Home > Recente wijzigingen > Circulaire 2017/C/14 betreffende de aangifteverplichting van betalingen verricht aan bepaalde Staten Circulaire 2017/C/14 betreffende de aangifteverplichting van betalingen verricht aan bepaalde Staten Deze circulaire bespreekt de wijzigingen met betrekking tot de aangifteverplichting van betalingen verricht aan bepaalde Staten ingevolge artikel 44 van de Programmawet van 01.07.2016. inkomstenbelasting ; vennootschapsbelasting ; belasting van niet­inwoners/vennootschappen ; betalingen aan bepaalde staten ; aangifteverplichting ; niet aftrekbare beroepskosten FOD Financiën, 22.03.2017 Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Vennootschapsbelasting Inhoudstafel I. INLEIDING II. WETTELIJKE BEPALINGEN A. PW 01.07.2016 B. Gecoördineerde tekst van art. 307, § 1, vijfde tot achtste lid, WIB 92 III. BESPREKING A. Bestaande maatregel B. Uitbreiding van de maatregel 1. Algemeen 2. Geviseerde betalingen 3. Geviseerde staten a) De staten die niet effectief en substantieel de standaard op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek toepassen b) De staten die voorkomen op de lijst van staten zonder of met een lage belasting IV. NIET AFTREKBARE BEROEPSKOSTEN V. INWERKINGTREDING Nrs. 1 2 2 3 4 4 5 5 7 8 9 10 14 15 I. Inleiding 1. Deze circulaire bespreekt de wijzigingen die werden aangebracht aan art. 307, § 1, vijfde en zesde lid, WIB 92, door art. 44 van de Programmawet van 01.07.2016 (PW 01.07.2016) (1). (1) Zie BS 04.07.2016, Ed. 2. Art. 307, § 1, vijfde tot achtste lid, WIB 92, heeft betrekking op de aangifteverplichting door belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de VenB en de BNI/ven. voor betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks worden verricht aan bepaalde staten. II. Wettelijke bepalingen A. PW 01.07.2016 2. Art. 44 van de PW 01.07.2016 bepaalt het volgende: In artikel 307, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 december 2015 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de inleidende zin van het vijfde lid worden de woorden "aan personen gevestigd in een Staat" vervangen door de woorden "aan personen of vaste inrichtingen gevestigd of gelegen in een Staat, of aan bankrekeningen die worden beheerd door of aangehouden bij één van deze personen of vaste inrichtingen in een Staat, of aan bankrekeningen die worden beheerd door of aangehouden bij kredietinstellingen gevestigd of met een vaste inrichting in een Staat"; 2° in het vijfde lid wordt de bepaling onder a) vervangen als volgt : "a) ofwel op het ogenblik waarop de betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen in belastingaangelegenheden, werd aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel de standaard op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek toepast;"; 3° het zesde lid wordt vervangen als volgt: "Voor de toepassing van het vijfde lid wordt onder Staat verstaan, een door de meerderheid van de leden van de Verenigde Naties erkende onafhankelijke Staat of een deel van deze Staat dat op autonome wijze bevoegd is om de grondslag of het tarief van de vennootschapsbelasting, geheel of gedeeltelijk, te bepalen en wordt onder een Staat zonder of met een lage belasting verstaan een Staat die geen deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte en: ­ die geen vennootschapsbelasting heft, op inkomsten van binnenlandse oorsprong of van buitenlandse oorsprong of; ­ waarvan het nominale tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct. of; ­ waarvan het tarief van de vennootschapsbelasting dat met de werkelijke belastingdruk op inkomsten van buitenlandse oorsprong overeenstemt lager is dan 15 pct.". B. Gecoördineerde tekst van art. 307, § 1, vijfde tot achtste lid, WIB 92 3. Volledigheidshalve wordt hierna de gecoördineerde tekst van art. 307, § 1, vijfde tot achtste lid, WIB 92, gegeven. “§ 1. … De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of, overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet­inwoners, zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen of vaste inrichtingen gevestigd of gelegen in een Staat, of aan bankrekeningen die worden beheerd door of aangehouden bij één van deze personen of vaste inrichtingen in een Staat, of aan bankrekeningen die worden beheerd door of aangehouden bij kredietinstellingen gevestigd of met een vaste inrichting in een Staat die: a) ofwel op het ogenblik waarop de betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen in belastingaangelegenheden, werd aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel de standaard op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek toepast; b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting. Voor de toepassing van het vijfde lid wordt onder Staat verstaan, een door de meerderheid van de leden van de Verenigde Naties erkende onafhankelijke Staat of een deel van deze Staat dat op autonome wijze bevoegd is om de grondslag of het tarief van de vennootschapsbelasting, geheel of gedeeltelijk, te bepalen en wordt onder een Staat zonder of met een lage belasting verstaan een Staat die geen deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte en: ­ die geen vennootschapsbelasting heft, op inkomsten van binnenlandse oorsprong of van buitenlandse oorsprong of; ­ waarvan het nominale tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct. of; ­ waarvan het tarief van de vennootschapsbelasting dat met de werkelijke belastingdruk op inkomsten van buitenlandse oorsprong overeenstemt lager is dan 15 pct. De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. De in het vijfde lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk werden gedaan, een minimum bedrag van 100.000 euro bereikt. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid, bedoelde aangifte. …” III. Bespreking A. Bestaande maatregel 4. De hier bedoelde maatregel werd ingevoerd door de Programmawet van 23.12.2009. Ze heeft betrekking op de aangifteverplichting van rechtstreekse of onrechtstreekse betalingen aan bepaalde staten. De aangifte moet gebeuren op een afzonderlijk formulier 275 F dat bij de aangifte in de VenB of de BNI/ven. moet worden gevoegd voor het aj. dat verbonden is met het belastbare tijdperk waarin de betalingen hebben plaats gehad. Enkel wanneer het totaal van de geviseerde betalingen een bedrag van 100.000 euro bereikt, moeten die betalingen worden opgenomen in een formulier 275 F. Voor de verdere bespreking ervan kan worden verwezen naar de circulaire Ci.RH.421/607.890 (AAFisc nr. 64/2010) en AFZ nr. 13/2010 d.d. 30.11.2010 (2) (2) Aangevuld met de addenda d.d. 28.07.2011, 22.11.2012, 03.09.2015 en 07.12.2015, zelfde referte en met de circulaire nr. 2017/C/6 betreffende de staten die de internationale standaard inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden niet effectief en substantieel toepassen van 26.01.2017. B. Uitbreiding van de maatregel 1. Algemeen 5. De uitbreiding van de bedoelde maatregel moet worden gesitueerd in het licht van de internationale evolutie. Gezien die evolutie werd beslist om financiële transacties waar belastingparadijzen bij betrokken zijn aan strengere regelgeving te onderwerpen. In dat kader werd besloten de effectiviteit van de reeds bestaande maatregelen te vergroten door een uitbreiding van de bestaande aangifteverplichting. Ze heeft tot doel de ontwijking van de aangifteverplichting tegen te gaan en om betalingen aan staten, die inkomsten van buitenlandse oorsprong in beginsel niet of aan lage tarieven belasten, eveneens de aangifteverplichting te laten ondergaan (zie in die zin Parl. St., Kamer, zitting 2015­2016, DOC 54, 1875/001, blz. 30 en DOC 54 1875/009, blz. 6). 6. De uitbreiding van de aangifteverplichting heeft betrekking op het volgende: ­ de geviseerde betalingen waarvoor er een aangifteverplichting is (zie punt 2) ­ het vergroten van de impact van een negatieve evaluatie door het Mondiaal Forum waardoor het volstaat dat de betaling wordt verricht in de loop van de periode dat een staat een negatieve evaluatie heeft gekregen van dat Forum (zie punt 3 a)) ­ het toepassingsgebied van de lijst van staten zonder of met een lage belasting (zie punt 3 b)). 2. Geviseerde betalingen 7. De uitbreiding van de geviseerde betalingen komt erop neer dat de aangifteverplichting niet langer beperkt is tot de betalingen aan natuurlijke personen of rechtspersonen van de in art. 307, § 1, vijfde lid, WIB 92, bedoelde staten. Voortaan moeten ook worden aangegeven, de betalingen aan: ­ vaste inrichtingen van niet­inwoners die in die staten gevestigd of gelegen zijn ­ bankrekeningen die door de voormelde personen of vaste inrichtingen van één van die staten worden beheerd of aangehouden ­ bankrekeningen die worden beheerd door of aangehouden bij kredietinstellingen die gevestigd zijn of een vaste inrichting hebben in één van die staten. 