” (ibid.) Hoogmoed heeft de negatieve
connotatie van eigenwaan en zelfverheffing die verblindend is.64 Door aan te geven dat
vaderlandsliefde deels geënt is op nationale hoogmoed, zet Amurath het begrip weg als een ondeugd.
Iets verderop wordt de ‘ware aard’ van vaderlandsliefde nog eens met behulp van metaforiek
uitgedrukt.
De waereldburger, die zijn vooringenomen oog slaat over de bewoners der aarde, ziet ze afgedeelt
in koppels, ieder geleid door een of meer hoeders, liever houders, wier belangen 't is hunne
kudden bij zich te houden, en (daar hunne sterkte, welvaart en aanzien af hangt van de talrijkheid
der kudden) ze ten koste der nabuurige kudden te vergrooten: waartoe zij zich allerlei
onrechtvaardigheid, geweld en list veroorlooven. Hierom beijveren zich de aanvoerders, om hun
onderhoorigen te doen gelooven, dat zij beter zijn dan hunne nabuuren, zo als ook 't land, waarop
zij leeven of graazen. Naarmaate zij gelukkiger in dit onderwijs, in deeze opvoeding slaagen, hoe
64
WNT, lemma: hoogmoed, bet. 3.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-39-
DE AMBIVALENTE AMURATH
de onderdaanen meer publick spirit, volks-geest of patriotismus (in de oude betekenis van 't
woord) hebben. Deeze deugd of hoedanigheid is hem, die zit aan de helm van Staat, des te meer
aangeleegen, naarmaate deeze drift als de wind is, die vaart in 't schip brengt. (1796: 17-18)
In deze passage zijn verschillende ideeën over vaderlandsliefde te zien. Allereerst is er het beeld van
de bewoners van de aarde als onderverdeeld in troepen,65 die geleid worden door een of meerdere
hoeders, of beter gezegd houders. Die laatste vervanging van hoeders door houders lijkt een
verwijzing naar de stadhouders van de Nederlandse Republiek, die immers fungeerden als de hoeders
van het Nederlandse volk, zoals er in andere landen koningen waren. Een andere associatie die de
vervanging van hoeders door houders oproept is dat de leiders van de verschillende troepen zich
eerder als bezitters (houders) dan als beschermers (hoeders) van die troep opstellen. Deze suggestie
wordt in het vervolg ook uitgewerkt, als Amurath zegt dat de troepleiders hun kudde, een nieuw beeld
dat aan de wereldbevolking een dierlijk karakter geeft, graag willen vergroten ten koste van andere
kuddes, omdat dat hen, de leiders dus, meer kracht, welvaart en aanzien oplevert. Om dit egoïstische
doel te bereiken gebruiken ze middelen als onrechtvaardigheid, geweld en list. Ze proberen ook ijverig
hun ondergeschikten66 te laten geloven dat zij beter zijn dan hun ‘buurkuddes’, de andere volken, en
dat het land waarop zij grazen, de plek waar ze wonen, eveneens beter is. Het is dit “doen gelooven”
dat de kern van de vaderlandsliefde uitmaakt, hier door Amurath aangeduid als “publick spirit, volksgeest of patriotismus (in de oude betekenis van ’t woord)”.67 Deze vaderlandsliefde is in de passage tot
op dit punt alleen nog maar negatief gekarakteriseerd, namelijk als een egoïstisch droombeeld (cf.
“doen gelooven”) dat gekoppeld is aan “onrechtvaardigheid, geweld en list”. Het is een slinkse en
valse strategie die door staatshoofden en regeringsleiders wordt ingezet ten eigen bate. De slotregel
drukt het iets positiever uit door vaderlandsliefde voor te stellen als een wind die vaart brengt in het
schip, waarbij het schip de staat is, en de wind voorspoed en welvaart voor die staat uitdrukt. Daarmee
wordt een verschuiving binnen het eenzijdige, negatieve beeld van vaderlandsliefde in gang gezet, die
in de daarop volgende regels zijn volledige bestek krijgt:
Dan of deeze volks-geest ligt te blaazen is in hen, welke kijken over de muuren, die scheiden natie
van natie, welke weeten, wie die muuren opgemetzelt hebben, en welke reeden zij daartoe hadden,
in één woord, of deeze hoedanigheid in 't oog eens cosmopoliets eene deugd dan eene dwaasheid
zij ..... (1796: 18)
65
WNT, lemma: koppel, bet. 4b.
WNT, lemma: onderhorige.
67
Die laatste opmerking tussen haken voegt Amurath waarschijnlijk in omdat ‘patriottisme’ op het moment van
schrijven een term was die werd geassocieerd met de patriottische partij, en niet met vaderlandsliefde in het
algemeen. (cf. Kloek en Mijnhardt 2001: 233-234)
66
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-40-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Weer wordt een metafoor ingezet, ditmaal die van de grenzen tussen naties als opgemetselde muren,
waarover de kosmopoliet heen kan kijken. Die metafoor geeft allereerst het sterk artificiële karakter
van het onderscheid in naties aan; het gaat immers om gemetselde muren, grenzen door mensenhanden
aangelegd. Verder zit hierin ook de suggestie dat het over die muren heen kunnen kijken een
mogelijkheid is die alleen kosmopolieten hebben, en die hun idee over de waarde van vaderlandsliefde
beïnvloedt. Wat dat idee nu uiteindelijk is, blijft echter een open vraag, grafisch weergegeven door de
puntjes op het eind, die de keuze tussen deugd of dwaasheid onbeslist laat. Amurath geeft dus eerst
een helder oordeel (‘vaderlandsliefde is iets negatiefs’) maar trekt dat vervolgens in twijfel. De twijfel
reikt daarbij verder dan deze ene passage die eindigt met een open vraag. In het vervolg zet Amurath
vaderlandsliefde enkele malen expliciet in als een deugd, bijvoorbeeld in uitspraken als “Wenschelijk
was 't maar een middel te kunnen vinden, om den Nederlander met deezen volks-geest meer te
vervullen, daar hij er noch vrij wat van zou kunnen bergen” (18) en “De eerste deugd, die hij [nl. een
politiek bestuurder, IN] nodig heeft, is de liefde tot het Vaderland.” (33) Het eindresultaat is een
onoplosbare dubbelheid, een januskop. Die januskop wordt hier veroorzaakt door aan één specifieke
term, vaderlandsliefde, zowel een negatieve als een positieve betekenis toe te kennen, en bovendien
door letterlijk de vraag open te laten of het begrip een deugd of een dwaasheid is.
De bovenstaande variant van de januskop op inhoudelijk niveau zou ik willen omschrijven als de
absolute twijfel, een retorische techniek waarbij één term twee tegenstrijdige betekenissen krijgt
opgelegd, in dit geval een positieve en een negatieve. Een andere manier waarop de inhoudelijke
januskop in ‘Nationaale Opvoeding’ naar voren komt is door het bekritiseren van twee partijen, die
elkaars tegenstander zijn. Het gaat hier dan vooral om het oude en nieuwe staatsbestel (van voor en na
de Franse inval uit 1795) en de bijbehorende tegenstelling stadhoudersgezind versus patriottisch. In de
volgende passage wordt het oude bestel bekritiseerd.
Behalven de oneindig gebrekkige zamenstelling van het lamme raderwerk der laatste constitutie
zaliger, behalven dat alle deeze raderen kwalijk op elkanderen liepen, hadden zij noch dit gebrek,
dat de raderen zelfs een weinigje beneden het middelmaatige waren. Hem, die de uitwerkzelen
beide deezer disqualiteiten overpeinst, moet 't onbegrijpelijk zijn, hoe een zo voos uur werk met
horten en stooten noch zo lang heeft kunnen loopen. (1796: 28-29)
Hier gebruikt Amurath een mechanische metafoor: het oude staatsbestel wordt neergezet als een
raderwerk dat niet goed in elkaar zat, en waarvan de afzonderlijke onderdelen ook beneden de maat
waren. Met andere woorden: de staatsstructuur was slecht en de verschillende onderdelen daarvan, de
bestuursorganen en degenen die daar inzaten, waren ook niet zo heel goed. Het is eigenlijk nog een
wonder dat dit systeem het zolang heeft kunnen uithouden, zo luidt de conclusie. Met die uitspraak
bekritiseert Amurath het oude bestel, maar als hij dan verderop komt te spreken over de revolutie die
aan dit bestel een einde heeft gemaakt, dan blijkt daaruit ook de nodige scepsis over de ideeën en
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-41-
DE AMBIVALENTE AMURATH
plannen van de tegenstanders van het stadhouderlijke bewind. Hij wijst bijvoorbeeld op de gedachte
van de patriotten dat alleen loyaliteit aan de eigen partij voldoende is om bestuurder te kunnen
worden, (cf. 32) die hij even onzinnig vindt als het idee onder het oude bestuur dat de afkomst uit een
bepaalde familie garant stond voor bestuurlijke kwaliteiten. (cf. 29) Op deze manier ondermijnt
Amurath de scherpe tegenstelling tussen het oude, stadhouderlijke en het nieuwe,
revolutionaire/patriottische bewind, die op het moment dat ‘Nationaale Opvoeding’ verscheen zo sterk
gevoeld werd. (cf. paragraaf 2.3) Hij helpt een simpel goed-foutschema om zeep, omdat hij eerder de
overeenkomsten (in negatieve zin) tussen oud en nieuw bestuur benadrukt, dan de verschillen.
Amurath neemt een januskop aan door niet, zoals in die jaren gebruikelijk was, voor een van beide
partijen te kiezen. (cf. Van Wissing 2008: 11-15) Dit is volgens mij bij uitstek zijn manier op zich
bezig te houden met wat Bogel omschrijft als het tegelijkertijd maken en bevragen van verschillen.
(zie paragraaf 2.1) De scherpe kritiek maakt daarbij het verschil, terwijl de toepassing van die kritiek
op twee partijen die zich binnen de maatschappij tegen elkaar afzetten dat verschil vervolgens
bevraagt.
De 35 pagina’s van ‘Nationaale Opvoeding’ zijn bijzonder rijk aan satirische en anderszins
interessante aspecten. Ik heb daarvan slechts een fractie kunnen bespreken, maar ik heb wel gepoogd
om aan de hand van die kleine selectie passages en voorbeelden karakteristieken te traceren, zaken die
een duidelijk beeld geven van de manier waarop deze tekst een satirische retoriek hanteert. In
navolging van mijn werkdefinitie in hoofdstuk 2 heb ik daarbij een onderscheid gemaakt tussen de
retoriek op intentioneel niveau en die op inhoudelijk niveau. Die eerste manifesteert zich in
‘Nationaale Opvoeding’ primair binnen de metatekst, een aspect van deze tekst dat sowieso al erg in
het oog springt. Het satirische komt hier vooral naar voren op twee manieren: ten eerste via het leveren
en vervolgens weer afzwakken van kritiek op de tekst zelf, en ten tweede via indirecte zelfrelativering.
Beide technieken creëren een beeld van de tekst als tegelijkertijd serieus en niet serieus bedoeld, en
dus van een januskop op intentioneel niveau. Op inhoudelijk niveau herken ik de satirische retoriek als
een onderdeel van het lopende betoog, in het bijzonder in twee wijzen van redeneren: de absolute
twijfel en de ondermijning van een goed-foutschema. Die twijfel slaat op de tegelijk positieve en
negatieve betekenis die Amurath aan het begrip vaderlandsliefde toekent. Doordat geen van de twee
betekenissen prevaleert, is de mening over de term uiteindelijk letterlijk tweeledig. De andere
redeneerwijze behelst het tegelijkertijd bekritiseren van twee partijen (stadhoudersgezinden en
patriotten) die in het maatschappelijke debat tegenover elkaar staan als goed en fout.68 Deze dubbele
kritiek ondermijnt een helder goed-foutschema, omdat de nadruk komt te liggen op de (negatieve)
overeenkomsten tussen de twee partijen. Alle genoemde satirische technieken hebben hun eigen
specifieke werking, die ik in de voorgaande pagina’s heb proberen uit te leggen. Ze delen echter met
elkaar dat ze uitdrukking geven aan dubbelheid en ambivalentie, oftewel: aan een januskop. Die
68
Uiteraard is de vraag wie goed is en wie fout afhankelijk van de partij waar je deel van uitmaakt. Het idee is
dat orangisten en patriotten zichzelf als goed zagen, en de andere partij als fout.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-42-
DE AMBIVALENTE AMURATH
januskop vormt via de retoriek van de tekst uiteindelijk een centraal thema. ‘Nationaale Opvoeding’
gaat misschien globaal gesproken vooral over het verbeteren van de volksopvoeding en over de
Nederlandse staat, maar richt zich bij een satirische lezing toch ook sterk op het op zoveel mogelijk
manieren uitdragen van een dubbelzinnige boodschap.
3.2 “De frivoolste aller discussiën”
In de tweede tekst die ik wil bespreken levert Amurath een politiek commentaar op de actualiteit door
in te gaan op de recente geschiedenis van Nederland. De titel luidt: ‘X. Van de voordeelen welke de
revolutie van 87 der Republiek had kunnen aanbrengen; en wat verder vertoond zal worden.’69 (1798:
68-73) Het laatste deel van deze tekst (72-73) wordt besteed aan het uitwerken van wat die titel al
impliceert, oftewel aan het beantwoorden van de vraag welke voordelen de revolutie van 1787 de
Nederlandse Republiek had kunnen brengen. Het gedeelte daarvoor schetst een politieke
voorgeschiedenis en geeft ook de huidige situatie weer, waarin ‘de vruchten van 1787’ niet geplukt
zijn. Aan dit voorgedeelte refereert misschien ook het laatste gedeelte van de titel, ‘wat verder
vertoond zal worden’, al zou er dan eerder moeten staan ‘wat eerder vertoond werd’. Het zinnetje kan
ook slaan op wat de actuele politieke situatie in de nabije toekomst verder zal brengen, zal vertonen.
Een hoofdrol in de tekst is weggelegd voor stadhouder Willem V, op wiens gedrag Amurath veel
kritiek heeft. Blijkens de slotwoorden beschouwt hij deze stadhouder zelfs als “den auteur van al ’t
ongeluk mijns Vaderlands.” (73) De tekst als geheel is te zien als een korte, politieke analyse vanuit
historisch perspectief, met een gefundeerde opinie als daaruit voortvloeiende conclusie.
Dit stuk is onderdeel van De Lantaarn voor 1798, maar het voorwoord van die editie is gedateerd op
26 augustus 1797. (VII) Dit suggereert dat de teksten in deze hele aflevering al uit 1797 stammen,
aangezien het te verwachten is dat het voorwoord pas werd gemaakt nadat de overige teksten,
geschreven en wel, bij elkaar gezocht waren.70 Ik dateer ‘Van de voordeelen…’ daarom op medio
1797. De Nationale Vergadering, de democratisch gekozen volksvertegenwoordiging die zich
bezighield met het vormen van een nieuwe grondwet voor de Nederlandse staat, was toen al minstens
een jaar bezig. Er was binnen dit orgaan veel discussie over hoe de nieuwe staatsinrichting gestalte
moest krijgen. In 1797 werd uiteindelijk wel een ontwerpconstitutie voorgelegd aan de kiezers, die dit
ontwerp overigens afwezen, maar daaraan waren eindeloze debatten en een boel gekissebis
voorafgegaan. (cf. Kloek en Mijnhardt 2001: 29-30) Amurath signaleert dat gekissebis in ‘Van de
voordeelen…’ als hij het heeft over het “huishoudelijk gehaspel” dat in de Nationale Vergadering
plaatsvindt. (71) Hij beschouwt dit “gehaspel” als iets dat voorkomen had kunnen worden als Willem
V in 1787 anders gehandeld had. Zijn tekst plaatst zich zo duidelijk in een actuele context.
