Economische betekenis en perspectieven van het

advertisement
Economische betekenis en
perspectieven van het IJsselmeergebied
In relatie tot de voorkeursstrategie van het Deltaprogramma IJsselmeergebied
12 december 2013
Voorkant: Gemaal Lely, Medemblik
Bron: Peter van Bolhuis / Pandion
Inhoud
Samenvatting
5
1. Inleiding
9
Deel I: Huidige economische betekenis van het IJsselmeergebied
2. Afbakening van het IJsselmeergebied
11
3. Huidige economische betekenis van het IJsselmeergebied
3.1 Toegevoegde waarde en werkgelegenheid (IJsselmeergebied)
3.2 Toegevoegde waarde voor de zoetwaterregio IJsselmeergebied
3.3 Belangrijkste sectoren
3.4 Regionale spreiding
13
13
14
14
15
4. Betekenis van het IJsselmeergebied voor natuur
4.1 Natuurwaarden in het IJsselmeergebied
4.2 Gebruikswaarde van natuur
17
17
17
5. Kansen en bedreigingen
5.1 IJsselmeergebonden sectoren in het IJsselmeergebied
5.2 De landbouw in de zoetwaterregio IJsselmeergebied
5.3 Stedelijke ontwikkelingen
19
19
20
21
Deel II: Economische perspectieven in relatie tot flexibel peil en flexibele inrichting
6. Risico’s en kansen
6.1 Zoetwaterzekerheid
6.2 Peilfluctuaties in het IJsselmeer
6.3 Wateroverlast en droogte buitendijks gebied
6.4 Vergroting dynamiek en toename land-water gradiënten
23
23
25
25
26
7. Economische perspectieven
7.1 Zoetwaterzekerheid
7.2 Synergie tussen ecologie en toerisme/recreatie
29
29
29
Literatuur
31
Bijlage: Effecten zoetwaterzekerheid in de zoetwaterregio IJsselmeergebied
33
3
4
Samenvatting
Wat is de economische betekenis en wat zijn de economische perspectieven van het IJsselmeergebied? Deze paper plaatst bestaande cijfers in een “verhaal” en relateert dat aan de ontwikkelingen
in het kader van de voorkeursstrategie voor het IJsselmeer. Dat levert een verkenning van
mogelijkheden en kansen op. Niet meer en niet minder.
Afbakening van het IJsselmeergebied
Als we praten over de economische betekenis van het IJsselmeergebied gaat het in deze paper over
het IJsselmeer én zijn directe omgeving, waarbij de regio Amsterdam vanwege het vertekenende
effect buiten beschouwing wordt gelaten (zie kaart 1). Daarnaast hebben IJsselmeer/Markermeer
een economische betekenis voor een veel groter gebied, namelijk als waterleverancier voor de
zoetwaterregio IJsselmeergebied, in feite geheel Noord-Nederland (zie kaart 2). Beide afbakeningen
zijn van belang.
Kaart 1: Het IJsselmeergebied vanuit
economisch perspectief (3)
Kaart 2: De zoetwaterregio IJsselmeergebied
(6, 9)
Huidige toegevoegde waarde en werkgelegenheid IJsselmeergebied
De directe en indirecte toegevoegde waarde van 7 “IJsselmeer gebonden” sectoren1 in het
IJsselmeergebied (kaart 1) bedraagt ca.€ 1,4 miljard (2000). Het gaat om toerisme en recreatie,
haven gebonden industrie, beroepsvisserij, beroepsscheepvaart, nutsbedrijven, landbouw en
delfstoffenwinning. Verder genereren deze 7 sectoren ca. 67.000 directe en indirecte banen.
Ter vergelijking: de toegevoegde waarde is ongeveer de helft van die van de Amsterdamse haven en
de werkgelegenheid is ongeveer drie maal zo groot als die van de Amsterdamse haven.
De 7 IJsselmeer gebonden sectoren genereren overigens weer een veelvoud aan banen in andere
sectoren (verzorgende activiteiten & diensten). Een deel van de totale werkgelegenheid in het
IJsselmeergebied (ca. 270.000 banen), bestaat weer dank zij het “stuwende” effect van de 7
sectoren.
1
Sectoren die gerelateerd zijn aan natuurlijke en/of cultuurhistorische aspecten van het gebied.
5
Toegevoegde waarde zoetwaterregio IJsselmeergebied
Daarnaast draagt water uit het IJsselmeer/Markermeer bij aan economische activiteiten in de gehele
zoetwaterregio IJsselmeergebied (kaart 2). In een gemiddelde droge zomer wordt 1,1 miljard m3
aangevoerd voor peilbeheer, doorspoeling, beregening, industrie en drinkwaterwinning.
Aandeel van de diverse sectoren
Ongeveer de helft van de economische waarde en de werkgelegenheid komt voor rekening van de
sector toerisme/recreatie en ca. 30% komt voor rekening van de sector haven gebonden industrie.
Dit zijn ook de snelst groeiende sectoren. De overige sectoren samen beslaan minder dan 20%.
Aandeel directe toegevoegde waarde 7 IJsselmeergebonden sectoren (2000)
Toerisme en recreatie
Havengebonden industrie
Nutsbedrijven (water en energie)
Landbouw
Beroepsscheepvaart
Delfstoffenwinning
Beroepsvisserij
Aandeel werkgelegenheid 7 IJsselmeergebonden sectoren (2000)
Toerisme en recreatie
Havengebonden industrie
Nutsbedrijven (water en energie)
Landbouw
Beroepsscheepvaart
Delfstoffenwinning
Beroepsvisserij
Het belang van de sector landbouw wordt in deze figuren waarschijnlijk onderschat2. Dat verandert
weinig aan de conclusie dat recreatie & toerisme, alsmede haven gebonden industrie de belangrijkste IJsselmeer gebonden sectoren zijn. Voor de duiding van de relatie tussen landbouw en het
IJsselmeer is het eigenlijk relevanter om te kijken naar de gehele zoetwaterregio IJsselmeergebied
(kaart 2). De totale potentiële opbrengst van de landbouwproductie in dit gebied bedraagt (mede op
grond van IJsselmeerwater) € 1,7 – € 2,9 mld/jaar.
2
Die onderschatting heeft vooral te maken met de afbakening van de sector landbouw in de belangrijkste onderliggende studie, alsmede
met de daarbij gehanteerde definitie van directe toegevoegde waarde (waarbij uitgekeerde subsidies, waaronder de EUlandbouwsubsidies, in mindering zijn gebracht op de directe waarde). Voor nadere uitleg: zie de hoofdtekst.
6
Betekenis van het IJsselmeergebied voor natuur en economie
Daarnaast is het IJsselmeergebied een natuurgebied van internationale betekenis. Een groot deel van
het gebied is aangewezen als Europees Natura2000-gebied. Naast intrinsieke ecologische waarde,
heeft dit natuurlijke milieu een grote waarde voor economische activiteiten. Soms wordt “natuur” in
het IJsselmeergebied gezien als een belemmering voor economische ontwikkeling (met name in
relatie tot vergunningverlening in het kader van Natura 2000), maar het natuurlijk systeem is
natuurlijk ook de belangrijkste onderlegger voor een groot aantal economische activiteiten.
Kansen
Sectoren met de beste toekomstperspectieven in het IJsselmeergebied zijn de sectoren die ook nu al
het grootste aandeel in de economie hebben: toerisme/recreatie en haven gebonden industrie. Ook
de landbouw in de zoetwaterregio IJsselmeergebied heeft toekomstperspectief, met name in relatie
tot de geboden zoetwaterzekerheid. Kansen liggen er dan ook rond ‘zoetwaterzekerheid’ (met name
voor de landbouw) en in de relatie tussen toerisme/recreatie en ecologie.
Zoetwaterzekerheid
De bijdrage van het IJsselmeer aan de zoetwaterzekerheid in de zoetwaterregio IJsselmeergebied kan
voor de landbouw worden gekwantificeerd. Zonder maatregelen neemt de verwachtingswaarde van
de schade in de landbouw bij een W+ scenario toe van ca. € 90 mln/jaar nu tot ca. € 300 mln/jaar in
2050 en ca. € 540 mln/jaar in 2100. De (extra) buffervoorraad in het IJsselmeer draagt fors bij aan
beperking van die droogteschade, evenals aan hogere financiële opbrengsten in droge jaren.
Tenslotte wordt waterzekerheid naar de toekomst toe een steeds belangrijkere vestigingsfactor. De
buffervoorraad in het IJsselmeer garandeert die zoetwaterzekerheid voor de gehele zoetwaterregio.
Toerisme/recreatie in relatie tot ecologie
Ecologische ontwikkelingen scheppen ook nieuwe kansen voor toerisme/recreatie. Hoewel de directe
ecologische effecten van de grotere peildynamiek vanuit de voorkeursstrategie beperkt zijn, is het
goed mogelijk deze effecten flink te versterken door aanvullende inrichtings- en beheermaatregelen, met name in relatie tot de waterveiligheidsopgaven. Het gaat daarbij om versterking
en uitbreiding van zachte water/land-overgangen (door aanleg van oeverdijken, luwtemaatregelen
e.d.). In combinatie met flexibel peil is dit gunstig voor natuur en visstand in het IJsselmeergebied.
Dat biedt op zijn beurt weer mogelijkheden voor een groei van toerisme en recreatie gerelateerd aan
natuur en sportvisserij. Zeker als daar met aanvullende maatregelen op in wordt gespeeld.
Voor het Markermeer/IJmeer is de relatie tussen ecologie en toerisme/recreatie onderzocht. De
potentiële toeristisch-/recreatieve investeringsimpuls van het gebied inclusief een reeks ecologische
maatregelen ligt 20-35% hoger dan zonder die maatregelen. Ook de blijvende bestedingen en het
aantal extra arbeidsplaatsen liggen resp. 42-55% en 42% hoger. Het is aannemelijk dat de
onderliggende verbanden op hoofdlijnen ook op gaan voor de rest van het IJsselmeergebied.
Versterking van het gebiedsprofiel van het IJsselmeergebied, met aandacht voor de synergie tussen
ecologie en toerisme/recreatie, kan de aantrekkelijkheid van het gebied voor recreatie en toerisme
een grote impuls geven. Dat kan positieve effecten hebben voor dag-, verblijfs- en vaarrecreatie,
alsmede voor watersport en horeca. Zeker als het IJsselmeergebied zich weet te profileren als het
door rust en ruimte gekenmerkte tegenwicht voor de steeds drukker wordende Randstad.
7
8
Haven van Makkum
Bron: http://www.mijnster.nl/
1. Inleiding
