Branche Unit Utiliiteit & Water Basiskennis gebouwinstallaties. Uitleg over de functies en de voornaamste aspecten van installaties in gebouwen. J. van den Brink Technisch Adviseur Braanche Unit Utiliteit & Water Voorjaar 2012 1 Voorwoord: Veel mensen, niet afkomstig uit de wereld van gebouwinstallaties, komen in aanraking met deze installaties. In gebouwinstallaties worden veel vaktermen en begrippen gebruikt die vaak een magische klank hebben of verkeerd worden gebruikt. Daarom is van de meest voorkomende installaties een principeschema gemaakt met een bijbehorende korte tekst. Formules en berekeningen zijn achterwege gelaten. Doel is de communicatie tussen de verschillende partijen te verbeteren. Bij het schrijven is onder andere gedacht aan bouwkundigen, facilitair medewerkers en technisch –commerciële personen. Inhoud Behaaglijkheid ..................................................................................................................................... 4 Energiestromen. .................................................................................................................................. 5 Trias energetica ................................................................................................................................... 6 Verwarmen en koelen ......................................................................................................................... 8 Energieconversie ................................................................................................................................. 9 Cv ketels ............................................................................................................................................ 10 Alternatieve Lokale energiebronnen................................................................................................. 11 Warmtepomp .................................................................................................................................... 12 Gesloten warmtebronnen voor warmtepompen.............................................................................. 13 Open bronnen voor warmtepompen en koelen. .............................................................................. 14 Zonneboilers ...................................................................................................................................... 15 Warmteterugwinning uit douche en badwater (Douche WTW) ...................................................... 16 Ventileren. ......................................................................................................................................... 17 Woningventilatie, hergebruik van rest warmte. ............................................................................... 18 Woningventilatie, beperken van de ventilatie hoeveelheid ............................................................. 19 Warmteterugwinning ........................................................................................................................ 20 Klimaatinstallaties in utiliteitsbouw. ................................................................................................. 21 Luchtbehandeling en koelen ............................................................................................................. 22 Ventileren. ......................................................................................................................................... 23 Koelen all air ...................................................................................................................................... 24 Fancoil- en inductie-units .................................................................................................................. 25 VRF en verdampingskoeling .............................................................................................................. 26 Betonkernactivering en klimaatplafonds .......................................................................................... 27 2 Verdringings ventilatie en cleanrooms.............................................................................................. 28 Domotica ........................................................................................................................................... 29 Gebouwenbeheers- en managementsystemen. ............................................................................... 30 PV-panelen. ....................................................................................................................................... 31 Drukverhoging drinkwater en brandblussing. ................................................................................... 32 Brandbestrijding. ............................................................................................................................... 33 Liften.................................................................................................................................................. 34 Tractieliften ....................................................................................................................................... 34 Hydraulische- en plateauliften. ......................................................................................................... 35 Verlichting. ........................................................................................................................................ 36 Elektrische voorzieningen ................................................................................................................ 37 Spanning. ........................................................................................................................................... 37 Aarde en bliksemafleiding. ................................................................................................................ 38 Bliksembeveiliging. ............................................................................................................................ 39 Noodstroomvoorzieningen. .............................................................................................................. 39 Brandbeveiliging. ............................................................................................................................... 40 Overige beveiligingsinstallaties. ........................................................................................................ 40 Leidingmaterialen. ............................................................................................................................. 41 Hemelwatersystemen. ...................................................................................................................... 41 Gasinstallaties. ................................................................................................................................. 43 3 Behaaglijkheid Figuur 1; factoren die de behaaglijkheid beïnvloeden. Een gezond en behaaglijk aglijk binnenklimaat wordt bepaald door de installaties samen met de eigenschappen van het gebouw. De stralingstemperatuur van de binnenoppervlakken, de luchtdichtheid en de mogelijkheid tot vochtbeheersing wordt vooral bepaald door de bouwkundige kwaliteit. t. Met installaties kan de luchttemperatuur worden den aangepast aan de activiteit, en de daarbij behorende kleding, door middel van koelen of verwarmen. Dat betekent dat voor elke activiteit andere luchtcondities gelden. De met CO2 en de met emissie uit bouw- en interieurmaterialen en verontreinigde lucht wordt vervangen door verse, gefilterde, lucht met een ventilatiesysteem. In de winter kan de lucht worden rden bevochtigd en in de zomer ontvochtigd. De temperatuur in de ruimte moet gelijkmatig zijn zonder voelbare luchtbeweging of temperatuurverschillen. 