Voortaan duidt ik deze tekst aan als ‘Van de voordeelen…’
Had Amurath het in de inleiding van de editie 1792 niet over “de belijdenis die ik ‘er ongevergd van achter op
deeze Lantaarn plaats”? (1792: V, mijn cursivering, IN)
69
70
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-43-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Binnen deze context heeft ‘Van de voordeelen…’ twee hoofdtargets: ten eerste de klasse van politici
en regeerders, en ten tweede het Nederlandse volk. Beide groepen waren ook in ‘Nationaale
Opvoeding’ al een target, en vormen dus vooralsnog een constante factor. Wel is het zo dat de
aandacht binnen de klasse van politici en regeerders hier meer exclusief uitgaat naar Willem V, en
naast hem naar de Nederlandse stadhouders in het algemeen, die bijvoorbeeld in de slotpassage
middels een medische metafoor negatief neergezet worden. (cf. 73) Dat sluit aan bij het idee dat deze
tekst vooral over de politieke situatie in 1787 en de voorgeschiedenis daarvan gaat. In 1787 nam
immers de stadhouder de leiding van het land weer in handen en verloren de patriotten hun macht. (zie
paragraaf 2.3) De focus ligt op wat de stadhouder toen had moeten doen, maar niet deed. Verder
beperkt de kritiek op het volk zich tot twee opmerkingen, die allebei betrekking hebben op de
eigenschap van het kijven, het op een onhebbelijke manier ruzie maken, met veel geschreeuw en
gescheld,71 die door Amurath aan deze groep wordt toegeschreven. Via deze weg creëert hij een
negatief beeld van het Nederlandse volk.
Als we kijken naar de satirische retoriek dan speelt ook in ‘Van de voordeelen…’ de metatekst een
rol. Echter, de metatekst is hier veel minder dominant aanwezig. Er zijn bijvoorbeeld geen voetnoten,
en ook in de lopende tekst is het aantal passages dat zich buiten de verhaallijn plaatst beperkt. De
gevallen van metatekst die ik heb ontdekt zijn wel allemaal aan satire te linken, en daarom is er
uiteindelijk toch een belangrijke rol weggelegd voor dit aspect van de tekst. Een goed voorbeeld vormt
de openingsalinea.
Er zijn 'er, welke zich niet kunnen verzadigen aan de historiën der oude Grieken en Romeinen.
Zommigen deelen nog huiden ten dage in de lotgevallen van ULYSSES van AENEAS , als of 't
hunne naaste bloedverwanten waren. Zo is 'er eenige kans, dat de geschiedenissen van onzen tijd,
beschreeven door een onpartijdigen, door een belangeloozen, met eenige deelneemingen geleezen
zullen worden. (1798: 68)
Dit stuk begint met een impliciete kritiek op mensen die geen genoeg kunnen krijgen van de klassieke
geschiedenis van de Grieken en Romeinen. Die kritiek is erg subtiel, maar wel herkenbaar, vooral in
de tweede zin als Amurath de manier waarop de ‘klassieke oudheidfans’ zich bezig houden met “de
lotgevallen van Ulysses van AEneas” spottend afdoet met “als of ’t hunne naaste bloedverwanten
waren”. De implicatie van die uitspraak is dat de fans zich te nauw betrokken voelen bij hun object
van interesse: ze behandelen Odysseus als een familielid, als een naaste, terwijl deze figuur door een
zeer ruime tijdsafstand van hen gescheiden is. De eerste twee zinnen suggereren ook, door hun
lichtspottende toon, dat Amurath zelf niet zo sterk betrokken is bij de geschiedenis, in elk geval niet
bij die van de klassieke oudheid. Aangezien ‘Van de voordeelen…’ als geheel wel over zaken uit de
71
WNT, lemma: kijven, bet. I-1.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-44-
DE AMBIVALENTE AMURATH
geschiedenis gaat, is dit een uitspraak die de argumentatieve kracht van de tekst verzwakt. Waarom
zou iemand die niet zoveel op heeft met geschiedenis daar een interessant stuk over schrijven? De
spottende benadering van geschiedenisfans leidt tot de gedachte dat de tekst misschien niet serieus
bedoeld is. Maar dan volgt, direct in de volgende zin, het vermoeden dat een tekst over geschiedenis –
dat wil zeggen: de tekst die hier volgt72 – juist gelezen zal worden vanwege de aanwezigheid van de
oudheidfans, en ook wanneer hij door een onpartijdige en belangeloze persoon geschreven is. Met
name dat tweede is een aspect dat de argumentatieve kracht van de tekst poogt te versterken, en
zodoende botst met de verzwakking die het spottend benaderen van de oudheidfans veroorzaakt. Die
onpartijdigheid is namelijk een positieve eigenschap, die de tekst betrouwbaarder maakt – Amurath
presenteert de onpartijdigheid immers als een reden waarom de tekst gelezen zou worden – terwijl de
twee openingszinnen juist een zeker wantrouwen rondom de tekst creëren. Dat leidt tot een
intentionele januskop: twee uitspraken veroorzaken een tegenstrijdig beeld over de betrouwbaarheid
van deze tekst, en doen dat meteen al bij aanvang. Met deze januskop is de toon gezet.
Het bovenstaande voorbeeld valt onder de categorie ambigue tekstkritiek, die ook aanwezig was in
‘Nationaale Opvoeding’. Er is hier dus sprake van een terugkerend fenomeen. Nog zo’n herkenbaar
verschijnsel vormt de indirecte zelfrelativering, waarvan in ‘Van de voordeelen…’ twee gevallen te
vinden zijn. De eerste zit al redelijk in het begin, als Amurath zegt: “Bij mijne andere gebreken eens
aannaderenden ouderdoms, komt de zwakheid van geheugen.” (69) Het doen van deze uitspraak in een
tekst die over geschiedenis, en dus ook over herinneren gaat, werkt in retorisch opzicht verzwakkend:
waarom zou de lezer een historische analyse vertrouwen, als de verteller daarvan zegt dat hij een
slecht geheugen heeft? De uitspraak is een vorm van zelfkritiek. Maar de hierop volgende zin vangt
aan met: “Doch 't zoude mij bijster ontgaan, zo ik te onrecht begreep […]” (ibid.) waarna dan een
beschouwing volgt van hoe de onlusten in de Republiek van na 1780 volgens Amurath in elkaar zitten.
Zo zwak is het geheugen van de schrijver toch ook weer niet, dat hij niet in staat zou zijn bepaalde
historische situaties te duiden. Oftewel: je kunt hem wél vertrouwen als analyticus van de recente
geschiedenis. De andere verschijning van indirecte zelfrelativering heeft een iets ander karakter. Hier
gaat het erom dat Amurath terloops opmerkt dat hij in 1787 “uitlandig” was, en daardoor niet goed
weet wat op dat moment het precieze streven of doel was van het volk, “behalven dat van te kijven”.
(72) Door “uitlandigheid” als reden te noemen voor het ontbreken van bepaalde historische kennis
zwakt Amurath zijn betrouwbaarheid af – wie zegt nu dat er niet meer feiten aangaande 1787 zijn
waarover hij niet beschikt? – maar de plaatsing van deze opmerking in een tussenzin maakt dat hij
weinig opvalt. Een echte januskop ontstaat er niet, maar wel is het retorisch effect van deze
afzwakking van de betrouwbaarheid minimaal, en is de zelfrelativering dus ook beperkt.
Er is nog één passage in ‘Van de voordeelen…’ die in intentioneel opzicht erg interessant is, juist
omdat hij het patroon van de januskop enigszins doorbreekt. Deze passage gaat vooraf aan wat ik aan
72
Dit staat er niet met zoveel woorden, maar via de titel weet de lezer al wel dat deze tekst met geschiedenis te
maken heeft, en dat de laatste zin uit de eerste alinea daarom vermoedelijk op deze tekst slaat.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-45-
DE AMBIVALENTE AMURATH
het begin van deze paragraaf omschreef als het laatste deel van de tekst, waarin de voordelen genoemd
worden die de revolutie van 1787 had kunnen opleveren, en heeft daar ook betrekking op.
't Is mostaert na den maaltijd. 't Is te vergeefsch, doode koeijen uit de sloot te haalen. Nogtans lust
't mij eens luchtig over te zien, de vruchten, welke de natie en hij die toen aan haar hoofd stondt,
had kunnen raapen uit de toenmalige gesteldheid van zaaken. En mogt dit, om 's Hemels wille, de
frivoolste aller discussiën zijn! (1798: 71-72)
Eerst zegt Amurath hier dat zijn analyse komt als mosterd na de maaltijd. De stadhouder die in 1787
de macht kreeg, is inmiddels alweer afgezet, en er valt niets meer te veranderen aan de geschiedenis
zoals die gelopen is. Dat impliceert een tekstkritiek, die de serieuze intentie van dit stuk afzwakt. Wat
hierop volgt, verzwakt die serieusheid nog meer door de luchtigheid en speelsheid (cf. “frivoolste aller
discussiën”73) van het verhaal te benadrukken. Er kan weinig verwarring over bestaan: deze
verhandeling komt te laat en is niet ernstig van opzet. De intentie ervan is dus speels. Het enige wat de
tekst daar tegenin brengt is die verhandeling zelf, die als een tamelijk normale beschrijving, zonder
grappen en speelsheden oogt. De januskop is daarom uiteindelijk wel aanwezig, maar hij zit niet in de
metatekst. Die is, in het geval van deze passage, wél eenduidig en benadrukt het idee van satire als
spel, een van de functies die ook Griffin al herkende. (zie paragraaf 2.1)
Wat het bovenstaande verhaal laat zien, is dat de gebruikte retorische technieken in ‘Van de
voordeelen…’ veel overeenkomst vertonen met die in ‘Nationaale Opvoeding’, maar soms ook
enigszins afwijken. Op inhoudelijk niveau geldt een soortgelijke conclusie. Bij ‘Nationaale
Opvoeding’ herkende ik de inhoudelijke januskop in de absolute twijfel en het ondermijnen van een
goed-foutschema. Die eerste manifestatie is hier niet aanwezig, de tweede wel, maar in veel mindere
mate. Er is kritiek voor zowel Willem V als de Nationale Vergadering, die te beschouwen zijn als
elkaars tegenpolen,74 maar veel meer voor de eerste dan voor de tweede. Aan de Nationale
Vergadering is één passage gewijd, waarin te lezen valt: “Geen eerlijk man zit 'er in de Nationaale
Vergadering, die, tot zijn innig leedweezen, niet ondervonden heeft, hoe zijn beste wil, zijne
vaderlandlievendste bemoeijingen verlamd geworden zijn door de tegenspartelingen van stijfhoofden,
harrewarren, domöoren en intriguanten.” (71) Hieruit spreekt een gemengd beeld over de kwaliteit van
de Vergadering: er zitten eerlijke mensen in, maar ook “stijfhoofden, harrewarren” etc. Over Willem
V wordt veel gezegd, en de karakteriseringen zijn louter negatief. Zo is hij volgens Amurath “een man
van eene stroohalmige fermeteit”, ofwel iemand met een geringe flinkheid.75 (70) Ook worden hem
“beuzelachtigheid en kleinigheid” en daarmee een onbetekenende positie76 aangewreven. (ibid.) Tot
Het WNT geeft bij het lemma frivool de betekenis “wuft”. Bij het lemma wuft is een van de letterlijke
betekenissen: “niet ernstig” (bet. 3)
74
De Nationale Vergadering vertegenwoordigt immers het nieuwe bestuur, stadhouder Willem V het oude.
75
WNT, lemma’s: strohalm en fermeteit.
76
WNT, lemma: beuzelachtig, bet. 4.
73
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-46-
DE AMBIVALENTE AMURATH
twee keer toe is te lezen dat hij geen gezond verstand bezat. (cf. 71, 72) En dan zijn er nog de
slotwoorden die ik al citeerde en die Willem V aanduiden als “den auteur van al ’t ongeluk mijns
Vaderlands.” Dergelijke uitingen creëren vooral een verschil, ze zetten de laatste stadhouder evident
neer als negatief. Dat past goed bij de traditioneel met satire geassocieerde aanval, maar het
ondermijnt enigszins de claim van Bogel dat verschillen zowel gemaakt als bevraagd worden. (zie
paragraaf 2.1) Of deze afwijking van het patroon op het vlak van de inhoudelijke januskop een
uitzondering is, moet blijken uit de bespreking van de overige teksten.
Al met al blijkt ‘Van de voordeelen…’ interessante nieuwe perspectieven te bieden als het aankomt
op de werking van satire. In deze tekst komen enkele aspecten terug die we ook al in de vorige
paragraaf zagen, met name het gebruik van de metatekst om een januskop op intentioneel niveau te
creëren. Ook hier gebeurt dat zowel door ambigue tekstkritiek als door indirecte zelfrelativering. Er is
echter ook een geval waarbij de metatekst vooral een speelse intentie benadrukt, terwijl de daarop
volgende hoofdtekst die tegenspreekt. Op inhoudelijk niveau ligt het wat gecompliceerder: er is wel
sprake van een beperkte dubbelheid, omdat zowel een vertegenwoordiger van het oude regime
(stadhouder Willem V) als enkele representanten van de nieuwe orde (de ‘rotte appels’ uit de
Nationale Vergadering) kritiek krijgen, maar uiteindelijk leidt de focus op Willem V en zijn falen in
1787 om de voordelen te plukken van de toenmalige situatie toch tot een meer eenzijdig beeld.
Daarmee is deze historische analyse uiteindelijk iets minder dubbelzinnig dan de lange
cultuurbeschouwing ‘Nationaale Opvoeding’. Dat kan aan het verschil in lengte, of aan een deels
afwijkend onderwerp liggen, maar het toont in elk geval aan dat de januskopretoriek van satire kan
verschillen in sterkte en uitvoering. ‘Van de voordeelen…’ is inhoudelijk gezien vooral een kritiek op
Willem V, al wordt de tekst weldegelijk gebracht met dubbelzinnige intenties.
3.3 Een economisch motief
‘XXXII. Kalk, Steen en Afbraak voor ons Nieuw Staats-gebouw’77 (1798: 155-170) is de derde tekst
over politiek die ik behandel. De metaforische titel verwijst naar het nieuwe staatsbestel voor
Nederland die op het moment van schrijven78 in wording was, en stelt die voor als een fysiek gebouw,
waaraan politici als architecten en bouwmeesters werken. Deze metafoor wordt in het begin van de
tekst nog verder uitgewerkt. Daarbij komt naar voren dat de huidige politici eerder slopers dan
bouwers zijn. (156) Er is echter ook nog een cursief gedrukte passage voorafgaand aan het stuk,
waarin Amurath zich verontschuldigt voor het lang laten wachten van de lezer op deze tekst.79 Een van
de centrale aspecten van ‘Kalk, Steen en Afbraak’ vormt een actueel politiek vraagstuk: hoe dient de
machtsverdeling te zijn tussen volk en regering? De mening van Amurath in deze kwestie wordt
kernachtig weergegeven door de volgende passage: “Het behoort tot eene goede regeering, dat 't Volk
Voortaan ‘Kalk, Steen en Afbraak’.
Omdat we ons nog steeds in editie 1798 bevinden, is die datering medio 1797. (zie paragraaf 3.2)
79
Die passage komt nog uitgebreider aan bod bij de bespreking van satirische technieken.
77
78
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-47-
DE AMBIVALENTE AMURATH
gesteld zij buiten 't bereik der verdrukkinge zijner repraesentanten. Het behoort tot eene goede
regeering, dat de repraesentanten gesteld zijn buiten 't bereik der tierannij des volks”. (157) Amurath
hamert vooral op de tweede zin uit dit citaat, en is daarbij kritisch over het vermogen van het volk om
een goede regering te kiezen. Hij stelt enkele maatregelen voor die ertoe moeten leiden dat de Bataafse
Republiek een goede regering krijgt, bestaande uit de meest eerlijke en wijze personen (cf. 164-65) en
is daarbij tevens kritisch richting degenen die vóór een onbeperkte macht van het volk zijn.