Wat is de economische betekenis van het IJsselmeergebied en wat zijn de meest relevante sectoren
in en om het IJsselmeer? Waar liggen bedreigingen en kansen en waar liggen economische
perspectieven?
Daarover zijn in verschillende rapportages de nodige cijfers verzameld. Deel I van deze paper zet
deze cijfers om in een “verhaal” over de economische betekenis van het IJsselmeergebied.
Er zijn daarvoor geen nieuwe gegevens verzameld. Een deel van de gehanteerde cijfers dateert uit
2000. Omdat de economische groei in Nederland sindsdien sterk is afgezwakt (10), gaan we er van uit
dat ook deze cijfers nog redelijk bruikbaar zijn. Verder sluit de analyse in belangrijke mate aan op de
REOB-studie van de IJsselmeerprovincies (5).
Echter er is ook een belangrijk verschil met REOB. De focus van de uitwerking van REOB lag sterk op
de voor- en nadelen van de verschillende peilstrategieën die in 2012 in discussie waren, niet op de
huidige voorstellen voor flexibel peil en flexibele inrichting. In deel II van deze studie is daarom een
analyse gemaakt van de potentiële economische perspectieven in relatie tot de huidige voorstellen
rond flexibel peil en flexibele inrichting. Dat levert een verkenning van mogelijkheden en kansen op
in relatie tot de voorkeurstrategie voor het IJsselmeer. Niet meer en niet minder.
In het navolgende gaan we in op:
Deel I: De huidige economische betekenis van het IJsselmeergebied
2. afbakening van het IJsselmeergebied
3. huidige economische betekenis van het IJsselmeergebied
4. betekenis van het IJsselmeergebied voor natuur
5. kansen en bedreigingen
Deel II: Economische perspectieven in relatie tot flexibel peil en flexibele inrichting
6. risico’s en kansen
7. economische perspectieven
9
10
Binnenvaartschip
Bron: http://www.kustvaartforum.nl/
Deel I: Huidige economische betekenis van het IJsselmeergebied
2. Afbakening van het IJsselmeergebied
Voor een goede beschrijving bakenen we eerst het IJsselmeergebied af. Vanuit economisch
perspectief is een afbakening “aan de waterlijn” dan niet adequaat: veel economische functies die
afhankelijk zijn van het IJsselmeer, zijn gevestigd op het land op kleinere of grotere afstand van het
IJsselmeer. Daarom hanteren we in deze paper een vanuit economisch perspectief gangbare
afbakening, waarbij alle economische activiteiten in beeld gebracht worden die afhankelijk zijn van
het IJsselmeer, ook in de directe omgeving. Om vertekening te voorkomen wordt de regio
Amsterdam daarbij buiten beschouwing gelaten. Zie kaart 1.
Daarnaast is van belang dat het IJsselmeer (en Markermeer) een economische betekenis hebben
voor een veel groter gebied, namelijk als waterleverancier voor de gehele zoetwaterregio IJsselmeergebied. Feitelijk beslaat dit gebied geheel Noord-Nederland. Dit is weergegeven op kaart 2.
Kaart 1: Het IJsselmeergebied vanuit
economisch perspectief (3)
Kaart 2: De zoetwaterregio IJsselmeergebied
(6, 9)
Beide ingangen zijn voor deze paper relevant. Om verwarring te voorkomen spreken we in het
navolgende respectievelijk over het IJsselmeergebied en de zoetwaterregio IJsselmeergebied.
11
12
Oudemirdum
Bron: Flickr, arthurvd (http://www.flickr.com/photos/arthurvd/
3. Huidige economische betekenis van het IJsselmeergebied
3.1 Toegevoegde waarde en werkgelegenheid
Wat is de huidige economische betekenis van het IJsselmeergebied (kaart 1)? Dan is allereerst
relevant welke sectoren gerelateerd kunnen worden aan natuurlijke en/of cultuurhistorische
aspecten van het gebied. Het NEI (3) benoemt 7 relevante sectoren: toerisme en recreatie, haven
gebonden industrie, beroepsvisserij, beroepsscheepvaart, nutsbedrijven, delfstoffenwinning en
landbouw.
De economische betekenis van deze 7 “IJsselmeer gebonden” sectoren bedraagt:
 ca. € 1,4 miljard/jaar uitgedrukt als directe3 (55%) en indirecte4 (45%) toegevoegde waarde
 ca. 67.000 banen als directe5 (52%) en indirecte6 (48%) werkgelegenheid
Ter vergelijking: de directe toegevoegde waarde bedraagt ongeveer de helft van die van de Amsterdamse haven (1), de directe en indirecte werkgelegenheid is juist drie maal zo groot als van de
Amsterdamse haven (2).
De totale werkgelegenheid in het IJsselmeergebied (d.w.z. inclusief verzorgende activiteiten &
diensten) is overigens vele malen groter en bedraagt ca. 270.000 banen, mede dankzij het
“stuwende” effect van de 7 sectoren.
3.2 Toegevoegde waarde voor de zoetwaterregio IJsselmeergebied
Daarnaast draagt water uit het IJsselmeer bij aan economische activiteiten in de zoetwaterregio
IJsselmeergebied (zie kaart 2). In een gemiddeld droge zomer wordt 1,1 miljard m3 water7 uit het
IJsselmeer aangevoerd naar geheel Noord-Nederland voor peilbeheer, doorspoeling van het
watersysteem, beregening van gewassen, industrie en drinkwater. Alleen al de potentiële
landbouwopbrengst in de zoetwaterregio IJsselmeergebied bedraagt ca. € 1,7 - € 2,9 mld/jaar (bijlage
1; o.b.v. 17, alsmede 21)8, mede dank zij water uit het IJsselmeer.
3.3 Belangrijkste sectoren
Van de 7 IJsselmeer gebonden sectoren is toerisme &recreatie verantwoordelijk voor ongeveer de
helft van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid en de sector haven gebonden industrie voor
ca. 30%. De omvang van de andere 5 sectoren samen is minder dan 20% (zie figuur 1 en 2 en tabel 1
en 2).
3
Directe toegevoegde waarde: productiewaarde na aftrek van kosten
Indirecte waarde: productiewaarde na aftrek van kosten die verderop in de keten wordt gerealiseerd
5
Directe werkgelegenheid: banen in bedrijven in deze sectoren binnen in het IJsselmeergebied.
6
Indirecte werkgelegenheid: banen bij toeleveranciers (waarvan een derde binnen en twee derde buiten het IJsselmeergebied).
7
Dat komt overeen met een waterschijf van 55 cm gerekend over het gehele IJsselmeer/Markermeer
8
Bruto toegevoegde waarde basisprijzen. Deze toegevoegde waarde is voor landbouw, bosbouw en visserij. De visserij is slechts 1% van de
toegevoegde waarde (persoonlijke communicatie CBS). Deze waarde omvat oa specifieke loondiensten met betrekking tot het
productieproces.
4
13
Figuur 1: Aandeel directe toegevoegde waarde 7 IJsselmeergebonden sectoren
(2000)
Toerisme en recreatie
Havengebonden industrie
Nutsbedrijven (water en energie)
Landbouw
Beroepsscheepvaart
Delfstoffenwinning
Figuur 2: Aandeel werkgelegenheid 7 IJsselmeergebonden sectoren (2000)
Toerisme en recreatie
Havengebonden industrie
Nutsbedrijven (water en energie)
Landbouw
Beroepsscheepvaart
Delfstoffenwinning
Beroepsvisserij
Bron: 3
Tabel 1: directe toegevoegde waarde van 7 IJsselmeer gebonden sectoren (2000)
Sector
Toerisme & recreatie
Directe toegevoegde waarde (mln €)
389
Als % van totaal
51%
Haven gebonden industrie
Nutsbedrijven
Landbouw
Beroepsscheepvaart
Delfstoffenwinning
Beroepsvisserij
Totaal
235
66
45
22
7
6
770
31%
9%
6%
3%
1%
1%
Tabel 2: directe + indirecte werkgelegenheid van 7 IJsselmeer gebonden sectoren
(2000)
Sector
Toerisme en recreatie
Haven gebonden industrie
Landbouw
Nutsbedrijven
Beroepsscheepvaart
Beroepsvisserij
Delfstoffenwinning
Totaal
Directe werkgelegenheid
20.100
7.600
4.000
1.600
1.050
200
150
34.700
Indirecte werkgelegenheid
10.095
17.200
2.300
1.600
450
100
60
31.805
Totaal werkgelegenheid
30.195
24.800
6.300
3.200
1.450
300
210
66.505
Bron: 3
Als % van totaal
45%
37%
10%
5%
2%
0,5%
0,3%
In de sector toerisme en recreatie gaat het dan om watersport, oeverrecreatie, verblijfsrecreatie,
cultuur en sport, dagrecreatie en horeca. In de sector haven gebonden industrie gaat het om
visverwerking, voeding, chemie en scheepsbouw.
14
De inschatting van het NEI dat de landbouw in de directe omgeving van het IJsselmeer maar 6% van
de directe toegevoegde waarde (= € 45 mln/jaar) voor zijn rekening neemt, is daarbij waarschijnlijk
een onderschatting9. Dat verandert weinig aan de conclusie dat recreatie & toerisme, alsmede haven
gebonden industrie de belangrijkste IJsselmeer gebonden sectoren zijn. Voor de duiding van de
economische relatie tussen de landbouw en het IJsselmeer is het feitelijk relevanter om te kijken
naar de gehele zoetwaterregio IJsselmeergebied (kaart 2). De landbouw in dit gehele gebied wordt
vanuit het IJsselmeer/Markermeer van water wordt voorzien. De potentiële opbrengst van de
landbouw in dit gebied bedraagt ca. € 1,7 - € 2,9 mld/jaar (bijlage 1; o.b.v. 17)7.
3.4 Regionale spreiding
In absolute zin is de werkgelegenheid in de 7 IJsselmeer gebonden sectoren met name geconcentreerd in het zuidelijk deel van het gebied en Flevoland (zie figuur 3). Toch betekent dit niet dat deze
sectoren voor de economie in het noordelijk deel minder belangrijk zijn. Integendeel: in de
noordelijke regio’s dragen deze sectoren relatief veel bij aan de werkgelegenheid (zie figuur 4).
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
Figuur 3: Directe werkgelegenheid in de 7 IJsselmeer gebonden sectoren als % van het totaal (3).
0,25
0,2
0,15
0,1
0,05
0
Figuur 4: Relatieve belang IJsselmeer gebonden sectoren als % totale werkgelegenheid in de subregio. (3).
9
15
Die onderschatting heeft te maken met 3 factoren (mond. Mededeling M. Briene, 19):

