Een kritische discoursanalyse van het EU

advertisement
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Een kritische discoursanalyse van het EUhandelsbeleid onder het Lissabon-verdrag;
depolitisering en de incorporatie van het Europees
Parlement als niet-plaats in het vrijhandelsakkoord
met Colombia en Peru
Wetenschappelijke verhandeling
aantal woorden: 26824
SIEMON DE TEMMERMAN
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: DR. FABIENNE BOSSUYT
COMMISSARIS: LORE VAN DE PUTTE
COMMISSARIS: BREGT SAENEN
ACADEMIEJAAR 2012 – 2013
2
Dankwoord
Ik wil mijn promotor dr. Fabienne Bossuyt bedanken voor de begeleiding en de inzichten die ze me
aanreikte, door haar artikels werd mijn interesse in het handelsbeleid opgewekt. Daarnaast wil ik
Michaël, zonder wiens steun en liefde ik vaak verloren zou zijn, vermelden. Verder ook een woordje
voor mijn ouders die me gedurende de afgelopen zes jaar de kans hebben gegeven om mezelf te
ontplooien. Tot slot wil ik mijn vrienden Wim, Tim, Simon, Pepijn, Lien, Julie, Lore, Jamie en Emma
bedanken voor de afleiding en de steun.
3
Abstract
Het Verdrag van Lissabon bracht een grotere bevoegdheid voor het Europees Parlement in het
handelsbeleid met zich mee. Het Parlement moet handelsakkoorden nu ratificeren. Dit creëerde de
verwachting dat het traditioneel gedepolitiseerde handelsbeleid zou gepolitiseerd worden. Deze
masterproef spitst zich toe op een best case onderzoek via het vrijhandelsakkoord tussen de
Europese Unie en Peru en Colombia. Bij dit akkoord kwam er immers een grote
civielmaatschappelijke oppositie. Het onderzoek staaft twee hypotheses. Ten eerste is het EUhandelsbeleid expansief en wordt het gelegitimeerd met een normatieve dimensie. Ten tweede
wordt er vanuit deze kritische benadering van het handelsbeleid aangetoond dat het Parlement,
binnen dit akkoord, een niet-plaats is. Hiervoor wordt een kritische discoursanalyse aangewend
vanuit verschillende illustratieve momenten. De nieuwe bevoegdheden voor het Parlement kaderen
dus paradoxalerwijs in een verhoging van de efficiëntie van het EU-handelsbeleid en niet in een
democratisering. Het onderzoek toont aan dat er geen ruimte is voor echte contestatie van het
handelsbeleid, kritiek wordt geïncorporeerd in het expansieve en contrahegemonische discours van
het Directoraat-Generaal Handel. Kritiek wordt ook beperkt tot mensenrechtenoppositie en deze
wordt geïncorporeerd in de vooruitgangsmythe. Zo wordt civielmaatschappelijke oppositie ook via
het Parlement geneutraliseerd. Het Parlement bevestigt haar politieke rol ten aanzien van de
partnerlanden in plaats van in te gaan tegen het handelsbeleid.
4
5
Inhoud
I Inleiding ................................................................................................................................................ 8
1.1 Situering ........................................................................................................................................ 8
1.2 Probleemstelling............................................................................................................................ 9
II Opbouw van het onderzoek en methode ......................................................................................... 10
1 Kritische theorieën: vooruitgangsdiscours en de-democratie .......................................................... 10
1.1 De-democratiserende hegemonie en expansie ......................................................................... 11
1.2 Marktbeschaving en een dominant vooruitgangsdiscours ......................................................... 12
1.3 Postkoloniale discoursformatie en Othering in de vooruitgangsmythe ..................................... 15
2 Literatuurstudie: naar een kritische benadering van het Europees handelsdiscours via een analyse
van de bilateral turn .............................................................................................................................. 17
2.1 Bilaterale liberalisatie: competitie en bedrijfsbelangen en een open discours ........................ 18
2.2 Een hegemonisch discours en de evolutie van het handelsbeleid.............................................. 20
2.3 Contrahegemonisch framen van een bilaterale expansieve strategie ........................................ 21
2.4 De-democratie en niet-plaatsen ................................................................................................. 23
2.5 Conclusie ..................................................................................................................................... 24
3 Het Europees Parlement sinds Lissabon: Gedepolitiseerde “politisering” ......................................... 24
3.1 Politisering ................................................................................................................................... 25
3.2 Depolitisering en niet-plaats in een multilevel governance model............................................. 26
4 Het vrijhandelsakkoord met Colombia en Peru ................................................................................. 27
4.1 Kritische stemmen vanuit de civiele maatschappij ..................................................................... 27
4.1.1 Regionalisme ........................................................................................................................ 27
4.1.2 Een oproep aan het Parlement: asymmetrie en mensenrechten ........................................ 29
4.2 Europees Parlement .................................................................................................................... 30
5 Onderzoeksdesign .............................................................................................................................. 32
5.1 Hypothese-vorming ................................................................................................................. 32
5.2 Kwalitatieve onderzoeksmethode ........................................................................................... 32
III Resultaten van een kritische beleids- en discoursanalyse ................................................................ 34
1 Opstaphypothese ........................................................................................................................... 34
1.1 De constructie van het expansieve en open bilaterale discours van de Commissie ............... 34
1.1.1 Legitimatie van de bilateral turn ...................................................................................... 35
6
1.1.2 Bedrijfsbelangen en competitie ....................................................................................... 35
1.1.3 Expansie en discursieve strategieën in de vooruitgangsmythe ....................................... 36
1.2 Bedrijfsbelangen en de Commissie tegenover Colombia en Peru: een incorporerend
vooruitgangsdiscours .................................................................................................................... 38
2 Hoofdhypothese : Incorporatie van het Europees Parlement als niet-plaats ................................ 40
2.1 Moment 1: het contrahegemonisch expansief discours van De Gucht tegenover de
targetlanden wordt expansief tegenover het Parlement ............................................................. 41
2.1.1 Vooruitgangsdiscours ....................................................................................................... 41
2.1.2 Contrahegemonische incorporatie................................................................................... 42
2.2 Moment 2 Studie op vraag van INTA: inperking en beperking van de kritiek ........................ 44
2.2.1 Bevestiging van expansieve handelsstrategie ................................................................. 45
2.2.2 Focus op mensenrechten ................................................................................................. 46
2.2.3 Opvang van asymmetrie: gematigdheid en vooruitgang ................................................ 48
2.2.4 Regionalisme en een gematigde EU ................................................................................. 49
2.2.5 Conclusie: naar een niet-plaats ........................................................................................ 50
2.3 Moment 3 Parlementaire vraag en plenair debat: van kritiek naar incorporatie .................. 51
2.3.1 Parlementaire vraag: kritische opstelling ......................................................................... 51
2.3.2 Antwoord De Gucht; verdere incorporatie en inperking parlementaire rol .................... 52
2.3.3 Plenair debat: nadruk op rol binnen expansief handelsbeleid......................................... 53
2.4 Moment 4 Resolutie: incorporatie in het vooruitgangsdiscours en rolbevestiging tegenover
de partnerlanden........................................................................................................................... 58
2.5 Moment 5 Advies voor goedkeuring: het Parlement als niet-plaats ...................................... 60
IV Conclusie: evolutie naar een niet-plaats ........................................................................................... 63
V Bibliografie ......................................................................................................................................... 66
7
I Inleiding
Sinds het verdrag van Lissabon heeft het Europees Parlement een grotere bevoegdheid in het
handelsbeleid. De algemene verwachting was dat dit het Europees handelsbeleid zou politiseren.
Echter, in deze masterproef wordt deze stelling kritisch onderzocht vanuit een onderzoek van het
handelsakkoord met Colombia en Peru. Dit akkoord kadert in een nieuwe handelsstrategie. Deze
wordt in de kritische literatuur de bilateral turn genoemd en wordt gezien als een expansieve
strategie om de dominantie van neoliberalisme binnen de Europese Unie (EU) te ondersteunen. In de
Masterproef wordt voor deze casus gekozen omdat er een grote oppositie tegen het akkoord
verwacht werd binnen het Parlement omwille van de problematische mensenrechtensituatie in
Colombia. Dit handelsakkoord is een dus een best case: als blijkt dat er een beperkte mate van
politisering was, dan mogen we ervan uitgaan dat er bij andere akkoorden nog minder politisering zal
zijn.
1.1 Situering
Sinds Lissabon heeft het Parlement de bevoegdheid om internationale akkoorden te ratificeren. Het
Parlement kan echter niet op een formele manier wegen op de onderhandelingen of de agendasetting. Er is enkel een informatierecht waarbij er op ieder moment informatie over het verloop aan
de Commissie kan gevraagd worden. Men verwacht dat deze politieke en controlerende rol, met het
oog op ratificatie, dus toch invloed met zich mee kan brengen en het handelsbeleid kan politiseren.
Het handelsakkoord met Colombia en Peru werd afgesloten in 2010. In 2012 werd het ondertekend
door de Raad en de partnerlanden, en geratificeerd door het Europees Parlement. Aangezien het
Akkoord als “gemengd” gekwalificeerd werd moet het nu ook nog geratificeerd worden door de
parlementen van alle EU-lidstaten. Het akkoord kaderde aanvankelijk in de bredere biregionale
relatie tussen de EU en de Andesgemeenschap (CAN). De andere CAN-landen, m.n. Bolivia en
Ecuador
haakten echter af waardoor er beslist werd om het handelsluik apart verder te
onderhandelen met Colombia en Peru. Zo werd er gekomen tot een Multi-party Agreement tussen
de EU enerzijds en Colombia en Peru anderzijds.
Colombia en Peru zorgen slechts voor een klein deel van de export van de EU. Zoals alle andere
recente handelsakkoorden die de EU afgesloten heeft gaat om een breed akkoord, waarbij er
marktopening onderschreven wordt die voorbij WTO-doelstellingen gaat. Het akkoord heeft een
8
sterk neoliberaal karakter. Het gaat om een preferentiële liberalisering, het is een breed akkoord dat
naast
klassieke
marktopening
ook
dienstenliberalisering,
intellectuele
eigendom
en
overheidsbestedingen inhoudt. Anderzijds is het zo dat het akkoord een bindend en essentieel
mensenrechtenartikel heeft en een duurzame ontwikkelingshoofdstuk. Hieruit blijkt dus dat brede
marktopening gekoppeld wordt aan een waardendiscours. Het hoofdstuk over duurzame
ontwikkeling is echter niet afdwingbaar. Het mensenrechtenartikel is wel afdwingbaar en er kunnen
sancties worden ingeroepen bij een schending van het artikel. Uit de praktijk blijkt echter dat de EU
niet vaak sancties oplegt op basis van een schending van het mensenrechtenartikel in dergelijke
akkoorden.
Echter, in beide landen maar vooral in Colombia blijft de mensenrechtensituatie problematisch. Op
deze manier brengt het akkoord een interessante casus aan voor het onderzoek van de rol van het
Parlement binnen het handelsbeleid.
1.2 Probleemstelling
Het handelsakkoord tussen de Europese Unie enerzijds en Peru en Colombia anderzijds zou een
politisering van het Europese handelsbeleid moeten kunnen aantonen. Tegen het akkoord kwam
immers een uitgebreide oppositie vanuit de civiele maatschappij, zowel in Latijns-Amerika als in
Europa. In deze masterproef wordt via een discoursanalyse echter de hypothese onderzocht dat de
hervorming van het handelsbeleid onder het Lissabonverdrag aanleunt bij een neoliberale evolutie
naar efficiëntie en depolitisering eerder dan bij een verhoging van het democratisch gehalte van het
handelsbeleid. Volgens deze hypothese is het Parlement een niet-plaats, waar er amper ruimte is
voor echte contestatie. Het Parlement schrijft zich in in haar rol binnen een neoliberaal
vooruitgangsdiscours. Civielmaatschappelijke kritiek wordt geïncorporeerd en geneutraliseerd via
een democratische participatie die zoveel mogelijk beperkt wordt. De centrale probleemstelling luidt
als volgt
Het parlementair discours ten aanzien van het akkoord wordt geïncorporeerd door een expansief
discours van de Commissie. Hierbij vormt de idee dat open handel welvaart brengt de kern en wordt
een normatief mensenrechtendiscours aangewend om kritiek te incorporeren en te neutraliseren. Zo
wordt het Parlement een niet-plaats in het Europese handelsbeleid, een plaats waar er geen ruimte is
voor echte oppositie of kritiek.
In de eerste plaats bouwen we via een literatuurstudie het kritische kader van ons onderzoek op.
Vanuit de kritisch-theoretische identificering van een neoliberaal discours komen we tot een kritische
9
inleiding van het Europese handelsbeleid en de rol van het Europees Parlement als niet-plaats.
Hierna worden de civielmaatschappelijke kritieken op het akkoord gebruikt om in het onderzoek na
te gaan hoe deze geneutraliseerd worden. Dan volgt de kern van ons onderzoek, een kwalitatieve
kritische discoursanalyse op basis van de kritische bevindingen uit de literatuurstudie. Hierbij wordt
het recente handelsdiscours geïdentificeerd en wordt de evolutie in de houding van het Parlement
uitgewerkt in vijf momenten om het discours zo te toetsen aan onze hypothese. Deze momenten
zijn (1) het discours van commissaris De Gucht voor INTA, het handelscomité van het Parlement, (2)
een studie die op vraag van het Parlement gemaakt werd, (3) de parlementaire vraag met plenair
debat, (4) de resolutie van het Parlement en (5) het advies voor goedkeuring van het handelscomité.
II Opbouw van het onderzoek en methode
1 Kritische theorieën: vooruitgangsdiscours en de-democratie
Dit onderzoek wordt onderbouwd met een kritisch-theoretisch perspectief, waarbij we tot het besef
komen hoe het neoliberalisme een discours voortbrengt dat het handelsbeleid in al zijn dimensies
omvat. Zo kunnen we de aanzet geven tot de identificatie van het dominante discours binnen de EU,
wat de drijfveren achter dit discours zijn en hoe het expansief gebruikt wordt. We argumenteren
immers dat het Parlement zich in dit discours en beleid inschrijft.
Kritische theorieën hebben als doel de waarheid te achterhalen om zo een emanciperende bijdrage
te kunnen leveren. Een blik op de werkelijkheid is altijd gekleurd. Gramsci verwierp de positivistische
opdeling tussen de subjectieve en de objectieve aspecten van het sociale leven. Beiden moeten als
één geheel bestudeerd worden; er is immers geen onderscheid tussen het epistemologische,
hetgeen we kennen, en het politieke. Beleid en discours zijn dus één. Zo ontstaat een aanhoudende
strijd tussen competitieve ideologische hypotheses die omkaderd worden met theoretische en
politieke projecten (Gill, 2003, p.16). Kritische sociale theorieën bouwen zich bovendien op rond de
premisse dat perceptie fundamenteel bepaald wordt door sociale relaties van ongelijkheid. Deze
genereren illusies die op hun beurt gebruikt worden om deze ongelijke sociale relaties voort te
zetten. Deze illusies moeten blootgelegd worden, net als de manier waarop ongelijke sociale relaties
illusies produceren (Sayer, 2009, pp.769-770 aangehaald in Bailey & Bossuyt, 2013, p.9). Europees
cultureel imperialisme, het zien van de Europese cultuur als dominant en superieur, en het
10
kapitalisme hebben historische machtsongelijkheden geproduceerd en deze hebben geleid tot de
oplegging van vormen van kennis, en dus van een discours, ten koste van andere soorten kennis
(Santos, 2007 in Icaza, 2010, p. 126). De verhouding tussen macht en sociale positie is wederzijds
constitutief. Ongelijke sociale verhoudingen leiden dus tot dominante groepen, terwijl deze
dominante groepen net ook ontstaan uit deze verhoudingen. De discursieve illusies werken bijgevolg
in het voordeel van deze groepen. Kortom, in een kritisch-theoretische benadering gaat men op zoek
naar de waarheid, die de stabiele ongelijke sociale relaties ontwricht omdat ze de illusies in vraag in
stelt. Meer bepaald onderzoekt men dus de machtsverhoudingen en machtspatronen en het discours
dat hiermee gepaard gaat. Kritische theorieën hebben dus als doel om bestaande sociale relaties te
beschrijven, om mechanismes van dominantie bloot te leggen en de illusies die deze mechanismes in
stand houden te identificeren (Bailey & Bossuyt, 2013, p.10). Dit paradigma volgend kunnen we tot
een herconceptualisering komen van de EU-handelspolitiek aan de hand van het identificeren van
machtsmechanismes. In essentie gaat het om een evolutie naar een efficiënt en gededemocratiseerd beleid dat in het teken staat van expansie. Er wordt een welvaartsmythe gecreëerd
om de neoliberale hegemonie in stand te houden en kritiek te incorporeren.
1.1 De-democratiserende hegemonie en expansie
Volgens Marx bepaalt de relatie tussen kapitaal en arbeid de kapitalistische samenleving. Deze
verhouding is complex, beiden zijn tegelijkertijd wederzijds opbouwend en antagonistisch. Daarom
mondt dit uit in een wederkerend patroon van sociale spanning, destabilisatie en crisis in de
kapitalistische samenleving (Bailey, 2011, p.39). Binnen de marxistische traditie poneerde Gramsci
dus de vraag waarom het kapitalisme overleeft ondanks zijn inherente crisisnatuur (Gill, 2003, p.16).
Daarom ontwikkelde hij het concept hegemonie. Centraal staat de toestemming van grote delen van
de arbeidersklasse over de ondergeschiktheid van hun belangen aan die van het kapitaal. De
regerende elite construeert via een zogenaamd historisch blok - een eenheid van belangen over de
klassen heen - een hegemonie. De lagere klassen gaan dus mee in het dominante discours, zowel
door dwang als door toestemming. De hegemonievorming heeft bijgevolg een de-democratiserend
effect.
Door neo-gramscianen zoals Stephen Gill wordt gekeken hoe er een neoliberale hegemonie gevormd
wordt door de eigentijdse elite. De integratie in Europa wordt gezien als een katalysator voor de
hegemonie van transnationale elites en voor de vorming van een tegenhegemoon in een Europese
arbeidersbeweging (Bailey, 2011, p.40). Om het systeem in stand te houden en de hegemonische
11
positie van de elite te behouden, heeft het kapitalisme voordurende expansie nodig, nieuwe
afzetmarkten moeten dus gevonden worden. Nieuw-constitutionalisme is het politiek project dat van
het transnationaal liberalisme, gelinkt aan het liberaal democratisch kapitalisme, het basismodel
voor ontwikkeling maakt (Gill, 2003, p.132). Nieuw-constitutionalisme houdt het vormen van
nationale en internationale regelsystemen in op het vlak van de globale politieke economie. Sinds
midden jaren ’90 zijn er vooral inspanningen gebeurd om het neoliberale systeem uit te breiden en
te consolideren (Gill, 2008, p.161). Dit houdt een de-democratisering in. Bedrijfskapitaal krijgt
geprivilegieerde rechten, vertegenwoordiging en een vorm van burgerschap. De democratische
besluitvormingsprocessen worden dus zo veel mogelijk buiten spel gezet. Dit hangt samen met
disciplinair neoliberalisme. Neoliberale disciplinaire normen zijn niet universeel of consistent maar
ze zijn geïnstitutionaliseerd. Centraal staat het opleggen van discipline aan publieke instellingen. De
efficiëntie van de markt is van
primordiaal belang (Gill, 2008, pp. 138-139). Het nieuw-
constitutionalisme combineert dus de basis van de liberale staat met het consolideren van het
kapitaal op wereldvlak. Het recht op privé-eigendom en de bescherming daarvan is dus essentieel.
Deze waarde conflicteert met een belangrijk kenmerk van de huidige wereld, namelijk de relatieve
spreiding van de formele democratie. Daarom spant met zich in om democratische krachten en
mogelijke oppositie tegen de neoliberale organisatie te incorporeren en zelfs in te lijven (Gill, 2008,
p. 163). Het regionalisme in de EU is dan ook geëvolueerd van een meer sociaal-democratisch idee
van een ‘sociaal Europa’ naar een Europa waar het financiële en de vrije markt centraal staan (Gill,
2008, p.140).
1.2 Marktbeschaving en een dominant vooruitgangsdiscours
Als we het dominante discours identificeren komen we bij een vooruitgangsmythe. Gill heeft het
over een marktbeschaving, daarmee doelt hij op transformerende praktijken die ideologische,
mythische en culturele vormen inhouden, kortom, de mythe van de kapitalistische vooruitgang
waarbij
liberalisering
welvaart
brengt.
De
marktbeschaving
wordt
gecoördineerd
door
marktdiscipline en politieke macht. Een neoliberaal governance discours legt de nadruk op een staat
die vrij ondernemen moet stimuleren, op efficiëntie, consumptie, de verheffing van het individu,
welvaart en de vrije markt. Zich baserend op Fernand Braudels concepten, stelt Gill dat de logica van
het kapitaal de longue durée, dus de diepte van (markt)relaties, bepaalt en tegelijk terugkomt in de
gestes répétés. Kapitalistische normen en praktijken zijn met andere woorden geïncorporeerd in het
dagelijkse leven en in sociale relaties. Deze logica structureert niet enkel de sociale relaties maar
12
bijgevolg ook het discours dat deze relaties uitdrukt. Het governance model van een markbeschaving
wordt geframed door een neoliberaal discours, uitgevoerd door een wisselwerking tussen de staat en
de markt en gecoördineerd door marktdiscipline en politieke macht (Gill, 2003, pp. 117-119). Een
marktbeschaving is essentieel inclusief en exclusief. Mensen worden binnen een marktbeschaving
gemarginaliseerd, maar ook er buiten, andere vormen van kennis worden uitgesloten of
geïncorporeerd in het neoliberale discours.
Het paradoxale aan het neoliberalisme is dat er een groei kwam in de structurele macht van het
internationaal kapitaal, maar dat de crisis die inherent is aan een neoliberale marktbeschaving er
voor gezorgd heeft dat het neoliberalisme maar een tijdelijke dominantie heeft (Gill, 2003, pp. 118120). In het globale systeem wordt deze dominantie uitgeoefend door een transnationaal neoliberaal
historisch blok, bestaande uit transnationaal kapitaal, bedrijfsbelangen en internationale
interstatelijke samenwerking. Gill heeft het over suprematie eerder dan over hegemonie.
Suprematie is de overheersing door een niet-hegemonisch machtsblok over een gefragmenteerde
bevolking, tot er een coherente oppositie opduikt. Het historisch blok houdt een fusie in van
politieke, economische en culturele elementen, statelijke en civielmaatschappelijke, in een politieke
alliantie. Dit blok voorziet het bestaan of de opkomst van een oppositie en dus een manier om deze
te incorporeren of te verslaan. Terwijl kapitaal neigt naar universaliteit, kan het toch niet buiten de
politieke context operen. Het veronderstelt planning, legitimatie en het gebruik van de
machtsmogelijkheden van de staat. Er is dus een groeiende tegenstelling tussen de neoliberale
tendens naar universaliteit van kapitaal en het in stand houden van het systeem door de staat. De
reorganisatie van de staat langs neoliberale lijnen heeft te weinig morele geloofwaardigheid,
autoriteit en legitimiteit. Dit paradigma wordt hiërarchisch opgelegd aan de zwakkere staten en
sociale actoren maar mist dus legitimiteit in grote delen van de wereld (Gill, 2003, pp. 140-141).