‘Kalk, Steen en Afbraak’ reageert op een actueel debat in de Nationale Vergadering, het orgaan dat
aan de nieuwe staatsinrichting van Nederland werkte. Dit debat ging tussen de radicale, ultraprogessieve en de meer gematigde vertegenwoordigers in de Vergadering. De eerste groep stelde
volksdemocratie voorop, en vond zelfs algemeen kiesrecht niet ver genoeg gaan. Liever zagen zij de
macht liggen bij de grondvergaderingen, lokale clubs die een directe democratische participatie
moesten garanderen voor iedereen. De gematigden vonden dat veel te ver gaan en wilden het kiesrecht
beperken tot de gegoede burgerij en alles daarboven. (cf. Kloek en Mijnhardt 2001: 557) In ‘Kalk,
Steen en Afbraak’ richt Amurath zijn pijlen volledig op de eerste groep, met wiens ideeën hij het fel
oneens is. (cf. 157-58, 169-70) Hij plaats zich daarmee zelf in het gematigde kamp.
De targets van Amurath in deze tekst, kwamen in het voorgaande deels al langs. De belangrijkste
twee groepen zijn de radicale politici uit de Nationale Vergadering en het volk van Nederland. Beide
targets herkennen we van de vorige twee teksten, en er begint zich dus inmiddels een patroon af te
tekenen. Politici en het Nederlandse volk blijken populaire doelwitten van de satiricus Amurath.
Daarbij moet wel gezegd worden dat het Nederlandse volk in deze tekst duidelijk meer aandacht krijgt
dan in de andere. Het gaat dan om negatieve kwalificaties van het volk als “een groot en een zeer
capricieus kind” en “een zieke, wien men open moet breeken den mond, om ’t eene heilzaame
artezenije te doen slokken.” (163) Dergelijke metaforen benadrukken de wispelturigheid80 en
wilsonbekwaamheid81 van het volk. Nergens geeft Amurath precies aan wie precies behoren tot deze
categorie ‘het volk’, maar in navolging van de gematigde fractie in de Nationale Vergadering lijkt het
het meest logische om daaronder iedereen te scharen die niet tot de gegoede burgerij of iets daarboven
behoort.82 Het gaat in elk geval niet om alle inwoners van de Bataafse Republiek, omdat dan de
negatieve kwalificeringen nooit zo generaliserend gebracht zouden zijn.
Hoe zit het in dit stuk met de aanwezigheid van metatekst en de manifestatie van een januskop op
intentioneel niveau daarbinnen? Er is in ‘Kalk, Steen en Afbraak’ weer duidelijk meer metatekst
aanwezig dan in ‘Van de voordeelen’, vooral in de vorm van enkele lange voetnoten. (cf. 157, 158,
165) Van ambigue tekstkritiek vinden we twee karakteristieke passages, waarvan de eerste meteen aan
het begin staat, als een soort kort woordje vooraf. We lezen:
80
WNT, lemma: capricieus.
Door de associatie met een kind en een zieke wordt het volk in een afhankelijke positie geplaatst, waarbij het
niet volledig voor zichzelf kan beslissen.
82
Passend lijkt de betekenis uit het WNT, lemma: volk, bet. 4: “In sociaal opzicht. De lagere stand i.t.t. de elite;
de gewone menschen; vaak eenigszins met de bijgedachte van onbeschaafd en dan m.n.: gespuis, uitschot.”
81
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-48-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Daarna gaa ik ...
Z. DE LANTAARN bladz. 104.
't Is u bekend, ô Nederlandsche Mannen! (en waarom ook niet Vrouwen? even als of aan de
vrouwen niets bekend was!) 't is u bekend, hoe 't woordeke daarna [Voetnoot: “Een woordeke van
uitstel, bij de vrouwen veel meer bekend, dan bemind.”] 'er een is eener zeer uitgestrekte
beteekenisse; en had' ik na verloop van tien jaaren u dit licht gegeeven, niemand zou mij voor een
bankroutier in 't woord - houden hebben uitgemaakt.
Maar 'k mag u zo lang niet laaten zitten met 't mes in de buik. 't Mogt roesten. Ook zijne schulden
te betaalen maakte niemand armer. Daarom gaa ik ..... (1798: 155-56, cursivering origineel)
Er gebeuren hier verschillende dingen. Amurath verwijst terug naar een eerdere pagina van dezelfde
editie (1798) van De Lantaarn. Op die pagina, (104) valt te lezen dat hij aankondigt om een advies te
geven over welke regering het beste past bij Nederland. Dat advies heeft hij echter toen niet gegeven,
en hij wil dit nu alsnog gaan doen. De terugverwijzing is in dit opzicht vooral een handig hulpmiddel
om snel te zien waar Amurath hier op voortborduurt. De bijgevoegde opmerkingen maken van dit stuk
echter veel meer dan een simpele terugverwijzing. Amurath legt hoe het woord ‘daarna’ een
uitgestrekte betekenis heeft, die het mogelijk maakt om zelfs na tien jaar nog op iets terug te komen.
En passant stelt hij ook genderverhoudingen aan de orde, eerst door na de aanspreking van de
Nederlandse mannen de vrouwen apart toe te voegen, vlak daarop door te beweren dat het woord
‘daarna’ door vrouwen meer bekend dan bemind is. Vervolgens stelt hij het laten wachten van de lezer
via een metafoor voor als hem “laaten zitten met ’t mes in de buik”. Wat die verschillende elementen
bewerkstelligen, is dat de aandacht wordt afgeleid van de eigenlijke boodschap (‘ik kom nu terug op
iets wat ik eerder al aankondigde te gaan behandelen’) en verplaatst wordt naar een metaniveau,
waarop niet de tekst van ‘Kalk, Steen en Afbraak’ die volgt ertoe doet, maar enkele triviale kwesties,
zoals dat het heel makkelijk is om taken lang uit te stellen. Door expliciet een passage te besteden aan
dit soort zaken creëert Amurath verwarring over zijn intentie. Hij maakt zijn tekst minder serieus: het
spreken over vrouwen en de betekenis van ‘daarna’ worden op de voorgrond gesteld, terwijl die zaken
niet direct iets te maken hebben met het onderwerp waar Amurath over wil spreken in de vervolgtekst.
En wat te denken van de metafoor over het mes in de buik van de lezer. Amurath heeft de lezer
volgens deze metafoor gekweld door te wachten met zijn verhaal, en wil hem nu uit zijn lijden
verlossen. Dat lijkt een meer ‘serieuze’ context op te leveren voor deze metatekst, maar dan wel een
ambigue, omdat de metafoor natuurlijk ook goed gekscherend bedoeld kan zijn. Het eindresultaat van
deze passage is toch vooral dat een serieuze intentie op de tocht komt te staan. Een januskop wordt
gecreëerd doordat er op dit voorstukje wel een gewone, serieuze tekst volgt, net zoals dat in ‘Van de
voordeelen…’ het geval was, toen Amurath eerst luchtigheid en frivoliteit voorop stelde, en
vervolgens een serieus stuk liet volgen. (zie paragraaf 3.2) Dat we hetzelfde procédé weer terugzien
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-49-
DE AMBIVALENTE AMURATH
geeft voor mij aan dat we de januskop misschien überhaupt wel meer moeten zoeken in de combinatie
van niet-serieus bedoelde metatekst en een serieus lopend betoog.
Zo’n combinatie vinden we in elk geval nog één keer in dezelfde tekst en wel aan het einde van het
serieuze verhaal over hoe een goede constitutie voor de Bataafse Republiek eruit zou moeten zien.
Daar staat dan plots: “Mij dunkt dit is genoeg! niet genoeg voor 't onderwerp! genoeg voor den tijd
welken ik 'er nog aan mag besteeden! genoeg voor de volume van dit boekje! genoeg voor 't geld,
waarvoor ik 't u verkoop'! Alles wordt duur, tot gemeen verstand incluis!” (168) De passage valt in de
categorie van de tekstkritiek, omdat hierin kritisch wordt gereflecteerd op de bezigheid van het
schrijven van de tekst, of beter gezegd: het stoppen daarmee. Het is ook een passage die een intentie
impliceert die voor een serieus betoog verzwakkend werkt, namelijk het economische motief van de
hoeveelheid tijd die Amurath aan een bepaald onderwerp mag besteden ten opzichte van het bedrag
dat de lezers betalen voor De Lantaarn. Dit economische motief stelt een kosten-batenanalyse
(hoeveel tekst over een bepaald onderwerp voor welk bedrag?) boven het belang van een volledige
tekst. Zo’n intentie ondermijnt een serieuze lezing van de tekst, omdat die in het licht komt te staan
van de berekenendheid van de schrijver, die zich blijkbaar bezighoudt met de hoeveelheid tijd die hij
aan een bepaald onderwerp mag besteden. Niet zozeer die berekenendheid zelf is het probleem, als
wel het feit dat deze geëxpliciteerd wordt. Daardoor gaat het economische motief een retorische rol
spelen. Tezamen met het betoog dat eraan voorafging, vormt die hier besproken passage een januskop.
Dat betoog draagt een neutrale intentie uit, de metatekstuele passage een economisch gekleurde. Van
die twee intenties is er niet een die prevaleert, en dus wordt een dubbele betekenis op dit niveau in
stand gehouden.
Op het niveau van de inhoud vertoont de satire in ‘Kalk, Steen en Afbraak’ meer overeenkomsten
met ‘Van de voordeelen…’ dan met ‘Nationaale Opvoeding’. Daarmee bedoel ik te zeggen dat ook in
de tekst die hier centraal staat de inhoudelijke januskop niet heel sterk is, omdat de nadruk sterker ligt
op het negatief neerzetten van groepen mensen, ofwel: het maken van een verschil, dan op het
bevragen of ondermijnen van een bepaald onderscheid. Wel spreekt nog enige nuance uit een
uitspraak als de volgende: “Zou 't eene waarheid zijn, 't geen beweerd word door eenigen, dat 't
hedendaagsch Nederland zich kenschetst door overvloed aan Sloopers, rijkheid aan Stukadoors,
armoede aan Hei-Baazen?” (156) Deze vraag drukt een onzekerheid uit. Amurath zegt: ik weet niet of
wat ik hier beweer klopt. Ook spreekt Amurath negatief over zowel de oude constitutie, die van voor
de revolutionaire omwenteling van 1795, (cf. 159) als over de nieuwe constitutie in wording. (cf. 15657) Dat draagt bij aan de ondermijning van een goed-foutschema, omdat het hier twee tegengestelde
concepten betreft. Door die allebei te bekritiseren, vermindert Amurath het scherpe onderscheid tussen
de twee. De kritiek op de nieuwe constitutie, en vooral op een specifieke groep mensen die zich
daarmee bemoeit, is echter veel sterker. Zij krijgen het verwijt teveel ruimte te willen geven aan de
volksdemocratie, en vooral ook overdreven negatief te doen over het ontbreken van vrijheid onder het
oude regime. In een voetnoot vinden we hierover de volgende passage:
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-50-
DE AMBIVALENTE AMURATH
“Als een bedaard mensch dit overpeinst, [nl. de grote mate van burgerlijke vrijheid onder het oude
bewind, IN] en tevens hoort eene partij schot-beesten ratelen van de tierannij, de boeijens en
keetens van 't vorig bewind, loopt hij gevaar zijne bedaardheid te verliezen. Hun, welke zich niet
schaamen zulke zotteklap uitteslaan, wenschte ik toe, ten einde hun de waare beteekenis der
woorden aan 't verstand of aan 't gevoel te brengen, voor eenigen tijd te leeven, onder een Russisch
lijf-eigenschap, of onder 't commando van een Neger-Officier.” (1798: 158)
Via de “schot-beesten” wordt in sterk denigrerende zin83 verwezen naar degenen die het oude regime
van tirannie betichten. Amurath neemt hier een felle toon aan. De strekking van zijn boodschap aan de
eerdergenoemde personen is: jullie weten niet wat tirannie is als je het oude, stadhouderlijke regime
daarvan beschuldigt. Deze kritiek is heel wat zwaarder dan die op het oude regime zelf, waarover
alleen gezegd wordt dat het een constitutie gebruikte die “slecht, lam” en “onvermogende tot de
uitoefening van iets” was. (159) In dit opzicht spiegelt ‘Kalk, Steen en Afbraak’ ‘Van de
voordeelen…’, waarin juist de kritiek op het oude regime, in casu op stadhouder Willem V, veel
sterker naar voren komt dan die op het nieuwe. (zie paragraaf 3.2) Het gevolg is in beide gevallen een
slechts zwakke aanwezigheid van de inhoudelijke januskop.
‘Kalk, Steen en Afbraak’ komt uit bovenstaande analyse naar voren als een tekst waarin satire werkt
op ongeveer dezelfde manier als in ‘Van de voordeelen…’. Op intentioneel niveau wordt een januskop
gecreëerd door de combinatie van een ‘normale’ hoofdtekst met metateksten die een serieuze intentie
ondermijnen, bijvoorbeeld omdat de nadruk komt te liggen op bijzaken en toevalligheden en niet op de
inhoud van de tekst. Op inhoudelijk niveau is er sprake van de ondermijning van een goedfoutschema, door de kritische benadering van elementen uit het oude en nieuwe regime, waardoor het
scherpe onderscheid tussen die twee vervaagt. Deze ondermijning is echter niet heel sterk, omdat de
representanten van het nieuwe regime uiteindelijk veel meer kritiek te verduren krijgen, zoals in ‘Van
de voordeelen…’ juist het oude regime kritischer benaderd wordt. In ‘Kalk, Steen en Afbraak’ is de
intentie dus dubbelzinnig, maar de inhoudelijke kritiek relatief eenduidig, net als in de vorige tekst. Dit
roept de hypothese op dat de werking van satire in De Lantaarn zich misschien sterker manifesteert op
het vlak van de dubbelzinnige, tegelijk ernstige en speelse intenties, dan via een ambivalente inhoud,
het poneren én bevragen van een verschil.
3.4 Goedkope oplossingen
De laatste tekst over het thema politiek die ik bespreek luidt ‘Welke is de voegzaamste houding voor
eene Nieuwe Regeering, in geval van een Eventuëele Revolutie?’84 en heeft als ondertitel ‘Fragmenten
getrokken uit drie brieven’. (1800: 107-115, 121-125) Binnen de tekst wordt ook inderdaad een
onderscheid in fragmenten gemaakt door middel van tussenkopjes, waarbij er tussen fragment 1 (10783
84
Schotbeesten zijn blijkens het WNT onder schot gehouden varkens. (lemma: schotbeest)
Voortaan ‘Voegzaamste houding’.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-51-
DE AMBIVALENTE AMURATH
115) en 2 en 3, die samengenomen zijn, (121-125) een andere tekst is ingevoegd, ‘Van den ouderdom.
Interdict’, (115-120) die ik hier verder buiten beschouwing laat, omdat hij losstaat van het onderwerp
van de drie fragmenten. Dit onderwerp betreft het antwoord op de vraag uit de titel: stel dat er in
Nederland weer een revolutie plaats zou vinden, hoe kan de nieuwe regering zich dan het beste
opstellen? Hieraan voegt Amurath nog de clausule toe “dat die Eventuëele Regeering de handen vrij
en ongebonden aan eenig verdrag hebbe.” (109) Het eerste fragment werkt daarbij de suggestie uit dat
de stadhouder na een eventuele revolutie weer terug zou keren op zijn post, maar wel een aantal
veranderingen zou doorvoeren ten opzichte van de oude situatie, (van vóór 1795) en het goede dat de
patriottische revolutie heeft voortgebracht in stand zou houden. (110-115) Amurath meent dat op die
manier de polarisatie tussen orangisten en patriotten af zou nemen. (cf. 114) Fragment 2 en 3 gaan in
op het probleem van de ambtenaren die in 1795 hun baan verloren, omdat ze deel uitmaakten van het
oude staatsbestel, en de ambtenaren die toen juist een baan kregen. Amurath merkt op dat het
onrechtvaardig zou zijn om de eerste groep nu weer in ere te herstellen, omdat dat ten koste zou gaan
van de huidige ambtenaren. In plaats daarvan doet hij een compromisvoorstel: de huidige ambtenaren
zouden de in 1795 afgezette ambtenaren de helft van hun salaris moeten betalen. Aan het slot gaat
Amurath nog kort in op het feit dat predikanten tegenwoordig niet meer door de overheid betaald
worden en daardoor verarmen. Hier is hij het niet mee eens.