4 Energiestromen. Figuur 2; energiestromen in de winter en de zomer Wintersituatie, verwarmen Warmteverlies ontstaat door warmtetransport door de gebouwschil en het opwarmen van ventilatie ntilatie en infiltratielucht. Door de steeds betere isolatie van de schil is het warmteverlies door transmissie sterk verminderd. Het aandeel van ventilatie en infiltratie in het warmteverlies wordt, zonder passende maatregelen, verhoudingsgewijs groter. Zomersituatie, koelen. De opwarming van een vertrek wordt bepaald door de interne en externe warmtelast. De externe warmtelast ontstaat vooral door zoninstraling en door het afkoelen van ventilatie en infiltratielucht. De interne warmtelast, bestaande de uit elektrische apparaten, verlichting en personen, brengt ook veel warmte in een gebouw. De instraling van zonlicht levert bij niet doelmatig geconstrueerde gevels het grootste deel van de opwarming. opwarming Een zwaar gebouw absorbeert veel warmte en zal langzaam lang opwarmen wat in de zomer als prettig wordt ervaren. 5 Trias energetica De energiebesparingsmaatregelen die leiden tot een lage EPC zijn gebaseerd op de trias energetica. Het beperken van de energieverliezen vind plaats door een goede isolatie van dee schil en het beperken van de infiltratieverliezen door een goede kierdichting. Ook het hergebruiken van warmte door het terugwinnen van warmte uit douchewater of ventilatielucht beperkt de hoeveelheid benodigde energie Duurzame energiebronnen zijn de zon en de wind. Zonne-energie kan worden gebruikt in de vorm van zonneboilers, ondersteuning van verwarming en in de vorm van PVpanelen die elektriciteit opwekken. Een voorbeeld van efficiënt gebruik van fossiele energie is stadsverwarming. sverwarming. Hierbij wordt restwarmte res van industrie of elektriciteitscentrale gebruikt voor het verwarmen van gebouwen. Ook het gebruik van warmtepompen en HR E ketels draagt bij aan efficiënt energiegebruik. 6 Installatiekeuze en comfort Bij het kiezen van installatieconcepten kan grofweg een keuze worden gemaakt uit de laagste investering, het laagste energiegebruik, de laagste exploitatiekosten of het hoogste comfort. Bij de laagste investering wordt uitgegaan van de minimale eisen zoals vermeld in het bouwbesluit. Bij de selectie van materialen wordt alleen gekeken naar de laagste investering. Ontwerpen op het laagste energiegebruik betekent vaak niet de laagste exploitatiekosten. Vooral bij het toepassen van extra techniek kunnen de onderhoudsen beheerskosten drukken. Als de laagste exploitatiekosten het uitgangspunt zijn wordt er voor de installaties gekeken naar de levensduur van de installatiecomponent, het energiegebruik gedurende de levensduur en de onderhouds- en beheerskosten. Vaak wordt niet de gehele levensduur maar een periode van 10 of 15 jaar beschouwd. Bij het hoogste comfort spelen de eerder genoemde factoren wel een rol maar een ondergeschikte. De comfortbeleving staat centraal. Een praktisch voorbeeld is de warmwatervoorziening in een woning. De laagste investering is waarschijnlijk een combiketel. Het laagste energiegebruik wordt bereikt met de combinatie van een zonneboiler met een warmtepomp. De laagste exploitatiekosten worden bereikt met een douche en een douche WTW. Het hoogste comfort vraagt echter een indirect gestookte voorraadboiler. Deze is duurder dan een combiketel, vraagt extra ruimte, heeft extra apparatuur dus waarschijnlijk meer onderhoud en geeft ook energieverlies. 7 Verwarmen en koelen Figuur 3; Woning in winter- en zomersituatie. Verwarmen. Door de goede isolatie van moderne woningen is het verwarmingsvermogen sterk gedaald. Zonder maatregelen is het warmteverlies door ventileren en spleetverliezen groter dan de warmteverliezen door de schil. Een goede kierdichting en maatregelen om de ventilatieverliezen te beperken zijn dus noodzakelijk. Koelen. Door de goede isolatie zijn moderne woningen snel oververhit. Vooral licht gebouwde woningen accumuleren weinig warmte en warmen daardoor snel op. Buitenzonwering is de meest eest effectieve manier om oververhitting te beperken. De bekende split- airco's zijn niet fraai, vragen veel energie maar zijn wel effectief. Bij toepassing van warmtepompen kunnen deze ook worden gebruikt voor koeling. Bij bronwarmtepompen kan het water uit it de bodem rechtstreeks worden gebruikt voor koeling zonder gebruikmaking van de koelmachine, machine, het zogenaamde passief koelen. Bij lucht -water warmtepompen gaat de warmtepomp als koelmachine werken met het bijbehorende energiegebruik. De afgiftesystemen moeten oeten geschikt zijn voor koeling. Vloerverwarming kan ook worden gebruikt voor vloerkoeling. Er wordt dan een dauwpuntregeling toegepast die voorkomt dat er inwendige condensatie in de vloer ontstaat. Parketfabrikanten staan over het algemeen wel vloerverwarming arming maar m geen vloerkoeling toe. De regelingen worden zo uitgevoerd dat de badkamer niet wordt gekoeld. Bij toepassing van WTW TW ventilatie systemen kan de toevoerlucht worden gekoeld. Omdat bij WTW systemen een deel van de ventilatie lucht in de slaapkamers slaapkamers wordt ingeblazen kunnen de slaapkamers hiermee beperkt worden gekoeld. 8 Energieconversie Figuur 4; Conversie van aardgas naar warmte. Aardgas is op dit moment de meest gebruikte energiebron. In moderne gebouwen is door de goede isolatie nog maar weinig gas nodig voor verwarmen. Het is dan niet rendabel om een aardgasnet aan te leggen en er moet gebruik worden gemaakt van andere energiebronnen. Een stadsverwarmingsnet is vele malen duurder dan een gasnet maar er wordt soms oms voor stadsverwarming gekozen omdat de warmte levering uit restwarmte bestaat. Dit beperkt de CO2 uitstoot. Elektriciteit kan direct worden gebruikt voor verwarmen. Door de verliezen bij elektriciteitsopwekking is het rendement ten opzichte van de fossiele ssiele energie erg laag. Door gebruik te maken van een warmtepomp, waarbij warmte uit de omgeving wordt onttrokken, kan het rendement ten opzichte van fossiele energie groter dan 100% zijn. 9 Cv ketels Figuur 5; verwarmingsketel, el, combiketel met driewegklep, combiketel met geïntegreerde Tapwaterwarmtewisselaar apwaterwarmtewisselaar en voorraadtoestel. Behalve voor cv gebruik kan een cv-ketel cv ook worden gebruikt voor het verwarmen van warm tapwater. De combiketel is uitgevoerd als doorstoomwarmwatertoestel en is zeer compact. Bij de warmwateruitvoering met driewegafsluiter drieweg en wisselaar draait de pomp bij warm water gebruik. Het toestel met geïntegreerde waterwarmtewisselaar levert warm water zonder pompgebruik. Dit geeft enige EPC winst. Dee warmwatercapaciteit warmwaterc wordt uitgedrukt in de CW klasse. Combi ketels in de CW klasse 5 en 6 leveren veel warm water en hebben een groot vermogen. Bij toepassing van deze toestellen in zeer goed geïsoleerde gebouwen is het vermogen van het toestel vele malen groter dan wat nodig is voor verwarmen. Dit kan tot comfort klachten chten leiden. Als een hoog warmwatercomfort warm wordt gewenst, een kleine cv ketel ter beschikking is of in utiliteitsbouw worden meestal voorraadtoestellen, in de volksmond boilers genoemd, gebruikt. Deze toestellen t zijn iets minder energieefficiënt. 10 Alternatieve Lokale energiebronnen. Figuur 6; Warmte-krachtkoppeling, krachtkoppeling, houtpelletketel en HR-E HR ketel Warmtekrachtinstallaties kunnen worden toegepast als er gedurende grote delen van het jaar tegelijkertijd elektriciteit en warmte nodig is. Ze bestaan uit een verbrandingsmotor met een elektrische generator. Ook de restwarmte van het koelwater en uitlaatgassen kan nuttig worden gebruikt. De verbrandingsmotor werkt op aardgas of (bio)diesel. bio)diesel. In verband met geluid, trillingen en eventueel de opslag van brandstof is de opstellingsplaats kritisch. Een HR-EE ketel is een gasketel met een kleine Stirling heteluchtmotor als elektriciteitsgenerator.. Het toestel is bestemd b voor grote woningen en en kleine utiliteitsbouw en zeer duur in aanschaf. Een houtpellet ketel bevat een silo waarin geperste houten pellets worden opgeslagen. Deze pellets llets kunnen automatisch in de ketel worden gevoerd en verbrand. Hierbij komt een kleine hoeveelheid restas vrij. rij. Bij het kiezen van de opstellingsplaats moet rekening worden gehouden met een eenvoudige aanvoer van de pellets p en een rookgaskanaal geschikt voor vaste brandstof. 