Defensie heeft aanvullende rol bij bestrijding terrorisme Kees Homan Het waarborgen van de interne veiligheid van een land is primair de verantwoordelijkheid van de politie, maar ook de krijgsmacht – die zich traditioneel vooral richt op externe veiligheid – speelt op dit terrein een groeiende rol. De laatste jaren was er al sprake van een toenemende verwevenheid van interne en externe veiligheid, en dat is na de aanslagen van 11 september alleen maar sterker geworden. Het Nederlands defensiebeleid hoeft als gevolg van deze ontwikkelingen niet drastisch te worden aangepast; wel is een nieuw integraal veiligheidsbeleid noodzakelijk dat van bovenaf wordt aangestuurd. Gemaskerde bijstandseenheden bij tunnels, lijfwachten die ministers beveiligen en landmachtmilitairen op Schiphol die veiligheidscontroles bij passagiers uitvoeren. Het zijn ongewone tv-beelden in een land waar de minister-president zich vaak onbekommerd per fiets verplaatst. De oneliner dat de wereld na 11 september een andere wereld is, gaat echter ook voor ons land op. Met de terroristische aanslagen in Amerika werd de wereld indringend geconfronteerd met een ultieme vorm van onconventionele oorlogvoering, waardoor de burger zich minder veilig is gaan voelen. De burger spreekt zijn ‘overheid op afstand’ plotseling weer aan op haar traditionele kerntaak: het garanderen van de veiligheid van de burger. Interne veiligheid Traditioneel wordt ‘veiligheid’ onderverdeeld in interne en externe veiligheid. De interne veiligheid van de staat betreft de bescherming van de cruciale belangen – nationale rechtsorde, openbare veiligheid en economische veiligheid – tegen bedreigingen ervan. Bij de bescherming van de nationale rechtsorde gaat het allereerst om de handhaving van de openbare orde, zoals bij oproer, rellen, demonstraties etc. Daarnaast omvat de nationale rechtsorde ook de bescherming van de democratische rechtsorde. Hierbij valt te denken aan het waarborgen van functies als democratisch bestuur, politie en rechtspleging. De bescherming van de openbare veiligheid omvat de bescherming van personen en zaken anders dan in het kader van de nationale en internationale rechtsorde. Het gaat dan om een bedreiging van vitale functies, zoals procesindustrie (DSM, Shell Pernis) of kerncentrales, het beheer en keren van oppervlakte water, rampenbestrijdings- en hulpverleningsorganisaties zelf (brandweer, alarmcentrales, centrale posten ambulancevervoer), en de gezondheidszorg-functie (epidemiebestrijding, drinkwaterkwaliteit, opvang slachtoffers). Bij de economische veiligheid gaat het in algemene zin om het vermogen van de overheid om door haar geformuleerde economische doelstellingen op het gebied van overheidsfinanciën, werkgelegenheid, inkomensverdeling, monetaire stabiliteit en sociale zekerheid te realiseren. Van essentieel belang hierbij is de toegankelijkheid van hulpbronnen, financiën en markten teneinde de welvaart en macht van de staat ook op termijn op een aanvaardbaar peil te houden. Vitale functies van economische veiligheid zijn de voorziening van primaire levensbehoeften, de water- en energievoorziening, de infrastructuur en transportcapaciteit, communicatie-, data- en informatievoorziening alsmede het financiële verkeer. Ondersteuning civiele autoriteiten door defensie Hoewel de primaire verantwoordelijkheid voor de interne veiligheid bij de politie berust, vervult de krijgsmacht op dit terrein ook een aantal taken. Naast ‘collectieve defensie’ en ‘vredesoperaties’ wordt in de Defensienota 2000 ‘ondersteuning van civiele autoriteiten’ zelfs 1 voor het eerst – waarschijnlijk om politieke redenen - als derde nieuwe hoofdtaak genoemd. In feite gaat het hier echter – met uitzondering van de Koninklijke Marechaussee – om een neventaak. Voor zover deze militaire ondersteuning een structureel karakter heeft, is deze gebaseerd op regelgeving met een specifieke taakopdracht voor specifieke eenheden van de krijgsmacht. Zo bestaat 85% van de activiteiten van het vierde krijgsmachtdeel, de Koninklijke Marechaussee, uit civiele taken. De afslanking van de krijgsmacht sinds 1991 heeft geleid tot een aanzienlijke reductie van