Vandaar dat men komt tot een vooruitgangsdiscours. Een markbeschaving moet immers renderen op
toestemming van globale elites. Kapitaal veroorzaakt een sociale relatie van ongelijkheid, tussen zij
die de productiemiddelen in hun controle of bezit hebben en het andere, overgrote deel, van de
maatschappij. Het gaat dus om een bezitsrelatie, die klassen construeert. Klassen die zelfbewust zijn,
verenigen zich achter de gemeenschappelijke belangen. Dit kan op lokaal vlak, tussen de dominante
en de ondergeschikte binnen het kapitalistisch systeem, maar ook op het globaal vlak, met als
tegenoverstelde pool zij die niet geïntegreerd zijn in het kapitalistisch globaal systeem.
“Globaliserende elites”, opgebouwd uit intellectuelen, politici en bedrijfsbelangen onderschrijven dit
vooruitgangsdiscours. Klasperspectieven zijn niet zomaar ideologieën, maar vormen deel van de
politiek-economische verhoudingen. Een perspectief bestaat binnen een politieke tijd en ruimte en
om efficiënt te zijn moet het niet enkel theoretisch standhouden, maar vooral onderschreven
13
worden door een institutioneel en intellectueel systeem dat kan helpen om bepaalde belangen te
promoten en te reproduceren. Een perspectief wordt dominant als zowel de theoretische
onderbouwing als de sociale machtsverhoudingen dominant worden en bijgevolg de agenda kunnen
bepalen in een bepaalde historische situatie. Dit wil niet zeggen dat er geen contestatie komt, maar
deze wordt niet ten volle in beschouwing genomen (Gill, 2003, pp.167-169). Gill (2003, p.179)
concludeert dan ook dat in het huidige historisch kader de dominante, hoewel niet volledig
hegemonische, visie bepaald wordt door de belangen van het grote en mobiele kapitaal, waarbij
economische efficiëntie, competitie en mobiliteit centraal staan.
Hegemonie is ook de oplegging en expansie van een discours. Ook andere kritische benaderingen
brengen hegemonie en discours met elkaar in verband. Volgens poststructuralisten hebben we geen
toegang tot de echte wereld, enkel via de discursieve constructie van deze wereld in meer of minder
ideologische systemen. In dit onderzoek wordt er niet vertrokken vanuit een puur
poststructuralistische invalshoek maar hun link tussen discours en hegemonie is hier een
interessante aanvulling op de visie van Gill op discours. Hegemonie verwijst zo naar de constructie
van een predominante discursieve formatie. Hegemonische articulatie brengt altijd een vorm van
macht en repressie met zich mee, het gaat namelijk om de ontkenning van een identiteit. Deze
negatie is dubbel, enerzijds worden de betekenissen en mogelijkheden, maar anderzijds, ook de
mensen die zich met deze identificeren, genegeerd. De dominante macht zal de uitgesloten identiteit
proberen voor te stellen als een reeks van bedreigingen voor de volledige, totaliserende realisatie
van de gekozen betekenissen en mogelijkheden. Als hegemonie een vorm van antagonisme inhoudt
dan komt sociaal antagonisme, tegenstand, op de voorgrond (Torfing, 1999, pp. 120-121) maar deze
kan niet buiten een discours opereren. Neoliberalisme kan dan gezien worden als een hegemonisch
discours in de mate dat het een nieuwe definitie heeft opgelegd aan de termen van het politieke
debat en een nieuwe agenda heeft gevormd. Belangrijke momenten daarbij zijn de aanval op de
staat en het dominant worden van het marktsysteem. Toen het neoliberalisme het dominante
discours werd moesten tegenstanders hun positie over de relatie tussen staat, economie en civiele
maatschappij herdefiniëren (Torfing, 1999, pp. 112-113). In ons onderzoek moeten ze zich dus
plaatsen tegenover het vooruitgangsdiscours in een marktbeschaving. Dit wil zeggen dat ze moeten
meegaan in de mythe van welvaart door liberalisatie of niet. Zoals eerder gesteld wordt kritiek
geïncorporeerd via de-democratisering.
14
1.3 Postkoloniale discoursformatie en Othering in de vooruitgangsmythe
Bovendien construeert kapitaal op wereldvlak ook een postkoloniaal discours waaraan de
vooruitgangsmythe gebonden wordt. Aangezien in ons onderzoek gekozen wordt voor de casus van
het EU-handelsakkoord met Colombia-Peru brengt dit een interessante dimensie aan. Ten eerste
heeft kolonialisme niet enkel geleid tot de vorming van de huidige landen in Latijns-Amerika, maar
het heeft deze landen ook in verschillende posities gedwongen in de ontwikkelingspiramide van de
wereld. Eens deze posities waren ingenomen hebben de meeste landen hun respectievelijke en
relatieve niveau van ontwikkeling binnen het continent aan gehouden (Mahoney, 2010, p.203). Postkoloniale academici zoals Spivak analyseren de positie van de Derde Wereld: er wordt voor hen
gesproken, er wordt beslist wat op politiek en sociaal vlak goed voor hen is. Men analyseert hun
huidige situatie zonder al te veel inbreng van de lokale besturen en al zeker niet van de civiele
samenleving (Spivak aangehaald in Kapoor, 2008, p.41). Het koloniale discours heeft de verhouding
tussen de (ex-) kolonisator en de (ex-) gekoloniseerde voor altijd bepaald en is er geen weg terug. Er
wordt vanuit gegaan dat er niet buiten deze postkoloniale discursieve structuur kan gedacht worden.
Postkoloniale auteurs waarschuwen dan ook voor het gevaar van een kritisch discours dat ingaat
tegen het dominante discours. Vaak wordt kritiek geïncorporeerd of opgenomen in plaats van een
echte verandering te weeg te kunnen brengen. Een westerse cultureel imperialisme betekent dus dat
de Derde Wereld toegeëigend en her(in)geschreven wordt als de Andere. De Andere wordt
geconstrueerd, in grote mate, om in ons eigen beeld te passen. De representatie van de Derde
Wereld is bepaald door onze geopolitieke en institutionele blik (Kapoor, 2008, pp. 47-50). Deze vorm
van positionering in het dominant discours van het Westen heet Othering.
Kennis overlapt volgens Spivak met macht; de Derde Wereld leren kennen staat dus gelijk aan het
construeren van een meer beheersbare Andere. De ondergeschikte helpen wordt dan gezien als een
bevestiging van de macht van het Westen (Kapoor, 2008, p.46) De Andere wordt geconstrueerd,
maar slechts tot op een controleerbaar niveau. Volgens Spivak is communicatie, zelfs als er sprake is
van een ‘dialoog’, ingeschreven in een discursieve apartheid, het kennissysteem van de elite of van
het Westen wist dat van de ondergeschikte uit of ontkent het bestaan van deze andere kennis. Er is
dus geen sprake van een echte dialoog. ‘Spreken met’ wordt ‘spreken voor’. Alle akkoorden of
overeenkomsten zijn onder deze omstandigheden ideologische illusies van de elite. Het denken moet
dus gedekoloniseerd worden. De grote uitdaging is in dit geval om geïnstitutionaliseerde vormen van
dialoog tussen Noord en Zuid te creëren, waarbij er echt geluisterd kan worden (Spivak, 1990
aangehaald in Kapoor, 2008, pp. 115-116). Het transnationaal historisch blok hangt dus ook samen
15
met postkoloniale relaties. Volgens Spivak is er een globale elitaire en professionele klasse, die
bestaat uit zowel elites van het Westen als van de Derde Wereld. Deze elite is zo verankerd in een
managerialist culture dat ze niet buiten het liberale vooruitgangsdiscours denkt en waardoor ze blind
is voor de ondergeschikte in de Derde Wereld of deze bekijkt vanuit een etnocentrische invalshoek
en vanuit eurocentrische ontwikkelingsstrategieën (Spivak, 1990 aangehaald in Kapoor, 2008, p. 44).
Volgens Bahba is het discours van de kolonisator ten aanzien van de gekoloniseerde bovendien
hybride an sich. Het discours is inherent onstabiel en ontwikkelt zich dus rond vaste termen die
steeds angstvallig herhaald worden om ze te bevestigen (Bahba, 1994, p.33). In een neoliberaal
vooruitgangsdiscours gaat het om welvaart door marktopening om zo de Ander te incorporeren. De
Ander worden dubbel ingeschreven in het discours, hij is een partner maar staat tegelijk op een
ondergeschikt niveau. De ondergeschikte is dus “almost the same but not quite” (Bahba, 1994, p.
86). Door het tweevoudige discours wordt de Ander dus geïncorporeerd, maar tegelijk wordt het
verschil benadrukt binnen de binaire opdeling wij-zij. Dit verschil is immers nodig om de dominante
rol te bewaren (Kapoor 2008, pp. 7-8). Deze ambiguïteit van het dominante discours betekent dat er
tegelijk iets aangeboden wordt, een vooruitgang, en tegelijk iets verboden wordt, namelijk een eigen
vorm van kennis, in dit geval een benadering die zich niet inschrijft in een openmarktmodel. Er wordt
een grens gesteld aan het mogelijke, het gaat om “both incentive and interdiction (1994, p.72)”.
Kortom, de lokale elite gaat mee in het expansieve vooruitgangsdiscours van het Westen. Expansie
wordt ingeschreven als in het voordeel van de Ander. Deze bevindt zich immers op een inferieur
niveau, zo kan deze expansie ook dienen als een legitimatie van de dominante neoliberale waarden
binnen de regio die de expansie afdwingt. Expansie vanuit een dominante positie wordt gezien als
normaal en natuurlijk voor de dominerende speler en als voordelig voor de Andere, ondergeschikte.
Het positieve effect is dat de Andere op het niveau van de ‘kolonisator’ kan komen en het negatieve
effect is dat alles wat van de norm van de ‘kolonisator’ afwijkt gestigmatiseerd wordt en gezien
wordt als een belemmering om op hetzelfde niveau te komen (Bailey & Bossuyt, 2013, p.14). Bij het
liberale vooruitgangsdiscours moet men dus open staan voor het open economische model van het
Westen en de EU in het bijzonder.
Uit bovenstaande theoretische inleiding komen we tot de identificatie van een expansief neoliberaal
discours dat zich opbouwt rond een vooruitgangsmythe en op verschillende manieren kritiek
incorporeert. Vanuit de dominantie van een neoliberale elite wordt de democratie buiten spel gezet
en wordt een model geëxporteerd naar de Ander. In wat volgt wordt bekeken hoe de academische
literatuur rond het EU-handelsbeleid recent een kritischere invalshoek kreeg.
16
2 Literatuurstudie: naar een kritische benadering van het Europees
handelsdiscours via een analyse van de bilateral turn
Vanuit deze theoretische inleiding in kritische theorieën komen we tot een literatuurstudie van een
recente evolutie in het handelsbeleid van de EU, waarbij de focus van het beleid verschoof van het
multilaterale niveau (nl. de WTO) naar het bilaterale niveau. Het akkoord met Colombia en Peru
ontstond binnen een nieuwe handelsstrategie die in de literatuur bilateral turn genoemd wordt.
Hieronder worden de drijfveren achter het Europees handelsbeleid volgens de kritische literatuur
geïntroduceerd.
De EU promootte lange tijd een brede multilaterale aanpak. Handelscommissaris Pascal Lamy (19992004) stelde zelfs een de facto moratorium op bilaterale akkoorden in. De EU zette dan ook sterk in
op een nieuwe handelsronde binnen de WTO, toen ze op haar hoogtepunt van macht in deze
organisatie stond. Dit leidde tot de lancering van de Doha-(Ontwikkelings)ronde. Ondertussen is deze
echter compleet vastgelopen. In het laatste decennium is het handelsbeleid dan ook sterk
geëvolueerd. Sinds de Global Europe-strategie (Commissie, 2006) onder Handelscommissaris
Mandelson (2004-2008) werd een nieuwe, brede handelsstrategie gevolgd. De preferentiële
liberalisereringsagenda van de Singapore Issues staat centraal. De nadruk verschuift van ontwikkeling
van de handelspartner naar marktexpansie voor de EU. Deze aanpak is WTO-plus. Dat wil zeggen dat
ze verder gaat dan de multilaterale liberalisatie binnen de WTO. De Singapore Issues vormden eerst
integraal deel van de Doha-Ronde. Drie van de vier issues werden echter geschrapt. Ohet vlak van
het wegwerken van niet-tarifaire barrières werd er vooruitgang geboekt, maar de liberalisatie van
publieke aanbestedingen, investeringen en competitie kwamen er niet door. De EU lijkt haar
multilaterale strategie in te perken, ten voordele van bilaterale of biregionale handelsakkoorden om
verdere marktopening te garanderen. Deze nieuwe strategie gaf de aanzet tot een nieuwe kritische
benadering binnen de literatuur over het EU-handelsbeleid.
Het overgrote deel van de bestaande literatuur over het EU-handelsbeleid is institutioneel en bouwt
zich op rond de collusive delegation thesis van Meunier (2005). Deze houdt in dat nationale
overheden er voor kiezen om de autoriteit te delegeren naar de Commissie om handelsliberalisatie
te promoten en protectionisme te vermijden (Meunier, 2005). De Commissie is de
vertegenwoordiger van de EU in het handelsbeleid. Bijgevolg is het handelsbeleid in een grote mate
gedepolitiseerd. De Commissie ziet er op toe dat oppositie en protectionistische tendensen binnen
17
de perken blijven. Een institutionalistische benadering van de bilateral turn ligt dus in een rationalchoice, meer bepaald in een Principal (Raad) – Agent (Commissie), benadering (Kerremans, 2004;
Meunier & Nicolaïdis, 2006 ; Meunier, 2007). Zo wordt de bilateral turn ingeschreven als het gevolg
van interne machtspolitiek. De Commissie heeft een bureaucratisch belang bij het in stand houden
van handelsliberalisatie (Meunier, 2005, pp. 8-9). Meunier (2007) concludeert dat het een poging is
van de Commissie, meer bepaald van het Directoraat-Generaal (DG) Handel om leiderschap te blijven
uitoefenen ten aanzien van de Raad. Bovendien worden bilaterale handelsakkoorden gezien als
bouwstenen voor een multilaterale aanpak en niet als een strategie op zich (Meunier & Nicolaïdis,
2006, p. 961). Deze theoretische benadering ziet belangrijke elementen over het hoofd, de rol van
interne maatschappelijke actoren en van het globale systeem worden onderbelicht, bovendien wordt
er geen link met het discours gelegd. Hieronder belichten we een nieuwe kritische benadering die
recent in de academische literatuur ontstond. Hierbij gaat de aandacht naar de dominantie van
exportbelangen, expansie en competitie en de discursieve strategieën die daarmee gepaard gaan en
hoe deze bijdragen tot de vooruitgangsmythe en de de-democratisering van het handelsbeleid.
2.1 Bilaterale liberalisatie: competitie en bedrijfsbelangen en een open
discours
Deze evolutie kan op verschillende manieren kritisch benaderd worden. Ten eerste kan ze gezien
worden als het gevolg van een geo-economische competitie tussen de EU en de Verenigde Staten
(VS). Sbragia (2010) analyseert handelspolitiek als machtspolitiek en brengt een systemische
benadering van de bilateral turn aan. Het gaat om een structurele en competitieve evolutie door
interdependentie met de VS. Deze evolutie staat essentieel in verband met expansie en competitie.
Dit is de sleutel tot de paradigmatische shift. De handelspolitiek draait immers om het openen van
nieuwe markten voor de EU. De voorgaande multilaterale strategie, namelijk de poging om de
competitie aan banden te leggen binnen de WTO, bracht de positie van de EU in gevaar. “FTAs
negotiated by the US can disadvantage European traders and investors in third markets unless the EU
protects them by negotiating its own corresponding FTAs” (Sbragia, 2010, p.368). De Commissie
besefte dat het versterken van internationale organisaties, zeker de WTO, niet noodzakelijk tot de
vervulling van Europese belangen leidt. De EU riskeerde om preferentiële markttoegang te verliezen
aan de VS. Onder de eerste Bush-administratie werd er een agressieve handelspolitiek ingevoerd.
Deze werd competitieve liberalisatie genoemd, de invloed van de VS moest worden uitgebreid door
haar marktvriendelijke wetgeving te exporteren. Dit gebeurt via brede, WTO-plus akkoorden met
landen die verleid worden door de markttoegang in de VS. De EU heeft deze aanpak overgenomen.
18
Het vrijhandelsakkoord met Colombia-Peru kadert dus in een nieuwe handelswereld. Kortom,
volgens Sbragia (2010) is de EU een geo-economische actor die haar macht wil uitbreiden via handel.
De bilaterale shift kwam er naar het voorbeeld van de competitie. Vrijhandel is dus een instrument
om de territoriale invloed uit te breiden en belangen te vervullen. Er is een continue strijd voor
markttoegang; als deze wordt verleend aan één, dan zal de andere dezelfde zoeken.
De paradigmatische shift kan, naast deze systemische druk, ook verklaard worden vanuit een
binnenlandse druk. Competitieve liberalisatie en dan vooral de nood aan preferentiële markttoegang
wordt gestimuleerd door interne belangen. Deze nieuwe liberalisatie ligt dus in een WTO-plus
domein, het gaat vooral om dienstenliberalisering en investeringen. Heron en Siles-Brügge (2012)
stellen dat de shift er, zij het gedeeltelijk, kwam onder druk van multinationale bedrijven die hun
“first-mover” voordeel in sterk gereguleerde dienstenmarkten, zoals de EU, willen behouden (2012,p.
252). Volgens hen verkiezen exportgerichte firma’s brede bilaterale liberalisatie boven beperkte
multilaterale. Hun expansiedrift leidt dus tot de bilateral turn. Deze bedrijfsbelangen zorgen er ook
voor dat het neoliberale discours stand houdt sinds de crisis. De nieuwe handelsaanpak kan gezien
worden als ontegensprekelijk neoliberaal (De Ville & Orbie, 2011) en expansiegericht. Het wordt
echter algemeen aangenomen dat een economische crisis kan leiden tot een paradigmatische shift,
in dit geval één weg van een neoliberale politiek. De legitimiteit van de bestaande economische orde
wordt in vraag gesteld en een nieuw paradigma wordt geïntroduceerd. In het geval van de financiële
en daarop volgende schuldencrisis zou men een terugval naar protectionisme kunnen verwachten. In
de EU heeft zich echter geen protectionistische shift voorgedaan. Integendeel, de crisis heeft het
bestaande neoliberale paradigma versterkt. Marktopening en expansie brengen nog steeds welvaart.
Meer zelfs, verdere (bilaterale) vrijhandelsakkoorden worden gepromoot en handelsliberalisatie
wordt voorgesteld als de weg uit de crisis en niet als de oorzaak van de crisis. Het discours komt dus
sterker uit de crisis. Eerder dan dit toe te schrijven aan een strategie in het teken van de
bureaucratische belangen van en binnen de Commissie, stellen ze dat het discours amper
gecontesteerd wordt binnen Europa en daardoor de neoliberale handelsstrategie in stand houdt en
zelfs versterkt. Er is geen alternatieve handelsstrategie opgekomen, zelfs niet binnen de Europese
linkse partijen en de arbeidersbeweging. Bovendien blijft de steun van de transnationale
bedrijfsbelangen voor een exportgericht en dus open handelsbeleid wel gegarandeerd (De Ville en
Orbie, 2011, pp. 15-17). Europese multinationals die hun productieketens opgesplitst hebben,
hebben immers veel te verliezen bij een protectionistisch beleid.
19
2.2 Een hegemonisch discours en de evolutie van het handelsbeleid
Siles-Brügge (2011) illustreert hoe een constructivistische benadering kan verklaren waarom
exportgerichte belangen het halen. Het discours speelt hierbij een grote rol. De manier waarop
actoren kiezen om hun beleidskeuzes discursief te framen speelt een cruciale rol bij de vorming en de
uitkomsten van het politiek proces. Siles-Brügge stelt dat de beleidsmakers in DG Handel een
neoliberaal discours geïnternaliseerd hebben, waardoor ze de ‘vermarkting’, de economische
herstructurering en de integratie van de EU in de wereld economie als wenselijke resultaten zagen.
De kritische vooruitgangsmythe kan dus ook gezien worden als een geïnternaliseerd idee. De Ville en
Orbie (2011, pp.6-7) stellen dat actoren wel strategisch kunnen handelen maar dat ze ook beïnvloed
worden door de structurele context waarin ideeën en belangen ingebed zijn. Binnen deze kritischconstructivistische benadering is de Commissie niet enkel als een actor met specifieke
handelsbelangen en ideeën, maar ook een structuur van
hegemonische ideeën en belangen
aangaande handel in Europa. Het is dus moeilijk om buiten deze structuur te denken. Een open
handelsbeleid schrijft zich in in de context van neoliberale economische herstructurering. Sinds de
jaren ’90 is dit neoliberale discours steeds sterker op de voorgrond getreden, met de nadruk op
competitiviteit en een open markt, en zou dit uiteindelijk leiden tot de Global Europe-strategie . Dit
gebeurde vooral vanuit de structureel economische belangen van de exportgerichte en dus
concurrentiële sectoren. Handel werd dus op een meer actieve manier betrokken bij de
herstructurering van de Europese economie.
De financiële crisis wordt gebruikt om liberaliseratie door te duwen in plaats van het tegen te
houden, ze wordt geframed als een noodzakelijke voorwaarde voor een weg uit de crisis in plaats als
deel van het problem (Siles-Brügge 2011, p. 647; De Ville & Orbie 2011). Zo brengt liberalisatie
opnieuw vooruitgang en kan kritiek geïncorporeerd worden. Holden (2013) stelt dat het neoliberaal
handelsdiscours niet afgedaan heeft, maar dat er een nieuwe meer confronterende houding in
geslopen is, waarbij er een meer moraliserend economisch discours wordt voorgehouden. Hij stelt in
neo-gramsciaanse termen dat het historisch blok van elites en politieke instituties die het neoliberale
paradigma onderschrijven onder druk kwam te staan door de crisis, maar het niet begeven heeft.
Openheid blijft behouden omdat de productiestructuur van multinationale bedrijven globaal is. De
EU houdt er nu een moreel economisch en pro-armen discours aangaande het handelsbeleid op na.
Opmerkelijk daarbij is hoe dit discours gebruikt kan worden voor meer realistische strategische
doeleinden. De evolutie in het discours, met een verminderde nadruk op globalisering en op
regionale integratie, maar een sterkere nadruk op een actieve houding van de EU, is het gevolg van
20
een verminderde structurele macht. Als gevolg van de crisis en de opkomst van groeimarkten, heeft
de EU haar belangen meer gediversifieerd. Dit duwde volgens Holden het discours naar een meer
realistisch geo-economisch discours, maar het neoliberaal discours blijft sterk aanwezig. Door
armoedevermindering voor te houden kan het welvaartsdiscours bevestigd worden. Bovendien
worden opkomende ontwikkelingslanden onderscheiden van de zwakke ontwikkelingslanden en dus
gezien als competitie en voorgesteld als free-riders.
2.3 Contrahegemonisch framen van een bilaterale expansieve strategie
Dit moralistisch discours kan ook in verband gebracht worden met de nieuwe handelsstrategie van
bilaterale marktopening. De EU wordt vaak gezien als een normatieve macht. Dit normatief discours
schrijft zich in in de vooruitgangsmythe die de EU voorhoudt. In dit licht kan er een sociale reden
voor de bilateral turn worden aangehaald. De EU heeft haar ambitieuze social trade policy agenda
moeten verlaten op multilateraal niveau en daar zijn de sociale doelstellingen naar de zijlijn
verwezen. In het bilaterale discours zijn deze echter niet verlaten. De laatste decennia is de
verwachting gecreëerd dat de EU zich via “Europese” progressieve normen en waarden, zoals
aandacht voor mensenrechten, duurzame ontwikkeling en sociale vooruitgang, zou opstellen als een
contrahegemoon tegen de internationale neoliberale consensus (Bailey & Bossuyt, 2013, pp.2-5). De
EU wil een meer legitiem handelsbeleid door het betrekken van de civiele maatschappij en een
normatief discours als waardendrager. Echter, ze promoot een progressieve handelsagenda die
consistent niet, of beperkt, uitgevoerd wordt. Het discours van een open economie is immers
hegemonisch binnen de EU, maar staat internationaal dus onder druk. Het is moeilijker om de
leidersrol op te nemen binnen een internationale organisatie zoals de WTO, door de crisis zijn er op
het internationale niveau alternatieve visies op handel naar boven gekomen. In het bilaterale
discours ligt de nadruk dus sterk op de voortrekkersrol van de EU en op de superieure
marktstructuur. Deze structuur moet geëxporteerd worden als de EU nieuwe markten wil openen.