Bij de afbakening van de sector landbouw zijn alleen sectoren met een directe link naar water meegenomen. In het Ijsselmeergebied redelijk omvangrijke sectoren als agrarische dienstverlening en hoveniersbedrijven zijn buiten beschouwing gebleven.

Juist de toegevoegde waarde van de agrarische sector is sinds het peiljaar van de NEI-studie relatief sterk gegroeid.

Er is in de NEI-studie gerekend met bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten. Hierbij is het saldo van indirecte belastingen
en subsidies in mindering gebracht. Voor de meeste sectoren maakt dat niet uit, maar voor de landbouw is dit substantieel, met
name in relatie tot de EU-landbouwsubsidies. Ca. 80% van de landbouwbedrijven in Nederland ontvangt inkomenssteun in de
vorm van directe betalingen vanuit het GLB. In de jaren 2007/2009 waren de directe GLB-betalingen verantwoordelijk voor
gemiddeld ca. 40% van de bedrijfsinkomens (20).
16
Het Veluwemeer
Bron: Peter van Bolhuis / Pandion
4. Betekenis van het IJsselmeergebied voor natuur
Het IJsselmeergebied is een natuurgebied van internationale betekenis. De natuur in het
IJsselmeergebied heeft zowel een intrinsieke waarde, als een gebruikswaarde voor allerlei functies.
4.1 Natuurwaarden in het IJsselmeergebied
Door de aanwezigheid van ondiepe voedselrijke wateren is het gebied aantrekkelijk voor veel
diersoorten. Grote aantallen vogels foerageren, ruien, broeden en rusten in het open water en aan
de rand van het gebied. Het gebied is een onmisbare schakel in de vogeltrekroutes tussen Siberië en
Afrika. Het is een van de weinige zoetwatergebieden in West-Europa die in de winter niet of vrijwel
niet dichtvriest. Daarnaast zijn er in de randmeren uitgestrekte waterplantenvelden te vinden. Voor
de Friese kust liggen duizenden hectaren aan buitendijkse gebieden met graslanden, rietvelden en
zandplaten, die broedgelegenheid opleveren voor een veelheid aan vogelsoorten. Een groot deel van
het IJsselmeer en de randmeren maken onderdeel uit van Natura2000 (4). Ook de landschappelijke
kwaliteiten (open ruimte) van het IJsselmeer spreken tot de verbeelding.
De natuurpotenties van het IJsselmeer worden nog lang niet altijd in volle omvang benut. Het
ontbreken van peildynamiek, de aanwezigheid van veel harde oevers, eutrofiëring, problemen met
slib (Markermeer) visserijdruk en het ontbreken van vismigratiemogelijkheden, zorgt voor een
suboptimale ontwikkeling van natuurwaarden.
4.2 Gebruikswaarde van natuur
Dit natuurlijke habitat is soms een belemmering voor economische activiteiten en ruimtelijke
ontwikkelingen. Met name de natuurwetgeving voortvloeiend uit Natura2000 wordt regelmatig als
belemmerend ervaren bij vergunningverlening. Op meerdere plaatsen zijn ontwikkelingen vertraagd
en stranden procedures bij de Raad van State (havenfront Harderwijk, recreatieve verdiepingen uit
het IIVR). Ook de aanleg of uitbreiding van havens is meermalen door procedures, bezwaarschriften
of onzekerheid bij de vergunningverlening vertraagd (13).
Anderzijds vormt dit natuurlijke habitat ook de onderlegger voor een groot aantal economische
activiteiten, met name op het vlak van recreatie & toerisme en (sport)visserij. Dit heeft zowel
betrekking op het natuuraspect als de belevingswaarde en de landschappelijke kwaliteit. Dat uit zich
bijvoorbeeld in de zorgen van de recreatiesector over de windmolenplannen langs de Friese kust
(13).
17
Haven buitendijks
Bron: Strootman landschapsarchitecten
5. Kansen en bedreigingen
5.1 IJsselmeer gebonden sectoren in het IJsselmeergebied
IJsselmeer gebonden sectoren van enige omvang die zich eind 20e eeuw voorspoedig hebben
ontwikkeld zijn toerisme en recreatie, haven gebonden industrie en de binnenvaart. Dit zijn ook de
sectoren die naar de toekomst toe het meeste perspectief lijken te hebben (3). Gunstige
perspectieven lijken daarnaast aanwezig voor (wind)energie, zandwinning, landbouw en
watervoorziening (3). Een uitgebreide analyse van de huidige situatie en de trend voor de
middellange termijn (inclusief kaartbeelden) is terug te vinden in het REOB uit 2012 (5). Hieronder
vatten we deze bevindingen samen en vullen we ze op onderdelen aan met recente ontwikkelingen:
Haven gebonden industrie en binnenvaart
Voor de haven gebonden industrie wordt een verdere uitbreiding van containerhavens verwacht en
daarmee samenhangend een beperkte uitbreiding van de haven gebonden industrie. In relatie
daarmee wordt ook voor de binnenvaart een beperkte groei verwacht, waarbij er een tendens is naar
inzet van grotere schepen en een intensiever gebruik van belangrijke vaarroutes/-geulen.
Toerisme en recreatie
De sector toerisme en recreatie is snel gegroeid, vooral op het vlak van:
 Watersport. Het IJsselmeergebied is een belangrijk vaargebied. Het aantal ligplaatsen in
jachthavens is gestegen van ca. 5000 in 1965 naar ruim 35.000 in 2010. De laatste jaren is de
groei afgezwakt tot een licht stijgende trend. Ook de groei van het aantal recreatievaartuigen in
het IJsselmeergebied is afgezwakt, in 2012 was zelfs sprake van een lichte daling. Een belangrijke
trend is die van ‘zeilen naar ankeren’. Zie kader 1.
 Oeverrecreatie. De trend is een toename van de verblijfs- en dagrecreatie, stranden en
zwemlocaties en een groei van durf(water)sporten als kitesurfen. Verder wordt een toename
voorzien in relatie tot de boulevards van Almere en Lelystad.
 Horeca. Ook de horeca profiteert van deze ontwikkelingen (3).
Kader 1. Er moet wat te beleven zijn (13)
Er is de laatste jaren sprake van een trend waarbij minder wordt gevaren en meer wordt ‘geankerd’. De boot wordt
gebruikt als een “huisje op het water”, voor weekendjes weg, van waaruit tochten en activiteiten worden ondernomen.
De rol van het achterland wordt daarbij steeds belangrijker: men blijft langer in de havens liggen, dan moet daar ook wat
te beleven zijn. Een haven die wat bijzonders biedt, kan een vaardoel worden. De verblijftijd in havens die wat te bieden
hebben neemt toe. Een dorp van waaruit een attractie kan worden bezocht of een activiteit kan worden ondernomen,
zoals een fietstocht heeft kansen. Leuke winkeltjes, lekker eten, sfeer, een terrasje, worden steeds belangrijker.
De overall-verwachting is dat de groei in de sector toerisme en recreatie door zal zetten, mede ook in
relatie tot het ‘recreatietekort in de Randstad’, de toenemende vergrijzing en een deels daarmee
samenhangende behoefte aan luxe en comfort (18). De huidige recessie maakt deze groei enigszins
onzeker, niettemin is de verwachting dat de economie de komende jaren weer gaat aantrekken.
Er is nog veel groeipotentie. Er wordt nog een toename van het aantal aanlegplaatsen in de havens
van het Markermeer en de Randmeren voorzien. Ook voor de monding van de IJsseldelta wordt een
19
groei in havens en vaarbewegingen verwacht. Voor het Markermeer/IJmeer is een kwantitatief
uitwerking van de groeipotenties beschikbaar (zie kader 2).
Kader 2. Groeipotenties sector toerisme en recreatie in Markermeer/IJmeer (11)
In een studie naar de groeipotenties van de sector toerisme en recreatie in de regio Markermeer/IJmeer in opdracht van
de Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer uit 2011 schetst de LA-group tot 2020 de volgende groeipotenties:

