Samenvatting Japanse godsdiensten A. historisch overzicht 1. Kofun periode (300-710) afbakening: Kofun zijn de grafheuvels waarin de clanleiders uit deze periode in begraven werdeN. Cultuur: Het rijk Kudara (Paekche) als belangrijkste doorgeefluik boeddhistisch cultuur na officiële introductie Bdh. in Japan (538). Bloei op zowel intellectueel, spiritueel en kunsthistorisch vlak. 2. Asuka periode (593-710) afbakening: In 393 zet Soga no Umako zijn nicht Suiko op de troon. Vestigt zich in het Toyura paleis in Asuka, territorium van de Soga-clan. Shotoku Taishi als regent. Vanaf 645 overwinning van Nakatomi no Kamatari en prins Naka no Oe, met hoofstad in Naniwa (Osaka) Cultuur: - Introductie van continentale cultuur: 13 Klassieken, hofcultuur van de Tang, vooral via Paekche. - Eerste grote Bdh. tempels: - 588: Asukadera eerste volledige garan (bdh. klooster) - 393: Shitennōji - 607: Ikarugadera (in 670 na brand heropgebouwd: hōryūji) - Ingang van historische periode met de introductie van het Chinese schrift in de 6e eeuw. Vanaf 8e eeuw ingebruikname nengō (jaartelling volgens regeringsperiode) 3. Nara periode (710-794) afbakening: Hoofdstad overwegend in Heijō-kyō (Nara) gevestigd was, namelijk vanaf het moment dat ze van Fujiwara-kyō naar Heijō-kyō verhuisde, tot haar verplaatsing naar Heiankyō (Kyōto). cultuur: Boeddhisme: - keizer Shōmu (Tenpyō-periode) maakt Bdh staatsreligie. In 741 in elke provincie een tempel en nonnenklooster (kokubunji) met hoofd de Tōdaiji in Nara - Missies naar China van de Tang-dynastie: importeren nieuwste Chinese kennis en cultuur, via China ook kennis uit Centraal-Azië en zelfs Indië. - Chinese monnik Ganjin sticht Ritsu of Vinaya school en installeert eerste ordinatieplatform in de Tōdaiji. Literatuur: 712: Kojiki; 720: Nihon shoki; midden 8e E: Man’yōshu (in man’yōgana) 4. Heian periode (794-1185): hoogtepunt van de hofcultuur afbakening: verplaatsing van hoofdstad naar Heiankyō door keizer Kanmu. Einde wanneer troepen van Minamoto no Yoritomo de Taira familie verslaat en Kamakura-shogunaat stichten. cultuur: - Eerste eeuw van de Heian-periode (Kōnin-Jōgancultuur) is erg rijk aan Bdh kunst nl. beeldhouwkunst en mandalas. Hout wordt voornaamste materiaal. Toename van individuele ambachtslui (tg. ateliers). Assimilatie van de geïmporteerde cultuur en ontwikkeling eigen Japanse stijl. Boeddhisme: Stichting van nieuwe Bdh. scholen: - Tendai Bdh. door Saichō op Hiei-berg met hoofdkwartier Enryakuji. Bekend voor soldaat-monniken. - esoterische Shingon door Kūkai op Kōya-berg. - Het Zuivere Land Bdh. (op einde Heian geïntr. door Hōnen) met introductie van nenbutsu door Ennin/Kūya en geloof mappō: het einde van de (bdh.) leer in 1052. Onderscheid in verschillende scholen ook voor gemiddelde Japanner nogal onbekend: amalgaam van tradities uit verschillende religies. Populariteit van pelgrimstochten. Schilderkunst: ontwikkeling van Yamato-e (tg. Kara-e of Tang-schilderijen) Literatuur: - gebruik van wabun in oa het waka-gedicht in 31 syllaben, nikki (dagboeken) van de vrouwelijke aristocratie en monogatari(verhalen). - gebruik van kanbun als schrijftaal voor mannen en voor officiële documenten. 5. Kamakura periode (1185-1333): opkomst van de militaire cultuur afbakening: Kamakura (Tōkyō) is plaats waar Minamoto noYoritomo zijn hoofdkwartier heeft en zetel van de shogunale macht. 1185: Taira worden verslagen in slag bij Dan no Ura. 1333: ondergang van Kamakura-shogunaat. cultuur: boeddhisme: -opvolger van Hōnen nl. Shinran sticht Nieuwe Zuivere Land School (Jōdo Shinshū), eerste monnik die huwt. ZLBdh. belangrijke rol in verspreiding Bdh. onder het volk. - Nichiren sticht Nichiren school met nadruk op Lotus Sūtra en persoonlijke inspanning (tg. genade van Amida in bep. ZLSch.) - Chan Bdh. met onderverdeling - Eisai sticht Rinzai school met nadruk op kōan als meditatietechniek - Dōgen sticht Sōtō school met nadruk op zazen als meditatietechniek 6. Muromachi periode (1333-1568) afbakening: Aanvang bij overwinning van Ashikaga Takauji op Kamakurashogunaat. Einde bij Oda Nobunaga’s inname van Kyōto. Muromachi is het district in Kyōto, waar Ashikagashognaat zich vestigt. cultuur: -onwikkeling van handelssteden die zorgen voor grotere en snellere verspreiding cultuur: grote populariteit Zen en Nichiren school. Rol van Zenkloosters in ontwikkeling verschillende kunsten (ikebana, suibokuga, architectuur etc.) groot. -1549: Fransiscus Xaverius brent het Christendom mee en de ‘nanban-cultuur’. -Ashikaga Yoshimitsu was groot liefhebber verfijnde hofcultuur: bouwt als persoonlijke villa het Gouden Paviljoen (Kinkakuji) -Cultureel hoogtepunt onder 8e shogun Ahsikaga Yoshimasa: de Higashiyama-cultuur, genoemd naar plaats van zijn villa: het Zilveren Paviljoen (Ginkakuji), gekenmerkt door versmelting van aristocratische Heian hofcultuur en de krijgerscultuur (Zen!) vb.verfijning theeceremonie. 7. Azuchi-Momoyamacultuur (1568- 1600) afbakening: begin valt samen met eenmaking Japan na eeuw van interne strijd door Oda Nobunaga, Toyotomi Hideyoshi en Tokugawa Ieyasu. (Shokuho-regime). Ieyasu sticht het Tokugawashogunaat na overwinning in de Slag bij Sekigahara. Hoofdkwartier Nobunaga was in Azuchi (O van Kyoto) en dat van Hideyoshi in Momoyama (Z van Kyoto). cultuur: -kersteningsactiviteiten: ah einde van de 17e E telt Japan circa 300.000 christenen. -architectuur: vooral de kastelen. -schilderkunst: decoratieve schilderkunst, veelkleurige, vergulde kamerschermen en muurschilderingen. 8. Edo periode (1600-1868) afbakening: Tokugawa shoguns zijn de facto leiders van het land. 1868: begin van de Meijirevolutie. kenmerken: afsluiting van het buitenland, autoritaire confucianistische bestel en maatschappelijke, economische en culturele ontwikkelingen. cultuur: -neo-confucianisme als belangrijkste maatschappijleer: loyaliteit en piëteit. inspiratiebron voor bushidō (krijgerscode). -vanaf 1639 verbod op Christendom en verplichte registratie in tempels. Ondervragingen naar religieuze affiliatie dmv. fumi-e. -algemene ontwikkeling op gebied van voeding, onderwijs, behuizing voor alle lagen. -ontwikkeling stadsleven met ambachts-en kooplieden econ. meest welvarend, met ontstaan bourgeoisie met eigen cultuur (Genroku-periode: 1688-1714) -Rangaku en Kokugaku 9. Moderne tijd (1868-1945) afbakening: vanaf Meiji-restauratie tot einde oorlog in de Stille Zuidzee in 1945. Onderverdeeld in de regeringsperioden van keizers Meiji en Taishō en eerste helft van keizer Shōwa’s regeringsperiode. Meiji-periode (1868-1912) -herstel keizerlijke macht, modernisering van Japan, internationalisering en oorlogen tegen China en Rusland. Voelt zich tweederangsstaat: versterking nationalistische gevoelens en uitroeping Shintō tot staatsreligie. Taishō periode (1912-1926) -WOI en resulterende industriële groei leiden tot democratische hervormingen en algemeen kiessysteem. - winst voor rechtste vleugel die zich afzet tegen verdere verwestersing verdediger van keizer en confucianistisch gedachtengoed. Shōwa periode (1926-1989) Toenemend nationalisme en WOII. Militaire expansionisme ingezet door Mantsoerije incident in 1931 en oprichting van Manshūkoku in 1932. - Sino-Japanse oorlog (1937-1945) leidt tot Driemogendhedenpact (1940) met Du en It. -Pearl Harbour en na Verklaring van Potsdam (1945) atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. 10. Hedendaagse tijd (1945-nu) - Na WOII zeven jaar Geallieerde Bezetting met Douglas McArthur aan het hoofd. Creatie nieuwe grondwet en hervormingen: keizer gereduceerd tot symbolisch hoofd. -ontwikkeling democratie naar westers voorbeeld en groei tot economische wereldmacht. De Japanse religie -wederzijdse beïnvloeding: Shōtoku Taishi: spiritualiteit als een fruitboom: - de wortels: Shintō: nauw verbonden met nationale tradities en instituten -de stam en takken: Confucianisme: (uit China): voorzag in morele code voor organisatie van politieke en sociale structuren -de bloesem en vruchten: het Bdh.: wereldbeeld. -nauwe band ts. religie en staat: Japanse eilandengroep moet door de afstammeling van de kami die het hadden gecreëerd, moest bestuurd worden nl. de Keizer. B. Shintō verklaring term: - ‘weg van de Kami’ - autochtone inheemse religie van Japan, (ook wel beïnvloed door Bdh.) los geheel van geloofspraktijken gekenmerkt door shamanisme, animisme, sterke gebondenheid met de natuur en geloof in en de verering van kami. - niet georganiseerd, geen doctrine of geschriften. Later echter werden sommige aspecten wel meer georganiseerd vb. keizerlijke shintō. -onderverdeling van shintō in: keizerlijk shintō: -baseert zich op een overkoepelende mythologie die het gezag van de keizer als afstammeling van de zonnegodin legitimeert. -keizer als enig in staat tot communicatie met zonnegodin en toezicht op riten ter bescherming van de natie. -niet open voor publiek en bijgevolg vrij beperkt. schrijnshintō: shintō dat zich afspeelt in en rond het shintō-heiligdom volksshintō: - amalgaam van magico-religieuze praktijken en bijgeloof. - geen lidmaatschap noch doctrine staatsshintō: in kader van toenemend nationalisme tijden Meiji periode. sekteshintō: verzamelnaam voor de ’13 nieuwe religies’ die vanaf de 19e E rond charismatische leiders ontstonden. 