Deze drie fragmenten zijn goed te dateren, aangezien Amurath in een voetnoot aangeeft dat ze
geschreven zijn in 1799. (107) In dat jaar was de Bataafse Republiek als bondgenoot van Frankrijk
betrokken bij een oorlog met onder meer Engeland, waaraan Amurath ook letterlijk aan refereert.
(108; cf. Kloek en Mijnhardt 2001: 32) Bij die oorlog werd de Nederlandse zeemacht, die al niet veel
meer voorstelde, bijna volledig vernietigd. Daar kwam nog bij dat de staatsschuld inmiddels tot
astronomische hoogtes gestegen was. Dit leidde ertoe dat er weinig wilde staatsplannen meer werden
opgeworpen in deze periode, laat staan uitgevoerd. Er ontstond een sfeer van consolidatie, waarbij de
regering zo goed en zo kwaad als het ging een krakkemikkig staatssysteem in stand hield. (cf. ibid.) In
deze omstandigheden moeten de drie brieffragmenten van Amurath gesitueerd worden. Hij bereidt
zich hierin voor op het aflopen van een korte periode van politieke hectiek, in gang gezet door de
Franse inval in 1795. Tegen 1799 was van het revolutionaire elan van een paar jaar daar voor namelijk
nauwelijks sprake meer. (cf. ibid.) Hierop inspelend stelt Amurath een compromis voor, dat de
politieke polarisatie uit de recente geschiedenis moet verminderen. (zie boven)
Binnen zijn plannen voor een nieuwe regering levert Amurath her en der ook kritiek op personen en
groepen mensen. Zijn targets zijn ditmaal allemaal politiek. Het gaat onder meer om revolutionaire
politici die tot het bittere eind willen doorvechten, degenen die ondanks de hierboven geschetste
rampzalige situatie waarin de Bataafse Republiek verkeerde door willen strijden voor de patriottische
zaak. (109-110) Een ander target is de stadhouder, die Amurath weliswaar weer in ere wil herstellen,
maar wiens houding in de periode voor 1795 hij bekritiseert. De stadhouder stelde zich toen als een
vorst op, en zou zich nu moeten gedragen als niets meer dan een eerste burger. (110-112) Kritiek is er
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-52-
DE AMBIVALENTE AMURATH
ook voor de vooronderstelde wijze waarop de orangisten de stadhouder zullen inhalen, zodra hij weer
in ere hersteld is. Amurath vermoedt dat de orangisten zich bij die gelegenheid sterk anti-patriottisch
zullen opstellen, en adviseert de stadhouder om daar niet aan mee te doen. (112-113) Tenslotte
bekritiseert Amurath in het tweede en derde fragment de patriottische politici die in 1795 het volledige
ambtenarenapparaat hebben ontslagen, ook al diegenen die geen politieke functie hadden. Hij
beschouwt dit massaontslag als een kwalijke daad, onnodig en ingegeven door egoïsme. (122)
De aanwezigheid van metatekst is in ‘Voegzaamste houding’, net als in ‘Van de voordeelen…’,
maar in tegenstelling tot in ‘Nationaale Opvoeding’ en ‘Kalk, Steen en Afbraak’, beperkt. Er staan
slechts twee korte voetnoten in het begin, en voor de rest nog her en der enkele losse passages. In de
metatekst die er is, wordt echter onverminderd de tekstintentie ambigu gemaakt. Dit blijkt inmiddels
een zeer constante functie van de metatekst te zijn. De eerste metatekst in ‘Voegzaamste houding’ die
in satirische zin opvalt, is een voetnoot die geplaatst is bij de ondertitel van de tekst (‘Fragmenten
getrokken uit drie brieven’) en die zegt: “Dezelven [nl. de drie brieven, IN] zijn geschreeven in het
najaar van 1799; en nu van weinig toepassing.” (107) Het gaat hier vooral om die laatste toevoeging
“nu van weinig toepassing”. Amurath presenteert ons enkele brieffragmenten, maar zegt er al van
tevoren bij dat ze van weinig toepassing zijn. Dat is een negatieve karakterisering voor de inhoud van
de tekst en het retorisch effect van deze opmerking is daarom dat die inhoud minder waarde krijgt.
Deze vorm van tekstkritiek doet denken aan de noot uit ‘Nationaale Opvoeding’, waarin Amurath van
het gotische tekstgedeelte zei dat het een nutteloos onderwerp behandelde. (zie paragraaf 3.1) Daar
werd die nutteloosheid direct weer ontkracht, maar dat gebeurt in het geval van ‘Voegzaamste
houding’ niet. Hier zit de ambiguïteit hem erin dat Amurath de drie brieffragmenten van weinig
toepassing verklaart en dan toch plaatst. Dat plaatsen suggereert namelijk dat de teksten belangrijk
genoeg zijn om aan de lezer te presenteren, en dat ze dus toch wel inhoudelijke waarde hebben. De
combinatie van metatekst en hoofdtekst leidt tot een intentionele januskop.
Een tweede metatekst die in het oog springt zit verstopt in de volgende passage:
Men beschouwt de verbroedering der Nederlanders als een harsenschim, de wonde die hen van
een scheurt, als alleen geneesbaar door den tijd. Vergunt mij, mijne Vrienden! eene andere
meening te mogen hebben. Ziet hier het onfeilbaar middel tot verbroedering. Ik verkoop 't ulieden
voor niet: maar gaat het daarom niet verachten! (1800: 113)
De “verbroedering der Nederlanders” die een “harsenschim” is en “de wonde die hen van een scheurt”
slaan op de felle politieke tweestrijd tussen orangisten en patriotten die sinds 1780 speelde. (cf. Van
Wissing 2008: 11-15) De metatekst begint eigenlijk vanaf “Vergunt mij…”, wanneer Amurath eerst
zegt dat hem een afwijkende mening is toegedaan, namelijk dat de verbroedering van alle
Nederlanders wel mogelijk is, en hij vervolgens zijn oplossing voor de politieke tweestrijd aankondigt,
en toevoegt dat hij deze gratis aanbiedt, maar dat zijn “Vrienden” de oplossing daarom niet moeten
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-53-
DE AMBIVALENTE AMURATH
verachten. Vooral de laatste zin leidt tot intentionele ambiguïteit, omdat Amurath hierin enerzijds de
letterlijke ‘goedkoopheid’ van zijn voorstel benadrukt, en anderzijds benadrukt dat de lezer – ik neem
voor het gemak aan dat hij met “mijne Vrienden” naar de (goedwillende) lezer verwijst85 – het
voorstel niet moet verachten. Het werkwoord ‘verkopen’ roept een economisch motief in herinnering
waaraan Amurath in ‘Kalk, Steen en Afbraak’ uiting gaf. (zie paragraaf 3.3) Dat Amurath hier iets
voor niets verkoopt maakt dat datgene wat hij verkoopt de laagst mogelijke economische waarde
krijgt. Deze economisch waarde beïnvloedt ook de inhoudelijke tekstwaarde. Eigenlijk staat er: mijn
oplossing is niets waard. Dit botst met de aansporing “gaat het daarom niet verachten!”, die juist een
hoge waarde aan de oplossing, en dus aan de inhoud van de tekst toekent. Door deze toevoeging wordt
het negatieve retorische effect van het spreken over een lage waarde gecompenseerd. Amurath geeft
aan dat het feit dat hij zijn oplossing voor niets verkoopt geen invloed heeft op de inhoudelijke waarde
ervan. Daarmee blijft het element van de lage economische waarde nog wel aanwezig, en het
eindresultaat is dus een intentionele januskop: de tekst wordt gepresenteerd als gratis (en dus letterlijk
van geen waarde) én waardevol.
In het derde en laatste metatekstfragment dat ik hier wil behandelen komen we een vorm van
indirecte zelfrelativering tegen. Ook die variant van de intentionele januskop is hier dus aanwezig. De
betreffende passage opent het tweede en derde fragment, en volgt dus direct op de onderbreking ‘Van
den ouderdom’. Amurath verwijst hierin terug naar de oplossing voor de politieke tweestrijd in
Nederland die hij op het einde van het eerste fragment gepresenteerd heeft (113-115) en die hij in het
vorige stukje metatekst dat ik besprak al aankondigde als gratis en waardevol. Amurath zegt:
Wat is de mensch geneegen zich zelven te bewierooken! Daar had ik dan, naar mijne gedachten,
mij zo wel uitgesloofd, den burger-oorlog geëindigd, en den vreede tusschen alle partijen voor
eeuwig geslooten! Arme Amurath ! gij vergeet, welk struikelblok gij nog uit den weg te ruimen
hebt! De ampten! de ampten! man. Wat moet 'er worden van die geenen, welke de Revolutie van
95 uit hunne posten zette? Hoe zal men oude onrechtvaardigheid te recht brengen, zonder nieuwe
te begaan. (1800: 121)
Hier reflecteert Amurath op zijn eigen gedrag. Hij geeft aan dat hij te vroeg gejuicht heeft over zijn
eigen prestatie. Hij dacht een groot probleem uit de wereld geholpen te hebben, maar hij is nog een
belangrijk struikelblok vergeten, namelijk de kwestie van de ambtenaren waar ik hierboven al over
sprak. Deze zelfreflectie impliceert een relativering van de eigen positie: Amurath is kritisch over
zichzelf, hij laat zien dat hij niet perfect is. Door dit expliciet in de tekst te doen verzwakt hij zijn
retorische positie; hij ondermijnt zijn kwaliteit als auteur/ik-verteller. Omdat dit echter op een
indirecte manier gebeurt, wordt die verzwakking op zijn beurt verzwakt. Het resultaat is een
Dit leidt ik onder meer af uit WNT, lemma: vriend, bet. 6a, die luidt: “medestander”. De lezer die bereidt is
Amuraths ideeën te volgen is te zien als zijn medestander.
85
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-54-
DE AMBIVALENTE AMURATH
ambivalent beeld. We zien een verteller die zijn eigen zwakheid zowel etaleert als verbergt. Amurath
neemt een dubbelzinnige pose aan.
Nadat de inhoudelijke januskop in ‘Van de voordeelen…’ en ‘Kalk, Steen en Afbraak’ niet zo sterk
aanwezig bleek, is het opvallend om te zien dat ‘Voegzaamste houding’ wél een sterke manifestatie
van deze januskop laat zien. Deze manifestatie kan kernachtig omschreven worden als: het
compromis. Dit compromis heeft betrekking op de controverse tussen orangisten en patriotten, twee
partijen die in de periode 1780-1800 diametraal tegenover elkaar stonden. Amurath stelt voor dat
beide kemphanen bij de vorming van een nieuwe regering iets toegeven: de patriotten zouden het
gezag van de stadhouder weer moeten accepteren, maar de orangisten zouden ermee akkoord moeten
gaan dat de wetten en instituties die door de patriotten vanaf 1795 in het leven zijn geroepen deels in
stand blijven. Maar vooral zou de stadhouder zelf zich meer tussen de partijen in moeten plaatsen,
door zijn eigen aanhang (de orangisten) minder hartelijk te benaderen en zijn oude vijanden (de
patriotten) juist minder zuur dan zij zouden verwachten. (cf. 113-115) Dit compromisvoorstel van
Amurath is de ultieme ondermijning van een goed-foutschema. De strekking ervan is feitelijk: beide
partijen hebben zowel goede als slechte kanten; laten we van allebei de goede kanten behouden en de
slechte vergeten. Zo worden in ‘Voegzaamste houding’ verschillen tegelijk gemaakt en bevraagd. Het
verschil maken zit hem in de kritiek op de houding van de verschillende partijen in een conflict, het
bevragen in het compromisvoorstel. De conclusie: orangisten en patriotten hebben beiden een
januskop, ze zijn zowel goed als slecht.
Nu de laatste tekst over politiek geanalyseerd is, is het tijd een voorlopige balans op te maken. Dit
levert op dat er in elk geval één aspect is dat in alle vier de teksten sterk naar voren komt: het creëren
van een januskop op intentioneel niveau via de metatekst. Alle besproken teksten bezitten op z’n minst
een paar metatekstuele passages die bijdragen aan een dubbelzinnig beeld van de intentie van de tekst.
Hoe de passages bijdragen aan de dubbelzinnige intentie verschilt licht van geval tot geval. Zo zijn er
metateksten waarin tegelijkertijd een negatief en een positief beeld over de tekst wordt uitgedragen,
waarin de tekst wordt bekritiseerd én gehuldigd. Op andere momenten spreekt uit de metatekst vooral
een speelse, niet-serieuze intentie, die dan vervolgens tegengesproken wordt door de ‘gewone’
hoofdtekst, die serieus van toon is. De inhoudelijke januskop, het tegelijk maken en bevragen van
verschillen, is ook in alle vier de teksten aanwezig, maar de manifestatie hiervan verschilt duidelijk in
sterkte. ‘Nationaale Opvoeding’ en ‘Voegzaamste houding’ bieden sterke voorbeelden van tweezijdige
kritiek, die twee partijen die normaal elkaars tegenpolen zijn (in alle gevallen gaat het om het oude,
stadhouderlijke versus het nieuwe, patriottische bestuur) allebei bekritiseert, en daardoor het heldere
verschil tussen die twee ondermijnt. In ‘Van de voordeelen…’ en ‘Kalk, Steen en Afbraak’ is die
ondermijning ook aanwezig, maar veel minder sterk, omdat een van de twee partijen veel meer kritiek
krijgt dan de andere. Tenslotte is er nog een interessante constante op het gebied van de gekozen
targets: in alle teksten worden politici bekritiseerd. In drie van de vier teksten is er daarnaast ook
kritiek op het Nederlandse volk. Deze twee groepen, politici en het volk, zijn daarom te beschouwen
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-55-
DE AMBIVALENTE AMURATH
als de hoofdtargets van Amurath in de besproken teksten. Samengenomen leidt dit alles tot de
voorlopige conclusie dat satire in De Lantaarn vooral werkt op intentioneel niveau, en dan in het
bijzonder via de metatekst, en zich inhoudelijk richt op politici en het volk. Met andere woorden: de
meest constante manifestatie van satire in het blad wordt gevormd door het tegelijk ernstig en speels
spreken over politiek en samenleving.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-56-
DE AMBIVALENTE AMURATH
HOOFDSTUK 4
Met uitzondering van de katholieken
De Lantaarn over religie
In 1979 maakte Monty Python de film LIFE OF BRIAN, die op een indirecte wijze commentaar levert op
het levensverhaal van Jezus Christus, door in te zoomen op zijn tijdgenoot Brian, die (in eerste
instantie per ongeluk) voor de Messias wordt aangezien en uiteindelijk net als Jezus gekruisigd wordt.
Vooral beroemd is de slotscène, waarin alle gekruisigden samen het lied ‘Always look on the bright
side of life’ inzetten. De film is een goed voorbeeld van een hedendaagse Westerse satire die religie
als thema heeft. Ook in de Amerikaanse tv-cartoon SOUTH PARK komt het thema regelmatig langs, in
het bijzonder in afleveringen als ‘All about Mormons’ (over Mormonen) en ‘Trapped in the closet’
(over Scientology).86 Religie blijkt een gewild target voor satirici.