Deze expansie is dus dubbel, ze komt er in de praktijk, maar ook in het discours. Expansie en
openheid moeten gelegitimeerd worden door marktopening te framen op een progressieve manier.
Bailey en Bossuyt (2013) stellen dat het contrahegemonisch discours gebruikt wordt voor
marktexpansie. Dit discours houdt in dat er egalitaire uitkomsten worden vooropgesteld. Handel met
de EU is niet enkel voordelig maar is broodnodig. Handel is een noodzaak voor ontwikkeling. Er
worden drie positieve gevolgen van dit handelsproces voorgehouden aan de mogelijke
handelspartners;
een
akkoord
zou
moeten
leiden
tot
economische
ontwikkeling
en
21
armoedevermindering, tot meer gelijkwaardige sociale normen en milieunormen en tot een meer
geconsolideerde regionale integratie (Bailey & Bossuyt, 2013, pp. 21-24). Deze voordelen voor de
Andere komen er hoegenaamd niet als men niet meegaat in het expansieve discours, dit heet
negatieve Othering. De EU probeert haar handelspolitiek van marktuitbreiding dus te legitimeren en
in stand te houden via een discours dat nadruk legt op de egalitaire uitkomsten van een dergelijke
uitbreiding. Ze werpt zich dus op als een ‘contra-hegemoon’ die zich opstelt als partner en als
voorbeeld. Ook in de nieuwe generatie vrijhandelsakkoorden wordt er aandacht gegeven aan sociale
cohesie en sociale waarden (Bossuyt, 2009, p. 703). Volgens een klassiek neoliberaal paradigma
mogen sociale maatregelen zoals het afdwingen van respect voor de core labour standards (CLS) en
de ILO1-conventies, geen deel uitmaken van handelsakkoorden aangezien ze concurrentievervalsend
zouden zijn. De liberaliseratie van handel zorgt volgens dit paradigma vanzelf voor een “trickle down
effect”; economische ontwikkeling zou moeten leiden tot hogere sociale standaarden. Daartegenover
staat de opvatting dat een eerlijke open handel moet ingebed zijn in een sterk gereguleerd socioeconomisch systeem omdat de vrije markt op zich niet voor betere sociale omstandigheden zorgt. Dit
is het “embedded liberalism” van Ruggie (1982) (Orbie, Gistelink & Kerremans, 2009, pp.148-149).
We steunen hier echter op de premisse van Bailey en Bossuyt (2013) dat academici de capaciteit en
de verbintenis van de EU als drager van progressieve waarden en normen via handel overschat
hebben. Volgens Bailey en Bossuyt steunt deze literatuur namelijk tevergeefs op de hoop dat de EU
zich zou gedragen als een “force of good” en via haar handelsbeleid alternatieve socio-economische
modellen zou promoten (Bailey & Bossuyt, 2013,p.4). Zelfs als de EU in handel een wereldmacht is,
zet haar normatieve natuur zich moeilijk door (Orbie, Gistelink & Kerremans, 2009, p.161). Hier komt
het idee van de conflictueuze handelsactor naarboven. Deze conflictueuze structuur is gunstig voor
de positie van de EU in de wereldhandel (Bailey & Bossuyt, 2013, p.33). Door haar interne structuur
van conflict tussen tussen de lidstaten, de Raad en de Commissie en de verschillende directoraten
generaal, tussen sociale en handelsbelangen, kan ze de niet-realisatie van deze contrahegemonische
doelstellingen legitimeren. Ook staan handelspartners vaak weigerachtig tegen vergaande sociale
eisen. De verantwoordelijkheid kan dus gemakkelijk doorgeschoven worden. Hierbij speelt ook het
Parlement een belangrijke rol (cf. infra). Een socialer handelsbeleid wordt dus gelimiteerd en tegelijk
gebruikt als een rechtvaardiging van een expansief handelsbeleid (Bossuyt, 2009, pp. 718, 720-721).
De export van een sociaal normatief model door de EU is dus problematisch. De EU heeft eerder een
ad hoc benadering van sociale rechten, ze promoot sociale normen die meer gebonden zijn aan de
CLS van de ILO dan aan haar eigen sociaal model maar ze doet dit niet op een consistente manier.
Bovendien brengt deze promotie de marktgerichte agenda van de EU dus niet in gedrang, het sociale
1
International Labour Organisation
22
is sterk gebonden aan een open markt (Novitz, 2008, p. 154). De EU lijkt dus ook via een identificatie
met de ILO haar macht als regionaal handelsblok te willen versterken en legitimeren en tegelijk een
beperkt model te promoten. Bailey en Bossuyt (2013) brengen dan ook drie mechanismes achter de
handelsagenda van de EU aan het licht: een expansieve markt, de Othering die hier mee gepaard
gaat en de depolitisering waarmee men deze expansie zowel probeert te realiseren als te
legitimeren.
2.4 De-democratie en niet-plaatsen
Depolitisering komt ook in kritische theorieën voor, maar niet enkel als machtsspel binnen de EU.
Vanuit een kritische invalshoek kunnen we dus stellen dat het beleid van de EU marktgericht is ,
waarbij kapitaal een steeds dominantere positie inneemt ten opzichte van arbeid en waarbij er een
groot democratisch deficit is op Europees niveau. Vanuit neo-gramsciaanse hoek wordt het Europees
project gezien als een neoliberaal marktproject. De EU is een technocratisch gede-democratiseerd
marktproject dat werd ingesteld door de Europese politieke elites om hun greep op de Europese
maatschappij te behouden. Het regionalisme in de EU houdt dus een vorm van de-politisering in.
Supranationale integratie wordt gezien als een manier om “politieke zaken te depolitiseren en te
behouden voor plaatsen die niet-plaatsen zijn, plaatsen die geen enkele ruimte laten voor de
democratische uitvinding van polemiek en contestatie” (Rancière, 2006, p.p 81-82) aangehaald in
Bossuyt, 2012, p. 66). Binnen dit governance model ontspruit ook de handels- en
ontwikkelingspolitiek van de EU (Bailey & Bossuyt, 2013, pp. 11-12). Het hoofddoel van de EU is dus
de bevordering van het marktmechanisme. De mythe van liberale vooruitgang moet in stand
gehouden worden om expansie te verzekeren. Expansie is immers nodig om de winst te blijven
genereren die de dominante elite in het zadel en het systeem in stand houdt. Om het model te
behouden en efficiënt te doen werken moet bovendien de democratische participatie of
maatschappelijke mobilisering zo veel mogelijk ingeperkt worden (Bailey, 2010; Bailey & Bossuyt,
2013, p.16). Het model moet gelegitimeerd worden door het te exporteren naar de Andere en moet
tegelijk expansief zijn om de hegemonie te bestendigen. Hier in wordt de rol van het Parlement
ingeschreven. Hoewel het discours het anders stelt, blijkt dat de civiele maatschappij in praktijk, in
tegenstelling tot zakenbelangen, weinig betrokken wordt en weinig invloed heeft op de Europese
Handelsagenda (Bailey & Bossuyt, 2013,pp. 28-29). Als men zich richt op de maatschappelijke
participatie bij de nieuwe generatie handelsakkoorden, kan men stellen dat die vrij hoog is, maar dat
er een ongelijke toegang is. Auteurs zoals Dür (2007, 2008, 2010) en Siles-Brügge (2010) illustreren
23
dat exportgerichte en proliberaliseringsbelangen een bevoorrechte toegang tot de Commissie
hebben via informele contactfora en netwerken. Andere, niet-commerciële, belangengroepen
hebben enkel toegang tot DG Handel via een geïnstitutionaliseerd forum, zijnde de Civil Society
Dialogue. Daar worden ze geconsulteerd over bepaalde thema’s van het handelsbeleid, maar ze
hebben weinig of geen impact in de meeste gevallen (Bossuyt, 2012,p.75).
2.5 Conclusie
De kritische literatuur rond het Europees handelsbeleid brengt dus de drijfveren van het beleid aan
het licht. Het gaat om een expansief beleid vanuit exportgerichte belangen en competitie met andere
spelers. Het handelsbeleid schrijft zich in in een neoliberaal vooruitgangsdiscours door liberalisatie,
maar de Commissie framet dit op een contrahegemonische manier. Echter, er wordt aangetoond dat
er weinig of geen ruimte gelaten wordt voor democratische of civielmaatschappelijke participatie.
Hieronder wordt de rol van het Parlement in het nieuwe handelsbeleid besproken, de verwachte
politisering blijkt uit te blijven.
3 Het Europees Parlement sinds Lissabon: Gedepolitiseerde
“politisering”
Zoals hierboven gesteld wordt het handelsbeleid van de Europese Unie traditioneel gezien als
gedepolitiseerd. Sinds de institutionele hervormingen van het Verdrag van Lissabon heeft het
Parlement echter meer wetgevende bevoegdheid met betrekking tot het handelsbeleid van de EU. Er
wordt algemeen aangenomen dat deze bevoegdheidsuitbreiding het democratisch gehalte van het
handelsbeleid verhoogt en dus meer politiseert (Kleimann, 2011). Het Parlement is een medebeslisser over het wettelijk kader geworden en een belangrijk politiek controle-orgaan. Bovendien
moet het Parlement nu samen met de Raad een handelsakkoord ratificeren. Het Parlement moet nu
immers instemmen met alle externe handelsakkoorden van de EU. Hierdoor werd deze bevoegdheid
overgeheveld van het nationale niveau naar het Europese. Het Parlement heeft nu een Internationaal
Handelscomité (INTA) dat dezelfde procedurele bevoegdheid heeft als het Comité van de lidstaten
om op het commerciële legislatieve kader te wegen.
24
3.1 Politisering
Kleimann stelt echter zelf dat het Parlement geen wetgevend initiatief kan nemen. Dat blijft een
exclusieve bevoegdheid van de Commissie. Bovendien voorziet het Lissabonverdrag niet in een
procedure die het Parlement een echte invloed, een formele rol, in het opzetten van een mandaat of
het voorschrijven van doelen voor handelsonderhandelingen geeft en het voorziet ook geen
procedure voor parlementaire participatie tijdens de onderhandelingen. Het Verdrag van Lissabon
stelt duidelijk dat de Raad, op voorstel van de Commissie, de Commissie autoriseert om
onderhandelingen te voeren (Woolcock, 2010, p.12). De Commissie behoudt het initiatiefrecht en de
Raad kan via amendering of goedkeuring de doelen en dus het verloop van de onderhandelingen
aanpassen. De Commissie moet wel regelmatig rapporteren, het Parlement heeft op elk moment van
de onderhandelingen het recht om geïnformeerd te worden. Echter, dit informatierecht staat dus in
scherp contrast met de bevoegdheid van de Raad, die de Commissie in de onderhandelingen
assisteert. De Raad wordt dus nauwer betrokken bij de onderhandelingen en heeft er meer formele
invloed op.
Kleimann wijst echter op de belangrijke politieke invloed die het Parlement kan hebben via het
informatierecht. INTA kan, in naam van het Parlement, haar politieke voorkeur aanduiden en grenzen
opstellen, in het licht van de finale goedkeuring die ze moet geven. Dit kan ze via niet-bindende
resoluties, verhoren, meningen en vragen aan de Commissie. Volgens Kleimann kan het Parlement
op deze manier ten volle zijn informatierecht uitbuiten om de Commissie te sturen in de
onderhandelingen en de inhoud van de akkoorden te beïnvloeden. Ook het feit dat het Parlement
een belangrijke rol speelt in het bepalen van het legislatief kader rond handelsakkoorden zou de
Commissie en de Raad minder bewegingsvrijheid geven en het Parlement een speler maken die niet
over het hoofd gezien kan worden. Kortom, sinds het Verdrag van Lissabon hangt de dreiging van
parlementaire afkeuring echt boven handelsakkoorden en moet er vanaf het prille begin van
onderhandelingen rekening gehouden worden met de visie van het Parlement (Kleimann, 2011, pp.
6-8). Kleimann stelt dat INTA institutioneel nog zwak staat, door een kleine bezetting, door – in
tegenstelling tot het Comité van de lidstaten – weinig netwerkbindingen met de Commissie en
weinig technische expertise. Bovendien is het Parlement erg gefragmenteerd en gefocust het op
korte termijnbelangen. Hij concludeert echter dat er een politisering van het handelsbeleid gekomen
is met de hervorming. Het beleid is nu toegankelijk voor publiek debat en onderzoek en alle politieke
actoren moeten rekening houden met de stakeholders in het handelsbeleid, namelijk dus ook met de
civiele maatschappij. Het hervormde handelsbeleid zou op een gebalanceerde manier toegang geven
tot de belangen van verschillende groepen. Hierdoor zou de kloof tussen het handelsbeleid en de
25
publieke opinie kleiner worden. De parlementaire participatie geeft een democratische legitimiteit
aan het voorheen duopolische en technocratische handelsbeleid van de EU (Kleimann, 2011, pp.2730).
3.2 Depolitisering en niet-plaats in een multilevel governance model
Bossuyt (2012) argumenteert dat het Verdrag van Lissabon niet voor een hogere politisering zorgt.
De auteur stelt dat de bevoegdheidsverhoging van het Europees Parlement eerder een noodzakelijk
gevolg is dan een doel. Het Europese multilevel governance model legt een sterke nadruk op
technische efficiëntie en output. Het gevaar ligt er volgens Bossuyt (2012) dus in dat het eerder gaat
om participatie dan echte governance. De auteur stelt vast dat multilevel governance “een impliciete
normatieve dimensie heeft” en “niet machtsneutraal” is, het wordt immers geframed door het
hegemonisch neoliberaal discours, waarbij de “nadruk ligt op samenwerking ten koste van sociale
strijd en conflict, op efficiënte ten koste van inspraak en op netwerken ten koste van formele
instellingen” (Bossuyt, 2012, pp. 64-65). De Lissabonhervormingen steunen namelijk hoofdzakelijk
op een de verhoging van de efficiëntie van de Europese handel en dit van uit een neoliberaal
gedachtegoed. Voor een efficiënter beleid moest de bevoegdheid voor handel dus volledig
overgeheveld worden naar het Europees niveau, weg van de (sub)nationale parlementaire controle
(Bossuyt, 2012, p.64.). Door deze overheveling worden er meer obstakels voor de democratische
participatie gecreëerd (Bailey, 2010). Harmes (2006) ziet deze evolutie als een proces onder druk van
neoliberale krachten die belang hebben bij verdere handelsliberalisering. Het gaat om mobiliteit
binnen het neoliberaal politiek systeem, terwijl kapitaal, ondernemingen en belangengroepen, een
bevoordeelde positie krijgt op het supranationale niveau, blijven sociale belangen vast zitten op het
(sub)nationale niveau. Dat niveau vormt geen bedreiging voor de marktliberalisatie binnen de EU;
overheden zijn niet geneigd om marktbeperkende maatregelen te nemen omdat ze competitief
zouden blijven en bedrijven zouden kunnen aantrekken (Bossuyt, 2012, p.68).
Als men deze opvatting in verband brengt met het expansieve handelsbeleid van de EU, kan men
stellen dat deze inderdaad gedepolitiseerd moet worden. Om tot een efficiënte werking van het EU
handelsdiscours te komen moet de mobilisatie tegen handelsakkoorden zoveel mogelijk ingeperkt
worden. Als de Europese Unie haar gede-democratiseerd, expansief promarkt governance-model wil
handhaven, moet ook het proces van expansie en Othering dat het handelsbeleid vormt voldoende
gedepolitiseerd zijn. Het handelsbeleid moet dus ook gedepolitiseerd worden (Bailey & Bossuyt,
2013, pp. 15-16). Bossuyt concludeert dat
26
“de trade-off […] tussen enerzijds de voordelen van de vrijhandel en anderzijds de sociale
doelstellingen en gevolgen die aan handel verbonden zijn, door de hervormingen onder het
Lissabon-verdrag in het nadeel uitdraait van het laatstgenoemde, doordat de (sub)nationale
parlementen – die verondersteld worden meer geschikt te zijn om over sociale doelstellingen
te beslissen en dus een grotere legitimiteit ter zake genieten – schaakmat zijn gezet”
(Bossuyt, 2012, p. 72).
Kortom de efficiëntie en outputgerichtheid krijgen voorrang op een democratische participatie, die
net omzeild lijkt te worden in het kader van exportgerichte belangen. De bevoegdheidsuitbreiding
voor het Europees Parlement gaat paradoxaal genoeg mee in een neoliberale tendens, en schrijft
zich in wat we eerder identificeerden als een niet-plaats binnen de Europese marktbeschaving. Het
Parlement heeft ten eerste de legitimiteit niet en ten tweede is er geen echte ruimte voor
contestatie. Het gaat eerder om efficiëntie dan om democratische input, sociale doelstellingen, ook
op handelsvlak, komen zo op de achtergrond.
4 Het vrijhandelsakkoord met Colombia en Peru
Onder het Spaanse voorzitterschap in 2010 zijn de onderhandelingen met Colombia en Peru
afgerond. In 2012 is het akkoord ondertekend en goedgekeurd door de Raad en door het Europees
Parlement.
4.1 Kritische stemmen vanuit de civiele maatschappij
In dit hoofdstuk identificeren we de civielmaatschappelijke kritiek die op het akkoord geformuleerd
werd. Aangezien de civiele maatschappij enkel geïnstitutionaliseerde toegang heeft tot de
Commissie, concentreert ze zich voor haar kritiek op het Parlement. Zoals gesteld heeft deze echter
geen agenda-setting macht. De civielmaatschappelijke kritiek bouwt zich op rond mensenrechten,
regionale integratie en de asymmetrische verhouding tussen de EU en haar partners.
4.1.1 Regionalisme
Door haar eigen succesvolle regionale integratie is het een axioma geworden voor de EU dat ze een
natuurlijke bepleiter is van regionale integratie tussen ontwikkelingslanden. In de laatste decennia
echter heeft de EU de regionale integratie ondergeschikt gemaakt aan een nieuw overspannend
doel, dat van de integratie in de wereldeconomie. Integratie in de wereldeconomie betekent voor de
Commissie
het
terugdringen
van
handelsbelemmingeren
en
het
aannemen
van
de
27
liberalisatienormen rond handel, investeringen, concurrentie en overheidsvoorzieningen, die door de
EU bij de WTO bepleit worden. De Commissie beargumenteerde zelfs dat intra-regionale
voorkeursbehandelingen zouden leiden tot het falen van regionale integratie, maar ze gaf er geen
redenen noch bewijzen bij (Robles, 2008, pp.182-184). De Commissie kreeg het mandaat om te
onderhandelen met de Andesgemeenschap, maar al vlug werd het handelsluik afgesplitst. Het lijkt
alsof het regionale kader al vlug verlaten wordt om een bilateraal akkoord rond handel te kunnen
bereiken, zoals het geval was bij het falende akkoord met de Andesgemeenschap. Het versterken van
de regionale integratie in de Andesregio was een hoofddoel van de Europese Unie sinds de
onderhandelingen met de Andeslanden startte in 2006. In het onderhandelingsmandaat voor de
Commissie van 2007 staat het bevorderen van regionale integratie als een expliciet doel voor het
creëren van politieke stabiliteit, economische groei en duurzame ontwikkeling n de regio:
“Provide further impetus to the regional economic integration process (notably by
negotiating on a region-to-region basis), in order to contribute to higher economic growth
and gradual improvement of quality of life for their peoples, integrate the Andean
Community in the world economy, harness globalisation in support of sustainable
development and open up to new partnerships on the world stage. Bolster good neighbourly
relations and the principles of peaceful resolution of disputes between the Andean
Community countries”. (Commissie, 2007)
Echter, in de Andesgemeenschap is er een grote ideologische breuklijn. Bolivia en Ecuador, die
beiden economisch zwakker staan dan Colombia en Peru, bepleitten een gediversifieerde strategie
van eenheid in verschil door een speciale behandeling van deze twee landen toe te laten. Het kwam
tot een beslissing binnen de Andesgemeenschap om deze verschillende benadering toe te passen, de
EU moest rekening houden met de ongelijke – economische - verhoudingen tussen de verschillende
landen. De Commissie aanvaardde echter deze gediversifieerde aanpak niet en zo kwam het tot een
falen van de onderhandelingen met de regio. Olivet en Novo (2011, p.3) en Fritz (2010, pp. 4-5)
stellen dat de beslissing van de EU om verder te onderhandelen met Colombia en Peru de bestaande
ideologische breuk en spanning in de Andesgemeenschap heeft versterkt, en zo waarschijnlijk het
integratieproces negatief heeft beïnvloed. Dit toont het gebrek aan beleidscoherentie tussen de
handels- en ontwikkelingsdoelstellingen van de EU aan (Olivet & Novo, 2011, p.3). Fritz (2010, p. 5)
stelt bovendien expliciet dat de EU een “verdeel en heers” strategie toepast, verwijzend naar de
interne conflicten heeft de EU besloten om de biregionale onderhandelingen op te schorten en zich,
op vraag van Colombia en Peru, op een handelsakkoord met beide landen te richten. “In March 2010,
negotiations were concluded with Colombia and Peru. Consequently, in contrary to its objectives of
promoting regional integration, the EU negotiations contributed to dividing further the Andean
Community, a regional integration process that dates back to 1969” (Alop, Cifca, Oidhaco, Aprodev,
Grupo Sur & Oxfam, 2011, p. 6). Het gesloten vrijhandelsakkoord met Colombia en Peru heeft een
28
toelatingsclausule voor de andere Andeslanden, maar deze beperkt de mogelijkheden voor Ecuador
en Bolivia om een anders soort akkoord, gebaseerd op een ander handelsmodel, met de EU te
onderhandelen (Olivet & Novo, 2011, p.3). Hieruit blijkt dus duidelijk dat het regionale beleid
verlaten wordt en onderhandelingen enkel verder gezet worden met landen die het superieure
model van de EU aanvaarden en dus meegaan in het expansieve discours van de Commissie. Landen
worden voor een keuze gesteld.
4.1.2 Een oproep aan het Parlement: asymmetrie en mensenrechten
De civiele maatschappij, zowel in de EU als in Latijns Amerika, had veel kritiek op het akkoord.
Centraal daarbij staat de mogelijke negatieve socio-economische impact die het akkoord kan hebben
op Colombia en Peru. Er werd aandacht gevestigd op de asymmetrische relatie tussen de EU en de
partnerlanden, waarbij de EU duidelijk de dominante rol speelt. In een briefing voor EUparlementsleden stelden verenigde ngo’s het volgende: “People living in poverty will be negatively
affected yet will not be able to participate in decision making processes related to their right to
development” (Alop et al., 2011, p.4). De lokale bevolking wordt dus negatief geraakt, maar omdat er
geen echte civielmaatschappelijke participatie is, kan ze er niets aan doen. Er wordt expliciet gesteld
dat het akkoord een “roadblock” voor duurzame ontwikkeling is. De civiele maatschappij wordt niet
echt geconsulteerd, behalve in het arbitrage luik van het duurzame ontwikkelingshoofdstuk. Er wordt
veelvuldig op de slechte mensenrechtensituatie in beide landen gewezen. Beide landen schenden
mensenrechten en zouden dus geen handelspartners van de EU mogen zijn, in Colombia worden
rechten van inheemse groepen geschonden en zijn er veel moorden op vakbonden. De Colombiaanse
regering van president Santos probeert de EU, en het Europees Parlement in het bijzonder, te
misleiden en ook in Peru gaat de mensenrechtensituatie er op achteruit (Olivet & Novo, 2011, pp. 36). Er wordt bovendien duidelijk ingegaan tegen de neoliberale illusie van vooruitgang. “Despite
economic growth [there are] widespread poverty and human rights violations” (Alop et al., 2011, p.