de militaire politietaak van de Koninklijke Marechaussee. Daarentegen zijn de civiele politietaken sinds 1993 aanmerkelijk toegenomen. De versterking van de grensbewaking, de invoering van het mobiel toezicht op vreemdelingen aan de zuid- en oostgrens, de assistentie bij de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit en de overname van de politie- en veiligheidstaken op Schiphol en andere luchthavens hebben geleid tot een uitbreiding van de personeelssterkte. Met de Marechaussee beschikt de overheid – zeker nu de reguliere politie met 25 regiokorpsen zo decentraal georganiseerd is – over een vakkundig, centraal geleid politieapparaat dat zich op het vlak van openbare orde en veiligheid kan manifesteren. Hiermee is een mix tussen centraal geleide politie en stedelijke politie in Nederland gehandhaafd en vormt de Marechaussee tevens het landelijk bijstandspotentieel ten behoeve van de regiopolitie. Daarnaast zijn er taken gebaseerd op regelgeving met een meer algemene taakopdracht waarbij in beginsel het gehele krijgsmachtpotentieel inzetbaar is, zoals bijvoorbeeld militaire bijstand op grond van de ‘Politiewet 1993’, de ‘Wet rampen en zware ongevallen’ en ‘steunverlening in het algemeen belang’. Voorbeelden hiervan zijn de militaire steun bij de overstromingen in Limburg en Gelderland, het aanhouden van een van drugstransport verdacht schip door de Koninklijke Marine, de vuurwerkramp in Enschede en de recente MKZ-crisis. Hier is sprake van de zogenoemde ‘vangnetfunctie’ van de krijgsmacht. Deze houdt in dat wanneer civiele autoriteiten in een ernst-situatie over onvoldoende personeel en/of middelen beschikken, zij een beroep kunnen doen op Defensie. Er is sprake van een geclausuleerd trekkingsrecht. Militaire bijstand wordt geleverd tenzij er voor de minister van Defensie dringende redenen zijn om zich daartegen te verzetten. Defensie vervult dus een reactieve rol. Toenemende verwevenheid van interne en externe veiligheid De primaire taak van defensie ligt uiteraard op het terrein van de externe veiligheid, dat wil zeggen de bescherming van de territoriale integriteit van het grondgebied. De laatste jaren is echter in toenemende mate sprake van een verwevenheid tussen interne en externe veiligheid. Met de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten staan transnationale of grensoverschrijdende dreigingen nu plotseling hoog op de veiligheidsagenda. Het karakter van deze dreigingen heeft echter tot gevolg dat het begrip externe veiligheid zich niet langer beperkt tot de militaire relaties tussen staten, maar zich nu ook moet richten op het bestrijden van machtige niet-statelijke actoren die streven naar het ontwrichten van de civiele samenleving. De externe dreiging manifesteert zich dus intern: interne en externe veiligheid schuiven in elkaar. Ook in Nederland is de organisatie van onze veiligheid gebaseerd op een scheiding tussen interne en externe veiligheid. Een groot aantal ministeries en organisaties is hierbij betrokken, maar al deze instanties werken vanuit een ingekaderde beperkte aanpak. Het onderscheid tussen externe en interne veiligheid werkt echter belemmerend indien men geconfronteerd wordt met asymmetrisch optreden van niet-statelijke actoren. Voor een nietstatelijke actor is het immers als militair zwakkere partij weinig zinvol om de tegenstander met gelijke (symmetrische) middelen te bestrijden. De niet-statelijke actor kiest derhalve voor het gebruik van ongelijke (asymmetrische) middelen. Niet de krijgsmacht van de tegenstander is zijn doelwit, maar de samenleving van de tegenstander in haar totaliteit; de burger dus. 2 Sinds de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten wordt nu vaak beluisterd dat het Nederlands defensiebeleid op de helling moet. Dat is echter onjuist. In de toekomst zullen militaire operaties zoals die op de Balkan aan de orde van de dag blijven. Wel ligt het voor de hand dat in de Nederlandse krijgsmacht een zwaarder accent op de special forces komt te liggen; dat zijn onderdelen van het korps mariniers en het korps commandotroepen. De kleine mobiele en flexibele teams van deze korpsen zijn getraind in