1. Kami a) etymologie en definitie -term is wsch. afkomstig van het Mongoolse woord ‘kam’: sjamaan. -omvat kami van hemel en aarde, geesten, mensen, dieren, bomen en planten, oceanen en bergen, zowel goedwillige als kwaadwillige. -belangrijkste kenmerk is een buitengewone kracht. -niet voor alle kami een schrijn: niet voor levende personen en niet voor dieren. Enkel voor kami van hemel en aarde en soms voor overleden menselijke kami. b) animisme: bezield zijn van mensen/dingen -mens bezit een tamashii (of hitodama) -Na zijn dood: naar het ‘Eeuwige Land’ of ‘Land van de Gele Bron’. Op de 33 ste overlijdensverjaardag moet een ritueel worden uitgevoerd opdat de tama van de overledene zou verenigd w met die van de voorouders. -Indien onrecht aangedaan: op wraak beluste kwelgeest. vb. Sugawara no Michizane (w tot kami verheven: Tenjin-sama) -natuurobjecten en woorden bezitten een kotodama -kami bezitten 2 zielen: een ruwe (aramitama) en een zachte (nigimitama). -Elke tama kan afzonderlijk worden opgeroepen. -de tama is onuitputtelijk en kan dus op verschillende plaatsen tegelijk zijn. c) vruchtbaarheidscultus en Shamanisme Sinds Jōmon-periode Uit de vondsten van vrouwelijke vruchtbaarheidsbeeldjes en stenen falussen blijkt de vruchtbaarheidscultus reeds lang een belangrijk aspect te zijn in Shintō: nog steeds festivals ter ere van vruchtbaarheidsgodinnen/vruchtbaarheid. elementen van tijdens yayoi-periode -ontwikkeling ‘bezoeker’-concept: -kami die uit land over de zee naar aarde komt -staat in voor rijke oogst (de yayoi brachten soort graan: taro mee) en goed verloop initiatierituelen vb. ‘veld-kami’ die in lente van bergen naar velden komt om er hun energie over te laten neerdalen, en in de herfst weer ‘berg-kami’ wordt. -invloed landbouwcultuur: slang als water-kami ttv. ontwikkeling rijstcultivering in de yayoiperiode. Later evolutie van slang als agrarische water-kami naar beschermende streek-kami en zelfs clan-kami. -sjamanisme: -magico-religieuze praktijk uitgevoerd door een Sjamaan (Tungus: ‘asceet’) -enge betekenis: kenmerken voor religies Centraal-Azië en Siberië brede betekenis: gelijkaardige praktijken over hele wereld, met kenmerken van het Siberische prototype. -kenmerken van een sjamaan: -medium: via trance in staat zich tussen deze en gene wereld te bewegen. -genezer-tovenaar: oorzaak ziekte was kwaadwillige geest: aangezien sjamaan medium was: bemiddelen en zo genezen. -2 types: vrouwelijke miko en mannelijke yamabushi (asceet-sh) d) ujigami en het Ontstaan van Clan-shintō Tijdens de Kofunperiode: - één machtige clan leider als primus inter pares, gevestigd in de Yamato-streek. - import van luxegoederen oa. spiegels, gekromde juwelen (magatama)en zwaarden. - personificatie van de kami en daarbij de ontwikkeling van het ujigami-concept. De beschermende clan-kami was soms voorouder-kami, maar vaker een verheven streek-kami. -alleen leider kon in contact treden met clan-kami: machtsovername steeds gepaard aan opeising religieuze autoriteit over de clan-kami. - ontwikkeling van een ‘heilige ruimte’. -afbakening van een stuk land met - in het midden een verblijfplaats het zogezegde ‘kami-lichaam’. Kan tijdelijk zijn, vb. een boom, rots of ook permanent: een artefact (vanaf einde kofun) 2. Shintō mythologie en keizerlijk Shintō - 645: Yamato keizer was heerser over hele aarde en de ujigami Amaterasu over de hemel. - creatie van een mythologie ter legitimatie macht van Amaterasu en afgezant de keizer, opgeschreven in de Kojiki en Nihonshoki, die een weerspiegeling zijn van de Taikahervormingen, maar ondanks manipulatie door hof belangrijke bron. - drie goddelijke voorwerpen, symbolen van de keizerlijke macht: - het zwaard - de spiegel van acht handlengten - het snoer van gekromde juwelen - na Taika: religie onder strikt staatstoezicht. Jingikan door Nakatomi, Inbe, Urabe geleid: gebeden ten gunste van de staat. -codificatie in 9e en 10e E: groei tot coherente religie met eigen mythen, priesters, riten en schrijnen. Typisch voor Kofun: - proces van personificatie - ontstaan van een hiërarchie onder kami onderling -ontwikkeling concept van ‘heilige ruimte’ -regalia (goddelijke voorwerpen)3. Shintō kosmologie -drie niveaus: de Hemel, de Aarde en gebieden aan ‘gene zijde’. Geen coherent geheel. Aarde of geopenbaarde wereld Hemel De Verborgen wereld: -De Vlakte van de Hoge Hemel: hemelse kami -Land der Gele Bron of Land vd Duisternis: ontstaan van kwade, vervloeking, vernietiging. kwaadaardige kami -Het eeuwige land: achter de oceaan of bergen: weelde, plezier, vrede: brenge de mensen zegen (cfr. bezoeker-kami) 4. Shintō praktijk - afwezigheid stichters/heilige teksten: ritualistische religie. (huidig: ritualistische codex: minder ruimte voor eigen inbreng priester) a) ceremonieën en festiviteiten - gemeenschaps-en individuele feesten en ceremonieën rond het lokale schrijn: matsuri voor het welzijn van de lokale gemeenschap: voor bescherming of goede oogst etc. - onderdelen van een matsuri: zuiveringsrituelen, ceremonie met gebeden en offers in het schrijn en een publieke viering en optocht : geeft het einde van het feest aan en een terugkeer van de zuivere toestand (hare) van het feest naar de profane energie (ke) van het dagelijkse leven. Na een jaar is profane energie verloren en opnieuw toestand van bezoedeling (kegare): nieuw feest nodig. - individuele feesten: geboorte, overgangsriten, huwelijk (sinds 18e E), (soms begrafenis) individueel bezoek aan een schrijn: voor gunst of bedanking of groet… -rituelen op verplaatsing: inzegening stuk bouwgrond etc. zuiveringsriten -zuivering nodig van 2 soorten bezoedeling -tsumi: verstoring van de ordeprincipes -8 Hemelse overtredingen: begaan in de Hoge vlakte van de Hemel door Susano-o bij bezoek aan zijn zus Amaterasu. -21 Aardse overtredingen of ‘vervelende dingen (magakoto): ziekte, magie, epidemie, dingen waarover men geen controle heeft. -kegare: bezoedeling van spirituele of fysieke aard door vuil, dood, ziekte, menstruatie. -zuiveringsriten na begaan fout: -voor tsumi: harae: vb. boete opleggen of nagels en haren knippen. overdracht op een ritueel voorwerp: pop wegdrijven of papieren kwast: vandaar ook exorcisme genoemd. -voor kegare: misogi: vb. Izanagi die zich wast in rivier na bezoek Onderwereld. -Vanaf Nara lopen beide zuiveringsbenamingen door elkaar: misogiharae: zuivering in het algemeen: vb. de gevouwen papiertjes (shide) of offergaven oorspr. harae, nu misogi. -zuiveringsrite voor bezoek aan een kami -bij individueel bezoek aan schrijn: handen en mond met water reinigen -bij voorbereiding ceremonie: vasten/onthouding, fysieke ontberingen, gebruik heilig vuur… -ruwe onthouding: voor en na ceremonie (araimi/sansai) -ware onthouding: gedurende dag van ceremonie (maimi/chisai) b) shintō heiligdom Schrijnen -tijdens Kofun: afbakening heilige ruimte door vier palen met elkaar te verbinden door strooien touw (shimenawa), schutting (mizugaki/ aragaki) of stenen, met in midden boom of rots. Meestal bij bron of aan voet van een berg. - nu soms nog himorogi: een houten constructie met tak in midden. -torii: poort tot heilige ruimte. -ontstaan permanente schrijnen oiv. gebruiken van artefacten als kami-lichaam. Oiv. Chinese importproducten en het Bdh. worden rituelen ingewikkelder en gebouwen uitgebreider. -onderdelen shintō-complex: hoofdhal (honden),gebedshal (haiden) en offerhal (heiden). namen voor shintō-complex: - jinja -jingū: indien band met keizerlijke familie vb. Ise Jingū -taisha: voor grote, belangrijke schrijnen vb. Izumo Taisha -niet veel oorspronkelijke gebouwen: gewoonte om gebouwen van het binnenschrijn te vervangen door een exacte kopie van het oorspronkelijke gebouw op een aanpalend perceel. Daarna ceremonie om kami-lichaam over te brengen. -twee soorten binnenschrijnen: tijdelijk (Suki en Yuki hallen) en permanente -shinmei stijl afkomstig van graanschuren uit prehistorisch Japan -taisha stijl weerspiegeling residentiële stijl uit Kofun. -stijl van Sumiyoshi schrijn, gelijkenissen met Suki en Yuki hallen Vanaf Nara ook inspiratie uit Bdh. oa. vermeerdering gebouwen en decoratie. 4 stijlen: nagare, hachiman, hie en kasuga stijl. Eerste drie zijn voortzetting shinmei, laatste van sumiyoshi. Later nog vijfde stijl nl. ishinoma/ gongen stijl. huisaltaar -miniatuur van het hoofdschrijn, opgedragen aan overleden voorouders, streek-kami en Amaterasu. -begroeting dezelfde als bij een schrijn. -elke moregen offergaven geven. gebed ingezet en afgesloten door een groet. c) shintō gemeenschap: priesters, miko en miyaza priester -officiële benaming: kannushi. -tot Meiji erfelijke functie, vanaf dan voor nationale riten een officieel ambt. miko -in oorsprong een vrouwelijke shamane vb. Himiko. Vrouwelijke shamanes opereren tegenwoordig gewoonlijk zelfstandig. Stichten soms nieuwe religies. -nu ook term voor vrouwelijk priesterassistenten: ongehuwde dochter van priester of gelovige, die religieuze dansen (kagura) uitvoeren. Miyaza -betekent letterlijk: ‘schrijn-gilde’. -groep van mannen die gedurende 1 jaar toezicht houden over lokale schrijn en riten uitvoeren. Net als priesters gebonden aan strikte regels voor vasten en onthouding. Vroeger lagere priesterrangen. C. Boeddhisme 1. Historische achtergrond - 3500vC: bewijs voor stedelijke cultuur in de Indusvallei door opgegraven zegels van jonge mannen , wsch. afbeelding van Rudra, een ascetische verschijning in lotushouding. Verval. - 13e EvC: Indo-Europese nomadenstammen trekken Iran en Indische subcontinent binnen. Ariër: ‘nobel’. Dualiteit tussen strijdersklasse en priesterklasse (brahmin). Hun religieuze teksten: Veda’s. de Vedische religie: -natuurreligie met elementen inherent aan nomadenleven - voornamelijk hemelse goden, aantal abstracte goden. - 900vC: de brahmanen, de priesterklasse komt aan de macht. taken: - formulering van de wet (dharma), zowel religieuze als sociale gedragscode - assimilatie van de verschillende religies - bepalen van de belangrijkste elementen van hun religie -samenleving die bestaat uit vier lagen: - brahmin: de priesters. enkel zij hebben toegang tot heilige en verlossing (moka) -katriya: strijdersklasse