Bungalowparken. 5-10% groeipotentieel in het Noord-Hollandse deel en 15-30% in het Flevolandse deel

Hotels. 10-20% groeipotentieel in het Noord-Hollandse deel en 21% in het Flevolandse deel

Congres/zaalvoorzieningen. 12% groeipotentieel in het Noord-Hollandse deel en 40-80% in het Flevolandse deel

Horeca. 7% groeipotentieel in het Noord-Hollandse deel en 18% in het Flevolandse deel

Een daling van de vraag naar campings, maar wel ruimte voor nieuwe concepten

Een verdubbeling van de vraag naar camperplaatsen

Ruimte voor een grootschalig thermencomplex

Ruimte voor 2000-2500 extra ligplaatsen in jachthavens

Ruimte voor uitbreiding van durf(water)sporten als kabelskibanen
De LA-groep heeft daartoe alle plannen in het gebied tegen het licht gehouden en deze getoetst op realiteitswaarde tegen
de achtergrond van de vraagontwikkeling. Dat is vertaald in een “realistisch programma”.
Wanneer dit “realistische programma” volledig wordt uitgevoerd, zou dat tot circa 2020 een toeristisch-recreatieve
10
investeringsimpuls kunnen opleveren tenminste tussen € 315 en € 1095 mln, waarvan ruim 70% private investeringen en
bijna 30% publieke investeringen. In de periode 2018-2035 kan nog een extra impuls ontstaan, oplopend tot € 440 mln.
Uitvoering van dit programma zou vervolgens kunnen zorgen voor blijvende economische effecten in de vorm van jaar11
lijkse bestedingen van € 135 tot € 273 mln en een toename van de werkgelegenheid met 2800 – 5700 arbeidsplaatsen.
Overige sectoren met groeipotentieel
Daarnaast is er sprake van het volgende groeipotentieel bij de overige vier sectoren:
 Zandwinning. De vraag naar zand hangt sterk samen met de economische situatie in de
bouwnijverheid. Die is momenteel niet florissant. Kansen liggen er met name in combinatie met
ecologie-projecten als Markerwadden en de waterveiligheidsopgaven (5).
 Binnenvisserij. De binnenvisserij kent een afnemend economisch belang. De verwevenheid met
de toeristische sector zal verder toenemen (3).
 Energieproductie. Voor wat betreft conventionele energieopwekking zijn twee grote
energiecentrales in het IJsselmeergebied (Diemen en Lelystad) in de afgelopen jaren
gemoderniseerd en uitgebreid. Verdere uitbreiding van de productie ligt niet voor de hand.
Integendeel, door overcapaciteit op de Nederlandse elektriciteitsmarkt zullen er de komende
jaren eerder centrales gesloten worden (8). De winning van duurzame energie zal verder
toenemen, vooral in de vorm van nieuwe windmolenparken in concentratiegebieden (5).
 Watervoorziening. Vooralsnog worden geen grote wijzigingen verwacht in de infrastructuur van
de oppervlaktewaterwinningen voor drinkwater. De rol van het IJsselmeer voor de
watervoorziening voor Noord-Nederland neemt toe (zie paragraaf 5.2).
5.2 De landbouw in de zoetwaterregio IJsselmeergebied
Voor de landbouw in de zoetwaterregio IJsselmeergebied geldt dat de ontwikkelingskansen per
deelgebied sterk kunnen verschillen, afhankelijk van de landbouwstructuur. Kansen liggen er met
name voor hoogwaardige land- en tuinbouw. Waterzekerheid is een voorwaarde voor die verdere
ontwikkeling. Die waterzekerheid is in Noord-Nederland aanwezig, mede op grond van de
10
11
Investeringsimpuls: eenmalige investeringen met positieve gevolgen voor bedrijvigheid en werkgelegenheid in het gebied
Bestedingsimpuls: jaarlijks terugkomende uitgaven van toeristen en recreanten die ten goede komen aan het gebied.
20
buffervoorraad in het IJsselmeer. Dat voorkomt niet alleen opbrengstderving in droge jaren, maar
leidt tot hogere financiële opbrengsten doordat geprofiteerd kan worden van hogere productprijzen
in droge jaren. Last-but-not-least is waterzekerheid een steeds belangrijkere vestigingsfactor.
5.3 Stedelijke ontwikkelingen
Tenslotte is er sprake van voortgaande stedelijke ontwikkeling en daarbij behorende infrastructuur.
Het stedelijk gebied van de Metropoolregio Amsterdam (vooral Almere) blijft uitbreiden. Ook de
regio Zwolle/Kampen ontwikkelt zich sterk. Grootschalig buitendijks bouwen staat sterk ter discussie
en in het huidige beleid zijn slechts zeer beperkt uitbreidingen voorzien (5).
21
22
Zeilen op het IJsselmeer
Bron: http://www.zeildagtocht.nl/
Deel II Economische perspectieven in relatie tot flexibel peil en
flexibele inrichting
6. Risico’s en kansen
Maar wat is nu het potentiële effect van flexibel peil en flexibele inrichting binnen de voorkeursstrategie voor het IJsselmeergebied op het economisch perspectief? Welke sectoren worden er door
getroffen en welke sectoren kunnen er van profiteren?
In figuur 3 zijn de potentiële effecten in beeld gebracht van de eerste stap flexibel peilbeheer (met
een bandbreedte in het zomerpeil 20 cm) in het IJsselmeer op functies in het IJsselmeer. De effecten
manifesteren zich primair via de volgende aspecten:
1. Zoetwaterzekerheid
2. Peilfluctuaties in het IJsselmeer
3. Wateroverlast en droogte in buitendijkse gebieden
4. Vergroting peildynamiek en toename land/water-gradiënten en areaal buitendijks gebied
Deze primaire effecten hebben weer secundaire en tertiaire (economische) effecten. Dat wordt in
het navolgende per aspect uitgewerkt.
6.1 Zoetwaterzekerheid
Primaire effect
Flexibel peilbeheer heeft een positief effect op de zoetwaterzekerheid, doordat de totale waterschijf
op het IJsselmeer kan worden verdubbeld (200 mln m3 water extra) en omdat het vaste streefpeil
wordt vervangen door flexibel peil waardoor dynamisch kan worden ingespeeld op de weers- en
afvoerverwachtingen in relatie tot de wensen van verschillende gebruikers.
Secundaire effecten
Die grotere zoetwaterzekerheid is gunstig voor het beheer van de regionale watersystemen
(veiligheid en doorspoelen) en de zoetwatervoorziening van sectoren als landbouw, industrie,
energievoorziening, binnendijkse recreatie en binnendijkse natuur.
Tertiaire (economische) effecten
Een grotere zoetwaterzekerheid is van belang voor meerdere sectoren in de zoetwaterregio
IJsselmeergebied. Voor de landbouw kan dat worden gekwantificeerd. Momenteel is sprake van een
jaarlijkse gewasschade in zoetwaterregio IJsselmeergebied van € 90 mln. Bij ‘niets doen’ is berekend
dat die schade in het W+-scenario oploopt tot ca. € 300 mln in 2050 en ca. € 540 mln in 2100· (zie
bijlage A; 17). Die extra schade kan (deels) worden vertaald in opbrengsten als wél maatregelen
worden genomen. Welk deel van de schade kan worden voorkomen is afhankelijk van de
hoeveelheid water die beschikbaar wordt gemaakt, en de infrastructuur zoals bijvoorbeeld
beregening (zie bijlage A; 17).
Daarmee is er over-all sprake van duidelijke positieve economische effecten.
23
24
recreatieondernemers
natuurbeheer
sportvisserij
beroepsvisserij
visstand
paaiplaatsen
visconnectiviteit
Secundair
beroepsvaart
recreatievaart
Primair
diepte vaargeulen
Toegang havens en sluistijden
peilfluctuaties IJsselmeer
recreatieondernemers
recreatiestrandjes
waterkwaliteit randmeren
opvangen toenemende verdamping
verdrogingsbestrijding binnendijkse natuur
koel- en proceswater
drinkwater
water voor de landbouw
recreatieondernemers
waterschap
recreatieondernemers
natuurbeheerders
industrie
drinkwaterbedrijven
landbouwers
landbouwers
waterschap
inwoners
buitendijks wonen
landbouwers
industrie
buitendijkse industrie
Tertair
buitendijkse landbouw
Secundair
doorspoelen watergangen en nathouden dijlken
wateroverlast en droogte
buitendijkse gebieden
Primair
zoetwaterzekerheid
Flexibel zomerpeil
(bandbreedte 20 cm)
meer peildynamiek
meer zachte water / landovergangen en
meer buitendijks gebied i.r.t veiligheidsopgaven
identiteit
'strijd tegen water /
leven met water'
beleving landschap, rust en ruimte
en historische stadjes
vegetatie
broedgebieden vogels
voedsel- en rustgebieden vogels
overige natuur
industrie / beroepsvaart
Tertair
Tertiair
Secundair
Primair
Figuur 3: Potentiële primaire, secundaire en tertiaire (economische) effecten
Figuur 3: Potentiële primaire, secundaire en tertiaire (economische) effecten van de eerste stap flexibel peilbeheer
in het IJsselmeer.
6.2 Peilfluctuaties in het IJsselmeer
Primaire effect
Flexibel peilbeheer
leidt tot een hogerSecundair
waterpeil in het (vroege)
voorjaar en een lager waterpeil in de
Primair
Tertiair
nazomer (IJsselmeer vanaf 1 augustus, Markermeer en zuidelijke randmeren vanaf 1 september).
Secundaire effecten
Het lagere waterpeil in de nazomer kan in beginsel risico’s opleveren voor de bevaarbaarheid van
vaargeulen en de toegang tot havens sluizen, bruggen en steigers. Omdat de grootste risico’s liggen
in het Markermeer en de zuidelijke randmeren en deze pas vanaf september uitzakken, zijn deze
risico’s in de praktijk vrijwel verwaarloosbaar.
Verder kan peilfluctuatie in beginsel positieve effecten hebben op de beleving van het landschap.
Daarbij kan de beleving van dit effect worden vergroot door versterking van bestaande
kustidentiteiten. Dat geldt ook voor de setting van historische stadjes: een herinrichting van de
openbare ruimte of aanpassing in de stedenbouwkundige structuur kan de beleving van de
natuurlijke dynamiek versterken. Dit alles kan op zijn beurt weer leiden tot een versterking van de
identiteit van het IJsselmeergebied in termen van “leven met water”.
Omdat de peilfluctuatie vooralsnog beperkt is, is ook dit effect vooralsnog beperkt, zeker in
vergelijking tot de peilfluctuaties die nu al optreden als gevolg van op- en afwaaien.
Wel is het mogelijk te anticiperen op toekomstige grotere peilfluctuaties.
Tertiaire (economische) effecten
Een versterking van de kustidentiteit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het IJsselmeer voor de
vaarrecreatie. In combinatie met een groter en kwalitatief breder recreatief aanbod kan dit leiden tot
versterking van de dag- en verblijfsrecreatie dat op zijn beurt weer goed is voor de horeca.
Daarmee is er over-all sprake van economische kansen, maar pas op langere termijn.