6); economische groei leidt niet automatisch tot armoedevermindering en een verbetering van de
mensenrechtensituatie. Landen moeten immers ook hun binnenlandse vraag kunnen opkrikken. Er
wordt zelfs gesteld dat het akkoord, niet zorgt voor een economische diversificatie, maar het feit dat
de landen primaire goederen met weinig toegevoegde waarde exporteren versterkt en zo hun plaats
in de armoede verankert. Informele sectoren en minderheidsgroepen zullen zwaar te lijden hebben
onder het akkoord. Daarbij komt dat monocultuur, biobrandstoffen en de industrie ook nog een
negatieve impact kunnen hebben op biodiversiteit en voedsel- en watervoorziening (Alop et al.,
2011, pp. 11-13). Er wordt een shift in het beleid ten aanzien van Latijns-Amerika waargenomen van
democratie, mensenrechten en sociale ontwikkeling naar open economieën en expansie (Briefing,
29
2011, p.4). Met het verlaten van het GSP+ systeem in Colombia en Peru zal de implementatie van
mensenrechten, arbeidsrechten en natuurbescherming erop achteruitgaan, omdat er geen bindende
maatregelen zijn voorzien in het akkoord om de effectieve implementatie af te dwingen en er
worden minder multilaterale standaarden geëist (Briefing, 2011, p. 7; Olivet & Novo, 2011, p. 4).
Duurzame ontwikkeling wordt geïncorporeerd in de handelsbenadering, maar wordt gezien als
“toothless” (Fritz, 2010, p. 18). De EU exporteert dus haar model, er is geen gediversifieerde aanpak
naar de noden van het partnerland, en laat zo nog weinig ruimte voor eigen beleidskeuzes die de
specifieke noden voor armoedevermindering en sociale ontwikkeling aanpakken volgens de
capaciteiten van de overheden. Bovendien wordt het opmerkelijk bevonden dat de EU claimt om
weinig handelsbelangen te hebben, terwijl ze op een agressieve manier pusht voor WTO-plus
akkoorden in domeinen die ontwikkelingslanden consistent tegengewerkt hebben binnen de WTO.
De bezorgdheid wordt dan ook uitgedrukt dat de vergaande liberalisatie zich vooral richt op
voordelen voor de EU in plaats van op vooruitgang en rechten binnen de landen. Bovendien mogen
de partnerlanden kwetsbare groepen niet meer bevoordelen ten opzichte van buitenlandse
concurrentie. Door de lagere fiscale inkomsten uit importtarieven komen sociale uitgaven bovendien
mogelijk onder druk te staan (Alop et al., 2011, pp.7-9; Olivet & Novo, 2011, p. 4). Vanuit de civiele
maatschappij kwam er dan ook een oproep tot een breed debat binnen het Europees Parlement en
de nationale parlementen dat moest leiden tot de afkeuring van het akkoord en een
heronderhandeling waarbij het Europees Parlement een echte controlerende rol zou krijgen rond
mensenrechten en duurzame ontwikkeling en de civiele maatschappij echt participatie zou krijgen in
het besluitvormingsproces (Alop et al., 2011, p. 5). Een goedkeuring van het akkoord ondersteunt dus
een
asymmetrische
verhouding,
werkt
regionale
integratie
tegen
en
keurt
mensenrechtenschendingen goed. Het Parlement wordt opgeroepen om een echt politiek
tegenwicht tegen de Commissie te bieden om zo te komen tot een politisering van het akkoord.
4.2 Europees Parlement
In december 2012 werd het akkoord geratificeerd door het Parlement, met een stemming van 486
stemmen voor, 147 tegen en 41 onthoudingen. Dit toont aan dat het Parlement al bij al gemakkelijk
meeging in het discours van de Commissie. Het gaat voor de Commissie om een economisch
akkoord, maar met een belangrijke politieke dimensie. Colombia en Peru worden als gelijkwaardig
voorgesteld, ze zijn partners. De andere moet de open en eerlijke marktstructuur van de EU
aannemen. Er is sprake van een sterke retorische Othering. Latijns-Amerika wordt ‘ge-anderd’, met
30
andere woorden; in een inferieure positie geplaatst. Ten aanzien van beide landen, maar vooral van
Colombia, werd in het Parlement een sterke profilering en dus ook politisering van het akkoord
verwacht. Over het mensenrechtenprobleem in de regio kwam er een sterke oppositie in het
Parlement, maar in dit onderzoek stellen we dat deze uiteindelijk ook geïncorporeerd wordt. Door de
nadruk te leggen op het mensenrechtendiscours, komt de verantwoordelijkheid al gauw te liggen bij
de partnerlanden. Het blijkt dat slechts enkele, hoofdzakelijk linkse, parlementairen de nadruk
leggen op negatieve sociale implicaties van het akkoord (Bossuyt, 2012, p.77). In se wordt de
proliberaliseringsagenda van de Commissie dus niet in vraag gesteld. Het is belangrijk om te stellen
dat het akkoord met Peru en Colombia uiteindelijk als “gemengd” werd beschouwd. Hierdoor krijgen
de nationale parlementen toch nog de bevoegdheid om het te ratificeren. De Commissie heeft lang
geprobeerd om het akkoord als een puur vrijhandelsakkoord voor te stellen. De Raad is echter
ingegaan op het verzoek van een aantal nationale parlementen om het juridisch Comité van de Raad
te laten bepalen of het om een “gemengd” akkoord ging. Daarop volgde de Raad unaniem het advies
van het juridisch comité om het akkoord als “gemengd” te aanzien. Echter, het akkoord voorziet in
een voorlopige – volledige of gedeeltelijke – inwerkingtreding in afwachting van goedkeuring door de
(sub)nationale parlementen. De Commissie kan dit gebruiken als een drukkingsmiddel. Opnieuw
wordt de democratische participatie dus schaakmat gezet. Bij afkeuring door een (sub)nationaal
parlement stopt de voorlopige toepassing niet voor de exclusieve Europese bevoegdheden, dus voor
het merendeel van het akkoord; de commerciële belangen vallen hier onder. Efficiëntie wordt dus
duidelijk verkozen boven legitimiteit (Bossuyt, 2012, p.78).
Voorafgaand aan de goedkeuring kwam er echter een parcours waarin het Parlement haar politieke
invloed leek te willen aantonen. Zoals gesteld heeft het Parlement geen bevoegdheid om de
onderhandelingen te sturen of het mandaat te wijzigen, ze heeft echter wel gebruik gemaakt van
haar informatierecht. Hierbij kwam de nadruk sterk te liggen op de mensenrechtenproblemen in de
partnerlanden, en dan vooral in Colombia. INTA heeft zich geprofileerd in het ratificatieproces van dit
akkoord. Er kwam een vraag aan de Commissie, een debat en een niet-bindende resolutie.
Uiteindelijk werd er echter niets aan het akkoord zelf aangepast. Het Parlement profileerde zich dan
maar tegenover de partnerlanden door roadmaps over de implementatie van mensenrechten en
duurzame ontwikkeling te eisen. In wat volgt brengen we een analyse van de evolutie van het
Parlement naar een democratische niet-plaats. Dit doen we aan de hand van het identificeren van
het recente Europese handelsdiscours, van het discours van de bedrijfsbelangen, van DG Handel en
Commissaris De Gucht ten aanzien van het akkoord, vooraleer we ons concentreren op de evolutie
van het discours binnen het Parlement.
31
5 Onderzoeksdesign
5.1 Hypothese-vorming
De hoofdhypothese luidt dus dat het Parlement een niet-plaats is in het handelsbeleid sinds het
Verdrag van Lissabon. In een technocratisch en efficiënt handelsbeleid moet democratische
participatie of oppositie immers ingeperkt worden en mag er bijgevolg geen ruimte zijn voor echte
contestatie. De nieuwe bevoegdheden kaderen dus eerder in een evolutie naar depolitisering. Binnen
het akkoord kan het Parlement dus niet wegen op de doelstellingen van de Commissie. Daarom
bouwt deze hypothese zich op vanuit een opstaphypothese op basis van inzichten uit de kritische
literatuur. Ten eerste is het Europees handelsbeleid expansief vanuit binnenlandse en buitenlandse
exportdruk. Open markten zijn noodzakelijk om de nodige expansie voor de dominante elite te
behouden. Ten tweede wordt hiervoor een vooruitgangsmythe voorgehouden en normatief discours
gebruikt waardoor contestatie geïncorporeerd en geneutraliseerd kan worden. Open handel brengt
ontwikkeling en vooruitgang. In het onderzoek zal deze hypothese van een normatief en expansief
handelsdiscours dus eerst geverifieerd worden om erna te kunnen aantonen hoe dit discours de
democratische ruimte voor het Parlement beperkt. Zo komen we dus tot twee hypotheses.
Opstaphypothese
Een expansief handelsdiscours rechtvaardigt de bilateral turn met een contrahegemonische
normatieve dimensie die egalitaire uitkomsten en vooruitgang vooropstelt.
Hoofdhypothese
Het Parlement biedt geen echte contestatie in het handelsakkoord met Colombia en Peru, maar
vormt een niet-plaats binnen het akkoord.
5.2 Kwalitatieve onderzoeksmethode
In dit onderzoek wordt een empirische discoursanalyse met een kritisch-theoretische invalshoek
gebruikt. Bij een kritisch-theoretisch onderzoek worden onderliggende mechanismes aan het licht
gebracht, en hiervoor vertrekken we vanuit de tekst. Vanuit de tekst identificeren we dus de context.
Concreet voor onze Masterproef betekent dit dat onderliggende fenomenen aan de hand van citaten
worden in verband gebracht met de evolutie van het Parlement naar een niet-plaats binnen het
handelsbeleid.
32
Voor de discoursanalyse worden drie categorieën documenten gebruikt: (1) officiële teksten, zoals
resoluties, (2) mondelinge teksten, zijnde mondelinge vragen, speeches van de handelscommissaris
en verslagen van plenaire debatten en (3) publicaties, persberichten en studies van DG Handel, het
Parlement en Business Europe. Deze combinatie van verschillende soorten teksten kan
gerechtvaardigd worden omdat we kijken naar het brede, omkaderende discours dat in lijn staat met
de evolutie van het Parlement naar een niet-plaats
Bij een discoursanalyse kiest de onderzoeker de meest gepaste methode; deze ligt dus niet vast.
Discours en beleid zijn wederzijds constitutief, deze band is niet causaal, maar discours levert de
mogelijkheidsvoorwaarden voor beleid op. Bovendien maakt beleid ook deel uit van het discours.
Volgens discourstheoristen kan er zelfs niet buiten discours gedacht worden. Beleid kan dus beter
verstaan worden vanuit een analyse van het omkaderende discours (Sterckx, 2006, p. 112).
Een discoursanalytische premisse stelt dat werkelijkheid enkel te kennen is via discours. Een
discoursanalyse moet dus patronen blootleggen. Voor een analyse is er een systematiek nodig, dit wil
zeggen dat teksten niet op zich staan maar in relatie met elkaar bestaan. Teksten geven immers
betekenis aan elkaar. Dit is voor een evolutief discoursonderzoek heel belangrijk. Bovendien moeten
teksten geanalyseerd worden met betrekking tot hun onmiddellijke context. Discoursanalyse op zich
duidt echter enkel op een reeks technieken die ons helpen om tekst in haar context te plaatsen, deze
technieken helpen ons om reeds als betekenisvol geïdentificeerde fenomenen te onderbouwen.
Discours op analytisch niveau moet verstaan worden als een set van symbolische representaties en
praktijken die ingebed worden in tekst Sterckx 2006, p. 115). De taak van de onderzoeker is om
betekenissen aan het licht te brengen in een kritisch kader, dus om illusies bloot te leggen en aan te
tonen hoe de Commissie een hegemonisch discours van neoliberale vooruitgang hanteert, waar
moeilijk buiten gedacht kan worden. Deze eerder geïdentificeerde patronen zijn de neoliberale
mythe van vooruitgang en welvaart en de depolitisering van het handelsbeleid die het Parlement
een rol binnen deze vooruitgang voorhoudt.
Vanuit een analyse van het expansieve recente handelsdiscours komen we tot een analyse van het
discours van de Commissie (DG Handel) en het Parlement. Er wordt gekeken hoe het Parlement zich
positioneert ten aanzien van het akkoord. We gaan op zoek naar de drijfveren achter de ratificatie. Er
wordt verondersteld dat er een hoofdzakelijk normatief discours zal ontwikkeld worden. Daarbij
wordt de mythe van neoliberale ontwikkeling en vooruitgang, die het handelsbeleid onderschrijft,
amper in vraag gesteld. We veronderstellen dat het Parlement zijn stem laat horen in de domeinen
waarin het zich sterk voelt en dat DG Handel en commissaris De Gucht daar zullen op inspelen. Zo
komen we tot de bevinding dat de parlementaire kritiek vrij gemakkelijk geïncorporeerd wordt en
33
dat het Parlement dezelfde discursieve strategieën toepast als de Commissie. Hiervoor
onderscheiden we vijf momenten, waardoor we een progressieve inschrijving in het discours van de
Commissie kunnen identificeren.
III Resultaten van een kritische beleids- en discoursanalyse
Een discoursanalyse dient dus om fenomenen bloot te leggen. De resultaten worden in twee delen
voorgesteld. Eerst toetsen we de opstaphypothese. We vertrekken vanuit de constructie van een
bilateraal en expansief contrahegemonisch discours door de Commissie. Daarna komen we tot het
akkoord specifiek, we tonen aan hoe het discours van bedrijfsbelangen en de Commissie samenloopt.
Vervolgens komen we de hoofdhypothese; verschillende momenten in de parlementaire
incorporatie. We identificeren het discours van de commissaris tegenover INTA en we analyseren
een studie die aan het Parlement werd voorgelegd. Daarna focussen we ons op de mondelinge vraag
van INTA en het plenaire debat. Tot slot tonen we via de resolutie en het advies tot goedkeuring aan
dat het Parlement zich inschrijft in haar rol. Het gaat om een beperking van de politieke contestatie
en een incorporatie van oppositie in de vooruitgangsmythe.
1 Opstaphypothese
1.1 De constructie van het expansieve en open bilaterale discours van de Commissie
In deze eerste analyse tonen we aan hoe het handelsdiscours expansief is op verschillende niveaus.
We identificeren de drijfveren van de Commissie en de strategieën achter het recente handelsbeleid
waarin ook het akkoord zich inschrijft. Bij Europe 2020 speelt handel nog steeds een centrale rol. De
documenten die hier geanalyseerd worden zijn speeches van commissaris De Gucht en het
strategisch document Trade, Growth and World Affairs (Commissie, 2010). Uit de titel blijkt al hoe
handel gelinkt wordt aan de broodnodige groei. Commissaris De Gucht bevestigt dat de EU zijn
dominante positie moet bewaren en versterken via preferentiële liberalisering. De EU moet zich een
weg uit de crisis banen via handel: “trade [its] way out” (Commissie, 2010, p.2). Hier blijkt dus dat de
crisis het open handelsdiscours heeft versterkt. Echter, het open discours moet op zich wel bevestigd
worden tegenover alternatieve benaderingen.
34
1.1.1 Legitimatie van de bilateral turn
De Gucht kadert de bilateral turn, waar het Akkoord deel vanuit maakt, ten eerste als zijnde het
gevolg van de falende Doha Ronde en van de beperkte liberalisering binnen de WTO. Beide
fenomenen staan verdere expansie in de weg. De WTO wordt paradoxaal genoeg gebruikt als een
legitimatie van de bilateral turn. De Doha Ronde biedt geen antwoord op “newer questions”
(Commissie, 2010, p.5). “This is a huge liberalisation agenda already but we are also pushing for
opening markets in other ways” (De Gucht, 2012c, p.4). Daarom probeert de EU preferentiële
liberaliserings akkoorden te sluiten met “the large majority of the WTO members” (Commission,
2010, p. 5). De Singapore Issues werden grotendeels uit de Doha Ronde geschrapt.
Brede
liberalisering wordt gekoppeld aan duurzame ontwikkeling. “[Liberalisation that goes] beyond import
tariffs […] addressing regulatory barriers in goods, services and investment, intellectual property
rights, government procurement, the protection of innovation [and] sustainable development”
(Commissie, 2010, p.9). Dit kan voorlopig niet op het multilaterale niveau. “Current multilateral rules
are not adequately equipped to deal with emerging global challenges such as energy, food security,
competition and investment” (De Gucht, 2011, p.4).
Hoewel De Gucht eerst bilaterale akkoorden aanduidt als bouwstenen “Liberalisation fuels
liberalisation” (Commissie, 2010:5) is er duidelijke evolutie op te merken. De nieuwe strategie wordt
verder gezet en gelegitimeerd, ze is immers nodig voor de Europese expansie. De inspanningen van
de EU op het multilaterale vlak worden dus sterk benadrukt, het falen ligt zeker niet bij de EU.
“Europe has long been the strongest driver of the multilateral process. We have worked tirelessly on
the Doha Round […] That things have moved slowly is not down to us” (De Gucht, 2012a, p. 3). Echter
de EU heeft nood aan een actief handelsbeleid. “This is the second part the policymaker's role - to
back up our words with action. The European Union is pushing for new liberalisation through
negotiations and through persuasion” (De Gucht, 2012c, p. 4). De Gucht bevestigt dat de
hoofdstrategie bilateraal is, hij stelt dat dat de handelsrelaties met grote spelers zoals Japan en de VS
moeten verdiept worden, met belangrijke partners zoals Canada moeten gesloten worden en met
kleine spelers zoals Colombia en Peru moeten geratificeerd worden (De Gucht, 2012f, p. 4).
1.1.2 Bedrijfsbelangen en competitie
Sterke multinationals worden voorgesteld als de pilaren onder het herstel. Productiebedrijven
hebben nood aan expansie en dus aan brede marktopening. “We need a trade policy that is
comprehensive. This means addressing all of the barriers our companies are facing, whether
regulations or tariffs, whether access to raw materials or energy.( De Gucht, 2012a, p.4)” Het is dus
35
duidelijk dat de Commissie sterk inzet op open markten en brede akkoorden vanuit de belangen van
bedrijven en dit legitimeert door de nadruk op vooruitgang en herstel te leggen. “Recovering from
the economic crisis depends on strong manufacturing companies. Building strong manufacturing
companies depends on open international markets. Opening international markets requires a trade
policy based on action” (De Gucht, 2012a, p.2).
Terwijl het moeilijker wordt om de dominante rol van de EU te bevestigen op het multilateraal
niveau, door de internationale competitie, legt De Gucht wel een sterke nadruk op het leiderschap
dat de EU uitoefent in het bilaterale discours. De competitie wordt in het discours achtergelaten, zij
hebben zwaarder geleden onder de crisis. Deze bevestiging is nodig om de positie van de EU en de
mogelijkheden tot expansie te bewaren. “Withstand[ing] the strong winds of global competition […]
The European Union is still the largest exporter of goods and services; the largest foreign direct
investor and the largest recipient of foreign direct investment in the world” (De Gucht, 2012c, p. 3).
Het is het nodig om markten te openen, net zoals de competitie dit doet.
1.1.3 Expansie en discursieve strategieën in de vooruitgangsmythe
Er komt vooral een nadruk op de superieure, open en faire marktstructuur van de EU. Deze structuur
moet geëxporteerd worden. Internationaal gezien staat de vrije marktstructuur immers onder druk,
maar binnen de EU is het neoliberaal vooruitgangsdiscours dominant. “As I have said The EU remains
a champion of openness. But if we are to have an effective trade policy we need to convince others
to open also and that can only be done from a position of strength” (De Gucht, 2012f, p. 4). De open
markt en dus ook het discours moeten verdedigd worden. Zo wordt dit discours op zich expansief.
“We need to face the fact that there has been an erosion […] in some parts of the world of the broad
political consensus on the benefits of open markets” (De Gucht, 2012f, p. 2). Opnieuw ligt de fout
niet bij de EU. Othering komt hier sterk op de voorgrond. Open handel gaat dus gepaard met een
expansief discours waarbij de mogelijke partnerslanden en - regio’s ge-anderd worden en waarbij er
voor hen beslist wordt wat goed is. Landen kunnen zich inschrijven in hetzelfde open handeldiscours
en partners worden en de winsten delen of ze kunnen kiezen voor een protectionistische weg en niet
enkel hun eigen economie, maar de wereldeconomie in gevaar brengen. Kortom, om een partner te
worden, moet de marktstructuur overgenomen worden. Dit economisch feit is belangrijker dan
politieke banden. “The aim at all times will be to give our partners incentives to match our level of
openness – not the other way round” (De Gucht, 2012a, p. 5).
Bovendien wordt de EU voorgesteld als een aantrekkingspool en een welvaartsbrenger. Op deze
manier kan de bilaterale expansieve strategie voorgesteld worden als het gevolg van de positie van
36
de EU in de wereld, eerder dan als een bewuste Europese keuze. Tegenover een Braziliaans publiek
stelt de handelscommissaris het volgende: “Our other trading partners also know this, which is why
they are flocking to our door demanding free trade agreements” (De Gucht, 2012b, p. 5).
De Gucht suggereert bovendien dat handel met de EU een noodzaak is en kadert dit vanuit een
egalitair discours. Zo schrijft hij zich duidelijk in in de mythe van vooruitgang via liberalisering. Handel
brengt ontwikkeling. “[It] offers a path to development to those in most need, wherever they live”
(Commissie, 2010, p. 2). Open markten worden dus gelinkt aan vooruitgang en welvaart. Er wordt
voor de partnerlanden gesproken. Tegenover Colombia en Peru wordt gesteld dat economische
ontwikkeling onmisbaar gepaard gaat met een akkoord met de EU. “A partnership with the European
Union is indispensable for any country with an international trade strategy to speak of” (De Gucht,
2012h, p. 5). De Gucht maakt het Europees model dus expansief in het discours. Potentiële partners
wordt aangemoedigd om hun economieën open te stellen voor de EU en wordt egalitaire uitkomsten
voorgehouden. Latijns-Amerikaanse landen zijn natuurlijke en belangrijke partners die er dezelfde
waarden als de EU op na houden (De Gucht, 2012b, p. 5; De Gucht, 2012g, p. 3). Echter ze moeten
het Europese vrijhandelsmodel volgen. “And may I say that we remain open to negotiations with
countries like Ecuador and Bolivia as long as they recognise the benefits that can be had from
genuine economic integration” (De Gucht, 2012e, p. 5). Beleidsvrijheid wordt dus beperkt. Landen
die niet openstaan voor een vrijhandelsakkoord met de EU worden negatief ge-anderd; voorgesteld
als onderontwikkeld. Het grootste gevaar is “abandon open markets and the rule of law” (De Gucht,
2012e, p.2). Open handel wordt dus in verband gebracht met de rechtsstaat.