11 Warmtepomp .. Figuur 7; principe warmtepomp Warmtepompen kunnen een grote hoeveelheid warmte van lage temperatuur comprimeren naar een kleinere hoeveelheid warmte op een hogere temperatuur. Dee warmte wordt onttrokken aan de bodem, oppervlaktewater of de buitenlucht. De warmte wordt afgestaan aan de centrale verwarming warming en/of het tapwatersysteem. Een groot temperatuurverschil tussen bron en afgiftesystemen geeft een slecht rendement . Daarom worden warmtepompen altijd aangesloten op een laagg temperatuur afgiftesysteem zoals vloerverwarming. Een warmtepomp bevat een compressor die meestal elektrisch is aangedreven. Zo'n compressor mag niet te veel inin en uitschakelen. Bij een snel reagerend verwarmingssysteem, zoals met convectoren, moet een buffervat worden toegepast. Bij kleine installaties wordt het buffervat gecombineerd ecombineerd met de warmtapwaterboiler. w Omdat een warmtepomp, en vooral de bron, erg duur is wordt voor grote installaties een bivalent systeem toegepast. Ongeveer de helft van het vermogen wordt geleverd door de warmtepomp en het andere deel door een gasketel. tel. Alleen bij erg lage buitentemperatuur is de gasketel nodig. Warmtepompinstallaties kunnen ook worden gebruikt voor koeling met een zeer hoog rendement. De opstelplaats moet geschikt zijn voor de hoge vloerbelasting en geluid en trillingen niet overbrengen. 12 Gesloten warmtebronnen bronnen voor warmtepompen Figuur 8; verticale en horizontale bodemcollector Figuur 9; warmtepomp met collector in open water en lucht-water warmtepomp De meest gebruikte bodemcollector ollector bestaat uit een geboord gat met kunststof buizen. Hierin stroomt de collectorvloeistof. De capaciteit van een dergelijk bron is beperkt dus meestal worden er meerdere bronnen gekoppeld. Een en horizontale collector wordt toegepast als er toch al veell grondverzet is. De aardwarmtekorf is een variant op de horizontale collector. Incidenteel wordt de collector in oppervlaktewater gelegd zoals bij drijvende woningen of gebouwen aan open water. De diepte van de bron en de capaciteit wordt bepaald door de d grondsoort en de grondwaterstroming. Aan de uitvoering van de bron worden door de provincies eisen gesteld om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. In waterwin- en natuurgebieden is soms een verbod op boren of is de maximale boordiepte beperkt waardoor er meer bronnen moeten worden geboord. De lucht water warmtepomp onttrekt warmte aan de omgevingslucht. Hiervoor wordt een collectordeel met ventilator buiten opgesteld. Er moet rekening worden gehouden met eventueel eventue geluid. Bij lagere buitentemperaturen eraturen loopt het rendement sterk terug. Voor deze toestellen moet daarom het gemiddelde rendement over het seizoen worden gebruikt. gebruikt 13 Open bronnen nen voor warmtepompen en koelen. Grotere warmtepompinstallaties onttrekken grondwater aan de bodem en voeren ren dit na gebruik weer terug in de bodem. Er worden meestal twee bronnen gebruikt. In elke bron is een onderwaterpomp en een retourklep gemonteerd. De bronnen moeten op voldoende afstand van elkaar liggen. Na onttrekking van warmte wordt het afgekoelde water in de andere bron teruggevoerd. Voor koeling wordt de stroomrichting omgekeerd en wordt water uit de koude bron onttrokken.. Dit opgewarmde water wordt in de warmtebron gevoerd. Koeling met een koelmachine is dan niet of beperkt nodig. Voor utiliteitsgebouwen itsgebouwen is dit inmiddels een standaard oplossing. De provincies eisen een thermische balans in de bodem. Vaak wordt er meer koude dan warmte aan de bodem onttrokken ont en wordt deze balans verstoord. Er zijn dan aanvullende anvullende voorzieningen, voorzieningen zoals voorverwarming van ventilatielucht ucht en/of een koeltoren, nodig die voor thermisch evenwicht in de bodem zorgen. . 14 Zonneboilers Figuur 10; zonneboiler met druksysteem en zonneboiler met leegloopsysteem. Zonneboilers besparen 40- 60% van het energiegebruik voor tapwater. Zonneboilers kunnen worden onderscheiden naar het type collector en het systeem van warmteoverdracht. Vlakke plaatcollectoren zijn bij zonnestraling en lage luchttemperaturen weinig effectief in n tegenstelling tot vacuümbuiscollectoren. vacuü Vlakke plaatcollectoren ectoren zijn relatief goedkoop en vallen minder op in het dakvlak. Vacuümbuiscollectoren leveren ook in de winter nog warmte. Druksystemen gebruiken voor de warmte overdracht niet giftige antivries. Om koken te voorkomen voorkome wordt het systeem op druk gehouden. Leegloopsystemen voorkomen beschadiging van het systeem bij een te hoge temperaturen of bij vorst door de collector leeg te laten lopen in een leegloopvat. leegloopva Omdat de watertemperatuur in een zonneboiler gevaarlijk hoog kan worden wordt er in de uitgaande warmwaterleiding een mengventiel geplaatst dat, indien nodig, koud water bijmengt. Het water uit een zonneboiler moet altijd met een ander toestel worden naverwarmd. Dit kan combiketel, warmtepompboiler of ander systeem zijn. z Zonneboilers hebben meestal grote inhoud en dus een groot gewicht. Hier moet met de vloerbelasting rekening mee worden gehouden. De hoogste opbrengst wordt verkregen bij een oriëntatie iets westelijk dan Zuid en een hoek van 34o 15 Warmteterugwinning uit douche en badwater (Douche WTW) Figuur 11; verticale en horizontale douche WTW Een douche WTW bespaart 40- 60% van het energiegebruik voor tapwater. De warmte uit het afgevoerde water van douches kan voor een deel worden hergebruikt voor het voorverwarmen van het koude water. Omdat het verwarmen van het koude water tegelijk gebeurt met het afvoeren van het warme water is dit systeem alleen geschikt voor douches. De verticale uitvoering kan worden gebruikt bij een vlakke douchebak op een bovenliggende verdieping. Deze bestaat uit een metalen afvoerbuis met daaromheen de koudwaterleiding. Een tegelvloer neemt veel warmte op en verlaagd hierdoor het effect van het systeem. De horizontale warmtewisselaar bestaat uit een bak met warmtewisselaar die onder de douchebak wordt geplaatst. De douchebak komt dus altijd hoger dan de vloer. De douche WTW kent geen onderhoudsgevoelige onderdelen en is daardoor exploitatievriendelijk. 16 Ventileren. Figuur 12; ventilatie, ntilatie, circulatie en de meest voorkomende combinatie van ventilatie met circulatie. In gebouwen wordt lucht vervuild vervuil door CO2, vocht, en VOS(vluchtige organische stoffen) onder andere als emissie uit bouw, interieur en gebruiksmaterialen. Het vervangen gen van deze vervuilde lucht door schone buitenlucht wordt ventileren genoemd. Om te zorgen dat de gehele ruimte wordt doorspoeld moet er voldoende circulatie in de ruimte zijn. De minimale ventilatiehoeveelheden worden in het bouwbesluit genoemd. Vaak wordt rdt meer geventileerd om een beter binnenklimaat te verkrijgen. In goed geïsoleerde gebouwen is het energieverlies door ventilatie meestal groter dan het energieverlies door de schil. Dit energieverlies kan worden beperkt door de warmte uit de afgevoerde lucht nuttig te gebruiken of door alleen te ventileren als het nodig is. Nuttig gebruik van de restwarmte rest vindt plaats bij het opwarmen van koudekoude toegevoerde ventilatielucht met een WTW installatie of door de restwarmte rest te gebruiken in een warmtepomp. Het beperken van de ventilatiehoeveelheden vind plaats door alleen te ventileren bij aanwezigheid. De ventilatie wordt dan gestuurd door een aanwezigheidsmelding, aanwezigheid sturing op vocht, CO2 of VOS. In de utiliteitsbouw wordt warmteterugwinning vaak gecombineerd met et een aanvullende sturing op CO2 of aanwezigheid. 17 Woningventilatie, hergebruik van rest warmte. Figuur 13; hergebruik van warmte met gebalanceerde ventilatie, hybrideketel en warmtepompboiler. Om met ventileren aan de EPC-eisen van het bouwbesluit te voldoen kan warmte worden teruggewonnen uit de ventilatielucht (WTW) of kan de ventilatie worden beperkt tot het hoogst noodzakelijke. WTW systemen in de woningbouw zijn faalgevoelig. Het ontwerp, de uitvoering en het inregelen moet zeer zorgvuldig gebeuren en laat geen enkele ruimte voor fouten. Veel voorkomende fouten zijn; te kleine luchthoeveelheden, te kleine kanalen met teveel en verkeerde hulpstukken waardoor geluidsproblemen ontstaan en een verkeerde plaats voor inblaasventielen die dan ook nog niet ingeregeld zijn. Daarnaast worden de kanalen vaak beschadigd tijdens het instorten. De fabrikanten hebben daarom een systeem met mechanisch sterke kunststof slangen ontwikkeld waarbij de luchthoeveelheden per slang vastliggen en het inregelen niet nodig of zeer eenvoudig uit te voeren is. Het risico op ontwerp of uitvoering fouten is hiermee beperkt. Extra energiebesparing kan worden gerealiseerd door schakeling op basis van CO2 of vocht. Andere manieren om de rest warmte uit de ventilatielucht te gebruiken is het gebruik maken van een kleine warmtepomp voor de basisverwarming. Deze kan worden gecombineerd met een combiketel. Een ander gebruik van de rest warmte is een warmtepomp boiler voor warm tapwater. 