6.3 Wateroverlast en droogte in buitendijks gebied
Primaire effect
Flexibel peilbeheer leidt tot een hoger waterpeil in buitendijkse gebieden in het (vroege) voorjaar en
tot een lager waterpeil in de nazomer (IJsselmeer vanaf 1 augustus, Markermeer en zuidelijke
randmeren vanaf 1 september). De effecten zijn in beginsel voelbaar in alle buitendijkse terreinen.
Secundaire effecten
De risico’s voor buitendijkse landbouw, industrie en wonen op extra waterschade in het voorjaar
nemen in beginsel toe. Dat kan relatief gemakkelijk worden voorkomen door aanleg van (of ophoging
van bestaande) kades. Voor buitendijkse landbouw neemt ook de kans op grondwateroverlast in het
vroege voorjaar toe. Bij de 1e stap in het flexibele peilbeheer is dat effect zeer beperkt.
van de eerste stap flexibel peilbeheer in het IJsselmeer.
Het risico voor recreatiestranden bestaat uit een grotere kans op overstroming in het vroege
voorjaar en een breder strand / terugtredende waterlijn in de nazomer. Dit kan redelijk gemakkelijk
25
worden opgelost door ophogen van recreatiestranden in combinatie met vergroten van de steilte
van het talud. Daarnaast is verplaatsen van recreatiestranden door uitruil met natuur een optie.
Tertiaire (economische) effecten
Op korte termijn is het negatieve effect voor landbouw, industrie en recreatie beperkt en waar
sprake is van risico’s zijn maatregelen mogelijk.
Daarmee is er over-all geen sprake van economische kansen, maar ook niet van substantiële risico’s.
6.4 Vergroting dynamiek en toename land/water-gradiënten
Primaire effect
Flexibel peilbeheer leidt tot een grotere dynamiek in het natuurlijk systeem en kan leiden tot een
toename van land/water gradiënten en ondiep water. Dat is in beginsel positief voor visstand en voor
natuur. Voorwaarde is de potentie voor zachte land/waterovergangen. Die is nu lang niet overal
aanwezig: het overgrote deel van de oevers in het IJsselmeergebied is momenteel verhard (tabel 3).
Daarmee zijn deze positieve effecten vooralsnog beperkt.
Maar het is goed mogelijk deze effecten in hoge mate te versterken door inrichtingsmaatregelen.
Van groot belang daarbij is de constatering dat er i.r.t. tot de veiligheidsopgaven kansen liggen om
nieuwe land-water-landgradiënten te creëren en bestaande te versterken door aanleg van oeverdijken, luwtezones, zandmotoren, e.d. Ook kan zo het areaal buitendijks gebied worden vergroot.
Tabel 3.Totale lengte oevers in het IJsselmeergebied en aandeel verharde oevers
Markeermeer & IJmeer
Gooimeer & Eemmeer
IJsselmeer
Ketelmeer en Vossemeer
Zwarte Meer
Veluwerandmeren
215 km
71 km
263 km
91 km
38 km
148 km
90%
80%
75%
48%
45%
45%
Secundaire effecten
Flexibel peilbeheer heeft enkele negatieve effecten. Het kan (vooral in relatie tot het aspect
voorjaarsopzet) leiden tot een toename van het risico op erosie van buitendijkse gebieden,
verkleining van rustgebieden van steltlopers en overstromingsgevaar op broedlocaties. Dit speelt
met name langs de Friese kust. Er zijn maatregelen nodig en beschikbaar om dat risico te verkleinen
en/of de effecten te compenseren.
Maar flexibel peil in combinatie met zachte water-landovergangen levert vooral kansen op voor:
 doorontwikkeling van oevervegetaties (biezenvelden, rietzones, moerasruigtes, hooilanden)
 vergroting van het broedsucces van vogels (kanalisatie buitendijks broedende vogels op kansrijke
plekken en uitbreiding van broedlocaties)
 extra fourageermogelijkheden voor broed- en trekvogels op droogvallende platen en in
kustzones in voorjaar en nazomer.
 de visstand door het ontstaan van extra paaiplaatsen door onderlopen en droogvallen van
oeverzones.
26
Dat gaat in veel gevallen niet vanzelf, er zijn vaak aanvullende maatregelen nodig om het potentieel
tot wasdom te laten komen, via inrichtings- en beheermaatregelen, maatregelen voor een betere
waterkwaliteit en maatregelen gericht op een betere connectiviteit (vis!).
Tertiaire (economische) effecten
Als deze maatregelen in onderlinge samenhang worden toegepast, kan dat zorgen voor een sterke
kwaliteits- en kwantiteitsimpuls voor natuur en visstand in het IJsselmeergebied. Dat biedt kansen
voor een toename van sportvisserij- en natuur gerelateerde bezoekers. Vooral het potentieel voor
groei van de sportvisserij lijkt groot12.
Idealiter kan de recreatiesector inspelen op deze ontwikkelingen door het realiseren van
voorzieningen als visstekken, fiets-, wandel- en struinpaden. Zowel dag-, verblijfs- en vaarrecreatie,
evenals de horeca kunnen daarvan profiteren. Profilering van het IJsselmeer als grootste natuur- vis(en watersport)gebied van Nederland kan dit verder versterken.
Last-but-not-least kan een dergelijke ontwikkeling bijdragen aan het oplossen van eventuele
bezwaren vanuit de natuurwetgeving tegen uitbreiding van economische activiteiten (zie ook 7.2).
Daarmee is er over-all sprake van duidelijke economische kansen.
12
De huidige omvang van de sportvisserij bedraagt nog maar 5% van die in de periode 1970-1980, als gevolg van het
inzakken van de visstand. Niettemin wordt de huidige omzet van de sportvisserij geschat op ca. € 20 mln/jaar (16). Dat zegt
iets over potenties bij verbetering van die visstand.
27
28
Sluis Almere Haven
Bron: Panoramio, Cor Kan Almere
7. Economische perspectieven
In het voorgaande hoofdstuk is duidelijk geworden dat de economische kansen van flexibel peil
vooral lopen via de lijnen van:
 Zoetwaterzekerheid
 Synergie tussen ecologie en toerisme/recreatie
7.1 Zoetwaterzekerheid
Een grotere zoetwaterzekerheid is van belang voor de economie van meerdere sectoren in de gehele
zoetwaterregio IJsselmeergebied. Voor de landbouw is sprake van een schade van ca. € 300 mln in
2050 en ca. € 540 mln bij een W+ scenario in 2100, die (deels) kan worden voorkomen (zie bijlage A;
17). Het werkelijke economische effect is waarschijnlijk nog groter, doordat in droge jaren kan
worden geprofiteerd van hogere productprijzen. Tenslotte wordt zoetwaterzekerheid ook een steeds
belangrijkere vestigingsfactor. Door de buffervoorraad in het IJsselmeer is die zoetwaterzekerheid in
de zoetwaterregio IJsselmeergebied gegarandeerd.
7.2 Synergie tussen toerisme/recreatie en ecologie
Daarnaast is de synergie tussen toerisme/recreatie en ecologie van belang. Natuur, visstand,
landschap, rust en ruimte van het IJsselmeer vormen een belangrijke onderlegger voor de verdere
potentiële economische ontwikkeling van de recreatiesector die nu al de helft van de economische
waarde in het IJsselmeergebied vertegenwoordigt. Versterking van deze waarden en het
bijbehorende gebiedsprofiel en het realiseren van nieuwe publieke toeristisch-recreatieve
voorzieningen die daarop aansluiten, kunnen het gebied een impuls geven, waarvan de hele regio
kan profiteren.
Maar het zoeken/nastreven/bereiken van synergie tussen toerisme/recreatie en ecologie is geen
vanzelfsprekendheid. Momenteel wordt ecologie vaak nog ervaren als een belemmering voor
economische activiteiten en ruimtelijke ontwikkelingen (vergunningverlening in het kader van Natura
2000) en soms is dat ook werkelijk zo. Anderzijds wordt er nog maar weinig ingespeeld op de
potentiële synergie tussen ecologie en toerisme/recreatie. Zo constateert de LA-groep dat van de
bestaande 82 toeristisch-recreatieve plannen in het Markermeer/IJmeer, er maar een beperkt aantal
een relatie leggen met de voorgenomen ecologische maatregelen in het kader van het TBES in het
gebied (11). Zwart en Sierdsma (14) bevelen daarom een strategie van ‘natuurinclusief werken’ aan,
waarbij natuur als volwaardige factor wordt meegenomen in de overwegingen.
Een indruk van wat het kan betekenen als de relaties tussen ecologie en toerisme/recreatie wel
worden benut, kan worden verkregen uit een studie voor het Markermeer/IJmeer (zie kader 3). Het
groeipotentieel (zowel in termen van investeringen, jaarlijkse bestedingen en werkgelegenheid) ligt
duidelijk hoger als ecologische randvoorwaarden worden meegenomen bij de uitwerking. De
potentiële toeristisch-/recreatieve investeringsimpuls van het gebied inclusief ecologische maatregelen ligt 20-35% hoger dan zonder die maatregelen. Ook de blijvende economische effecten
(bestedingen) en het aantal extra arbeidsplaatsen liggen resp. 42-55% en 42% hoger. Uiteraard vergt
dit ook extra investeringen, zowel in de private als in de publieke sfeer.
29
Kader 3: Kwantitatieve uitwerking verbanden ecologie en toerisme/recreatie voor Markermeer/IJmeer (11).
De LA-group (11) constateert dat de toeristisch-recreatieve groeipotenties van het Markermeer/-IJmeer (zie kader 1)
slechts deels kunnen worden benut als niet tegelijkertijd ecologische maatregelen in het kader van het TBES worden
uitgevoerd (zie tabel 3 ).
Tabel 3: Indicatief verschil in economische effecten: mét en zónder uitvoering TBES (11)
Investeringsimpuls
Bestedingen
Totaal bij uitvoering TBES
€ 315 - 1.095 mln
€ 135 - 273 mln
Totaal zonder uitvoering TBES
€ 262 - 804 mln
€ 88 - 192 mln
Extra bij uitvoering TBES
waarvan privaat
waarvan publiek
€ 53 – € 291 mln
96-98%
2-4%
€ 47 - 81 mln
98%
2%
Arbeidsplaatsen
2820 - 5680
1840 - 4000
1680
Mét ecologische investeringen ligt de investeringsimpuls 20-35% hoger, zijn de blijvende economische effecten 42-55%
hoger en ligt het aantal arbeidsplaatsen 42% hoger. De belangrijkste oorzaak voor dit verschil ligt in het gegeven dat het
Markermeer/IJmeer een Natura-2000 status heeft, waardoor sprake is van een ‘nee, tenzij’-benadering: veranderingen in
het gebied kunnen alleen doorgang vinden als ze geen aantoonbaar significante negatieve impact op de instandhoudingsdoelen van Natura-2000 hebben. Bij uitvoering van het TBES kunnen de groeipotenties wél volledig worden
benut, doordat de ecologische maatregelen via het TBES minimaal zorgen voor compensatie van natuurwaarden die
verloren gaan door de uitvoering van toeristisch/recreatieve plannen.