Na de politiek, is in dit hoofdstuk het thema religie aan de beurt. In De Lantaarn is dit tweede thema
veel minder dominant aanwezig dan het eerste. Zoals ik elders al aangetoond heb, stikt het in de
edities vanaf 1796 werkelijk van de politieke teksten. Religie daarentegen, is slechts in drie teksten het
hoofdonderwerp, waarbij de eerste twee teksten parallel afgedrukt zijn en dus eigenlijk één geheel
vormen, (1792: 118-137) terwijl de derde religie specifiek in verband met het fenomeen
echtscheidingen bespreekt. (1800: 148-152) Dat ik toch voor dit thema gekozen heb, komt vooral
omdat de betreffende teksten een rijkgeschakeerde visie op religie bieden, die mij de moeite waard
leek om te bespreken. Het thema religie fungeert ook vooral als de ‘kleine casus’, die dient om uit te
vinden in hoeverre de bevindingen over satire aan de hand van de ‘grote casus’ politiek houdbaar zijn
als ze geconfronteerd worden met een ander thema. De omvang van het hoofdstuk is een stuk
bescheidener, en de omvang van de hoeveelheid tekstmateriaal eveneens. Paragraaf 1 bespreekt de
twee parallelteksten, ‘’t Nadeel van den te grooten invloed der priesters op den geest der overheid.’
(1792: 118-136, even pagina’s) en ‘Historie der geestelijke vervolgingen.’ (ibid., 119-137, oneven
pagina’s) Paragraaf 2 gaat over ‘Van de echtscheidingen’ (1800: 148-152) Zowel tussendoor als op het
eind besteed ik aandacht aan variabelen en constanten in de werking van satire, enerzijds binnen de
religieteksten en anderzijds ten opzichte van de teksten over politiek.
4.1 Een dubbele moraal
‘’t Nadeel van den te grooten invloed der priesters op den geest der overheid’ en ‘Historie der
geestelijke vervolgingen’87 (1792: 118-136) zijn twee afzonderlijke teksten over religie, die in De
86
Respectievelijke tv-premières op 19 november 2003 en 16 november 2005 op Comedy Central (Verenigde
Staten). Te zien via http://www.southparkstudios.com.
87
Voortaan respectievelijk aangeduid als ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-57-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Lantaarn naast elkaar afgedrukt staan, waarbij ‘’t Nadeel’ steeds op de even, linkpagina, en ‘Historie
steeds op de oneven, rechterpagina staat. ‘Historie’ is daarbij, allicht ter markering van het
onderscheid tussen de twee teksten, geheel cursief afgedrukt, terwijl ‘’t Nadeel’ de standaarddrukletter
gebruikt. Aan het begin en het eind zijn de twee stukken rechtstreeks aan elkaar gekoppeld, door
middel van teksten die zich uitspreiden over zowel de linker- als de rechterpagina. In het
tussenliggende gedeelte is die rechtstreekse koppeling niet aanwezig, en fungeren de teksten op
zichzelf. De verbindende openingstekst komt vermoedelijk uit een treurspel uit 1783, getiteld Maria
van Lalain, of De verovering van Doornik en geschreven door Jan Nomsz.88 Dat suggereert althans de
ondertekening “MARIA VAN LALAIN”.89 (118-119) In die tekst, een tienregelig gedicht, gaat het
over de desastreuze gevolgen van religiehaat, die broederliefde smoort en samenlevingen
uiteenscheurt. Het gedicht fungeert als een motto voor de twee parallelteksten. De verbindende
slottekst is eveneens een gedicht, met ditmaal links een Latijns origineel en rechts de Nederlandse
vertaling. Het gaat om een vers van twaalf regels van de bekende Romeinse fabeldichter Phaedrus,90
dat beschrijft hoe een herder zijn ezel aanspoort om te vluchten als de vijand in aantocht is. De ezel
vraagt daarop of de vijand hem soms meer last zal laten dragen. Het antwoord is nee, wat de ezel doet
zeggen: “Wat mag ik ‘er naar vragen, wat ik heer ik dien, als ik mijn’ last moet dragen?” (137) Dit
vers is ondertekent met: “PHAEDRUS gerâbraakt door HOOGSTRATEN”. (136-137) Het tweede
gedeelte van die ondertekening, “gerâbraakt door HOOGSTRATEN”, verwijst allicht op de vijftiendeeeuwse, Zuid-Nederlandse theoloog en inquisiteur Jacobus van Hoogstraten.91 De naam van die laatste
is in elk geval aan de tekst ‘Historie’ te koppelen, waarin een lange voetnoot wordt gewijd aan de
praktijken van de katholieke inquisitie. (127) Het “gerâbraakt” wil zeggen dat Van Hoogstraten
verantwoordelijk is voor de vertaling van het Latijnse vers van Phaedrus, maar dat Amurath die
vertaling als een verknoeing of verminking van het origineel beschouwt.92 Alhoewel de twee
parallelteksten via opening en slot met elkaar verbonden zijn, vormen ze twee aparte betogen, die wel
allebei over religie gaan, maar daarbij verschillende accenten leggen. ‘’t Nadeel’ behandelt de
nadelige gevolgen van de invloed van geestelijken op de wereldlijke overheid, in het bijzonder de
maatschappelijke onrust die hiervan het gevolg is. ‘Historie’ gaat over de vele vervolgingen die
hebben plaatsgevonden op basis van religie, waarbij blijkt dat vooral de christenen, en daarbinnen
vooral de katholieken flink huisgehouden hebben.
88
Johannes Nomsz (1738-1803) was een productieve toneelschrijver, die vooral schreef over de vaderlandse
geschiedenis of over actuele onderwerpen. Hij was een bewonderaar van het werk van Voltaire. Opvallend is
verder dat hij in politiek opzicht afwisselend met de patriottische en de stadhoudersgezinde partij
sympathiseerde. (cf. De Leeuwe 1985: 412-13)
89
Ik ben helaas op het moment van schrijven nog niet in de gelegenheid geweest deze toneeltekst in te zien, om
na te gaan of de tekst in De Lantaarn er een letterlijk citaat uit is.
90
Phaedrus leefde rond het begin van de jaartelling en vertaalde Griekse prozafabels naar het Latijn. Zijn
fabelverzameling staat bekend als de Aesopus. Deze verzameling werd in de Middeleeuwen ongekend populair
in Europa. Zijn werk kende in die periode veel navolging. (Encyclopaedia Britannica, dl. 9, 351)
91
Grote Winkler Prins, dl. 11, 484.
92
Cf. WNT, lemma: radbraken, bet. 2c.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-58-
DE AMBIVALENTE AMURATH
De targets in de twee teksten zijn onder te verdelen in drie groepen, waarvan een ons inmiddels
bekend voorkomt. Het betreft de klasse van politici, die in ‘’t Nadeel’ bekritiseerd wordt omdat zij in
het verleden teveel ruimte heeft gegund aan de religieuze autoriteiten, en deze religieuze
vertegenwoordigers zo de kans heeft gegeven om hun invloed op het staatsbestuur te laten gelden. (cf.
120-128) Het gaat hier overigens niet om dezelfde politici als die in de politieke teksten veel
voorkwamen, maar om de “regenten” die actief waren ten tijde van het ontstaan van de Republiek, zo
omstreeks 1580. (ibid.) Deze groep komt als target in ‘Historie’ alleen voor in een voetnoot over de
inquisitie. (cf. 127) In de laatstgenoemde tekst is een ander target wel sterker te herkennen. Het gaat
om de mensheid in het algemeen, die bijvoorbeeld wordt aangesproken in de openingszin, waar staat:
“De menschen zijn uit den aart genegen den baas te spelen over hun evenmensch”. (119) Het derde, en
belangrijkste target, dat ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ delen, betreft de religieuze autoriteiten, vaak
aangeduid als de “geestelijkheid”. (bijv. 120) In ‘’t Nadeel’ richt de kritiek zich op priesters en
godgeleerden van christelijke huize.93 In ‘Historie’ verwijst Amurath ook naar enkele andere geloven,
en komen naast protestanten en katholieken, de joden en mohammedanen langs. De mate waarin de
verschillende geloven worden bekritiseerd verschilt daarbij sterk. De katholieken krijgen het meeste
commentaar, de mohammedanen het minste. De joden en protestanten hangen er tussenin. (cf. 123131) Op de precieze verhouding tussen de kritiek op de verschillende geloven ga ik zodadelijk nog
verder in, als ik kom te spreken over de wijze waarop vooral in ‘Historie’ een inhoudelijke januskop
gecreëerd wordt.
In ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ staat veel metatekst, vooral in de vorm van lange voetnoten. Die
metatekst is echter niet de enige de plek waar een intentionele januskop zich manifesteert. Er zijn wel
enkele vormen van indirecte zelfrelativering in de metatekst te vinden, waarvan het sterkste voorbeeld
zich in de eerste voetnoot van ‘Historie’ bevindt, als Amurath spreekt over het woord ‘aristocraten’,
zoals hij zegt “een woord waarmede de kinderen in de k.kstoel thans speelen”,94 dat erg in de mode is
geraakt, maar dat eigenlijk al zo oud is als de mens zelf en zich nooit zal laten uitroeien. Waarop dan
volgt: “Item zij, die ‘er ’t luidste tegen schreeuwen, pleegen zelve meest-äl de heerschzuchtigste
Aristocraaten te zijn. Zou ik ‘er ook aan hinken?” (119) Hier stelt Amurath een kritische vraag aan
zichzelf, namelijk of hij misschien een heerszuchtige aristocraat is. Daarmee zet hij dus zijn eigen
reputatie op het spel, maar doordat hij de vragende vorm kiest blijft de zelfkritiek in de lucht hangen,
en is het resultaat een ambivalente boodschap: Amurath suggereert iets negatiefs over zichzelf, maar
het blijft bij de suggestie. Dit is een goed voorbeeld van een intentionele januskop binnen de
metatekst. In ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ wordt de verwarring en dubbelheid rondom de intentie van de
93
Dat het om vertegenwoordigers van het protestantse en katholieke geloof gaat is af te leiden uit de tekst, die
bijvoorbeeld spreekt over de rol van (protestantse) godgeleerden bij de vorming van de Republiek (120) en de
vervolging van Galilei door de (katholieke) kerk. (134)
94
Uit het WNT is af te leiden dat de verwijzing naar “kinderen in de k.kstoel”, oftewel: kinderen in de kakstoel,
slaat op hele jonge of hulpbehoevende kinderen. (lemma: kakstoel, bet. 1b.) Amurath zegt hier dus dat het woord
‘aristocraten’ van jongs af aan gebruikt wordt.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-59-
DE AMBIVALENTE AMURATH
twee teksten echter ook binnen het domein van de hoofdtekst gecreëerd, iets wat we eerder nog niet
tegen kwamen. Een van de manieren waarop dit gebeurt, is via woordspel. Een goed voorbeeld
daarvan is de volgende passage: “Wat bruit 't den Soeverein, of de ingezeetenen na de Mis dan of zij
na de Mist gaan, of zij oud of nieuw, wasch-of lamp-licht branden, zo zij maar braaf, goed, zijn, en
door hunne nijverheid den Staat verrijken!” (130, 132) Amurath spreekt hier in metaforische zin over
de verschillende geloofsrichtingen van de inwoners van een land, die er voor de soeverein, de leider
van het land niet toe zouden moeten doen, zolang de inwoners zich maar goed inzetten voor de
bevordering van de welvaart van de staat. Hij speelt daarbij met de klankovereenkomst tussen “Mis”
en “Mist”. Die twee woorden mogen qua klank erg op elkaar lijken, ze verwijzen naar twee
verschillende betekenisvelden: de mis staat voor de katholieke eredienst, en is dus verbonden met het
katholiek geloof,95 terwijl mist geassocieerd wordt met kortzichtigheid of gebrekkig inzicht.96 Door ze
hier samen te plaatsen creëert Amurath een woordspel. Dit spel, het woord zegt het al, versterkt het
speelse effect en daarmee ook een speelse intentie van de tekst. Dat botst met de serieuze, inhoudelijke
boodschap die Amurath ook in het hier besproken citaat afgeeft over de rol van geloofsovertuigingen
in de samenleving.
Op nog weer een andere manier wordt de intentie van de tekst onder spanning gezet aan het einde
van ‘Historie’, als Amurath komt te spreken over Jan Hus, een Tsjechische priester uit eind veertiende,
begin vijftiende eeuw, die ter dood gebracht werd op de brandstapel vanwege zijn theologische
ideeën.97 Amurath gaat erg uitgebreid in op de laatste dagen van Hus’ leven. Hij beschrijft het verhaal
van enkele bisschoppen en barons die Hus komen opzoeken in de gevangenis om hem ertoe te
bewegen zijn controversiële theologische ideeën terug te nemen. In Amuraths vertelling zegt Hus
hierop dat hij volgens hemzelf niets heeft gezegd dat strijdig is met de bijbel of de leer van de kerk, en
zijn woorden pas wil terugnemen als iemand hem ervan kan overtuigen dat zijn ideeën wel strijdig zijn
met voornoemde bronnen.98 Hierop verhaalt Amurath de verbranding van Hus, die daags erop
plaatsvond. Dan volgt de slotalinea, die aan het hele verhaal een opmerkelijke draai geeft:
Vroome, eerlijke Huss , hadt gij begreepen, dat uwe quasi-hijpocrisie, de verloochening uwer
gevoelens, in 't boek des Opperrechters, gestaan zou hebben op de folio van uwe vervolgers, liever
dan u te laaten branden, zoudt gij hen dit hout hebben kunnen doen bespaaren, om 'er schelvisch
met aardäppelen over te kooken. (1792: 135)
Deze alinea biedt zogezegd ‘de moraal van het verhaal’, maar dat is wel een opmerkelijke moraal.
Amurath wekt de suggestie dat Hus zijn woorden wel had moeten terugnemen, ondanks dat hij zelf
95
WNT, lemma: mis (I), bet. 1.
WNT, lemma: mist, bet. 2b/c.
97
Cf. Grote Winkler Prins, dl. 11, 581-82.
98
De gedetailleerde beschrijving van Amurath over het leven Hus zal allicht uit een contemporaine bron komen,
maar deze heb ik nog niet kunnen traceren.
96
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-60-
DE AMBIVALENTE AMURATH
vond dat ze niet strijdig waren met de bijbel en de leer van de kerk, omdat deze “quasi-hijpocrisie”
toch niet op zijn conto geschreven zou zijn in het hiernamaals. Hij impliceert eveneens dat het niet
laten verbranden van Hus niet zozeer gunstig was omdat Hus dan nog was blijven leven, maar omdat
daarmee hout bespaard zou zijn om voedsel op te koken. Deze uitspraken zijn moeilijk te duiden,
vooral als het aankomt op hun intentie. Via het noemen van de “schelvisch met aardäppelen” lijkt
Amurath de gek te steken met het verhaal van Hus, maar het idee dat Hus zijn gevoelens had moeten
verloochenen oogt wel serieus. Het resultaat van deze alinea is dan ook een intentionele januskop. De
vraag die sterk opkomt na het lezen van een passage als deze is: wat wil Amurath nou precies? Poneert
hij een mening of eerder een grap? Het antwoord blijft in het midden.