18 Woningventilatie, beperken van de ventilatie hoeveelheid. Figuur 14; woonhuisventilatie met plaatstalen kanalen en met flexibele kunststof buis Veel partijen willen geen WTW-systeem toepassen vanwege het slechte imago. Om toch aan de EPC-eisen te voldoen kan er ook een systeem worden toegepast waarbij de ventilatie wordt aangepast aan de vervuiling van het binnenklimaat. De afzuiging van de ventilatie kan worden gestuurd op basis van tijd, CO2, vocht of VOS. Ook de luchttoevoer moet worden geregeld. Zelfregelende roosters laten, ongeacht de wind belasting op de gevel, de juiste hoeveelheid lucht door. Door elk vertrek apart aan te sluiten op een verzamelbox waarin kleppen zijn gemonteerd, is het mogelijk om per vertrek te ventileren. De klep en de ventilator worden dan gestuurd met de CO2 sensor in de verblijfsruimtes en de natte ruimtes worden gestuurd op basis van stijging van het vochtgehalte. Het aansluiten van de individuele ruimtes gebeurt met behulp van kunststof slang. De uitvoering en de manier van regelen is verschillend. Het meest geavanceerde systeem kent motorbediende luchttoevoerkleppen en een centraal regelsysteem. Bij ventilatievraag gaat de afzuigventilator harder draaien en wordt het luchttoevoerrooster verder geopend. Bij geringe luchtbeweging zoals bij vloerverwarming kan er koudeval bij de luchttoevoerroosters ontstaan. 19 Warmteterugwinning Figuur 15; warmteterugwinning met een platenwisselaar, een twincoil en een warmtewiel. Factoren die mede ede bepalend zijn voor het type warmteterugwinning zijn onder andere hygiënische eisen, de beschikbare plaats en of er behalve warmte, ook vocht moet worden uitgewisseld. Bij een platenwisselaar stroomt aan de ene zijde van de plaat warme, afgezogen lucht en aan de andere zijde van de plaat koude buitenlucht die hierdoor wordt opgewarmd. Het twincoilsysteem bestaat uit twee lucht- vloeistof warmtewisselaars die in het aanvoer en retourkanaal worden geplaatst. Deze zijn verbonden met de vloeistofleiding. Retour- en aanvoer lucht komen niet met elkaar in contact. Een warmtewiel bestaat uit ronddraaiende dunne aluminium platen die afwisselend in de koudekoude en warme luchtstroom komen. Deze platen zijn meestal gecoat met een vochtabsorberend vochta materiaal. Kleinere systemen zijn voornamelijk uitgerust met een platenwisselaar. Twincoil-systemen systemen kunnen worden toegepast als de aanvoer- en retourluchtbehandelingska behandelingskasten niet bij elkaar staan. Warmtewielen len kunnen behalve warmte ook vocht uitwisselen en hebben hierdoor een hoog rendement. Ze zijn bestemd voor grote luchthoeveelheden maar kunnen niet worden gebruikt als er hoge hygiënische eisen worden gesteld. 20 Klimaatinstallaties in utiliteitsbouw. De belangrijkste factoren die de keuze van klimaatinstallaties bepalen zijn de fysische eigenschappen van het gebouw, de hoeveelheid warmte die moet worden weggekoeld, de luchtkwaliteit, en de regelbaarheid. De massa van het gebouw is van grote invloed op het klimaat in de zomer. Een zwaar gebouw zal langzaam opwarmen en vraagt daardoor minder koel vermogen dan een licht geconstrueerd gebouw. De interne warmte last die moet worden weggekoeld bestaat uit de warmte van personen, apparaten en verlichting. In een schouwburg is de warmte van personen groot, in een studio die van verlichting en in een serverruimte de apparaten. De externe warmtelast bestaat voornamelijk uit zonnewarmte. Het glasoppervlak, de glaskwaliteit en de plaats van zonwering is hierop van grote invloed. De luchtkwaliteit kan op elk gewenst niveau worden gebracht. Er wordt altijd beperkt gefilterd om de installaties en de uitblaastroosters schoon te houden. Al naar gelang de eisen kan er verder worden gefilterd. In operatiekamers of clean rooms worden er heel andere eisen gesteld aan de installaties maar ook aan de luchtdichtheid van de vertrekken. Beter filteren betekend extra energiegebruik en meer filtervervanging. Het niveau van regelbaarheid kan variëren tussen een zelfde klimaat in een heel gebouw tot klimaatregeling op vertrek- of werkplekniveau. Ook dit is van grote invloed op de keuze van het klimaatsysteem en de investering. 21 Luchtbehandeling en koelen Figuur 16; links een direct expansie systeem. Vaak is de koelmachine en de condensor al samengebouwd in de luchtbehandelingskast. ast. Rechts een systeem waarbij in de koelmachine koud water wordt gemaakt. In moderne goed geïsoleerde gebouwen is het benodigde vermogen voor koelen en groter dan voor verwarmen. Op basis van duidelijk gedefinieerde eisen aan het binnenklimaat, bijvoorbeeld 24° binnentemperatuur bij 29° buitentemperatuur, wordt er een koellastkoellast en een temperatuuroverschrijdingsberekening gemaakt. De temperatuur overschrijdingsberekening geeft aan hoeveel uur per jaar de gewenste binnentemperatuur worden overschreden bij een bepaalde koelcapaciteit. Het gewenste binnenklimaat handhaven bij elke optredende buitentemperatuur leidt tot (te) grote installaties met als gevolg (te) grote investering, hoge energieenergie en onderhoudskosten en slechte regelbaarheid. Koude kan worden gemaakt kt in een koelmachine of worden onttrokken aan de bodem. Is er op slechts enkele plekken koude nodig kan de koude van het koudemiddel rechtstreeks worden benut.. De koeler wordt dan geplaatst in bijvoorbeeld de luchtbehandelingskast van een All Air-systeem. Air Dit wordt een “direct expansiesysteem” genoemd. Is er op heel veel plaatsen koude nodig, bijvoorbeeld bij koeling per vertrek, kan als tussenmedium water of glycol worden gebruikt. In de koelmachine wordt het tussenmedium afgekoeld en in de vertrekken wordt warmte opgenomen. Een tussenvorm is het VRF (variable refrigerant flow)systeem waarbij het koudemiddel rechtstreeks naar de vertrekken wordt gebracht naar een luchtkoeler. De warmteafvoer vindt plaats in een koeltoren. Watergekoelde koeltorens vragen vragen veel onderhoud en milieumaatregelen maar hebben een hoog rendement. Meestal wordt 22 een luchtgekoelde koeltoren, condensor, gebruikt. Hierbij is de geluidsproductie een aandachtspunt. Ventileren. Figuur 17; ventilatie met warmteterugwinning en naverwarmer, rechts met "topkoeling" In vrijwel alle gebouwen wordt mechanisch geventileerd. De buitenlucht wordt gefilterd en met behulp van een ventilator en kanalen in een gebouw gebracht. Deze lucht wordt met behulp van ventilatoren afgezogen. De luchthoeveelheden worden hier bepaald door de gewenste ventilatie. In de winter wordt deze toegevoerde ventilatielucht voorverwarmd om koudeval te voorkomen. Koude lucht is zwaarder dan de lucht in de vertrekken en kan daardoor ongewenste koude luchtstroming veroorzaken. In de vertrekken is een verwarmingselement aangebracht dat voor de verwarming van een vertrek zorgt. De toevoerlucht kan in de winter worden bevochtigd. Bevochtigen kost relatief veel energie. Vaak wordt deze toegevoerde ventilatielucht ook gekoeld. De luchthoeveelheden worden echter niet bepaald door het gewenste koelvermogen maar door de ventilatiebehoefte. De koeling is beperkt en men spreekt dan ook van "topkoeling". Het koelen van lucht betekent in het algemeen dat de lucht ook wordt ontvochtigt. Dit kost energie maar draagt ook bij aan de behaaglijkheid. 