of edellieden, direct afstammelingen Ariërs. -vaisya: de landbouwers en kooplui -sudra: de grote massa dienaars en werklieden zonder bezittingen. Niet-Ariërs. -naast Brahmaanse religie ook autochtone, pre-Arische religies van shamanistische aard en met veel aandacht voor magische praktijken. - 7e -6e E: integratie van autochtone elementen in Brahmaanse religie leidt tot ontstaan Hindoeïsme, steeds gecentreerd rond één bepaalde godheid (henotheïsme) met Vishnu en Shiva als belangrijkste goden. Ontwikkeling wel geografisch beperkt tot vooral gebied van de Midden Ganges. - Bij ontstaan Boeddhisme waren ideeën van hergeboorte en karma wel al gekend in het gebied waar hij zijn leer predikt. - 600-500vC: ontstaan religieuze bewegingen die zich afzetten tegen orthodoxe brahmanisme. Deze heterodoxe scholen verzetten zich tegen autoriteit van Veda en de brahmanen, en dus ook tegen het ritualisme en het kastesysteem. Hier ook oorsprong van Boeddhisme, Jainisme (en nog 5 andere) jainisme: ātman (het zelf) zit vast aan verscheidene atomen die bevrijding in de weg staan. oplossing hiervoor is streng ascetisme. Degene die door ascese de onwetendheid overwint, is jina, overwinnaar. Het is minder filosofisch dan Bdh en hanteert strikte regels. (oa. van geweldloosheid) 2. De drie kostbaarheden Drievoudige toevlucht tot de drie Kostbaarheden: de Boeddha, zijn Leer (Dharma) en zijn gemeenschap (Samgha). -de Boeddha: de historische Boeddha (Iyakyamuni) van de 6e EvC. later ook de Boeddha als object van verering -de Leer (Wet): woord van de historische Boeddha, zoals hij zei aan zijn lln. later ook het geheel van boeddhistische geschriften die de Canon uitmaakten. -de Gemeenschap: de volgelingen van Boeddha, orde van monniken en nonnen. later ook de lekengemeenschap, economische ondersteuning voor de monniken. a) De historische Boeddha - geboren in Nepal als zoon van een koning in het voorgebergte van de Himalaya’s rond 563vC. behoorde tot klasse van krijgers. oorspronkelijke naam? bekendste: Siddhartha Gautama. (mythologie: p.5-7) -over biografie weinig duidelijkheid: niet alleen vaag opgetekend, ook omdat hij stichter religie is: symbolische waarde boven feitelijke waarheid. Pas in 2e EnC. eerste volledige biografie. Kunst belangrijke bron van informatie (vb. sutra van oorzaak en gevolg) - ‘Discours dat het Wiel van de Dharma in beweging zet’ handelt over kern Bdh. leer en wordt samengevat als ‘de leer van de 4 Edele Waarheden en het niet-zelf’. 1) diagnose: ALLES IS LIJDEN 2) oorzaak van het lijden: VERLANGEN of DORST 3) Beëindigen van het lijden is mogelijk door UITSCHAKELEN DORST 4) Therapie: de BOEDDHISTISCHE PRAKTIJK nl. het ‘Achtvoudige edele pad’. Boeddha als geneesheer maar uiteindelijke genezing ligt in handen van de patiënt. - Zijn vijf gezellen worden eerste volgelingen: ontstaan van ‘de Orde’ (samgha). Oorspronkelijk een groep rondtrekkende monniken die in ruil voor levensonderhoud dharma onderrichten. Later kloosters met orderegel (vinaya). - Belangrijkste elementen uit de laatste toespraak van de Boeddha: -samenvatting belangrijkste punten van zijn leer -weigering om opvolger als leider van de gemeenschap aan te duiden -bevestiging van de Leer als enige en hoogste autoriteit. (Buddha = Dharma) -Na zijn dood gecremeerd en asse verdeeld over 8 stüpas. Vorm ervan door Boeddha zelf aangegeven door opgevouwen kleed en omgekeerde bedelkom. Later evolutie tot pagode. b) dharma - etymologisch: verwant aan Latijnse ‘firmus’: stevig, onwankelbaar. de Wet, de Leer als leidraad voor de boeddhistische gemeenschap. - gericht op verlossing (moka) uit de kringloop van het bestaan (samsāra). Als het lukt, bereikt men het nirvāna, een toestand van eeuwige rust. - kern van de leer wordt in twee klassieke versies overgeleverd: -de leer van de 4 Edele Waarheden -de Leer van Onderlinge Afhankelijkheid de Vier Edele Waarheden 1. ALLES IS LIJDEN -fysisch lijden: koude, honger etc. -mentaal lijden: onbereikbaarheid van een doel, gescheiden zijn van het geliefde etc. -fenomenologisch lijden: veroorzaakt door gehechtheid en eeuwige hergeboorte in de kringloop van het bestaan. hergeboorte en Karma: het boeddhisme stelt dat intentionele daden een bepaalde onmiddellijke of toekomstige werking hebben die aan de grond ligt van één of van een hele reeks gebeurtenissen. Ze brengen een soort krachtveld teweeg dat blijft bestaan. Deze daden en hun resultaat is wat men (heilzaam of onheilzaam) karma noemt. Karma is wat na onze dood overblijft en overgaat in een volgend leven. Het heeft dus niks te maken met transmigratie van een ziel, maar wordt gezien als de verbinden van het krachtveld dat karma is met materie. de 5 (6) bestaanswijzen (gati, dō of shu): bevinden zich allemaal in de Wereld van het Verlangen. Hemeling, Mens (heilzame), Dier, Hongerige Geest en Hellewezen (onheilzame), (Titanen). Waar men hergeboren wordt, hangt af van hoeveelheid (on)heilzaam karma verzameld tijdens een leven. -Hemelingen en Asura wonen op de Meruberg en leven verschillende 100.000en jaren. -De hel ligt onder het eiland waarop wij wonen. Hellewezens leven nog langer dan Hemelingen. -Hongerige Geest (gaki) waren in vorig leven vrekkig en enkel belust op eigen profijt. In de Brahmaanse traditie zijn preta overledenen die na hun dood nog op weg zijn naar hun volgende bestemming, de Wereld van de Maan. Er moeten gepaste begrafenisrituelen en offergaven voor worden gegeven. alles is vergankelijk: Kenmerk van ons bestaan en oorzaak tot lijden is de vergankelijkheid van ons bestaan en onze onwil om dit te aanvaarden. Alles bevindt zich echter in een constante flux, tijd en verandering zijn beiden illusies. nb. in Japan werd het weemoedig mijmeren bij de vergankelijkheid verheven tot een estethisch ideaal. er is geen ziel of ego: het boeddhisme erkent geen metafysisch ik en geen wereldziel. Het ‘ik’ is moreel neutraal en heeft daardoor geen impact. De mens bestaat uit 5 aggregaten die samen lichaam en geest uitmaken: -vorm: lichaam, fysiek aspect -gewaarwordingen: mentale en fysieke; dmv onze zintuigen -voorstellingen: opnemen en verwerken (conceptualiseren) van indrukken -vormende krachten: mentale werking (oa aandacht, wilgerichtheid, concentratie etc) -bewustzijn: analyse, oordeel, erkenning 2. DE LEER VAN ONDERLINGE AFHANKELIJKHEID Het verlangen houdt mens in kringloop van hergeboorte. Drie soorten verlangens, die aan de grond liggen van gehechtheid en bezoedelingen. -verlangen naar zinnelijk genot -verlangen naar het eeuwige bestaan -verlangen naar het niet-bestaan Drie voornaamste bezoedelingen, de zogenaamde ‘3 giffen’: onwetendheid, begeerte en vijandigheid. Leer van onderlinge afhankelijkheid, of leer van oorzaak en gevolg: reeks van 12 schakels van oorzakelijkheid die de bdh visie op het bestaan of het proces van karma en hergeboorte weergeeft. De eerste schakel is de onwetendheid, met name de onwetendheid over de ware natuur van de werkelijkheid, die vergankelijk is en wars van elk permanent ego. in de kunst voorgesteld door ‘Rad van Bestaan’: -buitenste cirkel: twaalf schakels van oorzakelijkheid -drie dieren in het midden: varken (dwaas), haan (begeerte) en slang (woede) -tweede cirkel: uitbeelding van gunstig en ongunstig karma -binnenste cirkel: verschillende werelden voor hergeboorte. 3. EINDE VAN HET LIJDEN: NIRVANA Wie verlangens opzij kan schuiven, bereikt volkomen rust, het nirvāna. Wie tijdens zijn leven nirvāna bereikt, wordt niet meer hergeboren (geen opstapeling karma meer). De toestand van de Boeddha na zijn dood is parinirvāna. Deze (enge) betekenis van nirvāna werd later uitgebreid oiv Mahāyānabdh. 4.DE WEG TOT NIRVANA: DE RELIGIEUZE PRAKTIJK VAN HET 8VOUDIGE PAD Staat in principe zowel open voor religieuzen als leken, maar de volledige therapie ligt enkel in het bereik van asceten. 3voudige praktijk en het 8voudige pad: 1. zich toeleggen op de analytische kennis van de 4 edele waarheden (1. juiste inzicht, 2. juiste besluitvorming) 2. zich toeleggen op moreel gedrag (3. juiste woorden (niet liegen etc), 4. juiste daden (gn diefstal etc) 5. juiste leven (zich weerhouden van afgunst etc) 3. zich toeleggen op mentale discipline (7. juiste bedachtzaamheid (geestestoestand), 8. juiste concentratie op 1 punt) 6. geldt voor alledrie: juiste krachtdadigheid/streven (cultiveren en bewaren van goede gedachten) Meestal verschillende hergeboortes nodig voor men uiteindelijk nirvāna bereikt. Afbouw van kettingen van karma: toename heilzaam karma. Het laatste stadium: arhat, iemand die het inzicht zal bereiken en boeddha worden. Vijf stadia op de weg naar de verlichting: 1. toehoorder 2. diegene die nog slechts éénmaal terugkeert 3. diegene die niet meer terugkeert: wordt in godenwereld herboren en bereikt van daaruit het nirvana 4. arhat: de verdienstvolle, de volmaakte: bereikt nirvāna in huidig leven 5. boeddha: de ontwaakte nb. in het Mahāyānabdh. maakt het arhat-ideaal plaats voor het bodhissatva-ideaal. c) Samgha Kloostergemeenschap die bestaat uit gewijden, novicen en een lekengemeenschap. Oorspronkelijk dus rondtrekkende bedelmonniken olv een guru. In juli-okt (regenseizoen) zochten ze onderkomen in de buurt van een dorp (voedsel). Er werd ook een nonnenorde opgezet. Zij waren ondergeschikt aan de monniken. Er was echter geen beperking ivm kasteonderscheid. Aangezien monniken leken moesten onderrichten, ontstond er mettertijd een lekendharma. Theoretisch konden ook zij boeddhaschap verwerven, maar gewoonlijk enkel monnik/non. De belangrijkste lln van Boeddha: brahmanen -Iariputra -Maudgalyāyana -Mahākasyapa of Pippali: leider samgha, patriarch van Theravāda. -Ananda, kozijn Boeddha en Upāli -Devadatta: intrige en schisma wijding - Jongens