3. Geviseerde staten 8. De geviseerde staten kunnen zoals voorheen in twee categorieën worden ingedeeld (3). (3) Zie eveneens punt 3.1. van de circulaire Ci.RH.421/607.890 (AAFisc nr. 64/2010) en AFZ nr. 13/2010 d.d. 30.11.2010. a) De staten die niet effectief en substantieel de standaard op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek toepassen 9. Er werd beslist om de impact van een negatieve evaluatie van het Mondiaal Forum te vergroten in het geval een staat door dat Forum wordt aangemerkt als een staat die niet effectief en substantieel de standaard op het gebied van de uitwisseling van inlichtingen op verzoek toepast. Dat betekent concreet dat de geviseerde betalingen, waarvan het totale bedrag 100.000 euro bereikt, verplicht moeten worden aangegeven, zelfs al werd die staat niet als dusdanig aangemerkt (zie eerste lid) tijdens het volledige belastbare tijdperk. Voortaan volstaat het dus dat de betaling wordt verricht in de loop van de periode dat een dergelijke staat een negatieve evaluatie heeft gekregen (zie in die zin Parl. St., Kamer, zitting 2015­2016, DOC 54 1875/001, blz. 31). b) De staten die voorkomen op de lijst van staten zonder of met een lage belasting 10. Het toepassingsgebied van de lijst van staten zonder of met een lage belasting wordt uitgebreid. 11. Het begrip 'staat' wordt voor de toepassing van de bedoelde aangifteverplichting als volgt gedefinieerd: ­ een staat die door de meerderheid van de leden van de Verenigde Naties erkend is als een onafhankelijke staat ­ een gebied dat afhankelijk is van een erkende staat, maar dat op autonome wijze bevoegd is om de belastbare grondslag of het tarief van de vennootschapsbelasting, geheel of gedeeltelijk, te bepalen (zie Parl. St., Kamer, zitting 2015­2016, DOC 54 1875/001, blz. 32). 12. Onder het begrip 'staat zonder of met een lage belasting' moet voortaan worden begrepen: ­ een staat die geen deel uitmaakt van de EER en ­ die geen vennootschapsbelasting heft, op inkomsten van binnenlandse oorsprong of van buitenlandse oorsprong, of ­ waarvan het nominale tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 %, of ­ waarvan het tarief van de vennootschapsbelasting dat met de werkelijke belastingdruk op inkomsten van buitenlandse oorsprong overeenstemt lager is dan 15 %. 13. De bedoelde staten worden opgesomd in een lijst die wordt vastgelegd bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Die lijst is opgenomen in art. 179, KB/WIB 92. IV. Niet aftrekbare beroepskosten 14. De PW van 01.07.2016 heeft niets gewijzigd met betrekking tot de aftrekbaarheid van de geviseerde betalingen (4). Dat betekent dat ze niet aftrekbaar zijn als beroepskosten wanneer: ­ ze niet zijn aangegeven ­ ze toch zijn aangegeven, maar de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en met personen andere dan artificiële constructies zijn verricht. (4) Zie art. 198, eerste lid, 10°, WIB 92. Voor de verdere bespreking ervan wordt verwezen naar de circulaire Ci.RH.421/607.890 (AAFisc nr. 64/2010) en AFZ nr. 13/2010 van 30.11.2010 (5). (5) Aangevuld met de addenda d.d. 28.07.2011, 22.11.2012, 03.09.2015 en 07.12.2015, zelfde referte en met de voormelde circulaire nr. 2017/C/6 van 26.01.2017. V. Inwerkingtreding 15. De voormelde bepalingen van art. 44 van de PW van 01.07.2016 zijn van toepassing op de betalingen die worden gedaan vanaf 14.07.2016 (6). (6) Er is in de PW ter zake geen uitdrukkelijke datum van inwerkingtreding voorzien. De bedoelde bepalingen treden bijgevolg in werking op de tiende dag na de publicatie ervan in het BS. Interne ref.: 708.049 Home > Recente wijzigingen > Circulaire 2017/C/13 betreffende de herinneringsbrieven voor onbetaalde inkomstenbelastingen – wijzi... Circulaire 2017/C/13 betreffende de herinneringsbrieven voor onbetaalde inkomstenbelastingen – wijziging van artikel 298, §2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen Herinneringsbrieven voor onbetaalde inkomstenbelastingen – Art. 298, § 2 WIB 92 Herinneringsbrieven ; art. 298, § 2 WIB 92 ; inkomstenbelastingen ; voorheffingen ; met inkomstenbelasting gelijkgestelde belastingen ; aangetekende brief FOD Financiën, 17.03.2017 Algemene administratie van de inning en invordering I. Inleiding II. Gewijzigde wettekst art. 298,§2 WIB92 III. Inwerkingtreding I. Inleiding Korte historiek De wet van 05.12.2001 (BS 08.01.2002) voerde de verplichting in voor de ambtenaren belast met de invordering, om een aangetekende herinneringsbrief te sturen voordat de gerechtsdeurwaarder een bevel tot betaling opstelde. Artikel 298, § 2 WIB 92 was van toepassing op de verschillende inkomstenbelastingen, zijnde de PB, Ven.B, RPB, BNI, alsook op de voorheffingen, RV, OV en BV en op