23 Koelen all air Bij All Air-systemen vindt het energietransport, warmte en koude, uitsluitend plaats door de luchtkanalen. Om te voorkomen dat de luchtkanalen te groot worden is All Air alleen geschikt voor een beperkte koellast. CAV (constant air volume)-systemen blazen een constante hoeveelheid gekoelde lucht in de ruimte. In het verlaagde plafond wordt de CAV-unit aangebracht. Om onderkoeling van de ruimte te voorkomen is in de unit een naverwarmer aangebracht. Bij te lage ruimtetemperatuur wordt de ingeblazen, gekoelde lucht naverwarmd. VAV (variabel air volume) systemen blazen een wisselende hoeveelheid gekoelde lucht in de ruimte. In het verlaagde plafond wordt de VAV unit aangebracht. De hoeveelheid ingeblazen koelde lucht wordt aangepast aan de warmteproductie van de ruimte. De minimale luchthoeveelheid wordt bepaald door de ventilatiebehoefte. Wordt de ruimte bij de minimale luchthoeveelheid toch te koud kan een naverwarmer worden aangebracht. Om koudestraling van de gevel te compenseren is vaak een radiator gemonteerd. Bij een thermisch goede gevel is dit niet noodzakelijk. 24 Fancoil- en inductie-units units. Figuur 18; Links een installatie met fancoillunit. fancoil De e bovenste afbeelding is gekoppeld aan een centrale luchtbehandeling. De onderste nderste unit zorgt zelf voor de benodigde ventilatielucht. ventilatielucht De e rechter afbeelding geeft een wand- en plafond inductie-unit unit weer. Bij een middelgrote koellast worden rden vaak inductie-units inductie units toegepast. Deze worden langs de wand nd of in het plafond gemonteerd. De ventilatielucht wordt toegevoerd naar de inductie-units. In de inductie-units units is een koelbatterij gemonteerd. De inductie-units inductie units zijn zo gemaakt dat de ingeblazen ventilatielucht ventilatie ruimtelucht aanzuigt en door de koelbatterij voert. Hierdoor kan een kleine hoeveelheid ventilatielucht toch een goede luchtcirculatie door het vertrek bewerkstelligen. Er kan, naast de koelbatterij, ook een verwarmingsbatterij worden gemonteerd. gemo Wordt één batterij voor koelen en verwarmen gebruikt spreekt men van een Change-over Change systeem. Fancoilunits, ook ventilatorconvector genoemd, zijn geschikt voor een grote koellast. In het verlaagde plafond of langs de wand worden de units gemonteerd. gemonteerd. In de unit bevindt zich een filter, een ventilator en een koel en/of verwarmingsbatterij. De ruimtelucht wordt aangezogen en in de unit gekoeld of verwarmd. De voorbehandelde ventilatielucht wordt apart in de ruimte gebracht of in de aanzuigruimte van de de unit. Bij de selectie moet rekening worden gehouden met de geluidsproductie van de ventilator. Inductie- en fancoil- units zijn zeer geschikt om de temperatuur per vertrek nauwkeurig te regelen. 25 VRF en verdampingskoeling _ Figuur 19; VRF systeem en een systeem met adiabatische koeling Multi-splitsystemen kennen één buitendeel. Hierop worden enkele binnendelen aangesloten. Deze binnendelen kunnen voor koelen en verwarmen worden gebruikt. Het wordt vooral toegepast wanneer enkele vertrekken moeten worden gekoeld. VRF (variable refrigerant flow)-systemen transporteren het koudemiddel als energiedrager door het gebouw. Het koudemiddel, “refrigerant”, wordt direct gebruikt voor het afvoeren of opwekken van warmte in het vertrek. In het vertrek wordt een fancoil-unit gemonteerd die kan worden gebruikt voor koelen en verwarmen. Daardoor kan aan het ene vertrek warmte worden onttrokken en kan met deze warmte een ander vertrek worden verwarmd. De units zijn desgewenst te gebruiken voor de aan- en afvoer van ventilatielucht. Er worden dan geen grote ventilatiekanalen in schachten en transportzones aangebracht. Daardoor is dit systeem geschikt voor het verbeteren van het klimaat en het energiegebruik van bestaande gebouwen. Nadeel is de grote koudemiddelinhoud waardoor er hoge eisen worden gesteld aan het beheer en onderhoud. Bij verdampingskoeling wordt water gesproeid in de afgezogen lucht. Door het verdampen koelt de afgezogen lucht af. Deze afgekoelde lucht wordt door het warmteterugwinningsysteem gevoerd en koelt dan de toevoerlucht af. De investering en het energiegebruik zijn laag. Bij een hoge luchtvochtigheid werkt dit systeem niet zodat koeling niet onder alle omstandigheden kan worden gegarandeerd. De onderhoudsgevoeligheid wordt sterk bepaald door de waterbehandeling. 26 Betonkernactivering en klimaatplafonds Figuur 20; Betonkernactivering en klimaatplafonds In gebouwen waar veel oppervlak in contact staat met de te klimatiseren lucht, kan BKA ( betonkernactivering) worden toegepast. In de constructie, en vooral de vloeren, worden leidingen gemonteerd. In de winter wordt de gehele bouwconstructie enkele graden boven de gewenste ruimte temperatuur gehouden. In de zomer wordt de constructie enkele graden aden onder de ruimte temperatuur gebracht. De constructie kan 24 uur per dag energie opnemen en accumuleren en afgeven wanneer het nodig is. Er is daardoor een en beperkt verwarmingsverwarmings of koelvermogen nodig. Voor koelen geldt dat de constructie niet te ver af af mag koelen om condensatie te voorkomen en kan een beperkt koelvermogen worden bereikt. Daarom wordt luchtbehandeling gebruikt voor aanvullende koeling en, en indien noodzakelijk, voor een snelle regeling.. Bouwkundig kunnen er geen verlaagde plafonds worden toegepast en moeten er akoestische maatregelen worden genomen. Bij werkplekklimatisering kan het hoogste comfortniveau voor de gebruiker worden gecreëerd. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd met klimaatplafonds. Per werkplek kan het klimaat in beperkte kte mate worden geregeld. Energiebesparing kan worden gerealiseerd door het koppelen van het klimaat aan aanwezigheid en bijvoorbeeld raamcontacten zodat bij het openen van een raam de klimatisering wordt uitgeschakeld. uitgeschakeld 27 Verdringings ventilatie en cleanrooms. Figuur 21; Links verdringingsventilatie in een ruimte met een hoge warmtebelasting zoals een studio. Rechts het inblazen van koude lucht uit het plafond in een cleanroom. Hier zakt de koude lucht en ontstaat een kolom. In de veel toegepaste luchtbehandelingsystemen in scholen, kantoren etc. wordt de ingeblazen lucht gemengd met de ruimtelucht. Als er veel luchtwisselingen nodig zijn, bijvoorbeeld bij een hoge koellast of een bepaalde luchtkwaliteit, kan de luchtbeweging voelbaar worden als tocht. Om dit te voorkomen kan verdringingsventilatie worden toegepast. Bij verdringingsventilatie wordt gekoelde lucht met een lage snelheid ingeblazen. De gekoelde lucht blijft als een deken op de grond hangen. Bij warmtebronnen zoals mensen, camera's en andere apparaten wordt de lucht opgewarmd en stijgt omhoog. Deze opgewarmde lucht wordt afgezogen. Groot voordeel is dat niet de hele ruimte behoefte worden gekoeld. In clean rooms, operatiekamers etc. wordt verdringingsventilatie toegepast om te voorkomen dat vervuilde lucht gemengd wordt met schone lucht. Ook worden deze ruimtes onder een kleine over- of onderdruk gehouden. Om te voorkomen dat vervuilde lucht in de schone ruimte komt wordt de ruimte onder overdruk gehouden zoals in een operatiekamer. Mag vervuilde lucht niet naar buiten treden dan wordt de ruimte onder onderdruk gehouden zoals in een quarantaine kamer. Over- en onderdrukruimtes functioneren alleen maar goed als de ruimte bouwkundig volledig luchtdicht is. Daarom worden industriële cleanrooms veelal als dichte doos in de bouwkundige ruimte geplaatst. 28 Domotica Met behulp van domotica kan het comfort in een gebouw omhoog en het energiegebruik omlaag worden gebracht. Klimaatregeling, verlichting, zonwering, beveiliging en het schakelen van andere elektrische apparaten kunnen met behulp van domotica worden bediend. De bediening vindt plaats van uit een centraal bedieningspaneel en vanuit de ruimte waarin de apparaten zich bevinden. De communicatie binnen het gebouw kan plaatsvinden via powerlijn (dat is het elektriciteitsnet), via een bus (een aparte lijn) of draadloos. De communicatie van buiten met het centrale bedieningspaneel kan plaatsvinden via internet of telefoon. Apparatuur voor klimaatregeling is verkrijgbaar voor rechtstreekse aansturing vanuit een domotica-systeem. Voor zonwering zijn speciale bedieningseenheden ontwikkeld. Deze kunnen handmatig en van uit het domotica-systeem worden bediend. Voor het domotica-systeem zijn dan ook weer windsnelheid en zonnestralingsmeters verkrijgbaar. De verlichting en losse elektrische apparaten kunnen worden bediend met speciale wandcontactdozen of dimmers die handmatig en vanuit het domotica-systeem worden gestuurd. Voor zorgfuncties kunnen alarm, oproepsystemen en observatiesystemen worden geïntegreerd. Een beperkte vorm van domotica zijn de verwarmings- en koelregelingen waarbij in een woonhuis vanuit één vertrek alle andere vertrekken kunnen worden geregeld. Deze regelingen kunnen ook vanaf afstand worden bediend. Soms is het mogelijk om hierop ook enkele andere apparaten te schakelen. 