Daarnaast geldt dat verbetering van de natuurwaarden in het gebied (in combinatie met een verbetering van de
waterkwaliteit en de realisatie van aansluitende nieuwe publieke toeristisch/recreatieve voorzieningen), het toerisme
een extra grote impuls kunnen geven. De hele regio kan daarvan profiteren door de komst van meer dag- en verblijftoeristen en een sterkere profilering als natuur- en watersportgebied. Die effecten zijn niet meegenomen in tabel 3.
Uitvoering van het TBES levert overigens ook nog extra inkomsten op voor betrokken overheden, oplopend tot € 3,8 - €
6,5 mln per jaar tot 2035.
Daar staan benodigde investeringen voor het TBES in het Markermeer/IJmeer tegenover. Deze worden momenteel
geraamd op ca. € 25 mln/jaar over een periode van 25 jaar (12), met verschillende mogelijke verdeelsleutels
publiek/privaat.
Hoewel de recreatiestructuur in andere deelgebieden van het IJsselmeer verschilt van die in het
Markermeer/IJmeer, is het aannemelijk dat de onderliggende gedachtegang ook opgaat voor andere
deelgebieden: ook bij/in de Friese kust, de IJsselvechtdelta, de Noord-Hollandse IJsselmeerkust, de
Zuidelijke randmeren en de Veluwerandmeren kunnen ecologie en toerisme/recreatie elkaar
versterken.
Versterking van het gebiedsprofiel van het IJsselmeer in de synergie tussen toerisme/-recreatie en
ecologie kan de aantrekkelijkheid van het gebied voor recreanten en toeristen een grote impuls
geven, met positieve effecten voor dagrecreatie, verblijfsrecreatie, vaarrecreatie, watersport en
horeca. Zeker als het IJsselmeergebied zich weet te profileren als het door rust en ruimte
gekenmerkte tegenwicht voor de steeds drukker wordende Randstad.
30
Literatuur
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
31
http://www.portofamsterdam.nl/docs/nl/Factsheets/2013/factsheet%20economische%20betekenis%202013_NL.pdf
http://www.portofamsterdam.nl/Ned/Havenbedrijf/verzelfstandiging-veelgestelde-vragen.html
NEI. 2000. Economische betekenis van het IJsselmeergebied. Achtergronddocument bij “De Koers verlegd”
DPIJ. 2010. Atlas van het IJsselmeergebied
Grontmij. 2012. Bouwstenen Ruimtelijk Economisch Ontwikkelbeeld (REOB) IJsselmeerprovincies.
Grontmij. 2012. Flexibiliteit in het regionale waterbeheer. Verkenning van mogelijkheden in het regionale watersysteem die bijdragen
aan de integrale opgave van het deltaprogramma IJsselmeergebied. Definitief concept.
http://www.groenkennisnet.nl/dossiers/Pages/Blauwe-energie.aspx
http://www.energeia.nl/preview/1871-PWC-shakeout-onder-Nederlandse-stroomcentrales-op-komst.html
A. Hekman, M. de Jonge, R. Nieuwenhuis. 2013. Regio kan substantieel bijdragen aan zoetwateropgave Deltaprogramma. H2O-online
16 mei 2013.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Economie_van_Nederland
LAGroup. 2011. Eindrapportage markttoets en economische impact toerisme & recreatie Markermeer-IJmeer. In opdracht van de
Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer.
Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer. 2011. Optimalisatierapport
Waterrecreatie Advies BV. 2013. Ontwikkeling watersport IJsselmeergebied. Provincie Fryslân, Friese Ijsselmeerkust. 2012.
IJ. Zwart & F. Sierdsma. 2012. De strategie voor DPIJ; hoe om te gaan met de natuurwetgeving. Denk en werk natuurinclusief.
Rijkswaterstaat Waterdienst.
Coops H. 2013. Flexibel peilbeheer IJsselmeergebied. Water- en oevervegetatie. Presentatie op workshop ‘natuur’ DPIJ 5/9/2013.
Waterrecreatie Advies 2000. Samen meer IJsselmeer. Visie recreatie en natuur.
Ecorys. 2013. Voorverkenning kosten en baten Deltaprogramma Zoetwater, Analyse ten behoeve van de onderbouwing van kansrijke
zoetwaterstrategieën.
Ecorys. 2006. Wetlands in het IJsselmeergebied, thema Economie. Tussenrapport nulsituatie. Stichting Wetlands in het IJsselmeer.
Briene M. 2013. Partner Ecorys en projectleider van rapport nr. 3. Mondelinge mededeling.
Doorn. A, H. Naeff, K. de Bont, J. Jager. 2011. Regionale & sectorale verdeling van Europese landbouwsubsidies in Nederland. Alterra
en LEI, Wageningen.
CBS Statline, Regionale rekeningen; productiestructuur. A Landbouw, bosbouw en visserij (statline.cbs.nl)
32
Bijlage A: Effecten zoetwaterzekerheid in de zoetwaterregio IJsselmeergebied
A1 Introductie
Als bijlage bij het document ‘Economische betekenis en perspectief van het IJsselmeergebied’ wordt hier dieper ingegaan
op de landbouw in Noord-Nederland die vanuit het IJsselmeergebied van water wordt voorzien (de zoetwaterregio
IJsselmeergebied). In deze bijlage worden de volgende subvragen onderscheiden:
1. Wat is de potentiële schade bij “niets” doen?
2. Hoe vertalen we dat in “vermeden schade” als wel maatregelen worden genomen?
Bij de beantwoording van deze vragen wordt gebruik gemaakt van de resultaten van de recente studie ‘Voorverkenning
kosten en baten Deltaprogramma Zoetwater, Analyse ten behoeve van de onderbouwing van kansrijke zoetwaterstrategieën’ (KKBA Zoetwater; 17).
In het navolgende wordt voor beide vragen de redeneerlijn geschetst, en een uitwerking gegeven van de KKBA Zoetwater
voor de zoetwaterregio IJsselmeergebied. Hierbij wordt ook gereflecteerd op de resultaten van de KKBA Zoetwater, en
wordt een aantal belangrijke aannames uit deze studie toegelicht, waarbij wordt ingegaan op welk effect deze aannames
hebben op de resultaten.
A2 Potentiële schade bij ‘niets doen’
A2.1 Redeneerlijn
Wanneer er onvoldoende zoetwater beschikbaar is kan dit leiden tot schade aan de gewassen en een vermindering van de
opbrengst. Dit kan worden gezien als de potentiële schade bij niets doen. De schade kan per gewas als volgt worden
bepaald:
Schade (€) = Areaal (ha)*gewasopbrengst reductie (kg/ha)*gewasprijs(€/kg)
Belangrijk daarbij is het onderscheid tussen (1) reductie van de gewasopbrengst in kg/ha en (2) de geldelijke schade in €/ha.
Deze hoeven in een droog jaar niet hetzelfde te zijn, aangezien in zo’n jaar de gewasprijzen veelal stijgen. De geldelijke
opbrengst in een droog jaar (in €) kan daardoor minder sterk worden gereduceerd dan de gewasopbrengst of kan zelfs
hoger zijn dan in een normaal jaar.
Deze prijselasticiteit is echter moeilijk te voorspellen, daarom wordt in berekeningen van de potentiële landbouwschade
door zoetwatertekort over het algemeen met een gemiddelde gewasprijs gerekend (zoals in de KKBA Zoetwater). Hiermee
wordt de geldelijke schade in een droog jaar over het algemeen overschat en de potentiële winst die wordt misgelopen
door schade aan de gewassen onderschat. De potentiële schade (of winstreductie) bij nietsdoen, bepaald op basis van een
gemiddelde gewasprijs, kan daarom als een conservatieve schatting worden beschouwd.
A2.2 Aanpak en aannames in de KKBA Zoetwater
In de KKBA Zoetwater is de schade berekend met de QuickScan Rekentool (hun bijlage 7):
Schade (€) = Areaal landbouwgrond * fysieke opbrengstderving (% t.o.v. de potentiële opbrengst) * gewasopbrengst per ha
onder ‘normale’ weersomstandigheden
Hierbij maakt de QuickScan Rekentool gebruik van gebied- en gewasafhankelijke factoren, afgeleid uit rekenresultaten van
het NHI, om de fysieke opbrengstderving bij een watertekort te bepalen en van het landgebruik van NHI onder de twee
deltascenario’s. De getallen voor de gewasopbrengst zijn verschaft door het LEI (Landbouwkundig Economisch Instituut).
Voor vollegrondsgroenten hoogwaardig is gerekend met een gewasopbrengst van € 16.300 per ha en voor
vollegrondsgroenten laagwaardig met € 3.700 per ha.
In de KKBA Zoetwater is berekend wat de jaarlijkse verwachtingsschade is in de huidige situatie en voor 2050 en 2100 bij
een W+ scenario.
33
A2.3 Resultaten uit de KKBA Zoetwater
W+ scenario
De KKBA concludeert dat “bij een W+ scenario in 2100 in de referentiesituatie ieder jaar rekening zou moeten worden
gehouden met een gewasschade van gemiddeld ca. € 540 mln/jaar voor de zoetwaterregio IJsselmeergebied”. In de huidige
omstandigheden wordt een verwachtingswaarde van de schade aangegeven van ca. € 90 mln/jaar (zie figuur 1).
G-scenario
De verwachtingsschade in een G scenario is niet gespecificeerd per regio. Wel wordt in het rapport gesteld: “Uitgaande van
de ambitie ‘behoud’ zijn in het G-scenario de toekomstige verwachte tekorten (wat betreft oppervlaktewater) beperkt en
vergelijkbaar met de huidige situatie. In de zoetwaterregio IJsselmeergebied kan zelfs in een 1/100 jaar met een buffer van
20 cm nog vrijwel de gehele oppervlaktewatervraag worden voorzien”. Op basis daarvan kan onder het G-scenario in de
toekomst een vergelijkbare gewasschade worden verwacht als in de huidige situatie, namelijk ca. € 100 mln/jaar (figuur 1).
Case 1 - Referentie – Huidig & 20 cm buffer
Case 2 - 40 cm buffer
Case 3 - 40 cm buffer& 90 cm buffer
Case 4 - 40 cm buffer & 100 kuub extra afvoer IJssel
Case 5 - 40 cm buffer & 90 cm buffer & 100 kuub
Case 6 - 40 cm buffer & 200 kuub extra afvoer IJssel
Case 7 - 20 cm buffer & 54 cm buffer
Case 8 - Uitzakken IJsselmeer + Markermeer
Case 9 – Regionale maatregelen
Figuur A-1. Jaarlijkse verwachtingswaarde schade landbouw, klimaatscenario W+ (cases IJsselmeergebied), weergegeven is
de 1/10 ambitie. (Overgenomen uit 17; met toevoeging van de tekst verwachte en vermeden schade) en beschrijving van de
cases (overgenomen uit 17).
In het rapport is wel een landelijke verwachte schade voor het G-scenario gespecificeerd, maar die is niet verder uitgesplitst
naar regio’s. We hebben de landelijke resultaten omgerekend naar de zoetwaterregio IJsselmeergebied. Daarbij zijn enkele
aannames gedaan, op basis van informatie uit het rapport (de aannames dat de gehanteerde landelijke percentages ook
voor de zoetwaterregio IJsselmeer gelden en dat de potentiële opbrengst gelijk blijft in de tijd). Uit de tabel in hun bijlage 7
(17) blijkt dat verwacht wordt dat de potentiële opbrengst daalt in een G scenario. De reden hiervoor is niet gespecificeerd