De Gucht verbindt niet enkel ontwikkeling, maar ook mensenrechten en democratie, kernwaarden
voor het Parlement, met een handelsakkoord met de EU. Zo kan hij mogelijk democratische kritiek in
het Parlement al preventief counteren door een contrahegomische dimensie aan de expansie te
koppelen. Marktexpansie houdt dus ook de expansie van waarden in.
“Trade policy does not operate in a vacuum but must – and does – reflect societal concerns.
The challenge for us all is to make trade work in a way that helps rather than hinders such
legitimate concerns. Trade policy must harness the economic benefits of trade liberalisation
whilst promoting universal values such as human rights and social justice that lie at the core
of the European project.This is our challenge for the future” (De Gucht, 2010b, p. 5).
Handelspolitiek houdt dus rekening met legitieme maatschappelijke bezorgdheden en houdt
waarden in. Zo kan maatschappelijke kritiek discursief gemakkelijk geïncorporeerd worden en
ingeschreven worden in de mythe van neoliberale vooruitgang met egalitaire uitkomsten. Peru en
Colombia, in casu, zullen grote voordelen kennen en naar het niveau van de EU toe kunnen klimmen.
37
Vanuit deze analyse kunnen we dus bevestigen dat het recente handelsdiscours tegelijk expansief en
contrahegemonisch is. Het discours moet bevestigd worden om ook dominant te kunnen blijven
binnen de EU en om marktopening verder te zetten. De bilaterale expansieve strategie wordt dus
gelegitimeerd ten aanzien van de WTO en de concurrentie. Openheid is belangrijker dan een
multilaterale benadering en moet ten alle tijden verdedigd worden. Othering is hierbij een gebruikte
strategie. Mogelijke partners moeten zich inschrijven in dit een open discours als ze willen
ontwikkelen en vooruitgaan. Hier zien we ook een aanzet tot de hoofdhypothese. Er wordt
geanticipeerd op mogelijke kritiek vanuit democratische of civielmaatschappelijke hoek. Handel is
niet enkel welvaartbrengend, maar ook waardendragend. Dit wordt sterk toegepast in het discours
ten aanzien van targetlanden maar ook ten aanzien van het Parlement.
1.2 Bedrijfsbelangen en de Commissie tegenover Colombia en Peru: een incorporerend
vooruitgangsdiscours
Vanuit de publicatie Trade Agreement between the EU and Colombia and Peru (Commissie, 2012)
kunnen we het discours van de Commissie ten aanzien van Colombia en Peru verder identificeren.
Om aan te tonen dat de politieke belangen samengaan met die van de bedrijfswereld behandelen we
dit document samen met een nota van Business Europe.
“The content of the agreement is based on an open regional economy, and will enable,
Colombia and Peru, to fully benefit from their competitive advantages, and generate
the conditions for increased foreign and domestic investment into their growing
markets. This agreement contains significant commitments from all three parties, the
EU, Colombia and Peru. It will generate new opportunities for economic operators and
act as an incentive for Andean countries to push through their reform agenda but also
to develop the means to offer improved social protection. This would ultimately contribute
to the alleviation of poverty” (Business Europe, 2012, p. 1).
Het akkoord brengt economische vooruitgang en zo worden de landen van de Andes gestimuleerd in
hun hervormingen en gaat hun sociaal systeem er ook op vooruit. Vanuit het akkoord kunnen de
landen dus ontwikkelen, daarbij wordt economische ontwikkeling gekoppeld aan sociale vooruitgang.
Het akkoord draagt bij aan armoedevermindering. Vrijhandel met de EU brengt ook volgens de
Commissie dus ontwikkeling en heeft een contrahegemonische dimensie zoals vergaande
mensenrechtenvoorzieningen en een duurzame ontwikkelingsluik.“It will provide a solid anchor for
Colombia and Peru’s development agendas. Moreover, the Agreement includes far-reaching
provisions guaranteeing the protection of human rights as well as commitments on labour rights and
environmental protection” (Commissie, 2012, p. 1). Deze zijn adequaat en op een hoog niveau. De
38
achteruitgang ten opzichte van het GSP+ systeem wordt gelegitimeerd door de overeenkomst met
internationale milieuconventies en ILO-conventies en bovendien moeten deze standaarden effectief
geïmplementeerd worden. Het akkoord wordt tevens ingeschreven in een bestaande politieke
dialoog rond mensenrechten met de regio. De civiele maatschappij krijgt een beperkte en
controlerende rol, binnen de monitoring van dit luik (Commissie, 2012, pp. 10-11). Het discours is dus
expansief, want de partnerlanden aanvaarden een model en kritiek wordt ook geïncorporeerd.
De Europese drang naar openheid wordt opnieuw bevestigd. Hoewel het om kleine markten gaat, is
het akkoord belangrijk omdat het een grote liberalisering voorstaat. Het vormt vooral een voorbeeld
vormt op het vlak van verregaande dienstenliberalisering. “Thirdly, the services chapters are very
ambitious and they set an important example for international liberalisation in services” (Business
Europe, 2012, p. 3). De drijfveer van preferentiële liberalisering en het behouden van een
competitieve positie voor de Europese dienstensector is duidelijk aanwezig. Er wordt aangestuurd op
een snelle ratificatie in het kader van competitieve liberalisering; er mag geen terrein aan de VS
verloren worden. “It should also be noted that with the US’ recent approval of the US-Colombia
FTA, it is important to ratify this FTA so as to ensure that the EU companies will not face a
competitive disadvantage. This FTA will establish parity between the EU and US companies in
these markets” (Business Europe, 2012, p. 1).
Het is hierbij opmerkelijk dat Business Europe het heeft over open regionale economie (2012, p. 1)
en dat er met betrekking tot vooruitgang gesproken wordt over de Andeslanden en niet enkel over
de twee partnerlanden. Zo wordt er gesuggereerd dat het akkoord regionale integratie ondersteunt,
terwijl dit net één van de civielmaatschappelijke kritieken. Ook de Commissie houdt regionale
integratie net als doel voor/“It aims at fostering regional integration among Andeans and preserves
the aspirations of all sides toward an association between regions by leaving the door open for other
Andean Community countries to enter into this partnership” (Commissie, 2012, p. 1).
Er wordt ook benadrukt dat de keuze om over te gaan van een preferentie-systeem naar een
wederkerig en open systeem bij de partnerlanden ligt. De EU zette hen dus niet onder druk en
onderbouwt geen asymmetrische verhouding. Deze keuze zal vooruitgang en ontwikkeling brengen.
“In turn, Peru and Colombia will benefit from the predictability and legal stability entailed in their
choice to move from an autonomously conceded system of preferences to a reciprocal set of benefits
under the Trade Agreement” (Commissie, 2012, p. 4). Er wordt ook ingegaan op de mogelijke
nadelen van het verlaten van het GSP+ systeem, maar het akkoord moet dit voor Colombia en Peru
opvangen. Het discours is dus egalitair, Peru en Colombia zijn belangrijke partners. De EU wordt
voorgesteld als een welvaartsbrenger, het akkoord brengt een veel groter voordeel voor de partners
39
dan voor de EU, zo wordt kritiek op de asymmetrische toegevingen geneutraliseerd. “Given the
relative size of the Parties’ respective economies, the economic and social impact of the Agreement
in Colombia and Peru will by far outweigh – in relative terms – the benefits it will generate for the
EU. (Commissie, 2012, p. 4). Er komt een heel grote exportgroei voor de partnerlanden. Business
Europe vangt het verlaten van het GSP systeem ook op met vooruitgang. “For BUSINESSEUROPE,
these arguments will support the potential negative effects of GSP reform for those important
partners” (Business Europe, 2012, p.2). Het gaat om een WTO-plus akkoord om markten te openen
voor exportbedrijven (Commissie, 2012, p.2) maar dit brengt egalitaire uitkomsten. Zo zal
dienstenliberalisering een betere infrastructuur voor de partners brengen (Commissie, 2012,p. 6). Er
wordt een immers een eerlijke verhouding tussen de partners gecreëerd en zullen Colombia en Peru
opklimmen naar een good governance niveau zoals binnen de EU. “This will contribute to enhancing
good governance and transparency in Colombia and Peru” (Commissie, 2012, p. 8).
Kortom, het is een belangrijk akkoord in het licht van expansie en competitie voor de EU. Het is
bovendien een voorbeeldakkoord en de partnerlanden wordt een belangrijke vooruitgang
voorgehouden. Dezelfde openheidsdrijfveren komen terug. Er wordt voor de partnerlanden
gesproken, vooruitgang en ontwikkeling komen er vanuit een competitieve positie die door de EU
ondersteund wordt. Als de partnerlanden op het niveau van de EU willen komen, kan dit enkel via dit
akkoord en open handel. In beide teksten wordt eenzelfde vooruitgangsdiscours voorgehouden met
een contrahegemonische incorporatiestrategie die egalitaire uitkomsten voorhoudt. Het discours is
expansief. Kritiek wordt geïncorporeerd. Er is een contrahegemonisch luik. Ontwikkeling vangt de
mogelijke asymmetrie op, regionalisme wordt gestimuleerd in plaats van afgeblokt en de rol van de
civiele maatschappij wordt beperkt. Het akkoord brengt immers vooruitgang op het bestuursniveau,
op sociaal en regionaal vlak.
2 Hoofdhypothese : Incorporatie van het Europees Parlement als niet-plaats
Er werd een verhoogde politisering van het handelsbeleid verwacht. Het Parlement had met dit
akkoord de perfecte kans om zich te profileren. In wat volgt brengen we aan de hand van tekst
enkele illustratieve momenten in het ratificatieverloop. Zo tonen we de evolutie van het Parlement
naar een niet-plaats in een efficient en technocratisch handelsbeleid aan. Discours en beleid zijn
wederzijds opbouwend, dus kunnen we uit het discours afleiden hoe het Parlement zich inschrijft in
haar gede-democratiseerde rol, eerder dan voor een politisering van het akkoord en dus van het
handelsbeleid te zorgen.
40
De kritiek wordt geïncorporeerd. De kern ligt op mensenrechten en niet op de negatieve impact die
het akkoord kan hebben. De grootste maatschappelijke lobbygroepen werkten bovendien ook rond
deze mensenrechten, eerder dan rond een kritische benadering van het marktopenende beleid van
de EU. Het Parlement wordt gezien als een drager en beschermer van de Europese waarden.
Hierdoor kan een parlementaire goedkeuring de legitimiteit van het Europees handelsbeleid
verhogen. Het Parlement speelt mee, legt haar gewicht in de schaal, maar de discursieve focus wordt
heel sterk weggehouden van civielmaatschappelijke kritiek over de gevolgen van het akkoord. Zo
wordt de kritiek die we hierboven aangehaald hebben geïncorporeerd. Er is dus amper ruimte voor
contestatie van het dominante discours van neoliberale marktvooruitgang. We identficeren vijf
momenten in het ratificatieverloop. Er wordt vertrokken uit een kritische positie maar het
Parlementair discours schrijft zich uiteindelijk in in het expansieve discours van de Commissie en de
vooruitgangsmythe en doet bevestigt vooral haar eigen rol. Zo blijkt dat het akkoord nooit echt
gecontesteerd wordt.
2.1 Moment 1: het contrahegemonisch expansief discours van De Gucht tegenover de
targetlanden wordt expansief tegenover het Parlement
In zijn speeches voor INTA (2010a, 2012d) wordt het expansief en contrahegemonisch discours ook
gevormd. Het gaat om een eerste belangrijke moment in de incorporatie van het parlementair
discours. Zoals al bewezen is het discours expansief tegenover de targetlanden en hier dus ook
tegenover het Parlement. De Gucht legitimeert expansie en beperkt de rol van het Parlement tot een
waardenrol.
2.1.1 Vooruitgangsdiscours
Ten eerste legt De Gucht sterk de nadruk op de stelling dat de EU Colombia en Peru ondersteunt in
hun eigen keuzes. De keuze voor een open economie ligt bij hen, maar de EU brengt de ingrediënten
aan om hun eigen hervormingsagenda te consolideren (De Gucht, 2010a, p. 1). Hierbij gaat De Gucht
ook over tot negatieve Othering. De open economie van Colombia wordt immers bedreigd door “one
of its neighbours” (2010a, p. 1). Zo kan De Gucht, zonder het expliciet te stellen, het alternatieve
regionalisme van ALBA, de Bolivariaanse Alliante voor Amerika onder leiding van Cuba en Venezuela,
ondermijnen en tevens aantonen dat er ideologische twisten in de regio zijn. Voor het Parlement
legitimeert hij het verlaten van de regionale aanpak. “As often evoked by this assembly […] an
accession procedure has been foreseen and the ambition to ultimately form a region to region
41
partnership has been reaffirmed on both sides” (2010a, p. 4). Bolivia en Ecuador kunnen toetreden
als ze dit gepast vinden, op basis van hun eigen keuze (2010a, p.4).
Positieve Othering wordt aan INTA voorgehouden. Er wordt voor de partnerlanden gesproken.
Vooruitgang en ontwikkeling beginnen bij een open marktmodel, daarom vormt het akkoord voor de
partnerlanden een logische keuze. Expansie creëert voor beide partijen welvaart en ondersteunt zo
de ontwikkeling naar politieke en sociale stabiliteit. “For Colombia and Peru, this agreement will
ease their progress to broad economic prosperity and provide a buttress to their political and social
stability. […]We expect this agreement will boost the development of our partner countries by
around one percentage point of their GDP through a similar rise in trade flows accordingly” (De
Gucht, 2012d, p. 1). Op deze manier ontkent De Gucht dus, tegenover INTA, dat de EU een model
oplegt en WTO-plus liberalisering eist. De voordelige keuze voor een open economie komt vanuit de
partnerlanden. Europa heeft de landen niet verplicht om het GSP+ systeem te verlaten, deze keuze
ligt bij henzelf. Negatieve gevolgen en asymmetrische toegevingen door het verlaten van dit systeem
worden opgevangen door de vooruitgangsmythe. De Gucht suggereert dat het akkoord voordeliger is
dan GSP +. “All these products were not covered by our GSP+ preferential regime” (2010a, p. 2). De
EU doet zelfs asymmetrische toegevingen in de tarieven voor productiegoederen (2010a, p. 4).
Bovendien brengt de investerings- en dienstenliberalisatie, die door beide zijden wordt doorgevoerd,
structurele ontwikkeling voor de targetlanden (2010a, p. 3). Dezelfde discursieve vooruitgang wordt
in de verf gezet als tegenover de targetlanden zelf. “It will generate new opportunities for economic
operators and act as an incentive for Andean countries to push through their reform agenda but also
– more importantly – to develop the means to offer improved social protection. This would
ultimately contribute to the alleviation of poverty” (2010a, p. 2). In zijn discours voor INTA
onderstreept de commissaris dus de vooruitgang op politiek en sociaal vlak door deze als het
belangrijkst voor te stellen. Net zoals Business Europe, stelt De Gucht een akkoord met de EU dus
voor als een sleutel tot ontwikkeling en armoedevermindering. Echter, er wordt tevens aangegeven
dat de EU meer marktopenend werkt dan de VS, zo wordt er toch aangegeven dat competitie een
drijfveer is (2010a, p. 4).
2.1.2 Contrahegemonische incorporatie
De Gucht gebruikt, tegenover INTA, een paradoxaal normatief discours; de normatieve doeleinden
worden bevestigd en tegelijk genuanceerd. De verantwoordelijkheden die de EU heeft door haar
“core principles […]the promotion of respect for human rights, democracy and the rule of law”
(2012d, p. 3) worden gebonden aan open handel. Het Parlement ziet zichzelf sterk als een drager van
Europese waarden en is dus gevoelig voor een normatief discours. Na het bevestigen van het
42
expansieve discours tegenover de targetlanden wordt het discours expansief tegenover het
Parlement.
Vanuit de economische voordelen worden de andere voordelen dus ingekaderd, zo wordt de
civielmaatschappelijke kritiek opnieuw geïncorporeerd. “But this deal is not all about business. For
business has an impact on society and we must take care of this also” (2012d, p. 2). De nadruk komt
op de sociale en de mensenrechtendimensie. De voordelen van vrijhandel zijn immers niet alleen een
stimulans voor sociale hervormingen, maar ook het kritische mensenrechtendiscours wordt
geïncorporeerd. “It will support economic development in Colombia and Peru. And it meets our
requirements in terms of human rights and sustainable development” (2012d, pp. 4-5). Er wordt
voldaan aan de standaarden van de EU, wat deze zijn wordt hier niet gespecifieerd, maar het gaat
niet om dezelfde eisen als binnen de EU. Er is bovendien een “ambitious chapter”(2012d, p. 5) over
duurzame ontwikkeling, de EU verbetert de arbeidsvoorwaarden en natuurbescherming in haar
partnerlanden via effectieve verplichtingen. De civiele maatschappij wordt ingeschreven in een
onpartijdige en doorzichtige controle. Zo wordt niet enkel de civielmaatschappelijke kritiek, maar ook
de democratische kritiek geneutraliseerd. De Gucht geeft het akkoord een politieke dimensie, het
maakt deel uit van het biregionale partnerschap met Latijns-Amerika, dit partnerschap moet zorgen
voor competitiviteit maar ook voor sociale cohesie (2010a, p.4). Dit is opmerkelijk, aangezien de
Commissie lang geprobeerd heeft om het Akkoord als puur economisch voor te stellen.
Deze politieke dimensie creëert de noodzaak tot ratificatie. Door het Parlement te wijzen op haar
contrahegemonische verantwoordelijkheid wordt kritiek geneutraliseerd. De realiteit wordt niet
ontkend maar er wordt nadruk gelegd op de inspanningen van Colombia en dus op de vooruitgang.
Het verlaten van de eisen onder het GSP+ systeem wordt opgevangen door deze lokale vooruitgang
en door de bindende mensenrechtenclausule (2010a, p.4). Vooruitgang wordt beklemtoond maar
ook genuanceerd. Het gaat hier om een paradoxale incorporatie, er is al een grote vooruitgang
gemaakt, waardoor er geen hogere eisen nodig zijn, maar het akkoord ondersteunt tegelijk ook
verdere vooruitgang. De Gucht kan de normatieve dimensie dus zowel bevestigen als uitbuiten,
zonder deze echt door te moeten voeren via handelssancties.Daarbij komt dus opnieuw een
retorische Othering van Colombia, een uitweg voor de gewelddadige geschiedenis van Colombia
wordt discursief in verband gebracht met de economische expansie voor de EU. Via het akkoord kan
de EU een positieve evolutie ondersteunen. Het Parlement moet meegaan in dit discours als het haar
verantwoordelijkheid wil opnemen. Zo incorporeert De Gucht de kritiek. “I believe the EU would be
overlooking its responsibilities if it were to walk away from such a deal. We have an opportunity
before us to support the transition of Colombia in particular from a history of conflict and violence to
a future of peace, freedom and opportunity” (2012d,p. 2). Een ratificatie door het Parlement geeft
43
legitimiteit aan het mensenrechtenluik. Tegelijk plaatst het mensenrechtendiscours het Parlement
voor een verplichting. Het Parlement wordt op haar verantwoordelijkheid gewezen en moet dus, om
haar rol van waardendrager te spelen, het akkoord ratificeren. De EU is immers niet verantwoordelijk
voor de slechte mensenrechtensituatie maar wel voor de verbetering van deze situatie, in het
verleden en in de toekomst. Enkel de positieve evolutie wordt dus aan het akkoord gelinkt.
Kortom, het discours van De Gucht is expansief ten aanzien van de partnerlanden en ten aanzien van
het Parlement, hierbij wordt beiden een vooruitgang voorgehouden die er komt door het akkoord.
Asymmetrische uitkomsten en regionale verdeling ten voordele van Europese expansie worden
geneutraliseerd en het akkoord wordt een duidelijk politieke dimensie gegeven om de
civielmaatschappelijke kritiek te incorporeren en het Parlement op haar verantwoordelijkheid te
wijzen. Zo wordt parlementaire oppositie beperkt tot het mensenrechtenluik. Contestatie wordt dus
duidelijk gestuurd om van het Parlement een niet-plaats te maken.
2.2 Moment 2 Studie op vraag van INTA: inperking en beperking van de kritiek
In een studie (Bartels, Kean, Stevens & Woolcock, 2012) die door INTA gevraagd werd en uitgegeven
werd door het Directoraat voor Externe Zaken van het Parlement in maart 2012,
komen
hoofdzakelijk dezelfde drijfveren als die van de Commissie terug - expansie en competitie - en wordt
hetzelfde vooruitgangsdiscours bevestigd. Niet enkel hetzelfde discours wordt gevolgd, ook dezelfde
inperking. In de studie wordt de civielmaatschappelijke kritiek geïncorporeerd en wordt de
mogelijkheid voor het Parlement om zich kritisch op te stellen ingeperkt tot het contrahegemonische
mensenrechtenluik. Daar wordt de rol van het Parlement duidelijk ingeperkt.
“Many of the civil society criticisms of the Agreement have been addressed in the final text.
The provisions on sustainable development are equivalent to the current practice in trade
agreements. On the issue of human rights the Parliament will need to judge whether its
consent for the Agreement is seen as a means of ensuring continued progress towards better
implementation in the partner countries, or as condoning existing practices.” (Bartels et al.,
2012, p. 1)
Hier al wordt de kritiek geneutraliseerd. De civielmaatschappelijke kritiek is opgenomen. Het
duurzame ontwikkelingsluik wordt ingeschreven als courant binnen de huidige generatie
handelsakkoorden en dus als voldoende. Het Parlement wordt dus aangestuurd een beslissing te
nemen rond de normatieve dimensie van het akkoord; mensenrechten. Het Parlement moet
beslissen er een problematische situatie ondersteund wordt of net een vooruitgang onderbouwd
wordt. De nadruk komt bovendien op de politieke dimensie eerder dan marktopenende te liggen. De
EU heeft niet veel belang bij marktopening in de regio. ”Colombia and Peru are however, not major
markets and the fact that the EU chose to negotiate with CAN is due to existing political
44
commitments [rather] than pursuit of the Global Europe aim of negotiating with countries that have
significant growth potential” (2012, p. 6).
2.2.1 Bevestiging van expansieve handelsstrategie
“This model in itself provides for flexibility in order to accommodate the interests of the
parties, so that key interests of the EU as well as Colombia and Peru have been respected.
The choice of negotiating with Colombia and Peru however appears to owe more to previous
political commitments by the EU than the size of the markets concerned” (2012, p. 53).
Zo wordt er een duidelijk politieke dimensie gegeven. De nieuwe Europese strategie van actieve
marktopening via vrijhandelsakkoorden met groeilanden wordt afgetoetst. Aangezien beide landen
maar voor een heel klein deel van de EU-export zorgen is het niet duidelijk of het akkoord in de
strategie kadert. De strategie op zich wordt echter niet in vraag gesteld, kritiek wordt opgevangen. Er
wordt bovendien duidelijk gesteld dat er binnen de nieuwe strategie rekening gehouden wordt met
de sleutelbelangen van alle partners. Deze belangen worden niet gespecifieerd maar blijken vooral
de belangen van de exportgerichte sectoren te zijn. Het akkoord wordt bovendien gekaderd als, zoals
de Commissie dit stelt, een bouwsteen voor de consolidatie van de relatie met Latijns-Amerika en
een voorbeeldakkoord voor de regio.
“In this sense therefore there could be a question mark as to whether the Agreement is a
good fit with the policy of negotiating with significant markets. […] If one takes a broader
view it is also possible to argue that the Agreement sets a precedent for further 'new
generation' FTAs with Latin American partners, such as the now restarted negotiations with
Mercosur” (2012, p.8).