29 Gebouwenbeheers- en managementsystemen. Figuur 22; blokschema van een gebouwbeheerssysteem Het efficiënt beheren van technische installaties vindt veelal veela plaats met behulp van een GBS (gebouwenbeheerssysteem). Deze systemen kunnen ook worden gebruikt voor het managen van het energiegebruik en worden dan GMS (gebouwmanagementsysteem) genoemd. Klimaatbeheersing, verlichting en toegangscontrole kunnen in één systeem worden geïntegreerd. Het meest eenvoudige systeem regelt alleen de collectieve verwarmings- en klimaatinstallatie. Op vertrekniveau worden dan “stand alone” regelingen gebruikt. Gebruikelijk is dat storingen automatisch worden doorgemeld naar de installatiebeheerder. Deze kan inloggen in het systeem om de juiste maatregelen te treffen. De gebouwbeheerder kan enkele parameters beperkt wijzigen zoals de temperatuur en de bedrijfstijden, bijvoorbeeld bij overwerk. De GBS/GMS kunnen worden gekoppeld aan een toegangsregistratiesysteem, een aanwezigheidsmelding op vertrek niveau, het al of niet openen van ramen en de sturing van de verlichting. Het klimaat en de verlichting worden dan op vertrek of werkplek niveau geregeld. Al deze factoren beïnvloeden het energiegebruik van een gebouw en kunnen worden gebruikt om de klimaatinstallaties zo efficiënt mogelijk te laten werken. 30 PV-panelen. PV (Photo Voltaisch) kunnen zijn uitgevoerd als dunnefilm of kristallijn paneel. Kristallijne panelen hebben een vermogen van circa 135 Wp/m2. Wp geeft het piekvermogen aan wat het paneel onder genormaliseerde meetcondities kan leveren. Globaal uitgangspunt is dat per 100 Wp ongeveer 90 kWh aan elektriciteit per jaar kan worden geleverd. Dunne filmpanelen kunnen worden aangebracht op gebogen oppervlakten en kunnen zijn uitgevoerd in verschillende egale kleuren. Daardoor kunnen ze beter worden ingepast in het bouwkundig ontwerp. Dunne filmpanelen hebben een vermogen van circa 70 W/m2. Doordat deze panelen bij hogere temperaturen goed blijven presteren en ook indirect licht om kunnen zetten in stroom is de stroomlevering op jaarbasis voor beide soorten ongeveer gelijk. Wel is de levensduur korter dan kristallijne panelen. De meest ideale oriëntatie is enkele graden westelijk ten opzichte van het zuiden onder een hoek van 34°. Bij een oriëntatie tussen Zuidoost en Zuidwest en een dakhelling tussen de 20 en 45° zal de stroomlevering met circa 10% afnemen. Door de snel dalende prijs van PV-panelen is de precies juiste oriëntatie minder belangrijk geworden. 31 Drukverhoging drinkwater en brandblussing. Figuur 23; drukverhoging met drukvat en drukverminderingstoestel, toerengeregelde installatie en een brandpomp In gebouwen zonder brandslanghaspels is vanaf de derde verdieping de druk op de tappunten te laag. Brandslanghaspels op de tweede verdieping hebben meestal onvoldoende druk om goed te functioneren. Hiervoor wordt een drukverhogingsinstallatie toegepast. De eenvoudigste installatie bestaat uit enkele pompen en een klein drukvat. Het energiegebruik is hoog en in het drukvat kan legionellabesmetting optreden. Deze installaties kunnen aanzienlijke drukschommelingen veroorzaken wat weer kan worden beperkt met een drukverminderingstoestel. Dit geeft energieverlies, geluid en extra onderhoud. Moderne drukverhogingsinstallaties zijn uitgerust met toerengeregelde pompen. Het energiegebruik is laag, er treden geen drukschommelingen op en in veel gevallen is het legionellagevoelige drukvat niet nodig. Een brandpomp wordt toegepast als de brandslanghaspels hoger dan 4 m boven het peil zijn voorgeschreven. Dit is een eenvoudige drukverhogingsinstallatie die wordt gestart met een signaal uit de brandmeldcentrale. In hoge gebouwen zijn de pompen van de brandweer niet voldoende sterk om het water op de bovenste verdiepingen te krijgen. Hier worden dan brandbluspompen toegepast die zijn aangesloten op het drinkwater en op blusleidingen in het gebouw. Er moeten voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat op de onderste verdiepingen de druk te hoog is. 32 Brandbestrijding. Een begin van brand wordt gedetecteerd met een brandmeldsysteem. Op basis van rook, warmte of lichtwisselingen van vlammen wordt brand gedetecteerd. Deze installaties mogen niet zijn geïntegreerd in een ander systeem daar brandmeldsystemen met functiebehoud moeten zijn uitgevoerd. Vluchtwegen moeten zoveel mogelijk rookvrij blijven. Daarom worden in de luchtkanalen elektrisch bediende kleppen opgenomen om het voorkomen dat de luchtbehandelingsinstallatie rook gaat verspreiden. Trappenhuizen worden na een brandmelding op een lichte overdruk gebracht om de trappenhuizen rookvrij te houden. In daken van winkelcentra en hallen worden soms rookluiken geplaatst. Gesloten parkeergarages moeten zo worden geventileerd dat de brandweer de vuurhaard kan bereiken. Aan de hand van een dynamische simulatie wordt een ventilatieplan gemaakt. Meestal moeten er grote luchthoeveelheden worden verplaatst. Sprinklerinstallaties worden in veel gebouwen geëist door brandweer of verzekering. In een natte sprinklerinstallatie wordt het hele systeem onder waterdruk gehouden. Sprinklerkoppen bevatten een thermisch patroon wat openspringt bij een bepaalde temperatuur. Het aantal sprinklerkoppen en de capaciteit worden bepaald door de vuurbelasting. Een droge sprinklerinstallatie wordt geopend door het brandmeldsysteem en wordt toegepast in ruimte met bevriezingsgevaar. Als het waterleidingbedrijf niet voldoende water bedrijfszeker kan leveren moet er een eigen voorraad water zijn. Dit vraagt veel ruimtebeslag. De installatie moet bedrijfszeker zijn. Daarom wordt er een elektrische- en een dieselpomp toegepast. Als er een noodstroomagregraat is kunnen er twee elektrische pompen worden gebruikt. Droge blusleidingen hebben een aansluiting voor de brandweer op een veilige plaats. In het terrein zijn in de nabijheid van de aansluiting een hydrant of brandput aanwezig. In het gebouw zijn een op aantal plaatsen aansluitingen waarop de brandweer een slang kan koppelen. Natte blusleidingen worden gemaakt in hoge gebouwen en zijn voorzien van eigen pompen daar de druk van pompen van de brandweer onvoldoende is voor hoge gebouwen. Hoogdruk blusleidingen vervangen soms de droge blusleidingen. Ze zijn uitgevoerd in een kleine diameter met speciale koppelingen. In ruimte waar blussen met water niet mogelijk is kan er met gas, meestal CO2, worden geblust. Na een brandmelding wordt eerst een signaal gegeven zodat personen de ruimte kunnen verlaten. De ventilatie wordt uitgezet en hierna stroomt het blusgas binnen. 33 Liften Figuur 24; lift met machinekamer, machinekamerloze lift en panoramalift Tractieliften Tractieliften, dat zijn liften met kabels, zijn geschikt voor hoge snelheden snelheden en daarmee voor hoge gebouwen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen liftmachines li machines met een tandwielkast of wormkast of een gearless liftmachine. De liftmachines worden aangedreven met de frequentie geregelde draaistroomdraaistroom of gelijkstroom motoren. Hiermee worden de aanloopstromen, belangrijk voor het aansluitvermogen, beperkt en is versnelling of vertraging nauwelijks merkbaar. De gearless ge machine, zonder tandwielkast, heeft een laag energiegebruik. Voor hoge gebouwen en hoge rijsnelheden is een machinekamer machinekamer boven de liftschacht liftsch noodzakelijk. Voor middelhoge hoge gebouwen, waar een hoge snelheid niet nodig is, kan een machinekamerloze lift worden toegepast. De liftmachine wordt dan in de uitloop van de liftschacht gemonteerd. De schakelkast wordt dan op de de hoogste verdieping naast de liftentree gemonteerd. Panoramaliften, waarbij de liftkooi langs de buitenzijde van het gebouw beweegt, zijn vrijwel altijd voorzien van een liftmachinekamer. Aan de maatvoering van de liftschacht worden hoge eisen gesteld. 