terreurbestrijding en het ‘nabijgevecht’. Deze ‘bijzondere militaire bijstand’ wordt op verzoek van civiele autoriteiten geleverd bij de daadwerkelijke bestrijding van misdrijven van terroristische aard. Het gaat hier om acties hoog in het geweldsspectrum. Zo is de Bijzondere Bijstands Eenheid Mariniers in het verleden diverse malen ingezet bij gijzelingsacties. Integrale veiligheid De aanpak van het terrorisme vraagt om een multidimensionale benadering, waarbij de hoofdrol is weggelegd voor inlichtingendiensten, politie en justitie. Er is dus een nieuw integraal veiligheidsbeleid vereist, want alles duidt er op dat ‘11 september’ geen op zich zelf staand incident is, maar het begin van een nieuw tijdperk inluidt. Met name de integratie van de civiele veiligheidsaspecten op politiek, economisch, ecologisch en maatschappelijk gebied vereisen de nodige aandacht. Het recente actieplan van het kabinet – waarmee op jaarbasis 150 tot 200 miljoen gulden is gemoeid – beperkt zich voornamelijk tot uitbreiding van personeel en middelen. Minstens zo belangrijk is dat deze zo effectief en doelmatig mogelijk worden ingezet. Een studie van cursisten van de leergang topmanagement bij het Instituut Defensie Leergangen uit 1998 constateerde dat in ons land een groot aantal organisaties werkzaam is op het gebied van veiligheid, maar dat hun onderlinge verantwoordelijkheden niet altijd scherp zijn afgebakend. Ook komt het voor dat – onafhankelijk van elkaar – diensten aan een zelfde zaak werken. Daarnaast krijgen sommige zaken onvoldoende aandacht door capaciteitsgebrek. Om doeltreffend te kunnen werken is het derhalve zinvol om een betere afstemming en afbakening te verkrijgen. Zo vraagt de toenemende verwevenheid tussen interne en externe veiligheid om een meer intensieve informatie-uitwisseling tussen organisaties als de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de Militaire Inlichtingendienst, de Criminele inlichtingendiensten van de diverse politiekorpsen, de Economische Controledienst en de Fiscale Opsporingsdienst. Dit is geen eenvoudige opgave en er zullen vele ambtelijke, technische en organisatorische barrières moeten worden genomen. Ook zal er een extra inspanning nodig zijn om de maatschappelijke veiligheid te vergroten. De veiligheid van onze nutsvoorzieningen en de bescherming tegen terroristische aanslagen met gebruik van biologische en chemische wapens heeft daarbij een hoge prioriteit. Voor wat betreft de krijgsmacht is er onlangs een interdepartementale werkgroep opgestart om een aantal onderwerpen voor samenwerking tussen Defensie en civiele autoriteiten op de terreinen openbare orde en veiligheid en spoedeisende medische hulpverlening nader uit te werken. Het betreft hier onder meer de aanstelling van extra chirurgische teams, het mobiele communicatienetwerk voor rampenbestrijding en uitwisseling van expertise op het gebied van psychotraumatologie. Daarnaast heeft de Commandant van het Nationaal Commando het initiatief genomen een bestand van circa 200 gespecialiseerde actieve reserveofficieren op te bouwen op het gebied van civiel-militaire samenwerking. Dit impliceert onder meer dat zij in staat zijn Defensie te adviseren bij rampen en grootschalige ongevallen. 3 Top-down-aanpak Een integraal veiligheidsbeleid vereist echter voor alles een top-down-benadering en derhalve een nationale autoriteit. Er zijn de laatste tijd diverse nuttige suggesties gedaan. Zo valt te denken aan een Nationale Veiligheidsraad die als onderraad van de Ministerraad richtlijnen uitgeeft en besluiten neemt. Daarnaast zou de Tweede Kamer moeten beschikken over een Vaste Commissie voor Integraal Veiligheidsbeleid. Maar ook een (coördinerend) minister voor Veiligheid of een topambtenaar die fungeert als Nationale Veiligheidsadviseur zijn mogelijke opties om een daadwerkelijk en slagvaardig integraal veiligheidsbeleid van de grond te tillen. Maar daar is wel een politieke wil en besluitvaardigheid voor vereist, die het aanpakken van heilige huisjes niet uit de weg gaat. Generaal-majoor der mariniers b.d. mr. drs. C. Homan is verbonden aan de afdeling Onderzoek van het Instituut Clingendael. 4