vanaf acht jaar kunnen w opgenomen in een shukke als novice. Ze krijgen een Vinaya leraar en een dharma leraar. Ze nemen direvoudige toevlucht en krijgen onderricht in de 10 verbodsbepalingen tg. doden stelen, seksuele betrekkingen, liegen, alcohol etc. Op hun 20 jaar kunnen ze w gewijd tot monnik, in het bijzijn van min. 10 monniken. - Vrouwen jonger dan 20 of langer getrouwd dan 12 jaar worden 2 jaar leek voor ze novice w. Ze moeten zich slechts ad eerste 6 verboden houden. Wijding in bijzijn groep nonnen en bevestiging door groep monniken. -Nonnen en monniken (tov leken) houden zich bezig met bereiken van nirvāna, leggen zich volledig toe op volgen van 8voudige pad. Ook onderworpen aan vinaya vd gemeenschap. Ze kleden zich in aardekleurig gewaad. Op volle en nieuwe maan vastendag en biecht. leken -Geen wijdings- of overgangsritueel. Wel mogelijk tot nemen 3voudige toevlucht. Hij belooft de eerste vijf regels te eren en zich te cultiveren in de 5 (6) vervolmakingen. -de vijf regels: tg. doden, stelen, overspel, liegen, alcohol -de zes vervolmakingen: geloof, morele discipline, vrijgevigheid, kennis vd leer, duldzaamheid, concentratie 3. ontwikkeling van het Bdh na het parinirvāna van de Boeddha 1e concilie: compilatie van de boeddhistische canon vraag: wat was het woord van Bdh en wat waren ondergeschikte regels? -Op 1e concilie (500 arhats) worden de predikingen van de Boeddha en de vinaya gericiteerd en door lln en opgeschreven. Dit zijn de Āgamas. - Oorspronkelijk bestond de Dharma uit de Āgamas en de vinaya. Later ook de commentaren, product van de Bdh. scholastiek of abhidharma. Tesamen vormen ze de Trapitaka of ‘drie korven’ vd Bdh. leer genoemd, waarbij Āgamas de ‘Sūtratrapitaka’ is. - Hedendaagse versies van de canon: 1) Pali-cn 2) Sanskriet-cn 3) chinese cn 4)Tibetaanse cn. 2e concilie en ontwikkeling van het Mahāyāna boeddhisme (100nB.) vraag: interpretatie van de vinaya door de monniken: conservatieve /vernieuwende strekking? Naderhand ook meningsverschil over interpretatie doctrine. -Strekking die vooral de superioriteit van de Arhat wilde ondermijnen: Mahāyāna strekking. vasthoudend aan Arhatschap: Theravāda of ook Hīnayāna genoemd. ‘Kleine voertuig’. -ontstaan 18 nieuwe subscholen in Indisch Boeddhisme. oa. devotionele ZL is Mahāyāna. -algemene kritiek van Mahāyāna-scholen op abhidharma: -het individuele bereiken van het nirvāna als enige doel -te sterk gericht op kloosterleven, weinig aandacht voor lekengemeenschap -te filosofisch, betekenis van leegte en niet-zijn van ego is vervaagd. het bodhissatva-ideaal als alternatie voor het arhat-ideaal kenmerken van het Mahāyāna-Bdh: -iedereen krijgt kans tot inzicht door vertrouwen op tariki maw een boeddha of bodhissatva, die de mens naar inzicht zal leiden. -daarom ook Bodhissatva-bdh of ‘Voertuig van Bdhss (tg.Voertuig toehoorders) kenmerken van de Bodhissatva: -meestal historisch persoon, lichtend voorbeeld voor de gelovige. steun en toevertrouw op moeilijke momenten. - zijn taak als leraar: hij moet anderen verder helpen op het pad. -religieuze praktijk van de bdhss: ‘de 6 vervolmakingen’: geven, morele discipline, duldzaamheid, juiste inspanning, meditatie, wijsheid. De eerste vijf ingegeven door medelijden, het zesde is intuïtieve inzicht van leegte van alles. (sūnyatā) - er zijn ook 10 vervolmakingen, waarbij oa. de Bdhss eed: gelofte om alle wezens te zullen helpen op het pad naar inzicht. Altruïsme belangrijk (ook al overtreding regel) herformulering betekenis nirvāna - in oude formulering verdween elke boeddha na zijn dood uit de wereld. Nu echter is het ‘nirvāna zonder verblijfplaats’ geworden: de bdss zal wezens helpen zonder zich te hechten aan samsāra of nirvāna. - nieuwe nirvāna: men bestrijdt alle verlangens, maar niet de levende wezens, men heeft wijsheid bereikt maar behoudt medelijden. In china en Japan w bdhss voorgesteld als iemand die op punt staat verlichten te bereiken, maar ten dienste van anderen uit heeft gesteld. Inhoudelijk echter weinig zinvol: het is niet het nirvāna als dusdanig waard e Mahāyānabdhss de rug naar keert, maar het nirvāna van de arhat. boeddha en ‘boeddha-lichamen’ - eerste eeuwen na historische boeddha geen prenten of verering. Daarna wordt hij als god vereerd, eerst de stūpa’s en later ook beeltenissen van hem. -in Mahāyānabdh. werd het dharma-lichaam een universeel principe, dat in het esoterische bdh belichaamd w door de Boeddha Vairocana, de kosmische boeddha. -ontwikkeling wereldbeeld: in tijd zowel als ruimte ontelbare boeddha’s. Oorspronkelijk 1, later 10 (1 per windrichting), later ontelbare in ontelbare werelden. Trichilicosmos, waarbij boeddha’s manifestaties zijn van het dharma-lichaam vb. Amida. filosofie van de leegte - de dingen bestaan niet uit dharmas met een eigen natuur, (cfr. abhidharma) maar zijn fundamenteel leeg, hebben geen eigen natuur. Filosofie van non-dualiteit: geen zelf en dus geen onderscheid tussen subject en object. Mahāyāna teksten -nieuwe ideeën gebaseerd op leer samengevat in de Āgamas en mondelinge tradities. -idee van sūtra: alle geschriften geschreven in de geest van de leer als virtuele woord van Boeddha. oa. Lotus sūtra (van de Ware Wet) Verdere ontwikkeling van het Indisch Mahāyāna-boeddhisme. Mid-Mahāyāna (eind 3e E-midden 7e E) -Voorraadschuurbewustzijn idee ontwikkelt zich: de totaliteit van alle mentale elementen, inbegrepen deze uit het verleden. Elke goede/slechte ervaring wordt bewaard als een zaadje en laat indruk na: de kiemende kracht beïnvloedt toekomstige ervaringen. Dit bewustzijn is geen ziel! -Tathāgata embryo: éénieder heeft de bdhnatuur in zich en heeft de mogelijkheid wijsheid en nirvāna te beriken. De menselijke natuur is fundamenteel zuiver maar bezoedeld door onwetendheid. Laat- Mahāyāna (midden 7e E-begin 13eE) 6e EnC: ontwikkeling esoterische Tantrayāna, verspreiding naar Tibet en Oost-Azië. -groeit in Tibet uit tot Lamaïsme. -kenmerkend voor laatste stadium Indische Mahāyāna: beïnvloed door toen populaire magico-religieuze praktijken. esoterisch (‘binnenin’): een leraar wijdt zijn leerling in in de geheime van de leer tijdens een initiatieritueel door rechtstreekse, mondelinge overdracht. (zie ook Shingon) D. Introductie en vroege ontwikkeling van het Japanse Bdh. inleiding -officiële introductie in 538 door gift Bdhbeeld van koning van Paekche aan keizer Kinmei. -vanaf de 7e EnC. bijna ononderbroken steun van keizershuis. -tegen einde 10e E alle scholen gesticht behalve Zen en ZL. Gedachtengoed wel al bekend. -vooral het praktische nut van Bdh maakte het zo populair: sūtra’s voor voorspoed/geluk/bescherming. populaire Bdh: Yakushi (Genezende). -ook steun door staat, maar tegelijk strenge controle, binnen ritsuryō. Het religieuze leven had eigen regels volgens “Reglementeringen voor Monniken en Nonnen”. van de Taihō. 1. De Zes scholen van de Zuidelijke Hoofdstad -Verwijzing naar de zes belangrijkste scholen van de Naraperiode. Ze ontstaan niet op verschillen in leefregen (cfr. Indische) maar op verschil in doctrine. - kenmerken van een doctrinaire school: -een stichter -een orthodoxie (basistekste en commentaren -een hoofdtempel -patriarchen - Vooral Mahāyāna belangrijke inspiratie voor scholen, vooral de stroming van het Middenpad (Sanron) en stroming van Enkel bewustzijn (Hossō). Gebaseerd op scholastieke Sarvāstivāda is de Kusha-school. De Ritsu school steunt als enige op tekst over bdh. leefregel. - Enkel Hossō (Yakushiji), Ritsu (Tōshōdaiji) en Kegon (Tōdaiji) zijn blijven bestaan. 2. individuele kenmerken van de Zes Nara scholen Sanron of ‘drie verhandelingen school’ (625) -gesteund op verhandelingen over het Middenpad, over de 12 Poorten en Verhandeling in 100 verzen. -Middenpad: niets is, maar is ook niet niet. Omdat alles in oorzakelijk verband staat met elkaar en niet uit zichzelf ontstaat, heeft niets een inherente natuur. Het inzicht dat alles leeg en relatief is, noemt metn prajñā. -Inzicht in de absolute waarheid kan slechts via het wereldse niveau van de relatieve waarheid. Dit komt omdat men functioneert in een wereld van fenoenale verschijnselen, waarde wetten van het karma en het empirische begrijpen gelden. -Vanaf 9e eeuw dalende populariteit en in Edo helemaal verdwenen. Jōjitsu of ‘Realisatie van de Waarheid school’ (625) -gesteund op Verhandeling over Realisatie van de Waarheid -doctrine is een mengeling van Hinayāna en Mahāyāna traditie. De leegte is geen transcendente leegte, maar een leegte die ontstaat door verdeling, wat vernietiging inhoudt. -Houdt ook vast aan waarheid van fenomenale bestaan van alles. Hossō of ‘Dharma Kenmerken school’ (654) -gesteund p Verhandeling over de Realisatie van Enkel Bewustzijn. -ook weer mengeling van verschillende Boeddhistische tradities. Theorie zegt dat externe fenomenen enkel in associatie met het bewustzijn kunnen bestaan. -‘Dharma kenmerken’ duidt op het feit dat het object van de meditatie (voorlopig nog) kenmerken heeft. Kusha (658) -gesteund op Abhidharma voorraadschuur: scholastieke handleiding die systematische uiteenzetting geeft over het zijn. -De werkelijkheid bestaat uit verschillende dharmas, de inherente natuur der dingen. De objecten die uit dharmas bestaan, maar niet uit zichtzelf, bestaan niet. Ritsu (753) -gesteund op de Leefregel in Vier delen, gesticht door Ganjin. -niet de doctrine, maar de leefregel staat centraal. Ganjin stichtte eerste wijdingsplatform in de Tōdaiji, later ook in de Yakushiji en in Tsukushi, die samen de 3 wijdingsplatformen werden. -verloor aan populariteit in de Heianperiode, maar kwam er in Kamakura weer bovenop. Kegon of ‘Bloemenkrans school’ (740) -gesteund op de Bloemenkranssūtra en de Sūtra van de 10 Stadia: het bdhsspad in 10 stadia. Veel van de Kegon terminologie komt echter uit de commentaren over deze sūtra. -filosofie: alles staat in oneindig verband met elkaar en is doordrongen van elkaar. Ze zijn allen de weerspiegelng van het universeel principe: alles is één en één is alles. -Ook doctrine over dharmawerelden: invloed op Chan. -gieten van de Vairocana Boeddha. 