34 Hydraulische- en plateauliften. plateauliften Figuur 25; hydraulische lift met hefcilinder in buis, hefcilinder naast de kooi en een schroefspindellift. Voor verticaal transport over enkele verdiepingen en hoge hefvermogens worden wel hydraulische ulische liften toegepast. De rijsnelheid is laag. Bij een hydraulische lift is er enige vrijheid in de in de plaatsbepaling van de liftmachine. Ook is er geen uitloop bovenaan de liftschacht nodig. In de bodem van een liftschacht wordt een buis geboord of geheid. In deze buis wordt een hydraulische hefcilinder geplaatst. Bij een ander type wordt een hefcilinder naast de kooi geplaatst en met een kabel aan de liftkooi verbonden. Schroefspindelliften worden voortbewogen door een ronddraaiende schroefdraad. Dit Di mechanisme kent een lage rijsnelheid en is geschikt voor een beperkte hefhoogte. De liftschacht is zelfdragend en vraagt geen machinekamer, liftput of schachtuitloop. 35 Verlichting. Verlichting met gloeilampen wordt door het lage rendement steeds minder toegepast. FL verlichting, de bekende TL bakken, kunnen worden voorzien van long life lampen, en hebben dan de hoogste lichtopbrengst bij de laagste milieubelasting, investerings- en exploitatiekosten. De bekende spaarlampen vallen in dezelfde categorie. Halogeenverlichting krijgt steeds hogere rendementen. Door het coaten van het glas en een aangepaste gassamenstelling wordt de lichtopbrengst steeds hoger bij een langere levensduur. LED verlichting is maatschappelijk een topic maar is nog verre van uitontwikkeld. Het verminderen van de lichtopbrengst en het veranderen van de lichtkleur gedurende de levensduur vraagt een zorgvuldige selectie. De helft van de lampen moet aan het eind van de opgegeven levensduur nog 70% van het licht uitstralen. De andere helft hoeft daar dus niet meer aan te voldoen. Als een gebouw volledig wordt voorzien van LED verlichting moet rekening worden gehouden met de slechte cos ϕ. Dit betekent dat er meer verliezen in het net optreden en er soms zwaardere kabels moeten worden toegepast. Natriumlampen hebben een hoge lichtopbrengst maar geven kleuren slecht weer. De contrastwerking is groot en daardoor is deze lamp erg geschikt als straatverlichting. Super-hogedruk natriumlampen hebben wel een goede kleurweergave. Het nieuwe bouwbesluit geeft vrijwel geen regels voor het verlichtingniveau zodat de besteksomschrijving ook op dit gebied steeds belangrijker wordt. 36 Elektrische lektrische voorzieningen. Het nieuwe bouwbesluit 2012 schrijft vrijwel geen voorzieningen meer voor. Er is geen verplichting ichting voor het aanleggen van technische installaties. Als deze installaties zijn aangebracht moeten ze veilig en betrouwbaar zijn. De elektrische installatie moet voldoen aan de veiligheidsvoorschriften van NEN 1010. De verlichtingsinstallatie moet zodanig ig zijn dat het gebouw veilig kan worden verlaten. Hiervoor wordt één LUX aangehouden. Dit is het niveau van noodverlichting. Voor de praktische bruikbaarheid van een gebouw moeten dus in het bestek concrete verlichtingseisen worden opgenomen. ozen moeten altijd zijn voorzien van randaarde. Het is gebruikelijk Wandcontactdozen toestellen met een groot verbruik zoals wasmachines, drogers, ovens en kookplaten, op een aparte groep aan te sluiten. Bij toepassing van een warmtepomp is meestal krachtstroom nodig en zall de groepenkast hierop moeten worden aangepast. De NEN 1010 kent vrijwel geen eisen voor het minimale aantal aansluitpunten zodat dit ook in het bestek moet worden opgenomen. Noodzakelijke communicatievoorzieningen zoals een kabelkabel of glasnetaansluiting zijn niet verplicht gesteld. Ook deze moeten, in overleg met de gebruiker, worden omschreven. In utiliteitsgebouwen moet rekening worden gehouden met grote stroomgebruikers zoals koelmachines, warmtepompen, liften, liften roltrappen en servers. Spanning. Elektriciteit triciteit wordt in de wijk getransformeerd van 10 kV naar een lagere spanning. Voor grote gebouwen wordt soms een eigen transformatorruimte gevraagd. Op gebouwniveau wordt elektriciteit meestal binnengebracht als 3-fasenaansluiting fasenaansluiting met een spanning tussen de fasen van 380-400 380 400 volt. Tussen een fase en een nulleider heerst een spanning van 230-240 240 volt, de gebruikelijke spanning voor verlichting en apparaten. 37 3-fasenkrachtstroom wordt gebruikt voor grotere vermogens zoals koelmachines, ventilatormotoren, warmtepompen en liftmachines. Aanloopstromen van motoren kunnen bepalend zijn voor het aansluitvermogen maar kunnen worden beperkt door het toepassen van elektronische aanloopstroombegrenzers. Voor woningen met warmtepompen is soms een krachtstroomaansluiting noodzakelijk waar extra vastrecht voor moet worden betaald. Dit kan een negatieve invloed hebben op de exploitatiebegroting. Toepassing van gelijkstroom (laagspanning) netten, bijvoorbeeld 24 of 48 volt, voorkomt verliezen in de bekabeling. Bij toepassing van PV-panelen en opslag in accu’s is geen omvormer nodig. Nadeel is dat bij gelijk vermogen en bijvoorbeeld 24 volt de kabeldoorsneden circa 10 keer groter moeten worden ter opzichten van de gebruikelijke netspanning. Als een dergelijk gelijkstroomnet niet alleen voor verlichting wordt gebruikt maar ook voor apparaten zullen er alsnog omvormers worden toegepast omdat er weinig apparaten verkrijgbaar zijn voor gelijkstroom. Aarde en bliksemafleiding. Een belangrijk deel van de veiligheid van elektrische installaties wordt bepaald door een goede aardingsinstallatie. Bij isolatiefouten, waarbij een deel van een apparaat spanning kan komen te staan, zal de stroom direct afvloeien naar aarde en niet via het lichaam. Een aardlekschakelaar meet de stroom die afvloeit naar de aarde en zal bij overschrijding van een vooraf ingestelde veilige waarde de spanning afschakelen. Hoe het meest efficiënt een goede aarde kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de bodemgesteldheid. Aansluitingen op het aardsysteem worden gemaakt in de meterkast, de liftschacht en de staalconstructie. Een veelgebruikte manier is het doorlassen of vastpersen van de wapening in de fundering. Vaak wordt er een aparte staaf voor opgenomen. Er wordt dan een ringleiding gecreëerd waarin ook wapeningsstaven van heipalen worden opgenomen. Bij een fundering op staal worden er aan de ringleiding in de fundering "catwell" platen opgenomen. Hierop kan dan een geslagen aardelektrode worden gekoppeld. De laboratoria, studio’s, en computerruimten vragen vaak een schone aarde. Dit is een apart aardingsysteem wat niet gebruikt mag worden als veiligheidsaarde. 38 Bliksembeveiliging. Verzekeraars en de monumentenwet vragen voor een aantal gebouwen een bliksembeveiligingingsinstallatie. De uitwendige bliksembeveiligingsinstallatie bestaat in hoofdzaak uit horizontale dakleidingen met verticale ontvangers, afgaande leidingen, meetkoppelingen en een aardingsysteem. Voor bestaande gebouwen worden de afgaande leidingen uitgevoerd in koper of aluminium en langs de gevel aangebracht. In nieuwbouwsituaties mag ook wapening worden door gelast of geperst zodat de installatie aan het zicht wordt onttrokken. De inwendige bliksembeveiliging bestaat vooral uit overspanningbeveiligingen. Door blikseminslag kunnen er hoge spanningen in geleiders worden geïnduceerd. Een overspanningbeveiliging, centraal en decentraal, beschermt de aangesloten apparaten. Noodstroomvoorzieningen. Het bouwbesluit vraagt voor veel gebouwen een noodstroomvoorziening zodat bij calamiteiten de vluchtwegen herkenbaar zijn. Daarnaast kan er uit bedrijfstechnische, bedrijfseconomische of veiligheidsredenen een noodzaak tot een noodstroomvoorziening zijn. Noodstroomarmaturen voor aanwijzing of verlichting van vluchtwegen kunnen zijn voorzien van een eigen accupack. Bij uitvallen van de netspanning of de verlichting schakelen deze automatisch in. Inbraakbeveiliging- en brandmeldapparatuur is ook voorzien van een noodvoeding. In de industrie, datacenters en gezondheidszorggebouwen wordt vaak een noodstroomaggregaat geplaatst. Dit is vaak een dieselmotor met generator die automatisch start bij een spanninguitval. De verdeling van elektrische installatie moet hierop zijn aangepast zodat alleen belangrijke gebruikers elektriciteit geleverd krijgen. Bij het aansluiten van het gehele gebouw wordt het noodstroomaggregaat oneconomisch groot. Aan de opstellingsruimte van een noodstroomaggregaat worden een groot aantal (milieu) eisen gesteld. Bij het starten van het noodstroomaggregaat wordt de spanning enkele seconden onderbroken. Als dit niet toelaatbaar is wordt een no-break installatie toegepast. Een no- break installatie kan zijn opgebouwd uit accubatterijen met omvormers of uit een elektromotor-generatorcombinatie met een zwaar vliegwiel. Bij spanninguitval kan het vliegwiel enige seconden de elektriciteitslevering overnemen totdat het noodstroomaggregaat is gestart. 