Het valt op dat zowel ‘’t Nadeel’ als ‘Historie’ in totaal minder tekstplaatsen met een intentionele
januskop bieden dan de gemiddelde tekst over politiek, hoewel het bovenstaande bewijst dat er zeker
gevallen van intentionele dubbelheid in de twee teksten te vinden zijn die ertoe doen. Als we ons
richten op de inhoudelijke januskop is het beeld eveneens gemengd. ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ bieden
sterke voorbeelden van dubbelheid op het vlak van de inhoud, maar die dubbelheid wordt uiteindelijk
toch nog enigszins verzwakt. Eén voorbeeld van inhoudelijke dubbelheid, uit ‘’t Nadeel’, zagen we al
langskomen, namelijk de zin over het naar de mis of naar de mist gaan. Deze passage kent nog een
vervolg, waarin Amurath toevoegt: “[W]at raakt iemand, of een ander Confucius, Moses, J.C. Lama,
Mahomed of wien 't ook weezen mag, aankleeve.” (132) In deze zin plaatst Amurath de belangrijkste
wereldgodsdiensten (confucianisme, Jodendom, Christendom, Islam) op één lijn. Hij bepleit hiermee
een radicale religieuze tolerantie, die weliswaar past bij de deugd van tolerantie die op het moment
van schrijven belangrijk werd gevonden (zie paragraaf 2.3) maar deze deugd wel in vrij extreme mate
toepast.99 Hij werkt zo aan het doorbreken van een verschildenken, omdat, zoals ‘Historie’ duidelijk
laat zien, de grote wereldgodsdiensten zich altijd ten koste van elkaar gemanifesteerd hebben.100 Het
tolerante standpunt van Amurath inzake religie behelst een inhoudelijke januskop, omdat hierin geen
duidelijke keuze voor de ene en tegen de andere religie wordt gemaakt. Daarmee blijft in het midden
wat Amuraths eigen religieuze voorkeur is. Er is sprake van een ambiguïteit die niet opgelost kan
worden.
Bij deze radicaal tolerante positie valt een belangrijke kanttekening te plaatsen. Amurath bekritiseert
namelijk niet alle wereldreligies even sterk. Van de meeste godsdiensten toont hij aan dat ze zowel het
slachtoffer werden van vervolging, als zich daar zelf schuldig aanmaakten. Dat gebeurt bijvoorbeeld
voor het Jodendom (123, 125) en voor het protestantisme. (131) In deze gevallen is het oordeel over
de betreffende godsdienst te zien als een januskop: Amurath toont zowel de positieve als de negatieve
kanten. Maar bij het katholicisme ligt het anders. Van deze religie bespreekt Amurath alleen de kwade
99
Kloek en Mijnhardt 2001 beschrijven hoe algehele religieuze tolerantie in de Republiek tegen het einde van de
achttiende eeuw fungeerde als een belangrijke deugd, maar merken ook op dat binnen de discussies over deze
deugd het protestants-christelijke denkkader domineerde. (188-192)
100
Amurath beschrijft hoe eerst de joden, vervolgens de katholieken, en tenslotte verschillende protestantse
stromingen zich profileerden door andere religies met geweld te bestrijden. (cf. 123-131)
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-61-
DE AMBIVALENTE AMURATH
kanten: hoe de katholieken zowel joden, als moslims, als protestanten gewelddadig vervolgden. Het
beeld is dus eenzijdig negatief, het tegendeel van een januskop. Deze uitzonderingspositie voor het
katholicisme is goed te plaatsen in de contemporaine context van het debat over religieuze tolerantie
binnen de Republiek, waar ik eerder al aan refereerde. In dit debat fungeerde het katholicisme als de
slechte, duistere én niet-tolerante religie, waar tegenover het protestantisme stond als een Verlichte
godsdienst, die juist wel een sterk tolerante houding in zich droeg. (cf. Kloek en Mijnhardt 2001: 19192) Amurath gaat niet volledig mee in deze denkwijze, omdat hij zich ambigu opstelt ten opzichte van
het protestantisme, maar voor wat betreft het katholicisme neemt hij wel de ‘conventionele’ houding
aan. Zodoende is de inhoudelijke januskop in ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ uiteindelijk minder sterk dan hij
had kunnen zijn.
In hoeverre werkt satire in de twee parallelteksten ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ nu anders dan in de
politieke teksten? Het verschil zit hem vooral in de manier waarop een intentionele januskop wordt
gecreëerd. Bij de politieke teksten zagen we dat dit altijd primair via de metatekst gebeurde. In het
geval van ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ speelt de metatekst eveneens rol, maar daarnaast zijn er twee
gevallen waarin de intentie via de hoofdtekst op spanning wordt gezet. Bij het eerste geval gebeurt dit
door middel van woordspel, het speels gebruiken van de taal op het moment dat er een inhoudelijke
mening wordt gegeven, waardoor een speelse vorm tegenover een serieuze inhoud komt te staan. Bij
het tweede geval gaat het om een alinea aan het slot van een verhaal over Jan Hus, die de ‘moraal van
het verhaal’ bevat, en waaruit een dubbelzinnige boodschap spreekt, die schertsende en serieuze
elementen bevat. De mix van die twee maakt dat de alinea de lezer een dubbele ‘moraal van het
verhaal’ biedt, en daarmee een intentionele januskop. Op deze manier is er van dubbelzinnige
intentionaliteit uiteindelijk net zo goed sprake in ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ als in de politieke teksten.
Het is slechts de uitwerking die (ten dele) verschilt, maar of dat verschil in uitwerking wordt
veroorzaakt door een verschil in thema kan niet direct gezegd worden. De bespreking van de volgende
tekst over religie kan deze vraag allicht beantwoorden. De inhoudelijke januskop is in ‘’t Nadeel’ en
‘Historie’ aanwezig via de houding van radicale religieuze tolerantie die Amurath aanneemt, en via
zijn bespreking van hoe de verschillende wereldgodsdiensten elkaar vervolgd hebben, waarbij over het
algemeen de godsdiensten als tegelijk dader en slachtoffer, en dus als ambigu uit de bus komen. Een
uitzondering vormt het katholicisme, dat zuiver negatief besproken wordt.
4.2 Aan de “Heeren van de Sacramenten”
‘Van de echtscheidingen’ (1800: 148-152) is een betrekkelijk korte tekst, waarin Amurath betoogt dat
het huwelijk niet meer is dan een contract tussen twee mensen, dat gemakkelijk weer te ontbinden zou
moeten zijn door die twee mensen, zeker als ze het daar allebei over eens zijn. Hij benadrukt daarbij
vooral zijn afkeer van de manier waarop de katholieke kerk het huwelijk tot een heilig verbond
verklaard heeft, tot “eene soort van Goddelijke Ciment […] waardoor twee schepsels, die heden niet
weten, wat zij morgen willen, voor hun leven lang aan elkander gesoldeerd worden.” (149) Dit is de
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-62-
DE AMBIVALENTE AMURATH
voornaamste manier waarop Amurath hier het thema religie aan de orde stelt, door kritiek te hebben
op het feit dat religieuze autoriteiten het huwelijk als het ware geclaimd hebben als iets heiligs en
eeuwigdurends, waardoor scheiden problematisch is. In de openingspassage van de tekst zegt hij ook
nog dat priesters in het verleden mensen sterk onderdrukten, een bewering die gezien kan worden als
de opmaat voor het verhaal over de ‘vergoddelijking’ van het huwelijk. (cf. 148-49) Meer richting het
einde benadrukt Amurath nog eens het feit dat zijn standpunt over echtscheidingen een uiting is van
gezond verstand, en dat hij daarom niet snapt dat moralisten en rechtsgeleerden uit zijn dagen de
toename van het aantal echtscheidingen zien als een “onloochenbaar bewijs, van het verval der zeden”.
(151)
J.J. Wesselo, een van de weinigen die over De Lantaarn heeft geschreven, beschouwt Amuraths
ideeën over echtscheidingen als bijzonder origineel. (1969: 446) Volgens Wesselo was Amurath
(onder andere) in het geval van dit onderwerp zijn tijd ver vooruit. (cf. ibid., 469-70) Deze claim van
vooruitstrevendheid wordt door Wesselo verder niet ondersteund door extern bronnenmateriaal. De
claim blijft dan ook een beetje in de lucht hangen. Als we op de tekst zelf afgaan, dan blijkt in ieder
geval dat Amurath het doet voorkomen alsof zijn visie op echtscheidingen niet past binnen het
gebruikelijke beeld in de tijd van schrijven. Hij maakt er vooral een punt van dat niet alleen religieuze,
maar ook seculiere autoriteiten, zoals rechtsgeleerden, echtscheidingen associëren met zedelijk verval,
terwijl Amurath het niet meer dan redelijk vindt dat twee mensen die het erover eens zijn dat het een
vergissing was met elkaar samen te gaan leven de mogelijkheid krijgen om ieder hun eigen weg te
gaan. (cf. 150-51) Het beeld dat Amurath schetst van de houding ten opzichte van echtscheidingen in
zijn tijd suggereert dat het een onderwerp was dat vooral negatief beschouwd werd.101 Amurath
weerlegt dat beeld door een positieve, of beter gezegd neutrale visie.
‘Van de echtscheidingen’ heeft in het bijzonder drie targets. Het eerste target betreft de religieuze
autoriteiten, die Amurath beschuldigt van het claimen van het huwelijk. Meer specifiek richt de kritiek
binnen dit target zich op katholieken en protestanten, waarbij de eersten het iets zwaarder te verduren
krijgen dan de tweeden.102 Het tweede target betreft allerhande typen seculiere machthebbers,
(koningen, hertogen, graven, burgemeesters) die bekritiseerd worden vanwege het feit dat ze de
menselijke vrijheid beknotten. In de gegeven voorbeelden van machthebbers herkennen we de klasse
van politici/bestuurders, die totnogtoe in vrijwel iedere besproken tekst als target langskwam, en
daardoor is uitgegroeid tot een van Amuraths usual suspects. Het derde target wordt gevormd door de
mensheid in het algemeen, waar Amurath naar verwijst als hij spreekt over “het malle menschdom”
(149) en “menschen die rottenstront voor goede peper hielden”. (150) Hen verwijt Amurath dat ze zo
101
Goed zou het zijn dit beeld nader te onderzoeken aan de hand van contemporaine uitspraken over
echtscheidingen. Dan kan pas werkelijk gezegd worden of Amurath met zijn ideeën over het onderwerp echt
origineel was. Aangezien er nu nog onduidelijkheid bestaat over de verhouding tussen Amuraths kijk en die van
zijn tijdgenoten, zal ik verder niet meer ingaan op de inhoudelijke implicaties van het aansnijden van het thema
echtscheidingen.
102
Op de verhouding katholieken-protestanten ga ik later nog in als ik spreek over inhoudelijke dubbelheid in
deze tekst.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-63-
DE AMBIVALENTE AMURATH
onverstandig zijn “zich te leggen aan een band, die hun geheele leeven knelde”, een huwelijk aan te
gaan dus, terwijl ze zouden kunnen weten dat het leven wisselvallig is. (149-150) Dit blijft een vrij
vaag omschreven groep, maar op basis van eerdere bevindingen is het aannemelijk dat een verwijzing
naar ‘de mensheid’ vooral betrokken moet worden op ‘het volk’, een groep die Amurath eerder in
meer directe zin aansprak. (zie m.n. paragraaf 3.3) Daarmee is ook dit target niet geheel nieuw, en
luidt de conclusie dat Amurath zich in ‘Van de echtscheidingen’ richt op de gebruikelijke targets.
Ook op het vlak van de intentionele dubbelheid biedt ‘Van de echtscheidingen’ vooral herkenning.
Ten opzichte van ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’ is de hoeveelheid metatekst weer een stuk beperkter, maar
de metatekst die aanwezig is biedt wel goede voorbeelden van een intentionele januskop. Die
voorbeelden vinden we vooral in het tweede gedeelte van de tekst, allereerst in de volgende uitspraak:
“Wat is de reeden, dat de vrouwen, meer dan de mannen, vijandinnen zijn van echtbreuken, 'k meen
echtscheidingen? Misschien, en niet meer dan misschien, vinden wij gelegenheid in dit artiekel hierop
te antwoorden.” (150) De eerste zin in dit citaat behoort tot de hoofdtekst en stelt een vraag. De
tweede zin levert een metatekstueel commentaar: misschien kunnen we de gestelde vraag in deze tekst
beantwoorden, maar dat is onzeker. In die tweede zin is er sprake van een indirecte zelfrelativering,
omdat Amurath aangeeft niet over de kennis te beschikken die hem in staat zou moeten stellen om de
tekst tot een goede einde te brengen. Hij zegt nog niet te weten of een bepaald aspect van het
onderwerp dat hij behandeld aan bod zal komen. Deze uitspraak kan de retorische kracht van de tekst
eigenlijk alleen maar verzwakken. Die verzwakking wordt des te sterker als we in ogenschouw nemen
dat het antwoord op de gestelde vraag (waarom vrouwen grotere vijanden zijn van echtscheidingen
dan mannen) in de tekst verder niet genoemd wordt. Na het lezen van de hele tekst, ontstaat met
terugwerkende kracht de vraag: waarom heeft Amurath die vraag over vrouwen en echtscheidingen
überhaupt gesteld? En als hij hem dan toch zo nodig wou stellen, waarom heeft hij er dan niet achter
gezet dat hij de vraag in deze tekst niet gaat of kan beantwoorden? De hele passage is inhoudelijk
gezien overbodig binnen de hoofdtekst en heeft als enige functie de creatie van een intentionele
januskop, waarbij de dubbelheid ontstaat door de combinatie van een serieuze hoofdtekst en een
tekstondermijnende metatekst.
Een tweede metatekst, die interessant is als het aankomt op de tekstintentie, vormt de zin, waarmee
Amurath zijn betoog over de legitimiteit van echtscheidingen waar beide echtelieden het mee eens zijn
afsluit,103 en de voetnoot die daarin voorkomt. De zin luidt: “En hiermede, Mijne Heeren van de
Sacramenten(*) zij u een goede nacht gewenscht.” (151) De voetnoot achter “Sacramenten” voegt
daaraan toe:
Men begrijpt van welke heeren, en welke Sacramenten hier gesproken wordt. Niemand, op wien
dit zeggen niet past, behoort zulks zich aantetrekken. Dan deeze herinnering was overbodig. De
103
Hierna gaat Amurath nog kort in op hoe om te gaan met echtscheidingen, waarbij slechts een van de twee
echtelieden het huwelijkse contract wil ontbinden, waarna hij de tekst definitief afsluit. (152)
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-64-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Geestelijken zouden zulks zelve begreepen hebben, naar den aart der Kristelijke liefde, waarvan
zij zo vol zijn, als een ei, dat uitgeloopen is. (1800: 151)
“Heeren van de Sacramenten” verwijst hier naar vertegenwoordigers van de katholieke kerk. Het
spreken over “Sacramenten” slaat ook op het huwelijk, dat binnen de katholieke kerk een van de zeven
sacramenten is.104 De aanspreking van de “Heeren” is voor het verdere verloop van de hoofdtekst
overbodig, en geeft slechts aan dat Amurath een stuk van zijn betoog afsluit. Door deze zin in te
voegen verlegt Amurath de aandacht van de inhoud naar de vorm van de tekst, en hij doet dat op een
speelse, indirecte manier. Hij zegt immers niet rechstreeks dat hij zijn verhaal afsluit, hij impliceert het
alleen door het goedenacht wensen. In de voetnoot licht Amurath het “Heeren van de Sacramenten”
toe, maar hij doet dit vooral door te zeggen dat een toelichting eigenlijk overbodig is. De voetnoot
bepleit zo zelf zijn zwakte: hij had er niet hoeven staan. De functie van deze voetnoot is daarmee
tekstondermijnend. Het tweede gedeelte van de noot biedt daarnaast een sneer richting “De
Geestelijken”, die via een metafoor beticht worden van een gebrek aan “Kristelijke liefde”. Hiermee
staat de voetnoot alsnog enigszins in dienst van de hoofdtekst, die eveneens kritisch is richting
geestelijken. (zie boven) Het totaalbeeld is ambigu. De aanspreking van de “Heeren van de
Sacramenten” en de bijbehorende voetnoot zijn enerzijds inhoudelijk overbodige toevoegingen aan de
hoofdtekst, die de nadruk leggen op de vorm van de tekst en op speelsheid, en anderzijds hebben zij
inhoudelijke relevantie door de kritiek op vertegenwoordigers van de katholieke kerk. Het gevolg is
een januskop op intentioneel niveau.