3. ontwikkeling van het staatsboeddhisme -staatsbdh: bdh van de Nara-periode: bdh ten dienste van de staat, maar met controle van de staat over de bdh instellingen. De staatswetten stonden boven de bdh wetten. a) bescherming van de staat -belangrijkste taak kloosters: uitvoeren van rituelen ter bescherming van de staat ie de keizerlijke familie en de aristocratie. vooral ‘3 sūtra’s ter bescherming van de staat’ -Nara: keizer Shōmu richt een systeem van staatstempels nl. kokubunji op. Elke provincie krijgt tempel en klooster, met aan het hoofd de Tōdaiji met de Vairocana Boeddha. b)de organisatie van de bdh orde volgends de ritsuryō administratie -624: overheid richt een Centrale Monastieke Overheid op, met aan het hoofd een Samgha Hoofd, een prefect en later (683) een Vinaya meester, allen eminente (aristocr.) monniken -8e E: een hiërarchie met verschillende rangen ngl. eruditie, anciëniteit en vroomheid. Reglementering voor Monniken en nonnen (sōniryō) -de Yōrō-code van 718 voorzag in ‘reglementering voor monniken en nonnen in 27 artikels’. Hield strafmaatregelen in maar ook reglementering organisatie onder staatscontrole. Eerder echter een strafwet (van werkstraf tot terugkeren naar lekenleven) Drie grote categorieën: -controle van volk en indijking belastingsontduiking -bezit en economische activiteit te controleren -controle op gedrag en activiteiten kloosterlingen -onstaan officieel vs. zwart circuit van boeddhistische clerus. Oudste tempels -grondplan: volgens Koreaans grondplan uit Paekche. Later verjapanst grondplan (Hōryūji) -Yakushiji (680) door keizer Tenmu met triade van Boeddha van Genezing met de bodhissatva’s van de zon en maan (Nikko en Gakkō) -Ikarugadera (later Hōryūji) en Shitennōji door Shōtoku Taishi -klooster van Asuka door Sōga no Umako E. Heian: Shingon en Tendai -784: keizer Kanmu verhuist hoofdstad naar Heiankyō om te ontsnappen aan de Nara clerus. -8eE: geeft zijn steun aan nieuwe scholen als tegengewicht, tg oude scholen in. -nieuwe scholen vestigen zich buiten centrum in de bergen. -hoofdtempel Tendai: Enryakuji op Hiei-berg -hoofdtempel Shingon: Kongōbuji op de Kōya-berg, ook Tōji 1. de Shingon school (rond 816) -lett: ‘School van het Ware Woord’ of ‘Mantra school’, gesticht door Kūkai. -gesteund op Vairocana Sūtra en Vajra-top Sūtra. a) Origine van de Shingon school -esoterisch boeddhisme (mikkyō), ook wel Tantrayāna of Mantrayāna genoemd, met als centrale object van verering de Tathāgatha (māha)Vairocana (Dainichi Nyorai). Het is gebaseerd op Madhyamaka, Yogācāra en Kegon gedachtegoed. - Zijn leer kan enkel door geheime overlevering worden overgedragen. b) de stichter: Kūkai -groeit op in Shikoku als zoon van een aristocratische familie. Studeert Chinese Klassieken in hoofdstad, maar besluit zich toe te leggen op studie vd boeddhistische leer. 798: ‘Richlijnen voor de Drie Leringen’: vergelijking tussen leerstellingen van het confucianisme, taoisme en het boeddhisme. -804: wordt in china ingewijd in esoterisch boeddhisme. Terug in Japan krijgt hij goede relatie met keizer Saga door zijn eruditie en calligrafie. Voert verscheidene riten uit ter bescherming van de staat en richt in 806 op de Kōyaberg een centrum voor esoterische meditatie op. -Dankzij oprichting initiatieruimte in Tōdaiji snelle verspreiding in Kyōto. Krijgt ook Tōjitempel ter beschikking. -Kūkai wordt gezien als uitvinder van het fonetisch kana schrift. Zijn belangrijkste werken: -Onmiddellijke Verwezenlijking van het Boeddhaschap in dit Leven. -Verhandeling over de 10 Stadia in de Ontwikkeling van het Bewustzijn: classificatie van alle bdh en niet-bdh scholen en filosofiën volgens de 10 stadia van het religieuze bewustzijn, met Shingon aan de top. c) kenmerken tantras: rituele praktijk -men onderscheidt 3 (of 4) soorten tantras: -uitwendige rituelen: om regen te maken, tempels te bouwen, ter genezing etc. -beoefeningstantras: uitwendig ritueel en inwendige meditatie. Dmv deze tantra duurt het vele kalpa’s voor de beoefenaar verlichting bereikt. -Yoga tantra: verbale, mentale en fysieke handelingen, tezamen de ‘3 handelingen’ te doen overeenstemmen met de ‘3 geheime handelingen’ van Vairocana. -(Onovertroffen Yoga met onderscheid tussen vader tantras en moeder tantras) -Kūkai maakt verder onderscheid tussen -esoterisme allerlei (Zōmitsu): uitwendige rituelen -Zuivere esoterisme (Junmitsu): beoefeningstantras, Yoga tantra over de Betekenis van de ‘Onmiddellijke verwezenlijking van het bdhschap in dit Leven’ -Via de Yoga tantra kan men het bdhschap snel bereiken. In deze tantra probeert men eigen handelingen te doen overeenstemmen met de verbale, fysieke en mentale handelingen van Vairocana via het reciteren van mantras, via mudrās en via meditatie over mandala’s. mantra: -verzen of woorden met een magische en mystieke kracht, onvertaald! -overgedragen van leraar op leerling -langere mantra’s: darani mudrā: -handgebaar met eigen betekenis vb. mudrā van het wiel van de leer -sommige boeddha’s hebben eigen typische mudrā. vb. vasjramudrā voor Vairocana en meditatiehouding voor Amida. mandala: -rituele ruimte of kring, fysiek of mentaal als geheugensteun bij meditatie -verschillende onderwerpen -centrale boeddhafiguur -bepaalde boeddhafamilie -de vijf Boeddhafamilies -vb. Ryōbu mandala: Mandala van de 2 werelden: Embryonale en Vajra wereld. door meditatie over eerste ziet men de wereld zoals hij is, over tweede zoals Vairocana de wereld ziet, dan staat men zelf centraal en vormen de verschillende elementen een geheel. -onderwerp kan op verschillende manieren uitgevoerd worden -grote mandala: verschillende Bdh/Bdhss met eigen attr./handgeb. -conventie mandala: afbeelding van conventionele attributen -zaad of dharma mandala: door syllabe van het siddham schrift -actie mandala: driedimensioneel die door beelden op verhoog handelingen van Bdh/Bdhss uitbeeldt. vb. altaar in esoterische riten. Latere ontwikkeling -12eE: monnik Kakuban sticht ‘Instituut voor Overlevering van de Dharma’, tegen zin hoofdtempel. -Raiyu (lln. Kakuban) sticht ‘Nieuw Shingon’, na vernietiging hoofdtempel, 2 takken nl. Buzan tak (Hasedera) en Chizan tak (Chishakuin) -In 20eE bestaat Shingon school uit 45 subscholen. esoterische terminologie esoterisme initiatie kalacakratantra vijfde tantra als synthese van de vierde tantra. de non-dualiteit houdt in dat het mannelijke en vrouwelijke 1 geheel vormen Lamaïsme esoterisch bdh beïnvloed door pantheïstische Bönreligie. Lama (Tib.): superieur. Dalai: (Mong.): wijd, uitgestrekt Mikkyō Japanse esoterisme (tg. Mizong: chinese esoterisch Bdh.) Vajra magische scepter met aan weerszijden 1,3,5 tanden Vajrayāna Vajra voertuig. Benaming voor vierde ‘Onbeperkte Yoga Tantra’ 2. Tendai school -gesticht door Saichō, genoemd naar Chinese berg Tiantai -gesteund op Lotus Sūtra. a) Origine van de Tandai school -Stichter van Tiantai in China: Zhiyi, bekend om zijn classificatie van de verschillende sūtra volgens vijf perioden -Avatamsaka periode: verspreiding van de leer van Causaliteit -periode van het Hertepark: bekering en verspreiding van de basisleer -Mahāyāna periode: tweede fase in onderricht: toevoeging Mahāyāna doctrine aan basisleer (Hinayāna) -Prajñā periode: metafysische periode: leer van middenpad of leegte -Saddharma periode en nirvāna: positieve formulering absolute, onmetelijke bdhbestaan. De leer van Boeddha omvat meerdere niveaus ngl. interpretatievermogen toehoorder. Elke periode komt overeen met filosofische moeilijkheidsgraad. superioriteit Tiantai doctrine met voorkeur voor Lotus- nirvāna en bloemenkrans sūtras. b) de stichter: Saichō -785: na wijding trekt hij zich terug op Hiei-berg, wat hoofdkwartier Tendai wordt. -studie van chinese Tiantai teksten met steun keizer Kanmu (tegengewicht Nara) -studie in China en bij terugkeer poging tot bekomen eigen wijdingsplatform: afwijzing want minder wijdingsplatformen: sterkere controle van staat op clerus. bedoeling Saichō: -onafhankelijker opereren van Nara boeddhisme, zelf toezien en beslissen ivm. wijding -voorstander van Mahāyāna leefregel (cfr. Nara: Hinayāna) -Wil ook esoterische elementen invoegen. Eerst steun van Kūkai, later breuk. -Na zijn dood: wijdingsplatform en staatserkenning, hijzelf posthume titel: Dengyō Daishi. -belangrijkste werken: -uiteenzetting over de Vinaya -Hoofdstuk over bescherming van de staat -reglement voor Tendai studenten (3 petities aanvraag wdplatf) c) Tendai na Saichō -de volmaakte leer van de lotussūtra -meditatie, zowel nenbutsu als zen -esoterische praktijk -mahāyāna vinaya waarbij de derde pijler een toevoeging is van het Japanse Tendai, maar mettertijd een voorwaarde werd om hoofd van de school te kunnen worden in Japan. -Belangrijke scholen uit Nieuwe Kamakura Boeddhisme die ontstaan vanuit een voel van ontevredenheid met de bestaande bdh orde zullen telkens vooral één van de 4 pijlers van het Tendai bdh gaan benadrukken. Alle stichters begonnen hun carrière als Tendai-monnik. -2 andere, belangrijke ontwikkelingen binne Tendai school: -verspreiding van het Zuivere Land bdh. -onwikkeling van de hongaku idee. ‘Inherente verlichting’ -in China door religieuze praktijk: iedereen bezit potentieel maar resultaat hangt af van persoonlijke inspanning. -in Japan wordt het mettertijd als essentiële natuur van alles gezien en vervalt het onderscheid tussen bdh en mens. Precies op dit punt stelt Dōgen de vraag naar de noodzaak van religieuze praktijk die zich op shigaku, ‘veworven verlichting’, richt. -verschillende breuken in Tendai gemeenschap door ruzie over opvolging. In 1571 vernietigt Oda Nobunaga de Enryakuji en breekt daarbij macht van Tendai voorgoed. Herstel in Edo. -4 pijlers: F. Heian: Mappō en onwikkeling Zuiver Land Bdh. 1. het geloof in ‘het einde van de leer a) oorsprong en ontwikkeling - mappō: het einde van de Leer, de boeddhistische apocalyps. Degeneratie van de Leer en uiteindelijk verdwijnen ervan. dit idee vooral ontwikkeld in China en doorgegeven aan Japan. - staat in verband met de theorie van de Drie Tijdperken -Tijdperk van de Ware leer: de leer bloeit, de mensen praktizeren en ze krijgen inzicht -Tijdperk van de Imitatie Leer: doctrine bloeit, mensen praktizeren maar geen inzicht; -Einde van de Leer: enkel de doctrine blijft over. Geen praktijk of inzicht. -De aanvangsdatum van derde stadium naargelang berekening verschillend. 