39 In gebouwen met een sprinklerinstallatie wordt normaliter een elektrische en een dieselaangedreven pomp toegepast. Bij toepassing van een noodstroomaggregaat mogen in een aantal gevallen beide sprinklerpompen ook elektrisch worden aangedreven. Brandbeveiliging. Een gebouw goed tegen brand beveiligen vraagt een integrale aanpak van bouwkundige maatregelen zoals rook- en brandcompartimentering en materiaalselectie met installatietechnische maatregelen. De brandmelddinstallatie is slechts één van die technische maatregelen Voor veel gebouwen eist het bouwbesluit een brandmeldinstallatie. Daarnaast stellen verzekeringsmaatschappijen vaak aanvullende eisen. Een brandmelding kan worden gemeld met een hand of automatische melder. Na een melding wordt het ontruimingsalarm aangestuurd. Dan laten de deurmagneten de branddeuren sluiten, de liften worden naar een veilige positie gestuurd, rookgasventilatoren worden gestart en de brandkleppen in het ventilatiesysteem sluiten. Ook kan een brandbluspomp, sprinklerinstallatie of gasblusinstallatie worden gestart. Aan de brandmeldinstallatie worden dus veel andere installaties gekoppeld. Daarom is er vaak een koppeling met het GBS-systeem. De brandmelding en ventilatie van gesloten parkeergarages vraagt extra aandacht. De bekabeling moet redundant (bedrijfszeker) worden aangebracht met speciale rode bekabeling. Bij de brandweeringang is een brandweerpaneel waarop de brandweer kan zien in welk gedeelte van het gebouw de brand is. In een aantal gevallen is automatische doormelding naar de brandweer verplicht. Overige beveiligingsinstallaties. Voor bouwkundigen is het belangrijk te weten dat een inbraakbeveiligingingscentrale binnen het beveiligde gebied moet worden aangebracht. Dit kan betekenen dat er zwaardere deuren en beslag moeten worden gebruikt voor de opstelruimte. De meldingen en uitlezingen worden vaak gekoppeld aan het GBS-systeem. Toegangscontrole, objectbewaking en sociale bewaking worden vaak geïntegreerd in domotica- en GBS-systemen. 40 Leidingmaterialen. Drinkwaterinstallaties kunnen worden gemaakt van kunststof, kunststof koperen en roestvaststalen buis. Kunststof buis kan volledig van kunststof zijn gemaakt of of worden voorzien van een Aluminium verstijving, de zogenaamde meerlagenbuis. Deze buis is eenvoudig te verwerken maar moeilijk te recyclen. De meerlagenbuis is niet geschikt voor circulerende warmtapwatersystemen zoals worden gebruikt in hotels, ziekenhuizen ziekenhui en andere utiliteitsgebouwen waar warmtapwater een belangrijke rol speelt. Voor warmtapwaterinstallaties blijft metaal het aangewezen materiaal. Koper is betrouwbaar maar duur en diefstal gevoelig. Voor diameters > 40 mm is RVS meestal goedkoper. Riolering- en hemelwatersystemen kunnen worden uitgevoerd in metaal of verschillende soorten kunststof. Metalen systemen zijn van gietijzer of verzinkt staal en zijn mechanisch sterk en brandveilig. PVC is eenvoudig te verwerken, goedkoop maar chloorhoudend. Bijj verbranding komt dit chloor vrij. Polypropeen is mechanisch sterker dan PVC en milieuvriendelijker. Polyetheen kent een zeer lange levensduur, is brandbaar maar bij brand komen er geen giftige stoffen vrij. Om de akoestische eigenschappen van kunststof systemen ystemen te verbeteren zijn PVCPVC en polyetheenmaterialen verkrijgbaar met een grote wanddikte en zware vulmaterialen. Deze materialen stralen aanzienlijk minder geluid af. In verwarmingsinstallaties worden de kleine diameters meestal uitgevoerd in kunststof buis. Omdat in een verwarmingsinstallatie ook metalen onderdelen voorkomen moet de buis diffusiedicht dicht zijn. Dit betekent dat er geen zuurstof uit de lucht het systeem kan binnendringen en corrosie veroorzaken. Voor verwarmingssysteem wordt veel meerlagenbuis uis toegepast. Voor vloervloer en wandverwarming wordt volkunststof PEX buis gebruikt met een zuurstofremmende bescherming. Grotere diameters, vanaf circa 50 mm, worden traditioneel in stalen buis uitgevoerd. De tijdrovende lasverbindingen worden meer en meer vervangen door pers-en pers en groef koppelingen. Lasbare polybuteen buis is verkrijgbaar tot circa 200 mm en wordt meer en meer toegepast voor verwarmingssystemen met warmtepompen en koelsystemen. Hemelwatersystemen. 41 Regenwater afvoeren buiten het gebouw kunnen zijn gemaakt van PVC of dunwandig metaal zoals zink of koper. Ze moeten bestand zijn tegen eventueel mechanische beschadiging. Hiervoor kan een metalen ondereind worden gebruikt. Bij inpandige hemelwaterafvoeren moet rekening worden gehouden met geluidoverlast en condens. Inpandige conventionele hemelwaterafvoersystemen kunnen aanleiding geven tot onrealistisch grote diameters. Het hemelwaterafvoersysteem wordt dan uitgevoerd als vacuümsysteem. Het vallende water trekt vacuüm en dit vacuüm wordt gebruikt om het water met grote snelheid door de buis te zuigen. Door de grote snelheid is het systeem zelfreinigend maar kan geluidsoverlast ontstaan. Door de grote snelheid komen er ook grote krachten op het buizensysteem te staan. Deze systemen worden daarom hoofdzakelijk van het mechanisch zeer sterke PE materiaal gemaakt met een versterkt bevestigingssysteem. Door de kleine diameters van het vacuümsysteem en de grote sterkte van PE buismaterialen kunnen deze systemen goed worden ingestort in bijvoorbeeld kolommen. Hiermee kunnen geluidsproblemen worden voorkomen Om bezwijken van de dakconstructie te voorkomen bij het niet functioneren van het hemelwaterafvoersysteem moet de constructeur bepalen wat de maximale waterhoogte op het dak mag zijn. Op basis hiervan worden de afmetingen en plaatsen van noodoverlopen bepaald. De noodoverlopen kunnen zijn uitgevoerd als rechthoekige "brievenbus" of als tweede hemelwaterafvoersysteem. 42 Gasinstallaties. Figuur 26; gecombineerde balansventilatie, balansventilati gestapelde bouw met individuele rookgasafvoer en hoogbouw Gas wordt o.a. gebruikt voor ruimteverwarming, koken, warmwaterbereiding van tap-en tap zwembadwater en industriële toepassingen. Door de goede isolatie van moderne woningen is het gasverbruik voor ruimteverwarming zo laag geworden dat er geen gasinfrastructuur meer wordt aangelegd. Voor ruimteverwarming is men dan aangewezen op warmtepompen of biobio brandstof en voor het koken op elektriciteit. In bestaande gebouwen vindt ruimteverwarming in hoofdzaak plaats met aardgas. In nieuwe gebouwen wordt vaak een deel van de warmte last geleverd door een warmtepomp met additioneel een gasverwarmingsketel. Gasverwarmingstoestellen met een vermogen groter dan 117 kW moeten worden opgesteld in een stookruimte. Deze Deze stookruimte mag uitsluitend worden gebruikt de opstelling van gastoestellen waarbij onder meer eisen worden gesteld aan plaats in het gebouw, de brandwerendheid en vluchtwegen. Leidingen met een doorlaat tot 50 mm worden hoofdzakelijk in koperen buis uitgevoerd. uitgevoerd. Grotere leidingen worden gemaakt van stalen buis waarbij de kwaliteit van de lasverbindingen wordt gecontroleerd. ntroleerd. In niet-woongebouwen niet woongebouwen moet de gasleiding herkenbaar worden gemarkeerd met bijvoorbeeld gele verf. Diameters tot 32 mm mogen ook in speciale ciale geelgekleurde kunststof buis worden uitgevoerd. Er worden dan wel nadere eisen gesteld aan het voorkomen van mechanische beschadiging en aantasting door bijvoorbeeld UV licht. Rookgasafvoersystemen kunnen zijn uitgevoerd in aluminium, roestvast staal of kunststofbuis. Door het hoge rendement van de moderne gasketels koelen rookgassen zoveel af dat deze met kunststof buis kunnen worden afgevoerd. In woningen met balansventilatie en warmteterugwinning kan de luchttoevoer en rookgasafvoer van de verwarmingsketel ngsketel worden gecombineerd met het ventilatiesysteem. Er zijn dan minder dakdoorvoeren nodig. Ook in gestapelde bouw zijn combinaties mogelijk. 43