in het rapport, en is in onderstaande omrekening niet meegenomen. De gevonden omgerekende waarden bevestigen het
bovengeschetste beeld voor het G scenario (zie tabel 1).
Landelijk (overgenomen
uit Ecorys, 2013)
Omgerekend naar
IJsselmeer regio obv
getallen in Ecorys (2013)
Huidig 2050
2100
Huidig 2050
2100
Potentiële opbrengst (mld €)
7,21
7,19
7,19
1,7
1,7
1,7
W+ Verwachte schade (mld €)
0,393
1,28
2,34
0,1
0,30
0,54
Verwachte schade (%)
5%
18%
33%
5%
18%
33%
Potentiële opbrengst (mld €)
7,21
6,65
6,65
1,7
1,7
1,7
G Verwachte schade (mld €)
0,393
0,39
0,499
0,09
0,10
0,12
Verwachte schade (%)
5%
6%
8%
5%
6%
8%
Tabel 1 Verwachte schade in een 1/10 jaar bij een W+ en een G scenario in huidig, 2050 en 2100. Links de landelijke
verwachte schade voor een W+ en G scenario (overgenomen uit 17). Rechts de schade omgerekend naar de schade voor het
IJsselmeergebied, op basis van de gegeven gemiddelde gewasschade van € 540 miljoen voor de zoetwaterregio
34
IJsselmeergebied, en onder de aanname dat de gegeven landelijke percentages ook voor de IJsselmeer regio gelden en dat
de potentiële opbrengst gelijk blijft in de tijd. De gevonden waarden voor het W+ scenario zijn vergelijkbaar met de getallen
gegeven in Figuur 1.
A3 Vermeden schade
A3.1 Redeneerlijn
Wanneer de droogteschade volledig kan worden voorkomen door het nemen van maatregelen is de vermeden schade de
volledige potentiële schade zoals hiervoor beschreven. Echter, in werkelijkheid zal niet overal de droogteschade volledig tot
nul kunnen worden gereduceerd. De potentiële schade kan alleen worden gereduceerd (1) in gebieden waar
zoetwateraanvoer vanuit het IJsselmeer mogelijk is en (2) bij gewassen waarbij beregening mogelijk is. Daarnaast bepaalt
(3) de hoeveelheid zoetwater die beschikbaar is hoeveel productieverlies kan worden vermeden.
A3.2 Aanpak en aannames in de KKBA Zoetwater
Ten aanzien van het eerste punt is in de KKBA Zoetwater het volgende aangenomen: “In de berekeningen is als
uitgangspunt genomen dat eventuele beperkingen van inlaatpunten zijn opgelost”. Dit betekent dat indien er voldoende
water in het hoofdwatersysteem aanwezig is, er vanuit gegaan wordt dat dit ook in de regio kan komen.” Deze aanname
kan leiden tot een overschatting van de schade die kan worden gereduceerd, indien het water vanuit het IJsselmeer niet
het volledige gebied kan bereiken, bijvoorbeeld in het noordoosten van de zoetwaterregio.
Ten aanzien van het tweede punt is in de KKBA Zoetwater het volgende aangenomen: “In de huidige opzet van de analyses
is uitgegaan van toedeling van het water aan de verschillende gewassen conform de huidige opbouw van de watervraag.”
En “De QuickScan Rekentool van Deltares werkt met een plafond aan de beregeningsgift.” Zoals in het rapport wordt
aangegeven kunnen deze aannames tot een onderschatting van de vermeden schade leiden: “Door vaker te beregenen zou
een deel van de restschade weggewerkt kunnen worden. Dit is nu niet meegenomen.” Dit zou overigens de in het rapport
bepaalde vraag ook beïnvloeden: “Het is goed denkbaar dat in de toekomst de beregenings-vraag groter zal zijn en de vraag
dus te laag is ingeschat.” Twee belangrijke resultaten worden dus sterk door deze aanname over de beregening bepaald.
Wanneer zou worden meegenomen dat gewassen meer kunnen worden beregend, en dat (laagwaardige) gewassen die
volgens de aannames nu niet worden beregend wel kunnen worden beregend (bijvoorbeeld door de toepassing van
innovatieve irrigatiemethodes) veranderen de uitkomsten.
A3.3 Benodigde maatregelen volgens de KKBA Zoetwater
Figuur A-1 geeft inzicht in het effect van (pakketten) maatregelen op de jaarlijkse verwachtingswaarde (JVW) van de
landbouwschade. De figuur toont de JVW met en zonder maatregelen in de huidige situatie, 2050 en 2100. Te zien is dat
het verschil met de referentiesituatie door een toename van het tekort aan water in de tijd toeneemt. In 2100 zou in de
referentiesituatie ieder jaar rekening moeten worden gehouden met een gewasschade van gemiddeld ca. € 540 miljoen.
Door het treffen van maatregelen daalt dit schadebedrag bijv. naar ca. € 450 miljoen per jaar.” De baten voor de landbouw
zijn gespecificeerd in de KKBA Zoetwater als 40 € mln bij 40 cm buffer, 74 € mln bij 90 cm buffer en 82 € mln bij 100 kuub
extra afvoer van de IJssel (case 2, 3 en 4 respectievelijk).
In de KKBA Zoetwater wordt aangegeven dat “met een buffer van 40 cm op het IJsselmeer niet genoeg kan worden geleverd
om te voldoen aan de vraag in een 1/10 of 1/100 droogtejaar.” “Met de overige cases wordt bij een W+ scenario het huidige
leveringsniveau in een 1/10 droogtejaar in 2100 wél bereikt.” Dit vertaalt niet naar 100% reductie van de schade, vanwege
de aannames in de KKBA Zoetwater zoals samengevat in A3.2 en A4.
Of deze maatregelen werkelijk nodig zijn om aan de waterbehoefte te voldoen is nog maar zeer de vraag. In een studie van
de IJsselmeergroep (Grontmij 2012. Flexibiliteit in het regionale waterbeheer. Verkenning van mogelijkheden in het
regionale watersysteem die bijdragen aan de integrale opgaven van het Deltaprogramma IJsselmeergebied) blijkt dat daar
nog volop mogelijkheden liggen om zuiniger om te gaan met water. Met andere woorden: de geschetste landbouwschade
kan waarschijnlijk ook worden voorkomen met kleinere waterbuffers op het IJsselmeer dan geschetst in de KKBA
Zoetwater. In de KKBA Zoetwater wordt aangegeven dat in een W+ scenario 66% van het totale leveringstekort met
regionale maatregelen in het grondwater en 11% met regionale maatregelen voor het oppervlaktewater kunnen worden
opgelost, voor het G-scenario is dit in beide gevallen 100%.
35
A4 Uitgangspunten KKBA Zoetwater
De uitwerking die hier wordt gegeven aan de KKBA Zoetwater is gericht op specifiek de landbouw baten, de andere
onderdelen van het rapport worden hier buiten beschouwing gelaten. Onderstaande is overgenomen uit ‘Voorverkenning
kosten en baten Deltaprogramma Zoetwater’ en voor het overzicht anders geordend. Tussen rechte haken de aanvullingen
en opmerkingen.
Klimaatscenarios
“Er is gebruik gemaakt van 2 van de 4 huidige Deltascenario’s: Druk en Warm.”
Nul alternatief
“Het nul alternatief is de situatie dat geen maatregelen worden genomen om knelpunten op te lossen. Hierbij wordt
rekening gehouden met autonome demografische en ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Het nul alternatief gaat uit
van handhaving van het huidige niveau van inspanningen gericht op het aanbod van zoetwater aangevuld met maatregelen
die zonder de projectalternatieven naar verwachting genomen zullen worden. Onderdeel van het nul alternatief is in het
IJsselmeergebied: 20 cm buffer in het IJsselmeer en Markermeer (extra buffer).”
Focus op droogteschade, geen zoutschade
“Mogelijke zoutschade is in de berekeningen niet meegenomen, omdat hier vanuit de QuickScan Rekentool van Deltares
geen informatie over beschikbaar was.”
Berekening droogteschade
“De droogteschade voor de landbouw bij het nul alternatief en bij de verschillende strategieën is bepaald met de QuickScan
Rekentool van Deltares. De resultaten van de QuickScan Rekentool zijn mede gebaseerd op Agricom. Berekend is de
jaarlijkse verwachtingswaarde (JVW) voor de droogteschade. Dit is de gewogen gemiddelde schade aan gewassen bij
verschillende terugkeertijden, in een droog (1/10) en extreem droog (1/100) jaar in de huidige situatie, 2050 en 2100. De
schade is gedefinieerd als het verschil met de potentiële opbrengst.
In de QuickScan Rekentool is de schade bepaald door vermenigvuldiging van [1] het areaal landbouwgrond met [2] de
fysieke opbrengstderving (in % ten opzichte van de potentiële opbrengst) en [3] de omzet [in bijlage 7: gewasopbrengst]
per hectare onder ‘normale’ weersomstandigheden.
[Ad 1:] Het landgebruik zoals verwerkt in de Quickscantool van Deltares is overgenomen van het landgebruik van NHI onder
de twee deltascenario’s. Voor landbouwgrond zijn de relevante gewastypen onderscheiden zoals die ook in NHI worden
gehanteerd. Binnen het gewastype vollegrondsgroenten is daarbij een nader onderscheid gemaakt naar laagwaardige en
hoogwaardige teelten.
36
[Ad 2:] ‘Per gewastype zijn schadeberekeningen gemaakt, met een onderscheid tussen gewassen die beregend worden
vanuit oppervlaktewater en/ of grondwater en gewastypen die niet worden beregend.’ ‘Voor de beregening is
verondersteld dat de minimale beregeningsvariant Bmin van toepassing is in elke deltascenario. Deze variant wijkt in
geringe mate af van de beregening in de huidige situatie. Voor hoogwaardige gewastypen geldt dat overal wordt uitgegaan
van volledige beregening (100% van het areaal). Voor de laagwaardige gewastypen geldt in de huidige situatie dat 0%
beregend is’ [bijlage 7]. [Dit lijkt in tegenspraak met elders in de tekst:] ‘In dit scenario wordt alleen voor hoogwaardige
gewassen uitgegaan van een lichte uitbreiding van de mate van beregening. Voor overige gewastypen worden de huidige
beregeningspercentages gehandhaafd’ [sectie 3.7].
De opbrengstderving wordt berekend uit de reductie van de transpiratiebehoefte van het gewas. De reductie van de
transpiratiebehoefte volgt uit de waterbalans van de wortelzone voor het zomerhalfjaar. Om de fysieke opbrengstderving
te bepalen bij een watertekort maakt de QuickScan Rekentool gebruik van gebied- en gewasafhankelijke factoren die uit
rekenresultaten van het NHI zijn afgeleid.
[Ad 3:] De getallen voor de gewasopbrengst zijn verschaft door het LEI (Landbouwkundig Economisch Instituut). Deze cijfers
hebben een indicatief karakter (en zijn niet afhankelijk van het scenario waarmee gerekend wordt).
Vermeden gewasschade
“De baten zijn telkens berekend ten opzichte van het nul alternatief en gebaseerd op het verschil in de jaarlijkse
verwachtingswaarde van de droogteschade voor de situatie met en zonder maatregelen.”
[Belangrijke aannames die hierbij in het rapport zijn beschreven zijn:]