De sterk benadrukte politieke belangen wordt paradoxalerwijs ook beperkt, net zoals De Gucht dit
deed. “The EU-Colombia/Peru agreement is essentially economic in its focus. […] it does not contain
any provisions for political dialogue, or more general cooperation on non-economic matters” (2012,
p. 47). Dit komt omdat deze voorbehouden zijn voor de dialoog met de Andesgemeenschap en zo
kunnen afgeschoven worden. De Commissie heeft ook lang geprobeerd om het Akkoord als puur
economisch te classificeren.
Er komen dus toch drijfveren van expansie naar boven. Hoewel de nadruk dus op de politieke
dimensie ligt, staat de bedrijfswereld er wel duidelijk achter. Voor specifieke domeinen zijn er wel
belangrijke winsten. Er is vooral steun uit de dienstensector. Dit wijst op de drang naar preferentiële
liberalisering “The balance of business opinion in the EU is strongly in favour of a rapid consent to the
Agreement. […] The European services sector […] strongly supports the early ratification of the EU
Agreement” (2012, p. 19). Het is opmerkelijk dat, hoewel het gaat om kleine markten, er toch
aandacht wordt besteed aan de dynamiek van competitieve liberalisering. Het akkoord wordt
45
nauwkeurig onderzocht in het kader van competitie. Beide landen sloten voorheen al akkoorden met
de VS en Canada, en Peru ook met China. “The US led the EU in negotiating bilateral agreements with
Peru and Colombia. […]The opening of negotiations between the EU and CAN provided an additional
incentive for the US and the US ratified the US-Peru agreement in January 2009 and the U.S.Colombia in October 2011” (2012, p. 9). De EU volgt dus andere spelers in het sluiten van een
akkoord met deze landen. “The Agreement broadly matches the US and Canadian agreements with
Colombia and Peru” (2012, p.6).
Er wordt expliciet gesteld dat het akkoord er komt omdat Europese exportbelangen dezelfde
voordelen als Amerikaanse zouden hebben in de regio. “In general terms the scope of the US and EU
agreements are the same, so that EU exporters have equivalent access to the Colombian and
Peruvian markets as US exporters […] The EU agreement contains more WTO+ clauses” (2012, p. 13).
De EU gaat dus verder dan de VS in het WTO-plus domein, dit wordt voorgesteld als heel belangrijk
voor Europese belangen. Vooral in diensten- en investeringsliberalisatie worden de belangen van de
exportgerichte bedrijven gevolgd. “Key EU interests were secured through improved access in many
services market […]This places EU companies in a privileged position to bid for contracts from public
works” (2012, p. 13).
2.2.2 Focus op mensenrechten
Er wordt dus vermeld dat de bezorgdheden van de civiele maatschappij tijdens de onderhandelingen
aan bod zijn gekomen, zo wordt gesuggereerd dat deze belangengroepen gewogen hebben op het
Akkoord. Echter, dit is misschien “not to their full satisfaction”, terwijl de bedrijfsbelangen “very
supportive” waren (2012, p.22). De civielmaatschappelijke kritiek wordt opmerkelijk voorgesteld.
“These have centred on human rights, sustainable development and some trade-related issues such
as the asymmetric nature of market opening” (2012, pp. 6-7). Mensenrechten en duurzame
ontwikkeling worden dus vooropgesteld om zo een contrahegemonisch discours over te kunnen
nemen en het Parlement op haar verantwoordelijkheid te wijzen.
“In general the European organizations, such as organized labour, OXFAM, Christian Aid and
CAFOD have been mainly concerned with human rights violations and negative
environmental impacts, while smaller organizations, mainly Latin American (such as the Red
Colombiana de Acción Contra el Libre Comercio- RECALCA) have also criticized what they see
asasymmetric concessions by Colombia and Peru and the impact on state sovereignty” (2012,
p. 20)”
De civielmaatschappelijke kritiek wordt geïncorporeerd. De kritiek op de asymmetrische verhouding
wordt duidelijk voorgesteld als kritiek van kleinere en Latijns-Amerikaanse organisaties. Deze kritiek
wordt dus impliciet als minder belangrijk voorgesteld. Zo loopt de kritiek van de grote spelers gelijk
46
met de domeinen waar het Parlement oppositie moet voeren. Het gaat om een verzwakking van de
huidige eisen onder GSP +. De Commissie en de lidstaten lijken echter beslist te hebben dat het
akkoord mensenrechten ondersteunt. Hier wordt de rol van het Parlement ingezet. “To ensure
improvement continues the Parliament will wish to ensure that the various fora available are used to
monitor progress and that the EU is prepared to use the powers available under the Agreement
should improvements not continue” (2012, p. 53). Het Parlement moet er voor zorgen dat het
normatieve luik effectief geïmplementeerd wordt en moet de vooruitgang controleren. Er worden
dus geen aanpassingen van het akkoord voorgesteld, maar een correcte implementatie. Er wordt
evenwel op gewezen dat het arbeids- en duurzame ontwikkelingsluik van de akkoorden met de VS en
Canada wel onder een geschillenbeslechtingsprocedure vallen. Deze kritiek wordt opgevangen. De
EU gaat immers verder in het eisen van de implementatie van de ILO conventies. De implementatie
van natuurbescherming en de consultatie van de civiele maatschappij staan de akkoorden op
hetzelfde hoge en gepaste niveau (2012, p. 14). Een vergelijking met andere spelers neutraliseert dus
de civielmaatschappelijke kritiek. “Both EU and US agreements also contain provisions to ensure that
views of civil society are appropriately considered through public consultations” (2012, p. 14).
Mogelijke kritiek op het feit dat er geen geschillenbeslechtingsprocedure is voor deze domeinen
wordt ook geneutraliseerd. Het bindende artikel 1 vangt de mensenrechtenkritiek op. De
bezorgdheden blijven maar deze clausule is een positieve stap, het gaat om implementatie. “So the
powers are there to act if Colombia or Peru fail to make continued progress on the human rights
front. The key issue therefore appears to be not whether there are sufficient powers but how ready
the EU will be to use them” (2012, p. 22)? Daarbij komt dat de achteruitgang rond implementatie
van arbeidsrechten binnen het GSP+ systeem kan opgevangen worden bij een brede interpretatie
van de mensenrechtenclausule. Zo wordt de overlap tussen het mensenrechtenartikel en het
duurzame ontwikkelingshoofdstuk gebruikt als legitimatie. Het feit dat er geen specifieke
geschillenbeslechtingsprocedure is bij duurzame ontwikkeling wordt ook opgevangen door de
betrekking van de civiele maatschappij in een controle-comité, de mogelijkheid tot een
expertendoorlichting en de verplichting om bij het geval van gebrekkige implementatie aan te tonen
hoe dit recht gezet kan worden (2012, p. 23). Hierbij volgt men dus de Commissie.
Het akkoord brengt bovendien een ondersteuning van mensenrechtenvooruitgang in afwachting van
de ratificatie van een politiek akkoord met de CAN. Zo komt de focus volledig op het
mensenrechtenluik te liggen. Er is dus geen bijkomend akkoord nodig. De implementatie van het
akkoord, zowel rond markttoegang als rond mensenrechten, zal uiteindelijk bepalen in welke mate
het succesvol is (2012, p. 7). Het Parlement krijgt dus een controlerende rol.
47
2.2.3 Opvang van asymmetrie: gematigdheid en vooruitgang
Kritiek over de asymmetrie wordt ook aangehaald; het gaat om een verhoogde competitie voor land,
verhoogde druk op het leefmilieu en een verlies van importinkomsten, waardoor er minder fiscale
inkomsten naar sociale doeleinden kunnen gaan (2012, pp. 19-20). De asymmetrische marktopening
wordt dus niet ontkend, maar binnen het paradigma van liberale vooruitgang geplaatst en de
verantwoordelijkheid wordt verschoven naar de partnerlanden. Expansie wordt dus ook hier
gelegitimeerd. Ten eerste, krijgt liberalisering duidelijk de voorkeur op overheidsbescherming van
gevoelige sectoren (2012, p. 22). De keuze voor marktopening ligt bovendien, net zoals in het
discours van de Commissie, bij de partners en er blijft beleidsruimte voor de ondersteuning van
kleine sectoren. Beide partners hebben bovendien ook al akkoorden met de concurrentie
onderhandeld. Er wordt hier ook gesteld dat de preferentiële liberalising – investeringen, diensten en
intellectuele eigendom - geen negatieve gevolgen brengt. Er is flexibiliteit voor medicijnen, en bij de
liberalisering kunnen er uitzonderingen worden ingeroepen voor sociaal en economisch
achtergestelde groepen, net als voor etnische groepen en cultureel patrimonium. Het akkoord zal
ook geen grotere negatieve impact hebben op landcompetitie. Aangezien beide landen onder GSP+
vallen op dit moment, is er al een nultarief voor primaire producten. Als er grotere competitie voor
land komt, is dit dus het gevolg van nationale ontwikkelingsstrategieën (2012, p.7, pp. 20-21). Zo
wordt de verantwoordelijkheid van een mogelijke negatieve en asymmetrische impact afgeschoven
naar de targetlanden. Incorporatie van kritiek komt er opmerkelijk genoeg vanuit een kritisch
onafhankelijk rapport dat door veel ngo’s gebruikt wordt. In het SIA wordt er gewag gemaakt van
negatieve uitkomsten voor de partnerlanden. In de studie wordt dit rapport genuanceerd. “The
Sustainability Impact Assessment (SIA) for the EU-Andean FTA was undertaken in 2009 before the full
details of the Agreement with Colombia and Peru were known, and prior to the definitive departure
of Ecuador from the negotiating table” (2012, p. 28). Peru en Colombia zullen economisch sterk
groeien. Paradoxaal genoeg wordt er wel aangetoond dat de grootste absolute voordelen toch voor
de EU zijn. “The gains in all cases are small in terms of changes in GDP. In absolute terms however,
the real income effects from the agreement are largest for the EU” (2012, p. 28). Zo wordt de
asymmetrische verhouding dus wel bevestigd. Meteen wordt er overgegaan tot een verdere
nuancering. Asymmetrie wordt zoveel mogelijk weerlegd om de civielmaatschappelijke kritiek te
incorporeren. Er komt nadruk op de domeinen waar er vooruitgang is.
“It is therefore possible to assess the trade-related concerns expressed by NGOs. In some
cases these products correspond to those identified in the SIA, but in others they don’t. For
48
example, clearly in the case of Colombia its banana exports to the EU market - which account
for the vast majority of the value of exports that do not currently receive duty free treatment
– will benefit from the Agreement relative to the status quo” (2012, p. 37).
Andere sectoren waar er een mogelijk negatieve impact zou komen, vooral dus landbouw, zijn al
gevoelig onder het GSP + systeem. In de melkproductensector, waar veel ngo’s oneerlijke
concurrentie vrezen, wijst men er op dat het systeem van vaste minimumprijzen binnen de
Andesregio behouden mag blijven (2012, p. 37). De EU staat dus een gematigde liberalisering voor.
2.2.4 Regionalisme en een gematigde EU
Een derde civielmaatschappelijke kritiek concentreert zich op het regionalisme. Er wordt benadrukt
dat de EU, lang voor het akkoord, de CAN ondersteunde (2012, p. 8). De nadruk ligt op wat de EU
voor de integratie doet en de gevolgen van het akkoord worden geminimaliseerd. Hiervoor wordt
dezelfde strategie als die van De Gucht gebruikt. “EU efforts to negotiate a region-to region
agreement with the CAN were not successful due to issues within the CAN” (2012, p. 1). De EU heeft
de breuk in de CAN niet veroorzaakt, de verantwoordelijkheid wordt ook hier bij de landen in de
regio gelegd, immers door ideologische verschillen. Bovendien is de EU niet de eerste speler die
bilaterale akkoorden met deze landen sluit. Het akkoord staat los van deze falende regionale
organisatie en Bolivia en Ecuador kunnen via de clausule toetreden.
“The conclusion of the EU Colombia-Peru Trade Agreement is unlikely to have made the
prospects for integration in the CAN much worse. Ideological differences were already
present within CAN and Colombia and Peru had already negotiated bilateral FTAs with the US
and Canada (and Peru with China) before the EU finalised the Agreement” (2012, p. 5).
Het falen van regionalisme wordt dus gekaderd vanuit “divergent views on liberalization”(2012, p.8).
Er wordt gesteld dat Bolivia en Ecuador Venezuela volgden naar de ALBA, een alternatieve regionale
organisatie die linksere accenten legt en dus niet meegaat in een proliberaliseringsagenda (2012,
p.16). De interne ideologische geschillen worden verschillende malen herhaald. “Negotiations were
started in 2007, but suspended in 2008 due to differences within the Andean Community” (2012, p.
8). Er wordt echter wel op gewezen dat de CAN oorspronkelijk een gedifferentieerde aanpak vroeg
waar de EU niet op is ingegaan. Hierbij gaat men over tot een Othering van de weigerende landen om
het akkoord te legitimeren. Zo wordt er voor deze landen gesproken; ze staan niet open voor een
liberale, superieure aanpak. Bolivia trok zich officieel terug in verband met intellectuele
eigendomsrechten en dienstenliberalisatie. Echter er wordt hier gesteld dat Bolivia zich in de praktijk
vooral terugtrok omdat een liberaal akkoord niet te verzoenen valt met de Calvo-doctrine van ALBA,
een doctrine die overheidsinvestering voorstaat. De EU, daarentegen, zou wel compromissen
gezocht hebben in deze domeinen. Zo wordt de EU voorgesteld als een gematigde
49
liberaliseringsactor, terwijl ze volgens civielmaatschappelijke kritiek WTO-plus domeinen op een
agressieve manier doordrukte en openheid verkoos boven de ondersteuning van regionale
integratie. Ecuador riep de bananentwist in, maar er wordt voor dit land ook gesteld dat het om het
lidmaatschap van ALBA gaat. Door het kaderen van het falen van een regionale aanpak als het gevolg
van interne ideologische twisten kan de expansieve agenda van de EU dus gelegitimeerd worden.
“If bilateral agreements have a detrimental effect on integration within the CAN, these were
therefore already in place” (2012, p. 53). De EU zet de regionale integratie dus niet onder druk. Ook
de brede natuur van het akkoord komt de gehele regio ten goede, er komen immers meer
transparante standaarden en regels voor handel tussen de landen onderling (2012, pp. 17-18). Zelfs
zonder het bereiken van een regionaal akkoord bevordert de EU de integratie of werkt ze deze in
ieder geval niet tegen.
2.2.5 Conclusie: naar een niet-plaats
Dezelfde vooruitgang via expansie wordt bepleit vanuit een nadruk op de contrahegemonische rol
voor het Parlement. De civielmaatschappelijke kritiek wordt aangehaald, maar tegelijk ook
geïncorporeerd in de parlementaire rol of geneutraliseerd. Het falende regionalisme wordt
verschillende malen gelegitimeerd en is geen reden voor een verlate ratificatie. Ook de
asymmetrische uitkomsten worden niet als een hinderpaal beschouwd. De marktopeningsstrategie
van de EU en het expansieve discours worden dus niet in vraag gesteld, hier moet het Parlement zich
niet kritisch opstellen. Het akkoord wordt ingeschreven in de nieuwe strategie van de EU als een
bouwsteen naar een grotere marktopening in de regio. De politieke verwachtingen worden
benadrukt en tegelijk getemperd. Hoewel er gesuggereerd wordt dat het akkoord uit een politiek
engagement voortkomt, brengt het dus ook een belangrijk economisch voorbeeld. Bovendien is het
een gevolg van internationale competitie en bedrijfsbelangen, vooral in WTO-plus domeinen. Echter,
ligt de keuze duidelijk bij de partners. Het Parlement wordt gevraagd om oppositie te voeren rond
mensenrechten indien nodig, maar dit wordt tegelijk ook beperkt tot een controlerende rol rond
implementatie. Over de andere civielmaatschappelijke kritieken wordt er opmerkelijk genoeg geen
opvolging door het Parlement voorgesteld. Zo draagt deze studie bij tot de plaatsing van het
Parlement binnen een gedepolitiseerde handelspolitiek. De ruimte voor contestatie wordt immers
beperkt en er komt een evolutie naar een niet-plaats binnen het handelsbeleid.
50
2.3 Moment 3 Parlementaire vraag en plenair debat: van kritiek naar incorporatie
2.3.1 Parlementaire vraag: kritische opstelling
Het akkoord brengt de mogelijkheid om een rol te spelen en zich te profileren vanuit het
informatierecht. In de parlementaire vraag (David, Lange & Moreira, INTA, 2012) aan commissaris
De Gucht wordt er duidelijk een positie ingenomen tegenover de Commissie. Het Parlement lijkt haar
politieke rol op te nemen. Er wordt toegekomen aan de kritiek van de civiele maatschappij. Het
Parlement lijkt hier een brede oppositie als politiek en kritisch tegengewicht te willen bieden. De
focus ligt echter wel al op mensenrechten. De fondsen voor beide landen om de implementatie van
mensenrechten, arbeidsrechten en natuurbescherming te ondersteunen, vervallen in 2013. Er wordt
gevraagd hoe de Commissie dit verder financiëel zal ondersteunen en welke bindende mechanismen
er zijn voor de implementatie van mensenrechten, ondermeer rechten van inheemse minderheden,
vrouwen en kinderen. Verder wordt de Commissie gevraagd hoe ze de civiele maatschappij laat
participeren en hoe ze de implementatie van het duurzame ontwikkelingshoofdstuk zal garanderen.
Er komt dus een sterke profilering. Het idee van een actieplan met bindende gevolgen en
benchmarks voor duurzame ontwikkeling wordt geponeerd. De vraag lijkt dus aan te sturen op een
heronderhandeling. Bovendien wordt de mogelijke asymmetrie in rekening gebracht. Vanuit de
conclusies van het SIA wordt er gevraagd wat en hoe het akkoord precies bijdraagt aan
armoedebestrijding, sociale cohesie en duurzame ontwikkeling. Er wordt dus een bevestiging van het
vooruitgangsdiscours gevraagd. In de vraag komt er echter wel niets over de invloed op het
regionalisme. Opmerkelijk is dat hier gevraagd wordt wat de Commissie zal doen, de
verantwoordelijkheid voor vooruitgang wordt dus duidelijk binnen de EU gelegd. Het Parlement lijkt
invloed te willen uitoefenen op de uitkomsten van het akkoord.
Een illustratief moment echter is het debat bij het antwoord van de commissaris. Daar wordt immers
echt duidelijk hoe de interactie met de Commissie van het Parlement een niet-plaats maakt. Kritiek
wordt geconcentreerd op mensenrechten en geïncorporeerd. Het is opmerkelijk hoe weinig de
mogelijke asymmetrische uitkomsten van het akkoord aan bod komen en hoe het Parlement het
discours van de Commissie reproduceert. De focus wordt verlegd naar het ondersteunen van
vooruitgang.
51
2.3.2 Antwoord De Gucht; verdere incorporatie en inperking parlementaire rol
In zijn antwoord op de parlementaire vraag legt De Gucht (2012i) de nadruk op mensenrechten in de
relatie tussen de EU en beide landen. De Gucht benadrukt opnieuw de politieke dimensie en de
effectiviteit van het mensenrechtenluik en duurzame ontwikkelingshoofdstuk. Asymmetrische
uitkomsten komen niet aan bod. De focus komt bovendien op de partnerlanden te liggen. De EU
ondersteunt een vooruitgang en dit al sinds lang. Samenwerkingsprogramma’s en fondsen zijn al
lange tijd gebruikt voor de bevordering van mensenrechten. De Gucht wijst er op dat Europese hulp
er komt op vraag van de tegenpartij en dus niet enkel vanuit Europese waarden. De partnerlanden
stellen dus mee de doelen en prioriteiten op. Zo wordt er op gewezen dat de partnerlanden arbeidsen mensenrechten hebben geïdentificeerd als een prioriteit in de bilaterale relatie). Bovendien wordt
deze samenwerking ondersteund door de ratificatie van de acht ILO conventies, het is dus
multilateraal bewezen dat beide landen rechten centraal zetten (2012i, p.2). Dat de eisen minder zijn
dan onder het GSP+ systeem wordt niet vermeld.
Colombia heeft dus grote vooruitgang geboekt. Beide landen hebben de situatie voor vakbonden
sterk verbeterd. De situatie echter nog niet perfect (2012i, p.3). Vooruitgang wordt dus ook
genuanceerd. De verantwoordelijkheid voor het oplossen van de problemen ligt in essentie bij de
partnerlanden. Hierbij wordt bovendien gewezen op een lang partnerschap dat niet in gevaar mag
gebracht worden. “The politicians in both countries are serious when they claim that they are trying
to resolve sometimes very difficult and longstanding situations. I think we have an honourable
partnership with them in this enterprise for the better. I hope that the Parliament will give its assent
to what we have proposed” (2012i, p. 4). Het akkoord bouwt dus verder op de positieve evolutie en
kan bijgevolg niet verworpen worden. “But I also want to make very clear that we would do no
service to human or labour rights in either country by rejecting this agreement, because one of the
core objectives of the agreement has been, precisely, to reinforce these positive developments”
(2012i, p. 3).
De rol van de civiele maatschappij wordt opnieuw ingeschreven in de implementatie. Er is een
transparant, voorspelbaar en breed mechanisme dat de implementatie van de arbeidsrechten en
natuurbescherming moet verzekeren. Dit mechanisme kan door elke partij in gang gezet worden en
er volgt een doorlichting door onafhankelijke experten.
“I consider this system more, rather than less, effective than the general dispute settlement
mechanism which applies to other parts of the agreement. True, it does not provide for the
usual retaliatory mechanisms, like raising tariffs, but these would be counterproductive. They
52
do not encourage permanent changes in a country’s policies, and too often they end up
harming those they are intended to protect” (2012i, p.3).
Deze vorm van arbitrage is volgens De Gucht voordelig, want het is meer open en minder rigide. Er
moet niet bewezen worden dat een maatregel een negatieve impact op handel heeft. Bovendien is
het Artikel 1 over mensenrechten essentieel en dus bindend, volgens De Gucht is dit de meest
duidelijke en sterke toewijding mogelijk (2012i, p.3). Net zoals in de studie vangt dit artikel veel
kritiek op. Zo kan De Gucht een actieplan afwimpelen. De VS sloot er één, maar had geen bindend
mensenrechtenartikel.
Een bijkomend akkoord zou helemaal niet zo effectief zijn en enkel negatieve gevolgen hebben, het
zou bovendien de geloofwaardigheid van de EU als onderhandelaar ondermijnen (2012i, p. 4).
Mensenrechten staan dus helemaal centraal. Opmerkelijk is dat De Gucht niet antwoordt op de vraag
over mogelijke negatieve gevolgen van het akkoord en dat de rol van de civiele maatschappij wordt
beperkt tot consultatie en arbitrage. Het Parlement wordt opnieuw op haar controlerende rol in
verband met mensenrechten gewezen. “I expect the European Parliament to follow up what happens
once the agreement has been ratified; the Commission will do the same. We have a lot of
possibilities to steer the process; it would not be a good idea to restart discussions at this point”
(2012, p. 3).
Kortom, De Gucht legt opnieuw de nadruk op de politieke dimensie. Het discours van de Commissie
is expansief ten aanzien van het Parlement. Mogelijke kritiek wordt enkel rond mensenrechten
geconcentreerd. Het akkoord ondersteunt dus vooruitgang. Hierdoor heeft het Parlement enkel een
controlefunctie. Het Parlement kan niet wegen op het handelsbeleid van de Commissie ten aanzien
van Colombia en Peru, maar moet de Europese waarden uitdragen en beschermen. Een bijkomend
akkoord zou enkel negatieve gevolgen hebben.