De intentionele dubbelheid van ‘Van de echtscheidingen’ vertoont meer overeenkomsten met de
politieke teksten dan met ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’. Gevallen van een intentionele januskop die zich
alleen binnen de hoofdtekst manifesteert heb ik hier niet aangetroffen, terwijl de satirische rol van de
metatekst, die in de twee parallelteksten uit de vorige paragraaf wat meer naar de achtergrond was
verdwenen, hier juist weer sterk is. Het lijkt er dan ook op dat de manifestatie van de intentionele
januskop onafhankelijk van het thema van de tekst is, en daarnaast überhaupt niet heel erg verschilt
per tekst. Uiteindelijk was immers zelf het verschil tussen de parallelteksten over religie en de
politieke teksten als het aankwam op die manifestatie niet al te groot. Op inhoudelijk vlak is het
eigenlijk niet veel anders. In ‘Van de echtscheidingen’ is een inhoudelijke januskop aanwezig, maar
deze bestaat slechts uit één opmerking, wat beperkt is in vergelijking met de uitgesponnen redenaties
in ‘’t Nadeel’ en ‘Historie’. (zie paragraaf 4.1) Het gaat om de volgende passage:
De Reformatie, die aan de Katholijke Religie een deuk gaf, om dat zij steekeblinde menschen het
eene oog half open deedt, de Reformatie heeft het Sacramentachtige des huwelijks sterk doen
104
WNT, lemma: sacrament, bet. 1a.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-65-
DE AMBIVALENTE AMURATH
vervliegen; en met dat alles komt, in die landen zelfs, waarin de Heilige Roomsche Kerk niet
domineert, nog bestendig de oude aap uit de mouw. (1800: 149-150)
Hierin gaat het om protestanten (via de “Reformatie”105) en katholieken. De metafoor van de
“steekeblinde menschen” speelt met de letterlijke en figuurlijk betekenis van ‘zien’. Deze metafoor is
als volgt uit te leggen: zowel katholicisme als protestantisme zorgen voor de belemmering van een
juist (inhoudelijk) inzicht, maar het katholicisme blokkeert het inzicht volledig, terwijl het
protestantisme een vierde deel (een halfgeopend oog) open laat. In de vorige paragraaf stipte ik al aan
dat het katholicisme in Nederland in de achttiende eeuw sterk fungeerde als de duistere, intolerante
tegenhanger van het Verlichte protestantisme. Hier wordt de tegenstelling tussen de twee zowel
bevestigd als ondermijnd. Enerzijds wordt het protestantisme boven het katholicisme geplaatst, omdat
het protestantisme volgens de metafoor meer inzicht biedt dan het katholicisme. Anderzijds blijken
katholicisme en protestantisme met elkaar te delen dat ze het inzicht eerder blokkeren dan openen.
Uiteindelijk is ook bij het protestantisme de blik nog voor driekwart bedekt. Zo ontstaat een
inhoudelijke januskop, die echter slechts een klein onderdeel is van deze tekst die ‘echtscheidingen’
als hoofdonderwerp heeft. Zo’n minder dominante rol voor de inhoudelijke januskop zagen we, op een
andere manier, ook terug bij de politieke teksten ‘Van de voordeelen…’ en ‘Kalk, Steen en Afbraak’.
Wat deze tekst met religie als (sub)thema heeft aangetoond, is dat de meeste manifestaties van
dubbelheid binnen mijn onderzoeksmateriaal onafhankelijk van het thema functioneren. ‘’t Nadeel’ en
‘Historie’ suggereerden dat de rol van de metatekst bij het creëren van een intentionele januskop
binnen het thema religie misschien kleiner zou zijn. In ‘Van de echtscheidingen’ is de metatekst echter
weer onverminderd actief bij het creëren van dubbelheid op intentioneel gebied. Op inhoudelijk vlak
zijn er wel parallellen in de manier waarop Amurath de verschillende wereldgodsdiensten benadert in
‘’t Nadeel’/‘Historie’ en ‘Van de echtscheidingen’, maar er zijn ook belangrijke verschillen. In ‘’t
Nadeel’ en ‘Historie’ is de inhoudelijke januskop van het tegelijk bekritiseren en bevragen van een
negatief beeld over diverse religies een centraal onderdeel van het betoog. In ‘Van de echtscheidingen’
zit de inhoudelijke januskop verstopt in één opmerking, die bovendien alleen betrekking heeft op
protestantisme en katholicisme. Wat nog wel karakteristiek is voor alledrie de teksten over religie, is
dat ze in hun inhoudelijke kritiek net iets minder ‘neutraal’ de verschillende partijen benaderen, dan
gebruikelijk in de politieke teksten. Bij het thema politiek waren orangisten en patriotten de twee
belangrijke groepen waarop Amurath zijn dubbele kritiek toepaste. Hoewel daarbij soms het accent
meer op de ene en soms meer op de andere groep lag, was het totaalbeeld toch dat beide partijen even
ambigu benaderd werden. Zowel orangisten als patriotten kwamen als tegelijk positief en negatief uit
de bus. Bij het thema religie spelen vooral de katholieken en protestanten een centrale rol in de
bekritisering. Van die twee worden de katholieken zuiver negatief benaderd, terwijl over de
105
Cf. WNT, lemma: reformatie, bet. 4.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-66-
DE AMBIVALENTE AMURATH
protestanten (net als over joden en mohammedanen overigens) een ambigu beeld naar voren komt. Het
katholicisme wordt daarmee het ultieme zwarte schaap. De inhoudelijke januskop van Amurath omvat
veel, maar blijkbaar toch niet alles. Soms herbergt een satirische tekst toch gewoon een eenduidige
aanval, die ondanks de dominante aanwezigheid van intentionele en inhoudelijke ambivalentie
standhoudt. Bij een benadering die de januskop als centrale notie van satire ziet, is dat geen
onbelangrijke nuancering. De eenzijdig negatieve blik op het katholicisme toont aan dat de ambiguïteit
van de satire in De Lantaarn zijn grenzen kent. Niet ieder verschil wordt bevraagd. Amurath gunt ons
daarmee, als het ware, een laatste houvast, een stabiel ankerpunt in een zee van instabiele
januskoppen.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-67-
DE AMBIVALENTE AMURATH
HOOFDSTUK 5
De ambivalente Amurath
De werking van satire in De Lantaarn
Al in het begin van hoofdstuk 2 merkte ik op dat satire een vrij algemene term is, die zeer breed wordt
ingezet en daardoor automatisch een wat abstracte status krijgt. Middels mijn onderzoek heb ik
gepoogd om de term meer concreet in te vullen, met behulp van een zevental teksten uit De Lantaarn
van Pieter van Woensel. In die zeven teksten ben ik op zoek gegaan naar de manifestatie van twee
aspecten die uit mijn theoretische verkenningen over het fenomeen satire naar voren kwamen als
centrale noties: de inhoudelijke en de intentionele januskop, oftewel: de creatie van een dubbele
betekenis op respectievelijk het inhoudelijke en het intentionele niveau van de tekst. Via een eerste
test, in de vorm van de bespreking van de inleiding uit De Lantaarn voor 1792, bleek al dat deze twee
januskoppen meer waren dan theoretische noties, dat ze ook daadwerkelijk traceerbaar waren op het
niveau van de tekst. Een bespreking van de historische context waarin De Lantaarn verscheen voegde
vervolgens nog een extra aspect toe aan het onderzoeksinstrumentarium, dat ik tijdens mijn analyses
van de teksten kon inzetten. In dit slothoofdstuk zullen de resultaten van die analyses, die in hoofdstuk
3 en 4 uitgebreid besproken zijn, gesynthetiseerd worden tot een visie op de werking van satire in De
Lantaarn. Daarnaast ga ik nog in op de generaliseerbaarheid van mijn resultaten en op de
mogelijkheden voor verder onderzoek.
5.1 Het primaat van de ambivalente toon
Vanuit mijn theoretisch kader kwamen de inhoudelijke en intentionele januskop naar voren als twee
zijden van dezelfde medaille. Achter beide concepten zat de gedachte dat satire uiteindelijk een
instabiele retoriek hanteert en juist daarom zo moeilijk te vatten is. (zie paragraaf 2.1) In De Lantaarn
blijkt de intentionele januskop zich duidelijk sterker en constanter te manifesteren dan de inhoudelijke,
en wel specifiek via de metatekst. Alle zeven besproken teksten bevatten naast een lopend betoog
waarin de ik-verteller of het satirisch ik, door mij consequent aangeduid als Amurath, een inhoudelijk
verhaal vertelt of een argumentatie ontwikkelt, diverse onderbrekingen met verschillende functies.
Tijdens die onderbrekingen, die zowel plaatsvinden in voetnoten als in de tekst zelf, levert Amurath
commentaar op wat hij zojuist heeft gezegd of wat hij nog gaat zeggen. Soms gaat het om inhoudelijk
commentaar, maar vaker om opmerkingen die betrekking hebben op het nut van de tekst, of de manier
waarop Amurath wil dat de lezers zijn tekst bezien. Niet zelden zegt Amurath in zulke opmerkingen
iets waarmee hij de betrouwbaarheid van zichzelf of de tekst ondermijnt. Hij geeft bijvoorbeeld aan
dat een bepaald gedeelte van zijn betoog eigenlijk weinig nut heeft, omdat dat gedeelte gaat over een
politieke situatie die inmiddels verleden tijd is. Of: hij spreekt het voornemen uit dat zijn bespreking
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-68-
DE AMBIVALENTE AMURATH
van een bepaalde kwestie frivool, en dus speels zal zijn. In een aantal gevallen wordt nog binnen de
metatekst de ondermijning van de betrouwbaarheid voorzien van een tegenargument, een uitspraak die
een betrouwbaar en serieus beeld van tekst en verteller juist versterkt. In die gevallen krijgt een
intentionele januskop gestalte binnen de metatekst: op het microniveau van enkele zinnen, van een
passage, krijgt de lezer twee conflicterende beelden over toon en intentie gepresenteerd, het ene
onbetrouwbaar en speels, het andere betrouwbaar en serieus. Op andere momenten is de metatekstuele
passage geheel onbetrouwbaar/speels en ontstaat de januskop door de confrontatie van de metatekst
met het lopende betoog, waarin een serieuze boodschap wordt uitgedragen. In alle gevallen staat vast
dat Amurath de metatekst strategisch inzet. Hij gebruikt metatekst als een middel om satire te
bedrijven, als een vehikel voor het creëren van dubbelheid over de intentie van de tekst.
Weinig andere aspecten van De Lantaarn zijn zo herkenbaar onderdeel van een satirische retoriek
als de metatekst. Twee parallelteksten over religie toonden ook dubbele intenties op het niveau van de
hoofdtekst, maar daarbij ging het slechts om een paar tekstplaatsen. De manifestatie van een
intentionele januskop via de metatekst is veel consequenter. Ik acht deze manifestatie daarom ook
sterker dan de aanwezigheid van een inhoudelijke januskop. Die laatste komt in De Lantaarn vooral
tot uiting door de dubbelzinnige houding die Amurath aanneemt ten opzichte van enkele specifieke
targets. In de vier politieke teksten die ik analyseerde gaat het dan om politici en vertegenwoordigers
van de Nederlandse regering van voor en na 1795. De scheiding tussen de orangistische en de
patriottische partij was in de jaren waarin Amurath schreef erg sterk, zoals ik elders heb uitgelegd.
Amurath bekritiseert beide partijen, en laat ook hun goede kanten zien, waardoor hij een helder
onderscheid tussen de twee ondermijnt en vervangt door een ambiguïteit die beide partijen delen en
die hen dus dichter naast elkaar plaatst. Dit is een vorm van inhoudelijke dubbelheid. Bij de drie
teksten over religie past Amurath een vergelijkbaar procédé toe op verschillende wereldgodsdiensten
en hun officiële vertegenwoordigers: hij toont een ambigu beeld van bijvoorbeeld de joden en de
protestanten, waarin hij hun negatieve kanten bespreekt, maar ook stilstaat bij de manier waarop zij
het slachtoffer werden van godsdienstvervolging. Een uitzondering vormen de katholieken, die louter
negatief door Amurath beschouwd worden en waarover dus geen ambigu beeld ontstaat. Deze
opvallend afwijking van het patroon maakt dat een inhoudelijke januskop zich in De Lantaarn niet
consequent manifesteert.
Alles overziend is mijn conclusie dat satire in De Lantaarn met name werkt als een intentionele
januskop, als een ambivalente toon die wordt aangenomen door Amurath, de ik-verteller, en door zijn
tekst. Deze toon, die hier primair ontstaat met behulp van metatekst, ‘overruled’ als het ware de
inhoudelijke ambiguïteit, omdat de inhoudelijke boodschap bepaald wordt door de algehele toon van
spel en ernst. Doordat niet duidelijk is of we De Lantaarn serieus moeten nemen, is ook onzeker of we
de inhoudelijke ambiguïteit die uit het blad spreekt nog kunnen vertrouwen. Tegelijkertijd
onderhouden ambivalente inhoud en ambivalente intentie een relatie van wederkerigheid met elkaar.
De onzekerheid over toon en intentie wordt versterkt door de onzekere, tweeledige standpunten die in
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-69-
DE AMBIVALENTE AMURATH
de tekst te vinden zijn, en vice versa. Dat de tweeledige intentie uiteindelijk toch het primaat heeft,
komt door de omvangrijke manier waarop die intentie zich manifesteert. Meerdere malen begint een
tekst van Amurath met een dubbelzinnig toongezette opmerking, en eindigt hij daar ook weer mee. De
intentionele januskop omhult zo letterlijk de tekst.
5.2 Amurath en de anderen
Door mijn focus op een klein corpus van teksten, afkomstig uit dezelfde bron, zijn mijn bevindingen
over de werking van satire uiteraard beperkt generaliseerbaar. De beperkingen liggen vooral op twee
gebieden: het medium en de periode van verschijnen. De Lantaarn is een tekstueel product, weliswaar
aangevuld met prenten, maar voor het leeuwendeel bestaand uit teksten van verschillende lengte,
waarin verhalen worden verteld en beweringen worden voorzien van argumentaties. Het blad plaatst
zich bovendien in verschillende genretradities, zoals die van de almanak en het tijdschrift. (cf. Van
Woensel 2002: 126-129) Die genretradities bepalen voor een deel de vorm van De Lantaarn en
beïnvloeden zo de manier waarop satire erin gestalte kan krijgen. Een tweede beperking van de
generaliseerbaarheid van mijn bevindingen ligt in de historische specifiekheid van mijn corpus. De
teksten die ik besprak verschenen in Nederland, binnen een tijdsbestek van tien jaar. De historische
werkelijkheid van dat moment, de periode 1792-1800, heeft sterke invloed op de inhoud van die
teksten. Dat uit zich met name via de gekozen targets. In de politieke teksten zijn bijvoorbeeld politici
van de patriottische en orangistische partij belangrijke doelwitten.
Een cultuuruiting waarmee we De Lantaarn redelijk makkelijk kunnen vergelijken is Janus. Janus
was eveneens een satirisch tijdschrift, en verscheen in 1787, niet lang voor de verschillende Lantaarnedities uitkwamen. Door een uitgebreide studie die naar Janus gedaan is (Van Wissing 2003) bestaat
er een overzichtelijk beeld van de belangrijkste kenmerken van dit tijdschrift. Die kenmerken sluiten
opvallend goed aan bij mijn bevindingen over de werking van satire in De Lantaarn. Zo worden in
Janus verhalen onderbroken door metatekst (cf. ibid., 284) en presenteert de redactie van het blad zich
op verschillende manieren als onbetrouwbaar. (cf. ibid., 98, 276) Dit roept een beeld van intentionele
dubbelheid op. Ook reageert Janus kritisch op zowel patriotten als orangisten, (cf. ibid. 252-53) net
zoals Amurath, waaruit een dubbelheid op inhoudelijk niveau is af te leiden. Tenslotte is de titel van
Janus veelzeggend. Het blad profileert zich met die titel al bij voorbaat als een januskop, als een uiting
van satire die zich kenmerkt door dubbelheid. De werking van satire in De Lantaarn staat dus niet
geheel op zichzelf, maar kent een contemporaine variant in de vorm van Janus.