de verhogingen en boeten. Later oordeelde de wetgever dat het systeem van de aangetekende herinneringsbrief niet langer van toepassing was inzake BV, RV en de met IB gelijkgestelde belastingen (zie Progr.W. 20.07.2006 voor wat betreft BV en de wet van 22.12.2009 houdende fiscale en diverse bepalingen voor wat betreft RV en met de IB gelijkgestelde belastingen). Krachtlijnen huidige wetswijziging Een brief onder gewone omslag vervangt de aangetekende brief. De verplichting tot verzending van een herinneringsbrief wordt opnieuw uitgebreid naar de voorheffingen en de met IB gelijkgestelde belastingen. De verplichting tot verzending van een herinneringsbrief wordt uitgebreid naar alle eerste middelen van tenuitvoerlegging. II. Gewijzigde wettekst art. 298, §2 WIB92 De wet van 20.02.2017 tot wijziging van artikel 298 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wat betreft de herinneringsbrieven voor onbetaalde inkomstenbelastingen (BS 15.03.2017), vervangt in artikel 298, §2 WIB92 het tweede, het derde en het vierde lid als volgt: "Behalve indien de rechten van de Schatkist in het gedrang komen, kunnen de directe belastingen en de voorheffingen niet worden ingevorderd door een eerste middel van tenuitvoerlegging dan na het verstrijken van één maand te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van een herinneringsbrief aan de belastingschuldige. Deze herinneringsbrief mag niet worden verzonden voor het verstrijken van een termijn van tien dagen, te rekenen van de eerste dag na het verstrijken van de wettelijke betaaltermijn voor de directe belastingen en de betreffende voorheffingen. Vormt een middel van tenuitvoerlegging in de zin van het tweede lid, de middelen van tenuitvoerlegging bedoeld in het vijfde deel, titel III van het Gerechtelijk Wetboek en het uitvoerend beslag onder derden ingevoegd in uitvoering van artikel 300, § 1". Toepassingsgebied Art. 298, §2 WIB92 is van toepassing op de directe belastingen, de voorheffingen, de met IB gelijkgestelde belastingen, en op de verhogingen en boeten. Alvorens de tenuitvoerlegging aan te vatten voor voormelde aanslagen, dient eerst een herinneringsbrief per gewone post te worden verzonden aan de belastingschuldige. De herinneringsbrief dient slechts één keer te worden verzonden, namelijk bij de aanvang van de gedwongen invordering ("eerste middel van tenuitvoerlegging"). Deze herinneringsbrief dient dus niet te worden herhaald bij een eventuele volgende invorderingsmaatregel. Onder middel van tenuitvoerlegging wordt elke stap in de gemeenrechtelijke tenuitvoerlegging verstaan (dwangbevel, beslag, …) en het vereenvoudigd beslag onder derden vervat in art. 164 KB/WIB92. Omdat het geen middelen van tenuitvoerlegging zijn, hoeft er geen herinneringsbrief te worden verzonden voor: ­de toepassing van de bijzondere schuldvergelijking zoals voorzien in artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004; ­de toepassing van de bijzondere schuldvergelijking van art. 166 KB/WIB92; ­de verzending van een kennisgeving ter uitvoering van art. 434 WIB92; ­het leggen van bewarende maatregelen; ­het nemen van vrijwarende maatregelen zoals de inschrijving van de wettelijke hypotheek van de Schatkist. Termijn De wachttermijn van één maand blijft behouden. De ambtenaren belast met de invordering zullen slechts dwangschriften uitvaardigen na het verstrijken van de termijn van één maand volgend op de verzending van een herinneringsbrief aan de belastingschuldige, behoudens in de gevallen waarin deze bepaling niet van toepassing is (zie: Uitzondering). De termijn wordt gerekend van de zoveelste tot de zoveelste. Sanctie De verplichting tot het verzenden van een voorafgaande herinneringsbrief is niet op straffe van nietigheid voorgeschreven. De administratie is van oordeel dat de betekening van een bevel tot betaling, zonder dat hier een herinneringsbrief is aan voorafgegaan, niet de nietigheid van het bevel tot betaling tot gevolg kan hebben. De uitvoering ervan zou echter opgeschort kunnen worden en de kosten ten laste gelegd van de administratie of van de instrumenterende gerechtsdeurwaarder. Uitzondering De verplichting tot het verzenden van een voorafgaande herinneringsbrief kent een belangrijke uitzondering, namelijk wanneer de rechten van de Schatkist in het gedrang komen. III. Inwerkingtreding De wet van 20.02.2017 die art. 298, §2 WIB92 wijzigt, treedt in werking op 1 mei 2017. Art. 298, §2 WIB92 is van toepassing op de herinneringsbrieven die vanaf die datum worden verzonden.