2.3.3 Plenair debat: nadruk op rol binnen expansief handelsbeleid
Vanuit de vraag kan men verwachten dat er rekening gehouden wordt met de mogelijke negatieve of
asymmetrische gevolgen van het akkoord. Echter, via een analyse van het schriftelijk verslag van het
plenair
debat
(Europees
Parlement,
2012)
wordt
bewezen
dat
het
Parlement
haar
contrahegemonische rol opneemt zonder het expansieve beleid in vraag te stellen. Vanuit het
informatierecht probeert men te wegen op het akkoord Deze rol is echter een controlerende en
politieke rol die zich essentiëel inschrijft in een efficient en gede-democratiseerd handelsbeleid.
Handel heeft duidelijk een welvaartsbrengende rol en wordt meteen ingeschreven in het normatieve
voortuigangsdiscours van de Commissie.
53
“I believe it is clear that trade is not an end in itself but a means of improving people’s living
conditions. […] Parliament is, of course, investigating very carefully, on the basis of the rights
granted to it under the Treaty of Lisbon, whether this trade agreement with Colombia and
Peru meets these requirements” (Lange, Europees Parlement, 2012).
Door Bernd Lange wordt de nadrukkelijke vraag voor een bijkomend akkoord gesteld, net om deze
welvaartsbrengende rol van handel te verzekeren. Hier wordt er dus verantwoordelijkheid bij de
Commissie gelegd. “We believe it is necessary for us to enter into additional agreements with the
Colombian and the Peruvian governments so that we can be certain that the trade agreement will
bring about significant improvements in the living conditions of the people” (Lange, Europees
Parlement, 2012). Daarna wordt, door Mario David, de andere auteur van de vraag, echter het
egalitaire discours van de DG Handel gereproduceerd, net vanuit dezelfde welvaartsbrengende
dimensie. “We strongly support it. We trust this agreement will help our partner countries on their
path to economic growth and development, contributing to fighting poverty, promoting social
cohesion and sustainable development. (David, Europees Parlement, 2012)” De partnerlanden
moeten ondersteund worden, het handelsdiscours wordt niet in vraag gesteld. “By being nearer to
our partner countries, we are helping their citizens. This is the only known way to make a better and
fairer world” (David, Europees Parlement, 2012). Het akkoord brengt de partners dus vooruitgang, zo
wordt asymmetrie opgevangen.
Handel krijgt in het debat een politieke dimensie, omdat het Parlement een informatierecht heeft,
probeert men aan te tonen dat het politiek kan wegen op het akkoord. het Parlement voert haar
eigen democratische rol heel nauwgezet uit. “Because a trade agreement is also a political
instrument and we wanted to have an opportunity to discuss politics” (David, Europees Parlement,
2012). Hier wordt er echter al gevraagd om een roadmap voor de partnerlanden en niet voor een
heronderhandeling, de steun van de Commissie is mogelijk, maar het initiatief ligt bij de partners. Zo
verschuift de focus naar de partnerlanden. De civiele maatschappij moet betrokken worden in
“permanent institutionalized mechanisms” (David, Europees Parlement, 2012). De rol van de civiele
maatschappij wordt door David institutioneel ingekapseld en beperkt.
“In an open and free society, civic organisations have the right to be heard, but then it is up
to the democratically elected governments to make their choices and assume their
responsibilities. The role of civic forums is not to replace governments, particularly when
they are democratically elected governments, as is the case in both countries” (David,
Europees Parlement, 2012).
Ook hier wordt de keuze van de partnerlanden benadrukt. Open en vrije maatschappijen worden
geassocieerd met een democratische keuze. De civiele maatschappij is geen medebeslisser, het feit
dat civielmaatschappelijke organisaties niet veel invloed hebben wordt ingekaderd in het feit dat
beide partnerlanden legitieme democratieën zijn. Zo kan het democratisch gehalte gelegitimeerd
54
worden zonder dat het Parlement afbreuk doet aan de evolutie naar een efficiënt handelsbeleid.
Bovendien kan op deze manier ook de kritiek van de civiele maatschappij geneutraliseerd worden via
het Parlement en kan het Parlement haar eigen rol bevestigen ten aanzien van de
civielmaatschappelijke mobilisatie. Kortom, zo wordt zelfs de de-democratisering van het
handelsbeleid bevestigd.
Er wordt voor de partnerlanden gesproken, vooral vanuit een positieve hoek, net zoals De Gucht dit
doet. Colombia en Peru hebben grote inspanningen geleverd. Deze vooruitgang wordt sterk
benadrukt, maar tegelijk ingeperkt zodat de EU verdere vooruitgang kan ondersteunen.
“We express our highest admiration to both Colombia and Peru for a notable improvement
of the general living standards of their citizens. A special word for President Juan Manuel
Santos, who is changing very rapidly a country that lived for decades with an armed conflict,
violence and impunity, corruption and drug trafficking […] in the fields of human rights,
labour activists, sustainable development or indigenous peoples’ rights. Nevertheless,
despite these Herculean efforts, change takes time” (David, Europees Parlement ,2012).
Expansie brengt dus vooruitgang. Zo wordt het mensenrechtendiscours hier ook gebruikt als een
legitimatie van het akkoord; de ondersteuning van de vooruitgang. “The agreement is good for the
European Union, Colombia and Peru, given that it boosts development and combats poverty, and this
is a good tool against social injustice, which is the best breeding ground for violence” (Barandica,
Europees Parlement, 2012).
De rol van Europa als uitdrager van mensenrechten wordt dus heel sterk op de voorgrond geplaatst.
Mensenrechtenvooruitgang staat in verband met economische expansie en liberalisering, zo wordt
het Europees model expansief. “Trade in goods and services not only brings economic benefits, but,
most importantly, it also encourages people in Europe and South America to interact. This interaction
is an essential means of gaining an even deeper understanding of the importance and the absolute
value of the rule of law and human rights “(Quisthoudt-Rohowl, Europees Parlement, 2012).
Echter, net zoals de Commissie dit doet, worden de politieke verwachtingen verschillende malen
ingeperkt. De voorzitter van INTA stelt dat, zonder de hoge standaarden van de EU te moeten
exporteren, een vrijhandelsakkoord op zijn minst geen negatieve impact mag hebben op de
mensenrechtensituatie en vooruitgang moet ondersteunen.
“I also believe the European Union cannot only conclude trade agreements with countries
that observe such high human rights defence and protection policies as the EU. Nevertheless,
I believe that […] we should ensure that these agreements at least contribute to improving
the existing situation and have a positive impact on human rights in those countries”
(Moreira, Europees Parlement, 2012).
55
Het mensenrechtendiscours dient dus voor een legitimatie van het akkoord en van de rol van het
Parlement. “I realise that much progress has been made in Colombia and I think that we need to
encourage and reward the effort which has been made” (Mitchell, Europees Parlement, 2012).
Mensenrechten worden zelfs in het Parlement gebruikt om een ratificatie door te drukken, in
eenzelfde inkadering als die van commissaris De Gucht, het ondersteunen van de positieve evolutie.
“Sadly, people are still being murdered here in Europe as well. We must not dismiss the
improvements that have been made.[…]We must help the people of Colombia, but, most
importantly, we should also take into account the fact that in recent years, a lot has been
achieved for the benefit of the people in these countries” (Caspary, Europees Parlement,
2012).
Hier wordt zelfs een vergelijking met de situatie in Europa gemaakt om kritiek te neutraliseren. Een
opmerkelijk argument is dat Europa zich niet paternalistisch opstellen, maar zich moet opstellen als
een partner. In andere landen, zoals Mexico, heeft de EU ook geen bindende eisen in dit veld gesteld.
Een mensenrechtendiscours is voor deze parlementariër paternalistisch, maar de export van een
open marktstructuur haalt hij niet aan.
“We should not emphasise an ongoing dynamic of demands that has not been imposed on
other countries that have signed up to agreements of this type.[…]I believe that we are
falling into the trap of a paternalism exercise if we tell our partner countries what is good for
them or what is no longer good for them. I think they are mature enough to know that they
want this agreement because the European Union is a useful partner” (Salafranca SánchezNeyra, Europees Parlement, 2012).
Er komt wel oppositie, maar deze wordt gestuurd. Het discours van mensenrechtenvooruitgang
wordt enkele keren in vraag gesteld om de vraag naar een bindend actieplan
met een
geschillenbeslechtingsprocedure te ondersteunen en een bijkomend akkoord te bepleiten. “Europe
must do better – not simply by ensuring benchmarks which are really binding, but also through the
same dispute mechanism for human rights as for trade complaints and, crucially, we must see
concrete implementation before, not after, parliamentary ratification” (Howitt, Europees Parlement,
2012). Echter ook hier wordt de rol geconcentreerd op mensenrechten. “It is a fact that, despite
improvements in the legislation, trade unionists in Colombia are still being murdered. The gap
between the reality and the standards is widening” (Regner, Europees Parlement, 2012). Het is dus
opmerkelijk dat zelfs erg kritische stemmen rond de implementatie van het mensenrechtenluik en de
civielmaatschappelijke participatie niet tegen het expansieve handelsbeleid ingaan. Zo brengt
Catherine Bearder, die een amendement voor een actieplan indiende, aan dat als de EU een leider
wil zijn in mensenrechtenstandaarden en natuurbescherming ze bindende eisen moet stellen. Echter,
ze bevestigt de handelsstrategie op zich. “At a time when we are all struggling with rising
unemployment and falling exports, I understand the need for access to new markets for European
56
companies, and I understand the need and desire to support the Commission in its efforts to achieve
this” (Bearder, Europees Parlement, 2012). De focus van de mensenrechtenkritiek ligt dus op de
partnerlanden en niet op de gevolgen van het Europees handelsbeleid.
Enkel de linkse groep GUE/NGL laat zich kritisch uit over de mogelijke asymmetrische gevolgen van
het akkoord en gaat in tegen het welvaartsdiscours van expansieve handel.
“We also believe that the trade aspects of this agreement do not take imbalances into
account. We are talking about a country, Colombia, which is one of the countries with the
highest level of inequality in the world, and many of us fear that if the trade imbalances,
complementarity and fair trade are not taken into consideration, we could create
circumstances that could further increase the inequality” (Meyer, Europees Parlement,
2012).
Het is bovendien opnieuw opmerkelijk dat er over het regionalisme in de Andes niets gezegd wordt,
maar dat de focus ligt op het biregionalisme met Latijns Amerika. Het akkoord wordt verschillende
malen aangehaald als een belangrijke stap voor het partnerschap tussen de EU en Latijns Amerika
binnen het vooruitgangsdiscours. “I give my full support to an agreement that will undoubtedly
benefit both regions, both Colombia and Peru, and will help to improve human rights conditions in
Colombia.This agreement is an example for a key region for the European Union, as is South
America” (Bidegain, Europees Parlement, 2012). Ook hier gaat met mee in het egalitair discours van
de Commissie, die dit akkoord als bouwsteen voorstelt. “This new agreement will help to contribute
to strengthen our strategic association with Latin America, one of the most similar regions to Europe
in terms of culture and politics. (Badia I Cutchet, Europees Parlement, 2012).
Kortom, de oppositie wordt dus hoofdzakelijk geconcentreerd op mensenrechten. De andere
civielmaatschappelijke kritieken worden amper vermeld. Door de meeste parlementsleden wordt er
meegegaan in een vooruitgangsdiscours en een expansieve benadering. De mensenrechtenoppositie
stelt het expansieve discours niet in vraag. In het debat komt er dus een veel minder sterke
profilering dan er uit de vraag had kunnen blijken. De nadruk ligt op de politieke dimensie, maar deze
wordt, net als bij De Gucht, tegelijk genuanceerd. Het Parlement heeft geen formeel gewicht op de
onderhandelingen. Men probeert de controlerende rol te bevestigen, omdat het niet lukt ten aanzien
van de Commissie, gaat de focus naar de partnerlanden. Het is voor het Parlement ook gemakkelijker
om te focussen op de partnerlanden zonder het expansieve beleid van de Commissie in vraag te
stellen.
57
2.4 Moment 4 Resolutie: incorporatie in het vooruitgangsdiscours en rolbevestiging
tegenover de partnerlanden
Na het debat komt er een resolutie, die goedgekeurd wordt met 525 stemmen. De resolutie (David &
Lange, INTA,2012) schrijft zich in in het vooruitgangsdiscours van de Commissie. Het Parlement drukt
haar bezorgdheid uit over een verzwakking van de bindende
voorwaarden rond duurzame
ontwikkeling. De verantwoordelijkheid wordt echter bij de partners gelegd, er wordt geen
heronderhandeling gevraagd aan de Commissie. De resolutie eist, vooraleer het akkoord
goedgekeurd zal worden, transparante binding roadmaps van de partnerlanden rond
vakbondsbescherming, mensenrechten en natuurbescherming die de implementatie moeten
verzekeren. Dit blijkt uit de persberichten over de resolutie. “Peru and Columbia should pledge to
protect human rights, labour rights and the environment before Parliament grants its consent for a
trade pact” (Europees Parlement, 2012b, p.2). Het Parlement stuurt ook aan op een betrekking van
de civiele maatschappij in een controlefunctie. Het wil dus wegen op het akkoord, maar ten opzichte
van de partnerlanden; Lange stelt in het persbericht dat de resolutie er kwam om druk op de
partnerlanden te leggen om hun inspanningen te verhogen (Europees Parlement, 2012c, p. 1). Er
wordt expliciet gesteld dat het akkoord sterk gesteund wordt, omdat het leidt tot economische
integratie en welvaart in de Andesregio. De bezorgdheden gaan dus niet uit naar de negatieve
implicaties van het handelsbeleid, deze worden slechts beperkt aangehaald. David duidt, in het
persbericht, aan waar de kritiek op gericht wordt, terwijl het vooruitgangsdiscours bevestigd.
"We strongly support the trade agreement with Colombia and Peru, which is a real
opportunity to promote economic integration and development and raise living standards in
the Andean Region, but we have adopted this resolution to express our concerns on human
and labour rights and sustainable development and also to enhance the participation of civil
society in their monitoring” (Europees Parlement, 2012c, p. 1).
De resolutie (David & Lange, INTA, 2012) opent dan ook met een bevestiging van het dominante
expansieve discours van de Commissie. Vanuit een egalitair kader “given the importance of historical
and cultural links” (2012, p. 1) is het doel brede marktopening. Zo wordt het akkoord ingeschreven
in het vooruitgangsdiscours. Liberalisering en expansie worden expliciet verbonden aan “reducing
poverty, creating new employment opportunities, improving working conditions and raising living
standards” (2012, p. 2).
Expansie brengt dus welvaart. Verder wordt marktopening expliciet
verbonden aan de promotie van duurzame ontwikkeling, arbeidsrechten en natuurbescherming
(2012, p. 2) De maatschappelijke kritiek op asymmetrische en negatieve uitkomsten wordt wel nog
aangehaald in de resolutie door het vermelden van het SIA (2012, p. 3).
58
Echter, deze mogelijke negatieve impact wordt naar de achtergrond verwezen. De kern van het
parlementaire discours wordt opnieuw ingepalmd door de normatieve dimensie van de expansie van
“Europese” waarden. Het Parlement lijkt zich in te schrijven in haar rol binnen een efficiënt
handelsbeleid. Het gaat om “democracy, the rule of law, the universality and indivisibility of human
rights and fundamental freedoms, respect for human dignity, the principles of equality and solidarity,
and respect for the principles of the United Nations Charter and international law” (2012, p.3 ). Het
feit dat beide landen de acht fundamentele ILO conventies hebben geratificeerd wordt
onderschreven door een publieke verhoring van een ILO-vertegenwoordiger en lijkt een bevestiging
van de vooruitgang. Het Parlement eist geen hogere bescherming. De centraliteit van
mensenrechten wordt opnieuw bevestigd door het bindende en essentiële Artikel 1. Bovendien
brengt
het
hoofdstuk
over
duurzame
ontwikkeling
natuurbescherming
en
betere
arbeidsvoorwaarden. Hier wordt de kritiek van de civiele maatschappij ook gevolgd. Het hoofdstuk
over duurzame ontwikkeling wordt sterk gesteund, maar de spijt wordt uitgedrukt over het feit dat
dit hoofdstuk, in tegenstelling tot het GSP+ systeem geen handelssancties binnen de
geschillenbeslechtingsprocedure inhoudt. Het Parlement roept de civiele maatschappij echter op om
deel te nemen aan de opvolging en arbitrage en niet om er tegen in te gaan (2012, p. 4). Zo wordt
deze kritiek geïncorporeerd en de civielmaatschappelijke rol beperkt. Het Parlement kan haar
democratische rol bevestigen zonder echt mee te moeten gaan in de civiele kritiek en een nieuw
akkoord te eisen. Het waardendiscours krijgt een opmerkelijke dimensie. een opmerkelijke nadruk
op het eigendomsrecht, als mensenrecht. Vanuit het bindend mensenrechtenartikel, wordt
investeren dus beschermd. Protectionisme gaat in tegen mensenrechten (2012, p. 7).
Mensenrechten worden hier ingeschreven in een liberaal vooruitgangsdiscours.
Na de incorporatie van kritiek wordt het mensenrechtendiscours dus gebruikt als een
rechtvaardiging. De partnerlanden worden ge-anderd. Er wordt voor hen gesproken, zowel positief
als negatief, om de noodzaak voor ratificatie te bevestigen. Net als in het discours van De Gucht
wordt de vooruitgang op het vlak van mensenrechten en arbeidsrechten benadrukt. Deze
vooruitgang moet zich voortzetten ten opzichte van “old problems”(2012, p. 3). Colombia blijft het
land met het grootste percentage moorden op vakbondsmensen ter wereld, met grote problemen
voor inheemse volkeren en veel geweld. Het is opmerkelijk dat inspanningen enorm zijn en
problemen oud; zo is nieuwe milieuwetgeving in Colombia robust De resolutie veroordeelt het
geweld, maar steunt uitdrukkelijk de regering en haar vooruitgang (2012, pp. 3-6).
Kortom, het Parlement wil zich profileren maar schrijft het zich tegelijk in in discours van de
Commissie. Het Parlement bevestigt dus niet enkel haar rol tegenover de civiele maatschappij. Via de
andering van de partners, kan het Parlement een waardendragende rol uitstralen. Het Parlement wil
59
de eigen politieke verantwoordelijkheid die het heeft sinds het Lissabonverdrag bevestigen. Daarbij
speelt deze problematische situatie dus een rol. In 2013 zal het Parlement publieke verhoren
organiseren en er moet gerapporteerd worden (2012, p. 8). Het Parlement focust zich, eerder dan te
willen wegen op de doelstellingen van de Commissie en een actieplan te eisen, op de regeringen van
de partnerlanden. Ze roepen hen op een binding roadmap op te stellen. Zo wordt de
verantwoordelijkheid buiten de EU gelegd. Op democratisch vlak blijkt het Parlement hier een ‘nietplaats’, waarbij de kritiek geconcentreerd wordt op mensenrechten en erna geïncorporeerd wordt in
het dominante vooruitgangsdiscours. De resolutie schrijft zich in in de beperkte ruimte voor
contestatie. Via het gebruik van een waardendiscours en de Othering van de partnerlanden wordt de
verantwoordelijkheid dus verschoven en wordt de controlerende rol van het Parlement tevens
bevestigd. Het expansieve handelsdiscours wordt amper in vraag gesteld en de resolutie benadrukt
vooral de rol van het Parlement, niet ten aanzien van de Commissie, maar tegenover de
partnerlanden.
2.5 Moment 5 Advies voor goedkeuring: het Parlement als niet-plaats
“This agreement will greatly enhance economic activity both in the EU and in Colombia and
Peru, contributing to economic growth and the prosperity of our peoples. We are pleased
that both countries have responded to our request by undertaking to make measurable
improvements in human, labour and environmental rights. The internationally recognized
lines taken by their current presidents show both are committed to achieving a higher level
of development. This is a legacy which I am sure future generations will not forget! And we
have contributed to it” (Europees Parlement, 2012a, p. 1).
Deze
veelzeggende
quote
van
rapporteur
David
in
een
persbericht
bevestigt
het
vooruitgangsdiscours waarin het Parlement zich inschrijft. De parlementaire rol is bevestigd ten
opzichte van de partnerlanden. Zo draagt het Parlement bij aan vooruitgang. Er wordt gesuggereerd
dat het Parlement op het akkoord gewogen heeft door het gebrek aan een duurzame
geschillenbeslechting op te vangen via de partnerlanden. De partnerlanden maakten de belofte om
zicht tegenover het Parlement te verantwoorden.
INTA gaf een positief advies na een stemming (David, INTA, 2012), ook het Comité Buitenlandse
Zaken (Salafranca Sánchez-Neyra, INTA, 2012) en het Ontwikkelingscomité (Arlacchi, INTA, 2012)
konden na stemming een mening geven aan INTA. In het advies voor goedkeuring van INTA wordt de
kritiek op de ongelijke uitkomsten van de marktopening helemaal geïncorporeerd in de
vooruitgangsmythe. De neoliberale mythe van welvaart en ontwikkeling wordt net op dezelfde
manier als bij De Gucht gebruikt . Integratie in de wereldeconomie brengt groei en welvaart. “This
agreement is also an opportunity to provide an anchor for Colombia and Peru's reforms to integrate
60
the global economy, increase welfare and consolidate their growth with a view to improving the
living conditions of their peoples” (David, INTA, 2012, p .8). Het discours van de DG Handel lijkt
helemaal overgenomen te worden. Ten eerste wordt er opnieuw vertrokken vanuit “a long lasting
relationship between the EU and the Andean Community (CAN)” (David, INTA, 2012, p. 6) en het
akkoord wordt opnieuw gezien als een “stepping stone” (David, INTA, 2012, p. 6) voor de EU in
Latijns Amerika. Ook de mening van de rapporteur van het Comite Buitenlandse Zaken gaat expliciet
uit van een egalitair discours dat het regionalisme ondersteunt:
“The Trade Agreement with Peru and Colombia forms part of the process to strengthen
relations between the European Union and the countries of Latin America and the Caribbean
and consolidate the bi-regional partnership. This relationship is based not only on close
historical and cultural links, but also on shared values which lead to a similar approach to
contemporary international issues” (Salafranca Sánchez-Neyra, INTA, 2012, p.9).
Het falende regionalisme, dat verlaten werd in voordeel van expansie, wordt dus gelegitimeerd en
het akkoord wordt zelfs voorgesteld als een versterking of een opbouw van de regionale aanpak. Het
egalitair discours kan niet explicieter. De partners zijn er al lang, en hebben dezelfde waarden en
benadering. “Altogether, this Agreement will strengthen the political and institutional relationship
between both parties, opening up our markets even more, in a bilateral sense, and helping to
consolidate Peru and Colombia as motors of regional economic growth, integration and
development” (Salafranca Sánchez-Neyra, INTA, 2012, p. 10). De fout voor het mislukken van het
associatie-akkoord ligt bij de interne problemen in de CAN. “Regrettably, disagreement between
Andean countries on approaches to a number of key trade issues covered under the foreseen
agreement led to the suspension of talks” (David, INTA, 2012, p. 6). De toelatingsclausule wordt niet
in vraag gesteld, er is enkel een vrijhandelsbenadering mogelijk. De natuur van het handelsbeleid
wordt expliciet bevestigd; “In terms of scope and ambition the Agreement is in line with EU FTA
policy as articulated in the ‘Global Europe’ policy of 2006 and affirmed in the ‘Trade, Growth and
World Affairs’ statement of 2010” (David, INTA, 2012, p. 5).
Het expansief handelsdiscours wordt dus volledig overgenomen. Een WTO-plus marktopening wordt
dan ook bevestigd en positief voorgesteld, het akkoord staat in het teken van expansie. Hierbij
worden arbeids- en natuurstandaarden gepromoot. Bovendien wordt internationale competitie
aangeduid als drijfveer.