Vergelijkingen met satires die in een andere vorm gegoten of in een andere tijd verschenen zijn, zijn
problematischer, maar niet onmogelijk. Ik geef één kort voorbeeld. De hedendaagse Amerikaanse tvcartoon SOUTH PARK neemt inhoudelijk gezien een dubbelzinnige positie in, omdat extremisten aan
beide uiteinden van het politiek spectrum in de VS (in casu de ‘liberals’ en de ‘conservatives’)
bekritiseerd worden.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-70-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Though the show’s core duo of Kyle and Stan play relatively centered roles, many of the
remaining cast members are caricatured extremists who serve as objects of the show’s funniest
and most clever jokes. Cartman, for example, often plays a buffoonish exaggaration of a rightwing conservative. On the other hand, Hollywood celebrities like Rob Reiner appear as liberal
fanatics whose views have little connection to the mainstream. (Curtis en Erion 2007: 113)
Hieraan kan nog een citaat toegevoegd worden van Trey Parker, een van de makers van SOUTH PARK,
die in een interview zei:
What we [hijzelf en de andere maker Matt Stone, IN] say with this show is not anything new, but I
think it is something that is great to put out there. It is that the people screaming on this side and
the people screaming on that side are the same people, and it’s OK to be someone in the middle,
laughing at both of them. (THE CHARLIE ROSE SHOW, PBS, 26 september 2005)
Het beeld dat uit deze twee citaten spreekt is dat van een bewust gekozen inhoudelijke ambivalentie,
het innemen van een positie die verschillen in de samenleving ondermijnt door groepen die normaal
tegenover elkaar staan allebei te bekritiseren. Daarmee blijkt de inhoudelijke januskop een satirisch
kenmerk dat het achttiende-eeuwse periodiek De Lantaarn en de eenentwintigste-eeuwse tv-cartoon
SOUTH PARK, met elkaar verbindt. Het kernwoord, toen en nu, is ambivalentie.
5.3 Ambivalentie als machtsmiddel
Het constateren van de aanwezigheid van intentionele en inhoudelijke dubbelheid is een ding, de vraag
wat het effect is van die dubbelheid een tweede. In mijn onderzoek heb ik me volledig gericht op het
traceren van satire en satirische retoriek op het niveau van de tekst. Dat heeft een gedetailleerd beeld
opgeleverd van de verschillende manieren waarop satire ‘werkt’ in De Lantaarn. Vervolgonderzoek
moet uitwijzen of de intentionele en inhoudelijke januskop van satire in De Lantaarn ook gevolgen
heeft voor de manier waarop het blad in zijn tijd functioneerde, voor de positie die het had in het
contemporaine discours, zowel qua inhoud als qua vorm. Mijn hypothese is dat de ambivalentie
fungeert als een machtsmiddel. Door zijn dubbelheid heeft De Lantaarn volgens mij meer dan andere,
niet-satirische cultuuruitingen de mogelijkheid om bestaande normen en waarden op het spel te zetten.
Amurath is als satiricus tegelijkertijd serieus en niet-serieus, waardoor hij wel deelneemt aan een
cultureel debat, maar niet onder dezelfde voorwaarden als een gewone opiniemaker. Vanuit zijn
dubbele positie kan hij standpunten tegelijkertijd uitdragen en bevragen, opwerpen en terugnemen,
onder het mom dat zijn tekst toch niet helemaal serieus genomen moet worden. Hij is een stuk
flexibeler dan bijvoorbeeld de journalist, van wie men toch altijd verwacht dat hij serieus is, maar
deelt met die journalist zijn focus op culturele en maatschappelijke vraagstukken. Zo’n unieke positie,
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-71-
DE AMBIVALENTE AMURATH
vooral mogelijk gemaakt door de intentionele januskop van De Lantaarn, verdient het zeker verder
onderzocht te worden.
Als zo’n nader onderzoek wordt uitgevoerd kan er ook nog meer aandacht komen voor de vele
facetten van De Lantaarn die ik omwille van de omvang van dit onderzoek onbesproken heb moeten
laten. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de talrijke verwijzingen naar personen uit de realiteit die
Amurath geeft, en waarmee hij zich soms zeer duidelijk in een satirische traditie plaatst. Ook
noemenswaardig zijn sommige typen metaforen die vaker terugkomen, zoals de voedselmetaforiek en
de medische metaforiek. Een interessante vraag is of dergelijke metaforen ook een specifiek satirische
functie hebben. Tenslotte verdient het aanbeveling om te kijken naar teksten uit De Lantaarn met
andere thema’s dan politiek of religie. Amurath schreef ook over moraalfilosofie (bijv. 1792: 140-43,
1796: 41-46) en geneeskunde, (bijv. 1792: 15-56, 1798: 1-38) en het is goed om een beeld te hebben
van hoe die thema’s vanuit satirisch oogpunt behandeld worden. Uiteindelijk reikt de satire van De
Lantaarn verder dan de metatekstuele passages en redeneringen in teksten over politiek en religie.
Eén ding dat niet meer bewezen hoeft te worden is dat De Lantaarn van Pieter van Woensel een
bijzonder rijk en complex periodiek is, waarin satire op een subtiel, retorisch en talig niveau werkt, en
waarin de lezer voortdurend op zijn tellen moeten passen. Het satirisch ik Amurath blijkt veranderlijk
en instabiel; er is moeilijk vat op hem te krijgen. De Lantaarn-teksten ogen chaotisch, maar dat lijkt
eerder een tactiek dan nalatigheid van de auteur. Door de chaos is het immers des te moeilijker om
onderscheid te maken tussen ernst en spel, tussen het poneren van standpunten en het bevragen van
standpunten. De chaos wordt zo juist een uiting van vernuftigheid.106 Dat is natuurlijk paradoxaal:
door vernuftigheid in te zetten om chaos te creëren verstopt die vernuftigheid zich achter een masker
van onvermogen. Deze paradox blijkt echter juist de kurk waarop Amuraths satire drijft. De zeer wel
geconstrueerde chaos creëert de ambivalentie die De Lantaarn tot een satire maakt.
106
Merk op dat Haasse (1987) satire presenteert als een combinatie van vernuft en venijn. Zeker de eerste
karakterisering is voor wat betreft De Lantaarn erg treffend.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-72-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Bibliografie
Primaire literatuur
1792
Amurath-Effendi Hekim-Bachi [pseud. voor Pieter van Woensel], De Lantaarn voor 1792.
Amsterdam z.j. 2e dr. [Geraadpleegd via de DBNL: http://www.dbnl.nl/tekst/woen003lant01_01/];
Hieruit: V, 118-137.
1796
Amurath-Effendi Hekim-Bachi [pseud. voor Pieter van Woensel], De Lantaarn voor 1796.
Amsterdam z.j. [Geraadpleegd via de DBNL: http://www.dbnl.nl/tekst/woen003lant02_01/];
Hieruit: 1-35.
1798
Amurath-Effendi Hekim-Bachi [pseud. voor Pieter van Woensel], De Lantaarn voor 1798.
Amsterdam z.j. [Geraadpleegd via de DBNL: http://www.dbnl.nl/tekst/woen003lant03_01/];
Hieruit: 68-73, 155-170.
1800
Amurath-Effendi Hekim-Bachi [pseud. voor Pieter van Woensel], De Lantaarn voor 1800.
Amsterdam z.j. [Geraadpleegd via de DBNL: http://www.dbnl.nl/tekst/woen003lant04_01/];
Hieruit: 107-115, 121-125, 148-152.
Secundaire literatuur
Abrams 1999
M.H. Abrams, A glossary of literary terms. Boston 1999.
Bakker 2008
René Bakker, Reizen en de kunst van schrijven. Pieter van Woensel in het Ottomaanse Rijk, de
Krim en Rusland 1784-1789. Proefschrift Universiteit Leiden, 2008.
Bogel 2001
Fredric V. Bogel, The difference satire makes. Rhetoric and reading from Jonson to Byron.
Ithaca/Londen 2001.
Van Boven en Dorleijn 2003
Erica van Boven en Gilles Dorleijn, Literair mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en
gedichten. Bussum 2003. 2e dr.
Van Bork e.a. 2002
G.J. van Bork, H. Struik, P.J. Verkruijsse en G.J. Vis (red.), Letterkundig lexicon voor de
neerlandistiek. [Alleen digitaal raadpleegbaar via de DBNL:
http://www.dbnl.nl/tekst/bork001lett01/]
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-73-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Busken Huet 1881
Cd. Busken Huet, ‘Pieter van Woensel’, in: Litterarische Fantasien en Kritieken (eerste deel),
Haarlem 1881, pp. 107-139.
Busken Huet 1887
Cd. Busken Huet, ‘Vijfde lezing. Van Woensel en Loosjes.’, in: Litterarische Fantasien en
Kritieken (vier en twintigste deel), Haarlem 1887, pp. 163-201.
Connery en Combe 1995
Brian A. Connery en Kirk Combe, Theorizing Satire. Essays in Literary Criticism. Hampshire/
New York 1995.
Curtis en Erion 2007
David Valleau Crutis en Gerald J. Erion, ‘South Park and the Open Society: Defending
Democracy Through Satire’, in: Robert Arp (red.), South Park and Philosophy. You Know, I
learned Something Today. Malden 2007, pp. 112-120.
Encyclopaedia Britannica
The New Encyclopaedia Britannica. 15e dr. Chicago 2007. 32 dln.
Frye 1957
Northrop Frye, Anatomy of Criticism: Four Essays. Princenton 1957.
Frijhoff en Prak 2005
Willem Frijhoff en Maarten Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam. Dl. 2: Zelfbewuste
stadstaat, 1650-1813. Amsterdam 2005.
Geerars 1972
C.M. Geerars, ‘Theorie van de satire’, in: Documentatieblad Werkgroep 18e eeuw 15-16 (1972),
pp. 1-41. [Geraadpleegd via de DBNL: http://www.dbnl.nl/tekst/geer006theo01/]
Griffin 1994
Dustin Griffin, Satire. A Critical Reintroduction. Lexington 1994.
Grote Winkler Prins
Grote Winkler Prins; encyclopedie in 26 delen. 9e geheel nieuwe dr. Amsterdam/Antwerpen
1990-1993. 26 dln.
Haasse 1987
Hella S. Haasse, ‘Vernuft en venijn: iets over satire in de achttiende eeuw’, in: Mededelingen van
de Stichting Jacob Campo Weyerman 10 (1987), pp. 69-73.
Kloek en Mijnhardt 2001
Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken voor een samenleving. Den Haag 2001.
Nederlandse cultuur in Europese context.
De Leeuwe 1985
H.H.J. de Leeuwe, ‘Nomsz, Joannes (Jan)’, in: G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse (red.), De
Nederlands en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs.
Weesp 1985, pp. 412-413. [Geraadpleegd via de DBNL:
http://www.dbnl.nl/tekst/bork001nede01/index.htm]
Meijer 1999
Annemieke Meijer, ‘”Houdt altyd in het oog dat gy een christen zyt”: de Nederlandse discussie
over het sentimentalisme, 1750-1800’, in: De Achttiende Eeuw 31 (1999), pp. 3-20.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-74-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Moormann en Uitterhoeve 2007
Eric M. Moormann en Wilfried Uitterhoeve, Van Alexander tot Zeus. Figuren uit de klassieke
mythologie en geschiedenis, met hun voortleven na de oudheid. Een lexicon. Amsterdam 2007.
Outram 2005
D. Outram, The Enlightenment, Cambridge 2005.
Van der Parre 1984
Hugo van der Parre, ‘Satire als letterkundig begrip’, in: Spektator 14 (1984-1985), pp. 391-397.
Pieters 2005
Jürgen Pieters, ‘In denkbeeldige tegenwoordigheid. Naar een New Historicism in de Lage
Landen?’, in: Spiegel der Letteren 47 (2005), pp. 251-273.
De Quay 2000
P.P. de Quay, De genoegzaamheid van het natuurlijk gezond verstand. Prijsverhandelingen over
godsdienst, zedenkunde en burgerlijke maatschappij in Nederland aan het einde der 18e eeuw.
Den Haag 2000. Nederlandse cultuur in Europese context.
Stoett 1923-125
F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. Zutphen
1923-1925. 4e dr. [Geraadpleegd via de DBNL:
http://www.dbnl.nl/tekst/stoe002nede01_01/index.htm]
Van Sas 2004
N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit 1750-1900.
Amsterdam 2004.
Test 1991
George A. Test, Satire: Spirit and Art. Tampa 1991.
Theeuwen 2002
P.J.H.M. Theeuwen, Pieter 't Hoen en de Post van den Neder-Rhijn (1781-1787). Een bijdrage tot
de kennis van de Nederlandse geschiedenis in het laaatste kwart van de achttiende eeuw.
Hilversum 2002.
Wesselo 1969
J.J. Wesselo, ‘Pieter van Woensel alias Amurath-Effendi, Hekim-Bachi’, in: Tirade 13 (1969), pp.
446-471.
Van Wissing 2003
Pieter van Wissing, Stokebrand Janus 1787. Nijmegen 2003.
Van Wissing 2008
Pieter van Wissing (red.), Stookschriften. Pers en politiek tussen 1780 en 1800. Nijmegen 2008.
Van Woensel 2002
Pieter van Woensel, De Lantaarn. Satirische teksten uit de achttiende eeuw. Ed. André Hanou.
Amsterdam 2002. Griffioen.
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-75-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Online bronnen
(Al deze bronnen zijn voor het laatste gecheckt in de maand augustus 2008)
- DBNL, Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren: http://www.dbnl.nl/
- Lexis Nexis: http://aselect.library.uu.nl/lexisnexis/academic/ [Alleen te bereiken vanaf een UUaccount]
- South Park Studios: http://www.southparkstudios.com/
- Woordenboek der Nederlandsche Taal: http://gtb.inl.nl/ [In de tekst afgekort als WNT]
MASTERSCRIPTIE IVO NIEUWENHUIS
-76-
DE AMBIVALENTE AMURATH
Abstracts
Nederlandse versie [145 woorden]
Het fenomeen satire wordt over het algemeen gekarakteriseerd als een stabiele cultuuruiting, waarin
met behulp van artistieke middelen en humor een aanval plaatsvindt op een welomschreven object van
spot. Deze scriptie poogt die (traditionele) karakterisering te weerleggen met behulp van enkele
theoretische verkenningen en een nauwkeurige analyse van zeven teksten uit het satirische tijdschrift
De Lantaarn, dat gemaakt werd door Pieter van Woensel (1747-1808), en waarvan tussen 1792 en
1801 vijf edities uitkwamen. De analyses laten zien dat een van de primaire kenmerken van satire de
januskop is, een dubbelheid in betekenis die niet zomaar opgelost kan worden, en die ervoor zorgt dat
het moeilijk is om vat te krijgen op een satirisch werk. Hieruit volgt dat satire, in elk geval in De
Lantaarn, bij uitstek instabiel is. Nader onderzoek zou moeten uitwijzen in hoeverre januskop en
instabiliteit kenmerken zijn van satire in het algemeen.
English version [145 words]
Satire is generally characterized as a stable form of art, in which a specific subject is being diminished
and derogated in an artistic and humorous way. This thesis aims to argue against that (traditional)
view, first by discussing several theoretical approaches to satire, and then by giving in-depth analyses
of seven texts from the Dutch satirical magazine De Lantaarn [Transl.: The Lantern], which was made
by Pieter van Woensel (1747-1808), and published five times between 1792 and 1801. The analyses
show that one of the primary characteristics of satire is ambivalence, a doubleness in meaning that
cannot be solved easily, and that causes a satirical work to be difficult to understand. The result is that
satire, at least within De Lantaarn, shows itself to be an especially unstable phenomenon. Further
research should clarify to what extent ambivalence and instability are remarkable for satire in general.
Download