552 of 1052. -Scholen die ontstonden tegen dit besef van degeneratie: -School van de Drie Stadia -Zuivere Land School b) Japan evolutie in de houding tov Mappō -volgens Chinese bdh: einde van de Leer in 552, jaar van introductie van bdh in Japan: japanners maakten zich er nog geen zorgen om: zetten aanvangsjaar op 1052. -tegen einde 10eE: minder optimistisch: -bittere strijd om opvolging van Saichō -toenemende sociale onrust volgens de Tendai monnik Genshin ligt verlossing in Zuivere Land Bdh en nenbutsu praktijk. historische factoren die geloof in mappō ondersteunden -10eE: degeneratie ritsuryō-systeem en opkomende strijdersklasse -omvorming van staatsgrond tot shōen: privébezit onder grootgrondbezitters. ook kloosters met monnikenlegers (sōhei). -adel bezorgd over persoonlijk zieleheil: bouw van privétempels (ujidera) vb. Byōdōin in Uji. 2. Zuiver Land Boeddhisme of Amidisme -1212: gesticht door Hōnen -gesteund op -Langere sūtra over Paradijs van Geluk -Kortere Sūtra over Paradijs van Geluk -Sūtra over Mediteren over Amida Boeddha a) herkomst en kenmerken -ontwikkeling vanuit vroege Mahāyāna -aandacht lekengemeenschap -eenvoudige ontsnapping kringloop -vermijden van hergeboorte door geboorte in een Zuiver Land, waar geen onheilzame bestaanswijzen zijn nl. (Gokuraku) Jōdo lett. (het paradijs) van het Zuivere Land. nb. verkeerde vertaling sanskriet: lett. ‘gelukkige Land’ -De basisteksten houden oa. 48 geloftes van Dharmākara in: wanneer hij Boeddha is, zal hij éénieder die met vastberadenheid wenst en die wens 10x voor de geest roept, in zijn land laten herboren worden. Verzekering te krijgen door goede werken, devotie en vooral nenbutsu. nenbutsu: ‘mediteren over de Boeddha(-kenmerken) -oorspronkelijk voorbereidende meditatie-oefeningen, die moeten zuiveren van de vijf mentale bezoedelingen (intellect, begeerte, trots, toorn, onwetendheid) -3 soorten -meditatieve: mediteren/denken over de boeddha -contemplatieve: het zich voor de geest roepen van een boeddha -aanroepings-: uitspreken van vb. Namu Amida Butsu: voor de gewone mens! -ook onderverdeling van de gelovigen in 3 (9) categorieën: superieur-middelmatig-inferieur. -oiv mappōgedachte in China: bij gebrek aan wijzen sterkste nadruk op aanroepingsnenbutsu. monnik Shandao: vooral geloof in eigen inferioriteit en geloof in genade van Amida. sluiten andere praktijken niet uit, maar zijn enkel ondersteunend. b) introductie en vroege ontwikkeling vh ZLB in Japan -eerste kennismaking in 804 door Saichō’s introducti van Zhiyi’s werk, in het bijzonder ‘wandelende samādhi’: 90 dagen rond beeld van Amida lopen, met contempl en aanroepingsnenbutsu met als doel INZICHT te krijgen. -9eE: introductie van nenbutsu in 5 etappes. Nenbutsu wordt steeds meer devotioneel en wordt dagelijkse praktijk voor Tendai-monniken nl. yama no nenbutsu. (hieruit ontwikkelt Kūya zijn dansende nenbutsu: mengeling Tendai en magico-rel. elementen; tevens verspreider nenbutsu onder het volk) -10eE: Tendai-monniken bestuderen ZLB en zijn aanhangers van Amida oa. Genshins werk: ‘Essentialia over de Geboorte in het Zuivere Land’: handleiding over nenbutsu, soort bloemlezing. Dit wordt basistekst voor latere school. -pas tegen einde van de Heian echt onafhankelijke ZL school olv Hōnen. -Ryōnin: rontrekkende nenbutsu monnik en stichter van yūzū nenbutsu school: elke aanroepingsnenbutsu houdt alle andere aanroepingen in en vice versa. Aanroeping verzekert niet alleen eigen geboorte in Zuivere Land, maar ook dat van de anderen. -overhand van aanroepingsnenbutsu zorgt voor spanningen ts. orthodoxe Tendai met strenge discipline en ZLB dat geboorte mogelijk makt voor iedereen (popularistisch) c) Hōnen en de Stichting van de Japanse ZL school -1175: officiële stichtingsdatum Japanse ZL school of Jōdoshū leer -Mensen zijn in tijden van mappō niet meer in staat de drie disciplines (juiste meditatie, morele discipline, inzicht) te eerbiedigen. -Hōnen stelt aanroepingsnenbutsu voor als enige heilsmiddel. Hij keurt de andere methodes niet af, ze zijn alleen niet meer geschikt in een tijd van mappō. -Hij verdeelt Bdh praktijk in 2: -de Leer van de heilige weg: door traditionele bdh discipline het inzicht bereiken; eigen inzet en praktijk of jiriki -de Leer van het Zuivere Land: overgave aan genade van Amida en via nenbutsu hergeboorte in zijn Paradijs; vertrouwen op de ander of tariki. -superioriteit van Nenbutsu in ‘Bloemlezing over de oorspronkelijke eed en nenbutsu -nenbutsu is allesomvattend -nenbutsu is universeel in ruimte en tijd (voor iedereen een eeuwig) -nenbutsu geeft snel en zeker resultaat, indien geen overtredingen gepleegd -bij Hōnen is nenbutsupraktijk een voorbereiding om op het ogenblik van de dood de juiste focus op Amida te krijgen. De praktijk is voor monnik en leek hetzelfde (tg. gevestigde orden!) d) Shinran en de Stichting van de Japanse Ware Zuivere Land school leer van Jōdo Shinshū (Shinshū) -bouwt verder op leer van Hōnen, die hij van alle franje ontdoet. -absolute nadruk op tariki ( en nenbutsu) -geloof is absoluut vertrouwen in tariki en is de kern van alles -herhaaldelijk reciteren nenbutsu vindt hij categoriek en stelt dat één nenbutsu met geloof gereciteerd je brengt tot het ‘stadium zonder terugkeer’ en geboorte verzekert. -ondanks overtredingen toch geboorte in ZL mogelijk. sleutel: erkennen eigen onmacht en zwakte. -eerbiedigen van de leefregel is overbodig. (huwde zelf) -lekengenootschappen voor zowel mannen als vrouwen. lezing door prof. Hee-Sung Keel -Tendai evolueert van nadruk op de 3 juwelen (Boeddha, leer, gemeenschap) tot uitdrager van 1 boodschap (Zuivere Land). De radicalisatie gebeurt onder sociale omstandigheden gedurende kamakura: traditionele manier om te ontsnappen aan samsāra werkt niet meer. -shinran vertoont 3 gelijkenissen met Luther: -huwde -geen geloof meer in de Kerk als instituut (Tendai) -alleen geloof kan je redden (eenvoudig): zich volledig overgeven ad genade van God. -Men kan spreken van de Kamakura ‘reformatie’: concentratie op 1 doel. (senjū: sole-faith) -dōgen: zazen -Nichiren: Lotussūtra -Hōnen: nenbutsu -Shinran: geloof alleen -bij Shinran: het geloof zelf ook geschonken door Amida. -bij zenbdh: men wil zichzelf verliezen in een niet-zijn. Zen wordt altijd gezien als een individualistische godsdienst, maar is net het omgekeerde: men wil zichzelf ‘kwijt’. G. Het ‘Nieuwe Kamakura Boeddhisme’ 1. betekenis en gebruik van de term ‘nieuw boeddhisme’. -Alle ontstaan vanuit stromingen binne het Tendai-bdh als reactie tegen de heersende degeneratie. Alle stichters waren geschoold in oude bdh en gebruikten dit als basis. -belangrijkste: ZLBdh van Hōnen, Ware ZLBdh van Shinran, Zenscholen van Eisai en Dōgen, Lotusschool van Nichiren. (ook subschoole van monniken Myōe: vinaya; Jischool van Ippen) -kenmerken: -gericht op de lekengemeenschap -spelen in op tijdsgeest van Mappō -een unieke, exclusieve praktijk -steuen op Tendaidoctrine van ‘oorspronkelijk inzicht’ (hongaku) -verschillen op vlak van leer, organisatie en doelstelling tov. oude bdh. 2. Zen boeddhisme a) betekenis van ‘Zen’ -vertaling van het Chinese ‘Chan’, sanskriet ‘Dhyāna’: meditatie, een van de 3 (4) pijlers. -doel: rust verkrijgen, nirvāna bereiken: langzaam proces in verschillende stadia. -voorbereidende oefeningen: -worden in zen de kern van de meditatie: j. gomonzen, trad. ‘voorbereidende yoga’ -aangepast aan de persoonlijkheid van de leerling. -‘gevorderde’ oefeningen -yoga: -‘verbinden’: van eigen huidige handelen en handelen van de Boeddha. (tg. in Hindoeïsme: ts. eigen ziel en wereldziel -‘inspanning leveren’: via meditatie verbinding tot stand brengen. -1eEvC: -eerste meditatiehandleiding in Sarvāstivādaschool: om arhat te worden. -ontstaan filosofie van de leegte (tg. sarvāstivāda: fenomenen bestaan echt) -opkomst van de bodhissatva’s (cfr. heilig verklaarde goede leraars) b) oprichting van de Chinese Chanschool -2eEnC: boeddhisme bereikt China via de zijderoutes: vooral interesse in praktische onderrichtingen over het bereiken boeddhaschap en organisatie kloosters. -vanuit daoïsme: nieuwe meditatietechniek als aanvulling op hun eigen technieken voor hun doel: één worden met de natuur (dao) en onsterfelijkheid, of bijzondere krachten krijgen. -6eEnC: beoefening vooral door teruggetrokken daoïsten en rondtrekkende meditatiemeesters oa. Bodhidharma (officiële stichter van de chanschool), symbool doorzettingsvermogen. -7eEnC: eerste onafhankelijke Chan kloostergemeenschappen, die zich toeleggen op meditatie en monastieke discipline. Ook ideeëngoed over leegte. belangrijke tekst volgens Daoxin: Sūtra over de Nederdaling in Lanka: samensmelting van de ideeën over