“[It will] eliminate high tariffs, tackle technical barriers to trade, liberalise services markets,
protect valuable EU geographical indications (GIs), open-up public procurement markets,
include commitments on the enforcement of labour and environmental standards and offer
effective and swift dispute settlement procedures, thereby also ensuring a level playing field
with competitors in the region such as the US” (David, INTA, 2012, p. 8).
61
In het ontwikkelingsluik wordt de asymmetrie opgevangen met de beperkte mogelijkheid voor de
partnerlanden op uitzonderingen als economisch en sociale etnische minderheden in gevaar komen
(David, INTA, 2012, p.6). Zo wordt civielmaatschappelijke kritiek op asymmetrische uitkomsten
volledig geneutraliseerd. Er wordt opgewezen dat het akkoord één van de enige is met een bindende
mensenrechtenclausule. Net zoals De Gucht hier sterk de nadruk op had gelegd. Over het duurzame
ontwikkelingsontwikkelingshoofstuk wordt er echter wel nog gesteld dat het niet onderhevig is aan
een geschillenbeslechtingsprocedure (David, INTA, 2012,p. 6). Opnieuw worden de inspanningen van
Peru en Colombia als “major efforts” (David, INTA, 2012, p. 6) in de verf gezet. In conclusie wordt wel
gesteld dat de mensenrechtensituatie problematisch blijft. De rol van de civiele maatschappij wordt
al voorgesteld als een actieve rol, deze moet wel versterkt worden, maar dan op de domeinen waar
het Europees Parlement op hamert, de navolging van de mensenrechten en duurzame ontwikkeling.
Dat het om een afzwakking van de huidige situatie gaat, wordt dus niet meer bekritiseert, het is de
taak van de lokale overheden om er voor te zorgen de civiele maatschappij betrokken wordt (David,
INTA, 2012, pp. 5-6). Het is opvallend dat ook de mening van het Ontwikkelingscomité meegaat in
dit discours. Er wordt zelfs heel expliciet gesteld dat er toegekomen wordt aan de kritiek van de
civiele maatschappij. Op deze manier wordt de civielmaatschappelijke kritiek geïncorporeerd en
wordt verdere kritiek onmogelijk gemaakt. “The rapporteur took note of concerns expressed by civil
society organizations, and considers that a significant number have been properly addressed in the
final text” (Arlacchi ,INTA, 2012, p.13).
Zo blijkt dat het handelsdiscours van de Commissie nagenoeg volledig overgenomen wordt. Het
Parlement schrijft het akkoord in in de vooruitgangsmythe. Dit discours is dus expansief. Het
Parlement legitimeert
het expansieve beleid van de EU ten opzichte van Latijns-Amerika.
Civielmaatschappelijke kritiek wordt via het Parlement geïncorporeerd. De sociale gevolgen worden
amper bekritiseert, regionalisme wordt bevestigd en de mensenrechtensituatie wordt gebruikt als
legitimatie en niet als kritiek. Zo kan de EU haar normatieve dimensie toch behouden, zonder
evenwel haar eigen hoge sociaal model, arbeidswetten of natuurwetten op te leggen, maar enkel te
wijzen op basis mensenrechten en internationale conventies. Het Parlement verzaakt dan ook aan
een echte politisering van het handelsbeleid via dit akkoord maar bevestig haar eigen rol ten aanzien
van de partnerlanden. Er is geen ruimte voor echte contestatie, het Parlement is een niet-plaats.
62
IV Conclusie: evolutie naar een niet-plaats
Onder het verdrag van Lissabon heeft het Parlement een grotere bevoegdheid gekregen binnen het
handelsbeleid. De verwachting rees dan ook dat dit het traditioneel gedepolitiseerd handelsbeleid
zou politiseren. De opzet van dit onderzoek was om aan te tonen dat het Parlement een niet-plaats is
binnen een evolutie naar meer efficiëntie in een neoliberaal kader. Vanuit dit tweedelig best case
onderzoek kunnen we concluderen dat het Parlement zich inschrijft in het expansieve discours van
DG Handel. We toonden aan dat het Parlement amper weegt op het akkoord. Er kwam geen echte
contestatie van het handelsbeleid. De bevoegdheidsoverdracht zorgde hier voor een incorporatie en
inperking van de democratische en civiele participatie. Bovendien zijn de targetlanden de ideale
landen voor een koppeling van een normatief discours aan neoliberale marktopening. Het Parlement
denkt, als een geheel, niet buiten de de vooruitgangsmythe.
Na een inleiding in kritische theorieën
kwamen we tot het concept van een neoliberale
vooruitgangsmythe waarbinnen democratische krachten buiten spel gezet worden. Vanuit een
uitgebreide literatuurstudie toonden we aan dat er een nieuwe kritische benadering rond het EUhandelsbeleid ontstaan is. We konden stellen dat het discours van de Commissie essentieel een
neoliberale expansieve dimensie heeft. Het open handelsmodel en dus ook het handelsdiscours
wordt expansief ten aanzien van de Ander. De idee van marktopening en vooruitgang is dominant
binnen de EU, vanuit competitie en exportbelangen. Om de dominantie van het Europese historische
blok te behouden is expansie immers nodig. De bilateral turn komt er dus vanuit de drang naar
preferentiële liberalisering van exportsectoren. Politieke en economische belangen komen samen in
een vooruitgangsmythe. Deze kadert strategisch de EU-expansie. Open handel brengt welvaart en
ontwikkeling. Er wordt een waardendiscours aan de handelspolitiek gekoppeld, de EU werpt zich op
als een contrahegemoon, maar voert de hoge verwachtingen niet uit. Targetlanden zijn onderhevig
aan Othering. Democratische en civielmaatschappelijke krachten moeten zo veel mogelijk beperkt
worden met het oog op een efficiënt, technocratisch handelsbeleid. Daarom wordt het
handelsdiscours van de Commissie niet enkel expansief ten aanzien van targetlanden, maar ook ten
aanzien van het Parlement.
Vanuit de literatuurstudie kwamen we dus tot de opstaphypothese dat het handelsbeleid expansief
is. We toonden dit via een kritische discoursanalyse aan. Er is een discursieve legitimatie die zich
inschrijft in de vooruitgangsmythe. Marktopening brengt egalitaire uitkomsten. De crisis versterkte
de drang naar marktopening. Expansie wordt dé weg uit de crisis. Hierbij wordt het verlaten van een
multilaterale aanpak verantwoord, wordt de competitie discursief achtergelaten en wordt handel
63
met de EU verbonden aan ontwikkeling. Het discours op zich werd dus expansief tegenover Colombia
en Peru. Voor wat betreft het akkoord toonden we aan dat DG Handel en Business Europe er
hetzelfde discours op nahouden. Na het toetsen van deze hypothese konden we kijken hoe het
Parlement zich verhoudt ten opzichte van dit expansief discours. Het gaat om een
vooruitgangsdiscours dat de civielmaatschappelijke kritieken rond regionalisme, mensenrechten en
asymmetrische uitkomsten incorporeert. Dit discours is dus expansief tegenover de targetlanden,
maar ook tegenover de civiele maatschappij en het Parlement.
Het Parlement buitte haar informatierecht uit om een rol te spelen. De civiele maatschappij heeft
slechts beperkte toegang tot de Commissie, in tegenstelling tot de proliberaliseringsbelangen. Het
Parlement werd door de civiele maatschappij dus opgeroepen om heronderhandelingen te eisen en
zo het handelsbeleid te politiseren. Echter, na een eerste voorzichtige vraag naar een actieplan, werd
dit idee snel verlaten. Uit dit onderzoek blijkt immers dat het parlementair discours progressief
geïncorporeerd wordt in een het expansieve discours van de DG Handel. Civielmaatschappelijke
kritiek die tot oppositie in het Parlement zou kunnen leiden wordt ingeperkt of ingeschreven in het
vooruitgangsdiscours en de focus wordt verschoven naar de partnerlanden. Om het discours van het
Parlement te zien evolueren, identificeerden we vijf discursieve momenten. Vanaf het eerste
moment wordt de contestatie gestuurd en ingeperkt. Bij zijn publieke verhoren voor INTA
benadrukte commissaris De Gucht de waardendragende rol om het Parlement op zijn
verantwoordelijkheid te wijzen. Het akkoord draagt bij aan de ontwikkeling van de partners. Het
sociale en mensenrechtendiscours wordt bovendien gebruikt als legitimering. Hij anticipeert op
parlementaire kritiek door de progressieve politieke dimensie te benadrukken en de vooruitgang in
de partnerlanden te beklemtonen. Deze dimensie wordt tegelijk genuanceerd om de noodzaak van
een ratificatie aan te tonen. Het Parlement moet meegaan in de vooruitgang die het handelsakkoord
biedt. Deze inperking kwam er ook in de studie die aan het Parlement werd voorgelegd. Ook hier
wordt dezelfde politieke dimensie in de verf gezet en tegelijk worden de verwachtingen beperkt.
Civielmaatschappelijke kritiek over de asymmetrische verhouding of het blokkeren van regionalisme
wordt grotendeels geneutraliseerd. Het vooruitgangsdiscours wordt niet in vraag gesteld en het
Parlement wordt enkel aangestuurd om mensenrechtenoppositie te voeren. De mogelijkheden voor
duurzame vooruitgang zijn er, het Parlement krijgt dus een controlerende contrahegemonische rol
toegewezen rond de implementatie.
Vanuit de vraag van INTA kwam er echter een blijk van sterke profilering tegenover de Commissie,
waarbij er gehoor werd gegeven aan civielmaatschappelijke kritiek. Het lijkt alsof het Parlement
politisering voedt door heronderhandelingen te suggeren. De verantwoordelijkheid wordt binnen de
EU gelegd, de Commissie wordt om antwoorden gevraagd. Oppositie beperkt zich niet tot
64
mensenrechten. Echter, in het debat werd deze profilering afgezwakt en wordt het idee van een
bijkomend akkoord of actieplan door De Gucht, maar ook door parlementairen, afgewezen in het
kader van vooruitgang. Expansie houdt waarden en vooruitgang in, een bijkomend akkoord staat dit
in de weg. Het Parlement bevestigt zijn politieke controlerende rol in het kader van de waarden die
de EU hoort uit te dragen. Aangezien deze problematisch zijn binnen het akkoord, maar het
Parlement amper oppositie voert tegen het handelsbeleid, bevestigt het Parlement haar politieke rol
dus ten aanzien van de partnerlanden. De focus ligt steeds meer op mensenrechten en op de
verantwoordelijkheid van de partnerlanden. Het parlementair discours schrijft zich in in de
vooruitgangsmythe en wordt zo geïncorporeerd in het expansieve discours van de Commissie.. In de
resolutie komen egalitaire uitkomsten naar boven. Civielmaatschappelijke kritiek wordt verder
geïncorporeerd en mensenrechtenoppositie richt zich op de partners. Het Parlement beweegt zich
binnen de beperkte contestatieruimte. De verantwoordelijkheid wordt helemaal verschoven naar de
targetlanden. De resolutie eist geen aanpassingen of heronderhandelingen van de Commissie, maar
een belofte tot verbetering en implementatie van de partnerlanden. Wanneer deze er komt, heeft
het Parlement haar rol bevestigd. In het advies voor goedkeuring komt er een volledige inschrijving in
het expansieve discours van DG Handel. Het Parlement heeft zich bevestigd ten opzichte van de
partners, maar stelt het proliberaliseringsbeleid niet in vraag. Er komt dus geen politisering van het
handelsbeleid op zich Het Parlement neemt de gede-democratiseerde controlerende rol. De
beperkte politisering richt zich op de partners. Het Parlement werkt zo de neutralisatie en
incorporatie van civielmaatschappelijke kritiek en de beperking van de civielmaatschappelijke rol in
de hand. Zo bewijst deze casus dat de bevoegdheidsvergroting voor het Parlement geen politisering
bracht maar een efficiënter handelsbeleid. Het Parlement is een niet-plaats.
Dit onderzoek kan aanzet geven tot verder onderzoek rond parlementaire contestatie van het
handelsbeleid. Voor het akkoord kan er gekeken worden of de (sub)nationale parlementen ook
meegaan in het vooruitgangsdiscours. De houding van het Parlement kan bovendien vergeleken
worden met de houding bij andere “problematische” externe akkoorden om te kijken of kritiek daar
op dezelfde manier gestuurd en beperkt wordt.
65
V Bibliografie
Alop, Cifca, Oidhaco, Aprodev, Grupo Sur, Oxfam. (2011). EU Trade Agreements with Central
America, Colombia and Peru: Roadblocks for sustainable development, Brussels.
Arlacchi, P. (2012). Opinion of the Committee on Development for the Committee on International
Trade, on the draft Council decision on conclusion of the Trade Agreement between the European
Union and Colombia and Peru, INTA, plenaire zitting Europees Parlement, Straatsburg.
Bailey, D. J. (2010). The European Rescue, Recommodification, and/or Reterritorialization of the
(Becoming-Capitalist) State? Marx, Deleuze, Guattari, and the European Union. Journal of
International Relations and Development, 13 (4), 325-53.
Bailey, D. J.(2011). The European Union in the World Critical Theories. In Bailey, D. & Wunderlich, J.
(eds.) The European Union and Global Governance, a handbook , 37-47, London:Routledge.
Bailey, D. J. & Bossuyt, F. (2013). The European Union as a Conveniently Conflicted Counter-hegemon
through Trade. Journal of Contemporary European Research, forthcoming.
Bartels L., Kean. J., Stevens, C., Woolcock, S. (2012). Study European Union “Trade Agreement” with
Colombia and Peru. Directoraat Generaal Buitenlandse Zaken. Europees Parlement. Brussel.
Bhahba, H.K. (1994). The location of culture. London and New York: Routledge.
Bossuyt, F. (2009). The Social Dimension of the New Generation of EU Free Trade Agreements with
Asia and Latin America: Ambitious Continuation for the Sake of Policy Coherence. European Foreign
Affairs Review, 14 (5), 703-742.
Bossuyt, F. (2012). De impact van multilevel governance op de democratische input in het EUhandelsbeleid onder het Verdrag van Lissabon. Res Publica, 54 (1), 63-84.
Business Europe (2012). NOTE: FTA EU – Colombia and Peru – Central America. International
Relations Department. Brussel.
David, M. (2012). Recommendation on the draft Council decision on the conclusion of the Trade
Agreement between the European Union and its Member States, of the one part, and Colombia and
Peru, of the other part. INTA, plenaire zitting Europees Parlement. Straatsburg.
66
David, M. & Lange, B.(2012) Motion for a resolution further to Question for Oral Answer on the EU
trade agreement with Colombia and Peru, INTA, plenaire zitting Europees Parlement. Straatsburg.
David, M., Lange, B. & Moreira, V. (2012). Question for oral answer to the Commission: Trade
Agreement between the EU on the one part and Colombia and Peru on the other part. Geraadpleegd
op
14
februari
2013
op
http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-
%2f%2fEP%2f%2fTEXT%2bOQ%2bO2012000107%2b0%2bDOC%2bXML%2bV0%2f%2fEN&language=
EN.
De Gucht, K (2010a). On the EU Trade Agreement with Colombia and Peru. INTA, Europees
Parlement. Brussel.
De Gucht, K. (2010b). Trade policy and human rights. Brussel.
De Gucht, K. (2011.) Speaking points: EU Trade agenda for 2012. INTA, Europees Parlement. Brussel.
De Gucht, K. (2012a). An Open, Fair and Comprehensive Trade Policy for the 21st Century. European
Forum for Manufacturing, Europees Parlement. Brussel.
De Gucht, K. (2012b). Brazil and the European Union: Allies in a Changing World. International
Conference: Strategic challenges in the EU-Brazil Relationship. Brussels.
De Gucht, K. (2012c). European business needs open trade. Bruges European Business Conference,
College of Europe. Bruges.
De Gucht, K.(2012d). EU-Columbia and Peru Trade Agreement Public Hearing of the Committee on
International Trade at the European Parliament. INTA, Europees Parlement. Brussel.
De Gucht, K. (2012e). EU – Latin America/ Caribbean Trade: A Partnership for the Future. Brussel.
De Gucht, K.(2012f). EU Trade Policy in Times of Protectionism. Roundtable with the Centre for
European Political Practical Excellence. Brussel.
De Gucht, K. (2012g). Open for business: The European Union's relations with Mexico in a changing
world. Mexico City.
De Gucht, K. (2012h). Taking EU-Peru Trade Relations to the Next Level. Remarks to the European
business community in Peru. Lima.
67
De Gucht, K. (2012i). Trade Agreement between the EU and Colombia and Peru. Europees Parlement.
Straatsburg.
de Sousa Santos, B. (ed.) (2007). Another Knowledge is Possible: Beyond Northern Epistemologies,
London: Verso.
De Ville, F. & Orbie, J. (2011). The European Union’s Trade Policy Response to the Crisis: Paradigm
lost or reinforced? European Integration online Papers, 15 (2),1-22.
Dür, A. (2007). EU Trade Policy as Protection for Exporter: The Agreement with Mexico and Chile.
Journal of Common Market Studies, 45 (4), 833-855.
Dür A. (2008). Interest Groups in the European Union: How Powerful Are They? West European
Politics, 31, 1212-1230.
Dür, A. (2010). Protection for Exporters: Power and Discrimination in Transatlantic Trade Relations,
1930-2010. Ithaca: Cornell University Press.
Dür, A. and De Bièvre, D. (2007). Inclusion without Influence? NGOs in European Trade Policy, Journal
of Public Policy, 27 (1), 79-101.
Europese Commissie. (2006a). Global Europe Strategy. Competing in the World. Brussel.
Europese Commissie. (2006b). Staff working document. Global Europe Strategy. Brussel.
Europese Commissie. (2007). Draft EU-CAN negotiating directive. Geraadpleegd op 12 maart 2013 op
http://www.bilaterals.org/spip.php?article8334
European Commission (2010). Trade, Growth and World Affairs Trade Policy as a core component of
the EU’s 2020 Strategy. Brussel.
Europese Commissie (2012). Trade Agreement between the EU and Colombia and Peru. Brussel.
Europees Parlement (2012). Debate on EU trade agreement with Colombia and Peru . Straatsburg.
Geraadpleegd op 14 maart 2013 op http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=//EP//TEXT+CRE+20120522+ITEM-014+DOC+XML+V0//EN.
Europees Parlement (2012a). International Trade Committee backs EU trade deal with Colombia and
Peru. Persbericht, INTA, Europees Parlement. Brussel.
68
Europees Parlement (2012b). MEPs want human rights pledge before backing trade pact with Peru
and Colombia. Persbericht, INTA, Europees Parlement. Brussel.
Europees Parlement (2012c).Trade pact with Peru and Colombia: Trade MEPs want stronger labour
protection. Persbericht, INTA, Europees Parlement. Brussel.
Fritz, T. (2010). The Second Conquest The EU Free Trade Agreement with Colombia and Peru. FDCLVerlag. Berlijn.
Gill, S. (2003). Power and Resistance in the New World Order, Hampshire: Palgrave McMillan.
Gill, S. (2008). Power and Resistance in the New World Order (2nd Edition), Hampshire: Palgrave
McMillan.
Heron, T. & Siles-Brügge, G. (2012). Competitive Liberalization and the ‘Global Europe’ Services and
Investment Agenda: Locating the Commercial Drivers of the EU-ACP Economic Partnership
Agreements. Journal of Common Market Studies, 50 (2), 250-266.
Harmes, A. (2006). Neoliberalism and Multilevel Governance. Review of International Political
Economy, 13 (5), 725-749.
Holden, P. (forthcoming). Neoliberalism by default? A critical discourse analysis of the European
Union’s trade and development policy in an era of crisis.
Icaza, R. (2010). Global Europe, Guitly! Contesting EU neoliberal governacne for Latin America and
the Carribean. Third World Quarterly, 31 (1), 123-139.
Kapoor, I. (2008). The Postcolonial Politics of Development. London: Routledge.
Kerremans, B. (2004). What went wrong in Cancun? A Principal-Agent view on the EU’s Rationale
towards the Doha Development Round. European Foreign Affairs Review, 9 (3), 363-393.
Kleimann, D. (2011). Taking Stock: EU Common Commercial Policy in the Lisbon Era. CEPS Working
document (346). Centre for European Policy Studies. Brussels.
Mahoney, J. (2010). Colonialism and Postcolonial Development: Spanish America in a Comparative
Perspective. Cambridge: Cambridge University Press.
69
Meunier, S. (2007). Managing Globalization? The EU in International Trade Negotiations. Journal of
Common Market Studies, 45 (4), 905–926.
Meunier, S. & Nicolaïdis, K. (2005). The European Union as a Trade Power. In International Relations
and the European Union, Oxford: Oxford University Press, 247-269.
Meunier, S. & Nicolaïdis, K. (2006). The European Union as a conflicted trade power. Journal of
European Public Policy, 13 (6), 906-925.
Novitz, T. (2008). Legal Power and Normative Sources in the Field of Social Policy: Normative Power
Europe at work? In Orbie, J. (ed) Europe’s Global Role External Policies of the European Union, 140156, Farnham: Ashgate.
Olivet, C. & Novo, P. (2011). Time for Europe to put values and human rights above commercial
advantage. Why EU–Colombia/Peru Free Trade Agreements should not be ratified, Policy Brief,
March, Transnational Institute.
Orbie, J., Gistelinck M. & Kerremans B. (2009). The social dimension of EU trade policies. In Orbie, J.
& Tortell, L.(eds). The European Union and the Social Dimension of Globalizatin How The EU
influences the World. London: Routledge, 132-148.
Rancière, J. (2006). Hatred of Democracy. London: Verso.
Robles, A. (2008). EU fta Negotiations with sadc and Mercosur: integration into the world economy
or market acces for EU firms? Third World Quarterly, 29 (1), 181-197.
Ruggie, J. G. (1982). International Regimes, Transactions, and Change: Embedded Liberalism in the
Postwar Economic Order, International Organization, 36 (2).
Salafranca Sánchez-Neyra, J.I. (2012). Opinion of the Committee on Foreign Affairs
for the
Committee on International Trade on the draft Council decision on the conclusion of the Trade
Agreement between the European Union and its Member States, of the one part, and Colombia and
Peru, of the other part. INTA, plenaire zitting Europees Parlement. Straatsburg.
Sayer, A. (2009). Who’s Afraid of Critical Social Science? Current Sociology, 57 (6), 767 -786.
Sbragia, A. (2010). The EU, the US, and trade policy, competitive interdepence in the management of
globalization. Journal of European Public Policy, 17 (3), 368-382.
70
Silles-Brügge, G. (2010). Bringing Politics Back in: Economic Interests and the Shift Toward
Bilateralism in EU Trade Policy. Paper presented at the ECPR ‘Fifth Pan-European Conference on EU
Politics’, Porto, 24-26 juni.
Silles-Brügge, G. (2011). Resisting Protectionism after the Crisis: Strategic Economic Discourse and
the EU-Korea Free Trade Agreement. New Policical Economy, 16 (5), 627-653.
Spivak, G.C. (1990). The Post-Colonial Critic: interviews, strategies, dialogues. London: Routledge.
Sterckx, S. (2006). De alomvattende benadering van migratie: een discourstheoretisch en -analytisch
onderzoek naar de externe dimensie van het asiel- en migratiebeleid van de EU. Proefschrift
voorgelegd tot het behalen van de graad van Doctor in de Politieke en Sociale Wetenschappen aan
de Universiteit.
Torfing, J. (1999). New theories of discourse. Laclau, Mouffe and Zizek. Oxford: Blackwell.
Woolcock, S. (2010). The Treaty of Lisbon and the European Union as an actor in international trade.
ECIPE working paper 2010 (1). Brussel.
71
Download