“In de huidige opzet van de analyses is uitgegaan van toedeling van het water aan de verschillende gewassen conform
de huidige opbouw van de watervraag.”

“De QuickScan Rekentool van Deltares werkt met een plafond aan de beregeningsgift. Door vaker te beregenen zou
een deel van de restschade weggewerkt kunnen worden. Dit is nu niet meegenomen. Wel zou hierdoor de
beregeningsvraag groter worden en zijn dus mogelijk aanvullende maatregelen aan de orde.”

“Het is goed denkbaar dat in de toekomst de beregeningsvraag groter zal zijn en de vraag dus te laag is ingeschat.”

“In de berekeningen is als uitgangspunt genomen dat eventuele beperkingen van inlaatpunten (bijvoorbeeld bij
uitzakkende rivierwaterstanden) zijn opgelost. Dit betekent dat indien er voldoende water in het hoofdwatersysteem
aanwezig is, er vanuit gegaan wordt dat dit ook in de regio kan komen.”

“Bij de berekeningen voor de levering van grondwater is uitgegaan van een plafond voor de maximaal te onttrekken
hoeveelheid grondwater. Dat is voorlopig (arbitrair) is gelijk gesteld aan de totale hoeveelheid die in de huidige situatie
in een droog jaar (1/10 jaar) wordt onttrokken. De maximale grondwateronttrekkingen worden gerespecteerd.”

“Uitgegaan wordt van de continuering van het toepassen van de verdringingsreeks ten aanzien van prioritering van de
waterlevering aan gebruiksfuncties in tijden van tekorten.”

[Op basis van bovenstaande Ad 3 kan worden geconcludeerd dat er geen rekening is gehouden met prijselasticiteit,
waarbij producten in perioden van schaarste meer opleveren.]
37
Download