voorraadschuurbewustzijn en boeddha-embryo. -Vrij snel na oprichting eerste Changemeenschap door Daoxin, komt het tot splitsing -Noordelijke School (ook in Z): Shenxiu; geleidelijke verlichting -Zuidelijke School of ‘Zen van de Patriarchen’ olv. Huineng -‘Sūtra over de Perfecte Wijsheid die Snijdt als een Diamand’ -plotse verlichting door rechstreekse mentale overdracht van leermeester op leerling staat boven schriftuur en woorden. Alle intellectuele kennis overboord door oa Kōan om het denken af te leren: iedereen heeft bdhnatuur in zich: zoek niet naa wat er al is. Verschillende huizen in Z. School leggen elk nadruk op bepaalde meditatietechniek -Rinzai: kōan tg. Sōtō: zazen -Is Chanbdh een religie? –als men stelt dat men nirvāna bereikt door eigen inspanning: nee -als men gebruikt maakt van godsdienstige el. voor dit doel: ja. c) Japanse Zen -Oiv degeneratie vh bdh trekken vele Tendai monniken naar China om scholen te revitaliseren. -Vooral aandacht voor leefregel en meditatie viel in de smaak. -2 grootste zenscholen: -Eisai: rinzai -Dōgen: Sōtō Beiden waren Tendai monniken, opgeleid in de viervoudige Tendai praktijk met meditatie. Eisai en de oprichting van de Rinzai school -Hoewel ‘zen’ ongetwijfeld tot ‘Heilige pad’ behoort, toch ook universele methode. Hij wil zen incorporeren in de bestaande eclectische Tendai traditie, als methode voor verlichting. Dōgen en de oprichting van de Sōtō school -na terugkeer uit china wordt zijn houding gekenmerkt door een toenemende strengheid tov de zuiverheid van de leer en de gemeenschap -sterke afkeer voor sektarisme en syncretisme -absolute voorkeur voor het afgezonderde kloosterleven -belangrijkste werk: ‘het Oog en de Schatkamer van de Ware Leer’: verhandelingen over zen, verschillende sūtras waaronder het Lotussūtra en het monastieke leven. leer: -Gefascineerd door tegenstelling tussen hongaku en shikaku: waarom praktijk als men al verlicht is? Wanneer wordt men Bdh als men in feite reeds Bdh is? conclusie: Het ‘absolute nu’: -Boeddha zijn en Boeddha worden gebeuren simultaan. Wanneer men mediteert, betreedt men de Bdhwereld. -de dharma degenereert niet en ook mappō is irrelevant. -beste oefenmethode is zazen als bewezen, eeuwige methode. -beste levenswijze is het afgezonderde kloosterleven. 3. Nichiren en de ‘Lotus’ of ‘Nichiren school’ -komt uit familie van lage komaf -eerst aangetrokken tot ZL: ontdekt tegenstrijdigheden en verlaat zich op Lotussūtra. -steeds kritiek op Zuiver Land Bdh en Tendai: 2x verbanning belangrijke leerstellingen: -oplossing voor degeneratie in -herwaardering lotussūtra -praktijk van daimoku: reciteren titel van lotussūtra -de Lotussūtra (mahāyāna-tekst): -het onmetelijke leven van Tathāgata: Boeddha is overal/altijd aanwezig. Van deze universele boeddha is Sākyamuni, de historische boeddha, een verschijning: om de mens heilsmiddelen aan te reiken. -hij krijgt hulp van de Bdhss Kannon, symbool voor mededogen; attribuut: rode lotus. -werking van Daimoku: men zaait de boeddhanatuur in elkeen zonder klassenonderscheid. Verzekert de onmiddellijke verwezenlijking van de boeddhanatuur in dit leven en geboorte in het land van de eeuwige boeddha, het Zuivere Land van de Spirituele berg. maar: -doctrinair moeilijk -moeilijk te verspreiden -moeilijk om blijvend in te geloven -moeilijk om in het eigen Boeddhaschap te geloven -kenmerken van de leer: -extremistisch -onverdraagzaam tov andere geloofsuitingen en praktijken shikidoku: geloof in Lotussūtra uiten door agressief tov andere scholen. -mappō als ideale tijd: daimoku leidt tot onmiddellijk inzicht, moet niet meer door rechtstreeks onderricht bekomen worden. Echte betekenis van de Lotussūtra wordt tijdens mappō vijfvoudig geopenbaard -dat Lotusleer de hoogste is -de capaciteiten van mensen een laagtepunt hebben bereikt en daarom nood hebben aan deze hoogste leer -de tijd voor de openbaring mappō is -de land van verspreiding de Japanse natie is -de leraar, Nichiren, de reïncarntie is van de bdhss Jōgyō (lln. eeuwige Bdh) -belangrijke inspiratiebron vd grote Japanse sektes van de 20eE oa zelfvergoddelijking stichter 4. Enkele kenmerken van het ‘nieuwe Kamakura boeddhisme’ -promoten één exclusieve praktijk (nenbutsu, zazen, daimoku) die beter geschikt voor mappō. -voor iedereen (uitz. Dōgen: kloosterleven) -eeuwig geldend -snel resultaat: nenbutsu: geboorte in ZL/ zazen en daimoku: verlichting tijdens praktisering. -hongaku: ‘in wezen ontwaakt zijn’: iedereen is in wezen reeds Bdh, maar deze inherente bdhnatuur zit verscholen; door religieuze praktijk naar buiten brengen. H. Confucianisme en Katholicisme tijdens Muromachi en Edo 1. Confucianisme -Muromachi: overgangsperiode waarin oude clansysteem evolueert naar mij met familie als sociale eenheid. Gevolg: toenemende sociale mobiliteit en dus nood aan nieuwe socio-morele leidraad: neoconfucianisme van Sung China (960-1279) leer van Zhuzi -‘leer van Zhuzi’ (shushigaku), gebaseerd op synthese van belangrijkste neoconf. theorieën, krijgt vanaf Nanbokuchō periode (1333-1392) belangrijke plaats in zenopleiding. -kenmerken: -zelfontwikkeling: omplooien van eigen individuele natuur, bezoedeld door verlangen en eigenbelang, naar zuivere menselijke natuur, beheerst door ri dmv vervulling morele plicht want elk is van geboorte ongelijk en heeft eigen plicht in de maatschappij; in Japan vooral plicht tov staat ipv. ontplooiing individu nadruk. -rationeel onderzoek dit uitte zich tijdens Tokugawa shoguns in maatschappijleer door -Vijf ethische principes: ideale kenmerken van 5 menselijke relaties nl. heer-dienaar, vader-zoon, echtgenoten, oud-jong, vrienden. -onderverdeling van de mij in 4 klassen: militairen, landbouwers, ambachtslui en handelaars. (‘kastelozen’: eta of hinin: niet-mens) -overeenkomst met (bep stromingen in) bdh: -menselijke natuur cfr. voorraadschuurbewustzijn -streven naar harmonie tussen micro- en macrokosmos (ook in shintō) -overeenkomst met shintō: fundamentele goedheid van de mens. 2. Katholicisme -1547: Fransiscus Xaverius zet voet aan wal als eerste missionaris. Steun van heren (onafhankelijkheid) en Nobunaga (ook omwille van anti-bdh politiek) omwille van buitenlandse handel en westerse kennis oa vuurwapens. -vanaf 1585 (Hideyoshi) steeds minder steun van de overheid; wordt verboden en vervolgd. -onder Ieyasu (1542-1616) oiv twisten tussen buitenlanders onderling/gevoel van bedreiging door buitenlanders/ onverdraagzaamheid vh katholicisme valt het in ongenade. Gelijktijdig confucianisme aangehaald, Shintō en Bdh geherwaardeerd. -onder Iemitsu komt in 1637 volledig verbod op katholicisme. Velen geheime geloofsgemeenschappen: verjapansing van de christelijke leer oiv syncretisme. -1873: opheffing verbod, ook invoering protestantisme en orthodoxe kerk; ontstaan typisch Japanse vormen van Christendom oa. Mukyōkai en Genri undō. En syncretisme met confucianisme en Shintō: Dōkai. anti-katholieke literatuur -begin Edoperiode: door individuele bdh en conf geleerden en volkse verhalen -1620: door Fabian Fukan. Eerst gelovige jezuïet, daarna omslag. Hij stelt verschillende vragen oa. -indien almachtig waarom dan zovele christenen omgekomen? -indien genadig waarom zondaar dan eeuwige straf in hel? vooral kritiek op -schepping en zondeval –creatie van Kwade door god zelf -idee dat mens fundamenteel zondig zou zijn -mirakels en kruisiging: misdadiger vereren? aanhangers gevaar voor staat! -van confucianisten vooral kritiek op 1e gebod: loyaliteit tov heer in het gedrang! -van boeddhisten: -monotheïsme -herleiding van kosmische bezieldheid tot individuele ziel -cfr. protestantisme: ontkenning autoriteit paus, sacramenten, corruptie -kritiek op de padres die enkel overwinning van Japan voor ogen zouden hebben zonder enig respect voor de Japanse cultuur. I. Religieus syncretisme 1. vermening van boeddhisme en Shintō (shinbutsu shūgō) a) historisch overzicht -vermenging begonnen bijna zodra boeddhisme in Japan werd geïntroduceerd: niet alleen assimilatie van bepaalde elementen, maar binnen georganiseerde stromingen nieuwe stromingen in ritueel evenwicht zochten tss. bdh en niet-bdh elementen. -3 stadia -7e-8eE: ontstaan Jingūji: vlak naast shintōschrijnen bouwt men tempels; samen 1 complex: bdh ondrricht en verlossing ook in bereik inheemse kami -aandeel Hachiman in bouw Tōdaiji dmv orakel en fondsen: Hachiman krijgt titel bdhss en wordt beschermkami van de tempel. (wordt tendens) -9eE (ook invoering esoterisch bdh): invoering honji suijaku-concept: inheemse kami zijn de Japanse manifestatie van bdh’s en bdhss’s. (avatāra’s: nederdalingen). 10eE: goed ingeburgerd: men gelooft ook dat verering van de kami, de magische kracht van figuren uit het bdh pantheon vrij maakt en zo de weg opent naar de Paradijzen van Amida, Kannon en Yakushi. vb. fundamenteel syncretistisch koppel: Vairocana (Dainichi)- Amaterasu -12e-13eE: alle aan Ameterasu verwante kami w gezien als belichaming van Dainichi’s universele verlichting. W centrale object verering in bep. esoterische riten. -eerste Shintōscholen: Watarai, Sannō, Miwa, Goryū, Yoshida: in leer elementen van bdh, confucianime, neo-conf. (18e-19eE: ttv. kokugaku zelfs westerse elementen) -Shintō-theoretici proberen honji suijakuleer om te keren: bdh manifestatie kami, geen succes. -1868: verbod door overheid op uitvoering syncretistische rituelen in shintōschrijnen. b) enkele Syncretistische scholen Shingon Shintō (ryōbu shintō) -oorsprong in 11eE: teon Amaterasu voor het eerst werd geïdentificeerd met Dainichi: men tracht leer van Shingon bdh te harmoniseren met ritus van het Ise schrijn. -Amaterasu, kami vh binnenschrijn is manifestatie van Dainichi in Moederschootwereld Toyouke no Okami, buitenschrijn is manifestatie van Dainichi in Vajra-wereld (cfr. ryōbu mandala!) -later vertakking in 5 scholen, belangrijke inspiratiebron voor Yoshida Shintō, vanaf 18eE erg bekritiseerd, daarna verdwijning. Tendai Shintō (Sannō shintō/ Hiei shintō) -Sannō is de bergkoning van de Hiei-berg, manifestatie van Sākyamuni (hist. bdh), wordt gezien als beschermer van de Enryakuji en boeddhisme in algemeen. Ook geassocieerd met Amaterasu Omikami. -Hieruit ontwikkelt sannō ichijitsu Shintō: vergoddelijkte ziel Ieyasu (Tōshōgū in Nikkō) Ise Shintō (Watarai shintō) -opgericht door priesters Ise schrijn voor cultivatie zuiverheid en eerlijkheid. 2. Shugendō a) historisch overzicht -toegeschreven aan de legendarische figuur En no Gyōja. -9e-10eE: synthese van inheemse en uitheemse religieuze geloofspraktijken rond heilige bergen en rituelen rond de berg-kami. -oiv continentale ascetische praktijen gaat men kami in de bergen opzoeken om in kracht te delen dmv. shamanistische, magisch daoïstische en esoterische rituelen. (vooral in Heian door Tendai/Shingon). De bovennatuurlijke kracht w gebruikt voor magico-rel. rituelen. -shugenja: iemand die zich in de bergen meester maakt van technieken voor magische kracht. ook wel yamabushi genaamd. belangrijke rol in verspreiding syncretisme onder volk. -ontstaan shugendōcentra rondom heilige bergen -Kumano Sanzan in Kumano -Kinbusen in Yoshino samen met affiliatie kami-bdh stelt men dat Kumano: embryowereld; Kinbusen: Vajra -12eE: populariteit pelgrimstochten met beeldjes van dōji (knapen) of ōji (prins) als beschermdende amulet. Ook langs weg kleine schrijntjes met deze beeldjes. -Onder Tokugawawetgeving: beperking mobiliteit: permanente vestiging door shugenja. -begin 19eE: verbod omwille van ver doorgezet syncretisme. inspiratiebron nieuwe rel. b) Wereldbeeld -pantheïstisch wereldbeeld, universum van meerdere bestaanswerelden, waarvan menselijke en spirituele belangrijkst zijn. spirituele wereld bestaat uit: -universele bdh en shintō godheden -lokale kami -boosaardige goden en geesten -mens als microkosmos met goddelijk karakter: door ascetisme zelf boeddha worden -bergen als grens tussen menselijke en spirituele wereld, ts hemel en hel, dit leven en volgend. wezens die in bergen wonen, (yamabushi) behoren zowel tot fenomenale als tot spirituele wrl -belang van (heilige berg) binnen verschillende godsdiensten -bdh: -in Nachi berg ligt het Potalaka Paradijs van bdhss Avalokitésvara (Kannon) -in steile bergen ligt ZL van de Arendspiek (ZL van Sākyamuni) -soms associatie met ryōbu mandala -Miroku zal op berg neerdalen en vandaar heel kosmos vernieuwen -shintō: -geesten van gestorven voorouders leven in de bergen -idee van bergkami die in zomer veldkami worden -daoïsme: associatie met de Hōraiberg: land van de eeuwige jeugd. -Ascetische praktijk om boeddhaschap te verkrijgen niet zonder verering berggoden en haar toestemming. gidsen naar haar zijn de dōji, haar dienaren. c) ritueel doelstelling en structuur -dmv ascese één worden met Fudō Myōō (Dainichi), diens krachten toeëigenen in 3 stadia: -het besef de boeddhanatuur in zich te hebben -de identificatie met de boeddha -het overstijgen van het onderscheid tussen boeddha en mens en zo in staat zijn kwade af te weren of uit te drijven. -oorzaak van onheil komt men te weten door orakels of waarzeggerij. (samen met exorcisme rechtstreeks uit shamanisme), werkt hiervoor samen met miko (typisch Japans fenomeen). waarzeggerij -Onmyōdō: ‘weg van Yin en Yang’: geheel van voorspellingstechnieken gebaseerd op Chinese theorie van yin en yang, de vijf elementen en cyclische interactie tussen beiden. breedste betekenis: ook astrologie, astronomie, geomantie, metereologie etc. -7eE: Bureau voor Voorspellingen, einde Heian verdwijnt het weer: volkse bezweerders. -belangrijk onderdeel: richtingstaboos en bepaling (on)gunstige dagen. -oorzaak onheil zijn kwaadwillige geesten of kami -hem dwingen zichzelf te identificeren en wrok te uiten dmv. medium exorcisme -verdrijven van een kwade geest of kami, oorzaak allerlei onheil. -in geval van ziekte/zinsverbijstering: uitdrijving nodig -in geval van ongeluk: verdrijving -types van kami die voor onheil zorgen -kami die verwaarloosd is of door heiligschennis beledigd -wraaklustige geest van levende/overledene waaronder die van voorouders voor wie nakomelingen niet gepaste rituelen hebben uitgevoerd. -betoverde dieren vb. vossen, slangen, (honden) uitdrijving door yamabushi, Shingon, Tendai, Nichiren, (zenpriester) -gebruikte technieken: -reciteren van een krachtige tekst vb. Lotussūtra, mantra -verschillende shugendōtechnieken: -uitdrijving door bedreiging of bezwering -inschakelen dienaars Fudō Myōō -vuurrituelen -gebruik van talismannen en spreuken. J. De Nieuwe Religies en Nieuwe Nieuwe Religies -Inhoudelijk hoofdzakelijk geïnspireerd op 1 vd gevestigde religies, voornamelijk shintō, in mindere mate bdh en Xdom. -aangevuld met elementen uit neoconf. en volkse geloofspraktijken. -organisatorisch los van de geïnstitutionaliseerde religies. categorieën ngl. ogenblik van ontstaan 1) Nieuwe religies (tussen einde Edo en voor WOII, zonder spectaculaire groei ’70) -1e golf : einde van de Edo periode oiv Fujikō oa. 13 Shintō sektes vb. Kurozumikyō -2e golf: ts. Meiji (1868-1912) en Shōwa (1926-1989) oa. ōmoto (Shintō inspiratie) reiyūkai (Nichiren inspiratie) -3e golf: ontstaan voor WOII, groei na WOII oa. sōka gakkai 2) Nieuwe Nieuwe Religies -ontstaan rond WOII, groei vanaf ‘70 oa. Agonshū, Mahikari, Shinnyoen… -ontstaan splinterbewegingen is geen nieuw fenomeen -binnen overkoepelende school vb. Ryōbu Shintō, shugendō… -los van andere scholen vb. ZL, Zen, Nichiren… -op lokaal vlak rond gezaghebbende shamaan of charismatisch figuur (verdwenen bij dood van hun leid(st)er) -toch verschil ts. splinterbewegingen en nieuwe religies (dr. pol/soc. omstandigheden): heel andere drijfveren. Historische achtergrond 1) Staat en religie in Edo en Meiji -anti-christelijke houding en controle op religieuze instellingen. -verplicht inschrijven in een tempel met familieregisters (geboorte/dood): danka seido -in boeddhistische tempel want shintōschrijnen in algemeen niet georganiseerd -Ise en Izumo schrijn: prieserfamilies met erfelijke functie -lokale schrijnen: door miyaza, een gilde. -inventarisering van de schrijnen olv. Yoshida-clan -oiv. Kokugaku (‘nationale studieën’): beweging ter herwaardering vd Japanse cultuur oa. shintō zuiveren van uitheemse elementen -leidde in 19e E tot creatie staatsshintō olv. Hirata Atsutane. !! voor kami-concept: christelijke inspiratie -kritiek op boeddhisme: op rijkdom kloosters, als boeddhistische leer. oa. hist.authent. -1868: herstel van keizerlijke macht: opnieuw rechtstreeks gezag. Shintō als officiële staatsreligie: -creatie Bureau voor Shintō Aangelegenheden. -verbod op vermenging bdh en shinto oa. shugendō en magische praktijken. -creatie 13 officieel erkende shintōsektes. (bij splitsing in 1945: 50 groepen!) 2) populaire religie in de Edo periode -16e -17eE: pelgrimtochten!!! -religieuze overwegingen -ontspanning; als verzetje gevolgen: -ontstaan van pelgrimsassociaties olv. charismatische figuur als overgangsvorm tussen de lokale parochie als religieuze eenheid en nationaal georganiseerde nieuwe (nieuwe) religies. -verhoogde communicatie tussen het volk: soms van daaruit opstanden tegen de overheid en de heersende wantoestanden: strijd voor 世直し: betere wereld. -kenmerken van de volksreligie: -amalgaam van praktijken uit bdh, shintō en volksgeloof. -morele code sterk beïnvloed door neoconfucianisme nieuwe religies: -volks van aard -vaak gesticht door ongeletterde leek -ultieme religieuze ervaring: eenwording met universeel (bdh/shintō/conf.) principe 2. een voorbeeld: Kurozumikyō omdat het ons inzicht geeft in het ontstaan van de eerste golf nieuwe religies. -gegevens: -gesticht door Kurozumi Munetada, shintōpriester in Okayama. geneest van tuberculosis door nippai: opnemen van zonne-energie. -zijn geloofgenezingen ↔ yamabushi en zijn schrijn -verkondiging eigen leer verdrijft samurai-volgelingen (niet geauthoriseerd) -door Yoshida-clan als kami erkent en na Meiji gecategoriseerd als secte shintō. -geloof: -belangrijkste godheid Amaterasu ōmikami: verpersoonlijking van de zon. -ook geloof in 8 miljoen andere kami -iedereen wordt bij zijn overlijden kami: begrafenis is vreugdefeest -een worden met Amaterasu door -cultivatie van nippai en volgen van de Zeven Geboden (met bekomen energie van nippai kan men genezen dmv handoplegging. (majinai)) -gevoelen van dankbaarheid (geïnspireerd op filosofie van het hart (shingaku): conf.: het onbaatzuchtige cultiveren van het hart i.e. de oorspronkelijke natuur, brengt voorspoed.) -reinheid is reinheid van het hart (dus niet fysiek) -de religieuze praktijk is voor priesters en leken dezelfde. (mannen zowel als vrouwen; priesters huwen). Onderschrijven wel traditionele rollenpatroon. -rol van de priester als vertrouwenspersoon en raadsman doel: -verbeterde levenskwaliteit: een gezond en gelukkig leven -onmiddellijk resultaat: hier en nu 3. overzicht van enkele gemeenschappelijke kenmerken 1) stichter -ikigami: ‘levende kami’: shamanistische type. -godheid in menselijke gedaante -tijdelijk bezeten door kami na overlijden: leiderschap door wie kan communiceren met godheid -mens: niet als levende godheid gezien, maar wel zo behandeld. 2) leer -syncretisch van aard, met nadruk op een of meer trad. rel.; alledaagse moraliteit uit confuc. -nadruk op leven hier en nu -doctrine van eigen schriftuur; apocalyptisch ingesteld. 3) organisatie: -vertikale ouder-kindstructuur; gericht op leken 4) Ontstaansgrond en aantrekkingskracht: urbanisatie; gemeenschapsgevoel